Resolutie van het Europees Parlement van 2 april 2014: Worden er instrumenten ingezet om toe te zien op de doeltreffendheid van uitgaven van het Europees Sociaal Fonds ten behoeve van oudere werknemers? (Europese Rekenkamer Speciaal verslag 25/2012) (2013/2173(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien speciaal verslag nr. 25/2012 van de Rekenkamer, getiteld "Worden er instrumenten ingezet om toe te zien op de doeltreffendheid van uitgaven van het Europees Sociaal Fonds ten behoeve van oudere werknemers?",
– gezien de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, en meer bepaald haar analyse uit 2012 van de trends en het beleid inzake werkgelegenheid voor oudere werknemers in de recessie,
– gezien de bijdrage van het Europees Agentschap voor de gezondheid en de veiligheid op het werk betreffende prioritaire groepen, en in het bijzonder oudere werknemers,
– gezien de Eurofound-studie uit 2013 over de rol van regeringen en sociale partners om oudere werknemers op de arbeidsmarkt te houden,
– gezien de eerste internationale enquête naar de competenties van volwassenen, die de Commissie en de OESO in 2013 hebben uitgevoerd als onderdeel van het programma voor de internationale beoordeling van competenties van volwassenen (PIAAC),
– gezien de grondbeginselen van de nieuwe verordeningen betreffende het Europees Sociaal Fonds voor de programmeringsperiode 2014-2020, die het Parlement op 20 november 2013 heeft aangenomen,
– gezien artikel 48 en artikel 119, lid 2, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0151/2014),
A. overwegende dat vergrijzing, veranderende arbeidsomstandigheden, stimuli voor vervroegde pensionering, de financiële crisis, veranderingen in productiepatronen en de doelstelling om het concurrentievermogen te vergroten, vragen om krachtige maatregelen zodat oudere werknemers actief kunnen blijven op de arbeidsmarkt, ook na de pensioengerechtigde leeftijd, als ze dat willen;
B. overwegende dat een "oudere werknemer" in de agenda van Lissabon wordt omschreven als een persoon in de arbeidsgeschikte leeftijd tussen 55 en 64 jaar;
C. overwegende dat in 2012 het percentage werkenden onder personen tussen 55 en 64 jaar in de Europese Unie lager was dan 50% (54,4% voor mannen en 41,8% voor vrouwen) en in sommige lidstaten zelfs daalde tot ongeveer 30%; overwegende dat dit mogelijk te wijten is aan een aantal factoren, zoals verouderde vaardigheden en kwalificaties, de houding van werkgevers ten opzichte van oudere werknemers, moeilijkheden bij het combineren van werk en gezin of een slechter wordende gezondheid;
D. overwegende dat een oudere beroepsbevolking en langere loopbanen een positieve bijdrage kunnen leveren aan herstel en toekomstige groei;
E. overwegende dat ouderen onmisbaar zijn voor het overdragen van kennis en ervaring aan volgende generaties;
F. overwegende dat de Lissabonagenda(1) en de in 2010 vastgestelde Europa 2020-strategie(2), waarin de economische en sociale strategieën van de Europese Unie zijn uitgestippeld, actieplannen voor grotere groei en meer banen omvatten en doelstellingen inhouden die met name betrekking hebben op werkgelegenheid;
G. overwegende dat het cruciaal is om de inzetbaarheid van oudere werknemers op peil te houden en ervoor te zorgen dat een groot deel van de bevolking tot op latere leeftijd aan het werk blijft, teneinde de demografische uitdagingen aan te pakken en uiterlijk in 2020 de EU-doelstelling van 75% arbeidsparticipatie van de mensen tussen 20 en 64 jaar te behalen;
H. overwegende dat er, om de recente veranderingen in de pensioenstelsels vanwege de verhoging van de pensioenleeftijd op te vangen, maatregelen op de arbeidsmarkt en de werkplek moeten worden ingevoerd om langere beroepsloopbanen aan te moedigen en mensen in staat te stellen tot de pensioengerechtigde leeftijd door te werken;
I. overwegende dat als gevolg van de zich voltrekkende demografische veranderingen, met een stijging van de gemiddelde leeftijd van de bevolking, de 55- tot 64-jarigen een steeds groter deel van de werknemers in Europa zullen uitmaken;
J. overwegende dat verscheidene jaren van economische en financiële crisis ertoe hebben geleid dat de maatregelen van het Europees Sociaal Fonds (ESF) meer dan ooit een belangrijk instrument zijn om de hoge werkloosheid aan te pakken, en dat de ervaring die met de tenuitvoerlegging van vorige maatregelen is opgedaan, essentieel zal zijn bij de opzet van de nieuwe programma's vanaf 2014;
K. overwegende dat het ESF, waarvoor tijdens de programmeringsperiode 2007-2013 8% van de totale begroting van de EU werd uitgetrokken, een essentieel financieel instrument is dat bedoeld is om lidstaten te helpen bij het verwezenlijken van EU-doelstellingen op het vlak van werkgelegenheidsbeleid en sociale inclusie, en overwegende dat er betrouwbare gegevens nodig zijn om te beoordelen hoe doeltreffend de besteding van ESF-middelen was;
L. overwegende dat noch de lidstaten, noch de Commissie voor de periode van 2007 tot eind 2013 kunnen vaststellen hoeveel oudere werknemers nieuwe kwalificaties hebben verworven, dan wel een baan hebben gevonden of hebben weten te behouden door deel te nemen aan een door het ESF gefinancierde actie;
M. overwegende dat de door het ESF gefinancierde maatregelen in het algemeen zeer geschikt zijn voor het aan het werk houden van mensen (bijvoorbeeld door omscholing en bijscholing ten behoeve van de inzetbaarheid);
N. overwegende dat minder dan 5% van de deelnemers aan de activiteiten voor levenslang leren van het ESF oudere werknemers zijn, wat duidt op een lagere deelname aan opleidingsprogramma's, maar niet op onvoldoende opleiding of kwalificaties van deze werknemers;
O. overwegende dat de lidstaten voor de uitvoering van de meerjarige operationele programma's (OP's), die door de lidstaten worden opgesteld na overleg met de betrokken partijen en bilaterale vergaderingen met de Commissie en uiteindelijk worden vastgesteld in de vorm van een besluit van de Commissie, beheersautoriteiten (BA's) aanwijzen die systemen voor financieel beheer en controle opzetten en in stand houden ter uitvoering van de volgende taken: programmering, controle, toezicht en verslaglegging;
P. overwegende dat OP's doorgaans betrekking hebben op verschillende groepen werklozen (jongeren, oudere werknemers, langdurig werklozen en mensen die geen werk hebben noch onderwijs of een opleiding volgen);
Q. overwegende dat de tenuitvoerlegging van het ESF in overeenstemming moet zijn met het Financieel Reglement van de EU, en in het bijzonder met de basisbeginselen van goed financieel beheer, d.w.z. zuinigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid;
1. uit bezorgdheid over het feit dat de definitie van "oudere werknemers" niet consequent wordt gebruikt in de OP's voor de periode 2007-2013; constateert dat veel BA's in hun respectieve OP's niet de definitie van “oudere werknemers” hanteren die in de Lissabonagenda is opgenomen, namelijk personen in de arbeidsgeschikte leeftijd tussen 55 en 64 jaar, maar in plaats daarvan verschillende leeftijdsgroepen gebruiken; is van mening dat de definitie van "oudere werknemers" moet worden aangepast aan de maximale wettelijke pensioenleeftijd in de respectieve lidstaten;
2. betreurt het feit dat er geen volledige en betrouwbare gegevens beschikbaar zijn, waaronder gegevens uitgesplitst naar geslacht, als basis om de doeltreffendheid van de ESF-uitgaven voor oudere werknemers te beoordelen; is van mening dat de inzet van ESF-gelden transparant moet zijn; benadrukt dat de informatie over de gefinancierde programma's, de verwezenlijking van de doelstellingen daarvan en het oorspronkelijk begrote bedrag eenvoudig voor de burgers beschikbaar moeten zijn op openbare websites;
3. merkt op dat lidstaten, afhankelijk van hun eigen specifieke sociaaleconomische en demografische situatie, verschillende leeftijdsgroepen hanteren voor het definiëren van oudere werknemers; vindt het echter betreurenswaardig dat deze definitie niet altijd consistent wordt toegepast tijdens de gehele programmeringsperiode in een bepaalde lidstaat; spoort de lidstaten dan ook aan ervoor te zorgen dat in de volgende programmeringsperiode (2014-2020) de leeftijdsgroepen die gehanteerd worden voor een analyse van de behoeften dezelfde zijn als de leeftijdsgroepen waarop de programma’s en/of de daaraan gekoppelde maatregelen en doelstellingen gericht zijn;
4. benadrukt dat de tenuitvoerlegging van het ESF in overeenstemming moet zijn met het Financieel Reglement van de EU, en in het bijzonder met de basisbeginselen van goed financieel beheer, zoals doeltreffendheid, wat moet worden opgevat als het behalen van specifieke vastgestelde doelstellingen en de beoogde resultaten;
5. verzoekt de lidstaten om bij het analyseren van de sociaaleconomische situatie van oudere werknemers meer te vertrouwen op kwantitatieve en kwalitatieve gegevens, en een meetbaar, causaal verband te leggen tussen maatregelen die zijn genomen in het kader van de OP's en de beoogde doelstellingen, wat de verificatie van de samenhang tussen de vastgestelde behoeften, de gekozen strategie en de specifieke doelstellingen zou vergemakkelijken, en het mogelijk zou maken evenwichtige beslissingen te nemen met het oog op de toekomst;
6. betreurt het feit dat de door de lidstaten aangeleverde gegevens ten aanzien van de werkgelegenheid onder oudere werknemers, die benodigd zijn voor de beoordeling van de actuele situatie, de opstelling van prognoses en de vaststelling van maatregelen ter verwezenlijking van de gestelde doelen, onbetrouwbaar en ondeugdelijk zijn; dringt aan op maatregelen die de lidstaten ertoe aanzetten wel betrouwbare en hoogwaardige gegevens in te dienen;
7. stelt vast dat volgens het regelgevend kader (2007-2013) enkel op het niveau van een prioritaire as financiële informatie hoeft te worden verschaft en dat geen van de geselecteerde OP's een prioritaire as speciaal voor "oudere werknemers" bevat; betreurt dat moeilijk precies te beoordelen valt hoeveel middelen zijn toegewezen aan de acties waarvoor zij bestemd waren, met name voor "oudere werknemers";
8. constateert dat in de OP's voor de periode 2007-2013 geen prioritair thema is opgenomen met betrekking tot initiatieven voor oudere werknemers, zoals "stimulering van actief ouder worden en langer doorwerken", hoofdzakelijk vanwege uiteenlopende interpretaties van de vorm die een dergelijke prioriteit moet aannemen;
9. is van mening dat er voor specifieke groepen werknemers, zoals voor werknemers die in ploegendienst of in zware industrieën werken, aangepaste programma's en projecten nodig zijn die verschillen van de programma's voor werknemers die minder fysiek werk doen, zoals in de dienstensector; wijst er daarnaast op dat binnen het beleid rekening moet worden gehouden met de genderproblematiek;
10. is er stellig van overtuigd dat de ervaring van oudere werknemers zo goed mogelijk moet worden benut, zodat niet alleen individuele werknemers in hun eigen baan actief kunnen blijven op de arbeidsmarkt, maar ook zodat deze verworven ervaring kan worden gebruikt wanneer er van werk wordt veranderd;
11. maakt zich zorgen over het feit dat in de OP's niet altijd specifieke indicatoren of streefwaarden voor "oudere werknemers" opgenomen waren, hoewel ze als een doelgroep werden aangemerkt, waardoor het moeilijk, zo niet onmogelijk is om de doeltreffendheid te beoordelen van de maatregelen die op de behoeften van oudere werknemers zijn gericht; stelt vast dat wanneer in de projecten indicatoren voorkomen, die meestal betrekking hebben op de output, zoals het aantal deelnemers en de resultaten, in plaats van op een specifieke impact;
12. dringt er bij de Commissie op aan om meer nadruk te leggen op de bestrijding van leeftijdsdiscriminatie van oudere werknemers en om haar bevoegdheden uit hoofde van de bestaande juridische instrumenten te benutten om flagrante vormen van leeftijdsdiscriminatie in bepaalde lidstaten en in bepaalde sectoren van de economie aan te pakken;
13. dringt aan op maatregelen om niet alleen de inzetbaarheid te beoordelen, maar ook de voortgang op het gebied van competenties en "soft skills", een groter gevoel van eigenwaarde en een grotere motivatie; constateert dat het overbrengen van levenslessen en het geven van informele trainingen hieraan een grote bijdrage kunnen leveren;
14. pleit ervoor dat alle barrières die de mogelijkheden voor actief ouder worden beperken, in kaart worden gebracht en uit de weg worden geruimd, en dat een leven lang leren wordt ondersteund, in het bijzonder als het gaat om de verwerving van nieuwe kwalificaties en technische vaardigheden, zoals computervaardigheden en het leren van vreemde talen; benadrukt dat actief ouder worden en een leven lang leren voor oudere mannen en vrouwen vaste bestanddelen moeten worden van het werkende leven, en dat dit beleid voortdurend moet worden gecontroleerd, geëvalueerd en verbeterd;
15. dringt aan op een uniformere benadering in de nieuwe OP's bij de keuze van doelgroepen en het gebruik van arbeidsmarktgegevens op nationaal niveau om ambitieuze maar realistische doelstellingen vast te stellen; wijst erop dat er, met het oog op het toekomstige belang van de steeds groter wordende groep van oudere werknemers, tijdens de voorbereiding van de OP's ook een dialoog gevoerd moet worden over het aanbrengen van prioriteiten in de doelgroepen;
16. is bezorgd over het feit dat sommige bij de projecten gehanteerde doelen en indicatoren niet direct verband hielden met de ESF-maatregelen, waardoor het moeilijk is om de prestatie te beoordelen en bijvoorbeeld vast te stellen of de in de OP’s opgenomen macro-economische streefdoelen al dan niet verwezenlijkt zijn omdat dit buiten het bereik van de ESF-acties ligt en in hoge mate afhangt van externe factoren, zoals de economische omstandigheden, de socialezekerheidsstelsels en de voorwaarden voor lokale investeringen door de overheid of particulieren;
17. betreurt dat geen van de OP’s tussentijdse mijlpalen bevatte en dat er evenmin een passende hiërarchie tussen de verschillende gekwantificeerde streefdoelen werd vastgesteld, zodat de BA's zo snel mogelijk corrigerende maatregelen hadden kunnen treffen;
18. betreurt dat de Commissie daardoor niet in staat is op adequate wijze verslag uit te brengen over de algemene resultaten en impact van door het ESF gefinancierde activiteiten ter verbetering van de situatie voor oudere werknemers in de lidstaten;
19. is er stellig van overtuigd dat de Commissie de wijze waarop de prestaties van OP's worden beoordeeld, moet versterken; dringt er sterk op aan om voor de toekomstige programma's een duidelijk vastgelegde reeks gestandaardiseerde prestatiegegevens (die betrouwbaar, verifieerbaar en tijdig zijn) in te voeren, die in voorkomend geval op EU-niveau zouden kunnen worden geaggregeerd voor de programmeringsperiode 2014-2020;
20. is verheugd over de nieuwe resultaatgerichtheid van de fondsen voor het gemeenschappelijke strategisch kader voor de volgende programmeringsperiode 2014-2020, wat inhoudt dat elke activiteit die wordt voorgesteld, gericht moet zijn op het behalen van een specifieke doelstelling;
21. benadrukt dat de vaststelling van duidelijke prioriteiten in de nieuwe OP's met het oog op het bereiken van resultaten, het mogelijk maakt om synergieën te creëren tussen de verschillende fondsen en andere financieringsbronnen, zodat een optimaal effect bereikt kan worden van de maatregelen ter verwezenlijking van de voorgestelde doelstellingen op zowel nationaal als internationaal niveau;
22. acht het noodzakelijk dat de indicatoren die in de nieuwe OP's worden gebruikt signaleringen met betrekking tot financiële en fysieke factoren omvatten, en is ingenomen met het feit dat deze onder bijzonder toezicht gehouden worden, zodat de redenen voor afwijking van een bepaalde referentiewaarde voor de geprogrammeerde doelstellingen worden beoordeeld door de beoordelingseenheid, in samenwerking met de intermediaire organen van de programma's, teneinde na te gaan of de afwijkingen worden veroorzaakt door een voorbijgaande situatie of een structureel probleem waarvoor een diepgravender analyse of zelfs een aanpassing van het programma nodig is;
23. acht het bovendien noodzakelijk om te controleren of er al dan niet veranderingen optreden in de sociaaleconomische context en de nationale en/of communautaire prioriteiten, en of zich problemen voordoen bij de tenuitvoerlegging van de OP's waarvoor eveneens een evaluatie of wezenlijke aanpassing van een programma nodig is;
24. dringt aan op het stelselmatige gebruik van relevante prestatie-indicatoren, zoals operationele doelen, resultaatstreefdoelen en specifieke impactstreefdoelen, die vanaf de opzet van het project moeten worden opgenomen, zodat bij de ESF-programma's voor de periode 2014-2020 niet alleen het aantal en de kwaliteit van de verzamelde gegevens over "oudere werknemers" op de arbeidsmarkt maar ook het besluitvormingsproces kan verbeteren;
25. verzoekt de lidstaten in de volgende programmeringsperiode de gemeenschappelijke indicatoren uit de ESF-verordening toe te passen en waar nodig aan te vullen om vast te kunnen stellen hoeveel oudere werknemers, opgesplitst naar geslacht, hebben deelgenomen aan door het ESF gefinancierde projecten met de nadruk op aanpassing aan de werkplek, de verwerving van vaardigheden, een verbeterde situatie op de arbeidsmarkt voor individuele personen of het vinden van een baan, en hoeveel van hen nieuwe kwalificaties hebben verworven, hun situatie op de arbeidsmarkt hebben verbeterd of een baan hebben gevonden na hun voordeel gedaan te hebben met door het ESF gefinancierde projecten;
26. wijst erop dat het, algemeen gesproken, nodig is bij de projecten naar behoren de doelstellingen van het OP aan te geven om het risico te verminderen dat de oorspronkelijk vastgestelde doelstellingen niet worden gehaald; roept de BA's op dit stelselmatig na te gaan teneinde de beste projecten te selecteren;
27. spoort de betrokken partijen krachtig aan hun methodologie zo nodig te verbeteren om af te stappen van een simplistische benadering van uitgaven of werkelijke kosten, en over te stappen op een geïntegreerde benadering van optimale werkwijzen bij beheerprojecten;
28. verzoekt de Commissie de indiening en de kwaliteit van de in de OP's verstrekte gegevens grondiger na te gaan en een handleiding met praktisch advies op te stellen en aan de lidstaten ter beschikking te stellen;
29. is van oordeel dat een toezichtsysteem moet berusten op de doeltreffende documentatie van de op de OP's uitgevoerde controles om een bevredigende graad van zekerheid te verkrijgen;
30. is verheugd over het feit dat de BA's meestal duidelijk omschreven welke toezichtgegevens zij nodig hadden; wijst er evenwel op dat de toezicht- en evaluatiesystemen het mogelijk moeten maken tijdig en regelmatig de vorderingen na te gaan ten aanzien van de beoogde doelstellingen, en snel te kunnen inspringen op significante afwijkingen van de doelstellingen;
31. dringt aan op nauwkeuriger bepalingen in de verordening over de door de BA’s te verrichten evaluaties, en op de vaststelling van een minimumaantal te bestrijken onderwerpen in het evaluatieproces van OP's; dringt aan op inspanningen om ervoor te zorgen dat bij toekomstige besluitvorming terdege rekening wordt gehouden met de lessen die uit het programmabeheer zijn getrokken;
32. verzoekt de Commissie haar beheersinstrumenten geleidelijk te herschikken en te verbeteren om af te stappen van louter toezicht op de naleving – op basis van de beginselen van wettigheid en regelmatigheid – en in de komende periode 2014-2020 over te stappen op een beoordeling van de mate waarin de streefwaarden zijn behaald en van wat het gebruik van ESF-middelen heeft opgeleverd; wijst erop dat de succesvolle totstandbrenging van een solide prestatiekader, met duidelijke en meetbare doelstellingen en streefcijfers die voor verantwoording zorgen en resultaten te zien geven, van cruciaal belang is voor een zo groot mogelijk effect op groei en werkgelegenheid, en gezamenlijke en gelijkwaardige inspanningen van de Commissie en de lidstaten vergt;
33. is ingenomen met het voorstel van de Commissie om de prestatiebeoordeling van OP's in de programmeringsperiode 2014-2020 te verbeteren en een reeks gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren, met inbegrip van resultaatindicatoren voor de lange termijn, in de ESF‑verordening op te nemen;
34. spoort de Commissie in dit verband aan nog meer samen te werken met andere internationale instellingen, zoals de OESO, op basis van specifieke beoordelingen voor kansarme groepen of groepen kwetsbare werknemers, door concrete maatregelen te bepalen om de lidstaten te helpen om beter kernprioriteiten, strategieën en duurzame projecten vast te stellen die in de komende periode 2014-2020 voor ESF-financiering in aanmerking komen;
35. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Volgens de Lissabonstrategie moest de EU tegen 2010 "de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang".
De Europa 2020-strategie, die in 2010 werd vastgesteld, vervangt de Lissabonagenda. Zij beoogt de totstandbrenging van slimme, duurzame, en inclusieve groei. De strategie is gericht op vijf doelstellingen die voor 2020 moeten worden behaald op het gebied van werkgelegenheid, innovatie, onderwijs, armoedebestrijding en klimaat/energie.