Besluit van het Europees Parlement van 2 april 2014 over het verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Mario Borghezio (2013/2279(IMM))
Het Europees Parlement,
– gezien het verzoek van Mario Borghezio om verdediging van zijn immuniteit in het kader van een tegen hem bij de rechtbank van Milaan lopende gerechtelijke procedure, dat op 21 november 2013 werd ingediend, en van de ontvangst waarvan op 21 november 2013 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven (ref. 47917/13),
– na Carlo Casini die Mario Borghezio overeenkomstig artikel 7, lid 5, van zijn Reglement vertegenwoordigde, en Mario Borghezio persoonlijk te hebben gehoord,
– gezien de artikelen 1, 11 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien artikel 153 van zijn Reglement,
– gezien artikel 8 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010 en 6 september 2011(1),
– gezien het Italiaans wetboek van strafrecht,
– gezien artikel 5, lid 2, en de artikelen 6 bis en 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0245/2014),
A. overwegende dat Mario Borghezio als lid van het Europees Parlement heeft verzocht om verdediging van zijn immuniteit in het kader van een bij een Italiaanse rechtbank lopende gerechtelijke procedure;
B. overwegende dat overeenkomstig de bepalingen van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen tegen de leden geen opsporing kan plaatsvinden en dat zij niet kunnen worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem die ze in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht;
C. overwegende dat deze bepaling bedoeld is om de leden van het Europees Parlement in beginsel vrijheid van meningsuiting te garanderen, doch dat dit recht op vrijheid van meningsuiting geen vrijbrief is voor laster, smaad, het aanzetten tot haat of het in twijfel trekken van de eer van anderen of voor enige andere vorm van meningsuiting die in strijd is met artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;
D. overwegende dat het verzoek van Mario Borghezio betrekking heeft op strafrechtelijk onderzoek dat door het Openbaar Ministerie bij de rechtbank van Milaan naar hem is ingesteld naar aanleiding van uitspraken die hij in een radio-interview op 8 april 2013 zou hebben gedaan;
E. overwegende dat Mario Borghezio op het moment van het interview lid was van het Europees Parlement;
F. overwegende dat volgens de notitie van het Openbaar Ministerie de desbetreffende uitspraken volgens de artikelen 81, lid 1, en 595, lid 1, van het Italiaans wetboek van strafrecht, artikel 3, lid 1, van Wet nr. 205/1993 en artikel 3, lid 1, letter (a) van Wet nr. 654/1975 strafbaar zijn, aangezien het hier om herhaalde strafbare feiten wegens laster in het openbaar en het verspreiden van discriminerend gedachtegoed gaat die op een gevoel van superioriteit of rassenhaat zijn gebaseerd;
G. overwegende dat het bij de gedane uitspraken om kenmerken van de Roma als etnische groepering gaat;
H. overwegende dat uit een overzicht van de parlementaire werkzaamheden van Mario Borghezio blijkt dat hij weliswaar belangstelling heeft voor Roma-aangelegenheden, doch dat uit de feiten in deze zaak zoals uiteengezet in de notitie van het Openbaar Ministerie alsook tijdens de hoorzitting in de Commissie juridische zaken blijkt dat de uitspraken die hij in het interview heeft gedaan niet in direct noch duidelijk verband staan met die parlementaire werkzaamheden;
I. overwegende dat de uitspraken waarvan hij wordt beschuldigd verre van de toon bezigen die normaliter in het politieke debat wordt gebezigd en daarnaast qua aard een lid van het Parlement onwaardig zijn; overwegende dat deze uitspraken in strijd zijn met artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en er bijgevolg niet van kan worden uitgegaan dat zij in de uitoefening van zijn ambt als lid van het Europees Parlement zijn gedaan;
J. overwegende dat de door Mario Borghezio gedane uitspraken, mochten zij in een vergadering van het Parlement zijn gedaan, in aanmerking zouden zijn gekomen voor sancties overeenkomstig artikel 153 van het Reglement; overwegende dat de immuniteit dan ook niet mag gelden voor zulke uitspraken, wanneer zij buiten het Parlement zijn gedaan;
K. overwegende dat er bijgevolg niet van kan worden uitgegaan dat Mario Borghezio in de uitoefening van zijn ambt als lid van het Europees Parlement heeft gehandeld;
1. besluit de immuniteit en de voorrechten van Mario Borghezio niet te verdedigen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de Italiaanse Republiek en aan Mario Borghezio.
Arrest van 12 mei 1964 in zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier (Jurispr. 1964, blz. 407); arrest van 10 juli 1986 in zaak 149/85, Wybot/Faure e.a. (Jurispr. 1986, blz. 2391); arrest van 15 oktober 2008 in zaak T-345/05, Mote/Parlement (Jurispr. 2008, blz. II-2849); arrest van 21 oktober 2008 in gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07, Marra/De Gregorio en Clemente (Jurispr. 2008, blz. I-7929); arrest van 19 maart 2010 in zaak T-42/06, Gollnisch/Parlement (Jurispr. 2010, blz. II-1135); arrest van 6 september 2011 in zaak C-163/10, Patriciello (Jurispr. 2011, blz. I-7565).