Index 
Aangenomen teksten
Dinsdag 11 maart 2014 - Straatsburg
Statistiek van het goederenvervoer over de binnenwateren (gedelegeerde en uitvoeringsbevoegdheden) ***I
 Statistieken voor de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden ***I
 Verlenging van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking EG-Verenigde Staten ***
 Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische hulpbronnen ***
 Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering - aanvraag EGF/2013/008 ES/Textiel Comunidad Valenciana, Spanje
 Productie en op de markt aanbieden van teeltmateriaal (teeltmateriaalwetgeving) ***I
 Bezoldigingen en pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie (aanpassing, met ingang van 1 juli 2011) ***I
 Bezoldigingen en pensioenen van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Unie (aanpassing met ingang van 1 juli 2012 ***I
 Stabilisatie- en Associatie-overeenkomst en interimovereenkomst EU-Servië ***II
 Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en van de Europese Autoriteit voor effecten en markten ***I
 Bij geldovermakingen te voegen informatie ***I
 Voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme ***I
 EU-garantie voor verliezen van de EIB op financieringsverrichtingen ter ondersteuning van investeringsprojecten buiten de Unie ***I
 Genetische hulpbronnen ***I
 Technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens ***I
 Kentekenbewijzen van motorvoertuigen ***I
 Technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen ***I
 Statistieken van het spoorvervoer ***I
 Elektronische facturering bij aanbestedingen ***I
 Enquêtes naar de structuur van landbouwbedrijven en enquête naar productiemethoden in de landbouw ***I
 Door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen ***I
 Jaarverslag 2012 van de Europese Investeringsbank
 De evaluatie van het Europees systeem voor financieel toezicht (ESFT)
 Toegang van het publiek tot documenten - 2011-2013
 Werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften in 2013
 Tuinbouw
 Het wereldwijd uitbannen van foltering
 Saoedi-Arabië

Statistiek van het goederenvervoer over de binnenwateren (gedelegeerde en uitvoeringsbevoegdheden) ***I
PDF 497kWORD 102k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1365/2006 betreffende de statistiek van het goederenvervoer over de binnenwateren wat betreft het verlenen van gedelegeerde en uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie voor de vaststelling van bepaalde maatregelen (COM(2013)0484 – C7-0205/2013 – 2013/0226(COD))
P7_TA(2014)0180A7-0003/2014

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0484),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 338, lid 1, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0205/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A7-0003/2014),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2014 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1365/2006 betreffende de statistiek van het goederenvervoer over de binnenwateren wat betreft het verlenen van gedelegeerde en uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie voor de vaststelling van bepaalde maatregelen

P7_TC1-COD(2013)0226


(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 338, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ("het Verdrag") moeten de aan de Commissie verleende bevoegdheden worden aangepast aan de artikelen 290 en 291 van het Verdrag.

(2)  In verband met de vaststelling van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(2), heeft de Commissie zich ertoe verbonden(3) om in het licht van de criteria die in het Verdrag zijn vastgesteld, wetgevingshandelingen te herzien die niet vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon werden aangepast aan de regelgevingsprocedure met toetsing.

(3)  Verordening (EG) nr. 1365/2006 van het Europees Parlement en de Raad(4) verleent bevoegdheden aan de Commissie om sommige bepalingen van die verordening uit te voeren.

(4)  In de context van de aanpassing van Verordening (EG) nr. 1365/2006 aan de nieuwe voorschriften van het VWEU moeten de uitvoeringsbevoegdheden waarover de Commissie momenteel beschikt, worden verleend door middel van de verlening van bevoegdheden om gedelegeerde en uitvoeringshandelingen vast te stellen.

(5)  Wat Verordening (EG) nr. 1365/2006 betreft, moet, om rekening te houden met economische en technische ontwikkelingen, de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden gedelegeerd aan de Commissie voor ten aanzien van de aanpassing van de drempel voor de statistische verwerking van de binnenvaart, de bijstelling van de definities en de goedkeuring van aanvullende definities. Voorts moet de Commissie worden gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de wijziging van de reikwijdte van de te verzamelen gegevens en, alsook aanpassing van de inhoud van de bijlagen. [Am. 1]

(6)  De Commissie dient ervoor te zorgen dat deze gedelegeerde handelingen voor de lidstaten en de respondenten geen aanzienlijke extra administratieve lasten met zich meebrengen. [Am. 2. Niet van toepassing op de Nederlandse versie]

(7)  Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden het nodige overleg pleegt, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(8)  Om eenvormige voorwaarden te garanderen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1365/2006 moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend om regels vast te stellen voor toezending van gegevens, met inbegrip van de gegevensuitwisselingnormen, voor de verspreiding van de resultaten door de Commissie (Eurostat) en ook om methodologische eisen en criteria te ontwikkelen en te publiceren die garanderen dat gegevens van goede kwaliteit worden geproduceerd. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011. Aangezien die handelingen van algemene strekking zijn, moet voor de vaststelling ervan de onderzoeksprocedure worden toegepast. [Am. 3]

(9)  In overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie is het voor de verwezenlijking van de basisdoelstelling, namelijk de aanpassing van de bevoegdheden van de Commissie aan de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, noodzakelijk en passend gemeenschappelijke voorschriften vast te stellen voor een dergelijke aanpassing op het gebied van vervoersstatistieken. Deze verordening gaat overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken. [Am. 4]

(10)  Ter waarborging van de rechtszekerheid moet deze verordening de procedures voor de vaststelling van maatregelen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening geïnitieerd maar niet afgerond zijn, onverlet laten.

(11)  Verordening (EG) nr. 1365/2006 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1365/2006 wordt als volgt gewijzigd:

(-1 bis) In artikel 2, lid 4, wordt punt b) geschrapt. [Am. 5]

(-1 ter) In artikel 2, lid 4, wordt punt c) geschrapt. [Am. 6]

(1)  Aan artikel 2 wordt het volgende lid 5 toegevoegd:"

"5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 zo nodig gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de aanpassing van de drempel voor de statistische verwerking van de binnenvaart, rekening houdend met economische en technische ontwikkelingen.". [Am. 7]

"

(2)  Aan artikel 3 wordt de volgende alinea toegevoegd:"

"De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 zo nodig gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de bijstelling van de definities en de goedkeuring van aanvullende definities, rekening houdend met economische en technische ontwikkelingen.". [Am. 8]

"

(3)  Aan artikel 4 wordt het volgende lid 4 toegevoegd:"

"4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 zo nodig gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van de reikwijdte van de te verzamelen gegevens en de inhoud van de bijlagen, rekening houdend met economische en technische ontwikkelingen.". [Am. 9]

"

(4)  Artikel 5, lid 2, wordt vervangen door:"

"2. Regels voor toezending van gegevens aan de Commissie (Eurostat), met inbegrip van de gegevensuitwisselingnormen, worden overeenkomstig de onderzoeksprocedure van artikel 10, lid 2, door de Commissie goedgekeurd.".

"

(5)  Aan artikel 6 wordt de volgende alinea toegevoegd:"

"De Commissie keurt overeenkomstig de onderzoeksprocedure van artikel 10, lid 2, de regels voor de verspreiding van de resultaten goed.".

"

(6)  Artikel 7, lid 1, wordt vervangen door:"

"1. De Commissie keurt overeenkomstig de onderzoeksprocedure van artikel 10, lid 2, de methodologische eisen en criteria goed die garanderen dat gegevens van goede kwaliteit worden geproduceerd."

"

(6 bis)  Aan artikel 7 worden de volgende leden toegevoegd:"

"3 bis. Voor de toepassing van deze verordening zijn op de te verstrekken gegevens de kwaliteitscriteria van artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad* van toepassing.

3 ter.  De Commissie specificeert door middel van uitvoeringshandelingen de modaliteiten, de structuur, de periodiciteit en de vergelijkbaarheidselementen voor de kwaliteitsverslagen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 10, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

_____________________________

* Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164)." [Am. 10]

"

(6 ter)  De inleidende zin van artikel 8, lid 1, wordt vervangen door:"

"De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk op …(5) en vervolgens om de drie jaar, na raadpleging van het Comité statistisch programma, een verslag voor over de uitvoering van de verordening. Dit verslag bevat met name:" [Am. 11]

"

(7)  Artikel 9 wordt vervangen door:"

"Artikel 9

Uitoefening van gedelegeerde bevoegdheden de bevoegdheidsdelegatie [Am. 12]

1.  Aan de Commissie wordt onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden de bevoegdheid verleend toegekend om gedelegeerde handelingen vast te stellen. [Am. 13]

2.  Bij de uitoefening van de op grond van artikel 2, lid 5, artikel 3 en artikel 4, lid 4, gedelegeerde bevoegdheden ziet de Commissie erop toe dat de gedelegeerde handelingen voor de lidstaten en de respondenten geen aanzienlijke extra administratieve lasten met zich meebrengen.

3.  De in artikel 2, lid 5, artikel 3 en artikel 4, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt voor onbepaalde tijd aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van (Publicatiebureau: gelieve de exacte datum van de inwerkingtreding van de wijzigingsverordening in te voegen)(6). De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 14]

4.  De in artikel 2, lid 5, artikel 3 en artikel 4, lid 4, genoemde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.

Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

5.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.  Een overeenkomstig artikel 2, lid 5, artikel 3 of artikel 4, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van de termijn van twee maanden aan de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd."

"

(8)  Artikel 10 wordt vervangen door:"

"Artikel 10

Comité

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek(*) opgericht Comité voor het Europees statistisch systeem. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(**).

2.  In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

2 bis.  Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, stelt de Commissie de uitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. [Am. 15]

______________

(*) Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164)

(**) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13)."

"

(8 bis)  In Bijlage B wordt Tabel B1 vervangen door:"

“Tabel B1. Personen- en goederenvervoer naar scheepsvlag en soort schip (jaargegevens)

Elementen

Codering

Classificatie

Eenheid

Tabel

2 alfanumerieke tekens

"B1"

Rapporterend land

2 letters

NUTS0 (landencode)

Jaar

4 cijfers

"yyyy"

Land/regio van lading

4 alfanumerieke tekens

NUTS2 (*)

Land/regio van lossing

4 alfanumerieke tekens

NUTS2 (*)

Soort vervoer

1 cijfer

1 = nationaal

2 = internationaal (m.u.v. doorvaart)

3 = doorvaart

Soort schip

1 cijfer

1 = motorschip

2 = schip zonder eigen aandrijving

3 = motortankschip

4 = tankschip zonder eigen aandrijving

5 = ander soort vrachtschip

6 = zeeschip

7 = cruiseschip met meer dan 100 passagiers

8 = personenveerboot met een lengte van meer dan 300 meter

Nationaliteit van het schip

2 letters

NUTS0 (landencode) (**)

Vervoerd gewicht

ton

Tonkilometers

tonkilometer

Vervoerde personen

12 cijfers

persoon

Reizigerskilometers

12 cijfers

persoon

Beschikbare zitplaatsen

12 cijfers

zitplaats

(*) Als de regiocode onbekend of niet beschikbaar is, moet de volgende codering worden gebruikt:

—  "NUTS0 + ZZ" als het partnerland een NUTS-code heeft;

—  "ISO-code + ZZ" als het partnerland geen NUTS-code heeft;

—  "ZZZZ" als het partnerland volledig onbekend is.

(**) Als het land van registratie van het schip geen NUTS-code heeft, moet de ISO-landencode worden vermeld. Als de nationaliteit van het schip onbekend is, moet de code "ZZ" worden gebruikt."

"

[Am. 16]

(9)  Bijlage G wordt geschrapt.

Artikel 2

Deze verordening laat de procedures voor de vaststelling van de in Verordening (EG) nr. 1365/2006 bedoelde maatregelen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening geïnitieerd maar niet afgerond zijn onverlet.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

(1) Standpunt van het Europees Parlement van 11 maart 2014.
(2)Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(3)PB L 55 van 28.2.2011, blz. 19.
(4)Verordening (EG) nr. 1365/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de statistiek van het goederenvervoer over de binnenwateren en houdende intrekking van Richtlijn 80/1119/EEG van de Raad (PB L 264 van 25.9.2006, blz. 1).
(5) Drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
(6) De exacte datum van de inwerkingtreding van de wijzigingsverordening.


Statistieken voor de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden ***I
PDF 209kWORD 146k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 11 maart 2014 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verstrekking en kwaliteit van statistieken voor de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden (COM(2013)0342 – C7-0162/2013 – 2013/0181(COD))(1)
P7_TA(2014)0181A7-0143/2014

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 1
(1)  Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden1 voorziet in de instelling van een waarschuwingsmechanisme als hulpmiddel voor de vroegtijdige signalering van en het toezicht op onevenwichtigheden. Binnen dit mechanisme moet de Commissie jaarlijks een Waarschuwingsmechanismeverslag opstellen waarin een kwalitatieve economische en financiële beoordeling wordt gegeven en de lidstaten worden aangewezen die naar het oordeel van de Commissie door onevenwichtigheden geraakt kunnen zijn of het risico lopen daardoor geraakt te worden.
(1)  Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad1 (PMO) voorziet in de instelling van een waarschuwingsmechanisme als hulpmiddel voor de vroegtijdige signalering van en het toezicht op onevenwichtigheden. Binnen dit mechanisme moet de Commissie jaarlijks een Waarschuwingsmechanismeverslag opstellen waarin een kwalitatieve economische en financiële beoordeling wordt gegeven en de lidstaten worden aangewezen die naar het oordeel van de Commissie door onevenwichtigheden geraakt kunnen zijn of het risico lopen daardoor geraakt te worden.
__________________
__________________
1 PB L 306 van 23.11.2011, blz.25.
1 Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden (PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25).
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
(3)  Betrouwbare statistische gegevens vormen de basis voor effectief toezicht op macro-economische onevenwichtigheden. Teneinde over deugdelijke en onafhankelijke statistische gegevens te kunnen beschikken, moeten de lidstaten de professionele onafhankelijkheid van de nationale statistische diensten waarborgen, overeenkomstig de praktijkcode Europese statistieken als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek3.
(3)  Betrouwbare, nauwkeurige en bruikbare statistische gegevens zijn essentieel voor effectief toezicht op macro-economische onevenwichtigheden. Teneinde over deugdelijke en onafhankelijke statistische gegevens te kunnen beschikken, moet de onafhankelijkheid van Eurostat worden versterkt overeenkomstig de voorstellen van het Europees Parlement voor herziening van Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad1a en moeten de lidstaten de professionele onafhankelijkheid van de nationale statistische diensten waarborgen, overeenkomstig de praktijkcode Europese statistieken als vastgesteld in die verordening.
__________________
3 PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164
1a Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 3 bis (nieuw)
(3 bis)  De Commissie moet blijven inspelen op de behoefte aan betrouwbare statistische informatie op basis waarvan Uniebeleid beter kan worden afgestemd op de economische, maatschappelijke en territoriale situatie op regionaal niveau.
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 4
(4)  Het jaarlijks waarschuwingsmechanismeverslag, dat is gebaseerd op een scorebord met een reeks indicatoren waarvan de waarden worden vergeleken met hun indicatieve drempelwaarden, vormt een eerste screening waarbij de Commissie nagaat welke lidstaten een nadere, diepgaande analyse behoeven om vast te stellen of er zich onevenwichtigheden voordoen of dreigen voor te doen. Het waarschuwingsmechanismeverslag moet voor de PMO relevante gegevens omvatten. Niettemin wordt pas in de daaropvolgende diepgaande evaluaties geanalyseerd wat de drijvende krachten achter de waargenomen ontwikkelingen zijn en wat de aard van de onevenwichtigheden is. Het scorebord en de drempelwaarden worden niet mechanisch uitgelegd maar zijn voorwerp van een economische interpretatie. Bij het uitvoeren van diepgaande evaluaties onderzoekt de Commissie een breed scala van economische variabelen en aanvullende informatie, waarbij rekening wordt gehouden met landspecifieke omstandigheden. Daarom kan van tevoren geen uitputtende opsomming worden gegeven van alle gegevens die voor de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden (hierna "PMO" genoemd) relevant kunnen zijn.
(4)  Het jaarlijks waarschuwingsmechanismeverslag, dat is gebaseerd op een scorebord met een reeks indicatoren waarvan de waarden worden vergeleken met hun indicatieve drempelwaarden, vormt een eerste screening waarbij de Commissie nagaat welke lidstaten een nadere, diepgaande analyse behoeven om vast te stellen of er zich onevenwichtigheden voordoen of dreigen voor te doen. Het waarschuwingsmechanismeverslag moet voor de PMO relevante gegevens omvatten. Niettemin wordt pas in de daaropvolgende diepgaande evaluaties geanalyseerd wat de drijvende krachten achter de waargenomen ontwikkelingen zijn en wat de aard van de onevenwichtigheden is. Het scorebord en de drempelwaarden moeten niet mechanisch worden uitgelegd maar moeten voorwerp zijn van een economische interpretatie. Bij het uitvoeren van diepgaande evaluaties onderzoekt de Commissie een breed scala van economische variabelen en aanvullende informatie, waarbij rekening wordt gehouden met landspecifieke omstandigheden. Daarom kan van tevoren geen uitputtende opsomming worden gegeven van alle voor de PMO relevante gegevens, maar moeten deze gegevens worden gedefinieerd aan de hand van de in Verordening (EU) nr. 1176/2011 vastgelegde procedures voor het opsporen van macro-economische onevenwichtigheden en voor de preventie en correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden binnen de Unie. Bij het uitvoeren, monitoren en beoordelen van de PMO moeten het Europees Parlement, de Raad en de Commissie de voorkeur geven aan statistieken die door de lidstaten zijn samengesteld en naar de Commissie (Eurostat) zijn gestuurd. Andere statistieken die niet door de lidstaten zijn samengesteld en opgestuurd, mogen alleen worden gebruikt als de statistieken van de lidstaten niet de nodige informatie verschaffen en als de kwaliteit van deze andere statistieken voldoende in acht wordt genomen.
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 5
(5)  Er moet een betrouwbare procedure worden vastgesteld voor de verzameling, controle en bekendmaking van de voor de PMO relevante gegevens en voor de voortdurende verbetering van de onderliggende statistische informatie, overeenkomstig de kaders die de Commissie voor het beheer van de kwaliteit van de Europese statistieken4 heeft vastgesteld. De Groep directeuren macro-economische statistieken die de Commissie heeft opgericht, is een geschikte deskundigengroep om de Commissie (Eurostat) de nodige bijstand te verlenen bij de toepassing van een degelijke kwaliteitsbewakingsprocedure voor de voor de PMO relevante gegevens.
(5)  Er moet een betrouwbare procedure worden vastgesteld voor de verzameling, compilatie, controle en bekendmaking van de voor de PMO relevante gegevens en voor de voortdurende verbetering van de onderliggende statistische informatie, overeenkomstig de kaders die de Commissie voor het beheer van de kwaliteit van de Europese statistieken4 heeft vastgesteld. De Groep directeuren macro-economische statistieken die de Commissie heeft opgericht en waarvan ook deskundigen uit het Comité voor het Europees statistisch systeem en het Europees Stelsel van centrale banken deel uitmaken, is een geschikte deskundigengroep om de Commissie (Eurostat) de nodige bijstand te verlenen bij de toepassing van een degelijke kwaliteitsbewakingsprocedure voor de voor de PMO relevante gegevens.
__________________
__________________
4 COM(2005)0217 definitief en COM(2011)0211 definitief.
4 COM(2005)0217 definitief en COM(2011)0211 definitief.
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 6
(6)  Het is van wezenlijk belang dat de statistieken die voor het uitvoeren van de taken van de Unie nodig zijn, op betrouwbare gegevens zijn gebaseerd. Het gebruik van onbetrouwbare gegevens voor de productie van voor de PMO relevante gegevens kan de belangen van de Unie aanzienlijke schade toebrengen. Een boetemechanisme moet ontmoedigen dat bewust of door grove nalatigheid een onjuiste weergave wordt gegeven van voor de PMO relevante gegevens, welke gegevens essentieel zijn voor het opsporen van macro-economische onevenwichtigheden en voor de preventie en correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden binnen de Unie. Een dergelijk boetemechanisme zou er tevens voor zorgen dat bij de productie van voor de PMO relevante gegevens de nodige zorgvuldigheid wordt betracht.
(6)  Het is van wezenlijk belang dat de statistieken die voor het uitvoeren van de taken van de Unie nodig zijn, op betrouwbare gegevens zijn gebaseerd. De procedures zoals bedoeld in de Verordeningen (EU) nr. 1176/2011 en (EU) nr. 1174/2011 moeten worden aangevuld met een vergelijkbaar formeel kader voor het verzamelen, aan een kwaliteitstoetsing onderwerpen en verstrekken van voor de PMO relevante gegevens, in overeenstemming met de gemeenschappelijke kwaliteitscriteria zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 223/2009. Aanvullende maatregelen moeten de handhaving van de productie, de verstrekking en het toezicht op de kwaliteit van voor de PMO relevante gegevens doeltreffender maken en zijn nodig met het oog op de uitvoering van de PMO. Deze maatregelen moeten de geloofwaardigheid van de onderliggende statistische gegevens, evenals van de verstrekking en kwaliteitsbewaking van voor de PMO relevante gegevens verbeteren.
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 6 bis (nieuw)
(6 bis)  Om te ontmoedigen dat bewust of door grove nalatigheid een onjuiste weergave wordt gegeven van voor de PMO relevante gegevens, moet er een correctiemechanisme worden ingesteld, dat tevens tot doel heeft ervoor te zorgen dat bij de productie van voor de PMO relevante gegevens de nodige zorgvuldigheid wordt betracht.
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 7
(7)  Teneinde de regels inzake de berekening van de boeten voor de manipulatie van statistieken aan te vullen, alsook de regels inzake de procedure die de Commissie voor het onderzoeken van dergelijke acties moet volgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen betreffende gedetailleerde criteria voor het vaststellen van het bedrag van de boete en het uitvoeren van onderzoeken van de Commissie. Het is met name van belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen moet de Commissie erop toezien dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze bij het Europees Parlement en de Raad worden ingediend.
(7)  Teneinde de regels inzake de berekening van de rentedragende deposito's en de boeten voor de manipulatie van statistieken aan te vullen, alsook de regels inzake de procedure die de Commissie bij onderzoeken naar de manipulatie van statistieken moet volgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen betreffende gedetailleerde criteria voor het vaststellen van het bedrag van de boete en het uitvoeren van onderzoeken van de Commissie. Het is met name van belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen moet de Commissie erop toezien dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze bij het Europees Parlement en de Raad worden ingediend.
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 8
(8)   Tussen de Commissie en de statistische diensten van de lidstaten dient sprake te zijn van nauwe samenwerking en een voortdurende dialoog om de kwaliteit van de voor de PMO relevante gegevens die door de lidstaten worden gemeld en van de onderliggende statistische informatie te waarborgen.
(8)  De voortdurende samenwerking en coördinatie tussen de Commissie (Eurostat) en de statistische diensten van de lidstaten is een belangrijk onderdeel van een efficiënte coördinatie van statistische activiteiten binnen het Europees statistisch systeem (ESS). Deze samenwerking dient te worden versterkt om de kwaliteit van de voor de PMO relevante gegevens die door de lidstaten worden gemeld en van de onderliggende statistische informatie te waarborgen; de aparte institutionele positie van het Europees Systeem van centrale banken (ESCB) en de onafhankelijkheid van de centrale banken moeten in het kader van de ontwikkeling, productie en verspreiding van voor de PMO relevante gegevens in het kader van de respectieve governancestructuur en de statistische werkprogramma's van het ESS en het ESCB worden gerespecteerd.
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 9
(9)  Overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad moeten het Europees statistisch systeem en het Europees Stelsel van Centrale Banken met betrekking tot de voor de PMO relevante gegevens nauw met elkaar samenwerken om de rapportagelast zo klein mogelijk te houden, samenhang en vergelijkbaarheid te verzekeren en de onderliggende statistieken te verbeteren.
(9)  Aangezien het ESS belast is met de productie van een aantal statistieken die ten grondslag liggen aan de voor de PMO relevante gegevens, en het ESCB belast is met de productie van een aantal andere statistieken die ten grondslag liggen aan de voor de PMO relevante gegevens, moeten de twee systemen met betrekking tot de voor de PMO relevante gegevens nauw met elkaar samenwerken, overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 223/2009, om de rapportagelast zo klein mogelijk te houden, samenhang en vergelijkbaarheid te verzekeren en de onderliggende statistieken te verbeteren. Praktische operationele regelingen voor de samenwerking tussen het ESS en het ESCB op het gebied van kwaliteitsborging van voor de PMO relevante gegevens kunnen in een memorandum van overeenstemming worden vastgesteld. Gezien zijn lange ervaring met statistieken op het gebied van de voor de PMO relevante gegevens zou het Comité voor monetaire, financiële en betalingsbalansstatistiek, opgericht bij Besluit 2006/856/EG van de Raad1a, advies kunnen verstrekken over de praktische operationele regelingen voor de samenwerking die in een dergelijk memorandum van overeenstemming kunnen worden opgenomen.
_____________
1a.  PB L 332 van 30.11.2006, blz. 21.
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 9 bis (nieuw)
(9 bis)  De in deze verordening neergelegde bepalingen moeten worden gezien in de context van het verbeteren van de Europese economische governance, waarvoor meer democratische verantwoording op nationaal niveau en op niveau van de Unie vereist is. Van het verbeterde systeem voor statistisch toezicht op voor de PMO relevante gegevens moet een nauwere en vroegtijdigere betrokkenheid van de nationale parlementen en het Europees Parlement deel uitmaken. Hoewel wordt erkend dat de gesprekspartners van het Europees Parlement in het kader van de dialoog de relevante instellingen van de Unie en hun vertegenwoordigers zijn, kan de bevoegde commissie van het Europees Parlement vertegenwoordigers van de nationale instanties voor de statistiek uitnodigen om hoorzittingen op vrijwillige basis bij te wonen.
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 9 ter (nieuw)
(9 ter)  De versterking van de economisch governance door middel van een verbeterd systeem voor statistisch toezicht op voor de PMO relevante gegevens moet een nauwere en vroegtijdigere betrokkenheid van de nationale parlementen en het Europees Parlement behelzen.
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 12 bis (nieuw)
(12 bis)  De opschorting van financiële middelen als gevolg van de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden dient evenwel als laatste redmiddel te worden gebruikt, waarbij rekening moet worden gehouden met een diepgaande analyse van de indicatoren voor werkloosheid, armoede en de krimp van het bbp.
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.  Procedures voor kwaliteitsbewaking die in het kader van deze verordening worden ingevoerd, houden rekening met en zijn gebaseerd op beste praktijken in bestaande procedures voor kwaliteitsbewaking. Dergelijke procedures mogen niet leiden tot dubbel werk op het gebied van kwaliteitsbewaking of parallelle gegevensbestanden.
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 2
2.  De uiterste termijnen voor verstrekking van de voor de PMO relevante gegevens zijn de termijnen die zijn vastgesteld krachtens het toepasselijke basisbesluit of door de Commissie bekend zijn gemaakt via specifieke kalenders, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften van de Unie.
2.  De uiterste termijnen voor verstrekking van de voor de PMO relevante gegevens zijn de termijnen die zijn vastgesteld krachtens het toepasselijke basisbesluit of door de Commissie bekend zijn gemaakt via specifieke kalenders, waarbij rekening wordt gehouden met het kader van het Europees semester en de behoeften van de Unie.
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 3
3.  De Commissie informeert de lidstaten elk jaar over het tijdschema voor het jaarlijkse waarschuwingsmechanismeverslag waarin artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1176/2011 voorziet. Op basis van dit tijdschema en de in lid 2 bedoelde uiterste termijnen en kalenders stelt de Commissie ook een sluitingsdatum vast voor verstrekking van de meest recente voor de PMO relevante gegevens en stelt de lidstaten hiervan in kennis.
3.  De Commissie informeert de lidstaten elk jaar over het tijdschema voor het jaarlijkse waarschuwingsmechanismeverslag waarin artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1176/2011 voorziet. Op basis van dit tijdschema en de in lid 2 bedoelde uiterste termijnen en kalenders stelt de Commissie ook een sluitingsdatum vast, en stelt de lidstaten hiervan in kennis, voor de selectie door de Commissie (Eurostat) van de voor de PMO relevante gegevens om voor elke lidstaat de indicatoren voor het PMO-scorebord vast te stellen en een referentiedatabank met de voor de PMO relevante gegevens te creëren.
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.  De Commissie (Eurostat) geeft elke lidstaat voor controledoeleinden ten laatste vijf werkdagen na de sluitingsdatum toegang tot de referentiedatabank met de geselecteerde, voor de PMO relevante gegevens. Gedurende de zeven werkdagen volgend op die periode van vijf werkdagen controleren de lidstaten de gegevens en bevestigen de juistheid ervan of wijzigen deze.
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 1
1.  Samen met de voor de PMO relevante gegevens, zoals bedoeld in artikel 1, sturen de lidstaten de Commissie (Eurostat) ook informatie waaruit blijkt hoe deze gegevens zijn berekend, inclusief informatie over eventuele veranderingen in bronnen en methoden, in de vorm van een kwaliteitsverslag.
1.  Samen met de voor de PMO relevante gegevens, zoals bedoeld in artikel 1, verstrekken de lidstaten de Commissie (Eurostat) ook informatie waaruit blijkt hoe deze gegevens zijn berekend, inclusief informatie over eventuele veranderingen in bronnen en methoden, in de vorm van een kwaliteitsverslag.
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.  De lidstaten sturen het kwaliteitsverslag binnen zeven dagen op, in overeenstemming met artikel 2, lid 3 bis.
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 3
3.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast betreffende de modaliteiten, opbouw en frequentie van de kwaliteitsverslagen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 14, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
3.  De Commissie stelt gedelegeerde handelingen vast betreffende de modaliteiten, opbouw en frequentie van de in lid 1 bedoelde kwaliteitsverslagen. Deze gedelegeerde handelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 12 bedoelde onderzoeksprocedure.
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 2
2.  De Commissie (Eurostat) stelt vóór [...] [negen maanden na het vaststellen van deze verordening] richtsnoeren op voor het samenstellen van deze lijsten. De lidstaten stellen de lijsten samen op basis van deze richtsnoeren en sturen ze uiterlijk op [...] [zes maanden na het vaststellen van deze verordening] naar de Commissie (Eurostat). De lijsten worden bijgewerkt overeenkomstig de in artikel 14, lid 2 bedoelde richtsnoeren.
2.  De lidstaten stellen de lijsten op en sturen ze uiterlijk op [...] [negen maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] naar de Commissie (Eurostat). De Commissie stelt vóór [...] [zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] gedelegeerde handelingen op voor het vaststellen van de structuur en de modaliteiten voor het bijwerken van deze lijsten. Deze gedelegeerde handelingen worden vastgesteld in overeenstemming met de in artikel 12 bedoelde onderzoeksprocedure.
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk VI - titel
MISSIES NAAR LIDSTATEN
DIALOOGMISSIES NAAR LIDSTATEN
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 1
1.  Wanneer de Commissie (Eurostat) problemen vaststelt, in het bijzonder in het kader van de kwaliteitsbeoordeling van artikel 5, kan zij besluiten tot het uitzenden van onderzoeksmissies naar de betrokken lidstaat.
1.  Wanneer de Commissie (Eurostat) vaststelt dat de kwaliteit van de statistieken door haar aan een grondiger beoordeling moet worden onderworpen, in het bijzonder in het kader van de kwaliteitsbeoordeling van artikel 5, kan zij besluiten tot het uitzenden van dialoogmissies naar de betrokken lidstaat.
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 2
2.  Doel van dergelijke missies is om diepgaand onderzoek te doen naar de kwaliteit van de betreffende voor de PMO relevante gegevens. Deze missies richten zich vooral op methodologische kwesties, de in de lijsten beschreven bronnen en methoden, de gegevens en de ondersteunende statistische processen, teneinde een oordeel te vormen over de mate waarin de toepasselijke administratieve en statistische voorschriften worden nageleefd.
2.  Doel van de in lid 1 bedoelde dialoogmissies is om diepgaand onderzoek te doen naar de kwaliteit van de betreffende voor de PMO relevante gegevens. De dialoogmissies richten zich vooral op methodologische kwesties, de in de lijsten beschreven bronnen en methoden, de gegevens en de ondersteunende statistische processen, teneinde een oordeel te vormen over de mate waarin de toepasselijke administratieve en statistische voorschriften worden nageleefd.
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.  Wanneer de Commissie (Eurostat) een dialoogmissie organiseert, deelt zij haar voorlopige bevindingen voor commentaar aan de betrokken lidstaat mee.
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 3
3.  De Commissie (Eurostat) doet aan het Comité voor de economische politiek dat bij Besluit 74/122/EEG van de Raad7 is ingesteld, verslag over de bevindingen van deze missies en over eventuele opmerkingen van de betrokken lidstaat over deze bevindingen. Nadat deze verslagen naar het Comité voor economische politiek zijn gestuurd, worden zij, samen met eventuele opmerkingen van de betrokken lidstaat, openbaar gemaakt, onverminderd de bepalingen betreffende statistische geheimhouding van Verordening (EG) nr. 223/2009.
3.  De Commissie (Eurostat) doet aan het Europees Parlement en het Comité voor de economische politiek dat bij Besluit 74/122/EEG van de Raad7 is ingesteld, verslag over de bevindingen van deze dialoogmissies en over eventuele opmerkingen van de betrokken lidstaat over deze bevindingen. Nadat deze verslagen naar het Europees Parlement en het Comité voor de economische politiek zijn gestuurd, worden zij, samen met eventuele opmerkingen van de betrokken lidstaat, openbaar gemaakt, onverminderd de bepalingen betreffende statistische geheimhouding van Verordening (EG) nr. 223/2009.
____________
____________
7.   PB L 63 van 5.3.1974, blz. 21
7.   PB L 63 van 5.3.1974, blz. 21
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 4
4.  De lidstaten verschaffen de Commissie (Eurostat) op haar verzoek deskundigenbijstand voor statistische kwesties die met de PMO verband houden, onder meer voor het voorbereiden en uitvoeren van de onderzoeksmissies. Deze deskundigen brengen onafhankelijk advies uit. Op basis van schriftelijke voorstellen van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de voor de PMO relevante gegevens, stelt de Commissie (Eurostat) vóór [nog vast te stellen datum] een lijst van deskundigen op.
4.  De lidstaten verschaffen de Commissie (Eurostat) op haar verzoek deskundigenbijstand voor statistische kwesties die met de PMO verband houden, onder meer voor het voorbereiden en uitvoeren van de dialoogmissies. Deze deskundigen brengen onafhankelijk advies uit. Op basis van schriftelijke voorstellen van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de voor de PMO relevante gegevens, stelt de Commissie (Eurostat) vóór [Zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] een lijst van deskundigen op.
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 5
5.  De Commissie (Eurostat) stelt regels en procedures vast voor de selectie van de deskundigen, met inachtneming van een passende spreiding van deskundigen over de lidstaten en een passende roulatie van deskundigen tussen de lidstaten, alsmede voor de organisatie van hun werkzaamheden en de nadere financiële bepalingen. De Commissie (Eurostat) deelt met de lidstaten in de volledige kosten die door de lidstaten bij de ondersteuning door hun nationale deskundigen worden gemaakt.
5.  De Commissie (Eurostat) stelt regels en procedures vast voor de selectie van de deskundigen, met inachtneming van een passende spreiding van deskundigen over de lidstaten en een passende en tijdige roulatie van deskundigen tussen de lidstaten, alsmede voor de organisatie van hun werkzaamheden en de nadere financiële bepalingen. De Commissie (Eurostat) deelt met de lidstaten in de volledige kosten die door de lidstaten bij de ondersteuning door hun nationale deskundigen worden gemaakt.
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 6 bis (nieuw)
6 bis.  Dit artikel is niet van toepassing in gevallen waarin sectoriële wetgeving reeds in bezoeken van de Commissie aan lidstaten voorziet.
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 1
1.  De Commissie (Eurostat) verstrekt de voor de PMO gebruikte gegevens onder meer via nieuwsberichten en/of andere kanalen die zij daarvoor geschikt acht.
1.  De Commissie (Eurostat) maakt de voor de PMO gebruikte gegevens openbaar onder meer via nieuwsberichten en/of andere kanalen die zij daarvoor geschikt acht.
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 2
2.  Het niet verstrekken van eigen gegevens door een lidstaat leidt niet tot uitstel van de verstrekking van voor de PMO relevante gegevens over die lidstaat door de Commissie.
2.  De Commissie (Eurostat) stelt de datum van publicatie van het nieuwsbericht vast en deelt deze ten laatste tien dagen na de in artikel 2 bedoelde sluitingsdatum aan de lidstaten mee. Het niet verstrekken van eigen gegevens door een lidstaat leidt niet tot uitstel van de verstrekking van voor de PMO relevante gegevens over die lidstaat door de Commissie.
Amendement 32
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 3
3.  De Commissie (Eurostat) kan een voorbehoud maken ten aanzien van de kwaliteit van de voor de PMO relevante gegevens van de lidstaten. De Commissie (Eurostat) deelt de betrokken lidstaat en de voorzitter van het Comité voor de economische politiek uiterlijk drie werkdagen vóór de geplande datum van bekendmaking mee welk voorbehoud zij beoogt te maken en bekend te maken. Indien de kwestie na bekendmaking van de gegevens en het voorbehoud wordt opgelost, wordt onmiddellijk daarna bekendgemaakt dat het voorbehoud is ingetrokken.
3.  De Commissie (Eurostat) kan een voorbehoud maken ten aanzien van de kwaliteit van de voor de PMO relevante gegevens van de lidstaten. De lidstaat in kwestie wordt in de gelegenheid gesteld zich te verweren. De Commissie (Eurostat) deelt de betrokken lidstaat en de voorzitter van het Comité voor de economische politiek uiterlijk tien werkdagen vóór de geplande datum van bekendmaking mee welk voorbehoud zij beoogt te maken en bekend te maken. Indien de kwestie na bekendmaking van de gegevens en het voorbehoud wordt opgelost, wordt onmiddellijk daarna bekendgemaakt dat het voorbehoud is ingetrokken.
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 4
4.  Wanneer er aanwijzingen zijn dat de door de lidstaten verstrekte gegevens niet in overeenstemming zijn met de eisen van artikel 3, lid 2, van deze verordening, kan de Commissie (Eurostat) deze gegevens wijzigen en de gewijzigde gegevens en een motivering van de wijziging verstrekken. De Commissie (Eurostat) deelt de betrokken lidstaat en de voorzitter van het Comité voor de economische politiek uiterlijk drie werkdagen vóór de geplande datum van bekendmaking de gewijzigde gegevens en de motivering van de wijziging mee.
4.  Wanneer er aanwijzingen zijn dat de door de lidstaten verstrekte gegevens niet in overeenstemming zijn met de eisen van artikel 3, lid 2, van deze verordening, de toepasselijke methodologische normen en de vereisten van volledigheid, betrouwbaarheid, tijdigheid en consistentie van statistische gegevens, kan de Commissie (Eurostat) deze gegevens wijzigen en de gewijzigde gegevens en een motivering van de wijziging openbaar maken. De Commissie (Eurostat) deelt de betrokken lidstaat en de voorzitter van het Comité voor de economische politiek uiterlijk drie werkdagen vóór de geplande datum van bekendmaking de gewijzigde gegevens en de motivering van de wijziging mee.
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 1
1.  De Raad kan op voorstel van de Commissie besluiten om een lidstaat die bewust of door grove nalatigheid een onjuiste weergave heeft gegeven van de voor de PMO relevante gegevens, een boete op te leggen.
1.  De Raad kan op aanbeveling van de Commissie in een tweestappenprocedure besluiten om een rentedragend deposito en vervolgens, als naar het oordeel van de Commissie de lidstaat de in lid 1 bis bedoelde corrigerende maatregelen niet heeft uitgevoerd, als laatste redmiddel een boete op te leggen aan een lidstaat die bewust een onjuiste weergave heeft gegeven van de voor de PMO relevante gegevens of door wiens grove nalatigheid de voor de PMO relevante gegevens onjuist worden weergegeven, als gevolg waarvan de Commissie niet in staat is een waarheidsgetrouwe en eerlijke beoordeling uit te voeren.
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  De betreffende lidstaat brengt binnen een vastgestelde termijn verslag uit aan de Commissie over de corrigerende maatregelen die nodig zijn om de in lid 1 bedoelde onjuiste weergave of grove nalatigheid aan te pakken en te verhelpen, en om te voorkomen dat een soortgelijke situatie zich in de toekomst voordoet. Het verslag wordt openbaar gemaakt.
Amendement 36
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 2
2.  De in lid 1 bedoelde boeten zijn doeltreffend, afschrikkend en evenredig met de aard, de ernst en de duur van de verkeerde voorstelling. De boete bedraagt maximaal 0,05% van het bbp van de betrokken lidstaat.
2.  De in lid 1 bedoelde rentedragende deposito's zijn doeltreffend, afschrikkend en evenredig met de aard, de ernst en de duur van de verkeerde voorstelling. Het rentedragende deposito bedraagt maximaal 0,05% van het bbp van de betrokken lidstaat in het voorafgaande jaar.
Amendement 37
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 3 – alinea 1
3.  De Commissie kan alle onderzoeken uitvoeren, die nodig zijn om het bestaan van verkeerde voorstellingen als bedoeld in lid 1 vast te stellen. De Commissie kan besluiten een onderzoek te openen als zij meent dat er serieuze indicaties zijn voor het bestaan van feiten die een dergelijke verkeerde voorstelling kunnen vormen. Bij het onderzoek naar de vermeende onjuiste weergaven houdt de Commissie rekening met eventuele opmerkingen van de betrokken lidstaat. Voor de uitvoering van haar taken kan de Commissie de lidstaat verzoeken om informatie te verstrekken en kan zij ter plaatse inspecties uitvoeren en zich toegang verschaffen tot de statistische informatie en documenten die ten grondslag liggen aan de voor de PMO relevante gegevens. Indien volgens het recht van de betrokken lidstaat voor inspecties ter plaatse de voorafgaande gerechtelijke toestemming is vereist, dient de Commissie daartoe de nodige verzoeken in.
3.  De Commissie kan, in overeenstemming met de Verdragen en specifieke sectoriële wetgeving, alle onderzoeken initiëren en uitvoeren, die nodig zijn om het bestaan van verkeerde voorstellingen als bedoeld in lid 1 vast te stellen. De Commissie kan besluiten een onderzoek te openen als zij meent dat er serieuze indicaties zijn voor het bestaan van feiten die een dergelijke verkeerde voorstelling kunnen vormen. Bij het onderzoek naar de vermeende onjuiste weergaven houdt de Commissie rekening met eventuele opmerkingen van de betrokken lidstaat. Voor de uitvoering van haar taken kan de Commissie de lidstaat waarnaar het onderzoek is ingesteld verzoeken om informatie te verstrekken en kan zij ter plaatse inspecties uitvoeren en zich toegang verschaffen tot de statistische informatie en documenten die ten grondslag liggen aan de voor de PMO relevante gegevens. Indien vereist volgens het recht van de lidstaat waarnaar het onderzoek is ingesteld, wordt voorafgaand aan een inspectie ter plaatse toestemming van de gerechtelijke autoriteit verkregen.
Amendement 38
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 3 – alinea 2
Na voltooiing van het onderzoek en voordat zij een voorstel voorlegt aan de Raad, stelt Commissie de betrokken lidstaat in de gelegenheid gehoord te worden over de zaken die het voorwerp van het onderzoek uitmaken. De Commissie baseert elk voorstel aan de Raad uitsluitend op basis van feiten waarvoor de betrokken lidstaat de gelegenheid heeft gehad om opmerkingen in te dienen.
Na voltooiing van het onderzoek en voordat zij een aanbeveling doet aan de Raad, stelt de Commissie de lidstaat waarnaar het onderzoek is ingesteld in de gelegenheid gehoord te worden over de zaken die zijn onderzocht. De Commissie baseert elke aanbeveling aan de Raad uitsluitend op feiten waarvoor de betrokken lidstaat de gelegenheid heeft gehad om opmerkingen in te dienen.
Amendement 39
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 3 – alinea 2 bis (nieuw)
De Commissie informeert de bevoegde commissie van het Europees Parlement over elk onderzoek of elke aanbeveling als bedoeld in dit lid. De bevoegde commissie van het Europees Parlement kan een lidstaat waarop een aanbeveling van de Commissie betrekking heeft, de gelegenheid bieden aan een gedachtewisseling deel te nemen.
Amendement 40
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis.  De Commissie kan naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek van de betrokken lidstaat aan de Commissie, aanbevelen dat de Raad het bedrag van het rentedragende deposito vermindert of annuleert.
Het rentedragende deposito heeft een rentevoet die het kredietrisico van de Commissie en de betrokken investeringsperiode weerspiegelt.
Amendement 41
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 5
5.  Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft volledige rechtsmacht inzake beroepen tegen besluiten van de Raad waarbij een boete in overeenstemming met lid 1 is vastgesteld. Het kan de aldus opgelegde boete intrekken, verminderen of verhogen.
5.  Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft volledige rechtsmacht inzake beroepen tegen besluiten van de Raad waarbij een rentedragend deposito in overeenstemming met lid 1 is vastgesteld. Het kan het aldus opgelegde rentedragende deposito intrekken, verminderen of verhogen.
Amendement 42
Voorstel voor een verordening
Hoofdstuk IX - titel
AARD VAN DE SANCTIES EN OPNEMING IN DE BEGROTING VAN DE OPBRENGST ERVAN
AARD VAN DE BOETEN EN TOEWIJZING AAN DE BEGROTING VAN DE OPBRENGST ERVAN
Amendement 43
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – lid 2
2.  De bevoegdheid om de in artikel 9, lid 4, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van drie jaar, welke termijn één maand na de vaststelling van deze verordening begint. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van drie jaar een verslag over de bevoegdheidsdelegatie op. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
2.  De bevoegdheid om de in artikel 3, lid 3, artikel 6, lid 2, en artikel 9, lid 4, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van twee jaar, welke termijn één maand na de vaststelling van deze verordening begint. De Commissie stelt, na raadpleging van de betrokken actoren, waaronder de ECB, overeenkomstig artikel 127 VWEU, uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van twee jaar een verslag over de bevoegdheidsdelegatie op. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
Amendement 44
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – lid 3
3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 3, artikel 6, lid 2, en artikel 9, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
Amendement 45
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – lid 5
5.  Een krachtens artikel 9, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
5.  Een overeenkomstig artikel 3, lid 3, artikel 6, lid 2, en artikel 9, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking als het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement of de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of als zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.
Amendement 46
Voorstel voor een verordening
Artikel 13
Met betrekking tot de in artikel 9 bedoelde maatregelen besluit de Raad zonder rekening te houden met de stem van het lid van de Raad dat de betrokken lidstaat vertegenwoordigt.
Met betrekking tot de in artikel 9 bedoelde maatregelen besluit de Raad zonder rekening te houden met de stem van het lid van de Raad dat de betrokken lidstaat vertegenwoordigt. Het in artikel 9, lid 1, bedoelde besluit wordt geacht door de Raad te zijn goedgekeurd tenzij de Raad, binnen tien dagen na de aanneming van de aanbeveling door de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid besluit de aanbeveling te verwerpen.
Amendement 47
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – alinea 1 bis (nieuw)
Een gekwalificeerde meerderheid van de leden van de Raad, zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, wordt bepaald overeenkomstig artikel 238, lid 3, onder a), VWEU.
Amendement 48
Voorstel voor een verordening
Artikel 15
Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 223/2009 zorgen de nationale instanties voor de statistiek van de lidstaten (de NSI) voor de vereiste coördinatie op nationaal niveau van activiteiten in verband met de voor de PMO relevante gegevens. Alle andere nationale instanties doen hiervoor verslag aan de NSI. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om toepassing van deze bepaling te waarborgen.
Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 223/2009 zorgen de nationale instanties voor de statistiek van de lidstaten (de NSI's) voor de vereiste coördinatie op nationaal niveau van activiteiten in verband met de voor de PMO relevante gegevens. De nationale centrale banken, in hun hoedanigheid als leden van het ESCB die voor de PMO relevante gegevens produceren, en, indien van toepassing, andere relevante nationale instanties werken hiervoor met de NSI samen. Nationale autoriteiten die gegevens produceren, dragen voor die gegevens de verantwoordelijkheid. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om toepassing van deze bepaling te waarborgen.
Amendement 49
Voorstel voor een verordening
Artikel 17
De Commissie (Eurostat) doet regelmatig verslag aan het Europees Parlement en de Raad over de activiteiten die zij voor de tenuitvoerlegging van deze verordening heeft uitgevoerd.
De Commissie (Eurostat) doet ten minste eenmaal per jaar verslag aan het Europees Parlement en de Raad over de activiteiten die zij voor de tenuitvoerlegging van deze verordening heeft uitgevoerd in het kader van het Europees semester zoals bedoeld in Verordening (EU) nr. 1175/2011 van het Europees Parlement en de Raad1a.
________________
1a Verordening (EU) nr. 1175/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (PB L 306 van 23.11.2011, blz. 12).
Amendement 50
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 – lid 1
1.  Uiterlijk op 14 december 2014 en vervolgens om de vijf jaar evalueert de Commissie de toepassing van deze verordening en doet zij aan het Europees Parlement en de Raad verslag over de bevindingen.
1.  Uiterlijk op 14 december 2014, en vervolgens om de vijf jaar, evalueert de Commissie de toepassing van deze verordening en brengt zij hierover verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad. In voorkomend geval gaat dit verslag vergezeld van een wetgevingsvoorstel.
Amendement 51
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 – lid 2 – alinea 1 – letter b
b)  de effectiviteit van deze verordening en van de toegepaste procedure voor kwaliteitsbewaking.
b)  de effectiviteit en evenredigheid van deze verordening en van de toegepaste procedure voor kwaliteitsbewaking.

(1) De zaak werd terugverwezen voor een nieuwe behandeling naar de bevoegde Commissie uit hoofde van artikel 57, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A7-0143/2014).


Verlenging van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking EG-Verenigde Staten ***
PDF 195kWORD 32k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over het voorstel voor een ontwerpbesluit van de Raad betreffende de verlenging van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Verenigde Staten van Amerika (15854/2013 – C7-0462/2013 – 2013/0351(NLE))
P7_TA(2014)0182A7-0126/2014

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerpbesluit van de Raad (15854/2013),

–  gezien Besluit 98/591/EG van de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de sluiting van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Verenigde Staten van Amerika,

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 186 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a) v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0462/2013),

–  gezien artikel 81, lid 1, eerste en derde alinea, en artikel 81, lid 2, artikel 90, lid 7, en artikel 46, lid 1, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0126/2014),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de verlenging van de overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika.


Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische hulpbronnen ***
PDF 192kWORD 32k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over het ontwerpbesluit van de Raad tot sluiting, namens de Europese Unie, van het Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik, gevoegd bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (06852/2013 – C7-0005/2014 – 2012/0279(NLE))
P7_TA(2014)0183A7-0061/2014

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerpbesluit van de Raad (06852/2013),

–  gezien het Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik, gevoegd bij het Verdrag inzake biologische diversiteit, dat gehecht is aan het bovenvernoemde ontwerp van besluit van de Raad,

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 192, lid 1, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7‑0005/2014),

–  gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0061/2014),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering - aanvraag EGF/2013/008 ES/Textiel Comunidad Valenciana, Spanje
PDF 225kWORD 50k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering overeenkomstig punt 13 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2013/008 ES/Textiel Comunidad Valenciana, Spanje) (COM(2014)0045 – C7-0019/2014 – 2014/2013(BUD))
P7_TA(2014)0184A7-0158/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2014)0045 – C7‑0019/2014),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering(1) (EFG-verordening),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014‑2020(2), en met name artikel 12,

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(3) (IIA van 2 december 2013), en met name punt 13,

–  gezien de trialoogprocedure als bedoeld in punt 13 van het IIA van 2 december 2013,

–  gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7‑0158/2014),

A.  overwegende dat de Europese Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, en hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

B.  overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op de overlegvergadering van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 2 december 2013 wat betreft het nemen van besluiten om middelen beschikbaar te stellen uit het EFG;

C.  overwegende dat Spanje aanvraag EGF/2013/008 ES/Textiel Comunidad Valenciana heeft ingediend voor een financiële bijdrage uit het EFG, naar aanleiding van 560 gedwongen ontslagen in 198 bedrijven die vallen onder afdeling 13 van de NACE Rev. 2 (Vervaardiging van textiel)(4) in de NUTS II-regio Comunidad Valenciana (ES52) tijdens de referentieperiode van 1 november 2012 tot 1 augustus 2013, waarbij 300 werknemers in aanmerking komen voor maatregelen met medefinanciering door het EFG;

D.  overwegende dat de aanvraag voldoet aan de subsidiabiliteitscriteria die zijn vastgelegd in de EFG-verordening;

1.  is het met de Commissie eens dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 2, onder b), van de EFG-verordening en dat Spanje bijgevolg recht heeft op een financiële bijdrage op grond van die verordening;

2.  stelt vast dat de Spaanse autoriteiten de aanvraag voor een financiële bijdrage uit het EFG op 8 oktober 2013 hebben ingediend en dat de beoordeling daarvan door de Commissie op 28 januari 2014 is gepubliceerd; is ingenomen met de snelle beoordeling van vier maanden;

3.  is van oordeel dat de gedwongen ontslagen in de textielbedrijven in de Comunidad Valenciana verband houden met door de globalisering veroorzaakte grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen, verwijzend naar het aflopen van de overgangsovereenkomst van de WTO inzake textiel- en kledingproducten eind 2004 en een grotere blootstelling aan de internationale concurrentie, met name uit China en andere landen uit het Verre Oosten, die leidt tot een aanzienlijke verhoging van de invoer van textielproducten in de Unie en een verlies aan marktaandeel van de Unie op de wereldwijde markt voor textielproducten;

4.  wijst erop dat Comunidad Valenciana ernstig is getroffen door de globalisering en dat de werkloosheid in die regio in het eerste kwartaal van 2013 is gestegen tot 29,19 %; is tevreden met het feit dat de regio weer een beroep doet op EFG-steun ter verlaging van de hoge werkloosheid, door voor de tweede keer maatregelen te treffen in verband met ontslagen in de textielsector;

5.  complimenteert Comunidad Valenciana met de aanvraag voor de inzet van EFG-middelen om problemen op te lossen op het gebied van de arbeidsmarkt, die wordt gekenmerkt door een hoog percentage kmo's; herinnert er in dit verband aan dat de regio Comunidad Valenciana reeds eerder EFG-steun heeft aangevraagd voor de sectoren textiel, keramiek en natuursteen, alsmede voor de bouwsector;

6.  benadrukt de taak van het EFG om een bijdrage te leveren aan de aanpak van een fragiele arbeidsmarkt in regio's die afhankelijk zijn van traditionele sectoren zoals textiel of de bouw; benadrukt dat deze taak alleen kan worden uitgevoerd indien nationale en plaatselijke autoriteiten bereid en in staat zijn om EFG-steun aan te vragen;

7.  stelt vast dat er tot op heden voor de sector van de textielvervaardiging elf EFG-aanvragen(5) zijn ingediend, die allemaal gebaseerd zijn op de handelsgerelateerde globalisering, terwijl de Comunidad Valenciana al zes EFG-aanvragen heeft ingediend: in september 2009(6) (keramiek), maart 2010(7) (natuursteen), maart 2010(8) (textiel), juli(9) en december 2011(10) (respectievelijk bouw van gebouwen en schoeisel) en 2013(11) (bouwmaterialen);

8.  is verheugd dat de Spaanse autoriteiten op 1 januari 2014 hebben besloten met de uitvoering van de individuele diensten voor de getroffen werknemers te beginnen teneinde de werknemers snel bijstand te verlenen, ruimschoots vooruitlopend op het definitieve besluit over de toekenning van EFG-steun voor het voorgestelde gecoördineerde pakket;

9.  wijst erop dat het gecoördineerde pakket van individuele diensten waarvoor medefinanciering wordt aangevraagd, maatregelen omvat voor de terugkeer van 300 ontslagen werknemers op de arbeidsmarkt zoals profilering, loopbaanbegeleiding, beroepsoriëntering, opleidingen (opleiding in transversale vaardigheden, beroepsopleiding, opleiding op de werkplek, opleiding voor ondernemerschap), ondersteuning van ondernemerschap, intensieve hulp bij het zoeken naar werk, stimuleringsmaatregelen (maatregel om het zoeken naar werk te stimuleren, ondersteuning bij de oprichting van een bedrijf, stimuleringsmaatregelen voor outplacement, bijdrage in de reiskosten en bijdrage voor verzorgers van afhankelijke personen);

10.  is verheugd dat de sociale partners, met inbegrip van de vakbonden (UGT-PV, CCOO-PV), tijdens de opstelling van de EFG-aanvraag zijn geraadpleegd en zijn overeengekomen om 10 % van de totale nationale medefinanciering van de totale kosten van de genomen maatregelen bij te dragen, en dat een beleid van gelijkheid van mannen en vrouwen zal worden gevoerd en het beginsel van non-discriminatie zal worden toegepast tijdens de verschillende stadia van de uitvoering van het EFG, en bij de toegang ertoe;

11.  herinnert aan het belang van een verbetering van de inzetbaarheid van alle werknemers door aangepaste opleiding en de erkenning van de in de loop van het beroepsleven opgedane vaardigheden en bekwaamheden; verwacht dat de opleiding die in het gecoördineerde pakket wordt aangeboden, niet alleen is afgestemd op de behoeften van de ontslagen werknemers, maar ook op het huidige ondernemingsklimaat;

12.  is verheugd dat het gecoördineerde pakket ook beroepsopleiding omvat gericht op sectoren waar kansen op werk zijn of waarschijnlijk zullen komen, alsmede opleiding op de werkplek die aansluit bij de vastgestelde behoeften van lokale ondernemingen;

13.  betreurt dat het voorstel van de Commissie geen informatie geeft over het opleidingsniveau van het ontslagen personeel;

14.  wijst erop dat het gecoördineerde pakket voorziet in financiële stimulansen voor het zoeken naar werk (vast bedrag van 300 EUR), een mobiliteitsvergoeding, een stimulans voor outplacement (tot 350 EUR) en een bijdrage voor verzorgers van afhankelijke personen; verwelkomt het feit dat het totaalbedrag aan financiële stimulansen relatief beperkt is, waardoor het grootste deel van de bijdragen gebruikt kan worden voor opleidingen, begeleiding, hulp bij het zoeken naar werk en ondersteuning van ondernemerschap;

15.  wijst erop dat het voorliggende dossier een typerend beeld schetst van het sociaal en economisch bestel in een regio met een economie die wordt gekenmerkt door een hoog percentage kmo's;

16.  merkt op dat de informatie die is verstrekt over het gecoördineerde pakket van individuele diensten dat uit het EFG moet worden gefinancierd, gegevens bevat over de complementariteit met maatregelen die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; benadrukt dat de Spaanse autoriteiten bevestigen dat voor de subsidiabele maatregelen geen steun uit andere financieringsinstrumenten van de Unie wordt ontvangen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in haar jaarverslagen een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen om ervoor te zorgen dat de bestaande verordeningen volledig in acht worden genomen en dubbel gebruik van door de Unie gefinancierde diensten wordt voorkomen;

17.  verzoekt de betrokken instellingen de nodige maatregelen te nemen om de procedurele regelingen te verbeteren teneinde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert de verbeterde procedure die de Commissie op verzoek van het Parlement in het leven heeft geroepen om de toekenning van subsidies te versnellen, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; benadrukt dat verdere verbeteringen aan de procedure zijn opgenomen in de nieuwe EFG-verordening (2014-2020)(12) en dat grotere doelmatigheid, transparantie en zichtbaarheid van het EFG zullen worden bereikt;

18.  beklemtoont dat overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening moet worden gewaarborgd dat met middelen uit het EFG de duurzame terugkeer van individuele ontslagen werknemers op de arbeidsmarkt wordt gesteund; benadrukt voorts dat de EFG-steun alleen actieve arbeidsmarktmaatregelen kan medefinancieren die duurzame werkgelegenheid voor de lange termijn opleveren; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe ondernemingen verplicht zijn krachtens de nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, noch van maatregelen voor de herstructurering van ondernemingen of sectoren;

19.  is ingenomen met de overeenkomst die tussen het Europees Parlement en de Raad is bereikt betreffende de nieuwe EFG-verordening voor de periode 2014-2020 om het criterium “crisisafwijking” opnieuw in te voeren, om de financiële bijdrage van de Unie te verhogen tot 60 % van de totale geschatte kosten van de voorgestelde maatregelen, om de efficiëntie voor de behandeling van EFG-aanvragen in de Commissie en door het Europees Parlement en de Raad te verhogen door de termijn voor beoordeling en goedkeuring te verkorten, om de subsidiabele maatregelen en begunstigden uit te breiden door zelfstandigen en jongeren toe te voegen en om stimuleringsmaatregelen voor de oprichting van een eigen bedrijf te financieren;

20.  hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

21.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

22.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering overeenkomstig punt 13 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2013/008 ES/Textiel Comunidad Valenciana, Spanje)

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2014/167/EU.)

(1) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.
(2) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.
(3) PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.
(4)Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).
(5)EGF/2007/005 IT Sardegna (COM(2008)0609); EGF/2007/006 IT Piemonte (COM(2008)0609); EGF/2007/007 IT Lombardia (COM(2008)0609); EGF/2008/001 IT Toscana (COM(2008)0609); EGF/2008/003 LT Alytaus Textile (COM(2008)0547); EGF/2008/005 ES Cataluña (COM(2009)0371); EGF/2009/001 PT Norte-Centro (COM(2009)0371); EGF/2009/004 BE Oost en West Vlaanderen Textiel (COM(2009)0515); EGF/2009/005 BE Textiel Limburg (COM(2009)0515); EGF/2010/009 ES Comunidad Valenciana (COM(2010)0613) en EGF/2013/008 ES Comunidad Valenciana (dit dossier).
(6)EGF/2009/014 ES Keramiek Comunidad Valenciana COM(2010)0216.
(7)EGF/2010/005 ES Houwen, bewerken en afwerken van bouw- en siersteen Comunidad Valenciana COM(2010)0617.
(8)EGF/2010/009 ES Comunidad Valenciana COM(2010)0613.
(9)EGF/2011/006 ES Bouw van gebouwen Comunidad Valenciana COM(2012)0053.
(10)EGF/2011/020 ES Schoeisel Comunidad Valenciana COM(2012)0204.
(11)EGF/2013/004 ES Bouwmaterialen Comunidad Valenciana COM(2013)0635.
(12)1 Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1927/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 855).


Productie en op de markt aanbieden van teeltmateriaal (teeltmateriaalwetgeving) ***I
PDF 193kWORD 33k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de productie en het op de markt aanbieden van teeltmateriaal (teeltmateriaalwetgeving) (COM(2013)0262 – C7-0121/2013 – 2013/0137(COD))
P7_TA(2014)0185A7-0112/2014

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0262),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0121/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Oostenrijkse Bondsraad en de Nederlandse Tweede Kamer, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7‑0112/2014),

1.  verwerpt het voorstel van de Commissie;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel in te trekken en een nieuw voorstel in te dienen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


Bezoldigingen en pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie (aanpassing, met ingang van 1 juli 2011) ***I
PDF 200kWORD 44k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende aanpassing met ingang van 1 juli 2011 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen (COM(2013)0895 – C7-0459/2013 – 2013/0438(COD))
P7_TA(2014)0186A7-0165/2014

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0895),

–  gezien artikel 294, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en in het bijzonder artikel 10 van bijlage XI bij het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0459/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Hof van Justitie van 4 maart 2014(1),

–  gezien het advies van de Rekenkamer van 3 maart 2014(2),

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 7 maart 2014 om het standpunt van het Parlement goed te keuren, in overeenstemming met artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7‑0165/2014),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad houdende aanpassing met ingang van 1 juli 2011 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen

P7_TC1-COD(2013)0438


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 422/2014.)

(1) Nog niet in het Publicatieblad verschenen.
(2) Nog niet in het Publicatieblad verschenen.


Bezoldigingen en pensioenen van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Unie (aanpassing met ingang van 1 juli 2012 ***I
PDF 200kWORD 37k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende aanpassing met ingang van 1 juli 2012 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen (COM(2013)0896 – C7-0460/2013 – 2013/0439(COD))
P7_TA(2014)0187A7-0164/2014

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0896),

–  gezien artikel 294, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en in het bijzonder artikel 10 van bijlage XI bij het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0460/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Hof van Justitie van 4 maart 2014(1),

–  gezien het advies van de Rekenkamer van 3 maart 2014(2),

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 7 maart 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7‑0164/2014),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad houdende aanpassing met ingang van 1 juli 2012 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen

P7_TC1-COD(2013)0439


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 423/2014.)

(1) Nog niet in het Publicatieblad verschenen.
(2) Nog niet in het Publicatieblad verschenen.


Stabilisatie- en Associatie-overeenkomst en interimovereenkomst EU-Servië ***II
PDF 196kWORD 33k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde procedures voor de toepassing van de Stabilisatie- en Associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Servië, anderzijds (17930/1/2013 – C7-0028/2014 – 2011/0465(COD))
P7_TA(2014)0188A7-0116/2014

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (17930/1/2013 – C7‑0028/2014),

–  gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0938),

–  gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 72 van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie internationale handel (A7-0116/2014),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.  constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.  verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1) Aangenomen teksten van 25.10.2012, P7_TA(2012)0389.


Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en van de Europese Autoriteit voor effecten en markten ***I
PDF 198kWORD 67k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 2003/71/EG en 2009/138/EG wat de bevoegdheden van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en van de Europese Autoriteit voor effecten en markten betreft (COM(2011)0008 – C7-0027/2011 – 2011/0006(COD))
P7_TA(2014)0189A7-0077/2012

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0008),

–  gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 50, 53, 62 en 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0027/2011),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 4 mei 2011(1),

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 5 mei 2011(2),

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 27 november 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A7-0077/2012),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 2003/71/EG en 2009/138/EG, alsmede de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 wat de bevoegdheden van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) betreft

P7_TC1-COD(2011)0006


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/51/EU.)

(1) PB C 159, 18.5.2011, blz. 10.
(2) PB C 218, 23.7.2011, blz. 82.


Bij geldovermakingen te voegen informatie ***I
PDF 530kWORD 176k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over bij geldovermakingen te voegen informatie (COM(2013)0044 – C7-0034/2013 – 2013/0024(COD))
P7_TA(2014)0190A7-0140/2014

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0044),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0034/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 17 mei 2013(1),

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 november 2013(2),

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het gezamenlijk overleg van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken overeenkomstig artikel 51 van het Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie juridische zaken (A7‑0140/2014),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie

P7_TC1-COD(2013)0024


(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank(3),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(4),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(5),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Het doorsluizen van misdaadgeld door middel van geldovermakingen kan illegaal geld tast de structuur, de stabiliteit en de reputatie van de financiële sector aantasten en aan, betekent een gevaar betekenen voor de interne markt. Terrorisme ondergraaft en voor de internationale ontwikkeling, en ondergraaft direct of indirect het vertrouwen van de burgers in de rechtsstaat. De financiering van terrorisme en georganiseerde misdaad blijft een aanzienlijk probleem dat op het niveau van de Unie moet worden aangepakt. Terrorisme en georganiseerde misdaad brengen de democratische instellingen schade toe en ondergraven de fundamenten van onze maatschappij. Duistere ondernemingsstructuren die in en via rechtsmachten met een bankgeheim opereren, ook vaak belastingparadijzen genoemd, spelen een cruciale rol bij het vergemakkelijken van illegale geldstromen. De soliditeit, integriteit en stabiliteit van het stelsel van geldovermakingen en het vertrouwen in het financiële stelsel in zijn geheel kunnen worden ernstig in gevaar worden gebracht door pogingen van criminelen en hun medeplichtigen om de herkomst van opbrengsten van misdrijven te verhullen of om kapitalen over te hevelen voor criminele activiteiten of terroristische doeleinden. [Am. 1]

(2)  Om hun criminele activiteiten te vergemakkelijken kunnen halen witwassers en financiers van terrorisme proberen voordeel te halen uit het vrije verkeer van kapitaal dat verbonden is met de geïntegreerde financiële ruimte, tenzij op het niveau van de Unie en op internationaal niveau een aantal coördinerende maatregelen worden genomen. De internationale samenwerking in het kader van de Financiële Actiegroep (Financial Action Task Force - FATF) en de wereldwijde tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van deze groep zijn gericht op het voorkomen van regelgevingsarbitrage en concurrentievervalsing. Door de schaal van haar optreden moet de Unie ervoor zorgen dat de in februari 2012 aangenomen aanbeveling 16 betreffende elektronische overmakingen van de Financiële Actiegroep (Financial Action Task Force - FATF) FATF in de gehele Europese Unie op eenvormige wijze wordt omgezet, en dat er met name geen discriminatie of discrepantie bestaat tussen binnenlandse betalingen in een lidstaat en grensoverschrijdende betalingen tussen lidstaten. Ongecoördineerd optreden door individuele lidstaten op het gebied van grensoverschrijdende geldovermakingen kan ernstige negatieve gevolgen hebben voor de goede werking van betalingssystemen op het niveau van de Unie en aldus schade berokkenen aan de interne markt voor financiële diensten. [Am. 2]

(2 bis)  De tenuitvoerlegging en de handhaving van deze richtlijn, waaronder aanbeveling 16 van de FATF, mogen niet leiden tot onredelijke of buitensporige kosten voor betalingsdienstaanbieders of voor burgers die van hun diensten gebruikmaken, en het vrij verkeer van legaal kapitaal moet overal in de EU volledig gewaarborgd zijn. [Am. 3]

(3)  In de herziene strategie van de Unie inzake financiering van terrorisme van 17 juli 2008 is erop gewezen dat blijvende inspanningen moeten worden geleverd om financiering van terrorisme en het gebruik van eigen financiële middelen door verdachte terroristen te voorkomen. Daarbij wordt erkend dat FATF onafgebroken streeft naar verbetering van zijn aanbevelingen en een gemeenschappelijke visie tracht te ontwikkelen over de wijze waarop deze moeten worden uitgevoerd. Volgens de herziene strategie van de Unie wordt de tenuitvoerlegging van deze aanbevelingen door alle FATF-leden en leden van de door FATF geïnspireerde regionale instanties regelmatig geëvalueerd en is het uit dit oogpunt belangrijk dat de lidstaten komen tot een gemeenschappelijke aanpak in de tenuitvoerlegging.

(4)  Om terrorismefinanciering te voorkomen zijn maatregelen genomen waarmee de financiële en economische middelen van bepaalde personen, groepen en entiteiten kunnen worden bevroren, zoals Verordening (EG) nr. 2580/2001 van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme(6), en Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al-Qa'ida-netwerk(7). Met hetzelfde doel voor ogen zijn maatregelen genomen om het financiële stelsel te beschermen tegen het doorsluizen van financiële en economische middelen voor terroristische doeleinden. Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme(8)(9) bevat een aantal dergelijke maatregelen. Deze maatregelen kunnen echter niet volledig verhinderen dat terroristen en andere criminelen zich toegang tot betalingssystemen verschaffen om hun geld over te maken.

(5)  Ter bevordering van een coherente internationale aanpak voor bestrijding en van het vergroten van de doeltreffendheid van de strijd tegen witwassen van geld en terrorismefinanciering moet voor het verdere optreden van de Unie rekening worden gehouden met ontwikkelingen op dat gebied, namelijk de in 2012 door FATF vastgestelde internationale normen voor de strijd tegen witwassen van geld en financiering van terrorisme en proliferatie, in het bijzonder aanbeveling 16 en de herziene interpretatieve nota voor de tenuitvoerlegging ervan. [Am. 4]

(5 bis)  Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de verplichtingen van de EU zoals uiteengezet in artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, teneinde een halt toe te roepen aan de toenemende tendens om witwasactiviteiten te verleggen van ontwikkelde landen met strenge regelgeving ter bestrijding van witwassen naar ontwikkelingslanden waar de regelgeving wellicht minder streng is. [Am. 5]

(6)  De volledige traceerbaarheid van geldovermakingen kan een bijzonder belangrijk en nuttig hulpmiddel zijn om witwassen van geld of terrorismefinanciering te voorkomen, op te sporen en te onderzoeken. Om te waarborgen dat de informatie in de loop van de gehele betalingsketen wordt doorgegeven, moet derhalve worden voorzien in een systeem dat betalingsdienstaanbieders ertoe verplicht bij geldovermakingen informatie over de betaler en de begunstigde te voegen, die nauwkeurig moet zijn en geactualiseerd moet worden. In dit verband is het, om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen witwassen van geld en terrorismefinanciering op een meer doeltreffende wijze te voorkomen, essentieel dat financiële instellingen toereikende, nauwkeurige en actuele informatie verstrekken met betrekking tot geldovermakingen die zij voor hun klanten hebben verricht. [Am. 6]

(7)  De bepalingen van deze verordening zijn van toepassing onverminderd nationale wetgeving ter omzetting van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(10). Persoonsgegevens die verzameld zijn om aan deze verordening te voldoen, mogen bijvoorbeeld niet worden verwerkt op een manier die niet overeenstemt met Richtlijn 95/46/EG. Met name verdere verwerking voor commerciële doeleinden moet streng verboden zijn. Bestrijding van witwassen van geld en terrorismefinanciering wordt door alle lidstaten erkend als een zwaarwegend algemeen belang. Bij de toepassing van deze verordening kan de doorgifte van persoonsgegevens naar een derde land dat geen passend beschermingsniveau biedt in de zin van artikel 25 van Richtlijn 95/46/EG, dus alleen worden toegestaan overeenkomstig artikel 26, onder d), van deze richtlijn. Het is belangrijk dat het betalingsdienstaanbieders die in meerdere rechtsmachten actief zijn en filialen of dochterondernemingen buiten de Unie hebben niet onmogelijk wordt gemaakt om binnen dezelfde organisatie informatie over verdachte transacties uit te wisselen. Dit doet geen afbreuk aan internationale overeenkomsten tussen de Unie en derde landen ter bestrijding van witwassen van geld waarin passende vrijwaringsmaatregelen zijn opgenomen die de burger een evenwaardig of toereikend beschermingsniveau waarborgen. [Am. 7]

(8)  Personen die alleen maar papieren documenten in elektronische gegevens omzetten en op contractbasis werkzaam zijn bij een betalingsdienstaanbieder, vallen niet binnen de werkingssfeer van deze verordening; hetzelfde geldt voor natuurlijke of rechtspersonen die betalingsdienstaanbieders alleen maar een berichtensysteem of andere ondersteuningssystemen voor de overdracht van gelden en/of clearing- en afwikkelingssystemen bieden.

(9)  Waar het risico voor witwassen of terrorismefinanciering klein is, verdient het aanbeveling deze geldovermakingen van het toepassingsgebied van deze verordening uit te sluiten. Deze ontheffingen betreffen krediet- of debetkaarten, mobiele telefoons of andere digitale apparaten of toestellen van informatietechnologie (IT), opnames bij geldautomaten, betalingen van belastingen, boetes of andere heffingen en geldovermakingen waarbij de betaler en de begunstigde beiden betalingsdienstaanbieders zijn die voor eigen rekening handelen. Voorts mogen de lidstaten, om recht te doen aan de specifieke kenmerken van de nationale betalingssystemen, elektronische betalingen vrijstellen op voorwaarde dat het altijd mogelijk blijft de betaler via de geldovermaking te traceren, alsook geldovermakingen door middel van uitwisseling van afbeeldingen van cheques of wissels. Er kan echter geen sprake zijn van vrijstelling wanneer een debet- of kredietkaart, een mobiele telefoon of een ander digitaal of (prepaid of postpaid) IT-apparaat wordt gebruikt om overmakingen tussen personen te verrichten. Gezien de dynamisch veranderende technologische vooruitgang, moet worden overwogen de werkingssfeer van de verordening uit te breiden tot elektronisch geld en andere nieuwe betalingswijzen. [Am. 8]

(10)  Betalingsdienstaanbieders moeten ervoor zorgen dat de informatie over de betaler en de begunstigde niet ontbreekt of onvolledig is. Om de doeltreffendheid van de betalingssystemen niet te hinderen, moeten de voorschriften inzake controle van geldovermakingen via een rekening anders worden opgevat dan die welke gelden voor niet via een rekening verrichte geldovermakingen. Ter wille van het evenwicht tussen het risico enerzijds dat transacties in de clandestiniteit worden gedrongen ten gevolge van al te strikte identificatieverplichtingen, en de potentiële terroristische dreiging die van kleine geldovermakingen uitgaat anderzijds, moet de verplichting om de juistheid van de informatie over de betaler te controleren in geval van geldovermakingen die niet via een rekening verlopen, alleen gelden voor individuele geldovermakingen die tot 1 000 EUR overschrijden worden beperkt tot alleen de naam van de betaler. Voor geldovermakingen via een rekening zijn de betalingsdienstaanbieders niet verplicht voor elke geldovermaking waarbij aan de verplichtingen van Richtlijn .../.../EU(11) is voldaan, de informatie over de betaler te controleren. [Am. 9]

(11)  Rekening houdend met de Uniewetgeving inzake betalingen – Verordening (EG) nr. 924/2009 van het Europees Parlement en de Raad(12), Verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad(13) en Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad(14) – is het voldoende bij geldovermakingen binnen de Unie vereenvoudigde informatie over de betaler te verstrekken.

(12)  Teneinde de autoriteiten voor bestrijding van witwassen van geld of terrorismefinanciering in derde landen in staat te stellen de herkomst van de voor deze doeleinden gebruikte gelden te traceren, dient bij geldovermakingen vanuit de Unie naar buiten de Unie volledige informatie over de betaler en de begunstigde te worden gevoegd. Aan deze autoriteiten mag de toegang tot volledige informatie over de betaler mag alleen worden verleend indien deze informatie moet dienen om witwassen van geld of terrorismefinanciering te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken.

(12 bis)  De autoriteiten die bevoegd zijn voor de bestrijding van het witwassen van geld en de terrorismefinanciering, alsmede de betrokken justitiële en wetshandhavingsorganen in de lidstaten moeten de samenwerking met elkaar en met de desbetreffende autoriteiten in derde landen, waaronder met die in ontwikkelingslanden, intensiveren ten einde de transparantie, het delen van informatie en optimale praktijken verder te versterken. De Unie moet programma's ten behoeve van de capaciteitsopbouw in de ontwikkelingslanden ondersteunen om een dergelijke samenwerking te vergemakkelijken. De systemen voor het verzamelen van bewijzen en het ter beschikking stellen van gegevens en informatie die van belang zijn voor het onderzoek naar misdrijven moeten worden verbeterd zonder dat op enige wijze inbreuk wordt gemaakt op de beginselen van subsidiariteit of evenredigheid, of de grondrechten, in de Unie. [Am. 10]

(12 ter)  De betalingsdienstaanbieders van de betaler, de begunstigde en de intermediaire betalingsdienstaanbieders moeten beschikken over passende technische en organisatorische maatregelen voor de bescherming van persoonsgegevens tegen incidenteel verlies, wijziging, onbevoegde verspreiding of toegang. [Am. 11]

(13)  Om goedkope geldovermakingen van een enkele betaler aan meerdere begunstigden mogelijk te maken in batchbestanden waarin de afzonderlijke geldovermakingen vanuit de Unie naar buiten de Unie zijn opgenomen, moet ervoor worden gezorgd dat bij deze afzonderlijke geldovermakingen alleen het rekeningnummer van de betaler of de unieke identificatiecode van de transactie van de betaler wordt gevoegd, mits het batchbestand de volledige informatie over de betaler en de begunstigde bevat.

(14)  Om te controleren of de vereiste informatie over de betaler en de begunstigde bij de geldovermakingen is gevoegd en om verdachte transacties te helpen opsporen, dienen de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde en de intermediaire betalingsdienstaanbieder te beschikken over effectieve procedures waarmee het ontbreken of de onvolledigheid van informatie over de betaler en de begunstigde kan worden vastgesteld, met name bij talrijke betalingsdiensten teneinde de traceerbaarheid van geldovermakingen te verbeteren. Effectieve controles van de aanwezigheid en volledigheid van de informatie, met name wanneer meerdere betalingsdienstaanbieders bij de transactie zijn betrokken, kunnen ertoe bijdragen dat onderzoeksprocedures minder tijdrovend en effectiever worden, wat op zijn beurt de traceerbaarheid van geldovermakingen verbetert. De bevoegde autoriteiten in de lidstaten moeten er derhalve voor zorgen dat betalingsdienstaanbieders de vereiste informatie over transacties in alle fasen van de betalingsketen bij de elektronische overmaking of het eraan gekoppelde bericht voegen. [Am. 12]

(15)  Omdat anonieme geldovermakingen een potentiële dreiging van terrorismefinanciering inhouden, moeten betalingsdienstaanbieders ertoe worden verplicht informatie over de betaler en de begunstigde op te vragen. Overeenkomstig de door de FATF ontwikkelde risicogebaseerde benadering moeten gebieden met hogere of lagere risico’s worden omschreven zodat op meer gerichte wijze kan worden opgetreden tegen het gevaar voor witwassen van geld en terrorismefinanciering. Dienovereenkomstig moeten de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde en de intermediaire betalingsdienstaanbieder doeltreffende risicogebaseerde procedures opstellen en de risico's beoordelen en wegen, zodat middelen uitdrukkelijk daar kunnen worden ingezet waar een hoog risico op witwassen bestaat. Dergelijke doeltreffende risicogebaseerde procedures voor gevallen waarin de vereiste informatie over betaler en begunstigde niet bij de geldovermaking is gevoegd, doeltreffende risicogebaseerde procedures opstellen om zullen betalingsdienstaanbieders in staat stellen effectiever te beslissen of deze overmaking moet worden uitgevoerd, geweigerd of opgeschort en welke passende vervolgactie moet worden ondernomen. Ingeval de betalingsdienstaanbieder van de betaler buiten het grondgebied van de Unie is gevestigd, dienen overeenkomstig Richtlijn .../.../EU(15) uitgebreide maatregelen voor klantenonderzoek te worden toegepast met betrekking tot de grensoverschrijdende handelsrelaties met deze betalingsdienstaanbieder. [Am. 13]

(16)  De betalingsdienstaanbieder van de begunstigde en de intermediaire betalingsdienstaanbieder moeten op basis van een risicobeoordeling bijzondere waakzaamheid aan de dag leggen wanneer zij tot de bevinding komen dat er informatie over de betaler en de begunstigde ontbreekt of deze onvolledig is. Verdachte transacties moeten zij aan de bevoegde autoriteiten melden overeenkomstig de meldingsplicht als bedoeld in Richtlijn .../.../EU(16) en de nationale uitvoeringsmaatregelen.

(17)  De regeling inzake geldovermakingen in geval van ontbrekende of onvolledige informatie over de betaler of de begunstigde is van toepassing onverminderd eventuele verplichtingen voor betalingsdienstaanbieders en intermediaire betalingsdienstaanbieders om geldovermakingen stop te zetten of te weigeren bij overtreding van civiel-, bestuurs- of strafrechtelijke bepalingen. Het vereiste van identiteitsgegevens van betalende of begunstigde individuen, rechtspersonen, trusts, stichtingen, onderlinge waarborgmaatschappijen, holdings en soortgelijke bestaande of toekomstige wettelijke constructies is een cruciaal element voor het traceren van criminelen die anders hun identiteit achter vennootschapsstructuren zouden kunnen verbergen. [Am. 14]

(18)  Totdat de technische beperkingen zijn opgeheven die intermediaire betalingsdienstaanbieders kunnen beletten te voldoen aan de verplichting om alle ontvangen informatie over de betaler door te geven, dienen deze intermediaire betalingsdienstaanbieders deze informatie te bewaren. Deze technische beperkingen moeten worden opgeheven zodra de betalingssystemen zijn gemoderniseerd. Om technische beperkingen te overwinnen, zou het gebruik van het SEPA-geldovermakingssysteem voor interbancaire overdrachten tussen EU‑lidstaten en derde landen kunnen worden aangemoedigd. [Am. 15]

(19)  Aangezien bij een strafrechtelijk onderzoek mogelijk pas maanden of zelfs jaren na de oorspronkelijke geldovermaking kan worden uitgemaakt welke gegevens noodzakelijk zijn of welke personen erbij betrokken zijn, en om toegang te kunnen verkrijgen tot belangrijk bewijsmateriaal voor het strafonderzoek, moeten betalingsdienstaanbieders ertoe worden verplicht informatie over de betaler en de begunstigde te bewaren met het oog op voorkoming, opsporing en onderzoek van witwassen van geld of terrorismefinanciering. Deze termijn moet beperkt blijven tot vijf jaar, waarna alle persoonsgegevens moeten worden gewist, tenzij het nationale recht anders bepaalt. De gegevens mogen alleen langer worden bewaard, tot maximaal tien jaar, indien dit noodzakelijk is voor het voorkomen, opsporen of onderzoeken van witwassen van geld of terrorismefinanciering. Betalingsdienstaanbieders moeten ervoor zorgen dat krachtens deze verordening verkregen gegevens uitsluitend worden gebruikt voor de hierin omschreven doelstellingen. [Am. 16]

(20)  Om in het kader van terrorismebestrijding snel te kunnen optreden, moeten betalingsdienstaanbieders onverwijld reageren wanneer de autoriteiten voor bestrijding van witwassen van geld of terrorismefinanciering van de lidstaat waar deze betalingsdienstaanbieders gevestigd zijn, om informatie over de betaler verzoeken.

(21)  Het aantal werkdagen in de lidstaat van de betalingsdienstaanbieder van de betaler bepaalt binnen hoeveel dagen moet worden ingegaan op het verzoek om informatie over de betaler.

(22)  Met het oog op een betere nakoming van de voorschriften waarin deze verordening voorziet, en gelet op de mededeling van de Commissie van 9 december 2010 “Het versterken van sanctieregelingen in de financiële sector”, moeten de desbetreffende autoriteiten grotere bevoegdheden krijgen om toezichtmaatregelen en sancties op te leggen. Daartoe moeten bestuursrechtelijke sancties worden ingevoerd en gezien het belang van bestrijding van witwassen van geld en terrorismefinanciering moeten de lidstaten voorzien in doeltreffende, evenredige en ontradende sancties. De lidstaten moeten daarvan kennis geven aan de Commissie alsmede aan de Europese toezichthoudende autoriteit, de Europese Bankenautoriteit (“EBA”), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad(17), de Europese toezichthoudende autoriteit, (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) (“EIOPA”), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad(18), en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (“ESMA”), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad(19).

(23)  Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van de artikelen XXX hoofdstuk V van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(20). [Am. 17]

(24)  Een aantal landen en gebieden die niet tot het grondgebied van de Unie behoren, hebben een monetaire unie met of maken deel uit van de valutazone van een lidstaat of hebben een monetaire overeenkomst ondertekend met de Europese Unie, vertegenwoordigd door een lidstaat, en hebben betalingsdienstaanbieders die direct of indirect deelnemen aan de betalings- en afwikkelingssystemen van die lidstaat. Om te vermijden dat de toepassing van deze verordening op geldovermakingen tussen de betrokken lidstaten en deze landen of gebieden een aanzienlijk negatief effect heeft op de economie van deze landen en gebieden, moet worden voorzien in de mogelijkheid om dergelijke geldovermakingen als geldovermakingen binnen de betrokken lidstaten te behandelen.

(25)  Gelet op de wijzigingen die zouden moeten worden aangebracht in Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler(21), moet die verordening ter wille van de duidelijkheid worden ingetrokken.

(26)  Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende kunnen worden verwezenlijkt door de lidstaten en derhalve, vanwege de omvang of de effecten van de maatregel, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen treffen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(27)  In deze verordening worden de grondrechten in acht genomen en de beginselen nageleefd die door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend, in het bijzonder de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven (artikel 7), het recht op bescherming van persoonsgegevens (artikel 8), het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht (artikel 47) en het beginsel ne bis in idem.

(28)  Om te zorgen voor een soepele invoering van het nieuwe regelgevingskader voor bestrijding van witwassen van geld en terrorismefinanciering, is het passend de datum van inwerkingtreding van deze verordening te laten samenvallen met het einde van de termijn voor omzetting van Richtlijn .../.../EU(22),

(28 bis)  De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming heeft op 4 juli 2013 advies uitgebracht(23),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, DEFINITIES EN TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden voorschriften vastgesteld met betrekking tot de informatie over betalers en begunstigden die bij geldovermakingen moet worden gevoegd met het oog op de preventie, de opsporing en het onderzoek van witwassen van geld of terrorismefinanciering.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1)  “terrorismefinanciering”: het financieren van terrorisme als omschreven in artikel 1, lid 4, van Richtlijn .../.../EU(24);

(2)  “witwassen van geld”: activiteiten die witwassen van geld op het oog hebben, als bedoeld in artikel 1, leden 2 of 3, van Richtlijn .../.../EU*;

(3)  “betaler”: een natuurlijke of rechtspersoon die een geldovermaking vanaf zijn of haar eigen rekening verricht of die een opdracht voor een geldovermaking geeft betaler als omschreven in artikel 4, lid 7, van Richtlijn 2007/64/EG; [Am. 18]

(4)  „begunstigde”: een natuurlijke of rechtspersoon die de beoogde ontvanger van de overgemaakte gelden is begunstigde als omschreven in artikel 4, lid 8, van Richtlijn 2007/64/EG; [Am. 19]

(5)  „betalingsdienstaanbieder”: een natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van zijn of haar beroepsuitoefening een geldovermakingsdienst verricht betalingsdienstaanbieder als omschreven in artikel 4, lid 9, van Richtlijn 2007/64/EG; [Am. 20]

(6)  “intermediaire betalingsdienstaanbieder”: een betalingsdienstaanbieder, welke noch de betalingsdienstaanbieder van de betaler, noch de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde is, die gelden ontvangt en overmaakt namens de betalingsdienstaanbieder van de betaler of van de begunstigde of van een andere intermediaire betalingsdienstaanbieder;

(7)  „geldovermaking”: een transactie die door een betalingsdienstaanbieder namens een betaler langs elektronische weg wordt verricht met de bedoeling bij een betalingsdienstaanbieder gelden beschikbaar te stellen voor een begunstigde, in het bijzonder geldtransferdiensten en automatische afschrijvingen in de zin van Richtlijn 2007/64/EG, ongeacht of de betaler en de begunstigde een en dezelfde persoon zijn; [Am. 21]

(8)  „blokovermaking”: een bundel van een aantal afzonderlijke geldovermakingen die zijn samengebracht met het oog op de doorzending ervan;

(9)  „unieke identificatiecode van de transactie”: een combinatie van letters of symbolen, door de betalingsdienstaanbieder bepaald overeenkomstig de protocollen van het betalings- en afwikkelingssysteem of het berichtensysteem dat voor de geldovermaking is gebruikt, die het mogelijk maakt de transactie te traceren tot aan de betaler en de begunstigde;

(10)  “geldovermaking tussen personen”: een transactie tussen twee natuurlijke personen die, als consumenten, handelen voor doeleinden die buiten hun bedrijfs- of beroepsactiviteiten vallen. [Am. 22]

Artikel 3

Toepassingsgebied

1.  Deze verordening is van toepassing op geldovermakingen in ongeacht welke valuta die worden verzonden of ontvangen door een in de Unie gevestigde betalingsdienstaanbieder.

2.  Deze verordening is niet van toepassing op geldovermakingen die met behulp van een krediet- of kredietkaart, debetkaart, voorafbetaalde kaart of voucher of een mobiele telefoon, elektronisch geld of een ander digitaal of IT-apparaat zoals gedefinieerd in Richtlijn 2014/.../EU [PSD] worden verricht, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan: [Am. 23]

(a)  de kaart of het toestel wordt gebruikt ter betaling van goederen en diensten aan een onderneming in het kader van beroeps- of bedrijfsactiviteiten; [Am. 24]

(b)  het nummer van de kaart of toestel wordt gevoegd bij alle overdrachten die uit de transactie voortvloeien.

Deze verordening is echter van toepassing wanneer een krediet- of kredietkaart, debetkaart, vooraf betaalde kaart of voucher, een mobiele telefoon, elektronisch geld of een ander digitaal of IT-apparaat wordt gebruikt om geldovermakingen tussen personen te verrichten. [Am. 25]

3.  Deze verordening is niet van toepassing op natuurlijke of rechtspersonen die geen andere activiteit verrichten dan het omzetten van papieren documenten in elektronische gegevens en op contractbasis werkzaam zijn bij een betalingsdienstaanbieder noch op natuurlijke en rechtspersonen die geen andere activiteit verrichten dan het aanbieden van berichtensystemen of andere ondersteuningssystemen voor de overmaking van gelden en/of clearing- en afwikkelingssystemen aan betalingsdienstaanbieders. [Am. 26]

Deze verordening is niet van toepassing op:

(a)  geldovermakingen waarbij de betaler geld van zijn of haar eigen rekening afhaalt;

(b)  geldovermakingen aan de overheid voor belastingen, boetes of andere heffingen binnen een lidstaat;

(c)  geldovermakingen waarbij zowel de betaler als de begunstigde betalingsdienstaanbieders zijn die voor eigen rekening handelen.

HOOFDSTUK II

VERPLICHTINGEN VAN BETALINGSDIENSTAANBIEDERS

Afdeling 1

Verplichtingen van de betalingsdienstaanbieder van de betaler

Artikel 4

Bij geldovermakingen te voegen informatie

1.  De betalingsdienstaanbieder van de betaler zorgt ervoor dat bij geldovermakingen volgende informatie over de betaler wordt gevoegd:

(a)  de naam van de betaler;

(b)  het rekeningnummer van de betaler, wanneer deze rekening voor de verwerking van de geldovermaking wordt gebruikt, of een unieke identificatiecode van de transactie wanneer er hiervoor geen rekening wordt gebruikt;

(c)  het adres van de betaler, het nationale identiteitsnummer of klantenidentificatienummer, of datum en plaats van geboorte. [Am. 27]

2.  De betalingsdienstaanbieder van de betaler zorgt ervoor dat bij geldovermakingen volgende informatie over de begunstigde wordt gevoegd:

(a)  de naam van de begunstigde; en

(b)  het rekeningnummer van de begunstigde, wanneer deze rekening voor de verwerking van de transactie wordt gebruikt, of een unieke identificatiecode van de transactie wanneer hiervoor geen rekening wordt gebruikt.

3.  Alvorens de gelden over te maken, , past de betalingsdienstaanbieder van de betaler de "ken-uw-cliënt"-maatregelen toe in overeenstemming met Richtlijn .../.../EU(25) en verifieert de betalingsdienstaanbieder van de betaler de juistheid en volledigheid van de in lid 1 bedoelde informatie op basis van documenten, gegevens of informatie uit betrouwbare en onafhankelijke bron. [Am. 28]

4.  Wanneer gelden via de rekening van de betaler worden overgemaakt, wordt de in lid 3 bedoelde verificatie geacht te hebben plaatsgevonden in de volgende gevallen:

(a)  wanneer de identiteit van de betaler is geverifieerd bij de opening van de rekening overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn .../.../EU(26) en de daarbij verkregen informatie is bewaard overeenkomstig artikel 39 van deze richtlijn;

of

(b)  wanneer artikel 12, lid 5, van Richtlijn .../.../EU* van toepassing is op de betaler.

5.  In afwijking van lid 3 verifieert is de betalingsdienstaanbieder van de betaler bij geldovermakingen die niet via een rekening worden verricht, de in lid 1 bedoelde informatie echter niet indien het bedrag verplicht om ten minste de naam van de betaler van geldovermakingen tot 1 000 EUR niet overschrijdt en er geen verband blijkt te bestaan met andere geldovermakingen die samen met de betrokken geldovermaking te verifiëren, maar is hij, indien de transactie wordt uitgevoerd in verschillende tranches die met elkaar verband lijken te houden of samen het bedrag van 1 000 EUR overschrijden, verplicht om de volledige informatie met betrekking tot de betaler en de begunstigde als bedoeld in lid 1 te verifiëren. [Am. 29]

Artikel 5

Geldovermakingen binnen de Unie

1.  In afwijking van artikel 4, leden 1 en 2, wordt ingeval zowel de betalingsdienstaanbieder van de betaler als de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde in de Unie zijn gevestigd, bij de geldovermaking alleen de volledige naam van de betaler en de begunstigde en het rekeningnummer van de betaler of de unieke identificatiecode van de transactie gevoegd, onverminderd de in artikel 5, leden 2 en 3, onder b) van Verordening (EU) nr. 260/2012 vastgestelde informatievoorschriften. [Am. 30]

2.  Onverminderd lid 1 stelt vereist de betalingsdienstaanbieder van de betaler, in geval van een vastgesteld hoger risico als bedoeld in artikel 16, lid 2 of lid 3, van of in bijlage III bij Richtlijn .../.../EU(27), de volledige informatie met betrekking tot de betaler en de begunstigde of stelt hij op verzoek van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde of de intermediaire betalingsdienstaanbieder de overeenkomstig artikel 4 bij te voegen informatie over de betaler of de begunstigde beschikbaar binnen drie werkdagen na ontvangst van dat verzoek. [Am. 31]

Artikel 6

Geldovermakingen buiten de Unie

1.  Wanneer de betalingsdienstaanbieders van de begunstigden buiten de Unie zijn gevestigd, is bij blokovermakingen van één betaler artikel 4, leden 1 en 2, niet van toepassing op de gebundelde afzonderlijke geldovermakingen, op voorwaarde dat het batchbestand de in dat artikel bedoelde informatie bevat en bij de afzonderlijke geldovermakingen het rekeningnummer van de betaler of de unieke identificatiecode van de transactie is gevoegd.

2.  In afwijking van artikel 4, leden 1 en 2, wordt wanneer de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde buiten de Unie is gevestigd, voor geldovermakingen van 1 000 EUR of minder alleen informatie gevoegd betreffende: [Am. 32]

(a)  de naam van de betaler;

(b)  de naam van de begunstigde;

(c)  het rekeningnummer van zowel de betaler als de begunstigde of de unieke identificatiecode van de transactie.

De juistheid van deze informatie hoeft niet te worden geverifieerd tenzij er een vermoeden van witwassen van geld of terrorismefinanciering bestaat.

Afdeling 2

Verplichtingen van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde

Artikel 7

Controle van ontbrekende informatie over betaler en begunstigde

1.  De betalingsdienstaanbieder van de begunstigde gaat na of de velden voor informatie over de betaler en de begunstigde in het berichtensysteem of het voor de geldovermaking gebruikte betalings- en afwikkelingssysteem zijn ingevuld met karakters of gegevens die toegelaten zijn volgens de procedures interne gangbare risicogebaseerde antimisbruikprocedures van dit systeem berichtensysteem of betalings- en afwikkelingssysteem. [Am. 33]

2.  De betalingsdienstaanbieder van de begunstigde beschikt over doeltreffende procedures om vast te stellen of in de informatie over de betaler en de begunstigde elementen ontbreken met betrekking tot:

(a)  bij geldovermakingen waarbij de betalingsdienstaanbieder van de betaler in de Unie is gevestigd, de overeenkomstig artikel 5 vereiste informatie;

(b)  bij geldovermakingen waarbij de betalingsdienstaanbieder van de betaler buiten de Unie is gevestigd, de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde informatie over de betaler en de begunstigde en, in voorkomend geval, de overeenkomstig artikel 14 vereiste informatie;

en

(c)  bij blokovermakingen waarbij de betalingsdienstaanbieder van de betaler buiten de Unie is gevestigd, de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde informatie met betrekking tot de blokovermaking.

3.  Voor geldovermakingen van meer dan 1 000 EUR waarbij de betalingsdienstaanbieder van de betaler buiten de Unie is gevestigd, verifieert de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde de identiteit van de begunstigde indien zijn of haar identiteit nog niet is geverifieerd.

4.  Voor geldovermakingen van 1 000 EUR of minder waarbij de betalingsdienstaanbieder van de betaler buiten de Unie is gevestigd, hoeft de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde de informatie over de begunstigde niet te verifiëren tenzij er een vermoeden van witwassen van geld of terrorismefinanciering bestaat.

De lidstaten kunnen de drempel verlagen of laten vervallen wanneer de nationale risicobeoordeling reden oplevert voor een intensievere controle op geldovermakingen anders dan via een rekening. De lidstaten die van deze afwijkingsmogelijkheid gebruik maken, stellen de Commissie daarvan in kennis. [Am. 34]

4 bis.  Ingeval de betalingsdienstaanbieder van de betaler in een derde land is gevestigd dat een verhoogd risiconiveau vertegenwoordigt, dienen overeenkomstig Richtlijn .../.../EU(28) uitgebreide maatregelen voor klantenonderzoek te worden toegepast inzake de grensoverschrijdende correspondentbankrelaties met deze betalingsdienstaanbieder. [Am. 35]

Artikel 8

Geldovermakingen met ontbrekende of onvolledige informatie over betaler en begunstigde

1.  De betalingsdienstaanbieder van de begunstigde stelt doeltreffende risicogebaseerde procedures op, op basis van de in artikel 16, lid 2, van en bijlage III bij Richtlijn .../.../EU(29) vermelde risico's, om vast te stellen wanneer een geldovermaking met ontbrekende volledige informatie over de betaler en de begunstigde moet worden uitgevoerd, geweigerd of stopgezet en welke passende actie daarbij kan worden ondernomen. [Am. 36]

In elk geval moeten de betalingsdienstaanbieder van de betaler en de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde alle toepasselijke wetgeving of administratieve voorschriften betreffende witwassen van geld en terrorismefinanciering naleven, met name Verordening (EG) nr. 2580/2001, Verordening (EG) nr. 881/2002 en Richtlijn .../.../EU*. [Am. 37]

Ingeval de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde bij de ontvangst van de geldovermaking tot de bevinding komt dat de krachtens artikel 4, leden 1 en 2, artikel 5, lid 1, en artikel 6 vereiste informatie over de betaler en de begunstigde ontbreekt of onvolledig is of niet is ingevuld met karakters of gegevens die toegelaten zijn volgens de procedures van het berichten- of betalings- en afwikkelingssysteem, weigert hij de overmaking of schorst hij ze en verzoekt hij om volledige informatie over de betaler en de begunstigde alvorens de betalingstransactie uit te voeren. [Am. 38]

2.  Wanneer een betalingsdienstaanbieder regelmatig nalaat de vereiste volledige informatie over de betaler te verstrekken, onderneemt de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde stappen, die aanvankelijk kunnen bestaan in het sturen van waarschuwingen of het vaststellen van termijnen, alvorens alle toekomstige geldovermakingen van deze betalingsdienstaanbieder te weigeren of een besluit te nemen met betrekking tot de beperking of de beëindiging van zijn zakelijke relatie met deze betalingsdienstaanbieder. [Am. 39]

De betalingsdienstaanbieder van de begunstigde meldt dit feit aan de autoriteiten voor bestrijding van witwassen van geld of terrorismefinanciering.

Artikel 9

Beoordeling en melding

De betalingsdienstaanbieder van de begunstigde neemt overeenkomstig de risicogebaseerde procedures van de betalingsdienstaanbieders ontbrekende of onvolledige informatie over de betaler en de begunstigde in aanmerking om te beoordelen of de geldovermaking, dan wel enige daarmee verband houdende transactie, verdacht is en aan de financiële inlichtingeneenheid moet worden gemeld. De betalingsdienstaanbieder concentreert zich in zijn doeltreffende risicogebaseerde procedures ook op en neemt passende maatregelen met betrekking tot andere risicofactoren dan die welke zijn vermeld in artikel 16, lid 3, van en bijlage III bij Richtlijn .../.../EU(30). [Am. 40]

Afdeling 3

Verplichtingen van intermediaire betalingsdienstaanbieders

Artikel 10

Bij geldovermaking te houden informatie over betaler en begunstigde

Intermediaire betalingsdienstaanbieders zorgen ervoor dat alle ontvangen informatie over de betaler en de begunstigde die bij een geldovermaking is gevoegd, bij de overmaking blijft.

Artikel 11

Controle van ontbrekende informatie over betaler en begunstigde

1.  De intermediaire betalingsdienstaanbieder gaat na of de velden voor informatie over de betaler en de begunstigde in het berichtensysteem of het voor de geldovermaking gebruikte betalings- en afwikkelingssysteem zijn ingevuld met karakters of gegevens die toegelaten zijn volgens de procedures van dit systeem.

2.  De intermediaire betalingsdienstaanbieder beschikt over doeltreffende procedures om na te gaan of in de informatie over de betaler en de begunstigde elementen ontbreken of onvolledig zijn met betrekking tot: [Am. 41]

(a)  bij geldovermakingen waarbij de betalingsdienstaanbieder van de betaler in de Unie is gevestigd, de overeenkomstig artikel 5 vereiste informatie;

(b)  bij geldovermakingen waarbij de betalingsdienstaanbieder van de betaler buiten de Unie is gevestigd, de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde informatie over de betaler en de begunstigde of in voorkomend geval, de overeenkomstig artikel 14 vereiste informatie;

en

(c)  bij blokovermakingen waarbij de betalingsdienstaanbieder van de betaler buiten de Unie is gevestigd, de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde informatie met betrekking tot de blokovermaking.

Artikel 12

Geldovermakingen met ontbrekende of onvolledige informatie over betaler en begunstigde

1.  De intermediaire betalingsdienstaanbieder stelt doeltreffende risicogebaseerde procedures op om vast te stellen wanneer een geldovermaking met ontbrekende informatie over de betaler en de begunstigde moet worden uitgevoerd, geweigerd of stopgezet en welke of er informatie over de betaler en de begunstigde ontbreekt of dat de ontvangen informatie onvolledig is en treft een passende actie daarbij kan worden ondernomen vervolgmaatregel. [Am. 42]

Indien de intermediaire betalingsdienstaanbieder bij ontvangst van de geldovermaking tot de bevinding komt dat de krachtens artikel 4, leden 1 en 2, artikel 5, lid 1, en artikel 6 vereiste informatie over de betaler en de begunstigde ontbreekt of onvolledig is of niet is ingevuld met karakters of gegevens die toegelaten zijn volgens de procedures van het berichten- of betalings- en afwikkelingssysteem, weigert hij de overmaking of schorst hij ze en verzoekt hij om volledige informatie over de betaler en de begunstigde alvorens de betalingstransactie uit te voeren. [Am. 43]

2.  Wanneer een betalingsdienstaanbieder regelmatig nalaat de vereiste informatie over de betaler te verstrekken, onderneemt de intermediaire betalingsdienstaanbieder stappen, die aanvankelijk kunnen bestaan in het sturen van waarschuwingen of het vaststellen van termijnen, alvorens alle toekomstige geldovermakingen van deze betalingsdienstaanbieder te weigeren of een besluit te nemen met betrekking tot de beperking of de beëindiging van zijn zakelijke relatie met deze betalingsdienstaanbieder.

De intermediaire betalingsdienstaanbieder meldt dit feit aan de autoriteiten voor bestrijding van witwassen van geld of terrorismefinanciering.

Artikel 13

Beoordeling en melding

De intermediaire betalingsdienstaanbieder neemt ontbrekende of onvolledige informatie over de betaler en de begunstigde in aanmerking als een factor om te beoordelen of de geldovermaking, dan wel enige daarmee verband houdende transactie, verdacht is en aan de financiële inlichtingeneenheid moet worden gemeld.

Artikel 14

Technische beperkingen

1.  Dit artikel is van toepassing wanneer de betalingsdienstaanbieder van de betaler buiten de Unie is gevestigd en de intermediaire betalingsdienstaanbieder in de Unie is gevestigd.

2.  Tenzij de intermediaire betalingsdienstaanbieder bij de ontvangst van een geldovermaking tot de bevinding komt dat de krachtens deze verordening vereiste informatie over de betaler ontbreekt of onvolledig is, kan hij voor het doorzenden van geldovermakingen naar de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde een betalingssysteem met technische beperkingen gebruiken dat niet de mogelijkheid biedt informatie over de betaler bij de geldovermaking te voegen.

3.  Wanneer de intermediaire betalingsdienstaanbieder bij de ontvangst van een geldovermaking tot de bevinding komt dat de krachtens deze verordening vereiste informatie over de betaler ontbreekt of onvolledig is, gebruikt hij een betalingssysteem met technische beperkingen alleen als het mogelijk is de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde daarover in te lichten, hetzij via een berichten- of betalingssysteem dat voorziet in de mededeling van dit feit, hetzij via een andere procedure, op voorwaarde dat deze wijze van mededeling door beide betalingsdienstaanbieders is aanvaard of overeengekomen.

4.  Wanneer de intermediaire betalingsdienstaanbieder een betalingssysteem met technische beperkingen gebruikt, stelt hij op verzoek van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde uiterlijk drie werkdagen na ontvangst van dit verzoek alle ontvangen informatie over de betaler ter beschikking van deze betalingsdienstaanbieder, ongeacht of deze informatie volledig is of niet.

HOOFDSTUK III

SAMENWERKING EN BEWARING VAN BEWIJSSTUKKEN

Artikel 15

Samenwerkingsplicht en gelijkwaardigheid [Am. 44]

1.   Een betalingsdienstaanbieder stemt en een intermediaire betalingsdienstaanbieder stemmen onverkort en onverwijld, overeenkomstig de procedurevereisten die in de nationale wetgeving van de lidstaat waar hij gevestigd is, zijn vastgesteld, toe met verzoeken van uitsluitend de autoriteiten voor bestrijding van witwassen van geld of terrorismefinanciering van deze lidstaat die betrekking hebben op de krachtens deze verordening vereiste informatie. Specifieke vrijwaringsmaatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat dergelijke informatie-uitwisselingen voldoen aan de vereisten inzake gegevensbescherming. Geen enkele andere externe autoriteit of partij mag toegang hebben tot de door de betalingsdienstaanbieders opgeslagen gegevens. [Am. 45]

1 bis.  Aangezien een groot gedeelte van de illegale geldstromen in belastingparadijzen terechtkomt, moet de Unie haar druk op deze landen opvoeren, opdat zij meewerken aan de bestrijding van dergelijke illegale geldstromen en de verbetering van de transparantie. [Am. 46]

1 ter.  In de Unie gevestigde betalingsdienstaanbieders passen deze verordening toe op hun dochterondernemingen en bijkantoren die werkzaam zijn in rechtsmachten in derde landen die niet gelijkwaardig worden geacht.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 22 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de erkenning van het wettelijk en toezichthoudend kader van rechtsgebieden buiten de Unie als gelijkwaardig aan de vereisten van deze verordening. [Am. 47]

Artikel 15 bis

Gegevensbescherming

1.  Met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening voeren de betalingsdienstaanbieders hun taken zoals bedoeld in deze verordening uit in overeenstemming met de nationale wetgeving ter omzetting van Richtlijn 95/46/EG.

2.  Betalingsdienstaanbieders zorgen ervoor dat krachtens deze verordening verkregen gegevens uitsluitend voor de hierin omschreven doeleinden worden gebruikt, en in geen geval voor commerciële doeleinden.

3.  De autoriteiten inzake gegevensbescherming hebben de bevoegdheid - met inbegrip van de bevoegdheid tot indirecte toegang – om beweringen betreffende problemen met de verwerking van persoonsgegevens uit eigen beweging of op grond van een klacht te onderzoeken. Daarbij moeten zij meer bepaald toegang krijgen tot het gegevensbestand bij de betalingsdienstaanbieder en de bevoegde nationale autoriteiten. [Am. 48]

Artikel 15 ter

Doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen of internationale organisaties

De doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen of internationale organisaties die geen passend beschermingsniveau bieden in de zin van artikel 25 van Richtlijn 95/46/EG, mag alleen plaatsvinden indien:

(a)  er passende gegevensbeschermingsmaatregelen en ‑waarborgen bestaan, en

(b)  de toezichthoudende autoriteit na een beoordeling van deze maatregelen en waarborgen vooraf toelating voor de doorgifte heeft gegeven. [Am. 49]

Artikel 16

Bewaring van bewijsstukken

Informatie over de betaler en/of de begunstigde mag niet langer worden bewaard dan strikt noodzakelijk. De betalingsdienstaanbieder van de betaler en de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde bewaren de in de artikelen 4, 5, 6 en 7 bedoelde informatie gedurende maximaal vijf jaar. In de in artikel 17 14, leden 2 en 3, bedoelde gevallen bewaart de intermediaire betalingsdienstaanbieder alle ontvangen informatie gedurende vijf jaar. Na het verstrijken van deze termijn moeten persoonsgegevens worden gewist tenzij de nationale wetgeving anderszins voorschrijft onder welke omstandigheden betalingsdienstaanbieders de gegevens nog kunnen of moeten bewaren. De lidstaten kunnen bewaring voor een langere periode alleen toestaan of verplicht stellen in uitzonderlijke omstandigheden die naar behoren zijn gerechtvaardigd en met redenen zijn omkleed en uitsluitend indien dit noodzakelijk is voor de voorkoming, de opsporing of het onderzoek van witwassen van geld en terrorismefinanciering. De maximumtermijn voor bewaring na verrichting van de geldovermaking mag niet meer dan tien jaar bedragen en de opslag van persoonsgegevens moet voldoen aan de nationale wetgeving ter omzetting van Richtlijn 95/46/EG. [Am. 50]

De betalingsdienstaanbieders van de betaler, de begunstigde en de intermediaire betalingsdienstaanbieders moeten beschikken over passende technische en organisatorische maatregelen voor de bescherming van persoonsgegevens tegen incidentele of onrechtmatige vernietiging of incidenteel verlies, wijziging, onbevoegde verspreiding of toegang. [Am. 51]

De informatie die door de betalingsdienstaanbieder van de betaler, de begunstigde en de intermediaire betalingsdienstaanbieders wordt verzameld over de betaler of de begunstigde wordt na het verstrijken van de bewaringsperiode gewist. [Am. 52]

Artikel 16 bis

Toegang tot informatie en vertrouwelijkheid

1.  Betalingsdienstaanbieders zorgen ervoor dat de voor de doelstellingen van deze verordening verkregen informatie slechts toegankelijk is voor aangewezen personen of beperkt is tot personen die strikt noodzakelijk zijn om het genomen risico tot een goed einde te brengen.

2.  Betalingsdienstaanbieders zorgen ervoor dat de vertrouwelijkheid van de verwerkte gegevens wordt geëerbiedigd.

3.  Personen die toegang hebben tot de persoonsgegevens van de betaler of de begunstigde en die deze gegevens behandelen, moeten de vertrouwelijkheid van de gegevensverwerking eerbiedigen en de voorschriften van de gegevensbescherming naleven.

4.  De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat personen die regelmatig persoonsgegevens vergaren of verwerken specifieke bijscholing krijgen op het gebied van gegevensbescherming. [Am. 53]

HOOFDSTUK IV

SANCTIES EN TOEZICHT

Artikel 17

Sancties

1.  De lidstaten stellen de voorschriften vast met betrekking tot de administratieve maatregelen en sancties die van toepassing zijn op schendingen van deze verordening en nemen alle maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat deze worden uitgevoerd. De ingestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

2.  De lidstaten dragen er zorg voor dat indien betalingsdienstaanbieders aan verplichtingen worden onderworpen, bij inbreuk daarop sancties kunnen worden opgelegd aan de leden van het bestuursorgaan en aan alle andere personen die uit hoofde van het nationale recht voor de inbreuk verantwoordelijk zijn.

3.  Uiterlijk op ...(31) stellen de lidstaten de Commissie en het Gemengd Comité van de EBA, de EIOPA en de ESMA in kennis van de in lid 1 bedoelde voorschriften. Zij delen alle latere wijzigingen daarop onverwijld mee aan de Commissie en aan het Gemengd Comité van de EBA, de EIOPA en de ESMA.

4.  Aan de bevoegde autoriteiten worden alle onderzoeksbevoegdheden verleend die nodig zijn voor de vervulling van hun taken. Bij de uitoefening van hun sanctiebevoegdheden werken de bevoegde autoriteiten nauw met elkaar samen om ervoor te zorgen dat de sancties of maatregelen de gewenste resultaten opleveren, en om hun optreden te coördineren wanneer het om grensoverschrijdende zaken gaat.

Artikel 18

Specifieke bepalingen

1.  Dit artikel is van toepassing op het volgende inbreuken:

(a)  herhaaldelijke niet-vermelding door een betalingsdienstaanbieder van de vereiste informatie over de betaler en de begunstigde, in strijd met de artikelen 4, 5 en 6; [Am. 54]

(b)  ernstig verzuim van betalingsdienstaanbieders om overeenkomstig artikel 16 bewijsstukken te bewaren;

(c)  verzuim van de betalingsdienstaanbieder om overeenkomstig de artikelen 8 en 12 doeltreffende risicogebaseerde beleidsregels en procedures in te voeren.

(c bis) ernstig verzuim van intermediaire betalingsdienstaanbieders om te handelen in overeenstemming met de artikelen 11 en 12. [Am. 55]

2.  In de in lid 1 bedoelde gevallen hebben de op te leggen administratieve maatregelen en sancties ten minste betrekking op het volgende:

(a)  een publieke verklaring waarin de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon en de aard van de inbreuk worden vermeld;

(b)  een bevel waarbij de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon wordt verplicht dit gedrag stop te zetten en af te zien van herhaling;

(c)  ingeval het een betalingsdienstaanbieder betreft, de intrekking van de vergunning van deze aanbieder;

(d)  een tijdelijk verbod ten aanzien van een lid van het bestuursorgaan van de betalingsdienstaanbieder of ten aanzien van elke verantwoordelijk gestelde natuurlijke persoon om een functie bij de betalingsdienstaanbieder te vervullen;

(e)  ingeval het een rechtspersoon betreft, administratieve geldboeten oplopend tot 10 % van de totale jaaromzet van deze rechtspersoon in het voorgaande boekjaar; wanneer de rechtspersoon een dochteronderneming van een moederonderneming is, is de desbetreffende totale jaaromzet gelijk aan de totale jaaromzet die blijkt uit de geconsolideerde rekening van de uiteindelijke moederonderneming in het voorgaande boekjaar;

(f)  ingeval het een natuurlijke persoon betreft, administratieve geldboeten oplopend tot maximaal 5 000 000 EUR of, in de lidstaten die de euro niet als munt hebben, het overeenkomstige bedrag in de nationale munteenheid op ...(32);

(g)  administratieve geldboeten oplopend tot tweemaal het bedrag van de als gevolg van de inbreuk behaalde winsten of vermeden verliezen ingeval deze kunnen worden vastgesteld.

Artikel 19

Bekendmaking van sancties

De bevoegde autoriteiten maken onverwijld de administratieve maatregelen en sancties bekend die in de in artikel 17 en artikel 18, lid 1, bedoelde gevallen worden opgelegd, worden onverwijld bekendgemaakt en bevatten waaronder informatie over het soort en de aard van de inbreuk en de identiteit van de verantwoordelijk gestelde personen, tenzij de bekendmaking hiervan de stabiliteit van de financiële markten ernstig in gevaar zou brengen indien zulks noodzakelijk en evenredig is gebleken na een beoordeling per geval. [Am. 56]

Wanneer de bekendmaking de betrokken partijen onevenredige schade zou berokkenen, maken de bevoegde autoriteiten de sancties bekend zonder vermelding van namen.

Wanneer de bevoegde autoriteit van een lidstaat een administratieve sanctie of maatregel overeenkomstig de artikelen 17 en 18 oplegt of toepast, geeft zij de EBA kennis van die sanctie of maatregel en de omstandigheden waaronder deze is opgelegd of toegepast. De EBA slaat deze kennisgeving op in de overeenkomstig artikel 69 van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad(33) opgezette centrale databank van administratieve sancties en past hierop dezelfde procedures toe als op andere bekendgemaakte sancties. [Am. 57]

Artikel 20

Toepassing van sancties door bevoegde autoriteiten

Bij het vaststellen van het soort administratieve sancties of maatregelen en de hoogte van de administratieve geldboeten, houden de bevoegde autoriteiten rekening met alle relevante omstandigheden, waaronder:

(a)  de ernst en de duur van de inbreuk;

(b)  de mate van verantwoordelijkheid van de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon;

(c)  de financiële draagkracht van de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon, zoals deze blijkt uit de totale omzet van de verantwoordelijke rechtspersoon of het jaarinkomen van de verantwoordelijke natuurlijke persoon;

(d)  de omvang van de door de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon behaalde winsten of vermeden verliezen, voor zover deze kunnen worden bepaald;

(e)  de verliezen voor derde partijen ten gevolge van de inbreuk, voor zover deze kunnen worden vastgesteld;

(f)  de mate waarin de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon met de bevoegde autoriteit samenwerkt;

(g)  eerdere inbreuken van de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon.

Artikel 21

Melding van inbreuken

1.  De lidstaten voeren doeltreffende mechanismen in om de melding van inbreuken op de bepalingen van deze verordening aan de bevoegde autoriteiten aan te moedigen. Passende technische en organisatorische maatregelen worden ten uitvoer gelegd om gegevens te beschermen tegen incidentele of onrechtmatige vernietiging, incidenteel verlies, wijziging of onrechtmatige verspreiding.[Am. 58]

2.  De in lid 1 bedoelde mechanismen omvatten ten minste:

(a)  specifieke procedures voor de ontvangst van meldingen van inbreuken en de follow-up daarvan;

(b)  passende bescherming voor klokkenluiders en personen die potentiële of reële inbreuken melden; [Am. 59]

(c)  bescherming van persoonsgegevens, zowel ten aanzien van de persoon die de inbreuken meldt als ten aanzien van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke persoon, in overeenstemming met de beginselen van Richtlijn 95/46/EG.

3.  De betalingsdienstaanbieders voeren in samenwerking met de bevoegde autoriteiten interne passende procedures in waarbij hun werknemers inbreuken intern kunnen melden via een specifiek veilig, onafhankelijk en anoniem kanaal. [Am. 60]

Artikel 22

Toezicht

1.  De lidstaten dragen de bevoegde autoriteiten op om daadwerkelijk toezicht uit te oefenen en de nodige maatregelen te nemen met het oog op de naleving van de voorschriften van deze verordening. De EBA geeft overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren voor het tenuitvoerleggingsproces van deze verordening, waarbij de optimale praktijken van de lidstaten in aanmerking worden genomen. [Am. 61]

1 bis.  De Commissie coördineert de toepassing van deze verordening met betrekking tot betalingsdienstaanbieders buiten de Unie en volgt deze nauwlettend, en versterkt de samenwerking, waar passend, met de bevoegde autoriteiten van derde landen die belast zijn met het onderzoek van en het opleggen van sancties wegens inbreuken als bedoeld in artikel 18. [Am. 62]

1 ter.  De Commissie dient vóór 1 januari 2017 een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van hoofdstuk IV, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan grensoverschrijdende gevallen, de betalingsdienstaanbieders in derde landen en het gebruik van onderzoeks- en sanctiebevoegdheden door hun nationale bevoegde autoriteiten. Indien het risico van een inbreuk in verband met de opslag van gegevens bestaat, onderneemt de Commissie passende en doeltreffende actie, waaronder het indienen van een voorstel tot wijziging van deze verordening. [Am. 63]

Artikel 22 bis

Uitoefening van de delegatiebevoegdheid

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt overeenkomstig de in dit artikel vastgelegde voorwaarden aan de Commissie verleend.

2.  De in artikel 15, lid 1 bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een onbepaalde tijd met ingang van ...(34).

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 15, lid 1 bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde, latere vermelde datum. Het laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdige kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.  Een overeenkomstig artikel 15, lid 1 bis, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad hiertegen bezwaar heeft gemaakt of indien het Europees Parlement en de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 64]

HOOFDSTUK V

UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN

Artikel 23

Comitéprocedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de voorkoming van witwassen van geld en terrorismefinanciering (het “Comité”). Het comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing, op voorwaarde dat uitvoeringsbepalingen die zijn vastgesteld volgens de daarin uiteengezette procedure de basisbepalingen van deze verordening niet wijzigen. [Am. 65]

HOOFDSTUK VI

AFWIJKINGEN

Artikel 24

Overeenkomsten met gebieden of landen bedoeld die niet genoemd worden in artikel 355 van het Verdrag [Am. 66]

1.  De Onverminderd het bepaalde in artikel 15, lid 1, onder a), kan de Commissie kan in gevallen van officieel aangetoonde gelijkwaardigheid elke lidstaat machtigen met een land of gebied dat niet tot het in artikel 355 van het Verdrag omschreven grondgebied van de Unie behoort, overeenkomsten te sluiten die voorzien in afwijkingen van deze verordening, zodat geldovermakingen tussen dat land of gebied en de betrokken lidstaat als geldovermakingen binnen de betrokken lidstaat kunnen worden behandeld. [Am. 67]

Deze overeenkomsten kunnen alleen worden toegestaan onder de volgende voorwaarden:

(a)  het betrokken land of gebied heeft met de betrokken lidstaat een monetaire unie of maakt deel uit van de valutazone van deze lidstaat of heeft een monetaire overeenkomst ondertekend met de Unie, vertegenwoordigd door een lidstaat;

(b)  de betalingsdienstaanbieders in het betrokken land of gebied nemen direct of indirect deel aan de betalings- en afwikkelingssystemen van deze lidstaat;

en

(c)  het betrokken land of grondgebied verplicht de onder zijn rechtsorde vallende betalingsdienstaanbieders dezelfde voorschriften toe te passen als die welke bij deze verordening zijn vastgesteld.

2.  Een lidstaat die een overeenkomst als bedoeld in lid 1 wenst te sluiten, dient een verzoek in bij de Commissie en verschaft haar alle nodige gegevens.

Wanneer de Commissie een dergelijk verzoek van een lidstaat ontvangt, worden geldovermakingen tussen deze lidstaat en het betrokken land of gebied tijdelijk als geldovermakingen binnen deze lidstaat behandeld totdat een besluit is genomen volgens de in dit artikel beschreven procedure.

Indien de Commissie van oordeel is dat zij niet over alle nodige gegevens beschikt, neemt zij binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek contact op met de betrokken lidstaat en deelt zij mee welke aanvullende gegevens vereist zijn.

Zodra de Commissie over alle gegevens beschikt die zij nodig acht voor de beoordeling van het verzoek, stelt zij de verzoekende lidstaat binnen één maand daarvan in kennis en zendt zij het verzoek aan de overige lidstaten.

3.  Binnen drie maanden na de in lid 2, vierde alinea, bedoelde kennisgeving besluit de Commissie volgens de in artikel 23, lid 2, bedoelde procedure of zij de betrokken lidstaat machtigt de in lid 1 van dit artikel bedoelde overeenkomst te sluiten.

Het in de eerste alinea bedoelde besluit wordt in elk geval genomen binnen achttien maanden na ontvangst van het verzoek door de Commissie.

3 bis.  Voor reeds genomen gemachtigde besluiten ten aanzien van afhankelijke of geassocieerde gebieden wordt ononderbroken continuïteit gegarandeerd, te weten Uitvoeringsbesluit 2012/43/EU(35) van de Commissie, Besluit 2010/259/EU(36) van de Commissie en Beschikking 2008/982/EG van de Commissie(37). [Am. 68]

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 25

Intrekking

Verordening (EG) nr. 1781/2006 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening, volgens de concordantietabel in de bijlage.

Artikel 26

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij wordt toegepast vanaf ...(38).

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ...,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

BIJLAGE

Concordantietabel als bedoeld in artikel 25

Verordening (EG) nr. 1781/2006

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4, lid 1

Artikel 5

Artikel 4

Artikel 6

Artikel 5

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 7

Artikel 9

Artikel 8

Artikel 10

Artikel 9

Artikel 11

Artikel 16

Artikel 12

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 15

Artikelen 17 tot en met 22

Artikel 16

Artikel 23

Artikel 17

Artikel 24

Artikel 18

-

Artikel 19

-

Artikel 25

Artikel 20

Artikel 26

(1) PB C 166 van 12.6.2013, blz. 2.
(2) PB C 271 van 19.9.2013, blz. 31.
(3)PB C 166 van 12.6.2013, blz.2.
(4)PB C 271 van 19.9.2013, blz.31.
(5) Standpunt van het Europees Parlement van 11 maart 2014.
(6)Verordening (EG) nr. 2580/2001 van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme (PB L 344 van 28.12.2001, blz. 70).
(7)Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al-Qa'ida-netwerk en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan (PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9).
(8)Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L , blz).
(9) Nummer, datum, en PB-gegevens van de richtlijn uit document COD 2013/0025.
(10)Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).
(11) Nummer van de richtlijn uit document COD 2013/0025.
(12)Verordening (EG) nr. 924/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2560/2001 (PB L 266 van 9.10.2009, blz. 11).
(13)Verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van technische en bedrijfsmatige vereisten voor overmakingen en automatische afschrijvingen in euro en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 924/2009 (PB L 94 van 30.3.2012, blz. 22).
(14)Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt en tot wijziging van Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1).
(15) Nummer van de richtlijn uit document COD 2013/0025.
(16) Nummer van de richtlijn uit document COD 2013/0025.
(17) Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).
(18) Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).
(19) Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).
(20)Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(21) PB L 345 van 8.12.2006, blz. 1.
(22) Nummer van de richtlijn uit document COD 2013/0025.
(23)PB C 32 van 4.2.2014, blz.9.
(24) Nummer van de richtlijn uit document COD 2013/0025.
(25) Nummer van de richtlijn uit document COD 2013/0025.
(26) Nummer van de richtlijn uit document COD 2013/0025.
(27) Nummer van de richtlijn uit document COD 2013/0025.
(28) Nummer van de richtlijn uit document COD 2013/0025.
(29) Nummer van de richtlijn uit document COD 2013/0025.
(30) Nummer van de richtlijn uit document COD 2013/0025.
(31) 2 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.
(32) Datum van inwerkingtreding van deze verordening.
(33) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
(34) Twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.
(35) Uitvoeringsbesluit 2012/43/EU van de Commissie van 25 januari 2012 tot machtiging van het Koninkrijk Denemarken om overeenkomsten met Groenland en de Faeröer te sluiten zodat geldovermakingen tussen Denemarken en elk van deze gebieden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad als geldovermakingen binnen Denemarken worden behandeld (PB L 24 van 27.1.2012, blz. 12).
(36) Besluit 2010/259/EU van de Commissie van 4 mei 2010 tot machtiging van de Franse Republiek om een overeenkomst met het Vorstendom Monaco te sluiten zodat geldovermakingen tussen de Franse Republiek en het Vorstendom Monaco overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad als geldovermakingen binnen de Franse Republiek worden behandeld (PB L 112 van 5.5.2010, blz. 23).
(37) Beschikking 2008/982/EG van de Commissie van 8 december 2008 tot machtiging van het Verenigd Koninkrijk om een overeenkomst met de Bailiwick of Jersey, de Bailiwick of Guernsey en het eiland Man te sluiten zodat geldovermakingen tussen het Verenigd Koninkrijk en elk van deze grondgebieden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad als geldovermakingen binnen het Verenigd Koninkrijk worden behandeld (PB L 352 van 31.12.2008, blz. 34).
(38) Datum van omzetting van de richtlijn uit document COD 2013/0025.


Voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme ***I
PDF 733kWORD 357k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (COM(2013)0045 – C7-0032/2013 – 2013/0025(COD))
P7_TA(2014)0191A7-0150/2014

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0045),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0032/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 17 mei 2013(1),

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 mei 2013(2),

–   gezien de afspraken die werden gemaakt op de G8-top van juni 2013 in Noord-Ierland,

–  gezien de aanbevelingen van de Commissie van 6 december 2012 over agressieve fiscale planning,

–  gezien het voortgangsverslag van de secretaris-generaal van de OESO aan de G20 van 5 september 2013,

–  gezien het advies van de Commissie economische en monetaire zaken van 9 december 2013 over het voorstel voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het gezamenlijk overleg van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken overeenkomstig artikel 51 van het Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie juridische zaken (A7‑0150/2014),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme

P7_TC1-COD(2013)0025


(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank(3),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(4),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(5),

Overwegende:

(1)  Massale stromen crimineel illegaal geld kunnen de stabiliteit en de reputatie van de financiële sector schaden en de interne markt en internationale ontwikkeling bedreigen. Terrorisme tast ondergraaft de fundamenten van onze samenleving aan in haar fundamenten zelf. maatschappij. Duistere ondernemingsstructuren die in en via rechtsgebieden met een bankgeheim opereren, ook vaak belastingparadijzen genoemd, spelen een belangrijke rol bij het vergemakkelijken van illegale geldstromen. Naast verdere ontwikkeling van de strafrechtelijke benadering kan een preventieve aanpak op Unieniveau is aanvullend preventie via het financiële stelsel resultaten opleveren.onontbeerlijk. Een preventieve aanpak moet echter wel gericht en proportioneel zijn, en mag niet resulteren in de invoering van een veelomvattend systeem voor de controle van de gehele bevolking. [Am. 1]

(2)  De soliditeit, integriteit en stabiliteit van kredietinstellingen en financiële instellingen en het vertrouwen in het financiële stelsel als geheel kunnen ernstig in gevaar worden gebracht door de pogingen van criminelen en hun medeplichtigen om hetzij de herkomst van de opbrengsten van misdrijven te verhullen, hetzij rechtmatig of onrechtmatig verkregen gelden aan te wenden voor terroristische doeleinden. Ter vergemakkelijking van hun criminele activiteiten, zouden witwassers van geld en financiers van terrorisme kunnen trachten te profiteren van de liberalisering van het kapitaalverkeer en van het vrij verrichten van financiële diensten, inherent aan de geïntegreerde financiële ruimte, indien niet op Unieniveau Daardoor zijn er bepaalde coördinerende maatregelen nodig op Unieniveau. Tegelijkertijd moeten de doelstellingen van bescherming van de samenleving tegen criminelen en bescherming van de stabiliteit en de integriteit van het Europees financieel stelsel worden genomenafgewogen tegen de noodzaak om tot een regelgevingskader te komen waarbij ondernemingen kunnen groeien zonder te worden opgezadeld met buitensporige nalevingskosten. De vereisten die aan meldingsplichtige entiteiten worden opgelegd met betrekking tot de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme moeten derhalve gerechtvaardigd en evenredig zijn. [Am. 2]

(3)  Dit voorstel is de vierde richtlijn om de bedreiging van het witwassen van geld aan te pakken. Richtlijn 91/308/EEG van de Raad(6) heeft het witwassen van geld in termen van drugsmisdrijven gedefinieerd en uitsluitend aan de financiële sector verplichtingen opgelegd. Richtlijn 2001/97/EG van het Europees Parlement en de Raad(7) heeft het toepassingsgebied zowel ten aanzien van de bestreken misdrijven als ten aanzien van het geheel van bestreken beroepen en activiteiten uitgebreid. In juni 2003 heeft de Financial Action Task Force (hierna de FATF genoemd) haar aanbevelingen herzien om de financiering van terrorisme te bestrijken en in meer gedetailleerde vereisten voorzien met betrekking tot identificatie en verificatie van cliënten, de situaties waarin een hoger risico op het witwassen van geld verscherpte maatregelen kan rechtvaardigen en voorts de situaties waarin een verlaagd risico minder strenge controles kan rechtvaardigen.

Deze wijzigingen zijn tot uitdrukking gekomen in Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad(8) en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie(9). De Unie dient bij de tenuitvoerlegging van de FATF-aanbevelingen haar gegevensbeschermingswetgeving alsook het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden volledig na te leven. [Am. 3]

(4)  Het witwassen van geld en de financiering van terrorisme geschieden gewoonlijk in een internationale context. Maatregelen die uitsluitend op nationaal niveau of zelfs op Unieniveau worden getroffen, zonder met internationale coördinatie en samenwerking rekening te houden, zullen een zeer beperkte uitwerking hebben. De door de Unie op dit gebied vastgestelde maatregelen dienen derhalve verenigbaar te zijn met, en ten minste net zo streng te zijn als, in andere de internationale gremia ondernomen andere acties. Belastingontwijking en mechanismen van niet-openbaarmaking en verzwijging kunnen gebruikt worden als strategieën ter voorkoming van de opsporing van witwaspraktijken en terrorismefinanciering. Bij het optreden van de Unie dient met name rekening te worden gehouden met de aanbevelingen van de FATF, het belangrijkste en andere internationale orgaan organen voor de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Met het oog op het versterken van de doeltreffendheid van de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme moeten de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/70/EG in voorkomend geval worden afgestemd op de nieuwe FATF-aanbevelingen die in februari 2012 zijn vastgesteld en uitgebreid. Het is evenwel van essentieel belang dat een dergelijke aanpassing aan de niet-bindende FATF- aanbevelingen wordt uitgevoerd in volledige overeenstemming met de rechtsorde van de Unie, met name wat betreft de Uniewetgeving inzake gegevensbescherming en de bescherming van de grondrechten zoals verankerd in het Handvest. [Am. 4]

(4bis)  Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de vervulling van de verplichtingen zoals uiteengezet in artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) dat samenhang van beleid inzake ontwikkelingssamenwerking vereist, teneinde een halt toe te roepen aan de toenemende tendens om witwasactiviteiten te verleggen van ontwikkelde landen naar ontwikkelingslanden met minder strikte wetgeving op het gebied van de bestrijding van witwaspraktijken. [Am. 5]

(4ter)  Gezien het feit dat illegale geldstromen, en in het bijzonder het witwassen van geld, tussen 6 en 8,7 % van het BBP van ontwikkelingslanden vertegenwoordigen(10), een bedrag dat tien keer hoger is dan de ontwikkelingshulp van de Unie en haar lidstaten, dienen de maatregelen in de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te worden gecoördineerd en rekening te houden met de ontwikkelingsstrategie en het beleid ter bestrijding van de kapitaalvlucht van de lidstaten en de Unie. [Am. 6]

(5)  Voorts houdt het misbruik van het financiële stelsel voor het aanwenden van crimineel of zelfs rechtmatig verkregen geld voor terroristische doeleinden onmiskenbaar een risico in voor de integriteit, de goede werking, de reputatie en de stabiliteit van het financiële stelsel. De preventieve maatregelen van deze richtlijn dienen dan ook zodanig te worden uitgebreid dat zij niet alleen de behandeling van uit ernstige criminele activiteiten verkregen geld maar ook en de verzameling van gelden of voorwerpen voor terroristische doeleinden omvatten. [Am. 7]

(5bis)  Ongeacht de in de lidstaten voorziene sancties dienen alle maatregelen die voortvloeien uit deze richtlijn in eerste instantie gericht te zijn op de bestrijding van alle gedragingen die leiden tot aanzienlijke illegale inkomsten. Hiertoe moeten alle mogelijke stappen worden gezet om het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van dergelijke inkomsten tegen te gaan. [Am. 8]

(6)  Bij grote betalingen in contanten is het risico op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme zeer hoog. Om de waakzaamheid te vergroten en de door contante betalingen gevormde risico's te beperken, moet deze richtlijn voor in goederen handelende natuurlijke en rechtspersonen gelden voor zover zij contante betalingen van 7 500 EUR of meer doen of ontvangen. De lidstaten dienen te kunnen besluiten striktere bepalingen daaronder begrepen een lagere drempel vast te stellen. [Am. 9]

(6 bis)  Elektronischegeldproducten worden in toenemende mate gebruikt als vervanging van bankrekeningen. De verstrekkers van dergelijke producten moeten derhalve aan strenge eisen worden onderworpen teneinde witwaspraktijken en terrorismefinanciering te voorkomen. Elektronischgeldproducten dienen evenwel te kunnen worden uitgezonderd van cliëntonderzoeksvereisten mits aan bepaalde cumulatieve voorwaarden voldaan wordt. Het gebruik van elektronisch geld dat zonder cliëntonderzoek in omloop is gebracht, mag uitsluitend worden toegestaan voor de aankoop van goederen en diensten van geïdentificeerde handelaren en dienstverleners waarvan de identiteit gecontroleerd is door de uitgever van het elektronisch geld. Voor transacties tussen particulieren mag het gebruik van elektronisch geld dat zonder cliëntonderzoek in omloop is gebracht niet worden toegestaan. De elektronisch opgeslagen bedragen dienen dusdanig klein te worden gehouden dat er geen slinkse omwegen mogelijk zijn en particulieren geen onbeperkt bedrag aan anonieme elektronischgeldproducten kunnen verwerven. [Am. 10]

(6 ter)  Makelaars handelen in de lidstaten op veel verschillende manieren in het kader van onroerendgoedtransacties. Om de risico's van witwassen van geld in de onroerendgoedsector te verminderen, moeten zij vallen onder de werkingssfeer van deze richtlijn wanneer zij beroepshalve betrokken zijn bij aan onroerend goed gerelateerde financiële transacties. [Am. 11]

(7)  Onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen, zoals gedefinieerd door de lidstaten, moeten onder de bepalingen van de richtlijn vallen wanneer zij deelnemen aan financiële of zakelijke transacties, met inbegrip van het verstrekken van belastingadvies, waarbij er groot gevaar bestaat dat de diensten van deze beroepsbeoefenaren worden misbruikt om de opbrengsten van criminele activiteiten wit te wassen of terrorisme te financieren. Er moeten echter vrijstellingen zijn van elke verplichting om informatie te melden die is verkregen vóór, tijdens of na een gerechtelijke procedure, of bij het bepalen van de rechtspositie van een cliënt. Juridisch advies dient bijgevolg aan de beroepsgeheimhoudingsplicht onderworpen te blijven, tenzij de juridisch adviseur deelneemt aan witwasactiviteiten of activiteiten voor financiering van terrorisme, het juridisch advies voor witwasdoeleinden of voor financiering van terrorisme wordt verstrekt, of de advocaat weet dat zijn cliënt juridisch advies wenst voor witwasdoeleinden of voor financiering van terrorisme.

(8)  Het verdient aanbeveling rechtstreeks vergelijkbare diensten op dezelfde wijze te behandelen, ongeacht welke onder deze richtlijn vallende beroepsbeoefenaren de diensten verstrekken. Met het oog op de waarborging van de eerbiediging van de rechten die worden gegarandeerd bij het Handvest mag, in het geval van bedrijfsrevisoren, externe accountants en belastingadviseurs, die in sommige lidstaten een cliënt in rechte mogen verdedigen of vertegenwoordigen, of zijn rechtspositie mogen bepalen, de informatie die zij bij de uitoefening van deze taken ontvangen, niet onder de meldingsplicht van deze richtlijn vallen.

(9)  Het is belangrijk er uitdrukkelijk de aandacht op te vestigen dat "fiscale misdrijven" die verband houden met directe en indirecte belastingen onder de brede definitie van "criminele activiteit" overeenkomstig deze richtlijn vallen in overeenstemming met de herziene FATF-aanbevelingen. De Europese Raad van 23 mei 2013 heeft gewezen op de noodzaak van een allesomvattende bestrijding van belastingontduiking, belastingfraude en het witwassen van geld zowel binnen de interne markt als ten aanzien van niet-coöperatieve derde landen en rechtsgebieden. Het bereiken van overeenstemming over een definitie van fiscale misdrijven is een belangrijke stap bij de opsporing van deze misdrijven, net als de openbaarmaking per land van bepaalde financiële gegevens door grote ondernemingen die in de Unie actief zijn. Het is eveneens belangrijk om ervoor te zorgen dat meldingsplichtige entiteiten en juristen, zoals bepaald door de lidstaten, niet trachten het doel van deze richtlijn te dwarsbomen of agressieve fiscale planning te bevorderen of te verrichten. [Am. 12]

(9 bis)  De lidstaten dienen algemene anti-belastingontwijkingsregels (GAAR) in te voeren voor de bestrijding van agressieve fiscale planning en belastingontwijking in overeenstemming met de aanbevelingen van de Europese Commissie over agressieve fiscale planning van 12 december 2012 en het voortgangsverslag van de OESO aan de G20 van 5 september 2013. [Am. 13]

(9 ter)  Entiteiten met een specifieke rol in het financiële systeem, zoals de Europese Investeringsbank (EIB), de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO), de centrale banken van de lidstaten en de centrale afwikkelingssystemen, dienen, wanneer zij commerciële of particuliere transacties verrichten of faciliteren, de uit hoofde van deze richtlijn vastgestelde regels die van toepassing zijn op andere meldingsplichtige entiteiten voor zover mogelijk in acht te nemen. [Am. 14]

(10)  Elke natuurlijke persoon die eigendom of zeggenschap over een rechtspersoon uitoefent, moet worden geïdentificeerd. Hoewel het vinden van een specifiek procentueel aandelenbezit niet automatisch in het vinden van de uiteindelijke begunstigde zal resulteren, is het een bewijsfactor waarmee rekening moet worden gehouden van de factoren die een rol spelen bij de identificatie van de uiteindelijke begunstigde. Identificatie en verificatie van uiteindelijke begunstigden moet zich in voorkomend geval uitstrekken tot juridische entiteiten die andere juridische entiteiten bezitten en moet de eigendomsketen volgen totdat de natuurlijke persoon die eigendom of zeggenschap uitoefent over de rechtspersoon die de cliënt is, gevonden is. [Am. 15]

(11)  Het is van belang de noodzaak traceerbaarheid van betalingen te waarborgen en verbeteren. Het bestaan van van nauwkeurige en actuele informatie over de uiteindelijke begunstigde van enige juridische entiteit, zoals rechtspersonen, trusts, stichtingen, holdings en alle overige soortgelijke bestaande of toekomstige juridische constructies, is een bepalende factor bij het opsporen van criminelen die anders hun identiteit achter een rechtspersoon kunnen verbergen. De lidstaten moeten er bijgevolg voor zorgen dat ondernemingen informatie over hun uiteindelijke begunstigden bewaren en deze adequate, accurate en actuele informatie voor beschikbaar stellen door middel van online toegankelijke, centrale openbare registers en in een open en beveiligd gegevensformaat, overeenkomstig de regelgeving van de Unie betreffende gegevensbescherming en het recht op privacy als verankerd in het Handvest. Toegang tot dergelijke registers moet worden verstrekt aan de bevoegde autoriteiten, in het bijzonder aan fie´s en meldingsplichtige entiteiten, alsook aan het publiek, waarbij de persoon die toegang tot de informatie wenst te krijgen zich vooraf dient te identificeren en mogelijk een vergoeding moet betalen. Bovendien moeten trustees aan de meldingsplichtige entiteiten hun status opgeven. [Am. 16]

(11 bis)  De aanleg van registers van uiteindelijke begunstigden door de lidstaten zou de bestrijding van witwaspraktijken, financiering van terrorisme, corruptie, fiscale misdrijven, fraude en andere financiële misdrijven aanzienlijk verbeteren. Dit kan concreet worden vormgegeven door de werking van de bestaande ondernemingsregisters in de lidstaten te verbeteren. Gezien het grensoverschrijdende karakter van zakelijke transacties is het, om op doeltreffende wijze gebruik te maken van de in de registers opgeslagen informatie, van essentieel belang dat deze registers onderling gekoppeld zijn. Deze onderlinge koppeling van ondernemingsregisters binnen de Unie wordt reeds als zodanig vereist krachtens Richtlijn 2012/17/EU van het Europees Parlement en de Raad(11) en dient verder te worden uitgewerkt.

(11 ter)  Dankzij de technologische vooruitgang zijn er hulpmiddelen ontwikkeld die meldingsplichtige entiteiten in staat stellen de identiteit van hun cliënten te verifiëren naar aanleiding van bepaalde transacties. Dergelijke technologische verbeteringen bieden bedrijven en cliënten tijdbesparende en kosteneffectieve oplossingen, en moeten daarom bij risicobeoordelingen in overweging worden genomen. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de meldingsplichtige entiteiten moeten zich proactief opstellen bij de bestrijding van nieuwe en innovatieve methoden voor het witwassen van geld, met inachtneming van de grondrechten, waaronder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en gegevensbescherming. [Am. 18]

(12)  Het bepaalde in deze richtlijn dient voorts te gelden wanneer de activiteiten van de onder deze richtlijn vallende meldingsplichtige entiteiten via het internet plaatsvinden.

(12 bis)  De vertegenwoordigers van de Unie in de bestuursorganen van de EBWO dienen de EBWO aan te moedigen de bepalingen van deze richtlijn ten uitvoer te leggen alsook een anti-witwasbeleid op haar website te plaatsen met daarin gedetailleerde procedures waarmee deze richtlijn concreet wordt vormgegeven. [Am. 19]

(13)  Het gebruik van de goksector om de opbrengsten van criminele activiteiten wit te wassen, is zorgwekkend. Om de risico's in verband met de sector te beperken en gelijke voorwaarden voor de aanbieders van gokdiensten te garanderen, moeten alle aanbieders van gokdiensten ertoe worden verplicht voor afzonderlijke transacties van 2 000 EUR of meer een cliëntenonderzoek te verrichten. Bij de uitvoering van dit cliëntenonderzoek dient een risicogebaseerde aanpak te worden vastgesteld die de verschillende risico´s voor de verschillende soorten gokdiensten weerspiegelt evenals de vraag of zij een hoog of een laag risico voor witwasactiviteiten inhouden. Er moet rekening worden gehouden met de bijzondere kenmerken van de verschillende soorten gokspelen bijvoorbeeld door onderscheid te maken tussen casino´s, onlinegokspelen en andere aanbieders van gokdiensten. De lidstaten moeten overwegen deze drempel toe te passen op de inning van gokwinsten alsook het aangaan van weddenschappen. Aanbieders van gokdiensten met fysieke lokalen (bv. casino's en speelhuizen) moeten ervoor zorgen dat cliëntenonderzoek, als het bij de ingang van de lokalen het punt van binnenkomst plaatsvindt, aan de door de cliënt in die lokalen aangegane transacties gekoppeld kan worden. [Am. 20]

(13 bis)  Er komen steeds verfijndere vormen van witwassen. Daarbij zijn illegale – en soms ook legale – gokcircuits betrokken, met name in de context van sportwedstrijden. Er zijn nieuwe vormen van lucratieve georganiseerde misdaad ontstaan zoals wedstrijdvervalsing en deze hebben zich ontwikkeld tot een lucratieve criminele activiteit in verband met het witwassen van geld. [Am. 21]

(14)  Het witwasrisico en het risico op terrorismefinanciering is niet in alle gevallen even groot. Bijgevolg moet een integrale, risicogebaseerde benadering worden gebruikt die gebaseerd is op minimumnormen. De risicogebaseerde benadering is geen uitermate permissieve optie voor de lidstaten en meldingsplichtige autoriteiten. Zij gaat gepaard met het gebruik van bewijsgebaseerde besluitvorming om zich beter te richten op de risico's op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme waarmee de Unie en degenen die daarin opereren geconfronteerd worden. [Am. 22]

(15)  Ondersteuning van de risicogebaseerde benadering is voor de lidstaten en de Unie noodzakelijk om de risico's op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme waaraan zij blootstaan vast te stellen, te begrijpen en te beperken. Het belang van een supranationale benadering van risicovaststelling is erkend op internationaal niveau en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) ('EBA'), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad(12), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) ('EIOPA'), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad(13), en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) ('ESMA'), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad(14), moeten worden belast met het verlenen van advies over de risico's die op de financiële sector van invloed zijn. Daarnaast moeten zij, in samenwerking met de lidstaten, minimumnormen ontwikkelen voor risicobeoordelingen die door de bevoegde nationale autoriteiten worden uitgevoerd. Bij dit proces dienen, voor zover mogelijk, de desbetreffende belanghebbenden te worden betrokken door middel van openbare raadplegingen. [Am. 23]

(16)  De resultaten van risicobeoordelingen op lidstaatniveau moeten, in voorkomend geval, voor de meldingsplichtige entiteiten tijdig beschikbaar worden gesteld om hen in staat te stellen hun eigen risico's vast te stellen, te begrijpen en te beperken. [Am. 24]

(17)  Om de risico's op Unieniveau beter te begrijpen en te beperken, moet gezorgd worden voor een supranationale risicoanalyse om de risico's op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme waaraan de interne markt wordt blootgesteld, op efficiënte wijze te identificeren. De Europese Commissie dient de lidstaten te verplichten scenario's die als hoog risico worden beschouwd, doeltreffend te behandelen. Bovendien moeten de lidstaten de resultaten van hun risicobeoordelingen delen met elkaar, de Commissie en de EBA, EIOPA ESMA (hierna gezamenlijk aangeduid als ETA's) en ESMAEuropol, indien van toepassing. [Am. 25]

(18)  Bij de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn is het passend rekening te houden met de kenmerken en behoeften van kleine meldingsplichtige entiteiten waarvoor de richtlijn geldt en een behandeling te garanderen die aangepast is aan de specifieke behoeften van kleine meldingsplichtige entiteiten en de aard van de bedrijfsactiviteit.

(19)  Risico zelf is van nature variabel en de variabelen als zodanig of in combinatie kunnen het potentiële gevormde risico verhogen of verlagen en aldus een impact hebben op het passende niveau van preventieve maatregelen, zoals cliëntenonderzoeksmaatregelen. Er zijn derhalve omstandigheden waarin verscherpt cliëntenonderzoek moet worden toegepast en omstandigheden waarin vereenvoudigd cliëntenonderzoek passend kan zijn.

(20)  Erkend moet worden dat sommige situaties een groter risico op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme vormen. Hoewel de identiteit en het zakelijk profiel van alle cliënten dienen te worden vastgesteld, bestaan er gevallen waarin bijzonder strikte cliëntidentificatie- en cliëntverificatieprocedures vereist zijn.

(21)  Dit geldt in het bijzonder voor zakelijke relaties met natuurlijke personen die prominente publieke functies bekleden of bekleed hebben, en dan vooral degenen die afkomstig zijn uit landen waar corruptie veelvuldig voorkomt, binnen en buiten de Unie. Dergelijke relaties kunnen vooral een groot reputatierisico en juridisch risico met zich brengen voor de financiële sector. De internationale inspanning ter bestrijding van corruptie rechtvaardigt ook een bijzondere aandacht voor die gevallen en de toepassing van passende maatregelen inzake verscherpt cliëntenonderzoek ten aanzien van personen die binnenlands prominente publieke functies bekleden of bekleed hebben en hooggeplaatste bekende personen bij internationale organisaties. [Am. 26]

(21 bis)  De noodzaak tot verscherpt cliëntenonderzoek naar personen die prominente publieke functies bekleden of bekleed hebben in binnen- of buitenland en naar hooggeplaatste personen bij internationale organisaties, mag evenwel niet tot een dusdanige situatie leiden dat lijsten met informatie over die personen verhandeld worden voor commerciële doeleinden. De lidstaten dienen passende maatregelen te treffen om dergelijke activiteiten te verhinderen. [Am. 27]

(22)  Het verkrijgen van goedkeuring van de directie voor het aangaan van zakelijke relaties hoeft niet in alle gevallen het verkrijgen van goedkeuring van de raad van bestuur te impliceren. Een dergelijke goedkeuring moet kunnen worden verleend door iemand met voldoende kennis van de risicoblootstelling op het punt van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme van de instelling en voldoende anciënniteit om beslissingen te nemen die van invloed zijn op de risicoblootstelling ervan.

(22 bis)  Het is voor de Unie van groot belang een gemeenschappelijke aanpak en een gemeenschappelijk beleid te ontwikkelen met betrekking tot niet-coöperatieve rechtsgebieden die in gebreke blijven op het gebied van de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Hiertoe dienen de lidstaten eventuele door de FATF gepubliceerde lijsten van landen direct ten uitvoer te leggen en toe te passen in hun nationale regeling voor de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Bovendien dienen de lidstaten en de Commissie de overige niet-coöperatieve rechtsgebieden aan de hand van alle beschikbare informatie te identificeren. De Commissie dient een gemeenschappelijke benadering te ontwikkelen van maatregelen die moeten worden toegepast ter bescherming van de integriteit van de interne markt tegen deze niet-coöperatieve rechtsgebieden. [Am. 28]

(23)  Om te vermijden dat cliëntidentificatieprocedures nodeloos worden overgedaan, hetgeen tot vertragingen en inefficiënties in de zakelijke activiteiten zou leiden, verdient het aanbeveling om, mits passende waarborgen worden geboden, toe te staan dat cliënten bij meldingsplichtige entiteiten worden geïntroduceerd die reeds elders zijn geïdentificeerd. Indien een meldingsplichtige entiteit op een derde vertrouwt, ligt de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de cliëntonderzoeksprocedure bij de meldingsplichtige entiteit waarbij de cliënt is geïntroduceerd. De derde, of de persoon die de cliënt heeft geïntroduceerd, blijft, voor zover hij met de cliënt een relatie heeft die onder deze richtlijn valt, eveneens zelf verantwoordelijk voor de naleving van de vereisten in deze richtlijn, waaronder het vereiste om verdachte transacties te melden en bewijsstukken te bewaren.

(24)  In geval van een agentuur- of uitbestedingsverhouding op contractuele basis tussen niet onder deze richtlijn vallende meldingsplichtige entiteiten en externe natuurlijke of rechtspersonen kunnen verplichtingen inzake de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme voor deze agenten of verrichters van uitbestede diensten als deel van de meldingsplichtige entiteiten alleen voortvloeien uit het contract en niet uit deze richtlijn. De verantwoordelijkheid voor de naleving van deze richtlijn moet primair bij de meldingsplichtige entiteit blijven. die onder Bovendien moeten de lidstaten erop toezien dat dergelijke derde partijen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schendingen van krachtens deze de richtlijn valt. [Am. 29]

(25)  Alle lidstaten beschikken over of moeten operationeel onafhankelijke en zelfstandige financiële inlichtingeneenheden (fie's) oprichten om de informatie die zij ontvangen te verzamelen en te analyseren met het doel verbanden te leggen tussen verdachte transacties en onderliggende criminele activiteiten teneinde het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te voorkomen en te bestrijden. Verdachte transacties dienen te worden gemeld aan de fie's, die moeten optreden als nationaal centrum voor het ontvangen, analyseren en het verspreiden onder de bevoegde autoriteiten van meldingen van verdachte transacties en andere informatie over mogelijk witwassen of mogelijke financiering van terrorisme. De lidstaten hoeven daartoe hun bestaande meldingssystemen — waar de melding via de openbare aanklager of via andere wetshandhavingautoriteiten geschiedt — niet te wijzigen, mits de informatie onverwijld en ongefilterd aan de financiële inlichtingeneenheden doorgegeven wordt zodat deze hun taken, waaronder internationale samenwerking met andere financiële inlichtingeneenheden, naar behoren kunnen uitvoeren. Het is belangrijk dat de lidstaten de fie's voorzien van de nodige middelen om te waarborgen dat zij volledig operationeel zijn teneinde de actuele uitdagingen van witwassen en financiering van terrorisme aan te pakken, met inachtneming van de grondrechten, waaronder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en gegevensbescherming. [Am. 30]

(26)  In afwijking van het algemene verbod om verdachte transacties uit te voeren, kunnen de onder deze richtlijn vallende instellingen en personen verdachte transacties uitvoeren voordat zij de bevoegde autoriteiten hiervan op de hoogte brengen wanneer het afzien van uitvoering onmogelijk is of hierdoor de vervolging van de begunstigden van een vermoedelijke witwas- of terrorismefinancieringstransactie zou kunnen worden belemmerd. Dit laat evenwel de door de lidstaten aanvaarde internationale verplichtingen onverlet om middelen of andere goederen van terroristen, terroristische organisaties of financiers van terrorisme, onverwijld te bevriezen, conform de desbetreffende resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

(26 bis)  Aangezien een groot gedeelte van de illegale geldstromen in belastingsparadijzen terecht komt, dient de Unie meer pressie op deze landen uit te oefenen opdat zij deelnemen aan de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. [Am. 31]

(27)  De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben een passende zelfregulerende instantie voor de beroepen als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 3), onder a), b) en d) aan te wijzen als de autoriteit die in plaats van de fie in eerste instantie op de hoogte moet worden gesteld. Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vormt een systeem van melding in eerste instantie aan een zelfregulerend lichaam een belangrijke waarborg voor het handhaven van de bescherming van de grondrechten ten aanzien van de meldingsplicht die geldt voor advocaten.

(28)  Indien een lidstaat besluit gebruik te maken van de afwijkingen van artikel 33, lid 2, kan hij de zelfregulerende instantie die de in dat artikel beoogde personen vertegenwoordigt, toestaan of voorschrijven om aan de fie geen informatie door te geven die zij van die personen in de in dat artikel bedoelde omstandigheden heeft verkregen.

(29)  In een aantal gevallen zijn individuele personen, zoals werknemers en vertegenwoordigers die hun vermoedens van het witwassen van geld hebben gemeld, bedreigd of lastig gevallen. Hoewel deze richtlijn de gerechtelijke procedures van de lidstaten niet kan wijzigen, neemt zulks niet weg dat deze aangelegenheid van cruciaal belang is voor de doeltreffendheid van de regeling ter bestrijding van het witwassen van geld en van financiering van terrorisme. De lidstaten dienen zich rekenschap te geven van het probleem en alles te doen wat in hun vermogen ligt om individuele personen zoals werknemers en vertegenwoordigers te beschermen tegen dergelijke vormen van intimidatie en tegen andere vormen van negatieve behandeling of negatieve gevolgen, teneinde het voor hen makkelijker te maken verdenkingen te melden, om aldus de bestrijding van witwassen van geld te intensiveren. [Am. 32]

(30)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad(15), zoals in het nationale recht ten uitvoer gelegd, geldt voor de verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van deze richtlijn.

(30 bis)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad(16) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen en organen van de Unie voor de uitvoering van deze richtlijn. [Am. 33]

(31)  Bepaalde aspecten van de tenuitvoerlegging van deze richtlijn gaan gepaard met de verzameling, analyse, opslag en deling van gegevens. De verwerking van persoonsgegevens moet worden toegestaan om te voldoen aan de in deze richtlijn neergelegde verplichtingen, daaronder begrepen het uitvoeren van cliëntenonderzoek, doorlopende monitoring, onderzoek en melding van ongewone en verdachte transacties, identificatie van de uiteindelijke begunstigde van een rechtspersoon of juridische constructie, identificatie van een politiek prominent persoon, deling van informatie door bevoegde autoriteiten en deling van informatie door financiële instellingen en meldingsplichtige entiteiten. De verzamelde persoonsgegevens moeten beperkt blijven tot hetgeen strikt noodzakelijk is om aan de vereisten van deze richtlijn te voldoen en mogen niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met Richtlijn 95/46/EG. Met name de verdere verwerking van persoonsgegevens voor commerciële doeleinden moet strikt worden verboden. [Am. 34]

(32)  De strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme wordt door alle lidstaten als een belangrijke verantwoording van algemeen belang beschouwd. Er is op alle niveaus krachtige politieke wil nodig om deze verschijnselen een halt toe te roepen. [Am. 35]

(32 bis)  Het is van het grootste belang dat uit de Uniebegroting medegefinancierde investeringen aan de hoogste normen voldoen, teneinde financiële misdrijven - corruptie en belastingontduiking incluis - te voorkomen. In 2008 heeft de EIB interne richtsnoeren vastgesteld getiteld "Beleid inzake de preventie en ontmoediging van verboden gedrag bij de activiteiten van de Europese Investeringsbank", met als rechtsgrondslag artikel 325 VWEU, artikel 18 van de Statuten van de EIB en Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad(17). Na vaststelling van het beleid moet de EIB de financiële inlichtingeneenheid in Luxemburg op de hoogte stellen van vermoedens of vermeende gevallen van geldwitwassing die betrekking hebben op projecten, werkzaamheden en transacties die ondersteund worden door de EIB. [Am. 36]

(33)  Deze richtlijn laat de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, daaronder begrepen de bepalingen van Kaderbesluit 2008/977/JBZ, onverlet. [Am. 37]

(34)  De rechten van toegang van de betrokkene gelden voor de persoonsgegevens die voor de toepassing van deze richtlijn worden verwerkt. Toegang door de betrokkene tot informatie die is opgenomen in een melding van een verdachte transactie zou echter de effectiviteit van de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme ernstig ondermijnen. Beperkingen van dit recht overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG kunnen bijgevolg gerechtvaardigd zijn. Dergelijke beperkingen moeten evenwel worden gecompenseerd door de effectieve bevoegdheden die aan de instanties voor gegevensbescherming worden verstrekt, met inbegrip van de bevoegdheden voor indirecte toegang, zoals vastgelegd in Richtlijn 95/46/EG, die hen in staat stellen om hetzij ambtshalve, hetzij op basis van een klacht, eventuele claims met betrekking tot problemen met de verwerking van persoonsgegevens te onderzoeken. Dit moet in het bijzonder de toegang tot het gegevensbestand bij de meldingsplichtige entiteit inhouden. [Am. 38]

(35)  Personen die alleen maar papieren documenten in elektronische vorm omzetten en op contractbasis werkzaam zijn bij een kredietinstelling of een financiële instelling vallen niet onder de werkingssfeer van deze richtlijn, evenmin als natuurlijke of rechtspersonen die kredietinstellingen of financiële instellingen uitsluitend voorzien van een boodschap of andere supportsystemen voor overdracht van fondsen of van clearing- en settlementsystemen.

(36)  Witwassen van geld en de financiering van terrorisme zijn internationale problemen en dienen dan ook op wereldschaal te worden bestreden. Wanneer kredietinstellingen en financiële instellingen uit de Unie bijkantoren en dochterondernemingen hebben in derde landen waar de wetgeving ter zake tekortkomingen vertoont, dienen zij, ter voorkoming van de toepassing van sterk uiteenlopende normen binnen eenzelfde instelling of groep instellingen, de uniale norm toe te passen of, indien toepassing van dergelijke normen onmogelijk is, de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat van herkomst daarvan in kennis te stellen.

(37)  Indien haalbaar, Waar mogelijk moet er voor de meldingsplichtige autoriteiten feedback beschikbaar worden gesteld betreffende het nut en de follow-up van de meldingen van verdachte transacties die zij doen. Om dit mogelijk te maken en de doeltreffendheid van hun maatregelen ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te kunnen beoordelen, verdient het aanbeveling dat de lidstaten statistische gegevens ter zake bijhouden en verder perfectioneren. Om de kwaliteit en de consistentie van de op Unieniveau verzamelde statistische gegevens verder te verbeteren, moet de Commissie de situatie in de Unie met betrekking tot de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme volgen en regelmatig overzichten publiceren, met inbegrip van een evaluatie van de nationale risicobeoordelingen opnemen. De Commissie dient het eerste dergelijke overzicht binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn uit te voeren. [Am. 39]

(37 bis)  De lidstaten moeten er niet alleen voor zorgen dat de meldingsplichtige entiteiten voldoen aan de relevante voorschriften en richtsnoeren, maar ook dat ze een systeem hanteren waarmee de risico's op witwassen binnen deze entiteiten daadwerkelijk worden beperkt. [Am. 40]

(37 ter)  Om de doeltreffendheid van hun regelingen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering te kunnen evalueren, moeten de lidstaten desbetreffende statistieken bijhouden en deze verder perfectioneren. Om de kwaliteit en de consistentie van de op Unieniveau verzamelde statistische gegevens verder te verbeteren, moet de Commissie de situatie in de Unie met betrekking tot de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme volgen en regelmatig overzichten publiceren. [Am. 41]

(38)  De bevoegde autoriteiten moeten erop toezien dat, ten aanzien van wisselkantoren, verrichters van trust- en bedrijfsdiensten of aanbieders van gokdiensten nationaal in een register wordt ingeschreven of een vergunning krijgt, de personen die het bedrijf van deze entiteiten feitelijk leiden en de uiteindelijke begunstigden van deze entiteiten, betrouwbaar en deskundig zijn. De criteria om uit te maken of een persoon al dan niet betrouwbaar en deskundig is, moeten ten minste recht doen aan de noodzaak om die entiteiten te beschermen tegen misbruik voor criminele doeleinden door hun bestuurders of uiteindelijke begunstigden.

(39)  Rekening houdend met het transnationale karakter van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme zijn coördinatie en samenwerking tussen fie's van de EU uiterst belangrijk. Deze samenwerking wordt tot dusver slechts geregeld bij Besluit 2000/642/JBZ van de Raad(18). Om betere coördinatie en samenwerking tussen fie's te garanderen, en met name te garanderen dat meldingen van verdachte transacties de fie bereiken van de lidstaat waar de melding het meeste nut heeft, moeten in deze richtlijn meer gedetailleerde, verdergaande en geactualiseerde regels worden opgenomen.

(40)  Het verbeteren van de uitwisseling van informatie tussen fie's binnen de Unie is van bijzonder belang om het transnationale karakter van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme het hoofd te bieden. Het gebruik van veilige voorzieningen voor de uitwisseling van informatie, met name het gedecentraliseerde computernetwerk FIU.net en de door dat netwerk dergelijke voorzieningen aangeboden technieken, moet door de lidstaten worden aangemoedigd. [Am. 42]

(41)  Het belang van het bestrijden van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme dient de lidstaten ertoe aan te zetten in hun nationale recht in doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties te voorzien wegens de niet-naleving van de ingevolge deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen. De lidstaten beschikken momenteel over een verscheidenheid van administratieve maatregelen en sancties wegens inbreuken op de belangrijkste preventieve maatregelen. Deze diversiteit kan nadelig zijn voor de inspanningen die worden geleverd bij de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en de kans bestaat dat de Unie gefragmenteerd reageert. Deze richtlijn moet bijgevolg een geheel van administratieve maatregelen en sancties omvatten die de lidstaten ter beschikking staan voor systematische inbreuken op de vereisten betreffende cliëntenonderzoeksmaatregelen, het bewaren van bewijsstukken, het melden van verdachte transacties en interne controles van meldingsplichtige entiteiten. Dit geheel van maatregelen moet voldoende breed zijn om de lidstaten en bevoegde autoriteiten in staat te stellen rekening te houden met verschillen tussen meldingsplichtige entiteiten, met name tussen financiële instellingen en andere meldingsplichtige entiteiten, ten aanzien van hun omvang, kenmerken, risiconiveau en werkterreinen. Bij de toepassing van deze richtlijn moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het opleggen van administratieve maatregelen en sancties overeenkomstig deze richtlijn en van strafsancties overeenkomstig het nationale recht niet indruist tegen het beginsel ne bis in idem. [Am. 43]

(42)  Technische normen voor financiële diensten moeten een consistente harmonisatie en toereikende bescherming van deposanten, beleggers en consumenten in de hele Unie garanderen. Het zou efficiënt en passend zijn om de ETA's, als organen met hooggespecialiseerde expertise, te belasten met de uitwerking van aan de Commissie voor te leggen ontwerpen van technische reguleringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden.

(42 bis)  De Commissie dient teneinde bevoegde autoriteiten en meldingsplichtige entiteiten beter in staat te stellen de uit bepaalde transacties voortvloeiende risico's te beoordelen een lijst op te stellen van de rechtsgebieden buiten de Unie die over soortgelijke regels en voorschriften beschikken als die in deze richtlijn. [Am. 44]

(43)  De Commissie moet de ingevolge artikel 42 van deze richtlijn door de ETA's ontwikkelde ontwerpen van technische reguleringsnormen vaststellen door middel van gedelegeerde handelingen ingevolge artikel 290 van het VWEU en in overeenstemming met de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010.

(44)  Gezien de zeer ingrijpende wijzigingen die in Richtlijn 2005/60/EG en Richtlijn 2006/70/EG zouden moeten worden aangebracht, is het omwille van de duidelijkheid en consistentie aangewezen deze samen te voegen en te vervangen.

(45)  Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de bescherming van het financiële stelsel middels preventie, onderzoek en opsporing van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, omdat individuele maatregelen die door de lidstaten worden vastgesteld om hun financiële stelsel te beschermen onverenigbaar kunnen zijn met de werking van de interne markt en met de voorschriften van de rechtsstaat en de openbare orde van de Unie, en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter op Unieniveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel 5 neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is voor de verwezenlijking van deze doelstelling.

(46)  Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die bij het Handvest zijn erkend, in het bijzonder de eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, het vermoeden van onschuld, het recht op bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap, het verbod van discriminatie, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, en het recht op verdediging. [Am. 45]

(47)  Overeenkomstig artikel 21 van het Handvest dat elke discriminatie op welke grond dan ook verbiedt, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat deze richtlijn, ten aanzien van risicobeoordelingen in de context van cliëntenonderzoek, zonder discriminatie ten uitvoer wordt gelegd.

(48)  Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd,

(48 bis)  De lidstaten en meldingsplichtige entiteiten zijn bij de uitvoering van deze richtlijn of van nationale wetgeving tot omzetting van deze richtlijn, gebonden aan Richtlijn van de Raad 2000/43/EG(19). [Am. 46]

(48 ter)  De Europese toezichthouder voor gegevensbescherming leverde op 4 juli 2013 een advies af(20)

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Afdeling 1

Toepassingsgebied en definities

Artikel 1

1.  De lidstaten zien erop toe dat het witwassen van geld en de financiering van terrorisme worden verboden.

2.  Voor de toepassing van deze richtlijn worden de hierna genoemde daden, indien opzettelijk begaan, als witwassen van geld beschouwd:

a)  de omzetting of overdracht van voorwerpen, wetende dat deze zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit, met het oogmerk de illegale herkomst ervan te verhelen of te verhullen of bevriezing of inbeslagname te voorkomen, of een persoon die bij deze activiteit is betrokken, te helpen aan de juridische gevolgen van zijn daden te ontkomen; [Am. 47]

b)  het verhelen of verhullen van de werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of de eigendom van voorwerpen, wetende dat deze verworven zijn uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;

c)  de verwerving, het bezit of het gebruik van voorwerpen, wetende, op het tijdstip van verkrijging dat deze voorwerpen zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;

d)  deelneming aan, medeplichtigheid aan, poging tot, hulp aan, aanzetten tot, vergemakkelijken van, of het geven van raad met het oog op het begaan van een van de in de punten a), b) en c) bedoelde daden.

3.  Er is eveneens sprake van het witwassen van geld indien de activiteiten die ten grondslag liggen aan de wit te wassen voorwerpen gelokaliseerd zijn op het grondgebied van een andere lidstaat of op dat van een derde staat.

4.  Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder "financiering van terrorisme" verstaan: de verstrekking of verzameling van gelden en andere vermogensbestanddelen, op welke wijze ook, rechtstreeks of onrechtstreeks, met de bedoeling of wetende dat deze geheel of gedeeltelijk zullen worden gebruikt om strafbare feiten in de zin van de artikelen 1 tot en met 4 van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad(21), als gewijzigd bij Kaderbesluit 2008/919/JBZ van de Raad, te plegen(22).

5.  Medeweten, oogmerk of opzet, vereist als bestanddeel van de in de leden 2 en 4 bedoelde activiteiten, kunnen worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden.

Artikel 2

1.  Deze richtlijn is van toepassing op de volgende meldingsplichtige entiteiten:

1)  kredietinstellingen;

2)  financiële instellingen;

3)  de volgende natuurlijke of rechtspersonen handelend in het kader van de uitoefening van hun beroepsactiviteiten:

a)  bedrijfsrevisoren, externe accountants en belastingadviseurs;

b)  notarissen en andere onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen wanneer zij deelnemen, hetzij door op te treden in naam en voor rekening van hun cliënt in enigerlei financiële of onroerendgoedtransactie, hetzij door het bijstaan bij het voorbereiden of uitvoeren van transacties voor hun cliënt in verband met:

i)  de aan- en verkoop van onroerend goed of bedrijven;

ii)  het beheren van diens geld, waardepapieren of andere activa;

iii)  de opening of het beheer van bank-, spaar- of effectenrekeningen;

iv)  het organiseren van inbreng die nodig is voor de oprichting, de exploitatie of het beheer van vennootschappen;

v)  de oprichting, de exploitatie of het beheer van trusts, stichtingen, onderlinge maatschappijen, vennootschappen of soortgelijke structuren; [Am. 48]

c)  niet onder a) of b) vallende aanbieders van trust- of bedrijfsdiensten;

d)  makelaars in onroerend goed, daaronder begrepen huurbemiddelingsdiensten, in zoverre deze betrokken zijn bij financiële transacties; [Am. 49]

e)  andere natuurlijke of rechtspersonen die handelen in goederen of diensten doch slechts voor zover in contanten wordt betaald of ontvangen en wel voor een bedrag van 7 500 EUR of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één verrichting of via meer verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan; [Am. 50]

f)  aanbieders van gokdiensten.

De lidstaten kunnen, met uitzondering van casino's, bepaalde gokdiensten zoals bedoeld in punt 3 onder f) van de eerste alinea geheel of gedeeltelijk uitsluiten van de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn indien de aard van de diensten een laag risico vertegenwoordigt of op basis van risicobeoordelingen. Alvorens hiertoe over te gaan verzoekt de desbetreffende lidstaat de Commissie om toestemming daarvoor. [Am. 153]

2.  De lidstaten kunnen beslissen dat natuurlijke en rechtspersonen die slechts occasioneel of in zeer beperkte mate financiële activiteiten ontplooien en wanneer het risico op witwassen of financiering van terrorisme beperkt is, niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen mits de natuurlijke of rechtspersonen alle volgende criteria vervullen:

a)  de financiële activiteit is in absolute zin beperkt van omvang;

b)  de financiële activiteit is op transactiebasis beperkt;

c)  de financiële activiteit vormt niet de hoofdactiviteit;

d)  de financiële activiteit heeft een bijkomstig karakter en houdt rechtstreeks verband met de hoofdactiviteit;

e)  met uitzondering van de in lid 1, punt 3, onder e) genoemde activiteit, is de hoofdactiviteit niet een in lid 1 genoemde activiteit;

f)  de financiële activiteit wordt enkel verricht voor cliënten voor wie de hoofdactiviteit bedoeld is, en wordt in het algemeen niet aangeboden aan het publiek.

De eerste alinea geldt niet voor natuurlijk en rechtspersonen die actief zijn op het gebied van geldtransfer in de zin van artikel 4, punt 13, van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad(23).

3.  Voor de toepassing van lid 2, onder a), vereisen de lidstaten dat de totale omzet van de financiële activiteit geen drempel overschrijdt die voldoende laag moet zijn. Deze bovengrens wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, op nationaal niveau vastgesteld.

4.  Voor de toepassing van lid 2, onder b), hanteren de lidstaten per cliënt en enkelvoudige transactie een bovengrens, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één verrichting of in meer verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan. Deze bovengrens wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, op nationaal niveau vastgesteld. Zij ligt voldoende laag om ervoor te zorgen, dat dit soort transacties zeker geen geschikte of doelmatige methode vormen om geld wit te wassen of terrorisme te financieren, en bedraagt niet meer dan 1 000 EUR.

5.  Voor de toepassing van lid 2, onder c), schrijven de lidstaten voor, dat de omzet uit de financiële activiteit niet meer dan 5 % van de totale omzet van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon bedraagt.

6.  Wanneer de lidstaten voor de toepassing van dit artikel het risico op witwassen of financiering van terrorisme beoordelen, besteden zij speciale aandacht aan elke financiële activiteit, ten aanzien waarvan het door haar aard bijzonder waarschijnlijk mag worden geacht, dat zij kan worden gebruikt of misbruikt voor het witwassen van geld of voor de financiering van terrorisme.

7.  Krachtens dit artikel genomen beslissingen worden afdoende gemotiveerd. De lidstaten voorzien in de mogelijkheid deze beslissing in te trekken mocht er zich een verandering in de omstandigheden voordoen.

8.  De lidstaten zetten risicogeoriënteerde controleactiviteiten op, of nemen andere toereikende maatregelen om ervoor te zorgen, dat de afwijkingsbeslissing op grond van dit artikel niet wordt misbruikt.

Artikel 3

In deze richtlijn gelden de volgende definities:

1)  "kredietinstelling": een kredietinstelling als omschreven in artikel 4, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad(24), met inbegrip van in de Europese Unie gevestigde bijkantoren, als omschreven in artikel 4, punt 17, van voornoemde verordening, ongeacht of het hoofdkantoor ervan binnen of buiten de Europese Unie is gevestigd;

2)  "financiële instelling":

a)  een onderneming, andere dan een kredietinstelling, die een of meer van de operaties verricht als bedoeld in de punten 2 tot en met 12 en 14 en 15 van bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad(25), met inbegrip van geldwisselactiviteiten (bureaux de change);

b)  een verzekeringsmaatschappij die over een vergunning beschikt overeenkomstig Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad(26), in zoverre zij activiteiten verricht die onder die richtlijn vallen;

c)  een beleggingsonderneming als gedefinieerd in punt 1 van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad(27);

d)  een collectieve beleggingsonderneming die haar rechten van deelname of aandelen op de markt brengt;

e)  een verzekeringstussenpersoon als gedefinieerd in artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad(28), met uitzondering van de tussenpersonen die zijn vermeld in artikel 2, lid 7, van genoemde richtlijn, indien zij diensten van levensverzekering en andere diensten in verband met beleggingen verrichten;

f)  in de Europese Unie gevestigde bijkantoren van de onder a) tot en met e) bedoelde financiële instellingen, ongeacht of het hoofdkantoor ervan binnen of buiten de Europese Unie is gevestigd;

3)  "voorwerp": goederen van elke soort, hetzij lichamelijk hetzij onlichamelijk, hetzij roerend hetzij onroerend, hetzij tastbaar hetzij ontastbaar, en rechtsbescheiden in gelijk welke vorm, ook elektronisch en digitaal, waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van deze goederen blijken;

4)  "criminele activiteit": iedere vorm van criminele betrokkenheid bij het plegen van de volgende ernstige strafbare feiten:

a)  handelingen als omschreven in de artikelen 1 tot en met 4 van Kaderbesluit 2002/475/JBZ, als gewijzigd bij Kaderbesluit 2008/919/JBZ;

b)  alle in artikel 3, lid 1, onder a), van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 1988 omschreven strafbare feiten;

c)  de activiteiten van criminele organisaties als omschreven in artikel 1 van Gemeenschappelijk Optreden 98/733/JBZ van de Raad(29);

d)  fraude die van invloed is op de financiële belangen van de Unie, althans ernstige fraude, als omschreven in artikel 1, lid 1, en artikel 2 van de overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen(30);

e)  corruptie;

f)  alle feiten, daaronder begrepen fiscale misdrijven delicten in verband met directe belastingen en indirecte belastingen, die strafbaar zijn gesteld met een maximale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan een jaar of, voor staten die in hun rechtsstelsel een strafminimum voor strafbare feiten kennen, alle feiten die strafbaar zijn gesteld met een minimale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan zes maanden; [Am. 52; betreft niet alle talen]

4 bis)  "zelfregulerende instantie": een instantie die krachtens nationaal recht de bevoegdheid heeft om ten aanzien van een bepaald beroep of een bepaalde economische sector de verplichtingen en voorschriften vast te stellen waaraan de in dat beroep of in die sector werkzame natuurlijke of rechtspersonen moeten voldoen; [Am. 53]

5)  "uiteindelijke begunstigde": de natuurlijke perso(o)n(en) die de uiteindelijke eigenaar is (zijn) van of het zeggenschap heeft (hebben) over de cliënt en/of de natuurlijke persoon voor wiens rekening een transactie of activiteit wordt verricht. De uiteindelijke begunstigde omvat ten minste:

a)  bij entiteiten met rechtspersoonlijkheid:

i)  de natuurlijke persoon of de natuurlijke personen die uiteindelijk de eigenaar is respectievelijk de eigenaren zijn van een rechtspersoon via het rechtstreeks of middellijk houden van een toereikend deel van de aandelen of stemrechten van deze rechtspersoon met inbegrip van participatie in de vorm van toonderaandelen, hetzij over deze uiteindelijk op deze wijze zeggenschap heeft respectievelijk hebben, waarbij het niet gaat om een op een gereglementeerde markt genoteerde vennootschap die is onderworpen aan openbaarmakingsvereisten die in overeenstemming zijn met de Uniewetgeving, of aan gelijkwaardige internationale normen;

In ieder geval geldt een percentage deelneming van 25% plus één aandeel door een natuurlijke persoon als bewijs van eigendom; een deelneming van een rechtspersoonlijkheid van 25% plus één aandeel in de klant die onder zeggenschap staat van een natuurlijke persoon of natuurlijke personen, of van meerdere rechtspersoonlijkheden die onder zeggenschap staan van één en dezelfde natuurlijke persoon, geldt als een aanwijzing van indirecte eigendom. het begrip "zeggenschap" wordt onder meer bepaald overeenkomstig de criteria van artikel 22, lid 1 t/m 5 van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad(31); dit is evenwel van toepassing onverminderd het recht van de lidstaten om te besluiten dat een lager percentage kan gelden als bewijs van eigendom of zeggenschap; middels aandelenbezit en geldt voor elk niveau van directe of indirecte eigendom;

ii)  als er enige twijfel is dat de in punt i) geïdentificeerde personen de uiteindelijke begunstigden zijn of indien er nadat alle noodzakelijke maatregelen zijn getroffen geen persoon aan te wijzen valt als bedoeld onder (i), de natuurlijke personen die op andere wijzen zeggenschap uitoefenen over het management van een juridische entiteit , waaronder mogelijkerwijze hoofdbestuurders;

ii bis)  wanneer geen natuurlijke persoon aan te wijzen valt als bedoeld onder (i) of (ii), de natuurlijke personen die de positie van hoofdbestuurder bekleden; in zo'n geval moeten de meldingsplichtige entiteiten bijhouden welke acties zijn ondernomen om de uiteindelijk begunstigde als bedoeld onder (i) en (ii) te achterhalen om te kunnen aantonen dat zulke personen er niet zijn.

b)  in het geval van juridische entiteiten, zoals stichtingen, en van juridische constructies, zoals trusts en onderlinge maatschappijen, die gelden beheren of uitkeren:

i)  de natuurlijke perso(o)n(en) die zeggenschap over 25 % of meer van het vermogen van een juridische constructie of juridische entiteit uitoefen(t)(en); en

ii)  voor zover de toekomstige begunstigden reeds werden vastgelegd, de natuurlijke perso(o)n(en) die de begunstigde van 25 % of meer van het vermogen van een juridische constructie of rechtspersoon is (zijn); of

iii)  voor zover de afzonderlijke personen die de begunstigden van de juridische entiteit of de juridische constructie zijn, nog niet werden vastgelegd, de groep van personen in wier belang de juridische entiteit of de juridische constructie hoofdzakelijk werd opgericht of werkzaam is. Voor begunstigden van trusts die middels kenmerken of middels klasse worden aangeduid, winnen de meldingsplichtige entiteiten voldoende informatie betreffende de begunstigde in om de zekerheid te verkrijgen dat zij in staat zullen zijn de identiteit van de begunstigde vast te stellen op het moment van de uitbetaling of wanneer de begunstigde voornemens is gevestigde rechten uit te oefenen;

iii bis)  voor trusts, de identiteit van de insteller van de trust, van de trustee(s), van de protector (indien relevant), van de begunstigden of klasse van begunstigden, en van enige andere natuurlijke persoon die effectieve zeggenschap over de trust uitoefent (waaronder middels een zeggenschaps- of eigendomsketen); [Am. 54]

6)  "aanbieder van trust- of bedrijfsdiensten": een natuurlijke of rechtspersoon die als beroepsactiviteit enigerlei van de volgende diensten aan derden verstrekt:

a)  oprichten van vennootschappen of andere rechtspersonen;

b)  optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als bestuurder of secretaris van een vennootschap, deelgenoot in een deelgenootschap ("partnership") of in een soortgelijke hoedanigheid in andere rechtspersonen;

c)  verschaffen van een statutaire zetel, bedrijfsadres, administratief of correspondentieadres en andere daarmee samenhangende diensten voor een vennootschap, een deelgenootschap of enigerlei andere rechtspersoon of juridische constructie;

d)  optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als trustee van een express trust of van een soortgelijke juridische constructie;

e)  optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als gevolmachtigde aandeelhouder voor een andere persoon waarbij het niet gaat om een op een gereglementeerde markt genoteerde vennootschap die is onderworpen aan openbaarmakingsvereisten die in overeenstemming zijn met de Uniewetgeving, of aan gelijkwaardige internationale normen;

7)  a) “buitenlandse politiek prominente personen": natuurlijke personen die door een derde land met een prominente publieke functie worden of zijn bekleed;

b)  “binnenlandse politiek prominente personen": natuurlijke personen die door een de lidstaat met een prominente publieke functie worden of zijn bekleed belast; [Am. 55, betreft niet alle talen]

c)  “personen die door een internationale organisatie met een prominente functie worden of zijn bekleed”: bestuurders, plaatsvervangend bestuurders en leden van de raad van bestuur of een gelijkwaardige functie bij een internationale organisatie;

d)  “natuurlijke personen die met een prominente publieke functie worden of zijn bekleed” omvatten:

i)  staatshoofden, regeringsleiders, ministers en staatssecretarissen;

ii)  parlementsleden of leden van soortgelijke wetgevende organen; [Am. 56]

iii)  leden van hooggerechtshoven, constitutionele hoven of van andere hoge rechterlijke instanties die arresten wijzen waartegen doorgaans geen verder beroep mogelijk is, behalve in uitzonderlijke omstandigheden;

iv)  leden van rekenkamers of van raden van bestuur van centrale banken;

v)  ambassadeurs, zaakgelastigden en hoge legerofficieren;

vi)  senior leden van de bestuurs-, management- of toezichthoudende organen van overheidsbedrijven. [Am. 57]

Middelbare of lagere ambtenaren vallen niet onder de in de punten i) tot en met vi) vastgestelde categorieën.

e)  “familieleden” omvatten:

i)  de echtgenoot;

ii)  een partner die als gelijkwaardig met de echtgenoot wordt aangemerkt;

iii)  de kinderen en hun echtgenoten of partners; [Am. 58]

iv)  de ouders; [Am. 59]

f)  “naaste geassocieerden” omvatten: [Am. 87]

i)  een natuurlijke persoon van wie bekend is, dat deze met een in de punten 7, onder a), tot en met d, genoemde persoon de gezamenlijke uiteindelijke begunstigde is van juridische entiteiten of juridische constructies of met genoemde persoon andere nauwe zakelijke relaties heeft;

ii)  een natuurlijke persoon die alleen de juridische begunstigde is van een juridische entiteit of juridische constructie waarvan bekend is, dat deze is opgezet ten behoeve van de feitelijke begunstiging van de in de punten 7, onder a), tot en met d, genoemde persoon. [Am. 60]

8)  “directie”: een directeur of werknemer met voldoende kennis van de risicoblootstelling aan het witwassen van geld en de financiering van terrorisme van de instelling en voldoende anciënniteit om beslissingen te nemen die van invloed zijn op de risicoblootstelling ervan. Het hoeft niet in alle gevallen om een lid van de raad van bestuur te gaan;

9)  "zakelijke relatie": een zakelijke, professionele of commerciële relatie die verband houdt met de professionele activiteiten van de meldingsplichtige entiteiten en waarvan op het tijdstip dat het contact wordt gelegd wordt aangenomen dat zij enige tijd zal duren;

10)  “gokdiensten”: alle diensten die gepaard gaan met het verwedden van een inzet met geldswaarde bij kansspelen, daaronder begrepen die welke enige bekwaamheid vereisen zoals loterijen, casinospelen, pokerspelen en weddenschappen, die worden aangeboden op een fysieke locatie, of op alle mogelijke manieren vanop een afstand, op elektronische wijze of middels enige andere communicatie bevorderende technologie, en op individueel verzoek van een ontvanger van diensten;

10 bis)  "transactie met betrekking tot weddenschappen": onder "transactie" wordt verstaan alle fasen van de handelsrelatie tussen, enerzijds, de aanbieder van gokdiensten en, anderzijds, de cliënt en de begunstigde van de registratie van de weddenschap en van de inzet tot de uitbetaling van de eventuele winst; [Am. 61]

11)  “groep”: groep als bedoeld in artikel 2, lid 12, van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad(32).

11 bis)  "niet-persoonlijke zakelijke relaties of transacties": de uitvoering van een overeenkomst of transactie zonder de gelijktijdige fysieke aanwezigheid van de contractant of tussenpersoon en de consument, waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van een of meerdere van de volgende media: internet, telemarketing of andere elektronische communicatiemiddelen, dit alles tot aan en met inbegrip van het moment waarop de overeenkomst gesloten wordt. [Am. 62]

Artikel 4

1.  De lidstaten zorgen ervoor er overeenkomstig de risicogebaseerde aanpak voor dat de bepalingen van deze richtlijn geheel of ten dele worden uitgebreid tot andere beroepen en categorieën ondernemingen dan de in artikel 2, lid 1, bedoelde meldingsplichtige entiteiten die zich bezighouden met activiteiten die zich zeer in het bijzonder lenen tot het witwassen van geld of tot financiering van terrorisme. [Am. 63]

2.  Wanneer een lidstaat besluit de bepalingen van deze richtlijn uit te breiden tot andere beroepen en categorieën ondernemingen dan die waarnaar in artikel 2, lid 1, wordt verwezen, stelt hij de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 5

De lidstaten kunnen op het door deze richtlijn bestreken gebied strengere bepalingen aannemen of handhaven om het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te voorkomen, mits deze bepalingen volledig stroken met het recht van de Unie, met name wat betreft de Uniewetgeving inzake gegevensbescherming en de bescherming van de grondrechten zoals verankerd in het Handvest. Bedoelde bepalingen gaan niet onevenredig ten koste van de toegang tot financiële diensten en vormen eveneens geen belemmering voor de werking van de interne markt. [Am. 64]

Afdeling 2

Risicobeoordeling

Artikel 6

1.  De Commissie voert een analyse uit inzake de risico's voor de interne markt van witwassen van geld en de financiering van terrorisme, met speciale aandacht voor grensoverschrijdende activiteiten. Met het oog op een dergelijke risicoanalyse raadpleegt de Commissie de lidstaten, de ETA's, verstrekken een gezamenlijk advies over de risico’s op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme die op de interne markt van invloed zijn. de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, de Groep artikel 29, Europol en andere relevante instanties.

De in de eerste alinea bedoelde risicoanalyse omvat ten minste de volgende aspecten:

a)  de algehele omvang van het witwassen van geld en de delen van de interne markt die een groter risico lopen;

b)  de risico´s die samenhangen met elke relevante sector, met name de niet-financiële sectoren en de kansspelsector;

c)  de meest voorkomende criminele methoden om illegale opbrengsten wit te wassen;

d)  de aanbevelingen aan de bevoegde autoriteiten voor een effectief gebruik van de beschikbare middelen;

e)  de rol van eurobiljetten in criminele activiteiten en witwaspraktijken.

De risicoanalyse omvat tevens voorstellen voor minimumnormen voor de risicobeoordelingen die door de bevoegde nationale autoriteiten moeten worden verricht. Deze minimumnormen worden ontwikkeld in samenwerking met de lidstaten, alsmede in voorkomend geval met betrokkenheid van de industrie en andere desbetreffende belanghebbenden, dit middels openbare raadplegingen en bijeenkomsten met particuliere belanghebbenden.

Het advies wordt verstrekt De Commissie maakt de risicoanalyse bekend uiterlijk op ...(33)en deze wordt halfjaarlijks en indien nodig vaker geactualiseerd.

2.  De Commissie maakt het advies de risicoanalyse beschikbaar om de lidstaten en meldingsplichtige entiteiten bij te staan bij het bepalen, beheren en beperken van het risico op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en om andere betrokkenen, onder wie nationale wetgevers, het Europees Parlement, de ETA's, Europol en, het Comité van de Unie voor financiële inlichtingeneenheden, meer inzicht te geven in de risico's. Een samenvatting van de analyse wordt openbaar gemaakt. Deze bevat echter geen vertrouwelijke informatie.

2 bis.  De Commissie verstrekt het Europees Parlement en de Raad een jaarverslag met de resultaten van de reguliere risicobeoordelingen en een uiteenzetting van de op basis van die resultaten ondernomen actie. [Am. 65]

Artikel 6 bis

1.  Onverminderd de in het VWEU vastgelegde inbreukprocedures zorgt de Commissie ervoor dat de op grond van deze richtlijn door de lidstaten goedgekeurde nationale wetgeving op het gebied van de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme op doeltreffende wijze ten uitvoer wordt gelegd en consistent is met het Europese kader.

2.  Voor de toepassing van lid 1 wordt de Commissie, indien nodig, bijgestaan door de ETA's, Europol, het Comité van de Unie voor financiële inlichtingeneenheden, en andere bevoegde Europese autoriteiten.

3.  De beoordelingen van de in lid 1 van dit artikel genoemde goedgekeurde nationale wetgeving op het gebied van de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme doen geen afbreuk aan de door de Financial Action Task Force of Moneyval uitgevoerde beoordelingen. [Am. 66]

Artikel 7

1.  Elke lidstaat doet passende stappen om de erop van invloed zijnde risico’s op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te bepalen, te beoordelen, te begrijpen en te beperken, evenals eventuele daaraan gerelateerde kwesties inzake gegevensbescherming in dit verband, en de beoordeling actueel te houden.

2.  Elke lidstaat wijst een autoriteit aan om de nationale respons op de in lid 1 bedoelde risico’s te coördineren. De identiteit van die autoriteit wordt ter kennis gebracht van de Commissie, de ETA's , Europol en de andere lidstaten.

3.  Bij het uitvoeren van de beoordelingen waarvan sprake in lid 1 maken de lidstaten gebruik van het advies de risicoanalyse waarvan sprake in artikel 6, lid 1.

4.  Elke lidstaat voert de in lid 1 bedoelde beoordeling uit en:

a)  gebruikt de beoordeling(en) om zijn regeling ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te verbeteren, met name door het vaststellen van alle gebieden waar de meldingsplichtige entiteiten verscherpte maatregelen toepassen en, in voorkomend geval, het bepalen van de te nemen maatregelen;

(a bis)  stelt in voorkomend geval vast in welke sectoren en op welke gebieden er zich een verwaarloosbaar, gering of verhoogd risico op witwassen en financiering van terrorisme voordoet;

b)  gebruikt de beoordeling(en) als hulpmiddel bij de toewijzing en prioritering van middelen om het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te bestrijden;

b bis)  gebruikt de beoordeling(en) om te zorgen voor passende, met het risico op geldwitwassing strokende regelingen voor de desbetreffende sector of het desbetreffende aandachtsgebied;

c)  stelt tijdig passende informatie beschikbaar voor de meldingsplichtige entiteiten om hen in staat te stellen hun eigen beoordelingen van het risico op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te verrichten.

5.  De lidstaten maken op verzoek de resultaten van hun risicobeoordelingen beschikbaar voor de andere lidstaten, de Commissie en de ETA's. Een samenvatting van de analyse wordt openbaar gemaakt. Deze bevat echter geen vertrouwelijke informatie. [Am. 67]

Artikel 8

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten passende stappen doen om hun risico’s op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme vast te stellen en te beoordelen rekening houdend met risicofactoren daaronder begrepen cliënten, landen of geografische gebieden, producten, diensten, transacties of leveringskanalen. Deze stappen zijn evenredig met de aard en grootte van de meldingsplichtige entiteiten.

2.  De in lid 1 bedoelde beoordelingen worden gedocumenteerd, actueel gehouden en op verzoek beschikbaar gesteld voor de bevoegde autoriteiten en zelfregulerende instanties. [Am. 68]

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten beschikken over gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures om de op het niveau van de Unie, op het niveau van de lidstaten en op het niveau van de meldingsplichtige entiteiten vastgestelde risico’s op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te beperken en effectief te beheren. De gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures zijn evenredig met de aard en grootte van de meldingsplichtige entiteiten en met het risico op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en dienen in overeenstemming te zijn met de regels inzake gegevensbescherming. [Am. 69]

4.  De in lid 3 bedoelde gedragslijnen en procedures omvatten ten minste:

a)  de ontwikkeling van interne gedragslijnen, procedures en controlemaatregelen, daaronder begrepen model-risicobeheerpraktijken, cliëntenonderzoek, rapportage, bewaring van bewijsstukken, interne controle, nalevingsbeheer (daaronder begrepen, wanneer passend voor de grootte en de aard van het bedrijf, de aanstelling van een directeur Naleving op managementniveau) en doorlichting van medewerkers. Deze maatregelen staan niet toe dat de meldingsplichtige entiteiten consumenten verzoeken om meer persoonsgegevens te verstrekken dan nodig is; [Am. 70]

b)  wanneer passend, gelet op de grootte en de aard van het bedrijf, een onafhankelijke auditfunctie om de in punt a) bedoelde interne gedragslijnen, procedures en controlemaatregelen te beproeven.

5.  De lidstaten vereisen dat de meldingsplichtige entiteiten van de directie goedkeuring verkrijgen voor de gedragslijnen en procedures die zij invoeren, en in voorkomend geval tot het monitoren en uitbreiden van de genomen maatregelen overgaan.

Artikel 8 bis

1.  De lidstaten bekrachtigen en aanvaarden de door de FATF uitgebrachte lijsten van landen teneinde een gezamenlijke aanpak en gezamenlijk beleid te ontwikkelen tegen niet-meewerkende rechtsgebieden met een tekortschietende bestrijding van geldwitwassing.

2.  De Commissie coördineert de voorbereidende werkzaamheden op Unieniveau voor wat betreft de inventarisatie van de derde landen die ernstige strategische tekortkomingen vertonen in hun anti-geldwitwassystemen en daarmee een aanzienlijk risico voor het financieel stelsel van de Unie vormen, hierbij rekening houdend met de in punt 3 van Bijlage III uiteengezette criteria.

3.  De Commissie krijgt de bevoegdheid gedelegeerde handelingen vast te stellen ten behoeve van de opstelling van een lijst landen zoals gedefinieerd in lid 2.

4.  De Commissie monitort op gezette tijden de ontwikkeling van de situatie in de landen zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel, dit op basis van de in punt 3 van Bijlage III uiteengezette criteria en in voorkomend geval de lijst zoals bedoeld in lid 3 van dit artikel. [Am. 71]

HOOFDSTUK II

CLIËNTENONDERZOEK

Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 9

De lidstaten verbieden hun kredietinstellingen en financiële instellingen anonieme rekeningen of anonieme spaarboekjes bij te houden of anonieme elektronische betaalkaarten uit te geven die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 10 bis. De lidstaten vereisen in alle gevallen dat de eigenaars en begunstigden van bestaande anonieme rekeningen, anonieme spaarboekjes of anonieme spaarboekjes betaalkaarten, zo spoedig mogelijk en in ieder geval voordat dergelijke rekeningen of spaarboekjes op enigerlei wijze worden gebruikt, worden onderworpen aan de vereisten inzake cliëntenonderzoek. [Am. 72]

Artikel 10

De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten in de volgende gevallen de cliëntenonderzoeksvereisten toepassen:

a)  wanneer zij een zakelijke relatie aangaan;

b)  wanneer zij occasionele transacties ten bedrage van 15 000 EUR of meer verrichten, ongeacht of een dergelijke transactie plaatsvindt in één verrichting of via meer verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan;

c)  voor natuurlijke of rechtspersonen die in goederen handelen, wanneer zij incidenteel transacties ten bedrage van 7 500 EUR of meer verrichten, ongeacht of een dergelijke transactie plaatsvindt in één verrichting of via meer verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan;

d)  voor aanbieders van gokdiensten casino's, wanneer zij occasionele transacties ten bedrage van 2 000 EUR of meer verrichten, ongeacht of een dergelijke transactie plaatsvindt in één verrichting of via meer verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan;

(d bis)  voor aanbieders van onlinekansspelen, wanneer zij een zakelijke relatie aangaan;

(d ter)  voor aanbieders van andere gokdiensten, in geval van uitbetaling van winsten ten bedrage van 2 000 EUR of meer; [Am. 73]

e)  wanneer er een vermoeden van het witwassen van geld of de financiering van terrorisme bestaat, ongeacht of er sprake is van enigerlei derogatie, vrijstelling of drempel;

f)  wanneer wordt betwijfeld of de eerder verkregen cliëntidentificatiegegevens waarheidsgetrouw of toereikend zijn.

(f bis)  telkens bij de oprichting van een onderneming. [Am. 74]

Artikel 10 bis

1.  De lidstaten kunnen in geval van een bewezen laag risico meldingsplichtige entiteiten ontheffen van de plicht tot uitvoering van cliëntenonderzoeken in verband met elektronisch geld zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 2 van Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad(34), indien aan navolgende voorwaarden voldaan wordt:

a)  het betalingsinstrument is niet herlaadbaar;

b)  het elektronisch opgeslagen bedrag bedraagt maximaal 250 euro. De lidstaten mogen deze limiet verhogen tot 500 euro voor betalingsinstrumenten die uitsluitend in één specifieke lidstaat kunnen worden gebruikt;

c)  het betalingsinstrument wordt uitsluitend gebruikt voor de aankoop van goederen of diensten;

d)  het betalingsinstrument kan niet worden gefinancierd met elektronisch geld;

e)  terugbetaling en opneming in contanten is behoudens identificatie en verificatie van de identiteit van de houder, passende en toereikende maatregelen en procedures inzake terugbetaling en opneming in contanten, alsook bewaring van de vereiste bewijsstukken, verboden.

2.  De lidstaten zien erop toe dat er te allen tijde cliëntenonderzoeksmaatregelen worden getroffen alvorens de geldwaarde van elektronisch geld ten belope van meer dan 250 euro wordt terugbetaald.

3.  Dit artikel vormt voor de lidstaten geen beletsel om de meldingsplichtige entiteiten toe te staan vereenvoudigde cliëntenonderzoeksprocedures toe te passen met betrekking tot elektronisch geld overeenkomstig artikel 13 van deze richtlijn, indien niet aan de in dit artikel vastgelegde voorwaarden wordt voldaan. [Am. 75]

Artikel 11

1.  De cliëntenonderzoeksprocedures omvatten:

a)  identificeren van de cliënt en verifiëren van zijn identiteit op basis van documenten, gegevens of informatie uit betrouwbare en onafhankelijke bron;

b)  identificeren naast de identificatie van de uiteindelijke begunstigde zoals opgenomen in het openbaar register als bedoeld in artikel 29, en nemen van redelijke maatregelen om zijn identiteit te verifiëren, zodat de instelling of persoon die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt overtuigd is dat zij of hij weet wie de uiteindelijke begunstigde is, en, wanneer het rechtspersonen, trusts, stichtingen, onderlinge maatschappijen, holdings en alle andere soortgelijke bestaande of toekomstige juridische constructies betreft, nemen van redelijke alle noodzakelijke maatregelen om inzicht te verwerven in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt, beoordelen en, indien van toepassing, verwerven van informatie inzake het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie;

c)  beoordelen en, in voorkomend geval, inwinnen van informatie over het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie;

d)  verrichten van een voortdurende controle op de zakelijke relatie, met inbegrip van een nauwlettend toezicht op de tijdens de gehele duur van deze relatie verrichte transacties, teneinde te verzekeren dat deze stroken met de kennis die de instelling of persoon heeft van de cliënt en van zijn zakelijk en risicoprofiel, in voorkomend geval met inbegrip van de oorsprong van de fondsen en actueel houden van de in haar of zijn bezit zijnde documenten, gegevens of informatie. [Am. 76]

1 bis.  Bij de toepassing van de onder (a) en (b) van lid 1 vermelde procedures zijn meldingsplichtige entiteiten verplicht te verifiëren of personen die zeggen namens de klant op te treden daar daadwerkelijk toe gerechtigd zijn alsmede om de identiteit van dergelijke personen vast te stellen en te verifiëren. [Am. 77]

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten alle in lid 1 vervatte cliëntenonderzoeksvereisten toepassen, maar kunnen de draagwijdte van deze maatregelen bepalen op basis van risicogevoeligheid.

3.  De lidstaten verplichten de meldingsplichtige entiteiten bij het beoordelen van de risico’s op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme ten minste met de in bijlage I vastgestelde variabelen rekening te houden.

4.  De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten tegenover de bevoegde autoriteiten of zelfregulerende instanties kunnen aantonen dat de maatregelen passend zijn gezien de risico’s op het witwassen van geld of de financiering van terrorisme.

5.  Voor levensverzekeringsactiviteiten of andere beleggingsgerelateerde verzekeringsactiviteiten zorgen de lidstaten ervoor dat de financiële instellingen, naast de voor de cliënt en de uiteindelijke begunstigde vereiste cliëntenonderzoeksmaatregelen, de volgende cliëntenonderzoeksmaatregelen betreffende de begunstigden van levensverzekeringspolissen en andere beleggingsgerelateerde verzekeringspolissen uitvoeren zodra de begunstigden zijn geïdentificeerd of aangewezen:

a)  voor begunstigden die als met name genoemde natuurlijke of rechtspersonen of juridische constructies worden geïdentificeerd, het noteren van de naam van de persoon;

b)  voor begunstigden die middels kenmerken of middels klasse op of andere wijze worden aangeduid, inwinnen door de financiële instelling van voldoende informatie betreffende die begunstigden om de zekerheid te verkrijgen dat zij in staat zal zijn de identiteit van de begunstigde vast te stellen op het moment van de uitbetaling;

Voor beide in de punten a) en b) van de eerste alinea, bedoelde gevallen vindt de verificatie van de identiteit van de begunstigden op het moment van de uitbetaling plaats. In geval van, gehele of gedeeltelijke, overdracht van de levensverzekeringen of andere beleggingsgerelateerde verzekeringen aan een derde, identificeren de financiële instellingen die op de hoogte zijn van de overdracht de uiteindelijke begunstigde op het moment van de overdracht aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon of juridische constructie die ten eigen voordele de waarde van de toegewezen polis ontvangt.

Artikel 12

1.  De lidstaten schrijven voor dat de verificatie van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijke begunstigde plaatsvindt vóór het aangaan van een zakelijke relatie of het uitvoeren van een transactie.

2.  In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten toestaan dat de verificatie van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijke begunstigde wordt voltooid tijdens het aangaan van een zakelijke relatie of tijdens de uitvoering van de transactie voor de in artikel 2, lid 1, bedoelde meldingsplichtige entiteiten en, in ieder geval, vóór de uitbetaling van een eventuele winst, indien dit noodzakelijk is om de normale gang van zaken niet te verstoren en indien er weinig risico op witwassen of financiering van terrorisme bestaat. In dergelijke situaties worden deze procedures zo spoedig mogelijk na het eerste contact voltooid. [Am. 78]

3.  Bij wijze van uitzondering op de leden 1 en 2 kunnen de lidstaten toestaan dat een bankrekening wordt geopend, mits er toereikende waarborgen zijn getroffen die garanderen dat er door de cliënt of namens de cliënt geen transacties worden verricht voordat er sprake is van volledige naleving van de leden 1 en 2.

4.  De lidstaten vereisen dat wanneer de betrokken instelling of persoon niet bij machte is aan artikel 11, lid 1, onder a), b) en c), te voldoen, deze geen transacties via een bankrekening mag verrichten, geen zakelijke relatie mag aangaan of geen transactie mag uitvoeren, en overweegt de zakelijke relatie te beëindigen en overeenkomstig artikel 32 een melding van verdachte transacties in verband met de cliënt bij de fie in te dienen.

De lidstaten passen de voorgaande alinea niet toe op notarissen, andere onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen, bedrijfsrevisoren, externe accountants en belastingadviseurs, enkel in de strikte mate dat een dergelijke vrijstelling betrekking heeft op het bepalen van de rechtspositie voor hun cliënt of het verrichten van hun taak van verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt in of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding.

5.  De lidstaten vereisen dat meldingsplichtige entiteiten de cliëntenonderzoeksprocedures niet alleen op alle nieuwe cliënten, maar te gepasten tijde ook op bestaande cliënten toepassen naar gelang van de risicogevoeligheid van deze cliënten, daaronder begrepen wanneer de relevante omstandigheden van een cliënt veranderen.

Afdeling 2

Vereenvoudigd cliëntenonderzoek

Artikel 13

1.  Indien een lidstaat of een meldingsplichtige entiteit gebieden met een lager risico vaststelt, mag die lidstaat meldingsplichtige entiteiten toestaan vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen.

2.  Alvorens vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen, gaan meldingsplichtige entiteiten na of de cliëntenrelatie of de transactie een lagere mate van risico vertoont.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten de transactie transacties of de zakelijke relatie relaties voldoende monitoren om ongewone of verdachte transacties te kunnen ontdekken. [Am. 79]

Artikel 14

Bij het beoordelen van de risico’s op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme met betrekking tot soorten cliënten, landen of geografische gebieden, en bepaalde producten, diensten, transacties of leveringskanalen, houden lidstaten en meldingsplichtige entiteiten ten minste rekening met de in bijlage II vastgestelde factoren van met betrekking tot cliënten en producten, diensten, transacties of leveringskanalen als potentieel lagere risicosituaties. [Am. 80]

Artikel 15

De ETA's geven uiterlijk ...(35), richtsnoeren die gericht zijn tot de bevoegde autoriteiten en de meldingsplichtige entiteiten als bedoeld in artikel 2, lid 1, punten 1) en 2), overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010, en Verordening (EU) nr. 1095/2010, betreffende de risicofactoren die in overweging moeten worden genomen en/of de maatregelen die moeten worden genomen in situaties waarin vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen passend zijn. Er moet specifiek rekening worden gehouden met de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit, en, indien passend en evenredig, moet in specifieke maatregelen worden voorzien. [Am. 81]

Afdeling 3

Verscherpt cliëntenonderzoek

Artikel 16

1.  In in de artikelen 17 tot en met 23 van deze richtlijn vastgestelde gevallen en in andere gevallen van hogere risico’s die door de lidstaten of de meldingsplichtige entiteiten worden vastgesteld, vereisen de lidstaten dat de meldingsplichtige entiteiten verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen om die risico’s op passende wijze te beheren en te beperken.

2.  De lidstaten vereisen dat de meldingsplichtige entiteiten, voor zover redelijkerwijs mogelijk, de achtergrond en het doel onderzoeken van alle complexe, ongewone grote transacties en alle ongewone transactiepatronen die geen duidelijk economisch of wettig doel hebben, of die fiscale delicten vormen in de zin van artikel 3, lid 4, onder f). In het bijzonder vergroten zij de mate en aard van monitoring van de zakelijke relatie om te bepalen of die transacties of activiteiten ongewoon of verdacht lijken. Wanneer een meldingsplichtige entiteit een ongewone of verdachte transactie of activiteit vaststelt, stelt deze de fie's van alle mogelijk betrokken lidstaten onverwijld op de hoogte. [Am. 82]

3.  De lidstaten en meldingsplichtige entiteiten houden bij het beoordelen van de risico’s op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme ten minste rekening met de in bijlage III vastgestelde factoren van met betrekking tot cliënten en producten, diensten, transacties of leveringskanalen als situaties met een potentieel hoger risico rekening. [Am. 83]

4.  De ETA's geven uiterlijk ...(36), richtsnoeren die gericht zijn tot de bevoegde autoriteiten en de meldingsplichtige entiteiten als bedoeld in artikel 2, lid 1, punten 1) en 2), overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010, en Verordening (EU) nr. 1095/2010, betreffende de risicofactoren die in overweging moeten worden genomen en/of de maatregelen die moeten worden genomen in situaties waarin verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen moeten worden toegepast. Die richtsnoeren worden gegeven gepubliceerd binnen 2 één jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn. [Am. 84]

Artikel 17

Wat grensoverschrijdende correspondentbankrelaties met respondente instellingen uit derde landen betreft, vereisen de lidstaten, naast de cliëntenonderzoeksmaatregelen als vastgesteld in artikel 11, dat hun kredietinstellingen:

a)  voldoende informatie over de betrokken respondente instelling verzamelen om een volledig beeld te krijgen van de aard van de bedrijfsactiviteiten van deze respondenten, en op basis van openbaar beschikbare informatie de reputatie van de instelling en de kwaliteit van het toezicht bepalen;

b)  de controles ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme van de respondente instelling beoordelen;

c)  toestemming verkrijgen van de directie voordat zij nieuwe correspondentbankrelaties aangaan;

d)  de respectieve verantwoordelijkheden van elke instelling schriftelijk vastleggen;

e)  met betrekking tot transitrekeningen („payable-through accounts”) zich ervan vergewissen dat de respondente kredietinstelling de identiteit heeft geverifieerd van en doorlopend cliëntenonderzoek verricht ten aanzien van de cliënten die rechtstreeks toegang hebben tot de correspondentrekeningen en dat zij in staat is om op verzoek de relevante cliëntgegevens te verstrekken aan de correspondente instelling.

Artikel 18

Ten aanzien van transacties of zakelijke relaties met buitenlandse politiek prominente personen vereisen de lidstaten, naast de cliëntenonderzoeksmaatregelen als vastgesteld in artikel 11, dat meldingsplichtige entiteiten:

a)  over passende op risico gebaseerde procedures beschikken om uit te maken of de cliënt of de uiteindelijke begunstigde van de cliënt een dergelijke persoon is;

b)  toestemming hebben van de directie om zakelijke relaties met dergelijke cliënten aan te gaan of voort te zetten;

c)  toereikende maatregelen nemen om de bron van het vermogen en van de fondsen vast te stellen die bij de zakelijke relatie of transactie worden gebruikt;

d)  de zakelijke relatie doorlopend verscherpt controleren.

Artikel 19

Ten aanzien van transacties of zakelijke relaties met buitenlandse politiek prominente personen of een persoon aan wie door een internationale organisatie een prominente functie wordt toevertrouwd of is toevertrouwd, vereisen de lidstaten, naast de cliëntenonderzoeksmaatregelen als vastgesteld in artikel 11, dat meldingsplichtige entiteiten:

a)  over passende op risico gebaseerde procedures beschikken om uit te maken of de cliënt of de uiteindelijke begunstigde van de cliënt een dergelijke persoon is;

b)  in gevallen van zakelijke relaties met een hoger risico met dergelijke personen, de maatregelen als bedoeld in de punten b), c) en d) van artikel 18 toepassen.

Artikel 19 bis

In samenwerking met de lidstaten en internationale organisaties stelt de Commissie een lijst op van binnenlandse politiek prominente personen en personen - inwoners van de lidstaten - aan wie door een internationale organisatie een prominente functie is toevertrouwd. De lijst is toegankelijk voor bevoegde autoriteiten en meldingsplichtige entiteiten.

De Commissie stelt betrokken personen ervan in kennis dat zij op de lijst zijn geplaatst of van de lijst zijn afgehaald.

De vereisten van dit artikel ontheffen de meldingsplichtige entiteiten niet van hun verplichtingen inzake cliëntenonderzoek, en meldingsplichtige entiteiten gaan er niet vanuit dat uitsluitend die informatie voldoende zou zijn om deze verplichtingen na te komen.

De lidstaten treffen alle passende maatregelen om de handel voor commerciële doeleinden in informatie over binnen- en buitenlandse politiek prominente personen of personen aan wie door een internationale organisatie een prominente functie is toevertrouwd,te voorkomen. [Am. 85]

Artikel 20

Meldingsplichtige entiteiten nemen in overeenstemming met de risicogebaseerde aanpak redelijke maatregelen om te bepalen of de begunstigden van een levensverzekeringspolis of een andere beleggingsgerelateerde verzekeringspolis en/of, indien vereist, de uiteindelijke begunstigde van de begunstigde politiek prominente personen zijn. Die maatregelen worden uiterlijk bij de uitbetaling of bij de, gehele of gedeeltelijke, overdracht van de polis genomen. Indien hogere risico’s zijn vastgesteld, vereisen de lidstaten, naast het nemen van de normale cliëntenonderzoeksmaatregelen, dat meldingsplichtige entiteiten: [Am. 86]

a)  de directie informeren vóór de uitbetaling van de polisopbrengsten ;

b)  de hele zakelijke relatie met de polishouder aan een uitgebreid nauwkeurig onderzoek onderwerpen.

Artikel 21

De in de artikelen 18, 19 en 20, doch niet de in artikel 19 bis bedoelde maatregelen gelden eveneens voor familieleden of personen die bekendstaan als waarvan bewezen is dat zij naaste geassocieerden zijn van dergelijke binnen- of buitenlandse politiek prominente personen. [Am. 87]

Artikel 22

Indien een in de artikelen 18, 19 en 20 bedoelde persoon niet langer een binnen- of buitenlandse politieke prominente persoon is, noch een persoon aan wie door een internationale organisatie een prominente functie is toevertrouwd, dienen meldingsplichtige entiteiten het door die persoon gevormde voortdurende risico te overwegen en dergelijke passende maatregelen op basis van risicogevoeligheid toe te passen totdat die persoon niet langer geacht wordt een risico te vormen. De desbetreffende periode mag niet minder bedragen dan 18 12 maanden. [Am. 88]

Artikel 23

1.  De lidstaten verbieden kredietinstellingen een correspondentbankrelatie aan te gaan of handhaven met een „shell bank” en vereisen dat kredietinstellingen passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat zij geen correspondentbankrelaties aangaan of handhaven met een bank waarvan bekend is dat deze een shell bank toestaat van haar rekeningen gebruik te maken.

2.  Voor de toepassing lid 1 wordt onder “shell bank” verstaan, een kredietinstelling, of een instelling die zich met soortgelijke activiteiten bezig houdt, opgericht in een rechtsgebied waar zij geen fysieke aanwezigheid, d.w.z. een bestuur en beheer van betekenis heeft, en die niet verbonden is met een onder toezicht staande financiële groep.

Afdeling 4

Uitvoering van cliëntenonderzoek door derden

Artikel 24

De lidstaten kunnen meldingsplichtige entiteiten toestaan op derden een beroep te doen om de in artikel 11, lid 1, onder a), b) en c), neergelegde vereisten te vervullen. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het nakomen van deze vereisten blijft evenwel berusten bij de meldingsplichtige entiteit die op de derde een beroep doet. Bovendien zien de lidstaten erop toe dat dergelijke derde partijen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schendingen van krachtens deze richtlijn afgekondigde nationale wet- en regelgeving. [Am. 89]

Artikel 25

1.  Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder "derden" verstaan:

a)   meldingsplichtige entiteiten die zijn opgenomen in de lijst van artikel 2, of en

b)   andere in lidstaten of een derde land gevestigde instellingen en personen, die cliëntenonderzoeksvereisten en vereisten betreffende de bewaring van bewijsstukken toepassen welke gelijkwaardig zijn aan die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld en die wat de naleving van de vereisten van deze richtlijn betreft overeenkomstig afdeling 2 van hoofdstuk VI onder toezicht staan.

2.  De lidstaten overwegen Commissie overweegt beschikbare informatie betreffende de omvang van geografisch risico wanneer zij beslissen beslist of een derde land aan de in lid 1 vastgestelde voorwaarden voldoet en stellen elkaar, stelt de lidstaten, de Commissie meldingsplichtige entiteiten en de ETA's voor zover dit relevant is voor de toepassing van deze Richtlijn en overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010, en van Verordening (EU) nr. 1095/2010, in kennis van gevallen waarin zij van oordeel zijn dat een derde land aan dergelijke voorwaarden voldoet.

2 bis.  De Commissie verstrekt een lijst van rechtsgebieden die over anti-witwasregelingen beschikken die equivalent zijn aan de regels krachtens deze richtlijn en andere aanverwante regels en voorschriften van de Unie.

2 ter.  De in lid 2 bis bedoelde lijst wordt geregeld herzien en geactualiseerd overeenkomstig de van de lidstaten ontvangen informatie uit hoofde van lid 2. [Am. 90]

Artikel 26

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten bij de derde waarop een beroep wordt gedaan de noodzakelijke informatie inwinnen betreffende de in artikel 11, lid 1, onder a), b) en c), neergelegde vereisten.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten waarnaar de cliënt wordt doorverwezen toereikende stappen doen om ervoor te zorgen dat relevante kopieën van identificatie- en verificatiegegevens en andere relevante documentatie betreffende de identiteit van de cliënt of de uiteindelijke begunstigde op verzoek door de derde onmiddellijk worden doorgestuurd.

Artikel 27

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit van de staat van herkomst (voor groepsbrede gedragslijnen en controlemaatregelen) en de bevoegde autoriteit van de staat van ontvangst (voor bijkantoren en dochtermaatschappijen) mogen oordelen dat een meldingsplichtige entiteit de in artikel 25, lid 1, en 26 vervatte maatregelen via haar groepsprogramma toepast indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)  een meldingsplichtige entiteit doet een beroep op informatie die wordt verstrekt door een derde die deel uitmaakt van dezelfde groep;

b)  die groep past de cliëntenonderzoeksmaatregelen, regels inzake bewaring van bewijsstukken en programma’s tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme toe overeenkomstig deze richtlijn of gelijkwaardige regels;

c)  de effectieve uitvoering van de in punt b) bedoelde vereisten staat op groepsniveau onder toezicht van een bevoegde autoriteit van het land van herkomst in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van het land van ontvangst. [Am. 91]

1 bis.  De ETA's stellen uiterlijk ...(37), richtsnoeren op voor de uitvoering van de toezichtregeling die de bevoegde autoriteiten in de desbetreffende lidstaten toepassen ten aanzien van groepsentiteiten, met het oog op een coherent en doeltreffend toezicht op groepsniveau. [Am. 92]

Artikel 28

Deze afdeling is niet van toepassing op de uitbestedings- of agentuurverhouding waarbij de aanbieder van de uitbestede dienst of de agent op grond van een contractuele overeenkomst moet worden beschouwd als onderdeel van de meldingsplichtige entiteit.

HOOFDSTUK III

INFORMATIE OVER UITEINDELIJKE BEGUNSTIGDEN

Artikel 29

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat binnen hun grondgebied gevestigde rechtspersonen of opgenomen, of door hun recht beheerste ondernemingen of entiteiten met rechtspersoonlijkheid, met inbegrip van trusts of entiteiten met een soortgelijke structuur en functie als trusts, stichtingen, holdings en alle andere soortgelijke bestaande of toekomstige juridische entiteiten constructies, toereikende, accurate, actuele en actuele geactualiseerde informatie over hen en hun uiteindelijke begunstigen begunstigden inwinnen, bijhouden en bezitten aan een openbaar centraal register, een handelsregister of een vennootschapsregister doorgeven, op het moment van oprichting of wanneer er sprake is van wijzigingen.

1 bis.  Het register bevat de minimale gegevens om de onderneming en de uiteindelijke begunstigde duidelijk te identificeren, met name de naam, het nummer, de rechtsvorm en de juridische status van de entiteit, het bewijs van oprichting, het adres van de statutaire zetel (en dat van de belangrijkste bedrijfslocatie indien die verschilt van de statutaire zetel), de elementaire regelgevende bevoegdheden (zoals opgenomen in de oprichtingsakte en de statuten) de lijst van directeuren (met inbegrip van hun nationaliteit en geboortedatum) en informatie over de aandeelhouders/uiteindelijke begunstigden, zoals de namen, geboortedatum, nationaliteit of het rechtsgebied van oprichting, contactgegevens, aantal aandelen, categorie aandelen (met inbegrip van de aard van de bijbehorende stemrechten) en, indien van toepassing, het percentage van hun deelneming of zeggenschap.

De in dit artikel uiteengezette vereisten ontslaan de meldingsplichtige entiteiten niet van hun verplichtingen inzake cliëntenonderzoek, en ook mogen meldingsplichtige entiteiten er niet van uitgaan dat uitsluitend die informatie volstaat voor de nakoming van deze verplichtingen.

1 ter.  Deze informatie omvat, met betrekking tot trusts of andere typen bestaande of toekomstige juridische entiteiten en juridische constructies met een soortgelijke structuur en functie, de identiteit van de insteller van de trust, van de trustee(s), van de protector (indien relevant), van de begunstigden of klasse van begunstigden, en van elke andere natuurlijke persoon die effectieve zeggenschap over de trust uitoefent. De lidstaten zorgen ervoor dat trustees hun status aan de meldingsplichtige entiteiten openbaarmaken wanneer de trustee als trustee een zakelijke relatie aangaat of een occasionele transactie boven de in de punten b), c) en d) van artikel 10 vastgestelde drempel uitvoert. De bewaarde informatie omvat de geboortedatum en de nationaliteit van alle natuurlijke personen. Bij openbaarmaking van de trustakte en de "letter of wishes" hanteren de lidstaten de risicogebaseerde benadering en zij zorgen ervoor, indien van toepassing en met inachtneming van de bescherming van persoonsgegevens, dat de informatie bekend wordt gemaakt aan de bevoegde autoriteiten, in het bijzonder aan de fie´s en aan de melidingsplichtige entiteiten.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten en meldingsplichtige entiteiten tijdig toegang verkrijgen tot de in lid 1 De in de leden 1, 1 bis en 1 terbedoelde informatie wordt tijdig toegankelijk gemaakt voor de bevoegde autoriteiten, in het bijzonder de fie´s, en voor de meldingsplichtige entiteiten van alle lidstaten. De lidstaten maken de in lid 1 van dit artikel bedoelde registers openbaar toegankelijk na identificatie van de persoon die toegang tot de informatie wenst te krijgen door middel van eenvoudige onlineregistratie. De informatie is online voor alle personen toegankelijk in een open en beveiligd gegevensformaat, overeenkomstig de regelgeving inzake gegevensbescherming, met name wat betreft de effectieve bescherming van de rechten van de betrokkene op toegang tot persoonsgegevens en rectificatie of verwijdering van inaccurate gegevens. De vergoeding die moet worden betaald om de informatie te krijgen mag niet hoger zijn dan de desbetreffende administratieve kosten. Wijzigingen van de weergegeven informatie worden duidelijk en onverwijld, doch uiterlijk na dertig dagen, in het register aangegeven.

De in lid 1 van dit artikel bedoelde registers worden onderling gekoppeld via het Europees platform, het portaal en de door de lidstaten ingestelde facultatieve toegangspunten overeenkomstig Richtlijn 2012/17/EU. De lidstaten zorgen er, met de steun van de Commissie, voor dat hun registers via het Europees platform binnen het systeem van gekoppelde registers interoperabel zijn.

2 bis.  De Commissie streeft, samen met de lidstaten, op snelle, constructieve en doeltreffende wijze naar samenwerking met derde landen om hen aan te moedigen soortgelijke centrale registers van uiteindelijk begunstigden in te richten en de in lid 1 en1 bis, van dit artikel bedoelde informatie in hun landen publiek toegankelijk te maken.

Er wordt prioriteit gegeven aan derde landen waar een aanzienlijk aantal rechtspersonen of juridische entiteiten is gevestigd, met inbegrip van trusts, stichtingen, holdings en alle andere instanties met een vergelijkbare structuur of functie en die aandelen bezitten als een aanwijzing van directe eigendom overeenkomstig artikel 3, lid 5, in rechtspersonen of juridische entiteiten die in de Unie zijn gevestigd.

2 ter.  De lidstaten stellen de regels vast inzake doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties voor natuurlijke en rechtspersonen met betrekking tot overtredingen van de nationale bepalingen die overeenkomstig dit artikel zijn aangenomen en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden toegepast. De lidstaten nemen voor de doeleinden van dit artikel doeltreffende antimisbruikmaatregelen om misbruik aan de hand van toonderaandelen en toonderaandelenwarrants te voorkomen.

2 quater.  De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk op ...(38), een verslag voor over de toepassing en de werking van de vereisten uit hoofde van dit artikel en dient zo nodig een wetgevingsvoorstel in. [Am. 93]

Artikel 30

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat trustees van een express trust die door hun recht worden beheerst toereikende, accurate en actuele informatie over uiteindelijke begunstigen betreffende de trust inwinnen en bezitten. Deze informatie omvat de identiteit van de insteller van de trust, van de trustee(s), van de protector (indien relevant), van de begunstigden of klasse van begunstigden, en van elke andere natuurlijke persoon die effectieve zeggenschap over de trust uitoefent.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat trustees hun status aan de meldingsplichtige entiteiten openbaarmaken wanneer de trustee als trustee een zakelijke relatie aangaat of een occasionele transactie boven de in de punten b), c) en d) van artikel 10 vastgestelde drempel uitvoert.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten en meldingsplichtige entiteiten tijdig toegang verkrijgen tot de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie.

4.  De lidstaten zorgen ervoor dat maatregelen die met die in de leden 1, 2 en 3 overeenstemmen, op andere soorten juridische entiteiten en constructies met een soortgelijke structuur en functie als trusts van toepassing zijn. [Am. 94]

HOOFDSTUK IV

MELDINGSPLICHT

Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 31

1.  Elke lidstaat richt een fie op om het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te voorkomen, op te sporen en te onderzoeken.

1 bis.  De in artikel 2, lid 1, punt 3), onder a), b) en d) bedoelde personen informeren de fie en/of de passende zelfregulerende instantie van het desbetreffende beroep, zoals bedoeld in artikel 33, lid 1, wanneer zij vermoeden of goede redenen hebben om te vermoeden dat hun diensten worden misbruikt voor criminele activiteiten. [Am. 95]

2.  De lidstaten stellen de Commissie schriftelijk in kennis van de naam en het adres van de betrokken fie’s.

3.  De fie wordt opgezet als een functioneel onafhankelijke en autonome, centrale, nationale eenheid. Zij is verantwoordelijk voor de ontvangst (en, voor zover toegestaan, het opvragen) en het analyseren van meldingen van verdachte transacties en het verspreiden onder de bevoegde autoriteiten van openbaargemaakte andere informatie die betrekking heeft op potentiële gevallen van witwassen van geld of verband houdende basismisdrijven, potentiële financiering van terrorisme. De fie is verantwoordelijk voor het verspreiden van de resultaten van haar analyses onder alle bevoegde autoriteiten, wanneer er redenen zijn om witwassen van geld, verband houdende basismisdrijven of financiering van terrorisme te vermoeden. Zij is in staat om voor bovengenoemde doeleinden relevante aanvullende informatie in te winnen bij meldingsplichtige entiteiten. of die krachtens een nationale wetgeving of regeling is vereist. Aan de fie worden toereikende financiële, technische en personele middelen verschaft om haar taken te vervullen. De lidstaten zorgen ervoor dat de fie vrij is van ongeoorloofde inmenging. [Am. 96]

4.  De lidstaten zien erop toe dat de fie rechtstreeks of onrechtstreeks, en tijdig, toegang krijgt tot de financiële, administratieve en wetshandhavingsinformatie die zij nodig heeft om haar taken naar behoren te vervullen. Bovendien reageren fie’s op verzoeken om informatie door wetshandhavingautoriteiten in hun lidstaat tenzij er feitelijke redenen zijn om aan te nemen dat de verstrekking van dergelijke informatie een negatieve impact zou hebben op lopende onderzoeken of analyses, of, in uitzonderlijke omstandigheden, indien onthulling van de informatie duidelijk onevenredig zou zijn met de legitieme belangen van een natuurlijke of rechtspersoon of irrelevant zou zijn gelet op de doeleinden waarvoor zij is gevraagd. Wanneer de fie een dergelijk verzoek ontvangt blijft de beslissing om al dan niet een analyse uit te voeren en/of informatie te doen toekomen aan de verzoekende wetshandhavingautoriteit aan de fie voorbehouden. De lidstaten schrijven voor dat wetshandhavingautoriteiten de fie feedback doen toekomen over het gebruik dat van de verstrekte informatie wordt gemaakt. [Am. 97]

5.  De lidstaten zorgen ervoor dat de fie bevoegd is, rechtstreeks of onrechtstreeks, dringende actie te ondernemen wanneer er een vermoeden is dat een transactie verband houdt met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme om een transactie op te schorten of er geen toestemming voor te verlenen teneinde de transactie te analyseren en het vermoeden te bevestigen.

6.  De analysefunctie van de fie bestaat uit een operationele analyse die zich toespitst op individuele gevallen en specifieke doelstellingen en uit een strategische analyse van trends en patronen inzake het witwassen van geld en de financiering van terrorisme.

Artikel 32

1.  De lidstaten schrijven voor dat de meldingsplichtige entiteiten en, in voorkomend geval, de bestuurders en werknemers daarvan ten volle samenwerken:

a)  door de fie onmiddellijk, uit eigen beweging, op de hoogte te brengen indien de onder deze richtlijn vallende instelling of persoon weet, vermoedt of goede redenen heeft om te vermoeden dat gelden de opbrengst zijn van criminele activiteiten of met de financiering van terrorisme verband houden en door in dergelijke gevallen onmiddellijk op verzoeken van de fie om bijkomende informatie in te gaan;

b)  door de fie op haar verzoek onmiddellijk alle vereiste informatie te verstrekken, overeenkomstig de volgens het geldende recht vastgestelde procedures.

2.  De in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie wordt verstrekt aan de fie van de lidstaat op het grondgebied waarvan de instelling of persoon die de informatie heeft verstrekt, zich bevindt en aan de fie van de lidstaat waar de meldingsplichtige entiteit is gevestigd. De informatie wordt normaliter verstrekt door de persoon of personen die volgens artikel 8, lid 4, is of zijn aangewezen. [Am. 98]

Artikel 33

1.  In afwijking van artikel 32, lid 1, kunnen de lidstaten, in het geval van de in artikel 2, lid 1, punt 3), onder a), b), d) en de) bedoelde personen en de in artikel 4 bedoelde beroepen en categorieën ondernemingen, een passende zelfregulerende instantie van het desbetreffende beroep aanwijzen als de autoriteit die de in artikel 32, lid 1, bedoelde informatie moet ontvangen.

De lidstaten reiken onder alle omstandigheden de mogelijkheden aan om de bescherming van het beroepsgeheim, de vertrouwelijkheid en de privacy te verwezenlijken. [Am. 99]

Onverminderd lid 2 geeft de aangewezen zelfregulerende instantie in de in de eerste alinea bedoelde gevallen de informatie onverwijld en ongefilterd aan de fie door.

2.  De lidstaten passen de in artikel 32, lid 1, vervatte verplichtingen niet toe op notarissen, andere onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen, bedrijfsrevisoren, externe accountants en belastingadviseurs enkel in de strikte mate dat een dergelijke vrijstelling betrekking heeft op informatie die zij van een van hun cliënten ontvangen of over een van hun cliënten verkrijgen wanneer zij de rechtspositie van hun cliënt bepalen dan wel in of in verband met een rechtsgeding verdedigen of vertegenwoordigen, met inbegrip van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding, ongeacht of dergelijke informatie vóór, gedurende of na een dergelijk geding wordt ontvangen of ingewonnen.

Artikel 34

1.  De lidstaten schrijven voor dat de meldingsplichtige entiteiten zich onthouden van het uitvoeren van transacties waarvan zij weten of vermoeden dat deze met het witwassen van geld of terrorismefinanciering verband houden, totdat zij conform artikel 32, lid 1, onder a) de nodige maatregelen hebben getroffen.

In overeenstemming met nationaal recht mogen instructies worden gegeven om de transactie niet uit te voeren.

2.  Indien wordt vermoed dat een dergelijke transactie leidt tot het witwassen van geld of tot financiering van terrorisme en wanneer het niet mogelijk is zich te onthouden of indien daardoor de vervolging van de begunstigden van een vermoedelijke witwas- of terrorismefinancieringstransactie belemmerd zou worden, verstrekken de meldingsplichtige entiteiten de vereiste informatie onmiddellijk daarna aan de fie.

Artikel 35

1.  De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde autoriteiten genoemd in artikel 45 de fie onmiddellijk inlichten indien zij tijdens inspecties bij de meldingsplichtige entiteiten, dan wel op enigerlei andere wijze feiten ontdekken die verband zouden kunnen houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme.

2.  De lidstaten zien erop toe dat de toezichthoudende instanties die krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn gemachtigd toe te zien op de effectenmarkten, valutamarkten en financiële derivatenmarkten, de fie inlichten indien zij feiten ontdekken die verband zouden kunnen houden met het witwassen van geld of met financiering van terrorisme.

Artikel 36

Wanneer een meldingsplichtige entiteit, dan wel een werknemer of een bestuurder van zulk een meldingsplichtige entiteit, te goeder trouw, de in artikelen 32 en 33 bedoelde informatie verstrekt, vormt zulks geen schending van een restrictie op onthulling van informatie uit hoofde van een overeenkomst of een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling en brengt zulks voor de meldingsplichtige entiteit, of haar bestuurders of werknemers generlei aansprakelijkheid met zich mee.

Artikel 37

De lidstaten nemen alle passende maatregelen om zorgen ervoor dat individuen, met inbegrip van werknemers en vertegenwoordigers van de meldingsplichtige entiteit die hetzij intern, hetzij aan de fie vermoedens van het witwassen van geld of financiering van terrorisme melden, te beschermen naar behoren worden beschermd tegen bedreigingen of daden van agressie, negatieve behandeling en negatieve gevolgen, met name tegen nadelige of discriminerende werkgerelateerde acties. De lidstaten garanderen kosteloze rechtsbijstand voor deze personen en zorgen voor beveiligde communicatiekanalen voor personen om hun vermoedens van witwassen of financiering van terrorisme te melden. Dergelijke kanalen zorgen ervoor dat de identiteit van personen die informatie verstrekken alleen bekend is bij ETA's of de fie. De lidstaten zorgen voor adequate getuigenbeschermingsprogramma´s. [Am. 100]

Afdeling 2

Mededelingsverbod

Artikel 38

1.  Meldingsplichtige entiteiten en bestuurders en werknemers ervan mogen aan de betrokken cliënt of aan derde personen niet mededelen dat overeenkomstig de artikelen 32 en 33 informatie is verstrekt of dat een onderzoek naar het witwassen van geld of terrorismefinanciering wordt of kan worden uitgevoerd.

2.  Het verbod in lid 1 geldt niet voor mededelingen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van de zelfregulerende instanties, gegevensbeschermingautoriteiten of mededelingen ten behoeve van wetshandhavingdoeleinden. [Am. 101]

3.  Het verbod in lid 1 vormt geen belemmering voor mededelingen tussen instellingen van de lidstaten, of van derde landen die vereisten opleggen welke gelijkwaardig zijn aan die welke in deze richtlijn zijn neergelegd, mits zij tot dezelfde groep behoren.

4.  Het verbod in lid 1 vormt geen belemmering voor mededelingen tussen de in artikel 2, lid 1, punt 3, onder a) en b), bedoelde personen van de lidstaten, of van derde landen die eisen stellen die gelijkwaardig zijn aan die vervat in deze richtlijn, die hun beroepsactiviteiten, al dan niet als werknemer, uitoefenen binnen eenzelfde rechtspersoon of een netwerk.

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt onder een "netwerk" verstaan: de grotere structuur waartoe de persoon behoort die eigendom, beheer, normen, methoden en controle op de naleving van de verplichtingen gezamenlijk deelt. [Am. 102]

5.  Voor instellingen of personen waarvan sprake in artikel 2, lid 1, punt 1, punt 2, en punt 3, onder a) en b), in gevallen betreffende dezelfde cliënt en dezelfde transactie waarbij twee of meer instellingen of personen betrokken zijn, vormt het verbod in lid 1 van dit artikel geen belemmering voor mededelingen tussen de desbetreffende instellingen of personen, mits zij in een lidstaat gevestigd zijn, of in een derde land dat eisen stelt die gelijkwaardig zijn aan die vervat in deze richtlijn, en mits zij tot dezelfde beroepscategorie behoren en onderworpen zijn aan verplichtingen op het gebied van het beroepsgeheim en de bescherming van persoonsgegevens.

5 bis.  Voor de toepassing van dit artikel dienen de eisen in een derde land die gelijkwaardig zijn aan die vervat in deze richtlijn tevens regels inzake gegevensbescherming te omvatten. [Am. 103]

6.  Wanneer de in artikel 2, lid 1, punt 3, onder a) en b), bedoelde personen trachten een cliënt te doen afzien van een onwettige activiteit, wordt zulks niet als een mededeling in de zin van lid 1 aangemerkt.

HOOFDSTUK V

GEGEVENSBESCHERMING, BEWARING VAN BEWIJSSTUKKEN EN STATISTISCHE GEGEVENS [Am. 104]

Artikel 39

1.  De lidstaten verlangen van de meldingsplichtige entiteiten dat zij overeenkomstig het nationale recht de volgende documenten en informatie bewaren met het oog op de preventie, opsporing en onderzoek van mogelijke gevallen van witwassen van geld of terrorismefinanciering, door de fie of door andere bevoegde autoriteiten:

a)  wat de klantenonderzoeksprocedure betreft, afschriften van of verwijzingen naar de vereiste stukken, gedurende een periode van vijf jaar na beëindiging van de zakelijke relatie met hun cliënt of na de datum van een incidentele transactie. Bij het verstrijken van deze periode worden persoonsgegevens geschrapt tenzij dit anders is geregeld bij nationaal recht dat bepaalt onder welke omstandigheden meldingsplichtige entiteiten gegevens mogen bijhouden of verder bijhouden. De lidstaten mogen verder bijhouden slechts toestaan of vereisen als dit noodzakelijk is voor de preventie, de opsporing of het onderzoek van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en als verlenging van de periode voor het bewaren van gegevens in een bepaald geval gerechtvaardigd is. De maximumbewaarperiode na beëindiging van de zakelijke relatie mag niet meer bedragen dan tien bewaarperiode mag met maximaal vijf jaar worden verlengd;

b)  wat de zakelijke relaties en transacties betreft, de bewijsstukken en registratie, zijnde de originele stukken of de afschriften die krachtens hun nationale wetgeving eenzelfde bewijskracht hebben, gedurende vijf jaar na uitvoering van de transacties of beëindiging van de zakelijke relatie (hierbij geldt de kortste periode). Bij het verstrijken van deze periode worden persoonsgegevens geschrapt tenzij dit anders is geregeld bij nationaal recht dat bepaalt onder welke omstandigheden meldingsplichtige entiteiten gegevens mogen bijhouden of verder bijhouden. De lidstaten mogen verder bijhouden slechts toestaan of vereisen als dit noodzakelijk is voor de preventie, de opsporing of het onderzoek van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en als verlenging van de periode voor het bewaren van gegevens in een bepaald geval gerechtvaardigd is. De maximumbewaarperiode na uitvoering van de transacties of beëindiging van de zakelijke relatie (hierbij geldt de periode die het eerst eindigt) mag niet meer bedragen dan tien bewaarperiode mag met maximaal vijf jaar worden verlengd.

2.   Alle persoonlijke gegevens die worden bewaard mogen niet worden gebruikt voor enig ander doel dan waarvoor zij zijn bewaard, en zij mogen in geen geval voor commerciële doeleinden worden gebruikt. [Am. 105]

Artikel 39 bis

1.  Wat betreft de verwerking van persoonsgegevens door lidstaten binnen het kader van deze richtlijn, zijn de bepalingen van Richtlijn 95/46/EG van toepassing. Wat betreft de verwerking van persoonsgegevens door de ETA's, zijn de bepalingen van Verordening (EG) nr. 45/2001 van toepassing. Het verzamelen, verwerken en overdragen van informatie voor antiwitwasdoeleinden wordt krachtens deze rechtshandelingen beschouwd als een algemeen belang.

2.  Persoonsgegevens worden op grond van deze richtlijn alleen verwerkt ten behoeve van de preventie van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Meldingsplichtige entiteiten stellen nieuwe cliënten in kennis van het mogelijke gebruik van persoonsgegevens voor preventiedoeleinden in verband met witwassen vóór een zakelijke relatie wordt aangegaan. De verwerking van gevoelige categorieën van gegevens geschiedt in overeenstemming met Richtlijn 95/46/EG.

3.  De verwerking van gegevens die op grond van deze richtlijn zijn verzameld voor commerciële doeleinden wordt verboden.

4.  De betreffende persoon aan wie openbaarmaking van informatie inzake de verwerking van zijn of haar gegevens wordt geweigerd door een meldingsplichtige entiteit of een bevoegde autoriteit heeft het recht om bij zijn of haar toezichthoudende autoriteit voor gegevensbescherming te vragen om verificatie van, toegang tot, correctie van of verwijdering van zijn of haar persoonsgegevens evenals het recht om een gerechtelijke procedure aan te spannen.

5.  Toegang door de betrokkene tot informatie die is opgenomen in een melding van een verdachte transactie is verboden. Het in dit lid vastgelegde verbod omvat niet de openbaarmaking van informatie aan de gegevensbeschermingsautoriteiten.

6.  De lidstaten verplichten de meldingsplichtige entiteiten en de bevoegde autoriteiten om de effectieve bevoegdheden van gegevensbeschermingsautoriteiten overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG te erkennen en in acht te nemen met betrekking tot de veiligheid van de verwerking en de nauwkeurigheid van persoonsgegevens, hetzij ambtshalve, hetzij op basis van een klacht van de betrokken persoon. [Am. 106]

Artikel 40

-1.  De lidstaten dienen te beschikken over nationale, gecentraliseerde mechanismen aan de hand waarvan zij tijdig kunnen vaststellen of natuurlijke personen of rechtspersonen bankrekeningen bij financiële instellingen op hun grondgebied bezitten of controleren.

-1 bis.  De lidstaten dienen tevens te beschikken over mechanismen aan de hand waarvan de bevoegde autoriteiten kunnen beschikken over een mechanisme voor het identificeren van goederen zonder voorafgaande kennisgeving aan de eigenaar.

1.  De lidstaten vereisen dat hun meldingsplichtige entiteiten beschikken over systemen die hen in staat stellen ten volle en snel te reageren op verzoeken van de fie, of van andere autoriteiten, overeenkomstig hun nationaal recht, om te antwoorden op de vraag of zij een zakelijke relatie onderhouden of in de afgelopen vijf jaar een zakelijke relatie onderhouden hebben met een gespecificeerde natuurlijke of rechtspersoon en op vragen over de aard van deze relatie, via beveiligde kanalen en zodanig dat de volledige vertrouwelijkheid van de verzoeken gewaarborgd blijft. [Am. 107]

Artikel 40 bis

Het verzamelen, verwerken en overdragen van informatie voor antiwitwasdoeleinden wordt krachtens Richtlijn 95/46/EG beschouwd als een kwestie van algemeen belang. [Am. 108]

Artikel 41

1.  De lidstaten zien er, met het oog op de voorbereiding van de nationale risicobeoordelingen ingevolge artikel 7, op toe dat zij in staat zijn de doeltreffendheid van hun regelingen ter bestrijding van witwaspraktijken of terrorismefinanciering te beoordelen door uitgebreide statistische gegevens op te stellen over aangelegenheden die relevant zijn voor de doeltreffendheid van deze regelingen.

2.  De in lid 1 bedoelde statistieken omvatten:

a)  gegevens betreffende metingen van de omvang en het belang van de verschillende sectoren die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, daaronder begrepen het aantal entiteiten en personen en het economische belang van elke sector;

b)  gegevens betreffende metingen van de meld-, onderzoeks- en gerechtelijke fasen van de nationale regeling ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, daaronder begrepen het aantal meldingen van verdachte transacties aan de fie, het gevolg dat aan deze meldingen is gegeven en, op jaarbasis, het aantal onderzochte gevallen, het aantal personen dat is vervolgd, het aantal personen dat is veroordeeld voor strafbare feiten in verband met witwassen van geld of financiering van terrorisme en de waarde in euro van de bevroren, in beslag genomen of verbeurdverklaarde voorwerpen.

(b bis)  gegevens over het aantal en het percentage meldingen, die tot nader onderzoek hebben geleid, met een jaarverslag aan meldingsplichtige entiteiten over het nut en de follow-up van de door hen gedane meldingen; [Am. 109]

(b ter)  gegevens over het aantal grensoverschrijdende informatieverzoeken dat de fie heeft gedaan, ontvangen, afgewezen en waaraan de fie volledig of gedeeltelijk gehoor heeft gegeven. [Am. 110]

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat een geconsolideerd overzicht van hun statistische rapporten wordt gepubliceerd en delen aan de Commissie de in lid 2 bedoelde statistieken mee.

HOOFDSTUK VI

GEDRAGSLIJNEN, PROCEDURES EN TOEZICHT

Afdeling 1

Interne procedures, opleiding en feedback

Artikel 42

1.  De lidstaten vereisen dat meldingsplichtige entiteiten die van een groep deel uitmaken groepsbrede gedragslijnen en procedures uitvoeren, daaronder begrepen gedragslijnen inzake gegevensbescherming en gedragslijnen en procedures voor het delen van informatie binnen de groep voor doeleinden betreffende bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Die gedragslijnen en procedures worden op effectieve wijze ten uitvoer gelegd op het niveau van de bijkantoren en meerderheidsdochterondernemingen in de lidstaten en derde landen.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat indien de meldingsplichtige entiteiten bijkantoren of meerderheidsdochterondernemingen hebben die gevestigd zijn in derde landen waar de minimale vereisten ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme minder streng zijn dan die van de lidstaat, hun in het derde land gevestigde bijkantoren en meerderheidsdochterondernemingen de vereisten van de lidstaat, daaronder begrepen gegevensbescherming, uitvoeren voor zover de wet- en regelgeving van het derde land dit toestaat.

3.  De lidstaten, de ETA's stellen elkaar in kennis van de gevallen waarin de wetgeving van het derde land niet toestaat dat de krachtens lid 1 vereiste maatregelen worden toegepast, en waarin gecoördineerd zou kunnen worden opgetreden om een oplossing te vinden.

4.  De lidstaten vereisen dat, indien de wetgeving van het derde land niet toestaat dat de krachtens de eerste alinea van lid 1 vereiste maatregelen worden toegepast, de meldingsplichtige entiteiten extra maatregelen nemen om het risico van witwassen van geld of van financiering van terrorisme doeltreffend te behandelen en de toezichthouders van hun land van herkomst informeren. Als de extra maatregelen niet voldoende zijn, nemen de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst extra toezichtmaatregelen in overweging, daaronder begrepen, in voorkomend geval, het verzoek dat de financiële groep zijn bedrijfsactiviteiten in het land van herkomst stopzet.

5.  De ETA's ontwikkelen ontwerpen van technische reguleringsnormen tot bepaling van het soort extra maatregelen waarvan sprake in lid 4 van dit artikel en de minimumactie die moet worden ondernomen door de meldingsplichtige entiteiten waarvan sprake in artikel 2, lid 1, punten 1) en 2), indien de wetgeving van het derde land geen toepassing van de op grond van de leden 1 en 2, van dit artikel vereiste maatregelen toestaat.

De ETA's leggen deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op ...(39), voor aan de Commissie. [Am. 111]

6.  Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in lid 5 bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

7.  De lidstaten zorgen ervoor dat het delen van informatie binnen de groep toegestaan is mits dit geen afbreuk doet aan onderzoek naar, of analyse van, mogelijk witwassen van geld of financiering van terrorisme door de fie of door andere bevoegde autoriteiten overeenkomstig het nationaal recht.

8.  De lidstaten mogen vereisen dat emittenten van elektronisch geld als gedefinieerd bij artikel 2, lid 3, van Richtlijn 2009/110/EG en betalingsdienstaanbieders als gedefinieerd bij artikel 4, lid 9, van Richtlijn 2007/64/EG die op hun grondgebied gevestigd zijn en waarvan het hoofdkantoor in een andere lidstaat of buiten de Unie gelegen is, op hun grondgebied een centraal contactpunt aanstellen om toe te zien op de naleving van de regels ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme.

9.  De ETA's ontwikkelen ontwerpen van technische reguleringsnormen betreffende de criteria voor het bepalen van de omstandigheden waarin de aanstelling van een centraal contactpunt ingevolge lid 8 hierboven passend is, en wat de taken van de centrale contactpunten moeten zijn.

De ETA's leggen deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op ...(40) , voor aan de Commissie.

10.  Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in lid 9 bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 43

1.  De lidstaten schrijven voor dat de meldingsplichtige entiteiten maatregelen evenredig met hun risico's, aard en grootte nemen om hun betrokken werknemers met de op grond van deze richtlijn vastgestelde bepalingen, daaronder begrepen relevante gegevensbeschermingsvereisten, bekend te maken.

Deze maatregelen houden onder meer in dat de betrokken werknemers deelnemen aan speciale voortdurende opleidingsprogramma's om de verrichtingen te leren onderkennen die met het witwassen van geld of financiering van terrorisme verband kunnen houden en te leren hoe in die gevallen moet worden gehandeld.

Indien een natuurlijke persoon die onder een van de in artikel 2, lid 1, punt 3, opgesomde categorieën valt, zijn beroepsactiviteiten uitoefent als werknemer van een rechtspersoon, zijn de in deze afdeling genoemde verplichtingen van toepassing op die rechtspersoon in plaats van op de natuurlijke persoon.

2.  De lidstaten zien erop toe dat de meldingsplichtige entiteiten toegang krijgen tot actuele informatie over de praktijken van witwassers of terrorismefinanciers en over aanwijzingen om verdachte transacties te kunnen herkennen.

3.  De lidstaten zien erop toe dat, voor zover mogelijk, tijdig feedback aan de meldingsplichtige entiteiten wordt verstrekt over de doeltreffendheid en de follow-up van meldingen van vermoedens van het witwassen van geld of financiering van terrorisme. [Am. 112]

3 bis.  De lidstaten vereisen dat de meldingsplichtige entiteiten het lid of de leden van de raad van bestuur aanstellen die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen. [Am. 113]

Afdeling 2

Toezicht

Artikel 44

1.  De lidstaten bepalen dat wisselkantoren en aanbieders van trust- of bedrijfsdiensten over een vergunning moeten beschikken of in een register ingeschreven moeten zijn en dat aanbieders van gokdiensten over een vergunning moeten beschikken.

2.  Ten aanzien van de entiteiten waarvan sprake in lid 1 vereisen de lidstaten dat de bevoegde autoriteiten garanderen dat de personen die het bedrijf van dergelijke entiteiten feitelijk leiden of zullen leiden, dan wel de uiteindelijke begunstigden van deze entiteiten, betrouwbare en deskundige personen zijn.

3.  Met betrekking tot de meldingsplichtige entiteiten waarvan sprake in artikel 2, lid 1, punt 3, onder a), b), d) en e) zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten en zelfregulerende instanties de noodzakelijke maatregelen nemen om te voorkomen dat veroordeelde criminelen op voornoemde gebieden of hun medeplichtigen de bezitter of de uiteindelijke begunstigde van een significant of zeggenschapsbelang zijn, of een managementfunctie in die meldingsplichtige entiteiten hebben. [Am. 114]

Artikel 45

1.  De lidstaten vereisen van de bevoegde autoriteiten dat zij effectief controleren of de in deze richtlijn gestelde eisen worden nageleefd en de nodige maatregelen nemen om die naleving te waarborgen.

2.  De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde autoriteiten over de toereikende bevoegdheden beschikken, met inbegrip van de mogelijkheid tot het afdwingen van het verstrekken van elke informatie die van belang is voor het toezicht op de naleving en het uitvoeren van controles, en over toereikende financiële, personele en technische middelen beschikken om hun taken te vervullen. De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van deze autoriteiten hoge professionele normen, daaronder begrepen normen inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming, behoudt, in hoge mate integer is en over passende vaardigheden beschikt.

3.  In het geval van kredietinstellingen, financiële instellingen en aanbieders van gokdiensten hebben de bevoegde autoriteiten versterkte toezichthoudende bevoegdheden, en beschikken zij met name over de mogelijkheid om inspecties ter plaatse uit te voeren. Bevoegde autoriteiten die zijn belast met het toezicht op krediet- en financiële instellingen controleren of het juridisch advies dat zij ontvangen adequaat is, teneinde de juridische en regelgevingsarbitrage bij agressieve fiscale planning en belastingontwijking te verminderen. [Am. 115]

4.  De lidstaten zorgen ervoor schrijven voor dat meldingsplichtige entiteiten die bijkantoren of dochtermaatschappijen in andere lidstaten exploiteren de nationale bepalingen van die andere lidstaat betreffende deze richtlijn respecteren. [Am. 116]

5.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waarin het bijkantoor of de dochtermaatschappij is gevestigd, samenwerken met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de meldingsplichtige autoriteit haar hoofdkantoor heeft, om effectief toezicht op de vereisten van deze richtlijn te waarborgen.

6.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten die bij het toepassen van een risicogebaseerde benadering van toezicht op basis van risicogevoeligheid toepassen: [Am. 117]

a)  de in hun land aanwezige risico’s op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme duidelijk inschatten;

b)  ter plaatse en van op afstand toegang hebben tot alle relevante informatie betreffende de specifieke binnenlandse en internationale risico’s die verband houden met cliënten, producten en diensten van de meldingsplichtige entiteiten; en

c)  de frequentie en intensiteit van toezicht ter plaatse en van op afstand op het risicoprofiel van de meldingsplichtige entiteit en op de in het land aanwezige risico’s op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme baseren.

7.  De beoordeling van het risicoprofiel inzake het witwassen van geld en de financiering van terrorisme van meldingsplichtige entiteiten, daaronder begrepen de risico’s op niet-naleving, worden zowel periodiek als wanneer er belangrijke gebeurtenissen of ontwikkelingen zijn ten aanzien van het management en de bedrijfsactiviteiten van de meldingsplichtige entiteit herbekeken.

8.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten rekening houden met de mate van discretie die aan de meldingsplichtige entiteit wordt gelaten en herbekijken op passende wijze de risicobeoordelingen die aan deze discretie ten grondslag liggen en de toereikendheid en tenuitvoerlegging van haar gedragslijnen, interne controles en procedures.

9.  In het geval van de in artikel 2, lid 1, punt 3, onder a), b) en d), bedoelde meldingsplichtige entiteiten mogen de lidstaten toestaan dat de in lid 1 bedoelde taken worden verricht door zelfregulerende instanties, mits die aan lid 2 van dit artikel voldoen.

10.  De ETA's geven uiterlijk ...(41), richtsnoeren die gericht zijn tot de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 betreffende de risicofactoren die moeten worden toegepast wanneer toezicht op basis van risicogevoeligheid plaatsvindt. Er moet specifiek rekening worden gehouden met de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit, en indien passend en evenredig moet in specifieke maatregelen worden voorzien..

Afdeling 3

Samenwerking

Onderafdeling I

Nationale samenwerking

Artikel 46

De lidstaten zorgen ervoor dat de beleidsmakers, de fie, de wetshandhavingautoriteiten, toezichthouders, gegevensbeschermingautoriteiten en andere bevoegde autoriteiten die betrokken zijn bij de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme over effectieve mechanismen beschikken om hen in staat te stellen binnenlands samen te werken en te coördineren betreffende de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van gedragslijnen en activiteiten om het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te bestrijden. [Am. 118]

Onderafdeling II

Samenwerking met de ETA's

Artikel 47

Onverminderd de gegevensbeschermingsregels verstrekken de bevoegde autoriteiten verstrekken de ETA's alle informatie die noodzakelijk is om hun verplichtingen op grond van deze richtlijn uit te voeren. [Am. 119]

Onderafdeling III

Samenwerking tussen de Commissie en de fie’s

Artikel 48

De Commissie mag verleent de bijstand verlenen die nodig is om de coördinatie te vergemakkelijken, met inbegrip van de uitwisseling van gegevens tussen fie's van de lidstaten in de Unie. Zij mag roept regelmatig vergaderingen met van het EU-fie-platform, bestaande uit vertegenwoordigers van de fie’s van de lidstaten, bijeenroepen bijeen en, indien van toepassing, vergaderingen van het EU-fie-platform met EBA, EIOPA of ESMA. Het EU-fie-platform is opgezet om richtsnoeren te verstrekken voor kwesties in verband met de tenuitvoerlegging voor fie's en meldingsplichtige entiteiten, de activiteiten van fie's te bevorderen, met name die inzake internationale samenwerking en gezamenlijke analyse, informatie te delen over tendensen en risicofactoren in de uitwisseling van zienswijzen over samenwerkingsgerelateerde kwesties te bevorderen interne markt, en de deelname van de fie's aan het beheer van het systeem FIU.net te waarborgen. [Am. 120]

Artikel 49

De lidstaten zorgen ervoor dat hun fie’s zoveel mogelijk met elkaar en met fie’s uit derde landen samenwerken, ongeacht of zij administratieve, wetshandhavings- of gerechtelijke dan wel hybride autoriteiten zijn, onverminderd de Unieregels inzake gegevensbescherming. [Am. 121]

Artikel 50

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de fie’s uit eigen beweging met elkaar en met fie’s uit derde landen, automatisch of op verzoek, alle informatie uitwisselen die relevant kan zijn voor de verwerking of de analyse van informatie of onderzoek door de fie betreffende financiële transacties die verband houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme en de betrokken natuurlijke of rechtspersonen. Een verzoek omvat de relevante feiten, achtergrondinformatie, redenen voor het verzoek en hoe de gevraagde informatie zal worden gebruikt. [Am. 122]

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de fie waaraan het verzoek is gedaan verplicht is gebruik te maken van al haar bevoegdheden waarover zij voor het ontvangen en analyseren van informatie binnenlands beschikt wanneer zij een verzoek om informatie als bedoeld in lid 1 van een andere in de Unie gevestigde fie beantwoordt. De fie waaraan het verzoek wordt gedaan, reageert tijdig en zowel de verzoekende als de aangezochte fie maken voor het uitwisselen van informatie zoveel mogelijk van veilige digitale communicatiemiddelen gebruik. [Am. 123]

In het bijzonder wanneer een in een lidstaat gevestigde fie aanvullende informatie wil inwinnen bij een meldingsplichtige entiteit van een andere lidstaat die werkzaam is op haar grondgebied, wordt het verzoek gericht aan de fie van de lidstaat op het grondgebied waarvan de meldingsplichtige entiteit is gevestigd. Deze fie draagt verzoeken en antwoorden onmiddellijk en zonder filter over. [Am. 124]

3.  Een fie mag weigeren informatie openbaar te maken die afbreuk zou kunnen doen aan een strafonderzoek dat in de aangezochte lidstaat wordt gevoerd of, in uitzonderlijke omstandigheden, indien openbaarmaking van de informatie duidelijk onevenredig zou zijn met de legitieme belangen van een natuurlijke of rechtspersoon of de lidstaat of irrelevant zou zijn voor het doel waarmee deze is verzameld. Elke dergelijke weigering wordt op passende wijze gerechtvaardigd tegenover de fie die de informatie vraagt.

Artikel 51

De ingevolge de artikelen 49 en 50 ontvangen informatie en documenten worden gebruikt voor de uitvoering van de taken van de fie als in deze richtlijn neergelegd. Bij de mededeling van informatie en documenten ingevolge de artikelen 49 en 50 mag de mededelende fie beperkingen en voorwaarden voor het gebruik van die informatie opleggen. De ontvangende fie voldoet aan die beperkingen en voorwaarden. Een en ander is niet van invloed op het gebruik van die informatie voor strafonderzoek en strafvervolging in verband met de taken van de fie om het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te voorkomen, op te sporen en te onderzoeken.

Artikel 52

De lidstaten zorgen ervoor dat de fie's alle noodzakelijke maatregelen, daaronder begrepen veiligheidsmaatregelen, nemen om ervoor te zorgen dat ingevolge de artikelen 49 en 50 meegedeelde informatie voor een andere autoriteit, een ander agentschap of een andere afdeling alleen toegankelijk is als door de fie die de informatie heeft verstrekt toestemming is gegeven.

Artikel 53

1.  De lidstaten moedigen eisen van hun fie's aan dat zij onderling beschermde communicatiekanalen tussen de fie's te gebruiken en het gedecentraliseerde computernetwerk FIU.net te gebruiken. [Am. 125]

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat, om hun taken te vervullen als neergelegd in deze richtlijn, hun fie's onderling en, binnen haar mandaat, met Europol, samenwerken om geavanceerde technologieën te gebruiken. Deze technologieën stellen de fie's in staat onder bescherming van persoonsgegevens anoniem hun gegevens met die van andere fie's te vergelijken om personen waar de fie belangstelling voor heeft in andere lidstaten op te sporen en hun opbrengsten en gelden vast te stellen. [Am. 126]

Artikel 54

De lidstaten zorgen ervoor dat moedigen hun fie's aan om samen te werken met Europol samenwerken in verband met uitgevoerde analyses met betrekking tot lopende zaken met een grensoverschrijdende dimensie betreffende ten minste twee lidstaten. [Am. 127]

Artikel 54 bis

De Commissie dient meer pressie uit te oefenen op belastingparadijzen opdat deze beter samenwerken en informatie uitwisselen ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. [Am. 128]

Afdeling 4

Sancties

Artikel 55

1.  De lidstaten zien erop toe dat meldingsplichtige entiteiten aansprakelijk kunnen worden gesteld voor inbreuken op de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen. De sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. [Am. 129]

2.  Onverminderd het recht van lidstaten tot het opleggen van strafrechtelijke sancties, zorgen de lidstaten ervoor dat bevoegde autoriteiten passende administratieve maatregelen mogen nemen en administratieve sancties mogen opleggen indien meldingsplichtige entiteiten inbreuk maken op de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen. Die maatregelen en sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat indien verplichtingen voor rechtspersonen gelden, sancties kunnen worden toegepast op de leden van het managementorgaan of op alle andere natuurlijke personen die op grond van het nationale recht verantwoordelijk zijn voor de inbreuk.

4.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten alle onderzoeksbevoegdheden hebben die nodig zijn voor de uitoefening van hun functies. Bij de uitoefening van hun sanctiebevoegdheden werken de bevoegde autoriteiten nauw met elkaar samen om ervoor te zorgen dat administratieve maatregelen of sancties het gewenste resultaat opleveren, en om hun optreden te coördineren wanneer het om grensoverschrijdende zaken gaat.

Artikel 56

1.  Het artikel geldt ten minste voor situaties waarin meldingsplichtige entiteiten aantonen dat er sprake is van systematische tekortkomingen met betrekking tot de vereisten van:

a)  de artikelen 9 tot en met 23 (cliëntenonderzoek);

b)  de artikelen 32, 33 en 34 (melding van verdachte transacties);

c)  artikel 39 (bewaren van bewijsstukken); en

d)  de artikelen 42 en 43 (interne controles).

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat in de in lid 1 bedoelde gevallen ten minste onder meer de volgende administratieve maatregelen en sancties kunnen worden opgelegd:

a)  een publieke verklaring waarin de voor de schending verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon en de aard van de schending worden vermeld, indien dat noodzakelijk en proportioneel is, hetgeen per geval wordt afgewogen; [Am. 130]

b)  een bevel waarin wordt geëist dat de voor de schending verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon het gedrag staakt en niet meer herhaalt;

c)  in geval van een aan een vergunning onderworpen meldingsplichtige entiteit, intrekking van de vergunning;

d)  een tijdelijk verbod tegen elk verantwoordelijk gehouden lid van het managementorgaan van de meldingsplichtige entiteit om functies bij instellingen uit te oefenen;

e)  ingeval het een rechtspersoon betreft, administratieve geldboeten oplopend tot 10% van de totale jaaromzet van de rechtspersoon in het voorgaande boekjaar;

f)  ingeval het een natuurlijke persoon betreft, administratieve geldboeten oplopend tot maximaal 5 000 000 EUR of, in de lidstaten waar de euro niet de officiële valuta is, het overeenkomstige bedrag in de nationale valuta op ...(42);

g)  administratieve geldboeten oplopend tot tweemaal het bedrag van de als gevolg van de schending behaalde winsten of vermeden verliezen ingeval deze kunnen worden bepaald.

Voor de toepassing van punt e) van de eerste alinea wordt, wanneer de rechtspersoon een dochteronderneming of moederonderneming is, als de betreffende totale jaaromzet de totale jaaromzet genomen die resulteert uit de geconsolideerde rekening van de uiteindelijke moederonderneming in het voorgaande bedrijfsjaar dochteronderneming. [Am. 131]

Artikel 57

1.  De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de bevoegde autoriteiten alle sancties of maatregelen die worden opgelegd voor overtredingen van de nationale bepalingen voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn onverwijld publiceren, indien dat noodzakelijk en proportioneel is, hetgeen per geval wordt afgewogen, daaronder begrepen informatie over het type en de aard van de overtreding en de identiteit van de verantwoordelijke personen, tenzij een dergelijke publicatie de stabiliteit van de financiële markten ernstig in gevaar zou brengen. Ingeval bekendmaking de betrokken partijen onevenredige schade zou berokkenen, maken kunnen de bevoegde autoriteiten de sancties zonder vermelding van namen bekend bekendmaken. [Am. 132]

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten bij de vaststelling van de aard van administratieve sancties of maatregelen en van de omvang van administratieve geldboeten alle relevante omstandigheden in aanmerking nemen, zoals onder meer:

a)  de ernst en de duur van de schending;

b)  de mate van verantwoordelijkheid van de voor de schending verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon;

c)  de financiële draagkracht van de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon, gezien de totale omzet van die persoon of het jaarinkomen van die persoon;

d)  de omvang van de winsten of verliezen die door de voor de schending verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon zijn behaald, respectievelijk vermeden, voor zover deze kunnen worden bepaald;

e)  de verliezen die derden wegens de schending hebben geleden, voor zover deze kunnen worden bepaald;

f)  de mate waarin de voor de schending verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon met de bevoegde autoriteit meewerkt;

g)  eerdere overtredingen van de voor de schending verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon.

3.  Om de uniforme toepassing en het afschrikkend effect in de gehele Unie te garanderen, richten de ETA's, overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010, richten de EBA, EIOPA en ESMA uiterlijk op ...(43), richtsnoeren tot de bevoegde autoriteiten met betrekking tot de aard van de administratieve maatregelen en sancties en de omvang van de administratieve geldboeten die gelden voor meldingsplichtige entiteiten waarvan sprake in artikel 2, lid 1, punten 1) en 2). [Am. 133]

4.  In het geval van rechtspersonen zorgen de lidstaten ervoor dat deze aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de in lid 1 van artikel 56 bedoelde inbreuken die in hun belang gepleegd zijn door iemand die hetzij als individu, hetzij als lid van een orgaan van de rechtspersoon handelt en die binnen de rechtspersoon een leidende positie bekleedt, op basis van elk van de volgende elementen:

a)  de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen;

b)  de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen; of

c)  de bevoegdheid om bij de rechtspersoon toezicht uit te oefenen.

5.  Naast de in lid 4 van dit artikel bedoelde gevallen zorgen de lidstaten ervoor dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld wanneer, als gevolg van gebrekkig toezicht of gebrekkige controle door een in lid 4 bedoelde persoon, de in lid 1 van artikel 56 genoemde delicten ten voordele van de rechtspersoon konden worden gepleegd door een persoon die onder diens gezag staat.

Artikel 58

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten effectieve mechanismen instellen om inbreuken op de nationale bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn aan de bevoegde autoriteiten te melden.

2.  De in lid 1 bedoelde mechanismen omvatten ten minste:

a)  specifieke procedures voor de ontvangst van meldingen van schendingen en de follow-up daarvan;

b)  passende regelingen ter bescherming van werknemers van instellingen die schendingen melden die binnen een instelling hebben plaatsgevonden;

(b bis)  passende regelingen ter bescherming van de beschuldigde persoon; [Am. 134]

c)  bescherming van persoonsgegevens, zowel van de persoon die de schendingen meldt als van de voor een schending verantwoordelijk geachte natuurlijke persoon, in overeenstemming met de beginselen van Richtlijn 95/46/EG.

3.  De lidstaten schrijven voor dat meldingsplichtige entiteiten over passende procedures moeten beschikken opdat hun werknemers in staat zijn schendingen intern via een specifiek, onafhankelijk en anoniem kanaal te melden.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 59

De Commissie stelt uiterlijk op ...(44), een verslag op over de toepassing van deze richtlijn op en legt dat verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad.

De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk op ...(45)*, een verslag voor over de bepalingen met betrekking tot ernstige fiscale misdrijven en de desbetreffende sancties in de lidstaten, over de grensoverschrijdende betekenis van fiscale misdrijven en de mogelijke noodzaak van een gecoördineerde Unie-aanpak, en dient zo nodig een wetgevingsvoorstel in. [Am. 135]

Artikel 60

De richtlijnen 2005/60/EG en 2006/70/EG worden ingetrokken met ingang van ...(46) .

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de in bijlage IV opgenomen concordantietabel.

Artikel 61

1.  De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op ...*, aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 62

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 63

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

BIJLAGE I

Hierna volgt een niet-uitputtende lijst van risicovariabelen die meldingsplichtige entiteiten in overweging moeten nemen wanneer zij bepalen in welke mate cliëntenonderzoeksmaatregelen moeten worden toegepast overeenkomstig artikel 11, lid 3:

i)  het doel van een rekening of een relatie;

ii)  de omvang van de activa die door een cliënt worden gedeponeerd of de omvang van de gesloten transacties;

iii)  de regelmaat of de duur van de zakelijke relatie.

BIJLAGE II

Hierna volgt een niet-uitputtende lijst van factoren en soorten bewijs van potentieel lager risico waarvan sprake in artikel 14:

(1)  Cliëntgebonden risicofactoren:

a)  beursgenoteerde ondernemingen die aan informatievereisten onderworpen zijn (op grond van het beursreglement of met behulp van wettelijke of afdwingbare middelen) en vereisten opleggen om toereikende transparantie inzake uiteindelijke begunstigde te garanderen;

b)  overheden of overheidsbedrijven;

c)  cliënten die geografische gebieden met een lager risico bewonen als vastgesteld in punt 3).

c bis)  uiteindelijke begunstigden van gezamenlijke rekeningen aangehouden door notarissen en andere onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen uit de lidstaten, of uit derde landen mits laatstgenoemde personen onderworpen zijn aan verplichtingen ter bestrijding van witwassen van geld en terrorismefinanciering die stroken met de internationale normen en er toezicht wordt uitgeoefend op de naleving van deze verplichtingen, en mits de informatie over de identiteit van de uiteindelijke begunstigde op verzoek beschikbaar is voor de instellingen die optreden als depositaris van de gezamenlijke rekeningen. [Am. 136]

c ter)  meldingsplichtige entiteiten wanneer zij verplichtingen hebben ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme op grond van deze richtlijn en die verplichtingen effectief zijn nagekomen. [Am. 137]

(2)  Product-, dienst-, transactie- of leveringskanaalgebonden risicofactoren:

a)  levensverzekeringspolissen met een lage premie;

b)  pensioenverzekeringsovereenkomsten die geen afkoopclausule bevatten en niet als zekerheidsstelling kunnen dienen;

c)  een pensioenstelsel, een pensioenfonds of een soortgelijk stelsel dat pensioenen uitkeert aan werknemers, waarbij de bijdragen worden ingehouden op het loon en de regels van het stelsel de deelnemers niet toestaan hun rechten uit hoofde van het stelsel over te dragen;

d)  financiële producten of diensten die op passende wijze bepaalde en beperkte diensten voor bepaalde soorten cliënten omvatten, om de toegang te vergroten voor financiële inclusiedoeleinden;

e)  producten waarbij het risico op het witwassen van geld/de financiering van terrorisme wordt beheerst door andere factoren zoals bestedingslimieten of transparantie van eigendom (bv. bepaalde soorten elektronisch geld als bepaald in artikel 2, lid 2 van Richtlijn 2009/110/EG).

e bis)  doelgerichte spaarovereenkomsten voor de lange termijn, die bijvoorbeeld dienen als waarborg voor pensioenvoorzieningen of voor het verwerven van onroerend goed voor eigen gebruik, en wanneer de binnenkomende betalingen afkomstig zijn van een betaalrekening die overeenkomstig de artikelen 11 en 12 van deze richtlijn is geïdentificeerd; [Am. 138]

e ter)  financiële producten van lage waarde wanneer terugbetaling verloopt via een bankrekening op naam van de cliënt; [Am. 139]

e quater)  financiële producten in verband met de financiering van materiële activa in de vorm van een leaseovereenkomst of een consumentenkrediet van lage waarde, mits de transacties via een bankrekening worden verricht. [Am. 140]

e quinquies)  niet-persoonlijke zakelijke relaties of transacties waarbij de identiteit elektronisch kan worden geverifieerd; [Am. 141]

e septies)  dergelijke producten, diensten en transacties die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de meldingsplichtige entiteiten als van lage waarde worden aangemerkt. [Am. 142]

(3)  Geografische risicofactoren:

a)  andere lidstaten; [Am. 143]

b)  derde landen met die volgens geloofwaardige bronnen, zoals publieke verklaringen van de FATF, wederzijdse evaluatie- of gedetailleerde beoordelingsrapporten of gepubliceerde vervolgrapporten, over effectieve systemen ter bestrijding van het witwassen van geld/de financiering van terrorisme beschikken. [Am. 144]

c)  derde landen die volgens geloofwaardige bronnen een laag niveau van corruptie of andere criminele activiteit hebben;

d)  derde landen die onderworpen zijn aan vereisten ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme welke evenredig zijn met de FATF-aanbevelingen, die vereisten effectief ten uitvoer hebben gelegd en effectief onder toezicht staan of gemonitord worden overeenkomstig de aanbevelingen teneinde naleving van die vereisten te garanderen.

(d bis)  jurisdicties waarvan de Commissie heeft vastgesteld dat ze antiwitwasmaatregelen hebben van gelijke strekking als die welke zijn vervat in deze richtlijn en andere relevante regels en verordeningen van de Unie; [Am. 145]

BIJLAGE III

Hierna volgt een niet-uitputtende lijst van factoren en soorten bewijs van potentieel hoger risico waarvan sprake in artikel 16, lid 3:

(1)  Cliëntgebonden risicofactoren:

a)  de zakelijke relatie vindt in ongewone omstandigheden plaats;

b)  cliënten die in punt 3) bedoelde landen bewonen;

c)  rechtspersonen of juridische constructies die vehikels zijn voor het aanhouden van persoonlijke activa;

d)  maatschappijen met aandeelhouders in naam of met aandelen aan toonder;

e)  bedrijven waar veel contanten omgaan;

f)  de eigendomsstructuur van de onderneming lijkt ongewoon of buitensporig complex gezien de aard van de ondernemingsactiviteit.

(2)  Product-, dienst-, transactie- of leveringskanaalgebonden risicofactoren:

a)  privaat bankieren;

b)  producten of transacties die anonimiteit bevorderen of toestaan; [Am. 146]

c)  niet-persoonlijke zakelijke relaties of transacties, zonder bepaalde waarborgen, bijv. elektronische handtekeningen; [Am. 147]

d)  betalingen die worden ontvangen van onbekende of niet-geassocieerde derden;

(e)  nieuwe producten en nieuwe zakelijke praktijken, daaronder begrepen nieuwe leveringsmechanismen, en het gebruik van nieuwe of in ontwikkeling zijnde technologieën voor zowel nieuwe als reeds bestaande producten. [Am. 148]

(3)  Geografische risicofactoren:

a)  landen die volgens geloofwaardige bronnen, zoals publieke verklaringen van de FATF, wederzijdse evaluatie- of gedetailleerde beoordelingsrapporten of gepubliceerde vervolgrapporten niet over effectieve systemen ter bestrijding van het witwassen van geld/de financiering van terrorisme beschikken;

b)  landen die volgens geloofwaardige bronnen significante niveaus van corruptie of andere criminele activiteit hebben;

c)  landen waarvoor sancties, embargo's of soortgelijke maatregelen gelden die bijvoorbeeld door de Unie of deVerenigde Naties zijn uitgevaardigd; [Am. 149]

d)  landen die financiering of ondersteuning verschaffen voor terroristische activiteiten, of op het grondgebied waarvan aangewezen terroristische organisaties actief zijn.

Bijlage III bis

De maatregelen voor verscherpt cliëntenonderzoek die de lidstaten ten minste moeten treffen om uitvoering te geven aan artikel 16 zijn als volgt:

—  inwinnen van aanvullende informatie over de cliënt (beroep, de omvang van de activa, informatie uit openbare gegevensbanken en van internet, enz.), en het regelmatiger bijwerken van de identificatiegegevens van de cliënt en de uiteindelijke begunstigde;

—  inwinnen van aanvullende informatie over de beoogde aard van de zakelijke relatie;

—  het inwinnen van informatie over de oorsprong van de fondsen of de oorsprong van het vermogen van de cliënt;

—  het inwinnen van informatie over de redenen voor de geplande of uitgevoerde verrichtingen;

—  het verkrijgen van goedkeuring van de directie voor het aangaan of voortzetten van de zakelijke relatie;

—  verscherping van het toezicht op de zakelijke relatie door het aantal en de frequentie van de controles te verhogen en door transactiepatronen te selecteren die nader onderzocht moeten worden;

—  vereisen dat de eerste betaling wordt verricht via een rekening die is geopend op naam van de cliënt bij een bank die onderworpen is aan gelijkwaardige cliëntenonderzoeksnormen. [Am. 150]

BIJLAGE IV

Concordantietabel als bedoeld in artikel 60.

Richtlijn 2005/60/EG

Deze richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

 

Artikelen 6 t/m 8

Artikel 6

Artikel 9

Artikel 7

Artikel 10

Artikel 8

Artikel 11

Artikel 9

Artikel 12

Artikel 10, lid 1

Artikel 10, onder d)

Artikel 10, lid 2

-

Artikel 11

Artikelen 13, 14 en 15

Artikel 12

-

Artikel 13

Artikelen 16 t/m 23

Artikel 14

Artikel 24

Artikel 15

-

Artikel 16

Artikel 25

Artikel 17

-

Artikel 18

Artikel 26

 

Artikel 27

Artikel 19

Artikel 28

 

Artikel 29

 

Artikel 30

Artikel 20

-

Artikel 21

Artikel 31

Artikel 22

Artikel 32

Artikel 23

Artikel 33

Artikel 24

Artikel 34

Artikel 25

Artikel 35

Artikel 26

Artikel 36

Artikel 27

Artikel 37

Artikel 28

Artikel 38

Artikel 29

-

Artikel 30

Artikel 39

Artikel 31

Artikel 42

Artikel 32

Artikel 40

Artikel 33

Artikel 41

Artikel 34

Artikel 42

Artikel 35

Artikel 43

Artikel 36

Artikel 44

Artikel 37

Artikel 45

 

Artikel 46

Artikel 37 bis

Artikel 47

Artikel 38

Artikel 48

 

Artikelen 49 t/m 54

Artikel 39

Artikelen 55 t/m 58

Artikel 40

-

Artikel 41

-

Artikel 41 bis

-

Artikel 41 ter

-

Artikel 42

Artikel 59

Artikel 43

-

Artikel 44

Artikel 60

Artikel 45

Artikel 61

Artikel 46

Artikel 62

Artikel 47

Artikel 63

Richtlijn 2006/70/EG

Deze richtlijn

Artikel 1

-

Artikel 2, leden 1, 2 en 3

Artikel 3, punt 7, onder d), e) en f)

Artikel 2, lid 4

-

Artikel 3

-

Artikel 4

Artikel 2, leden 2 t/m 8

Artikel 5

-

Artikel 6

-

Artikel 7

-

(1) PB C 166 van 12.6.2013, blz. 2.
(2) PB C 271 van 19.9.2013, blz. 31.
(3)PB C 166 van 12.6.2013, blz. 2.
(4)PB C 271 van 19.9.2013, blz. 31.
(5) Standpunt van het Europees Parlement van 11 maart 2014.
(6)Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (PB L 166 van 28.6.1991, blz. 77).
(7)Richtlijn 2001/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2001 tot wijziging van Richtlijn 91/308/EEG van de Raad tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (PB L 344 van 28.12.2001, blz. 76).
(8)Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15).
(9)Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van politiek prominente personen en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde klantenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten (PB L 214 van 4.8.2006, blz. 29).
(10) Bronnen: "Tax havens and development. Status, analyses and measures", NOU, Official Norwegian Reports, 2009.
(11) Richtlijn 2012/17/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2012 tot wijziging van Richtlijn 89/666/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2005/56/EG en 2009/101/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de koppeling van centrale, handels- en vennootschapsregisters betreft (PB L 156 van 16.6.2012, blz. 1).
(12)Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).
(13)Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).
(14)Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).
(15)Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).
(16)Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
(17) Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1).
(18)Besluit 2000/642/JBZ van de Raad van 17 oktober 2000 inzake een regeling voor samenwerking tussen de financiële inlichtingeneenheden van de lidstaten bij de uitwisseling van gegevens (PB L 271 van 24.10.2000, blz. 4).
(19)Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22).
(20) PB C 32 van 4.2.2014, blz. 9.
(21)Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding (PB L 164 van 22.6.2002, blz. 3).
(22)Kaderbesluit 2008/919/JBZ van de Raad van 28 november 2008 als gewijzigd bij Kaderbesluit 2002/475/JBZ inzake terrorismebestrijding (PB L 330 van 9.12.2008, blz. 21).
(23)Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1).
(24)Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
(25) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
(26)Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).
(27)Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).
(28)Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling (PB L 9 van 15.1.2003, blz. 3).
(29)Gemeenschappelijk Optreden 98/733/JBZ van de Raad van 21 december 1998 inzake de strafbaarstelling van deelneming aan een criminele organisatie in de lidstaten van de Europese Unie (PB L 351 van 29.12.1998, blz. 1).
(30)PB C 316 van 27.11.1995, blz. 49.
(31)Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).
(32)Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1).
(33) 12 maanden na inwerkingtreding van deze Richtlijn.
(34) Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7).
(35) 12 maanden na de inwerkingtreding van deze Richtlijn.
(36) 12 maanden na de inwerkingtreding van deze Richtlijn.
(37) 12 maand na de inwerkingtreding van deze Richtlijn.
(38) Drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze Richtlijn.
(39) 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze Richtlijn.
(40) Twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze Richtlijn.
(41) Twee jaar na de inwerkingtreding van deze Richtlijn.
(42) Datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(43) 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(44) Vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze Richtlijn.
(45)* Een jaar na de datum van inwerkingtreding van de Richtlijn.
(46) Twee jaar na de inwerkingtreding van deze Richtlijn.


EU-garantie voor verliezen van de EIB op financieringsverrichtingen ter ondersteuning van investeringsprojecten buiten de Unie ***I
PDF 195kWORD 76k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 inzake het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op financieringsverrichtingen ter ondersteuning van investeringsprojecten buiten de Europese Unie (COM(2013)0293 – C7-0145/2013 – 2013/0152(COD))
P7_TA(2014)0192A7-0392/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0293),

–  gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 209 en 212 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0145/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 20 december 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en de daarmee verband houdende verklaring die is gehecht aan de notulen van het Coreper en waarvan het Parlement bij schrijven van dezelfde datum kennis is gegeven,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel en de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0392/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Besluit Nr. …/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op financieringsverrichtingen van projecten buiten de Unie

P7_TC1-COD(2013)0152


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit nr. 466/2014/EU.)


Genetische hulpbronnen ***I
PDF 202kWORD 53k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van de voordelen die voortvloeien uit het gebruik ervan in de Unie (COM(2012)0576 – C7-0322/2012 – 2012/0278(COD))
P7_TA(2014)0193A7-0263/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0576),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0322/2012),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Franse Senaat, de Italiaanse Senaat en de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 20 maart 2013(1),

–  na raadpleging van het Comité van de Regio's,

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 11 december 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de Commissie visserij (A7-0263/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(2);

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad betreffende voor gebruikers bestemde nalevingsmaatregelen uit het Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik in de Unie

P7_TC1-COD(2012)0278


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 511/2014.)

(1) PB C 161 van 6.6.2013, blz. 73.
(2) Dit standpunt vervangt de amendementen aangenomen op 12 september 2013 (Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0373).


Technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens ***I
PDF 202kWORD 80k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de periodieke technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens en tot intrekking van Richtlijn 2009/40/EG (COM(2012)0380 – C7-0186/2012 – 2012/0184(COD))
P7_TA(2014)0194A7-0210/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0380),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel artikel 91 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0186/2012),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Franse Senaat, het Cypriotische parlement, de Nederlandse Tweede Kamer, de Nederlandse Eerste Kamer, en de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 december 2012(1),

–  na raadpleging van het Comité van de Regio's,

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 19 december 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0210/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(2);

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de periodieke technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens en tot intrekking van Richtlijn 2009/40/EG

P7_TC1-COD(2012)0184


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/45/EU.)

(1) PB C 44, 15.2.2013, blz. 128.
(2) Dit standpunt vervangt de amendementen die zijn aangenomen op 2 juli 2013 (Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0297).


Kentekenbewijzen van motorvoertuigen ***I
PDF 200kWORD 37k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 1999/37/EG van de Raad inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen (COM(2012)0381 – C7-0187/2012 – 2012/0185(COD))
P7_TA(2014)0195A7-0199/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0381),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 91 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0187/2012),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van het protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door het Cypriotische parlement en de Nederlandse Tweede en Eerste Kamer, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 december 2012(1),

–  na raadpleging van het Comité van de regio's,

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 19 december 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A7-0199/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(2);

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 1999/37/EG van de Raad inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen

P7_TC1-COD(2012)0185


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/46/EU.)

(1) PB C 44 van 15.2.2013, blz. 128.
(2) Dit standpunt vervangt de amendementen die zijn aangenomen op 2 juli 2013 (Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0295).


Technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen ***I
PDF 200kWORD 79k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Unie aan het verkeer deelnemen en tot intrekking van Richtlijn 2000/30/EG (COM(2012)0382 – C7-0188/2012 – 2012/0186(COD))
P7_TA(2014)0196A7-0207/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0382),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 91 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0188/2012),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door het Cypriotische parlement, de Nederlandse Eerste Kamer en de Nederlandse Tweede Kamer, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 december 2012(1),

–  na raadpleging van het Comité van de Regio's,

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 19 december 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0207/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(2);

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Unie aan het verkeer deelnemen en tot intrekking van Richtlijn 2000/30/EG

P7_TC1-COD(2012)0186


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/47/EU.)

(1) PB C 44 van 15.2.2012, blz. 128.
(2) Dit standpunt vervangt de amendementen aangenomen op 2 juli 2013 (Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0296).


Statistieken van het spoorvervoer ***I
PDF 422kWORD 103k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 91/2003 betreffende de statistieken van het spoorvervoer, wat betreft het verzamelen van gegevens over goederen, reizigers en ongevallen (COM(2013)0611 – C7-0249/2013 – 2013/0297(COD))
P7_TA(2014)0197A7-0002/2014

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0611),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 338, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0249/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A7-0002/2014),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 91/2003 betreffende de statistieken van het spoorvervoer, wat betreft het verzamelen van gegevens over goederen, reizigers en ongevallen

P7_TC1-COD(2013)0297


HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 338, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Verordening (EG) nr. 91/2003 betreffende de statistieken van het spoorvervoer(2) stelt een gemeenschappelijk kader vast voor de productie, de toezending, de evaluatie en de verspreiding van vergelijkbare statistieken over het spoorvervoer in de Unie.

(2)  Statistieken over het spoorvervoer van goederen en reizigers zijn nodig om de Commissie in staat te stellen het gemeenschappelijk vervoersbeleid en de vervoersonderdelen van de beleidsmaatregelen op het gebied van regionaal beleid en trans-Europese netwerken te monitoren en te ontwikkelen.

(3)  Ook statistieken over de spoorveiligheid zijn nodig om de Commissie in staat te stellen maatregelen van de Unie op het gebied van vervoersveiligheid voor te bereiden en te monitoren. Het Europees Spoorwegbureau verzamelt gegevens over ongevallen uit hoofde van de statistische bijlage bij Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad(3) met betrekking tot gemeenschappelijke veiligheidsindicatoren en gemeenschappelijke methoden voor de berekening van de kosten van ongevallen.

(3 bis)  Eurostat moet bij de vergaring van gegevens over spoorwegongevallen nauw samenwerken met het Europees Spoorwegbureau om ervoor te zorgen dat de verkregen gegevens consistent en volledig vergelijkbaar zijn. De rol van het Europees Spoorwegbureau op het gebied van spoorveiligheid moet voortdurend versterkt worden. [Am. 1]

(4)  De meeste lidstaten die reizigersgegevens aan de Commissie (Eurostat) verstrekken uit hoofde van Verordening (EG) nr. 91/2003, hebben regelmatig dezelfde gegevens voor zowel de voorlopige als de definitieve gegevensreeksen verstrekt.

(5)  De behoeften van de gebruikers en de lasten voor de respondenten moeten bij de productie van Europese statistieken in evenwicht zijn.

(6)  Eurostat heeft de op grond van de wetgeving van de Unie verzamelde gegevens over spoorstatistieken en het verspreidingsbeleid technisch geanalyseerd binnen de Working Group and Task Force on Rail Transport Statistics om de voor de productie van statistieken noodzakelijke activiteiten zoveel mogelijk te vereenvoudigen zonder dat de eindresultaten hun bruikbaarheid voor huidige en toekomstige gebruikers verliezen.

(7)  In haar verslag aan het Europees Parlement en de Raad over de ervaringen met de toepassing van Verordening (EG) nr. 91/2003 vermeldt de Commissie dat de al uit hoofde van de verordening verzamelde gegevens als gevolg van langetermijnontwikkelingen waarschijnlijk zullen worden afgeschaft of vereenvoudigd en dat het de bedoeling is de periode voor het indienen van gegevens te verkorten voor de jaarlijkse gegevens over spoorreizigers. De Commissie moet op gezette tijden verslag blijven uitbrengen over de wijze waarop deze verordening wordt uitgevoerd. [Am. 2]

(8)  Bij Verordening (EG) nr. 91/2003 zijn aan de Commissie bevoegdheden verleend om een aantal bepalingen van deze verordening uit te voeren. Als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ("het Verdrag") moeten de uit hoofde van deze verordening aan de Commissie verleende bevoegdheden worden aangepast aan de artikelen 290 en 291 van het Verdrag.

(9)  Om rekening te kunnen houden met nieuwe ontwikkelingen in de lidstaten, maar tegelijkertijd een geharmoniseerde verzameling van spoorgegevens in de hele Unie en de hoge kwaliteit van de door de lidstaten verstrekte gegevens te waarborgen moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag, zodat de definities, de rapportagedrempels en de inhoud van de bijlagen kunnen worden aangepast en de te verstrekken informatie kan worden gespecificeerd.

(10)  Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden passend overleg pleegt, onder meer op deskundigenniveau, en dat zij het standpunt van de spoorwegsector in aanmerking neemt. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad. [Am. 3]

(11)  De Commissie moet ervoor zorgen dat deze gedelegeerde handelingen geen aanzienlijke extra administratieve lasten voor de lidstaten en de respondenten meebrengen.

(12)  Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 91/2003 te waarborgen moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden verleend met betrekking tot de specificatie van de informatie die verstrekt moet worden voor de verslagen over de kwaliteit en de vergelijkbaarheid van de resultaten, en over de regels voor de verspreiding van de resultaten door de Commissie (Eurostat). Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(4). Aangezien die handelingen van algemene strekking zijn, moet voor de vaststelling ervan de onderzoeksprocedure worden toegepast. [Am. 4]

(13)  Het Comité voor het Europees statistisch systeem is geraadpleegd.

(14)  Verordening (EG) nr. 91/2003 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 91/2003 wordt als volgt gewijzigd:

1)  Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)  In lid 1 worden de punten 24 tot en met 30 geschrapt. [Am. 5]

b)  Lid 2 wordt vervangen door:"

"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de technische definities in lid 1 aan te passen en zo nodig in aanvullende definities te voorzien om rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen, die vereisen dat technische details enigermate worden gedefinieerd met het oog op de harmonisatie van de statistieken."

"

2)  Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)  In lid 1 worden de punten b), d en h en d) geschrapt. [Am. 6]

(a bis)  Aan lid 1 wordt het volgende punt toegevoegd:"

"(g bis) statistieken over de spoorweginfrastructuur (bijlage G bis);" [Am. 7]

"

(a ter)  Het volgende lid wordt ingevoegd:"

"1 bis. Eurostat werkt bij de vergaring van gegevens over spoorwegongevallen nauw samen met het Europees Spoorwegbureau (ESB), onder meer wat betreft datakwalificatie, om ervoor te zorgen dat de gegevens over spoorwegongevallen die het Spoorwegbureau overeenkomstig de bijlage bij Richtlijn 2009/149/EG van de Commissie* verzamelt, volledig vergelijkbaar zijn met de gegevens die Eurostat over andere vervoerswijzen verzamelt.

_____________

* Richtlijn 2009/149/EG van de Commissie van 27 november 2009 tot wijziging van Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft gemeenschappelijke veiligheidsindicatoren en gemeenschappelijke methoden voor de berekening van de kosten van ongevallen (PB L 313van 28.11.2009, blz. 65)" [Am. 8]

"

b)  Lid 2 wordt vervangen door:"

"2. In de bijlagen A en C delen de lidstaten gegevens mee voor ondernemingen:

a)  met een totaalvolume goederenvervoer van minstens 200 miljoen tonkilometer of minstens 500 000 ton;

b)  met een totaalvolume reizigersvervoer van minstens 100 miljoen reizigerskilometer

c)  rapportage in bijlage A en bijlage C is facultatief onder deze drempels."

"

c)  Lid 3 wordt vervangen door:"

"3. In bijlage L verstrekken de lidstaten de totale gegevens voor ondernemingen onder de in lid 2 vermelde drempel, als deze gegevens niet worden meegedeeld in de bijlagen A en C, zoals gespecificeerd in bijlage L."

"

d)  Lid 5 wordt vervangen door:"

"5. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 10 zo nodig gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de aanpassing van de inhoud van de bijlagen en de rapportagedrempels in de leden 1 en 3 om rekening te houden met economische en technische ontwikkelingen." [Am. 9]

"

e)  Het volgende lid wordt toegevoegd:"

"6. Bij de uitoefening van haar bevoegdheden uit hoofde van dit lid zorgt de Commissie ervoor dat de vastgestelde gedelegeerde handelingen niet leiden tot aanzienlijke extra administratieve lasten voor de lidstaten en de respondenten."

"

3)  In artikel 5, lid 2, wordt punt b) vervangen door:"

"b) administratieve gegevens, met inbegrip van de door de regelgevende instanties verzamelde gegevens, en – indien beschikbaar – met name de spoorvrachtbrief."

"

4)  Artikel 7 wordt vervangen door:"

"Artikel 7

Verspreiding

Statistieken op basis van de gegevens van de bijlagen A, C, E, F, G, G bis, H en L worden uiterlijk 12 maanden na het aflopen van de periode waarop de gegevens betrekking hebben, door de Commissie (Eurostat) verspreid.

De Commissie stelt overeenkomstig de onderzoeksprocedure van artikel 11, lid 2, de regels voor de verspreiding van de resultaten vast." [Am. 10]

"

(4 bis)  In artikel 8 wordt het volgende lid ingevoegd:"

"1 bis. De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat gegevens van goede kwaliteit worden toegezonden." [Am. 11]

"

5)  Aan artikel 8 worden leden toegevoegd:"

"3. Voor de toepassing van deze verordening zijn op de te verstrekken gegevens de kwaliteitscriteria van artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van toepassing*.

4.  De Commissie specificeert door middel van uitvoeringshandelingen de modaliteiten, de structuur, de periodiciteit en de vergelijkbaarheidselementen voor de standaardkwaliteitsverslagen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de onderzoeksprocedure van artikel 11."

____________________

* Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87van 31.3.2009, blz. 164). "

"

6)  Artikel 9 wordt geschrapt. vervangen door:"

"Artikel 9

Verslag

De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk op ...(5) en vervolgens om de drie jaar, na raadpleging van het Comité Statistisch Programma, een verslag voor over de uitvoering van de verordening. Dit verslag bevat met name:

a)  een beoordeling van de baten van de geproduceerde statistieken voor de Unie, de lidstaten en de verstrekkers en gebruikers van statistische informatie, in relatie tot de kosten ervan;

b)  een beoordeling van de kwaliteit van de geproduceerde statistieken, met name met betrekking tot gegevensverlies als gevolg van het afschaffen van de vereenvoudigde rapportage;

c)  een beschrijving van mogelijke verbeteringen en aanpassingen die in het licht van het verkregen materiaal noodzakelijk worden geacht." [Am. 12]

"

7)  Artikel 10 wordt vervangen door:"

"Artikel 10

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.  De bevoegdheid om de in artikel 3, lid 2, en artikel 4, lid 5, vermelde bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt voor onbepaalde tijd aan de Commissie toegekend vanaf voor een termijn van vijf jaar met ingang van ...(6) . De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 13]

3.  De in artikel 3, lid 2, en artikel 4, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.  Een overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 4, lid 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn kan op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden worden verlengd."

"

8)  Artikel 11 wordt vervangen door:"

"Artikel 11

Comité

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 223/2009 betreffende de Europese statistiek opgerichte Comité voor het Europees statistisch systeem. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad*.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

____________

* Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13)."

"

9)  Artikel 12 wordt geschrapt.

10)  De bijlagen B, D, H en I worden geschrapt. [Am. 15]

11)  Bijlage C wordt vervangen zoals aangegeven in de bijlage bij deze verordening.

11 bis)  Bijlage F wordt als volgt gewijzigd:

a)  In kolom 2, rij 1, alinea 1, wordt het volgende streepje toegevoegd:"

"– tonkilometer";

"

b)  In kolom 2, rij 1, alinea 2, wordt het volgende streepje toegevoegd:"

"– reizigerskilometer".

"

c)  In kolom 2, rij 1, wordt het volgende streepje toegevoegd:"

"- het afstandsgerelateerde aandeel van de spoorwegen in het goederenvervoer, uitgedrukt in tonkilometer, uitgesplitst over de onderstaande afstandsklassen:

–  d ≤ 50 km

–  50 km < d ≤ 150 km

–  150 km < d ≤ 300 km

–  300 km < d ≤ 500 km

–  500 km < d ≤ 750 km

–  750 km < d ≤ 1000 km

–  d > 1000 km;" [Am. 17]

"

d)  Kolom 2, rij 3, wordt wordt vervangen door:"

"– voor 'ton' en 'tonkilometer': jaarlijks;

—  voor 'aantal reizigers' en 'reizigerskilometer': om de vijf jaar". [Am. 18]

"

11 ter)  De volgende bijlage wordt ingevoegd: "

"Bijlage G bis

Gegevens over spoorweginfrastructuur

1.  Aantal kilometers met ERTMS uitgeruste spoorweginfrastructuur

2.  Aantal kilometers aaneengesloten met ERTMS uitgeruste spoorlengte (in de lidstaat)

3.  Aantal grensoverschrijdende spoorweginfrastructuurpunten die vaker dan één keer per uur, vaker dan één keer per twee uur en minder vaak dan één keer per twee uur door personentreinen worden aangedaan

4.  Aantal grensoverschrijdende spoorweginfrastructuurpunten die niet meer voor personen- of goederenvervoer worden gebruikt dan wel ontmantelde infrastructuur

5.  Aantal stations die toegankelijk zijn voor mensen met beperkte mobiliteit en gehandicapten". [Am. 23]

"

(11 quinquies)  Bijlage H wordt als volgt gewijzigd:

a)  In kolom 2, rij 1, wordt het volgende streepje toegevoegd:"

"– aantal incidenten (Tabel H2)";

"

b)  In kolom 2, rij 4, wordt alinea 2 vervangen door:"

"Tabel H2: aantal ongevallen en incidenten bij het vervoer van gevaarlijke goederen";

"

c)  In kolom 2, rij 7, alinea 1, wordt het derde streepje vervangen door:"

"– ongevallen op spoorwegovergangen en die welke niet door een trein veroorzaakt zijn;"

"

d)  In kolom 2, rij 7, alinea 2, wordt het eerste streepje vervangen door:"

"– totaal aantal ongevallen en incidenten met ten minste een spoorwegvoertuig dat gevaarlijke goederen als omschreven door de lijst van goederen vermeld in bijlage K, vervoert;"

"

e)  In kolom 2, rij 7, alinea 2, wordt het tweede streepje vervangen door:"

"– aantal van dergelijke ongevallen en incidenten waarbij gevaarlijke goederen zijn vrijgekomen.". [Am. 19]

"

12)  Bijlage L wordt toegevoegd zoals aangegeven in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Binnen drie maanden na de bekendmaking wordt er een geconsolideerde tekst van de gewijzigde Verordening (EG) nr. 91/2003 gemaakt. [Am. 21]

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ....,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

BIJLAGE

"Bijlage C

JAARSTATISTIEKEN OVER HET REIZIGERSVERVOER — GEDETAILLEERDE RAPPORTAGE

Lijst van variabelen en meeteenheden

Vervoerde reizigers in:

—  aantal reizigers

—  reizigerskilometer

Reizigerstreinverkeer in:

—  treinkilometer

Met ERTMS uitgeruste locomotieven in:

—  aantal [Am. 22]

Referentie-periode

Jaar

Frequentie

Jaarlijks

Lijst van tabellen met uitsplitsing voor iedere tabel

Tabel C3: vervoerde reizigers naar soort vervoer

Tabel C4: internationaal vervoerde reizigers naar land van instappen en naar land van uitstappen

Tabel C5: reizigerstreinverkeer

Termijn voor indiening van de gegevens

Acht maanden na afloop van de referentieperiode.

Eerste referentieperiode

2012

Opmerkingen

1.  Soort vervoer wordt als volgt uitgesplitst:

—  binnenlands

—  internationaal

2.  Bij de tabellen C3 en C4 verstrekken de lidstaten gegevens waarbij ook met de buiten het rapporterende land verkochte kaartjes rekening wordt gehouden. Deze informatie is rechtstreeks bij de nationale instanties van andere landen te verkrijgen of kan aan de hand van internationale regelingen voor het verrekenen van treinkaartjes worden samengesteld."

"Bijlage L

Tabel L.1

VERVOERSACTIVITEIT BIJ HET GOEDERENVERVOER

Lijst van variabelen en meeteenheden

Vervoerde goederen in:

- totaalaantal ton

- totaalaantal tonkilometer

Goederentreinverkeer in:

- totaalaantal treinkilometer

Referentieperiode

1 jaar

Frequentie

Jaarlijks

Termijn voor indiening van de gegevens

Vijf maanden na afloop van de referentieperiode

Eerste referentieperiode

201X

Opmerkingen

Alleen voor ondernemingen met een totaalvolume vrachtvervoer van minder dan 200 miljoen tonkilometer en minder dan 500 000 ton die geen gegevens in bijlage A (gedetailleerde rapportage) verstrekken

Tabel L.2

VERVOERSACTIVITEIT BIJ HET REIZIGERSVERVOER

Lijst van variabelen en meeteenheden

Vervoerde reizigers in:

- totaalaantal reizigers

- totaalaantal reizigerskilometer

Reizigerstreinverkeer in:

- totaalaantal treinkilometer

Referentie-periode

1 jaar

Frequentie

Jaarlijks

Termijn voor indiening van de gegevens

Acht maanden na afloop van de referentieperiode

Eerste referentieperiode

201X

Opmerkingen

Alleen voor ondernemingen met een totaalvolume reizigersvervoer van minder dan 100 miljoen reizigerskilometer die geen gegevens in bijlage C (gedetailleerde rapportage) verstrekken."

(1) Standpunt van het Europees Parlement van 11 maart 2014.
(2)Verordening (EG) nr. 91/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de statistieken van het spoorvervoer, PB L 14 van 21.1.2003, blz. 1.
(3) Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuur-capaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (Spoorwegveiligheidsrichtlijn) PB L 164 van 30.4.2004, blz. 44).
(4)Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(5)Drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
(6) Datum van de inwerkingtreding van de wijzigingsverordening.


Elektronische facturering bij aanbestedingen ***I
PDF 197kWORD 62k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake elektronische facturering bij aanbestedingen (COM(2013)0449 – C7-0208/2013 – 2013/0213(COD))
P7_TA(2014)0198A7-0004/2014

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0449),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0208/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 16 oktober 2013(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's van 28 november 2013(2),

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 24 januari 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0004/2014),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake elektronische facturering bij overheidsopdrachten

P7_TC1-COD(2013)0213


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/55/EU.)

(1) PB C 79 van 6.3.2014, blz. 67.
(2) Nog niet in het Publicatieblad verschenen.


Enquêtes naar de structuur van landbouwbedrijven en enquête naar productiemethoden in de landbouw ***I
PDF 196kWORD 34k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1166/2008 betreffende enquêtes naar de structuur van de landbouwbedrijven en de enquête naar de productiemethoden in de landbouw, wat betreft het financiële kader voor de periode 2014-2018 (COM(2013)0757 – C7-0390/2013 – 2013/0367(COD))
P7_TA(2014)0199A7-0111/2014

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0757),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 338, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0390/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7‑0111/2014),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1166/2008 wat betreft het financiële kader voor de periode 2014-2018

P7_TC1-COD(2013)0367


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 378/2014.)


Door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen ***I
PDF 197kWORD 76k
Resolutie
Tekst
Bijlage
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen (COM(2013)0106 – C7-0048/2013 – 2013/0063(COD))
P7_TA(2014)0200A7-0260/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0106),

–  gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 43, lid 2, en 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0048/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 juli 2013(1),

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 4 december 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en het advies van de Commissie internationale handel (A7-0260/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1216/2009 en (EG) nr. 614/2009 van de Raad

P7_TC1-COD(2013)0063


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 510/2014.)

Bijlage bij de wetgevingsresolutie

Verklaring van de Commissie over gedelegeerde handelingen

In het kader van deze verordening herinnert de Commissie aan haar toezegging in punt 15 van de kaderovereenkomst over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie, namelijk dat zij in het kader van de opstelling van gedelegeerde handelingen het Parlement alle informatie en documentatie over haar bijeenkomsten met nationale deskundigen zal verstrekken.

(1) PB C 327 van 12.11.2013, blz. 90.


Jaarverslag 2012 van de Europese Investeringsbank
PDF 251kWORD 97k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over de Europese Investeringsbank (EIB) - Jaarverslag 2012 (2013/2131(INI))
P7_TA(2014)0201A7-0137/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien het jaarverslag 2012 van de Europese Investeringsbank (EIB),

–  gezien de artikelen 15, 126, 175, 208, 209, 271, 308 en 309 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en Protocol nr. 5 bij dit Verdrag betreffende de statuten van de EIB,

–  gezien zijn resolutie van 26 oktober 2012 over innovatieve financiële instrumenten in de context van het volgende meerjarig financieel kader(1),

–  gezien het verslag van zijn Commissie regionale ontwikkeling over risicodelingsinstrumenten voor lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit, zijn standpunt hierover van 19 april 2012(2) en met name het advies van zijn Commissie economische en monetaire zaken,

–  gezien zijn resolutie van 7 februari 2013 over het jaarverslag 2011 van de Europese Investeringsbank(3),

–  gezien het verslag van de voorzitter van de Europese Raad van 26 juni 2012 getiteld "Naar een echte economische en monetaire unie",

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 28 en 29 juni 2012 waarin met name een verhoging van het kapitaal van de EIB met 10 miljard euro in het vooruitzicht werd gesteld,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 27 en 28 juni 2013, waarin wordt verzocht op de totstandbrenging van een nieuw investeringsplan om kmo's te ondersteunen en financiering van de economie een impuls te geven,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 22 mei 2013, waarin de doelstelling is opgenomen om al het EU-beleid ter ondersteuning van concurrentie, banen en groei te mobiliseren,

–  gezien de mededelingen van de Commissie over innovatieve financiële instrumenten: "Een kader voor de volgende generatie innovatieve instrumenten" (COM(2011)0662) en "Een proeffase voor het Europa 2020-initiatief inzake projectobligaties" (COM(2011)0660),

–  gezien de kapitaalsverhoging van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO), met name in verband met de kwestie van de betrekkingen tussen de EIB en de EBWO,

–  gezien de beslissing om het toepassingsgebied van de EBWO uit te breiden tot het Middellandse Zeegebied,

–  gezien het nieuwe memorandum van overeenstemming tussen de EIB en de EBWO dat op 29 november 2012 is getekend,

–  gezien Besluit nr. 1080/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad(4) over het externe mandaat van de EIB voor 2007-2013,

–  gezien de artikelen 48 en 119, lid 2, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0137/2014),

A.  overwegende dat de EIB opgericht is bij het Verdrag van Rome en op grond van artikel 309 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie tot taak heeft een bijdrage te leveren, door een beroep te doen op de kapitaalmarkt en gebruik te maken van eigen middelen, aan de evenwichtige en ongestoorde ontwikkeling van de interne markt, met als doelstelling de prioriteiten van de Unie te verwezenlijken door economisch levensvatbare projecten voor EU-investeringen te selecteren;

B.  overwegende dat in deze bijzonder moeilijke maatschappelijke en economische omstandigheden, gekenmerkt door bezuinigingen op overheidsbegrotingen, al het beleid en alle middelen van de EU, met inbegrip van die van de EIB, moeten worden ingezet om economisch herstel te ondersteunen en nieuwe groeimogelijkheden te vinden;

C.  overwegende dat de EIB tevens fungeert als het financierende verlengstuk van en aanvulling op andere investeringsbronnen, door lacunes in de markt te dichten of te corrigeren;

D.  overwegende dat de EIB de EU helpt bij de handhaving en versterking van haar concurrentiepositie op mondiaal niveau;

E.  overwegende dat de EIB de hoeksteen van het EU-beleid en de katalysator van de ontwikkeling daarvan zal blijven, door voor de voortdurende aanwezigheid van de overheidssector te zorgen, investeringsmogelijkheden te bieden, en tegelijkertijd de optimale integratie en uitvoering van de EU 2020-vlaggenschipinitiatieven te waarborgen;

F.  overwegende dat de EIB, als een essentieel instrument voor stabiliteit, een anticyclische rol zal spelen, en als een betrouwbare partner zal optreden voor deugdelijke projecten in de hele EU en daarbuiten;

G.  overwegende dat de EIB de voornaamste stuwende krachten van de groei en werkgelegenheidsdoelstellingen in de Europa 2020-strategie ondersteunt, zoals groei stimulerende infrastructuur, grensverleggende innovatie en concurrentievermogen;

H.  overwegende dat het uiterst belangrijk is dat de EIB haar AAA-kredietstatus handhaaft, om de toegang tot de internationale kapitaalmarkten met optimale financieringsvoorwaarden te behouden, met de daaruit voortvloeiende positieve gevolgen voor de belanghebbenden en de duur van projecten;

I.  overwegende dat in juni 2012 de Europese Raad een Pact voor groei en banen heeft gelanceerd bestaande uit een reeks beleidslijnen gericht op de stimulering van slimme, duurzame, inclusieve, hulpbronnenefficiënte en banenscheppende groei;

J.  overwegende dat het gebruik van innovatieve financiële instrumenten wordt gezien als een manier om het toepassingsgebied van bestaande instrumenten uit te breiden, zoals subsidies, en om de algemene effectiviteit van de EU-begroting te verbeteren;

K.  overwegende dat het essentieel is om de normale kredietverlening aan de economie te herstellen en het financieren van investeringen te vergemakkelijken;

L.  overwegende dat internationale financiële instrumenten een nieuwe ruimte bieden voor mogelijkheden tot samenwerking tussen alle institutionele spelers en echte schaalvoordelen opleveren;

M.  overwegende dat de verrichtingen van de EIB buiten de EU op ondersteuning van het externe beleid van de Unie gericht zijn, met EU-doelstellingen moeten stroken en deze moeten bevorderen in overeenstemming met de artikelen 208 en 209 VWEU;

N.  overwegende dat de activiteiten van de EIB worden aangevuld met specifieke instrumenten van het Europees Investeringsfonds (EIF), die gericht zijn op het verschaffen van risicofinanciering ten behoeve van kmo's en startende bedrijven, en microfinanciering;

O.  overwegende dat de kapitaalsverhoging de balans van de EIB heeft versterkt, en ambitieuze doelstellingen voor operationele leningen mogelijk maakt;

P.  overwegende dat specifieke inspanningen zijn gedaan om tot meer gezamenlijke interventies te komen (combinatie van EIF-garanties met leningen van de EIB aan kmo's);

Beleidskader en richtsnoeren voor het optreden van de EIB

1.  is verheugd over het jaarverslag 2012 van de EIB en de verwezenlijking van het goedgekeurde werkprogramma tot financiering van ongeveer 400 projecten in meer dan 60 landen met een bedrag van 52 miljard EUR;

2.  is ingenomen met de goedkeuring door de Raad van Gouverneurs van een kapitaalverhoging van 10 miljard EUR die 60 miljard EUR extra (vergroting van 49% van de kredietdoelstellingen) voor langetermijnleningen in de EU in de periode 2013-2015 mogelijk maakt;

3.  vraagt de EIB om aan de beoogde doelstellingen in verband met zijn extra activiteiten vast te houden en voor de vermelde periode 180 miljard EUR aan extra investeringen in de hele EU vrij te maken;

4.  herinnert eraan dat voor projecten in de EU de vooruitzichten met name interessant zijn in een aantal prioritaire thematische gebieden van de Europa 2020-strategie: innovatie en vaardigheden, met inbegrip van pakketten op het gebied van koolstofarme infrastructuur, investeringen in kmo's, cohesie, energie- en hulpbronnenefficiëntie (waaronder de omschakeling naar een koolstofarme economie); stelt vast dat deze aandachtsgebieden in het werkprogramma voor 2013-2015 van de EIB-groep naar behoren zijn aangegeven en is ingenomen met de toekenning van een extra 60 miljard EUR aan kredietverleningscapaciteit om hun uitvoering te financieren;

5.  is er evenwel van overtuigd dat binnen deze breed geformuleerde prioriteiten meer aandacht moet worden besteed aan investeringen in groei en werkgelegenheid op de lange termijn en aan het genereren van een duurzame en zichtbare impact op de reële economie, en verzoekt met het oog daarop om een uitgebreide evaluatie met betrouwbare cijfers over de gevolgen van de kredietverlening van de EIB voor de banengroei op de lange termijn, en haar impact op de economie, op alle gebieden na de financiële crisis;

6.  is verheugd over het van start gaan van de faciliteit voor groei en werkgelegenheid, die het de EIB mogelijk zal maken om meer diepgaand de effecten van de door hem gefinancierde projecten op de werkgelegenheid en groei te monitoren;

7.  verzoekt de EIB de steun aan de langetermijnprioriteiten van de EU voor economische en maatschappelijke cohesie, groei en werkgelegenheid, milieuduurzaamheid, klimaatactie en hulpbronnenefficiëntie, voort te zetten met de verdere ontwikkeling van nieuwe financiële en niet-financiële instrumenten die zijn bedacht om zowel marktinefficiënties op de korte termijn als de structurele tekorten van de EU-economie op de lange termijn aan te pakken;

8.  spoort de EIB aan memoranda van overeenstemming uit te werken en met regionale ontwikkelingsbanken te sluiten die in zijn regio van activiteit actief zijn, teneinde synergie-effecten tot stand te brengen en risico's en kosten te delen, en voor voldoende leningen voor de reële economie te zorgen;

9.  is van mening dat het Pact voor groei en werkgelegenheid een belangrijk maar onvoldoende antwoord is op de uitdagingen waarmee de EU geconfronteerd wordt en merkt op dat de kapitaalsverhoging van de EIB en intensiever gebruik door de Commissie en de EIB van gezamenlijke risicodelingsinstrumenten, gekoppeld aan synergieën tussen bijzondere activiteiten van de EIB en de EIF, cruciaal zijn voor zijn succes;

10.  verzoekt de EIB voorrang te geven aan de financiering van projecten die belangrijke bijdrage leveren aan economische groei;

11.  herinnert eraan dat de Commissie, samen met de EIB, een verslag heeft uitgebracht over de mogelijkheden en gerichte prioriteiten die in het kader van de tenuitvoerlegging van het Pact voor groei en werkgelegenheid dienen te worden geïdentificeerd, met name wat betreft de infrastructuur, energie-efficiëntie en efficiënt gebruik van hulpbronnen, de digitale economie, onderzoek en innovatie en kmo's; verzoekt op grond van dit verslag, om een politiek debat in het Parlement dat wordt bijgewoond door de voorzitters van de Europese Raad en de Commissie en de president van de Europese Investeringsbank;

12.  uit zijn bijzondere bezorgdheid over het feit dat in programmalanden (Griekenland, Ierland, Portugal, Cyprus) in 2012 de financiering beperkt bleef, tot grofweg ongeveer 5% van de totale EIB-investeringen; stelt vast dat de investeringsdoelstellingen van de EIB voor 2013 in programmalanden tot 5 miljard EUR belopen, op het totale EU-streefcijfer van 62 miljard EUR;

13.  is bezorgd dat de EIB bij haar kredietverlening een enigszins risicomijdend beleid heeft gevoerd en daarmee het aantal potentiële kredietnemers dat voldoet aan de kredietverleningsvereisten beperkt heeft en als gevolg hiervan de toegevoegde waarde van leningen heeft beperkt;

14.  verlangt van de EIB dat deze zijn interne capaciteit om risico te nemen vergroot door ervoor te zorgen dat zijn risicobeheersystemen aan de huidige omstandigheden zijn aangepast;

15.  erkent dat het voor de EIB cruciaal is om zijn AAA-kredietstatus te behouden teneinde zijn financiële kracht en capaciteit te handhaven om geld in de reële economie te injecteren; dringt er echter bij de EIB en het EIF op aan te overwegen hun aandeel in meer risicovolle activiteiten te verhogen, teneinde een redelijk kosten-batenperspectief te verzekeren;

16.  neemt kennis van de verhoging van de doelen van de EIB voor risicovolle bijzondere activiteiten tot 6 miljard in 2013, de verhoging van de financiering van initiatieven voor risicodeling en kredietverbetering tot 2,3 miljard EUR, alsook de recente instelling van het Initiatief voor groeifinanciering (Growth Financing Initiative), dat de toegang tot financiering voor innovatieve midcapbedrijven vergemakkelijkt;

17.  verzoekt de EIB zijn activiteiten uit hoofde van het risicokapitaalmandaat en het door de EIB aan het EIF verstrekte mandaat mezzanine voor groei, te intensiveren;

18.  is ingenomen met de verhoging van 1 miljard EUR van het door de EIB gefinancierde risicokapitaalmandaat van het EIF, met name gericht op meer risicovolle mezzaninefinanciering als onderdeel van de gezamenlijke verrichtingen van EIB en EIF om financieringsbeperkingen voor nieuwe plannen voor innovatie en groei van Europese middelgrote ondernemingen, aan te pakken;

19.  nodigt de EIB uit om meer proactief zijn technische expertise te verstrekken op alle belangrijke gebieden van activiteiten met een hoog groeipotentieel in alle lidstaten; herinnert eraan dat technisch en financieel advies een efficiënt middel is om te helpen bij de oplevering van projecten en om de betalingen en werkelijke investeringen te versnellen; is dan ook van mening dat EIB-expertise zou moeten toenemen en in een vroeg stadium beschikbaar moet worden gesteld aan door de EU en de EIB medegefinancierde projecten, en in beoordelingen vooraf van grootschalige projecten, ook in het kader van de Gezamenlijke ondersteuning van projecten in de Europese regio’s (het Jaspers-instrument);

20.  dringt er bij de EIB op aan om, in de huidige context van in vele landen hachelijk lage absorptiepercentages, de inspanningen ter ondersteuning de absorptiecapaciteit van lidstaten van EU-middelen, zoals structuurfondsen, te verhogen, door meer aanvullende instrumenten van gezamenlijke risicodeling te ontwikkelen en reeds door de EU-begroting gefinancierde instrumenten aan te passen;

21.  verzoekt de lidstaten, in voorkomend geval, met de Commissie er voor te zorgen dat een deel van hun toewijzing uit de structuurfondsen wordt gebruikt om het risico van het EIB-krediet te delen en kredietgaranties te verlenen voor kennis en vaardigheden, hulpbronnen- en energie-efficiëntie, strategische infrastructuur en toegang tot financiering voor kmo's;

22.  uit zijn waardering dat niet gebruikte structuurfondsmiddelen nu als een speciaal garantiefonds voor EIB-leningen kunnen worden gebruikt, met name in Griekenland;

23.  stelt vast dat in 2012 de bank structuurprogrammaleningen met een waarde van 2,2 miljard EUR heeft afgesloten, waarmee steun mogelijk is geworden voor talrijke kleine en middelgrote regelingen die overeenkomen met de prioriteiten van het cohesiebeleid in verschillende sectoren;

24.  verzoekt de EIB, in het licht van de verschillende economische en financiële voorwaarden die binnen de EU gelden, in nauwe samenwerking met de lidstaten resultaatgerichte investeringsplannen te ontwikkelen die op de juiste wijze zijn afgestemd op nationale, regionale en lokale prioriteiten voor groei, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de horizontale prioriteiten van de jaarlijkse groeianalyse en het Europees semester voor economisch bestuur;

25.  spoort de bank aan de mogelijkheden te onderzoeken voor een grotere betrokkenheid door middel van een proactieve deelname aan partnerschapsovereenkomsten tussen de Commissie en lidstaten;

26.  constateert de afname van het aantal publiek-private partnerschappen (PPP) tijdens en na de crisis, en brengt de bijzonder belangrijke rol in herinnering die zij bij investeringen, met name in vervoersnetwerken, in onderzoek en innovatie, spelen; wijst erop dat de markt voor PPP's in de EU weliswaar in waarde gestegen is, maar dat er aanzienlijk minder transacties geregistreerd zijn;

27.  is van mening dat staatsgaranties (SG's) waardevolle instrumenten zijn in de aanpak van marktonvolkomenheden die de totstandbrenging van PPP-programma's en projecten kunnen afremmen; verzoekt, gezien de expertise van de EIB op dit gebied, om zijn grotere deelname in de kredietgaranties die de PPP's via de SG's verstrekt worden;

28.  is bovendien van oordeel dat de capaciteit van de EIB tot adviesverlening die gebaseerd is op de in het Europees PPP-expertisecentrum (EPEC) opgedane ervaringen, kan worden ingezet voor gerichte technische en gespecialiseerde bijstand op regeringsniveau, en in voorkomend geval op regionaal niveau, teneinde deugdelijke beoordelingen te vergemakkelijken van de voordelen van een staatsgarantie binnen een PPP-programma;

29.  herinnert aan de door de EIB en de Commissie met steun van de lidstaten in 2012 gestarte proeffase van het initiatief inzake projectobligaties, dat is gericht op het stimuleren van de financiering van belangrijke infrastructuurprojecten door het aantrekken van institutionele beleggers;

30.  is ingenomen met het eerste halfjaarlijkse verslag van de proeffase inzake projectobligaties, dat melding maakt van de goedkeuring van negen projecten in zes landen; dringt erop aan het gebruik van dergelijke obligaties voort te zetten en uit te breiden, en de doelmatigheid ervan stelselmatig te beoordelen, teneinde rendabele investeringen te bevorderen in schuldinstrumenten die ertoe leiden dat particulier kapitaal gebruikt wordt voor nuttige infrastructurele projecten op het gebied van vervoer, energie en ICT, met name projecten met een grensoverschrijdend karakter; is evenwel van oordeel dat de EIB de selectie van de projecten waarin ze wil investeren moet verbeteren, en daarbij met name een veiligheids- en risicoprofiel van de projecten moet maken; herinnert eraan dat de EU-begroting 230 miljoen EUR bijdraagt ter ondersteuning van de kredietverhoging van de EIB voor infrastructurele investeringen in de vervoers-, energie- en communicatiesectoren;

31.  verlangt dat het tijdig en op deugdelijke wijze geïnformeerd wordt over de geselecteerde projecten;

32.  merkt bezorgd op dat er nog een aantal belangrijke knelpunten zijn (zoals de omzetting van belangstelling in toezeggingen, beperkte ervaring bij aanbestedende autoriteiten met obligaties, aarzeling bij institutionele beleggers om zich te verbinden, zorgen van sponsors over kosten); nodigt de bank uit de mogelijkheid van het gezamenlijk investeren in vroegtijdige obligatieovereenkomsten serieus te overwegen, teneinde investeerders en sponsoren gerust te stellen; verzoekt de EIB ervoor te zorgen dat het initiatief inzake projectobligaties strookt met de klimaatdoelstelling van de EU voor de lange termijn, dat wil zeggen gericht is op koolstofarme infrastructuur;

33.  uit zijn bezorgdheid over de projectprestaties in het kader van het Castorproject; verzoekt de bank gegevens over de kwaliteit van zijn zorgvuldigheidsonderzoek te overleggen en informatie te verstrekken of de uitgevoerde geologische studies de mogelijkheid aangeven van eventuele seismische risico's, wat het percentage daarvan was en hoe die zijn aangepakt;

34.  ziet uit naar de definitieve versie van het evaluatieverslag van de PBI-proeffase, die in 2015 wordt verwacht;

35.  is ingenomen met het nieuwe energiebeleid van de EIB, met nieuwe kredietverleningscriteria voor energieprojecten die het EU-beleid inzake energie en klimaat weergeven alsook hedendaagse investeringstendensen; verlangt dat EIB-investeringen op energiegebied bekend worden gemaakt en op jaarlijkse basis worden geanalyseerd, om te laten zien welke energiebronnen door de EIB worden gesteund; wenst echter te benadrukken dat het investeringsbeleid van de EIB nog veel meer gericht moet zijn op duurzame projecten; wijst er niettemin in dit verband op dat een alomvattend plan moet worden voorgelegd voor het geleidelijk afschaffen van leningen voor projecten met niet-hernieuwbare energie;

36.  is verheugd over de invoering van een nieuwe prestatienorm voor emissies door het EIB, die zal worden toegepast op alle projecten die fossiele brandstoffen genereren teneinde investeringen uit te filteren waarvan de verwachte koolstofemissies boven een drempelwaarde uitkomen; vraagt het bestuur van de EIB om de emissieprestatienorm te blijven evalueren en in de toekomst striktere verplichtingen te overwegen;

37.  dringt er bij de bank op aan, met het oog op het klimaatpakket voor 2030, met inbegrip van de prioriteiten op het gebied van koolstofverlaging, zijn inspanningen ten aanzien van koolstofarme investeringen te verhogen en te werken aan beleid met ambitieuzere klimaatdoelstellingen; verzoekt de EIB een klimaatevaluatie uit te voeren en al zijn activiteiten in 2014 te herzien, wat resulteert in een vernieuwd klimaatbeschermingsbeleid, bijvoorbeeld door projectbeoordeling en een geïntegreerde aanpak om sectorspecifiek beleid in sleutelsectoren slim te combineren; verzoekt de EIB deze herziening als bijlage bij zijn volgende jaarverslag te voegen;

38.  wijst nogmaals op de belangrijke rol van de EIB bij de financiering van publieke en particuliere investeringen in energie-infrastructuur en bij de ondersteuning van projecten die bijdragen aan de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van de EU op het gebied van klimaat en energie; herinnert aan zijn resolutie in 2007 waarin werd opgeroepen om projecten op het gebied van fossiele brandstoffen niet meer met overheidsgeld te financieren en openbare investeringen meer op energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen te richten; is van oordeel dat de EIB, in samenwerking met de Commissie, overeenkomstig de internationale en EU-klimaatveranderingsdoelstellingen en de hoogste internationale normen, zijn strategie op het gebied van klimaatverandering ten aanzien zijn financieringsverrichtingen voor eind 2015 moet bijwerken;

39.  dringt erop aan de EIB meer middelen en kennis ter beschikking te stellen voor aanpassing aan de klimaatverandering;

40.   verlangt dat de EIB de hand houdt aan de hoogste internationale normen inzake waterkracht, namelijk de richtsnoeren van de Wereldcommissie voor dammen en het protocol voor de beoordeling van de duurzaamheid van waterkrachtprojecten (Hydropower Sustainability Assessment Protocol), wat inhoudt dat de EIB alleen investeert in landen die een wetgevingskader hebben ingevoerd dat in procedures voor ruimtelijke energieprojecten (met inbegrip van verboden gebieden) voorziet, dat negatieve gevolgen voor ecosystemen en lokale gemeenschappen naar behoren worden geëvalueerd, voorkomen, beperkt en gemonitord en dat projecten niet worden uitgevoerd in of dichtbij beschermde gebieden of op riviervakken die zich in een goede ecologische toestand bevinden;

41.  verzoekt de EIB de visie en de doelen van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 – "Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal" – in zijn projecten te integreren;

Versterking van het scala aan steunmaatregelen voor kmo's en midcap-ondernemingen

42.  brengt in herinnering dat kmo's beschouwd worden als de ruggengraat van de EU-economie en de belangrijkste motor zijn van Europese groei en werkgelegenheid, en goed zijn voor meer dan 80% van de werkgelegenheid in de particuliere sector;

43.  is, met het oog op de verhoging van de kredietverleningsactiviteiten in de EU, ingenomen met de bijzondere aandacht voor de verbetering van de toegang tot financiering voor kmo's, en is dan ook verheugd dat de EIB-groep beoogt voor 2013 meer dan 19 miljard EUR aan kredieten voor kmo's in de EU te verlenen;

44.  verzoekt in dit verband ook de Raad snel akkoord te gaan met de gemeenschappelijke initiatieven van de EIB en de Commissie, en de voor kmo’s bestemde middelen op de EU-begroting snel vrij te geven, alsook de samenwerking met de ECB krachtdadiger ter hand te nemen, teneinde de financieringsbeperkingen voor kmo’s te elimineren; wijst erop dat het grootste probleem in een aantal lidstaten het gegeven is dat de versnippering van de financiële markten resulteert in een gebrek aan financiering en in hogere financieringskosten, met name voor kmo's; vraagt de EIB zich bij haar inspanningen vooral te richten op het ongedaan maken van deze versnippering, teneinde financiering vrij te maken voor kmo's, ondernemerschap, en export en innovatie, hetgeen van cruciaal belang is voor economisch herstel;

45.  is verheugd over de verhoogde kredietverlening aan kmo's van de banken door de opleving van de securisatiemarkt voor kmo's die met het nieuwe ABS-initiatief van de EIB-groep teweeg is gebracht; nodigt de EIB uit om een marktanalyse uit te voeren met het oog op een betere afstemming van dit product van de EIB op de behoeften van de betrokkenen; is ingenomen met de verhoging van de kredietverleningscapaciteit van het EIF door een kapitaalverhoging en de uitbreiding van zijn mandaat en verzoekt de EIB en de Commissie dit proces uiterlijk begin volgend jaar af te ronden;

46.  steunt de initiatieven van de EIB-groep inzake innovatieve financiering van kmo's en midcap-ondernemingen via de inzet van kapitaalfondsen en risicodelingsinstrumenten in het kader van de financiële instrumenten Horizon 2020 en COSME, teneinde banken ertoe aan te zetten financiële middelen via leningen en garanties ter beschikking te stellen, en de beschikbaarheid van langetermijnrisicokapitaal te waarborgen;

47.  schaart zich achter het gezamenlijk initiatief van de Commissie en de EIB tot financiering van kmo's op grond van het nieuwe MFK, waarbij EU-middelen uit hoofde van de programma's COSME en Horizon 2020 worden samengevoegd, met maximaal 8,5 miljard EUR aan middelen die toegewezen worden aan de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF), teneinde aanvullende leningen voor kmo's te verzorgen;

48.  vraagt de lidstaten actief deel te nemen, door met hun toewijzingen uit de ESIF bij te dragen aan de gezamenlijke instrumenten, teneinde op hun grondgebied de kredietverlening aan kmo's te stimuleren, en daarmee de algemene hefboomeffecten te vergroten;

49.  spoort de EIB aan het initiatief inzake handelsfinanciering uit te breiden; is van mening dat dit garantiemechanisme voor kmo's van essentieel belang is en op grotere schaal binnen de EU moet worden toegepast, daar waar de behoefte daaraan het grootst is; verzoekt de EIB een eigen programma voor handelsbevordering te ontwikkelen; verzoekt de EIB in dit verband als eerste stap maatregelen te treffen die voor de garanties zorgen die ondernemingen nodig hebben om hun volledige exportpotentieel te benutten;

50.  is ingenomen met de aandacht die de EIB aan de regionale en lokale dimensie besteedt en roept de lidstaten op ten volle gebruik te maken van financiële instrumenten onder gedeeld beheer zoals het programma Jeremie en regionale fonds-tot-fondsregelingen die kapitaalfinanciering voor lokale kmo's verzorgen;

51.  is ingenomen met de evaluatie ex-post van de EIB-kredietverlening via intermediairs aan kmo's in de EU in de periode 2005-2011; onderkent dat in de periode 2005-2012 de EIB op dit gebied 64 miljard EUR aan leningen voor ongeveer 370 financiële instellingen in de EU-27 beschikbaar heeft gesteld; merkt op dat eind 2012 van deze middelen 53 miljard EUR is betaald aan financiële instellingen die, op hun beurt, bijna 48 miljard EUR aan kmo's hebben geleend via ongeveer 300 000 subleningen;

52.  merkt op dat uit de evaluatie blijkt dat de EIB-kredietverlening via intermediairs aan kmo's voldoet aan de EU-doelstellingen; vraagt niettemin om een betere beoordeling van de complementariteit van het EIB-product en de nationale beleidsmixen, teneinde de relevantie van de verrichting verder te vergroten; verzoekt de EIB voorstellen in te dienen om het effect van het product L4SME zodanig te verhogen dat het, in plaats van een breed spectrum van kmo's te financieren, kan worden gebruikt voor het aanvullen van specifieke tekorten, en zodoende de bijdrage van de EIB aan groei en werkgelegenheid te optimaliseren;

53.  stelt bezorgd vast dat de EIB-leningen tijdens de verslagperiode "enig" effect hadden op groei en werkgelegenheid, maar met grote verschillen tussen landen (slechts een derde van de kmo's dankte de omzetgroei aan de EIB-financiering); is bezorgd dat er slechts beperkte aanwijzingen zijn dat de EIB-leningen hebben geholpen bij het behoud van werkgelegenheid; stelt vast dat het relatieve effect op groei en werkgelegenheid groter was in de nieuwe lidstaten; erkent echter dat de financiële en economische crisis in de verslagperiode viel en dat het verhoudingsgewijs kleine aantal nieuwe banen werd gecreëerd ondanks een dalende werkgelegenheid;

54.  uit zijn bezorgdheid dat, voor het merendeel van de verrichtingen, EIB-financiering lijkt te zijn gebruikt voor steun aan succesvolle kmo's en niet voor het financieren van tekorten; merkt evenwel op dat meer dan 80 % van de kmo's die gefinancierd zijn, ondernemingen met minder dan 50 werknemers zijn, wat aantoont dat de EIB ook kleinere bedrijven in het midden- en kleinbedrijf weet te bereiken;

55.  vraagt de EIB de subsidiabiliteitscriteria volledig toe te passen teneinde meer invloed te hebben op de selectie van begunstigden van de financiering;

56.  nodigt de EIB uit om projecten met een hogere toegevoegde waarde en meer risico te identificeren en te selecteren, met name onderzoeks-, ontwikkelings-, en innovatieprojecten op het gebied van prioritaire technologie die door startende ondernemingen, micro-ondernemingen, coöperaties, bedrijfsclusters, kmo's en midcap-ondernemingen uitgevoerd worden;

57.  benadrukt de noodzaak om potentiële beleggers en begunstigden beter te informeren over het bestaan van innovatieve financiële instrumenten, en hun kennis daarvan te vergroten; spoort aan tot de vorming van een communicatiebeleid dat de zichtbaarheid vergroot van de verschillende acties die de EU via de EIB met deze nieuwe financiële instrumenten uitvoert; benadrukt bovendien dat gezorgd moet worden voor brede en stelselmatige toegang tot informatie over projecten, alsmede voor een grotere betrokkenheid van begunstigden van projecten en het plaatselijk maatschappelijk middenveld, hetgeen mogelijk kan worden gemaakt via met EIB-middelen gefinancierde investeringen;

58.  verzoekt de EIB een actieplan op te stellen ter vereenvoudiging van de toegang van kmo's tot informatie en financiering, waarin bijzondere aandacht wordt geschonken aan de administratieve formaliteiten met betrekking tot de toegang tot financiering;

59.  herinnert eraan dat kredietverlening via intermediairs meer dan 20% van de totale jaarlijkse kredietverlening van de EIB uitmaakt;

60.  herhaalt met bezorgdheid dat een aanzienlijk aantal vraagstukken op dit gebied nog steeds niet zijn opgelost, met name het gebrek aan transparantie (in het bijzonder wat betreft de informatie over de eindbegunstigden), de moeilijkheid om de economische en maatschappelijke effecten van de leningen te beoordelen (dat tot een minder gerichte benadering leidt) en de gebruikmaking, via het uitbesteden van verantwoordelijkheden, van derde partijen voor het uitvoeren van het zorgvuldigheidsonderzoek; dringt er bij de bank op aan nadere informatie te verstrekken over de manier waarop deze kwesties versneld zullen worden aangepakt en verzoekt om een door de EIB samen met de Commissie vast te stellen lijst van strenge criteria voor de selectie van financiële tussenpersonen, en deze lijst openbaar te maken;

61.  verzoekt de EIB met klem om een actuele en volledige evaluatie uit te voeren van de wijze waarop de financiële crisis de eindontvangers van de EIB-financiering heeft getroffen, en om een grondige beoordeling van de effecten en de impact van de financiële crisis op de huidige situatie van de door de bank ingeschakelde financiële tussenpersonen, zowel binnen als buiten de EU;

62.  vraagt de EIB ervoor te zorgen dat zijn doel wordt verwezenlijkt om alleen al in 2013 voor ongeveer een half miljoen personen banen te scheppen door kredietverlening aan projecten op het gebied van infrastructuur, hulpbronnenefficiëntie en kenniseconomie;

63.  merkt op dat vanwege de moeilijke economische omstandigheden en striktere voorwaarden op de kredietmarkten, de financieringsbeperkingen voor bedrijven en de openbare sector de banengroei voor jongeren afremmen en de mogelijkheden voor de verbetering van beroepsopleidingen beperken;

64.  is van oordeel dat het EIB-programma inzake jeugdwerkgelegenheid (met een kredietvolume van 6 miljard EUR), bestaande uit de onderdelen banen voor jongeren en investeren in vaardigheden, van het grootste belang is voor de aanpak van deze vraagstukken; is ingenomen met het tussentijdse uitvoeringsverslag waaruit blijkt dat in deze sector belangrijke resultaten zijn geboekt, zoals de kredietverlening van 4,9 miljard EUR via het deelprogramma investeren in vaardigheden, aangevuld met 2,7 miljard EUR uit hoofde van de pijler banen voor jongeren; erkent de vroegtijdige verwezenlijking van de doelstellingen van dit programma;

65.  steunt de doelstelling van de bank om zijn op kmo's gerichte kredietverlening te optimaliseren teneinde een duidelijk verband te leggen tussen de EIB-kredietverlening en het scheppen van nieuwe banen voor jongeren;

66.  verzoekt de bank zijn toepassingsgebied uit te breiden en gebruik te maken van aanvullende instrumenten teneinde bruikbare impulsen te geven aan het creëren van banen voor jongeren, in het bijzonder in lidstaten met berucht hoge jeugdwerkloosheidscijfers;

De EIB-bijdrage aan het externe optreden van de EU

67.  verzoekt de EIB, overeenkomstig de evaluatie van het EIB-mandaat voor verrichtingen buiten de Europese Unie, om de doelstellingen van het buitenlandse beleid van de Europese Unie te ondersteunen zoals deze zijn vastgesteld door de Commissie en de Europese dienst voor extern optreden;

68.  is ingenomen met de EU-garantie voor externe leningen die aan de EIB uit de EU-begroting is toegewezen, dat van een soortgelijke omvang is als de huidige, met een vast plafond van 30 miljard EUR (onderverdeeld in een algemeen mandaat van 27 miljard EUR en een facultatief bedrag van 3 miljard EUR dat afhankelijk is van de tussentijdse evaluatie) voor de komende financiële periode door de gebruikmaking van terugvloeiende middelen van ongebruikte FEMIP-verrichtingen (de Europees-mediterrane investerings- en partnerschapsfaciliteit) van vóór 2007;

69.  verzoekt de Europese Rekenkamer om, met het oog op de tussentijdse evaluatie van het externe mandaat van de EIB, een speciaal verslag te verzorgen over de prestaties van de externe kredietverleningsactiviteiten van de EIB en de aansluiting daarvan op het EU-beleid en om de toegevoegde waarde te vergelijken met die van de eigen middelen van de EIB; verzoekt de Rekenkamer tevens om in zijn analyse te differentiëren tussen uit de EU-begroting toegewezen garanties, de door het EOF gegarandeerde investeringsfaciliteit, de verschillende mengvormen die in het kader van het EU-Afrika-trustfonds voor infrastructuur worden gebruikt, het Caraïbisch investeringsfonds en de investeringsfaciliteit voor het Stille Oceaangebied, alsook het gebruik van terugvloeiende middelen voor deze investeringen;

70.  is verheugd over de toegenomen mogelijkheden voor flexibiliteit op grond van het nieuwe mandaat van de EIB voor kredietverlening in derde landen; verzoekt de EIB zijn steun aan het beleid en de doelstellingen van de EU te optimaliseren;

71.  verzoekt de EIB extra flexibel gebruik te maken van het Garantiefonds, en zich meer te richten op kredietverlening voor eigen risico, door het toepassingsgebied daarvan voor rendabele projecten uit te breiden; hamert erop dat de EIB zorgt voor een hoge zichtbaarheid bij de eindbegunstigden van de projecten van de door hem verleende Europese financiële steun;

72.  constateert dat de kandidaat-lidstaten en de oostelijke en zuidelijke buurlanden de hoogste prioriteit hebben van de EIB; benadrukt met name de noodzaak om steun aan de democratische en economische omschakeling na de Arabische lente te handhaven, met specifieke aandacht voor steun aan onderdelen van het maatschappelijk middenveld, banengroei en economisch herstel in de zuidelijke landen en de oostelijke partnerlanden; is tevreden over de aandacht voor kmo's en toegang tot financiering;

73.  steunt in verband met het externe beleid van de EU de geleidelijke ontwikkeling van nieuwe financiële producten in samenwerking met de Commissie en de lidstaten, zoals producten die een mengvorm zijn van EU-subsidies, leningen en risicodelingsinstrumenten, teneinde nieuwe categorieën bedrijven te bereiken; doet het verzoek om optimale werkmethoden en goed omschreven subsidiabiliteitscriteria op te stellen voor het gebruik van dergelijke instrumenten, vergezeld van voorwaarden voor gestructureerde verslaglegging, toezicht en controle; verzoekt om de voltooiing van het toewijzingsbeleid;

74.  verwacht dan ook dat het governance-verslag over de uitvoering van het platform voor samenwerking met internationale financiële instellingen inzake mengvormen van financiering ("blending"), in dit opzicht gedetailleerde en consistente informatie bevat en een adequate rol voor de EIB waarborgt; verzoekt de Commissie een volledig verslag uit te brengen over de effecten en resultaten van de uitvoering van financiële faciliteiten met betrekking tot het platform voor samenwerking inzake vermenging;

75.  is verheugd over de steun van de EIB aan projecten in een aantal energiesectoren die op groei en banen zijn gericht; herinnert aan de noodzaak om de samenhang met nieuwe ontwikkelingen in het EU-beleid op het gebied van energie en klimaat, te handhaven; spoort de EIB aan, tegen de achtergrond van zijn vernieuwde energiebeleid, zowel binnen als buiten de EU zijn steun aan projecten voort te zetten die op energie-efficiëntie en duurzame hernieuwbare energie gericht zijn, en daarmee de weg te banen naar een koolstofarme economie;

De samenwerking van de EIB met andere internationale financiële instellingen

76.  herinnert eraan dat gestructureerde samenwerking tussen EU-organen (de Commissie en de EIB) en andere financiële instellingen de enige manier is om te voorkomen dat activiteiten elkaar overlappen;

77.  is ingenomen met het vernieuwde memorandum van overeenstemming tussen de EIB en de EBWO, die de bereidheid van de EU weergeeft om de coördinatie en samenwerking tussen deze twee grote internationale financiële instellingen te intensiveren; spoort de EIB aan memoranda van overeenstemming uit te werken en met regionale ontwikkelingsbanken te sluiten die in zijn mandaatsregio actief zijn, teneinde synergie-effecten tot stand te brengen, risico's en kosten te delen, en voor voldoende leningen voor de reële economie te zorgen;

78.  vraagt de beide instellingen te streven naar optimale operationele coördinatie voor wat betreft complementariteit en arbeidsdeling, teneinde stelselmatig de beste mogelijkheden en synergieën te onderzoeken, en de optimale hefboomwerking te vinden voor de steun aan en de uitvoering van EU-beleidsdoelstellingen en daarbij hun respectieve comparatieve voordelen en kenmerken in acht te nemen;

79.  spoort de EIB en de EBWO aan om in een zo vroeg mogelijk stadium (ex-ante evaluatie of actieverkennende fase), hun expertise, hun strategische en programmatische aanpak in de verschillende interventiegebieden en met name hun samenwerking bij risicobeheersinstrumenten (financiële, operationele of landenrisico's) te versterken, teneinde het toezicht op risico's te verbeteren;

80.  is verheugd over het nieuwe gezamenlijk actieplan dat in november 2012 tussen de EIB, de EBWO en de Wereldbankgroep is overeengekomen, en dat gericht is op de ondersteuning van economisch herstel en groei in Centraal- en Zuidoost-Europa, en stelt vast dat het actieplan meer dan 30 miljard EUR behelst aan gezamenlijke toezeggingen voor de periode 2013-2014; vraagt de EIB, zoals overeengekomen, een toezegging te doen van ten minste 20 miljard EUR;

81.  stelt opnieuw voor dat de Europese Unie lid wordt van de EIB;

Het EIB-kader voor governance, naleving en controle

82.  verzoekt de EIB en andere geassocieerde partners en belanghebbenden hun governanceprocedures verder te verbeteren door, onder meer, de ontwikkeling van uitputtende en deugdelijke systemen van monitoring, verslaglegging en controle;

83.  is verheugd dat de EIB zijn verbintenis tot transparantie bekrachtigd heeft door deel te nemen aan het internationaal initiatief inzake transparantie van ontwikkelingshulp (IATI);

84.  verzoekt de bank de volledige onafhankelijkheid en de goede werking van zijn klachtenprocedure te waarborgen;

85.   dringt er bij de EIB op aan de bepalingen van het Verdrag van Aarhus na te leven door een openbaar documentenregister op te zetten om het in de EU-Verdragen verankerde recht op toegang tot documenten te waarborgen; vraagt de bank haar toezegging na te komen en het register met ingang van 2014 openbaar te maken;

86.  verlangt dat het volgende jaarverslag wordt aangevuld met een reeks horizontale prestatie-indicatoren van de effecten van de financieringsverrichtingen op de belangrijkste gebieden van de EIB-interventies, in voorkomende geval, het te verwachten hefboomeffect en de overdracht van de financiële voordelen in de gefinancierde programma's;

87.  benadrukt nogmaals de verantwoordelijkheid van de bank om de transparantie van de selectie van financiële intermediairs en partners in medegefinancierde projecten en van de eindbegunstigden, te verhogen;

88.  onderstreept dat de EIB de bureaucratie moet verminderen, teneinde de financiering effectiever en sneller toe te kunnen wijzen;

89.  verzoekt de EIB de transparantie betreffende haar leenactiviteiten via financiële tussenpersonen verder te vergroten door jaarlijks verslag over haar leningen aan kmo's uit te brengen en daarbij volledige gegevens te verstrekken over het niveau van de uitbetalingen aan kmo's, het aantal betroffen kmo's, de gemiddelde omvang van de leningen en de ondersteunde sectoren, alsook een beoordeling van de toegankelijkheid van de leningen voor kmo's en de doeltreffendheid van de leningen;

90.  verzoekt de EIB niet samen te werken met financiële tussenpersonen met een ongunstige reputatie wat betreft transparantie, fraude, corruptie en maatschappelijke en milieu-impact; spoort de EIB aan partnerschappen aan te gaan met transparante en controleerbare financiële tussenpersonen met nauwe banden met de plaatselijke economie in elk land in kwestie; verzoekt de EIB in dit verband voor meer transparantie te zorgen, met name met betrekking tot leningen via intermediairs, alsook meer zorgvuldigheidsonderzoeken te verrichten teneinde het gebruik te voorkomen van belastingparadijzen, interne verrekenprijzen, belastingfraude, belastingontduiking en agressieve belastingontwijking of -planning; dringt aan op een voor iedereen toegankelijke lijst van strenge criteria voor de selectie van financiële tussenpersonen; verzoekt de EIB haar samenwerking met nationale publieke kredietinstellingen te intensiveren, teneinde de positieve gevolgen van haar financieringsprogramma's voor kmo's te optimaliseren;

91.  verzoekt de EIB onverwijld een omvattende herziening van zijn beleid inzake niet-coöperatieve jurisdicties uit te voeren en daarbij naar behoren rekening te houden met de recente ontwikkelingen in dit verband op Europees en internationaal niveau; verzoekt de EIB dan ook ervoor te zorgen dat alle bij zijn projecten betrokken ondernemingen en financiële instellingen informatie bekend maken omtrent de economische eigenaar van elke rechtsvorm die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houdt met de onderneming, met inbegrip van trusts, stichtingen en bankrekeningen;

92.  verzoekt de EIB voorts om samen met de Commissie een lijst van uit te sluiten financiële tussenpersonen op te stellen die is gebaseerd op hun reputatie wat betreft transparantie, fraude, betrekkingen met offshore-jurisdicties en maatschappelijke en milieu-impact;

93.  is van oordeel dat het van fundamenteel belang is dat de EIB zijn AAA-kredietstatus handhaaft aangezien deze status de lening van 71 miljard EUR op de internationale kapitaalmarkten in 2012 tegen aantrekkelijke tarieven mogelijk gemaakt heeft; spoort de EIB niettemin aan zijn capaciteit te vergroten om aan projecten met meer toegevoegde waarde en hogere risico's, meer prioriteit te geven;

94.  benadrukt nogmaals, zoals in voorgaande jaren, het belang van prudentieel banktoezicht op de EIB en vraagt om een juridisch onderzoek naar een mogelijkheden om tot een oplossing van dit vraagstuk te komen;

95.  stelt voor dat dit prudentieel toezicht:

   (i) uitgeoefend wordt door de ECB, krachtens artikel 127, lid 6 VEU, of
   (ii) uitgeoefend wordt in het kader van de toekomstige bankenunie, zoals geschetst in de mededeling van de Commissie van 12 september 2012 of
   (iii) mocht dat onmogelijk zijn, op basis van vrijwillige medewerking van de EIB uitgevoerd wordt door de Europese Bankautoriteit, al dan niet met deelneming van een of meer nationale toezichthouders, of anders door een onafhankelijke accountant;

betreurt het dat de Commissie niets in deze richting heeft voorgesteld, ondanks de verzoeken van het Parlement, waarvan het eerste dateert uit 2007;

96.  is ingenomen met de nieuwe interne ontwikkelingen binnen de EIB in verband met de algemene toepassing van optimale bancaire werkmethoden; verlangt in dit verband dat bij de activiteiten van de EIB zowel binnen als buiten de EU ook zijn partnerbanken zich houden aan de optimale bankpraktijken die stroken met de EU-wetgeving inzake financiële diensten en met de stabiliteit van de financiële markten; verzoekt de EIB in zijn jaarlijkse werkprogramma een audit van een activiteitengebied op te nemen teneinde zekerheid te bieden dat de optimale bancaire werkmethoden deel uitmaken van de schriftelijke interne procedures van de bank;

97.  verzoekt de EIB de transparantie en toegankelijkheid van haar activiteiten, beoordelingen en resultaten te vergroten door zowel naar het eigen personeel toe, d.w.z. middels participatie in relevante interne vergaderingen, als extern, bijvoorbeeld op haar website, voor een betere informatieverschaffing te zorgen;

98.  verheugt zich over het feit dat de EIB maatregelen heeft genomen ter bestrijding van witwassen en financiering van terrorisme, en door de benoeming van een nieuw hoofd compliance voor de groep, de complianceafdeling van extra middelen heeft voorzien; verzoekt dat het Parlement stelselmatig over de in het verslag van het groepshoofd compliance vermelde resultaten op de hoogte wordt gehouden;

99.  verzoekt de EIB de rapportage per land te volgen teneinde de financiering van illegale activiteiten te bestrijden; is van mening dat alle begunstigden die in verschillende jurisdicties zijn gevestigd, zowel ondernemingen als financiële intermediairs, willen zij in aanmerking komen voor financiering en investering van de EIB, in hun door een auditor gecontroleerde jaarverslagen informatie per land bekend moeten maken over hun verkoop, activa, werknemers, winst en belastingbetaling in elk land waarin zij actief zijn; is van mening dat begunstigden overeenkomsten met regeringen van het gastland en met name de voor hen geldende fiscale regeling in elk land waarin zij actief zijn, bekend moeten maken;

100.  verzoekt de controleomgeving in de EIB aan de toekomstige toename van het aantal financieringsaanvragen aan te passen, die het gevolg is van de kapitaalsverhoging van de EIB, en in andere financiële partnerschappen, met name voor risicobeheerfuncties;

De follow-up van de EIB van resoluties van het Parlement

101.  verzoekt de EIB verslag uit te brengen over de stand van zaken en status van voorgaande aanbevelingen die het Europees Parlement met betrekking tot elk jaarverslag afgeeft, in het bijzonder over de impact van de in zijn mandaatsregio's verstrekte leningen op de groei en het scheppen van banen aldaar, en op economische integratie tussen de EU en kandidaat-lidstaten en nabuurschapslanden;

o
o   o

102.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Investeringsbank en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0404.
(2) PB C 258 E van 7.9.2013, blz. 131.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0057.
(4) PB L 280 van 27.10.2011, blz. 1.


De evaluatie van het Europees systeem voor financieel toezicht (ESFT)
PDF 269kWORD 98k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 met aanbevelingen van de Commissie over de evaluatie van het Europees systeem voor financieel toezicht (ESFT) (2013/2166(INL))
P7_TA(2014)0202A7-0133/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s(1),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit)(2),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen)(3),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten)(4),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1096/2010 van de Raad van 17 november 2010 tot toewijzing aan de Europese Centrale Bank van specifieke taken betreffende de werking van het Europees Comité voor systeemrisico's(5),

–  gezien Richtlijn 2010/78/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van de Richtlijnen 98/26/EG, 2002/87/EG, 2003/6/EG, 2003/41/EG, 2003/71/EG, 2004/39/EG, 2004/109/EG, 2005/60/EG, 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2009/65/EG wat de bevoegdheden van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) betreft(6),

–  gezien zijn standpunt van 12 september 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) wat de interactie daarvan betreft met Verordening (EU) nr.…/… van de Raad waarbij aan de ECB specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid op het gebied van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen(7),

–  gezien zijn standpunt van 12 september 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../... van de Raad waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid op het gebied van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen(8),

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken van 3 juni 2010 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europese Bankautoriteit(9) en zijn standpunt van 22 september 2010 over dat voorstel(10),

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken van 3 juni 2010 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen(11) en zijn standpunt van 22 september 2010 over dat voorstel(12),

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken van 3 juni 2010 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europese Autoriteit voor effecten en markten(13) en zijn standpunt van 22 september 2010 over dat voorstel(14),

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken van 18 mei 2010 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 98/26/EG, 2002/87/EG, 2003/6/EG, 2003/41/EG, 2003/71/EG, 2004/39/EG, 2004/109/EG, 2005/60/EG, 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2009/65/EG wat de bevoegdheden van de Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Europese Autoriteit voor effecten en markten betreft(15) en zijn standpunt van 22 september 2010 over dat voorstel(16),

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken van 25 mei 2010 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende macroprudentieel toezicht van de Gemeenschap op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico's(17) en zijn standpunt van 22 september 2010 over dat voorstel(18),

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken van 25 mei 2010 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot toewijzing aan de Europese Centrale Bank van specifieke taken betreffende de werking van het Europees Comité voor systeemrisico's(19) en zijn standpunt van 22 september 2010 over dat voorstel(20),

–  gezien het advies van de Commissie economische en monetaire zaken van 1 maart 2013 inzake het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2011,

–  gezien het advies van de Commissie economische en monetaire zaken van 1 maart 2013 inzake het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2011,

–  gezien het advies van de Commissie economische en monetaire zaken van 1 maart 2013 inzake het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2011,

–  gezien het advies van de Commissie economische en monetaire zaken van 5 september 2013 over de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 - alle afdelingen,

–  gezien de kernbeginselen voor een effectief bankentoezicht als goedgekeurd door het Comité van Basel voor het banktoezicht op 13 en 14 september 2012(21),

–  gezien de aanbevelingen van de Raad voor financiële stabiliteit van oktober 2011 over "Key Attributes of Effective Resolution Regimes for Financial Institutions",

–  gezien de gedragscode voor toezichthoudende autoriteiten als opgesteld door het Comité van Basel voor het banktoezicht in oktober 2010(22),

–  gezien het vonnis van het Hof van Justitie van Europese Unie van 22 januari 2014 in zaak C-270/12 Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tegen Raad van de Europese Unie en Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 42 en 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0133/2014),

A.  overwegende dat de financiële crisis heeft aangetoond dat ontoereikend risicobeheer en inefficiënt, onevenwichtig en gefragmenteerd toezicht op de financiële markten hebben bijgedragen tot financiële instabiliteit en een gebrek aan consumentenbescherming bij financiële diensten;

B.  overwegende dat het Europees Parlement een groot voorstander was van de oprichting van de Europese Toezichthoudende Autoriteiten (ESA's), heeft gezorgd voor meer bevoegdheden op het gebied van coördinatie en direct toezicht voor de ESA's, en van mening is dat deze autoriteiten belangrijke actoren zijn bij de ontwikkeling van stabielere en veiligere financiële markten en dat de Unie strenger en beter gecoördineerd toezicht nodig heeft op het niveau van de Unie;

C.  overwegende dat de oprichting van het Europees systeem voor financieel toezicht (ESFT) de kwaliteit en de samenhang van het financieel toezicht in de interne markt heeft verbeterd; overwegende dat dit een evolutionair proces is waarbij de leden van de toezichthoudende organen vooral de belangen en waarden van de Unie in het oog moeten houden;

D.  overwegende dat het microprudentieel toezicht in de Unie sinds de oprichting van het ESFT in een sneller tempo is ontwikkeld dan het macroprudentieel toezicht;

E.  overwegende dat meer bevoegdheden voor micro- en macro-economisch toezicht worden toegekend aan de Europese Centrale Bank (ECB) die de nodige maatregelen moet treffen om belangenconflicten te voorkomen vanwege de taken van de ECB op gebied van monetair beleid;

F.  overwegende dat de ESA's versnippering van de financiële markten in de Unie moeten voorkomen;

G.  overwegende dat de ESA's de opdracht hebben convergentie te verwezenlijken en kwaliteitsverbetering van het dagelijks toezicht te stimuleren, en dat de ESA's prestatie-indicatoren moeten ontwikkelen die zijn gericht op de resultaten op regelgevinggebied van het dagelijkse toezicht;

H.  overwegende dat de ESA's hun mandaat om bij te dragen tot wetgevingsprocedures en technische normen voor te stellen, in ruime mate hebben vervuld;

I.  overwegende dat de toepassingsgebieden van de ESA's in zeer verschillende richtingen zijn geëvolueerd, ook al zijn de verordeningen ter oprichting van de ESA's bijna identiek;

J.  overwegende dat de Commissie wat betreft technische reguleringsnormen (RTS) en technische uitvoeringsnormen (ITS) de bevoegdheid heeft de door de ESA voorgestelde ontwerpen met of zonder amendement goed te keuren, en een gedetailleerde motivering moet verstrekken, indien zij wil afwijken van die ontwerpen;

K.  overwegende dat is gebleken dat rechtstreeks toezicht van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) op de kredietratingbureaus de kwaliteit van het toezicht op dit terrein kan verbeteren;

L.  overwegende dat RTS worden goedgekeurd als gedelegeerde handelingen en de betrokkenheid van de ESA's garanderen op gebieden waarvoor zij meer technische expertise hebben om op een lager niveau wetgeving op te stellen;

M.  overwegende dat paragraaf 2 van het Gezamenlijk Akkoord tussen het Parlement, de Raad en de Commissie inzake gedelegeerde handelingen bepaalt dat de drie instellingen dienen samen te werken tijdens de gehele procedure die leidt tot de vaststelling van gedelegeerde handelingen met het oog op een adequate uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheid en een effectieve controle daarop door het Parlement en de Raad;

N.  overwegende dat het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (SSM) een belangrijke stap was in de richting van een samenhangend toezicht op banken in de eurozone en in andere deelnemende lidstaten;

O.  overwegende dat de oprichting van het SSM belangrijke gevolgen heeft voor de oprichting van institutioneel micro- en macroprudentieel toezicht binnen de Unie gezien de aan de ECB toegewezen bevoegdheden op die terreinen;

P.  overwegende dat het Europees Comité voor systeemrisico's (ESRB) gezorgd heeft voor bruikbare macro-economische aanbevelingen voor het wetgevingsproces waar op het gebied van geldmarktfondsen, kapitaalvereisten, de richtlijn hypothecair krediet of symmetrische garantiemaatregelen voor de lange termijn in Solvabiliteit II(23) slechts ten dele gevolg aan is gegeven door de Commissie en de medewetgevers;

Q.  overwegende dat het ESRB geen verplichte rol heeft binnen het wetgevingsproces, zelfs niet op het gebied van macro-economische kwesties;

R.  overwegende dat het raadgevend wetenschappelijk comité een belangrijke en constructieve rol speelde bij het aansturen van de agenda van het ESRB, met name door het ESRB aan te moedigen zich te concentreren op controversiële en fundamentele kwesties;

S.  overwegende dat de medewetgevers of de Commissie rekening hadden kunnen houden met sommige voorstellen van het ESRB, indien het deze in een eerder stadium van het wetgevingsproces had ingediend;

T.  overwegende dat het ESRB tijdens de financiële crisis werd opgericht om een verdere crisis te voorkomen en om financiële stabiliteit te bewaren;

U.  overwegende dat het systeemrisico van het beleid om de rentetarieven gedurende een buitensporig lange periode op een zeer laag niveau te houden in geen enkele verklaring van het ESRB is genoemd;

V.  overwegende dat het monetair beleid aanzienlijke gevolgen kan hebben voor kredietverleningen en kan leiden tot plotse stijging van activaprijzen en er derhalve een conflictenbelang kan ontstaan tussen het monetair beleid van de ECB en de activiteiten van het ESRB;

W.  overwegende dat het na de eerste voorstellen van de Commissie de bedoeling was dat het ESRB meer dan tweemaal zoveel personeelsleden zou krijgen dan het op dit moment heeft, en dat schommelingen in het aantal gekwalificeerde personeelsleden een nadelig effect heeft op zijn werkzaamheden;

X.  overwegende dat de ESMA geen rekening heeft gehouden met de verklaringen van het ESRB over de EMIR-verordening;

Y.  overwegende dat de oprichting van de het ESRB buiten de ECB, krachtens artikel 130 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), hem niet in staat stelt adviezen, aanbevelingen of waarschuwingen gericht aan het ECB uit te vaardigen;

Z.  overwegende dat de structuur van het ESRB en de omvang van zijn besluitvormingsorgaan een vlot besluitvormingsproces in de weg staan;

AA.  overwegende dat in aanbeveling 2011/3 van het ESRB wordt bepaald dat de centrale banken een toonaangevende rol moeten spelen bij het macroprudentieel toezicht en dat vertegenwoordigers van centrale banken dienovereenkomstig lid moeten zijn van de besluitvormende organen van het ESRB;

AB.  overwegende dat lidmaatschap van het ESRB in sterke mate gebaseerd is op de centrale banken, die een belangrijke rol spelen, maar ook gelijkwaardige vooruitzichten hebben;

AC.  overwegende dat belangrijke onderdelen van de sectorale wetgeving, waarin specifieke bevoegdheden worden verleend aan de ESA's, nog niet in werking zijn getreden, met als gevolg dat de ESA's hun werkzaamheden niet gelijkwaardig kunnen uitvoeren;

AD.  overwegende dat de wetgeving op het gebied van financiële markten, financiële diensten en financiële producten uiterst gefragmenteerd is en dat de veelheid aan wetsteksten zorgt voor mazen, doublures in de rapportagevoorschriften, institutionele divergentie en overlapping van de regelgeving, en onbedoelde gevolgen voor en negatieve effecten op de reële economie kan hebben;

AE.  overwegende dat de Verenigde Staten een federaal bureau voor de bescherming van consumenten op het gebied van financiële diensten heeft opgericht met een sterk mandaat;

AF.  overwegende dat transparantie een belangrijk onderdeel van goed bestuur vormt en dat het van belang is de transparantie van de werkzaamheden van de ESA's te vergroten en hun onafhankelijkheid;

AG.  overwegende dat, hoewel de ESA's over het algemeen op een transparante manier functioneren via informatie op hun websites, er behoefte is aan meer transparantie bij de werkzaamheden en de voortgang van de ESA's op het gebied van adviezen en voorstellen, alsmede aan meer informatie over de taskforces en werkgroepen;

AH.  overwegende dat de Commissie zowel formeel als informeel betrokken is bij de verrichtingen van de ESA's, maar dat haar betrokkenheid nog niet op transparante wijze geschiedt, en overwegende dat haar rol op één lijn moet worden gebracht met die van het Parlement en de Raad, zodat de onafhankelijkheid van de ESA's niet in twijfel wordt getrokken;

AI.  overwegende dat de bijdragen van de groepen belanghebbenden aan de werkzaamheden van de ESA's slechts beperkt van nut lijken te zijn geweest;

AJ.  overwegende dat een toename van de transparantie van uitermate groot belang is voor de groepen belanghebbenden om weloverwogen en werkzame regelgeving voor de financiële markten te ontwikkelen en overwegende dat samenwerking met de marktdeelnemers veel beter zou verlopen, indien deze groepen transparanter zouden zijn over de samenstelling van de groepen en de details van de aan de groepen verleende taken;

AK.  overwegende dat de ESA's de Commissie moeten ondersteunen door hun ervaring in financiële diensten op een transparante manier beschikbaar te stellen;

AL.  overwegende dat de ESA's de Commissie en de medewetgevers moeten bijstaan door te beoordelen in hoeverre wetgeving overeenkomt met de reguleringsdoelstellingen, en deze beoordeling omwille van de transparantie openbaar moeten maken; de ESA's moeten formele adviezen verlenen over voorgestelde communautaire wetgeving en de kwaliteit van de bewijzen en analysen in de effectenbeoordelingen van wetgevingsvoorstellen beoordelen;

AM.  overwegende dat de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaak C-270/12 wijst op een mogelijkerwijs uitgebreider werkterrein voor het Europees Systeem voor financieel toezicht (ESFS) overeenkomstig artikel 114 VWEU in vergelijking met de heersende interpretatie van het vonnis in zaak C-9/56 Meroni (24) toen het ESFS werd opgericht en derhalve moet de Commissie de mogelijke implicaties in de aanstaande herziening van het ESFS beoordelen;

AN.  overwegende dat het toezicht door de ECB op financiële conglomeraten die actief zijn in de bank- en verzekeringssector wordt beperkt door de rechtsgrondslag van het SSM;

AO.  overwegende dat de oprichting van het SSM het onderliggende toezichtstelsel van het ESFS wijzigt en een zekere mate van asymmetrie creëert tussen de verschillende autoriteiten en hun toezichtsgebieden;

AP.  overwegende dat het na de inwerkingtreding van het SSM met name van belang is om willekeur in de regelgeving te vermijden, gelijkwaardige randvoorwaarden te waarborgen en te zorgen voor een goede werking van de interne markt, verstoringen te voorkomen en de fundamentele vrijheden te behouden;

AQ.  overwegende dat de ECB en de ESA's verschillende rapportagevoorschriften en -termijnen hanteren en dat de oprichting van het SSM het ernstige gevaar met zich mee zou kunnen brengen dat er doublures ontstaan in de rapportagevoorschriften, indien nationale autoriteiten niet voldoende samenwerken met het SSM en de ESA's;

AR.  overwegende dat er zelden gebruik is gemaakt van het recht om onderzoek te doen naar mogelijke inbreuken op de Uniewetgeving en overwegende dat de ESA's slechts over zeer beperkte mogelijkheden beschikken om een onderzoek naar vermeende schendingen van de wet door nationale bevoegde autoriteiten in te stellen;

AS.  overwegende dat met betrekking tot mogelijke inbreuken op het Europees recht de besluiten die betrekking hebben op de nationale toezichthoudende autoriteiten, door nationale toezichthouders in de raden van toezicht van de ESA's worden genomen;

AT.  overwegende dat er onder invloed van de bindende bemiddelingsbevoegdheden van de ESA's veel bruikbare oplossingen tot stand zijn gekomen tussen de nationale toezichthoudende autoriteiten;

AU.  overwegende dat het voor nationale vertegenwoordigers moeilijk is geweest om hun rol als hoofd van een nationale bevoegde autoriteit los te zien van het Europese besluitvormingsproces waarbij hun vermogen om overeenkomstig artikel 42 van de ESA-verordeningen te voldoen aan het vereiste om uitsluitend in het belang van de hele Unie onafhankelijk en objectief te handelen, onder druk komt te staan;

AV.  overwegende dat onderlinge druk niet heeft gewerkt op de manier zoals werd voorzien tijdens het oorspronkelijke ontwerp van de ESA's, maar voor hen wel nodig is om hun ontwikkeling te kunnen stimuleren;

AW.  overwegende dat sommige ESA's nog steeds moeite hebben om de voor hun werk benodigde informatie in het juiste formaat te verkrijgen, en overwegende dat de EBA stresstests heeft moeten uitvoeren, maar dat in sommige gevallen geen van deze instanties de benodigde wettelijke bevoegdheid had om de voor de tests vereiste informatie te verzamelen, noch de wettelijke bevoegdheden om gegevens te verifiëren die onnauwkeurig bleken;

AX.  overwegende dat de ESA's kunnen afzien van bepaalde noodzakelijke verzoeken om informatie omdat zij anticiperen op een afwijzing in hun raden van toezicht;

AY.  overwegende dat krachtens onlangs overeengekomen wetgeving de bevoegdheden van de ESA's zijn verruimd om vermeende schendingen of niet-toepassing van het Unierecht te onderzoeken waardoor de bevoegde autoriteiten verplicht zijn de relevante ESA alle informatie te verstrekken die nodig wordt geacht, waaronder de manier waarop de wetgeving overeenkomstig Unierecht wordt toegepast;

AZ.  overwegende dat in de loop van de oprichting van het SSM enige vooruitgang was geboekt doordat aan de EBA de nodige bevoegdheden waren verleend om rechtstreeks informatie in te winnen, maar dat deze aan de andere ESA's moeten worden verleend;

BA.  overwegende dat gebleken is dat richtsnoeren een zinvol en noodzakelijk instrument zijn om lacunes in de regelgeving op te vullen omdat er in de sectorale wetgeving geen bevoegdheden waren verleend aan de ESA's;

BB.  overwegende dat de ESA's wel degelijk het mandaat hebben om de invoering van Uniewetgeving in de lidstaten te controleren, maar niet over genoeg hulpbronnen beschikken om de daadwerkelijke handhaving te beoordelen;

BC.  overwegende dat MiFID I richtlijn(25) in alle lidstaten is ingevoerd, maar dat sommige lidstaten weigeren de regelgeving inzake consumentenbescherming in de praktijk toe te passen en te handhaven;

BD.  overwegende dat de deelname van ESA-vertegenwoordigers aan de colleges van toezicht het functioneren van de colleges heeft verbeterd, maar dat de colleges slechts beperkt vooruitgang hebben geboekt bij het vergroten van de convergentie in het toezicht;

BE.  overwegende dat het stemrecht in de raden van toezicht van de ESA's niet in verhouding staat tot de omvang van de relevante lidstaten, zoals momenteel het geval is in de ECB en in andere Europese agentschappen;

BF.  overwegende dat de wijzigingen van het originele stemsysteem dat cruciaal is gebleken om een gelijke behandeling van de lidstaten en soepel functioneren van de ESA's te waarborgen, een concessie aan sommige lidstaten waren waardoor de besluitvormingsprocedures binnen de raad van toezicht bezwarender en omslachtiger werden;

BG.  overwegende dat er geen leeftijds- of genderdiscriminatie moet zijn bij de aanstelling van voorzitters van de ESA's, een functie die in de hele Unie breed bekend moet worden gemaakt;

BH.  overwegende dat de voorzitter, de uitvoerend directeur en de leden van de raad van toezicht en de raad van bestuur zich onafhankelijk moeten kunnen opstellen en alleen in het belang van de Unie moeten kunnen handelen;

BI.  overwegende dat sommige nationale toezichthouders van de lidstaten problemen hebben gehad om hun verplichte bijdrage aan de begrotingen van de ESA's af te dragen;

BJ.  overwegende dat de verplichte bijdrage van de lidstaten strijdig is met de onafhankelijkheid van de ESA's;

BK.  overwegende dat de ESA's hebben verklaard moeite te hebben met het aanwerven van personeel dat beschikt over een zekere leidinggevende ervaring en dat ze worden beperkt in de vervulling van hun mandaat wegens een gebrek aan middelen en menskracht en dat de beschikbare middelen geen weerspiegeling zijn van de uit te voeren taken;

BL.  overwegende dat de huidige financiering van de ESA's, met een gemengde financieringsregeling, niet flexibel is, tot administratieve rompslomp leidt en de onafhankelijkheid van de agentschappen onder druk zet;

BM.  overwegende dat het regelgevingsmandaat om uitvoeringsbesluiten en gedelegeerde handelingen te ontwikkelen voor de ESA's in de opbouwfase een prioriteit is geweest en van buitensporige invloed is geweest op de werkdruk in vergelijking met andere verantwoordelijkheden;

BN.  overwegende dat de ESA's niet voldoende middelen hebben kunnen toewijzen aan de kerntaak van het uitvoeren van economische analysen van financiële markten (als opgenomen in artikel 8, lid 1, onder g), van Verordeningen (EU) nrs. 1093/2010, (EU) 1094/2010 en (EU) 1095/2010), wat een essentiële basis vormt voor het opstellen van hoogwaardige regelgeving;

BO.  overwegende dat het gemeenschappelijke mandaat om een consumententrendrapport op te stellen vereist dat alle lidstaten informatie over deze trends verzamelen;

BP.  overwegende dat de EBA nog steeds geen rechtsgrondslag heeft in de richtlijnen betreffende betalingsdiensten, consumentenkrediet(26) , en andere zaken;

BQ.  overwegende dat sommige eisen die door de ESA's waren bedoeld voor alle marktdeelnemers door sommige marktdeelnemers werden beschouwd als overdreven, zinloos en niet in verhouding tot de omvang en het soort bedrijf van de marktdeelnemers, en de sectorale wetgeving niet altijd voldoende flexibiliteit bood bij de toepassing van het Unierecht;

BR.  overwegende dat de ECB het recht heeft in werkgroepen van de Raad deel te nemen, terwijl de ESA's amper deelnemen aan het formele besluitvormingsproces;

BS.  overwegende dat op het vlak van consumentenbescherming de inspanningen, aangewende middelen en resultaten van de ESA's uiteenliepen en met name met betrekking tot de EBA zeer weinig voorstelden;

BT.  overwegende dat een zwak bestuur en systeem van openbaarmaking aanzienlijk hebben bijgedragen tot de huidige crisis;

BU.  overwegende dat de nieuwe toezichtsbeginselen van Basel twee nieuwe beginselen bevatten inzake bedrijfsbestuur en transparantie en openbaarmaking;

BV.  overwegende dat wanverkoop, oneerlijke mededinging en profiteergedrag consumenten kunnen schaden;

BW.  overwegende dat de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (EIOPA) en de EBA niet gezorgd hebben voor substantiële consumententrendrapporten;

BX.  overwegende dat de bekendmaking van het door de ECB-president Mario Draghi beloofde verslag over financiële stabilisatie van het ESRB nog steeds op zich laat wachten;

BY.  overwegende dat de leden van de ESA's, om besluiten te nemen op het gebied van consumentenbescherming, een gelijkwaardig deskundigheidsniveau moeten hebben, zelfs wanneer sommigen onder hen niet een parallel mandaat hebben in hun eigen lidstaat;

BZ.  overwegende dat de huidige vrijwaringsclausules in artikel 38, lid 1, van Verordeningen (EU) nrs. 1093/2010, 1094/2010, en 1095/2010, de mogelijkheden beperken voor bemiddeling overeenkomstig de artikelen 18 en 19, en dat daarom, met name in gevallen van grensoverschrijdende groepsafwikkeling overeenkomstig de richtlijn bankherstel en -afwikkeling, de lidstaat die de budgettaire verantwoordelijkheid heeft voor de instelling in kwestie de uiteindelijke besluitvormingsbevoegdheid behoudt;

1.  verzoekt de Commissie om vóór 1 juli 2014 wetgevingsvoorstellen in te dienen bij het Parlement voor herziening van de Verordeningen (EU) nrs. 1092/2010, 1093/2010, 1094/2010, 1095/2010, en 1096/2010, aan de hand van de gedetailleerde aanbevelingen in de bijlage, op basis van de opgedane ervaring sinds de ESA's werden opgericht en een diepgaande analyse van de rechtsgrondslag en beschikbare alternatieven voor artikel 114 VWEU, met inbegrip van de recente jurisprudentie;

2.  constateert dat deze aanbevelingen in overeenstemming zijn met de grondrechten en het subsidiariteitsbeginsel;

3.  is van oordeel dat de financiële implicaties van het verlangde voorstel moeten worden gedekt door voldoende middelen uit de Uniebegroting, rekening houdend met de optie van de ESA's om vergoedingen bij entiteiten die onder hun toezicht vallen, in mindering te brengen;

4.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en bijgaande gedetailleerde aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.

BIJLAGE

GEDETAILLEERDE AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL

Het Europees Parlement is van mening dat de vast te stellen rechtshandeling of rechtshandelingen in het volgende moet/moeten voorzien:

Het Europees systeem voor financieel toezicht moet verder worden aangepast aan het SSM door:

–  het mandaat voor alle ESA's voor bindende en niet-bindende bemiddeling te verruimen, met name met betrekking tot de ECB;

–  het mandaat voor alle ESA's om bindende bemiddeling uit te voeren te verduidelijken op terreinen waarover de ESA's een eigen oordeel moeten vellen;

–  de ESA's de mogelijkheid te bieden om op initiatief van de raad van bestuur bindende en niet-bindende bemiddeling te starten, wanneer sectorale wetgeving daar in voorziet;

–  de bevoegdheden van alle ESA's te verruimen om stresstests te verrichten om ten minste vergelijkbare mogelijkheden te hebben als de EBA ten tijde van de oprichting van het SSM;

–  ervoor te zorgen dat de ESA's, het ESRB, de nationale toezichthoudende autoriteiten en de ECB in geval van lidstaten die tot het SSM behoren, toegang hebben tot dezelfde informatie die zo mogelijk verstrekt moet worden met dezelfde regelmaat en in een gemeenschappelijk elektronisch formaat dat moet worden bepaald door de ESA's. Aan het gemeenschappelijk formaat is echter geen verplichting tot levering van gegevens in overeenstemming met de IFRS verbonden, en er wordt tevens voorzien in toereikende overgangsperioden voor de verplichte invoering van het gemeenschappelijk formaat;

–  ervoor te zorgen dat het ESRB zich kan ontwikkelen tot een sterk netwerk waarmee een permanente controle en analyse van systeemrisico's onder besluitvormers wordt gewaarborgd, en een cultuur van dialoog wordt ontwikkeld tussen microprudentieel toezicht en macro-economisch toezicht;

–  te voorzien in mechanismen die de onafhankelijkheid van het ESRB vergroten, waarbij de interactie met de ECB wordt gewaarborgd;

–  de benodigde operationele wijzigingen in het ESRB door te voeren vanwege de oprichting van het SSM, waaronder de mogelijkheid voor het ESRB om waarschuwingen en aanbevelingen gericht aan het ECB en het SSM uit te vaardigen;

–  één centraal punt voor het verzamelen van gegevens te ontwikkelen, dat verantwoordelijk zal zijn voor de selectie, validatie en verzending van de desbetreffende gegevens;

–  de rol van het wetenschappelijk comité van het ESRB te vergroten;

–  een uitvoerend voorzitter van het ESRB te benoemen;

–  het mandaat en de functies van het ESRB te beoordelen en te verduidelijken om mogelijke belangenconflicten tussen microprudentieel toezicht en toezichthoudende instrumenten en macro-economisch toezicht te vermijden;

–  de coördinerende rol van de stuurgroep van het ESRB te versterken en de samenstelling ervan aan te passen;

–  de lijst van mogelijke instellingen waaraan door het ESRB gegeven waarschuwingen en aanbevelingen kunnen worden gericht, uit te breiden met de ECB (in haar functies als vastgelegd in het SSM) en nationale macroprudentiële autoriteiten;

–  de ESRB-aanbevelingen op te nemen in het Europees Semester via de landenspecifieke aanbevelingen en de aanbevelingen voor de Unie als geheel;

Waar de ervaring heeft geleerd dat herziening noodzakelijk is, moeten de nieuwe rechtshandelingen het functioneren van het ESFT verbeteren door:

Voorzitters

–  de bevoegdheden van de voorzitters van alle drie ESA's zodanig te verruimen dat zij technische en operationele besluiten mogen nemen of andere toezichthoudende autoriteiten om informatie mogen verzoeken overeenkomstig het mandaat van de respectieve ESA en door te vergemakkelijken dat er meer bevoegdheden van de raden van toezicht worden gedelegeerd aan de voorzitter;

–  de voorzitters de bevoegdheid te verlenen om collegiale toetsing uit te voeren overeenkomstig artikel 30 van de ESA-verordeningen;

–  de voorzitters en uitvoerend directeuren stemrecht te verlenen in de raad van toezicht;

–  ervoor te zorgen dat de voorzitters van de ESA's de bevoegdheid hebben de voorzitters van interne commissies en werkgroepen te benoemen overeenkomstig artikel 41 van de ESA-verordeningen;

–  ervoor te zorgen dat de voorzitters van de ESA's en het ESRB ten minste tweemaal per jaar formeel worden uitgenodigd voor vergaderingen van ECOFIN om verslag te doen van hun activiteiten en werkprogramma;

–  ervoor te zorgen dat er actief wordt gestreefd naar genderevenwicht in het kader van de selectieprocedures van voorzitters en hun plaatsvervangers en dat het proces transparant is en zodanig wordt gepland dat het Parlement de mogelijkheid heeft bij dergelijke procedures zijn rol te vervullen;

–  ervoor te zorgen dat, onverminderd de eerbiediging van het in bovenstaande paragraaf genoemde beginsel, de voorzitters van de ESA's uitsluitend worden geselecteerd op basis van verdiensten, vaardigheden, kennis van financiële instellingen en markten, en ervaring die relevant is voor financieel toezicht en financiële regulering;

Goed bestuur: organisatie, besluitvorming, onafhankelijkheid en transparantie

–  artikel 45 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010, en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 te amenderen en de raden van bestuur van de drie ESA's om te vormen tot onafhankelijke organen, bestaande uit drie professionals met een Europees mandaat, te benoemen door het Parlement, de voorzitter van de ESA's en de uitvoerend directeuren en de leden van de raad van bestuur stemrecht te verlenen in de raad van toezicht, om meer onafhankelijkheid te waarborgen ten opzichte van nationale belangen; de voorzitter van de raad van bestuur is tevens voorzitter van de raad van toezicht en heeft een beslissende stem in zowel de raad van beheer als de raad van toezicht;

–  artikel 40 van Verordeningen (EU) nrs. 1093/2010, 1094/2010 en 1095/2010 te amenderen en de samenstelling van de raad van toezicht te wijzigen, die zou moeten bestaan uit het hoofd van de nationale bevoegde autoriteiten en de leden van de raad van bestuur;

–  de taken tussen de raad van bestuur en de raad van toezicht zodanig opnieuw te verdelen, dat de raad van toezicht zich toespitst op het verlenen van strategische sturing aan de werkzaamheden van de ESA's, de goedkeuring van technische normen, algemene richtsnoeren en aanbevelingen en adviezen over tijdelijk ingrijpen, terwijl andere besluiten door de raad van bestuur worden genomen, waarbij de raad van toezicht in bepaalde gevallen het recht heeft bezwaar aan te tekenen tegen het voorstel van de raad van bestuur;

–  de ESA's een onafhankelijke begrotingslijn toe te wijzen zoals voor de Europese Toezichthouder voor Gegevensbescherming, die gefinancierd zou moeten worden uit de bijdragen van de marktdeelnemers en de begroting van de Unie;

–  de onafhankelijkheid van de ESA's ten opzichte van de Commissie te vergroten, met name met betrekking tot de dagelijkse werkzaamheden;

–  meer gestroomlijnde besluitvormingsprocessen te verwezenlijken binnen de raden van toezicht van alle ESA's;

–  de stemmechanismen te vereenvoudigen en door voor alle ESA's opnieuw hetzelfde stemreglement in te stellen, gebaseerd op het huidige stemmechanisme van de ESMA en de EIOPA;

–  de onafhankelijkheid van de ESA's ten opzichte van de Europese Commissie te vergroten en te waarborgen door formele procedures en openbaarmakingsverplichtingen vast te stellen voor mededelingen, juridische adviezen en formeel en informeel mondeling advies dat door de Commissie wordt verstrekt;

–  ervoor te zorgen dat in geval van kwesties betreffende consumentenbescherming de leden in de raad van toezicht die in hun eigen lidstaat geen mandaat hebben voor consumentenbescherming, in de relevante raadsvergaderingen worden vergezeld door een vertegenwoordiger van de leidinggevende nationale autoriteit;

–  snelle en doeltreffende besluitvormingsprocedures te ontwikkelen binnen het Gemengd Comité zodat besluiten sneller kunnen worden genomen en de kans op bezwaren wordt verkleind;

–  de flexibiliteit van ESA's te vergroten om gespecialiseerd personeel aan te nemen voor specifieke taken, en ook voor kortdurende perioden;

–  de transparantie te vergroten op het gebied van de betrokkenheid van belanghebbenden en mogelijke belangenconflicten en door een strengere regeling te ontwikkelen voor afkoelingsperiodes, met name middels grotere betrokkenheid van kleinhandelsgroepen, doeltreffende raadplegingen en transparantere processen;

–  het systeem van de groepen belanghebbenden te herzien, waaronder hun structuur, hun samenstelling en middelen en de samenstelling van de groepen belanghebbenden te veranderen ten gunste van een betere vertegenwoordiging van consumenten en niet-industriële belanghebbenden;

–  een economische analyse-eenheid op te richten die volledig onderbouwde kosten-batenanalyses opstelt van voorgestelde RTS'en, ITS'en en richtsnoeren, en bijdragen levert aan de aan de Commissie, het Parlement en de Raad verleende adviezen bij het opstellen van nieuwe wetgeving en bij het herzien van bestaande wetgeving;

Eén enkel wetboek en interne markt

–  het toepassingsgebied van de maatregelen en de lijst van sectorale wetgeving in artikel 1, lid 1, van de ESA-verordeningen te herzien;

–  van de Commissie en, in voorkomend geval, de ESA's te eisen dat zij een tijdige reactie geven op de opmerkingen van de leden van het Europees Parlement inzake ontwerpen van RTS, met name wanneer de standpunten van leden van het Europees Parlement niet zijn terug te vinden in de door de Commissie vastgestelde RTS;

–  van de Commissie te eisen dat wanneer zij de door de ESA's voorgestelde RTS'en en ITS'en niet goedkeurt, haar redenen alsmede volledig onderbouwde kosten-batenanalyses openbaar te maken om dit besluit te rechtvaardigen;

–  een formele communicatiemethode op te zetten met het directoraat-generaal Mededinging van de Commissie om te waarborgen dat de wetgeving inzake financiële diensten eerlijke en duurzame concurrentie op de interne markt stimuleert en dat concurrentieverstorende onevenwichtigheden ten gevolge van bepaalde wetgeving erdoor worden vermeden, zowel wat betreft de toegang voor consumenten tot verkoopdiensten en op welke manier deze per lidstaat verschillen, als wat betreft overeenkomstige professionele betrokkenen en de groothandelsmarkten;

–  de ESA's het mandaat te geven om de Commissie in kennis te stellen van gevallen waarin nationale wetgeving of verschillen in nationale wetgeving de werking van de interne markt belemmeren;

–  de ESA's het mandaat en de bevoegdheden te verschaffen om prijsverschillen tussen de lidstaten vast te stellen en bepaalde markten te analyseren waar sprake kan zijn van profiteergedrag;

–  het mandaat van de ESA's te verruimen om de verspreiding van financiële gegevens en marktdiscipline te bevorderen, waarbij van hen wordt verlangd dat ze op hun websites informatie bekendmaken over afzonderlijke financiële instellingen, wat naar hun oordeel nodig is om de transparantie van de financiële markten te waarborgen;

–  te verduidelijken dat er uitsluitend op basis van de respectieve bevoegdheden in sectorale wetgeving richtsnoeren ter verbetering van gemeenschappelijke normen voor de gehele interne markt overeenkomstig artikel 16 van Verordeningen (EU) nrs. 1093/2010, 1094/2010 en 1095/2010 kunnen worden gegeven, en de relevante overwegingen te verduidelijken waardoor de democratische legitimiteit kan worden gewaarborgd;

–  te verduidelijken dat richtsnoeren overeenkomstig artikel 9, lid 1 van de ESA-verordeningen identiek zijn aan richtsnoeren overeenkomstig artikel 16;

–  te zorgen voor een gelijk speelveld tussen alle financiële instellingen in de Unie en van de ESA's te verlangen dat zij het proportionaliteitsbeginsel toepassen, met name ten aanzien van kleine en middelgrote marktdeelnemers bij de uitoefening van hun taken en de ontwikkeling van hun toezichtsmethodes, -praktijken en -handboeken;

–  van de ESA's te verlangen dat zij beoordelingen uitvoeren over de effecten van voorgestelde maatregelen op kleine ondernemingen en over belemmeringen voor de toegang tot de financiële sector;

–  de onderzoeksbevoegdheden van de ESA's te verruimen ten aanzien van mogelijke inbreuken op Uniewetgeving en de door hen ontworpen technische reguleringsnormen;

–  de ESA's een duidelijk mandaat te geven op het gebied van bedrijfsbestuur, transparantie en openbaarmaking om de vergelijkbaarheid van de informatie in de Unie en de marktdiscipline te vergroten, alle belanghebbenden in staat te stellen de risicoprofielen en praktijken te doorgronden en te vergelijken en het vertrouwen bij het grote publiek te bevorderen;

–  ervoor te zorgen dat het Parlement ten minste drie maanden de tijd heeft om een afwijzing van een gedelegeerde handeling of uitvoeringsbesluit te overwegen;

–  te zorgen voor de verplichte vroegtijdige betrokkenheid van de ESA's en het ESRB bij de voorbereiding van wetgevingsprocedures op het terrein van hun deskundigheid;

–  ervoor te zorgen dat het Parlement de mogelijkheid heeft om te profiteren van de deskundigheid van de ESA's en het ESRB, ook bij de opstelling en timing van de voorgestelde RTS'en, en hun vragen te stellen;

Samenwerking en convergentie op toezichtsgebied

–  het evenwicht te verbeteren in het toezicht van de drie sectoren middels het bevorderen van de rol van de ESMA en de EIOPA binnen het ESFT om ongepaste aanpassing en toepassing van bankgerichte regelgeving op andere sectoren te vermijden en te zorgen voor een gelijk speelveld;

–  het model voor collegiale toetsing van de ESA's te herzien en door een meer onafhankelijk beoordelingsmodel te ontwikkelen, zoals dat van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) (FSAP);

–  een passend mechanisme in te stellen voor, indien nodig, beoordeling van de toezichthoudende praktijken in de lidstaten, op basis van een dialoog met de bevoegde autoriteiten middels locatiebezoeken en, in voorkomend geval, aangevuld met aanbevelingen voor verbeteringen;

–  de verantwoordelijkheid van de EBA te vergroten om het handboek voor toezicht over de financiële instellingen op te stellen en bij te werken en ESMA en EIOPA vergelijkbare verantwoordelijkheden te geven om een consistent toezicht en een gemeenschappelijke cultuur op het gebied van toezicht in Europa te verbeteren;

–  ervoor te zorgen dat de werkzaamheden van de ESA's op het gebied van consumentenbescherming niet worden belemmerd door verschillen in de rechtsgrondslag van de ESA's, in de respectieve oprichtingsverordeningen en in de krachtens sectorale wetgeving aan hen verleende mandaten;

–  te verduidelijken dat de bevoegdheid van de ESA's om meningsverschillen te beslechten losstaat van hun bevoegdheid om mogelijke schendingen van het Unierecht te onderzoeken, en kan worden gebruikt om de coördinatie van consistentie binnen het toezicht en convergentie van toezichthoudende praktijken te stimuleren zonder aanvullende bevoegdheden in sectorale wetgeving;

–  het toezichthoudend mandaat van de colleges van toezichthouders uit te breiden en de rol van de ESA's als belangrijkste toezichthouder binnen de colleges te verbeteren;

–  ervoor te zorgen dat, wanneer het SSM de toegewezen coördinator is voor aanvullend toezicht op financiële conglomeraten, het toezicht op de tot het conglomeraat behorende verzekeringsmaatschappij of -groep ten minste gelijkwaardige betrokkenheid met zich meebrengt van de toezichthoudende autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de verzekeringsmaatschappij of -groep;

–  de ESA's moeten de overlappingen van hun mandaten in kaart brengen en met aanbevelingen komen voor het samenvoegen van aanpassingen aan en herzieningen van de wetgeving teneinde de samenhang te verbeteren en via een gestroomlijnde benadering eenvormigheid tussen sectoren en wetgeving te waarborgen, met name wat betreft de regelgeving inzake consumentenbescherming, zodat de samenhang in het ene enkele wetboek wordt vergroot;

–  de rol van de ESA's en het ESRB te verruimen bij het vertegenwoordigen van de EU in internationale organisaties en hen dezelfde lidmaatschapsstatus te verlenen als de nationale toezichthoudende autoriteiten;

–  ervoor te zorgen dat de ESA's gezamenlijk in het Gemengd Comité een gestructureerd beleid en strategie uitwerken, waarin hun prioriteiten worden opgesomd en hun respectieve rollen en koppeling met de NCA's worden vastgelegd, en dat ze jaarlijks een gezamenlijk en horizontaal verslag indienen over consumentenbescherming;

Versterkte bevoegdheden

–  de onderzoeksbevoegdheden van de ESA's te verruimen en hun middelen uit te breiden om rechtstreeks toezicht uit te oefenen op passende tenuitvoerlegging van regelgeving die is ontleend aan rechtshandelingen, en op naleving van andere besluiten die krachtens het rechtskader van de Unie zijn goedgekeurd;

–  rechtstreeks toezicht, inclusief stresstests, door de ESA's in te stellen op sterk geïntegreerde pan-Europese entiteiten of activiteiten, door ESMA en EIOPA de bevoegdheid, het mandaat en de middelen te geven om deze activiteiten uit te voeren en de consistentie van de relevante planning voor herstel en afwikkeling te controleren;

–  de EBA de bevoegdheid, het mandaat en de middelen geven om maatregelen te ontwikkelen die nieuwe risico's voor consumenten in de bankensector kunnen vaststellen;

–  de rechtsgrondslag te versterken voor de werkzaamheden van de ESA's op het gebied van consumentenbescherming, waarbij wetgeving die maatregelen ter bescherming van consumenten bevat, aan het toepassingsgebied van de ESA's wordt toegevoegd; voor de toepassing van de ESA-verordening de definitie van "financiële instelling" te verbreden om ervoor te zorgen dat dezelfde activiteiten onder dezelfde regelgeving vallen en de verwijzingen naar "bevoegde autoriteiten" bij te werken;

–  de ESA's een mandaat te verlenen en de bevoegdheden om normen vast te stellen voor de behandeling van nationale klachten en de verzameling van gegevens over klachten;

ESRB

–  ervoor te zorgen dat het ESRB wordt vertegenwoordigd op de vergaderingen van het Economisch en Financieel Comité;

–  het ESRB in staat te stellen EU-brede richtsnoeren voor de lidstaten op te stellen over macroprudentiële instrumenten, zoals leverage-, lening-tegen-waarde- en schuld-tegen-inkomen-verhoudingen;

–  het ESRB in staat te stellen waarschuwingen en aanbevelingen uit te vaardigen gericht aan de ECB wat betreft zijn rol in het monetair beleid en wat betreft zijn functie als enige toezichthouder (SSM);

–  artikel 15 van de ESRB-verordening te herzien en te vereenvoudigen om gegevensverzameling door het ESRB mogelijk te maken, waardoor besluitvorming over verzoeken om gegevens voor het ESRB sneller en eenvoudiger kan plaatsvinden, en door ervoor te zorgen dat het ESRB toegang heeft tot realtimegegevens;

–  de structuur van het ESRB te herzien zodat de besluitvorming kan worden versneld en de verantwoordingsplicht wordt verzwaard;

–  de bijdrage van het ESRB aan fora voor internationale macroprudentiële regelgeving te versterken;

–  de voor het secretariaat van het ESRB beschikbare analytische hulpmiddelen uit te breiden en het raadgevend wetenschappelijk comité van het ESRB van meer middelen te voorzien;

–  ervoor te zorgen dat het ESRB wordt geraadpleegd, wanneer de bevoegde autoriteiten, waaronder de ECB, en de ESA's stresstests ontwikkelen;

–  ervoor te zorgen dat er vertegenwoordigers van het ESRB als waarnemers worden uitgenodigd voor relevante vergaderingen en discussies binnen de ECB, waaronder de vergaderingen van het financieel stabilisatiecomité;

–  artikel 18 van de ESRB-verordening inzake de bekendmaking van waarschuwingen en aanbevelingen te herzien om het ESRB bekender te maken bij het grote publiek en de follow-up van zijn waarschuwingen en aanbevelingen te verbeteren;

Vóór de rechtshandelingen worden vastgesteld, moeten de volgende kwesties diepgaand worden onderzocht, omdat lidstaten zelfs op het dieptepunt van de financiële crisis niet bereid waren om substantiële toezichtsbevoegdheden over te dragen aan de ESA's:

–  of het huidige model van drie afzonderlijke toezichthoudende autoriteiten de beste oplossing is voor een coherent toezicht;

–  of de Europese Commissie uit zijn rol als waarnemer is getreden wat betreft de raad van toezicht van de ESA's;

–  of met het oog op de onafhankelijkheid van de ESA's hun sterke afhankelijkheid van de Europese Commissie een belemmering vormt voor de ontwikkeling van de ESA's en of de transparantie op dit gebied moet worden vergroot;

–  welke gevolgen de oprichting van het SSM impliciet zal hebben voor het financieel toezicht in de Unie als geheel;

–  of, met betrekking tot het banktoezicht, de oprichting van het SSM een volledige herziening van de taken en het mandaat van de EBA vereist;

–  of het veelvoud van wetsteksten en de gedeeltelijke overlapping in de Uniewetgeving over financiële regelgeving mazen creëert en uiteenlopende definities en of dit zou kunnen worden opgelost door een allesomvattende Europese Financiële Code;

–  hoe de rapportage aan de ESA's en nationale toezichthouders voor marktdeelnemers zou kunnen worden gestandaardiseerd, geoptimaliseerd en vereenvoudigd;

–  op welke wijze de noodbevoegdheden van de ESA's moeten worden gehandhaafd;

–  of de mogelijkheid voor de ESA's om tijdelijk de toepassing van een bepaalde regel op te schorten zinvol zou kunnen zijn om onbedoelde gevolgen vanwege buitengewone ontwikkelingen op de markt, te voorkomen;

–  of het samenvoegen van verantwoordelijkheden van de ESA's, zoals voor consumentenbescherming in vaste commissies die onder de verantwoordelijkheid van het Gemengd Comité vallen, de efficiëntie kan verhogen en dubbele taken zoveel mogelijk kan terugdringen;

–  of een verzekeringsunie overeenkomstig het model van de bankenunie nodig is en welke rollen het ESFT binnen deze verzekeringsunie zou kunnen vervullen;

–  of de EBA en de EIOPA aanvullende middelen toegewezen moeten krijgen om de convergentie van het toezicht met betrekking tot interne modellen voor kapitaalvereisten te controleren en te bevorderen;

–  of het mandaat, de bevoegdheden en middelen van het onlangs in de VS opgerichte bureau voor de bescherming van consumenten van financiële diensten als een model kunnen dienen voor het ESFT;

–  of extra vergoedingen uit de financiële sector voor de ESA's een aanvullende bron van inkomsten kunnen zijn, bijvoorbeeld wanneer vergoedingen van centrale tegenpartijen (CCP's) van derde landen worden aanvaard;

–  of de ESA's doeltreffender zouden kunnen bijdragen aan bevordering van de financiële geletterdheid middels het instellen van een Europees financieel Programme for International Assessment (PISA) naar analogie van het PISA van de OESO;

–  of de drie ESA's en het ESRB een gezamenlijke nieuwsbrief zouden moeten uitgeven.

(1) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1.
(2) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.
(3) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.
(4) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.
(5) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 162.
(6) PB L 331 van 15.12.2010, blz. 120.
(7) P7_TA(2013)0371.
(8) P7_TA(2013)0372.
(9) A7-0166/2010.
(10) PB C 50 E van 21.2.2012, blz. 214.
(11) A7-0170/2010.
(12) PB C 50 E van 21.2.2012, blz. 209.
(13) A7-0169/2010.
(14) PB C 50 E van 21.2.2012, blz. 217.
(15) A7-0163/2010.
(16) PB C 50 E van 21.2.2012, blz. 212.
(17) A7-0168/2010.
(18) PB C 50 E van 21.2.2012, blz. 210.
(19) A7-167/2010.
(20) PB C 50 E van 21.2.2012, blz. 216.
(21) http://www.bis.org/publ/bcbs230.pdf.
(22) http://www.bis.org/publ/bcbs177.pdf.
(23) Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335, 17.12.2009, blz. 1).
(24) Zaak 9/56 Meroni tegen Hoge Autoriteit [1957 en 1958] ECR 133.
(25) Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).
(26) Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB L 133 van 22.5.2008, blz. 66).


Toegang van het publiek tot documenten - 2011-2013
PDF 252kWORD 73k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over toegang van het publiek tot documenten (artikel 104, lid 7) in de periode 2011-2013 (2013/2155(INI))
P7_TA(2014)0203A7-0148/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 1, 10 en 16 van het EU-Verdrag (VEU) en de artikelen 15 en 298 van het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU),

–  gezien artikel 11 van het VEU en de verplichting van de instellingen om een open, transparante en regelmatige dialoog te voeren met representatieve organisaties en met het maatschappelijk middenveld,

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en in het bijzonder de artikelen 41 (behoorlijk bestuur) en 42 (recht op toegang tot documenten),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie(1),

–  gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1700/2003 van de Raad van 22 september 2003 tot wijziging van Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83 inzake het voor het publiek toegankelijk maken van de historische archieven van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie(2),

–  gezien zijn resolutie van 14 september 2011 over de toegang van het publiek tot documenten voor de periode 2009-2010(3),

–  gezien de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie betreffende de toegang tot documenten en met name de uitspraken van het Hof van Justitie in de zaken Access Info Europe (zaak C-280/11 P), Donau Chemie (C-536/11), IFAW vs de Commissie (C-135/11)(4), My Travel (C-506/08 P) en Turco (gevoegde zaken C-39/05 P en C-52/05 P), en de arresten van het Gerecht in de zaken In ‘t Veld vs de Raad (T-529/09), Germany vs de Commissie (T-59/09), EnBW vs de Commissie (T-344/08), Sviluppo Globale (T-6/10), Internationaler Hilfsfonds (T-300/10), European Dynamics (T-167/10), Jordana (T-161/04) en CDC (T-437/08),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 30 april 2008 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (COM(2008)0229),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 20 maart 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (COM(2011)0137),

–  gezien het verdrag van de Raad van Europa betreffende de toegang tot officiële documenten van 2008,

–  gezien de jaarverslagen van de Raad, de Commissie en het Europees Parlement over 2011 en 2012 betreffende de toegang tot documenten, ingediend overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1049/2001,

–  gezien het herziene kaderakkoord van 2010 over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie,

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 20 november 2002 tussen het Europees Parlement en de Raad over de toegang van het Europees Parlement tot gevoelige gegevens van de Raad op het gebied van het veiligheids- en defensiebeleid,

–  gezien zijn resoluties van 12 september 2013 over het jaarverslag over de activiteiten van de Europese Ombudsman in 2012(5), en van 17 december 2009 over verbetering van het wettelijk kader voor de toegang tot documenten die nodig is na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon (Verordening (EG) nr. 1049/2001)(6),

–  gezien het jaarverslag van de Europese Ombudsman voor 2012,

–  gezien artikel 48 en artikel 104, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0148/2014),

A.  overwegende dat het Verdrag van Lissabon sinds vier jaar van kracht is; overwegende dat artikel 15 van het VWEU in een constitutioneel kader voor de transparantie van de EU-instellingen voorziet en alle burgers van de EU evenals alle natuurlijke of juridische personen die in een lidstaat verblijven, het fundamentele recht op toegang tot documenten van instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de EU verleent; overwegende dat dit recht moet worden uitgeoefend in overeenstemming met de algemene beginselen en beperkingen opgenomen in de door het Parlement en de Raad goedgekeurde verordeningen;

B.  overwegende dat artikel 298 van het VWEU in een open, efficiënte en onafhankelijke Europese administratie voorziet;

C.  overwegende dat wetgevingsdocumenten in de regel volledig toegankelijk zijn en dat uitzonderingen betreffende niet-wetgevingsdocumenten moeten worden beperkt;

D.  overwegende dat transparantie essentieel is voor een democratische Europese Unie waar burgers ten volle aan het democratische proces kunnen deelnemen en openbare controle kunnen uitoefenen; overwegende dat een transparante administratie gunstig is voor de bevolking, de strijd tegen corruptie en de legitimiteit van de politieke structuur en de wetgeving van de Unie;

E.  overwegende dat een ruime toegang van het publiek tot documenten een belangrijk onderdeel is van een levendige democratie;

F.  overwegende dat burgers in een gezonde democratie niet hoeven te rekenen op klokkenluiders om ervoor te zorgen dat er transparantie heerst met betrekking tot de deskundigheid en werkzaamheden van hun bestuurders;

G.  overwegende dat burgers het recht hebben om te weten hoe het besluitvormingsproces werkt en hoe hun vertegenwoordigers zich opstellen, zodat ze deze ter verantwoording kunnen roepen en zodat ze weten hoe publieke middelen worden toegewezen en besteed;

H.  overwegende dat de administratie van de Unie de EU-wetgeving inzake de toegang tot documenten nog altijd niet naar behoren naleeft; overwegende dat de administratie de in Verordening (EG) nr. 1049/2001 opgenomen uitzonderingen stelselmatig en niet bij wijze van uitzondering toepast;

I.  overwegende dat een instelling die het verzoek heeft ontvangen om de inhoud van een document bekend te maken en besluit dit verzoek niet in te willigen, volgens de jurisprudentie in principe moet uitleggen op welke manier het vrijgeven van dit document specifiek en daadwerkelijk ongunstig zou kunnen zijn voor een van de belangen die middels uitzonderingen wordt beschermd, zoals omschreven in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 (zie In ‘t Veld vs de Raad(7));

J.  overwegende dat een specifieke en voorspelbare bedreiging voor het belang in kwestie niet mag worden voorgewend enkel en alleen uit vrees om de EU-burgers inkijk te geven in de meningsverschillen tussen de instellingen over de rechtsgrond voor de internationale werkzaamheden van de Europese Unie en aldus twijfels te doen rijzen over de legitimiteit van deze werkzaamheden (zie In ‘t Veld vs de Raad(8));

K.  overwegende dat zes van de tien meest opzienbarende onderzoeken van de Europese Ombudsman in 2012 verband hielden met transparantie;

L.  overwegende dat de statistieken voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 een daling tonen in het aantal eerste verzoeken aan alle drie de EU-instellingen;

M.  overwegende dat het aantal specifieke opgevraagde documenten in het geval van het Parlement is afgenomen (van 1666 in 2011 tot 777 in 2012); overwegende dat het percentage verzoeken betreffende niet-specifieke documenten (bv. "alle documenten in verband met…") in het geval van het Parlement is toegenomen (van 35,5% in 2011 tot 53,5% in 2012); overwegende dat het aantal opgevraagde documenten in het geval van de Raad is afgenomen (van 9641 in 2011 tot 6166 in 2012)(9);

N.  overwegende dat uit de kwantitatieve gegevens in de jaarverslagen voor 2012 blijkt dat zowel de Commissie (12% in 2011 en 17% in 2012) als de Raad (12% in 2011 en 21% in 2012) steeds vaker volledig de toegang hebben geweigerd, terwijl het percentage volledige weigeringen in het Parlement onveranderd is gebleven (5% in 2011 en in 2012);

O.  overwegende dat het aantal confirmatieve verzoeken aan de Commissie aanzienlijk gestegen is (van 165 in 2011 tot 229 in 2012), waardoor het aantal volledig herziene besluiten licht is toegenomen, het aantal gedeeltelijk herziene besluiten is afgenomen en het aantal bevestigde besluiten is gestegen, en dat de Raad en het Parlement daarentegen relatief stabiele cijfers voor confirmatieve verzoeken voorleggen (Raad: 27 in 2011 en 23 in 2012; Parlement: 4 in 2011 en 6 in 2012);

P.  overwegende dat een aantal verzoeken is uitgemond in klachten aan de Europese Ombudsman (Commissie: 10 in 2011 en 20 in 2012; Raad: 2 in 2011 en 4 in 2012; Parlement: 1 in 2011 en 1 in 2012);

Q.  overwegende dat de Europese Ombudsman in 2011 en 2012 bij de afhandeling van een aantal klachten kritische opmerkingen heeft gemaakt of verdere actie heeft aanbevolen (Commissie: voor 10 op 18 klachten in 2011 en voor 8 op 10 in 2012; Raad: geen informatie; Parlement: voor 0 op 0 klachten in 2011 en voor 1 op 1 in 2012);

R.  overwegende dat een aantal verzoeken om toegang tot documenten is uitgemond in een rechtszaak bij het Gerecht of een appel bij het Hof van Justitie (Commissie: 15 rechtszaken en 3 appels in 2011 en 14 rechtszaken en 1 appel in 2012; Raad: 1 rechtszaak en 2 appels in 2011 en 1 appel in 2012(10); Parlement: geen, noch in 2011, noch in 2012);

S.  overwegende dat het Gerecht zich in de meeste gevallen heeft uitgesproken voor meer transparantie en in een aantal andere zaken toelichting heeft verschaft bij Verordening (EG) nr. 1049/2001 (Commissie: 5 op 6 in 2011(11) en 5 op 5 in 2012(12)); Raad: 1 op 1 in 2011 (Access Info Europe, T-233/09) en 1 op 4 in 2012 (In 't Veld, T-529/09); Parlement: 1 op 2 in 2011(13) (Toland, T-471/08) en 1 op 1 in 2012 (Kathleen Egan en Margaret Hackett, T-190/10));

T.  overwegende dat het Hof van Justitie zich in de meeste gevallen heeft uitgesproken voor meer transparantie (Commissie: 1 op 1 in 2011 (My Travel, C-506/08) en 1 op 3 in 2012 (IFAW, C-135/11 P)(14)); de Raad en het Parlement: geen uitspraken in 2011, noch in 2012);

U.  overwegende dat de jaarverslagen van de Commissie, de Raad en het Parlement geen vergelijkbare statistieken bevatten; overwegende dat de drie instellingen in hun statistieken niet dezelfde normen inzake volledigheid hanteren;

V.  overwegende dat "de bescherming van het besluitvormingsproces" de meest aangehaalde reden vormt voor het maken van een uitzondering en dat de Commissie en de Raad deze reden bij eerste verzoeken opgeven (Commissie: 17% in 2011 en 20% in 2012; Raad: 41% in 2011 en in 2012); overwegende dat "de bescherming van internationale betrekkingen" op de tweede plaats komt van de door de Raad het meest aangehaalde redenen; overwegende dat het Parlement het vaakst "de bescherming van de individuele privacy en integriteit" inroept om een uitzondering te maken;

W.  overwegende dat de instellingen geen uitvoering hebben gegeven aan de artikelen 15, lid 2, en artikel 15, lid 3, alinea 5, van het VWEU betreffende de verplichting voor het Europees Parlement en de Raad om een publiekelijk toegankelijke vergadering te beleggen wanneer zij een wetsontwerp behandelen, en de documenten met betrekking tot de wetgevingsprocedures te publiceren in overeenstemming met de bepalingen van de verordeningen waarnaar in artikel 15, lid 3, alinea 2, wordt verwezen;

X.  overwegende dat artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 voorziet in een uitzondering op transparantie "indien de openbaarmaking ervan het besluitvormingsproces van de instelling ernstig zou ondermijnen, tenzij een hoger openbaar belang openbaarmaking gebiedt"; overwegende dat deze bepaling van voor het Verdrag van Lissabon stamt en in overeenstemming moet worden gebracht met artikel 15 van het VWEU;

Y.  overwegende dat het Hof van Justitie met zijn uitspraak in de zaak Access Info Europe(15) heeft bevestigd dat de openbaarmaking van de namen van lidstaten en hun voorstellen niet schadelijk is voor het besluitvormingsproces; overwegende dat het Gerecht in zijn eerdere uitspraak in deze zaak had geoordeeld dat burgers het besluitvormingsproces in detail moeten kunnen volgen om hun democratische rechten te kunnen uitoefenen;

Z.  overwegende dat internationale overeenkomsten gevolgen hebben voor de wetgeving van de EU; overwegende dat aan deze overeenkomsten gerelateerde documenten in principe openbaar toegankelijk moeten zijn, onder voorbehoud van legitieme uitzonderingen; overwegende dat de toepassing van een uitzondering ter bescherming van internationale betrekkingen in overeenstemming moet zijn met de bepalingen van alinea 19 van de uitspraak in de zaak In 't Veld vs de Raad (T-529/09);

AA.  overwegende dat driepartijengesprekken tussen de Commissie, het Parlement en de Raad bepalend zijn voor de totstandkoming van EU-wetten; overwegende dat deze gesprekken niet openbaar zijn en dat documenten betreffende deze gesprekken, zoals agenda's en samenvattende verslagen, automatisch noch toegankelijk worden gemaakt voor de bevolking, noch voor het Parlement, hetgeen strijdig is met artikel 15 VWEU;

AB.  overwegende dat documenten die worden geproduceerd door of in het bezit zijn van het voorzitterschap van de Raad en die betrekking hebben op de werkzaamheden van het voorzitterschap in deze rol, overeenkomstig de EU-voorschriften inzake transparantie publiekelijk toegankelijk moeten zijn;

AC.  overwegende dat de onderhandelingen over de herziening van Verordening (EG) nr. 1049/2001 in een impasse verkeren; overwegende dat de nieuwe verordening voor veel meer transparantie moet zorgen dan momenteel het geval is;

AD.  overwegende dat verzoeken om vergaderingen achter gesloten deuren in het Parlement in principe moeten worden behandeld conform de bepalingen van Verordening (EG) 1049/2001; overwegende dat deze verzoeken door het Parlement per geval worden beoordeeld en niet automatisch worden gehonoreerd;

AE.  overwegende dat de classificatie volgens vertrouwelijkheidsniveau van documenten die binnen het toepassingsgebied vallen van de kaderovereenkomst van 2010 betreffende de betrekkingen tussen het Parlement en de Commissie of die conform artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 als "gevoelige documenten" gelden, moet gebeuren op basis van een zorgvuldige en specifieke overweging; overwegende dat overdrijvingen bij de classificatie ertoe leiden dat documenten nodeloos en in buitensporige mate worden geheimgehouden en dat vergaderingen zonder afdoende rechtvaardiging achter gesloten deuren plaatsvinden;

AF.  overwegende dat transparantie de regel blijft, ook voor clementieprogramma's voor kartelzaken; overwegende dat een automatisch verbod op openbaarmaking een schending inhoudt van het transparantievoorschrift zoals vastgelegd in de Verdragen; overwegende dat geheimhouding de uitzondering is en per geval door nationale rechters moet worden gerechtvaardigd met het oog op vorderingen voor schadeloosstelling;

AG.  overwegende dat het wenselijk is EU-richtsnoeren op te stellen die de rechters als hulpmiddel kunnen gebruiken; is van mening dat er in dergelijke richtsnoeren een onderscheid moet worden gemaakt tussen bedrijfsdocumenten en karteldossiers waarover de Commissie beschikt;

Recht van inzage in documenten

1.  brengt in herinnering dat transparantie de algemene regel is en dat het fundamentele recht op toegang is vastgelegd in het Verdrag van Lissabon;

2.  brengt in herinnering dat de ruimst mogelijke toegang van het publiek tot documenten nodig is om burgers en het maatschappelijk middenveld effectief in staat te stellen om over alle aspecten van EU-activiteiten opmerkingen te maken;

3.  brengt in herinnering dat transparantie het vertrouwen van het publiek in de Europese instellingen vergroot door ervoor te zorgen dat burgers zich kunnen informeren over en kunnen deelnemen aan het besluitvormingsproces van de Unie en zodoende een bijdrage leveren aan het democratischer maken van de EU;

4.  herhaalt dat besluiten om de toegang tot documenten te weigeren, op duidelijk en streng omlijnde wettelijke uitzonderingen moeten stoelen en vergezeld moeten gaan van een gemotiveerde, specifieke toelichting die de burger in staat stelt de reden voor de weigering te begrijpen en doeltreffend gebruik te maken van de beschikbare rechtsmiddelen;

5.  herinnert eraan dat er een juist evenwicht gevonden moet worden tussen transparantie en gegevensbescherming, zoals duidelijk is gebleken in de zaak-Bavarian Lager, en benadrukt dat gegevensbescherming niet mag worden misbruikt voor verdoezeling van belangenconflicten of ongepaste beïnvloeding van beheer en besluitvorming door de EU; wijst erop dat het arrest van het Hof in de zaak-Bavarian Lager gestoeld is op de huidige formulering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 en geen beletsel vormt voor wijziging van de formulering, wat dringend noodzakelijk is, vooral nu het recht op toegang tot documenten in de Verdragen en het Handvest van de grondrechten is verankerd;

6.  vraagt de instellingen, organen en agentschappen om Verordening (EG) nr. 1049/2001 zorgvuldig toe te passen en daarbij ten volle rekening te houden met alle ermee verband houdende jurisprudentie en om hun bestaande interne voorschriften te harmoniseren op basis van de letter en de geest van de verordening, met name ten aanzien van de termijnen voor het beantwoorden van verzoeken om toegang tot documenten, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat dit niet tot langere termijnen leidt; vraagt de Raad de notulen van vergaderingen van werkgroepen van de Raad te publiceren, met inbegrip van, in het licht van de zaak-Acces Info Europe, de namen van de delegaties van de lidstaten en hun voorstellen;

7.  vraagt dat de instellingen, organen en agentschappen bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 nauwkeurig nagaan wat de mogelijkheden zijn voor de gedeeltelijke vrijgave van een document, tabel, grafiek, alinea of zin;

8.  vraagt de instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de EU een meer proactieve aanpak van transparantie te ontwikkelen door op hun websites zo veel mogelijk categorieën van documenten voor het publiek toegankelijk te maken, waaronder interne administratieve documenten, en door deze documenten op te nemen in hun openbare registers; is van mening dat deze aanpak bijdraagt tot een doeltreffende transparantie en tot het voorkomen van onnodige gerechtelijke procedures, die onnodige kosten en lasten voor zowel de instellingen als de burgers met zich meebrengen;

9.  vraagt dat de instellingen, organen en agentschappen artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 volledig toepassen en openbare documentenregisters met duidelijke en toegankelijke structuren, een goede zoekfunctionaliteit, regelmatig bijgewerkte informatie over nieuwe geproduceerde en geregistreerde documenten, verwijzingen naar niet-openbare documenten en, om publieke gebruikers bij te staan, gebruikersondersteuning met betrekking tot het type documenten dat het register bevat, opzetten;

10.  vraagt dat de instellingen, organen en agentschappen in hun documentenregisters systematisch en onverwijld alle documenten publiceren die openbaar zijn gemaakt na een verzoek van het publiek om toegang en die daarvóór niet voor het publiek toegankelijk waren;

11.  vraagt de administratie om volledige gegevens te verstrekken voor alle documenten waarvoor na het eerste verzoek een verzoek om toegang tot documenten uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1049/2001 wordt ingediend;

12.  benadrukt dat het inroepen van de hulp van de Europese Ombudsman een belangrijke mogelijkheid vormt in gevallen waarin de betrokken administratie een weigering om toegang tot een document te verlenen heeft bevestigd; herinnert er evenwel aan dat besluiten van de Ombudsman niet verplichtend zijn;

13.  benadrukt dat rechtszaken bijzonder lang kunnen aanslepen, hoge en zelfs onbetaalbare kosten met zich mee kunnen brengen en een onzekere afloop hebben, hetgeen een buitensporige last betekent voor burgers die een (gedeeltelijke) toegangsweigering willen aanvechten; wijst erop dat dit in de praktijk inhoudt dat er geen doeltreffend rechtsmiddel bestaat tegen verwerpingen van verzoeken om toegang tot documenten;

14.  vraagt de instellingen, organen en agentschappen om dringend snellere, minder omslachtige en toegankelijkere procedures voor de behandeling van klachten tegen toegangsweigeringen vast te stellen, zodat rechtszaken minder noodzakelijk worden en er een echte cultuur van transparantie ontstaat;

15.  wijst erop dat de jaarverslagen van de drie instellingen en van de organen en agentschappen van de EU onderling vergelijkbare cijfers moeten omvatten over onder meer het aantal opgevraagde documenten, het aantal aanvragen, het aantal documenten waartoe (gedeeltelijke) toegang wordt verleend, het aantal aanvragen dat wordt ingewilligd vóór en na een confirmatief verzoek, en de cijfers met betrekking tot door het Hof verleende toegang, door het Hof verleende gedeeltelijke toegang, en geweigerde toegang;

16.  verzoekt de EU-instellingen om niet te eisen dat de tegenpartij de kosten van een rechtszaak draagt en ervoor te zorgen dat burgers niet wegens een gebrek aan financiële middelen verhinderd worden besluiten aan te vechten;

17.  stelt vast dat de lidstaten zich moeten aanpassen aan het nieuwe kader inzake transparantie dat met het Verdrag van Lissabon is ingevoerd, zoals blijkt uit de zaak Duitsland vs de Commissie (T-59/09), waarin Duitsland bezwaar maakte tegen de openbaarmaking van documenten in verband met een schriftelijke aanmaning aan Duitsland en daartoe de bescherming van het openbaar belang in de context van "internationale betrekkingen" inriep, terwijl het Gerecht oordeelde dat "internationale betrekkingen" als een term uit het EU-recht moet worden beschouwd en bijgevolg niet kan worden gebruikt voor de communicatie tussen de Commissie en een lidstaat;

18.  verzoekt de EU-instellingen om sneller te reageren op verzoeken om toegang tot documenten en confirmatieve verzoeken;

19.  besluit te onderzoeken hoe de beraadslagingen in zijn Bureau en Conferentie van voorzitters transparanter kunnen worden gemaakt, onder meer door gedetailleerde notulen te maken en deze openbaar te maken;

Herziening van Verordening (EG) nr. 1049/2001

20.  geeft uiting aan zijn teleurstelling over het feit dat er sinds december 2011, toen het Parlement zijn standpunt in eerste lezing inzake de herziening van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vaststelde, geen vooruitgang is geboekt, aangezien de Raad en de Commissie niet bereid leken om inhoudelijke onderhandelingen te voeren; vraagt de Raad daarom om eindelijk op te schieten met de herziening van Verordening (EG) nr. 1049/2001; vraagt dat de Raad en het Parlement overeenstemming bereiken over een nieuw instrument waarmee het transparantieniveau aanzienlijk kan worden verhoogd en artikel 15 van het VWEU daadwerkelijk wordt uitgevoerd;

21.  verzoekt alle instellingen, organen en instanties van de Unie om Verordening (EG) nr. 1049/2001 toe te passen op een wijze die consistent is met het Verdrag van Aarhus; steunt het beleid van het Europees Geneesmiddelenbureau om op verzoek verslagen van klinische proeven met geneesmiddelen die in de EU in de handel worden of zijn gebracht te publiceren nadat het besluitvormingsproces voor het betrokken geneesmiddel is voltooid; beklemtoont dat bij elke wijziging van Verordening (EG) nr. 1049/2001 het Verdrag van Aarhus ten volle geëerbiedigd moet worden en dat hetzelfde moet gelden voor enigerlei ontheffing;

22.  suggereert dat elke instelling en elk orgaan van de EU binnen haar/zijn managementstructuur een Transparency Officer aanwijst die verantwoordelijk is voor de naleving van de voorschriften en de verbetering van de gehanteerde praktijken;

23.  vraagt alle instellingen om hun interne regelingen voor de aangifte van overtredingen te beoordelen en indien nodig te herzien, en eist dat klokkenluiders worden beschermd; vraagt in het bijzonder de Commissie om aan het Parlement verslag uit te brengen over haar ervaringen met de in 2012 aangenomen nieuwe voorschriften inzake klokkenluiders voor EU-personeel en met de uitvoeringsmaatregelen daarvan; vraagt de Commissie een voorstel in te dienen dat erop gericht is om klokkenluiders niet alleen moreel, maar ook financieel te steunen, zodat klokkenluiders naar behoren worden beschermd en ondersteund als onderdeel van het democratisch systeem;

Verslaglegging

24.  verzoekt de instellingen, organen en agentschappen van de EU om hun jaarverslagen over de toegang tot documenten op elkaar af te stemmen en in de mate van het mogelijke onderling vergelijkbare en compatibele statistieken voor te leggen (zoals de tabellen in de bijlage, waarmee een rechtstreekse vergelijking mogelijk is);

25.  vraagt de instellingen, organen en agentschappen van de EU om de aanbevelingen die het Parlement in zijn vorige resolutie over de toegang van het publiek tot documenten heeft gedaan, goed te keuren;

26.  verzoekt de EU-instellingen om in hun jaarlijkse transparantieverslagen een reactie op de aanbevelingen van het Parlement op te nemen;

Wetsdocumenten

27.  vraagt de Commissie de transparantie van deskundigen- en comitologiegroepen te vergroten door hun vergaderingen in het openbaar te laten plaatsvinden en de aanwervingsprocedure voor de leden van deze groepen alsook informatie over het lidmaatschap, procedures, behandelde documenten, stemmingen, besluiten en notulen online in een standaardformaat te publiceren; benadrukt dat leden van deskundigen- en comitologiegroepen van tevoren moeten verklaren of ze een persoonlijke belang bij het behandelde onderwerp hebben; vraagt de Commissie om de interne richtsnoeren voor alle DG's inzake de aanwervingsprocedure (evenwichtige samenstelling, belangenconflicten, openbare aanbestedingen, enz.) en de beloningsregels te verbeteren en volledig toe te passen, en om hiervan niet alleen verslag uit te brengen in het jaarlijkse verslag over de toegang tot documenten, maar ook in de jaarlijkse activiteitenverslagen van de DG's; vraagt de Commissie met name verslag uit te brengen over de stakeholder-adviesgroep voor het trans-Atlantisch partnerschap voor handel en investeringen;

28.  doet een beroep op de Commissie, de Raad en het Parlement om de transparantie van informele driepartijengesprekken te vergroten door dergelijke bijeenkomsten in het openbaar te laten plaatsvinden en automatisch – onder voorbehoud van de in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vermelde uitzonderingen – in een gestandaardiseerde vorm en op een eenvoudig toegankelijke website informatie te publiceren over kalenders, agenda's, notulen, behandelde documenten, amendementen en genomen beslissingen alsook informatie over delegaties van de lidstaten en hun standpunten en notulen;

29.  wijst erop dat artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 inzake gevoelige documenten een compromis is dat niet meer beantwoordt aan de nieuwe constitutionele en wettelijke verplichtingen sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon;

30.  vraagt de instellingen, organen en agentschappen van de EU om openbare cijfers bij te houden over het aantal gerubriceerde documenten waarover zij beschikken, op basis van hun eigen classificatie;

Classificatie van documenten

31.  vraagt de Commissie een voorstel te doen voor een verordening waarin duidelijke voorschriften en criteria worden vastgelegd voor de classificatie van documenten door de instellingen, organen en agentschappen van de EU;

32.  vraagt de instellingen om verzoeken om vergaderingen achter gesloten deuren in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1049/2001 te beoordelen en te rechtvaardigen;

33.  verzoekt de instellingen van de Unie om een onafhankelijke EU-instantie op te richten die toezicht houdt op de classificatie van documenten en de behandeling van verzoeken voor de organisatie van vergaderingen achter gesloten deuren;

Financiële informatie

34.  vraagt de instellingen om documenten met betrekking tot de begroting van de Europese Unie, de uitvoering daarvan en begunstigden van financiële middelen en subsidies van de Unie openbaar en toegankelijk voor het publiek te maken en benadrukt dat deze documenten ook toegankelijk zijn via een specifieke website en database, alsook via een database over de financiële transparantie in de Unie;

Internationale onderhandelingen

35.  geeft uiting aan zijn bezorgdheid over het automatische gebruik van de uitzondering ter bescherming van internationale betrekkingen als rechtvaardiging voor de classificatie van documenten;

36.  herhaalt dat een instelling die het verzoek heeft ontvangen om de inhoud van een document bekend te maken en besluit dit verzoek niet in te willigen, in principe moet uitleggen op welke manier het vrijgeven van dit document specifiek en daadwerkelijk ongunstig zou kunnen zijn voor het openbaar belang inzake internationale betrekkingen;

37.  beklemtoont dat dit in de praktijk ondanks alle principes nog altijd niet gebeurt, zoals blijkt uit de uitspraak van het Gerecht in zaak T-529/09 (In ‘t Veld vs de Raad) betreffende de weigering door de Raad om toegang te verlenen tot een standpunt van de juridische dienst van de Raad over de TFTP-overeenkomst tussen de EU en de VS;

Standpunten van juridische diensten

38.  benadrukt dat standpunten van de juridische diensten van de instellingen in principe moeten worden vrijgegeven, zoals bevestigd door de uitspraak van het Hof in de zaken Turco, waarin staat dat "Verordening (EG) nr. 1049/2001 […], aldus punt 4 van de considerans en artikel 1 ervan, tot doel [heeft] het recht van toegang van het publiek tot documenten van de instellingen maximaal zijn beslag te geven"(16);

39.  herhaalt dat een instelling alvorens te beoordelen of de in artikel 4, lid 2, tweede streepje, vermelde uitzondering betreffende de bescherming van juridisch advies van toepassing is, zich er eerst van moet vergewissen dat het document waarvoor om openbaarmaking wordt verzocht, daadwerkelijk betrekking heeft op juridisch advies, en indien dat het geval is, moet beslissen om welke delen van dit document het precies gaat en welke delen bijgevolg onder de uitzondering kunnen vallen (Turco, alinea 38);

40.  roept de instellingen op tot de naleving van de uitspraak in de zaken Turco over standpunten van juridische diensten die zijn opgesteld in het kader van de wetgevingsprocedure, waarin staat dat "het […] immers juist de transparantie op dit punt [is] die, doordat zij een open discussie mogelijk maakt over meerdere uiteenlopende gezichtspunten, ertoe bijdraagt om aan de instellingen een grotere legitimiteit te verlenen in de ogen van de Europese burgers en het vertrouwen van deze burgers te vergroten" en dat "[het in] feite […] veeleer de afwezigheid van informatie en discussie [is] die bij de burgers twijfel doet ontstaan, niet alleen aan de rechtmatigheid van een individuele handeling maar ook aan de legitimiteit van het gehele besluitvormingsproces"(17);

41.  benadrukt dat, conform de uitspraak in de zaak In ‘t Veld vs de Raad (T-529/09)(18), een specifieke en voorspelbare bedreiging voor het belang in kwestie niet mag worden voorgewend enkel en alleen uit vrees om de EU-burgers inkijk te geven in de meningsverschillen tussen de instellingen over de rechtsgrond voor de internationale werkzaamheden van de Europese Unie en aldus twijfels te doen rijzen over de legitimiteit van deze werkzaamheden;

Clementieregeling in kartelzaken

42.  onderstreept dat het Hof van Justitie in zijn uitspraak in zaak C-536/11 (alinea 43) stelt dat "elk verzoek om inzage in [het karteldossier] per geval, met inachtneming van alle relevante gegevens van de zaak, [moet] worden beoordeeld [door de nationale rechtbanken]";

o
o   o

43.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Europese Ombudsman, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de Raad van Europa.

(1) PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.
(2) PB L 243 van 27.9.2003, blz. 1.
(3) PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 72.
(4) Zie IFAW vs de Commissie (C-135/11 P), waar in lid 75 staat dat het Gerecht het gevraagde document niet heeft kunnen raadplegen en bijgevolg niet kan vaststellen of het document in deze specifieke zaak met recht op grond van de uitzonderingen kan worden geweigerd.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0369.
(6) PB C 286 E van 22.10.2010, blz. 12.
(7) In ’t Veld vs de Raad (T-529/09), lid 19.
(8) In ’t Veld vs de Raad (T-529/09), lid 75.
(9) De Commissie geeft geen details over het aantal opgevraagde documenten. Het aantal eerste verzoeken voor documenten van de Commissie bedroeg 6447 in 2011 en 6014 in 2012.
(10) De Raad vs In 't Veld (optreden van het Europees Parlement in het voordeel van In 't Veld).
(11) Zaken Batchelor (T-362/08), IFAW II (T-250/08), Navigazione Libera del Golfo (T-109/05 en T-444/05), Jordana (T-161/04), CDC (T-437/08) en LPN (T-29/08).
(12) Germany vs de Commissie (T-59/09), EnBW vs de Commissie (T-344/08), Sviluppo Globale (T-6/10), Internationaler Hilfsfonds (T-300/10), European Dynamics (T-167/10).
(13) De andere zaak is Dennekamp (T-82/08), waarin het Gerecht het besluit van het Parlement bekrachtigde op grond van de bescherming van persoonsgegevens.
(14) Zie de zaak IFAW betreffende documenten afkomstig uit een lidstaat en de verplichting van het Gerecht om de documenten in kwestie te beoordelen; de twee andere zaken hebben betrekking op controleprocedures voor fusies: Agrofert (C-477/10 P) en Éditions Odile Jacob (C-404/10 P). Deze drie uitspraken van het Hof staan niet beschreven in het jaarverslag van de Commissie.
(15) De Raad vs Access Info Europe, zaak C-280/11 P.
(16) Gevoegde zaken Zweden en Turco vs de Raad en de Commissie (C-39/05 P en C-52/05 P), alinea 35.
(17) Gevoegde zaken Zweden en Turco vs de Raad en de Commissie (C-39/05 P en C-52/05 P), alinea 59.
(18) In ’t Veld vs de Raad (T-529/09), lid 75.


Werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften in 2013
PDF 166kWORD 86k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften in 2013 (2014/2008(INI))
P7_TA(2014)0204A7-0131/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien de betekenis van het recht om verzoekschriften in te dienen en het belang voor parlementaire organen om onmiddellijk kennis te nemen van de specifieke zorgen en standpunten van de Europese burger of ingezetene, zoals bepaald in de artikelen 24 en 227 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name artikel 44 inzake het recht om verzoekschriften in te dienen bij het Europees Parlement,

–  gezien de bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met betrekking tot de inbreukprocedure, en met name de artikelen 258 en 260,

–  gezien artikel 48 en artikel 202, lid 8, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften (A7-0131/2014),

A.  overwegende dat in 2013, "het Europees Jaar van de Burger", 2 885 verzoekschriften zijn binnengekomen, wat overeenkomt met een toename van bijna 45 % ten opzichte van 2012, en dat in de lopende zittingsperiode tot nu toe bijna 10 000 verzoekschriften zijn geregistreerd;

B.  overwegende dat een dergelijk aantal weliswaar nog steeds bescheiden is in verhouding tot het aantal inwoners van de Europese Unie, maar er niettemin op wijst dat individuele burgers, lokale gemeenschappen, ngo's, vrijwilligersorganisaties en particuliere bedrijven zich duidelijk sterker bewust zijn van het recht om verzoekschriften in te dienen en dat het gewettigd vertrouwen ten aanzien van het nut van de verzoekschriftenprocedure als middel om de aandacht van de Europese instellingen en de lidstaten op hun zorgen te vestigen duidelijk is gegroeid;

C.  overwegende dat de Europese burgers rechtstreeks worden vertegenwoordigd door de enige EU-instelling waarvan de leden door deze burgers worden gekozen – het Europees Parlement; overwegende dat het recht om een verzoekschrift in te dienen hen de kans biedt zich rechtstreeks tot hun vertegenwoordigers te richten;

D.  overwegende dat het recht om verzoekschriften in te dienen de ontvankelijkheid van het Europees Parlement voor de burgers en ingezetenen van de Unie vergroot en mensen tegelijkertijd een open, democratisch en transparant mechanisme kan bieden waarmee zij, indien legitiem en gerechtvaardigd, een buitengerechtelijke oplossing voor hun klachten kunnen verkrijgen, met name wanneer deze betrekking hebben op problemen met de tenuitvoerlegging van Europese wetgeving; overwegende dat verzoekschriften waardevolle feedback opleveren voor wetgevers en uitvoerende organen op zowel EU- als nationaal niveau;

E.  overwegende dat het van belang is om verdere onherstelbare schade aan de biodiversiteit te voorkomen, met name in Natura 2000-gebieden; overwegende dat de lidstaten hebben toegezegd de bescherming van de speciale beschermingszones die onder de Habitatrichtlijn (92/43/EEG) en de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) vallen, te waarborgen; overwegende dat – hoewel de Commissie de naleving van de EU-wetgeving pas ten volle kan controleren wanneer de nationale autoriteiten een eindbesluit hebben genomen – met name ten aanzien van milieukwesties in een vroeg stadium moet worden nagegaan of alle relevante door de EU-wetgeving voorgeschreven procedures, met inbegrip van het voorzorgsbeginsel, op correcte wijze door de lokale, regionale en nationale autoriteiten worden uitgevoerd;

F.  overwegende dat de deelname van burgers aan het besluitvormingsproces van de Europese Unie moet worden verbeterd, teneinde de legitimiteit en de verantwoordingsplicht van de EU te versterken; overwegende dat de verzoekschriftenprocedure ook een middel is om een realistische inschatting te maken van de heersende spanningen binnen Europese samenlevingen, vooral in tijden van economische crisis en sociale onrust, zoals deze voor de Europese bevolking zijn ontstaan als gevolg van de ineenstorting van de financiële markten en bankstelsels in de wereld; overwegende dat de Commissie verzoekschriften in september 2013 een openbare hoorzitting over dit onderwerp heeft georganiseerd waarbij indieners van verzoekschriften betrokken waren; overwegende dat een groot aantal verzoekschriften betreffende financiële wanpraktijken en schendingen van consumentenrechten in de bancaire sector, en met name de dramatische gevolgen die hele gezinnen hebben ondervonden doordat ze als gevolg van laakbare hypotheekclausules uit hun huis zijn gezet, de aandacht van de commissie hebben getrokken;

G.  overwegende dat dergelijke aan de Commissie verzoekschriften gerichte verzoekschriften vaak nuttige informatie hebben opgeleverd voor andere commissies van het Europees Parlement die verantwoordelijk zijn voor het formuleren van wetgeving die moet zorgen voor een in sociaaleconomisch en milieuopzicht veiligere, gezondere, eerlijkere en welvarendere basis voor de toekomst van alle Europese burgers en ingezetenen;

H.  overwegende dat ieder verzoekschrift op zijn eigen waarde wordt beoordeeld en behandeld, zelfs wanneer het van slechts één EU-burger of -ingezetene afkomstig is, en dat iedere indiener het recht heeft om een antwoord te ontvangen in zijn eigen taal;

I.  overwegende dat de verwerkings- en reactietermijn van een ontvangen verzoekschrift, afhankelijk van de aard en complexiteit ervan, zal variëren, maar dat alles in het werk moet worden gesteld om binnen een redelijke termijn en op passende wijze naar behoren in te gaan op de zorgen van indieners, niet alleen in procedurele zin, maar ook inhoudelijk;

J.  overwegende dat indieners van wie de verzoekschriften vervolgens worden besproken tijdens de vaste bijeenkomsten van de Commissie verzoekschriften, volledig kunnen deelnemen aan de discussie, het recht hebben hun verzoekschrift te presenteren en nader toe te lichten en zo actief bijdragen aan het werk van de Commissie verzoekschriften, door aanvullende informatie uit de eerste hand te verstrekken aan de leden van de Commissie verzoekschriften en aan de Europese Commissie alsook aan de vertegenwoordigers van de lidstaten die eventueel aanwezig zijn; overwegende dat in 2013 185 indieners een vergadering bijwoonden en actief betrokken waren bij de beraadslagingen van de commissie;

K.  overwegende dat de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften volledig gebaseerd zijn op de inbreng en bijdragen van de indieners alsook op de resultaten van haar eigen onderzoek van ieder geval, waar nodig aangevuld met expertise van de Europese Commissie, de lidstaten of andere organen; overwegende dat de prioriteit van agendapunten wordt bepaald op basis van democratisch genomen besluiten van haar leden;

L.  overwegende dat de krachtens het Verdrag en het Reglement van het Parlement vastgestelde criteria voor de ontvankelijkheid van verzoekschriften bepalen dat een verzoekschrift betrekking moet hebben op een kwestie die binnen het kader van de werkzaamheden van de Unie valt en die rechtstreeks betrekking heeft op de indiener van het verzoekschrift, overwegende dat sommige verzoekschriften dientengevolge niet-ontvankelijk worden verklaard omdat ze niet aan deze criteria voldoen;

M.  overwegende dat het recht om verzoekschriften in te dienen een belangrijk instrument voor de participatie van en de democratische controle door de burgers is, en dat de correcte uitvoering van het proces van begin tot eind moet worden gewaarborgd; overwegende dat dit recht volledig gegarandeerd moet blijven, onafhankelijk van de belangen van regeringen; overwegende dat dit beginsel op voorbeeldige wijze op EU-niveau moet worden gehandhaafd bij de behandeling van verzoekschriften in dit Parlement en door de Commissie;

N.  overwegende dat voornoemde criteria door de rechter zijn getoetst en dat in de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie, bijvoorbeeld in zaak T-308/07, de criteria met betrekking tot het recht om verzoekschriften in te dienen zijn bevestigd, evenals het feit dat verklaringen van niet-ontvankelijkheid goed onderbouwd dienen te zijn en door de Commissie verzoekschriften moeten worden gerechtvaardigd in de daaropvolgende correspondentie met de indiener; overwegende dat verzoekschriften inhoudelijk als te onnauwkeurig beschouwd kunnen worden, zoals de zaken T-280/09 en T-160/10;

O.  overwegende dat er niet alleen verzoekschriften worden ingediend over de gevolgen van de crisis voor Europese burgers en ingezetenen, maar ook met betrekking tot andere belangrijke punten van zorg, zoals milieurecht (met name kwesties op het gebied van afval- en waterbeheer), grondrechten (met name inzake de rechten van het kind, de rechten van personen met een handicap en gezondheidsgerelateerde kwesties), het recht op roerend en onroerend goed, kwesties in verband met het vrije verkeer van personen, verschillende vormen van discriminatie (met name op grond van etnische afkomst, cultuur of taal), visa, immigratie en werkgelegenheid, alsook verzoekschriften met betrekking tot de rechtspraak, vermeende corruptie, vertraging bij gerechtelijke procedures en vele andere terreinen;

P.  overwegende dat de Commissie verzoekschriften onder auspiciën van het Europees Parlement een eigen netwerk heeft opgezet, omdat veel indieners, vooral het jongere deel van de bevolking, veelvuldig gebruikmaken van sociale media als communicatiemiddel, en dat zij regelmatig door een toenemend aantal mensen wordt gevolgd op de meest gangbare sociale media die vooral actief zijn en nuttig worden geacht rond de tijd van commissievergaderingen; overwegende dat ook de nieuwsbrief van de Commissie verzoekschriften, PETI Journal, een groot aantal vaste abonnees kent (momenteel 1 500);

Q.  overwegende dat de Commissie verzoekschriften in dit verband samen met de bevoegde diensten van het Europees Parlement werkt aan de ontwikkeling van een nieuw meertalig webportaal ter vervanging van de huidige, beperktere elektronische voorziening voor het indienen van verzoekschriften op de Europarl-website; overwegende dat het nieuwe portaal erop gericht is de administratieve efficiëntie te vergroten en tegelijkertijd de transparantie en interactiviteit van de verzoekschriftenprocedure voor indieners, de leden van het Europees Parlement en het grote publiek te verbeteren;

R.  overwegende, in deze context, dat de Commissie verzoekschriften op basis van het jaarverslag 2012 heeft besloten de verzoekschriftenprocedure efficiënter, transparanter en onpartijdiger te maken met behoud van het participatierecht van de leden van de Commissie verzoekschriften, zodat de behandeling van verzoekschriften zelfs op procedureel niveau een rechterlijke toetsing doorstaat;

S.  overwegende dat de Commissie verzoekschriften actieve belangstelling blijft tonen voor de wijze waarop de verordening inzake het Europees burgerinitiatief (EBI) wordt toegepast, en zich bewust is van de vele zwakten en de nogal omslachtige aard van het bestaande rechtskader, dat de geest van de relevante bepaling in het Verdrag niet volledig weerspiegelt ondanks de inspanningen van de commissies AFCO en PETI bij het opstellen van de verordening; overwegende dat het Parlement overeenkomstig de herzieningsclausule de herziening van de verordening dient te bespreken wanneer deze drie jaar van kracht is;

T.  overwegende dat de bepalingen van de EBI-verordening met betrekking tot de organisatie van een openbare hoorzitting voor een succesvol initiatief binnen de gebouwen van het Parlement spoedig ten uitvoer zullen worden gelegd, waarbij de commissie ten principale met wetgevingsbevoegdheid inzake het onderwerp van het initiatief en de Commissie verzoekschriften betrokken zullen zijn op grond van het Reglement van het Europees Parlement en de door het Bureau goedgekeurde uitvoeringsvoorschriften;

U.  overwegende dat onderzoeksmissies in verband met in behandeling zijnde verzoekschriften, die de Commissie verzoekschriften regelmatig organiseert over kwesties waaraan zij specifieke prioriteit heeft verleend, een waardevolle rol vervullen, en overwegende dat de verslagen over dergelijke missies van maximale kwaliteit en geloofwaardigheid moeten zijn en moeten worden opgesteld in loyale samenwerking die leidt tot een gewenste consensus onder de deelnemers; overwegende dat in 2013 bezoeken zijn gebracht aan Spanje (tweemaal), Polen, Denemarken en Griekenland; overwegende dat een grotere mate van flexibiliteit bij de praktische organisatie van deze missies, voornamelijk met betrekking tot de in aanmerking komende weken, zou helpen om deze reizen tot een nog groter succes te maken, vooral wat de beschikbaarheid van de leden en de beperking van het annuleringsrisico betreft;

V.  overwegende dat de Commissie verzoekschriften verantwoordelijkheden heeft met betrekking tot het Bureau van de Europese Ombudsman, dat bevoegd is om klachten van EU-burgers over mogelijk wanbeheer binnen de instellingen en organen van de EU te onderzoeken, waarover zij ook een jaarverslag opstelt op basis van het jaarverslag van de Europese Ombudsman zelf; overwegende dat de Commissie verzoekschriften in 2013 actief betrokken is geweest bij de organisatie van de verkiezing van een nieuwe Europese Ombudsman na het vertrek van dhr. Nikiforos Diamandouros;

W.  overwegende dat de leden van het Europees Parlement mw. Emily O'Reilly weliswaar hebben verkozen tot nieuwe Europese Ombudsman met ingang van 1 oktober 2013, maar dat aan het begin van de volgende zittingsperiode nieuwe verkiezingen moeten worden gehouden, zoals bepaald in artikel 204 van het Reglement; overwegende dat het verstandig zou zijn om tijdig duidelijke en transparante voorschriften voor de procedure te publiceren om de verantwoordelijkheid van de Commissie verzoekschriften inzake deze procedure verder te verduidelijken en voldoende transparantie voor de verkiezingen te waarborgen, met name door middel van een verbeterde speciale website;

X.  overwegende dat de Commissie verzoekschriften lid is van het Europees Netwerk van ombudsmannen, waarin onder andere bepaalde verzoekschriftencommissies van de nationale parlementen, indien bestaand, zitting hebben; overwegende dat het van belang lijkt dat er meer nadruk wordt gelegd op de samenwerking tussen de verzoekschriftencommissies zelf en dat deze, waar nuttig, verder wordt versterkt, en dat het Europees Parlement in het belang van de Europese burgers een centrale rol zou kunnen vervullen bij deze ontwikkeling;

Y.  overwegende dat de Commissie verzoekschriften de intentie heeft om een nuttig en transparant instrument ten dienste van Europese burgers en ingezetenen te zijn, dat democratische controle en toezicht uitoefent op diverse aspecten van de activiteiten van de Europese Unie, vooral met betrekking tot de tenuitvoerlegging van EU-wetgeving door de nationale autoriteiten; overwegende dat de Commissie verzoekschriften op basis van ontvangen verzoekschriften een verdere bijdrage kan leveren aan een coherentere en beter gecoördineerde toepassing van de EU-wetgeving enerzijds en aan de verbetering van toekomstige EU-wetgeving anderzijds door erop te wijzen dat lering moet worden getrokken uit de inhoud van de ontvangen verzoekschriften;

Z.  overwegende dat dit het laatste jaarverslag van PETI in de zevende zittingsperiode van het Europees Parlement is en dat daarom een overzicht wordt gegeven van de werkzaamheden van de commissie in 2013 en ook wordt ingegaan op de gehele zittingsperiode en wordt beoordeeld in hoeverre de PETI-commissie erin is geslaagd na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon aan de verwachtingen van de burgers te voldoen;

1.  erkent de substantiële en fundamentele rol van de Commissie verzoekschriften bij het verdedigen en bevorderen van de rechten van EU-burgers en ingezetenen, door te waarborgen dat de zorgen van indieners van verzoekschriften door middel van de verzoekschriftenprocedure meer erkenning krijgen en dat hun legitieme grieven waar mogelijk binnen een redelijk tijdsbestek worden opgelost;

2.  is vastbesloten om de verzoekschriftenprocedure doeltreffender, transparanter en onpartijdig te maken, zonder te tornen aan het participatierecht van de leden van de Commissie verzoekschriften, opdat de behandeling van verzoekschriften ook in procedureel opzicht de rechterlijke toetsing kan doorstaan;

3.  benadrukt dat de Commissie verzoekschriften, naast andere instellingen en organen als de onderzoekscommissies en de Europese Ombudsman, een onafhankelijke, vastomlijnde rol heeft als aanspreekpunt voor alle burgers; benadrukt het feit dat deze organen, samen met het Europees burgerinitiatief, fundamentele instrumenten zijn voor een democratische EU en de totstandkoming van een Europese demos, en dat een passende toegang tot deze organen en een betrouwbare werking van deze organen moeten worden gewaarborgd;

4.  onderstreept dat de Commissie verzoekschriften in de lopende zittingsperiode steeds de uitdaging is aangegaan om aan de verwachtingen van de burgers van de Europese Unie te voldoen; benadrukt dat het van belang is dat de burgers rechtstreeks wordt betrokken bij de werkzaamheden van het Parlement en dat de leden van de commissie specifiek ingaan op hun zorgen, voorstellen of klachten; wijst op de hoeveelheid werk die is verzet om een oplossing te vinden voor mogelijke inbreuken op de rechten van burgers door bij vraagstukken die verband houden met de toepassing van de Europese wetgeving, samen te werken met nationale, regionale en lokale overheden, en tegelijkertijd een cruciale rol te blijven spelen bij het herstel van het contact met de Europese burgers en de versterking van de democratische legitimiteit van en de verantwoordingsplicht voor het EU-besluitvormingsproces;

5.  herinnert aan de belangrijke rol van de Commissie bij de behandeling van zaken die in verzoekschriften aan de orde zijn gesteld; is van mening dat de Commissie de verzoekschriften grondiger moet onderzoeken en de inhoud van zaken moet bekijken in het licht van de EU-wetgeving; benadrukt het belang van transparantie in deze processen en van een correcte openbare toegang tot de relevante documenten en gegevens betreffende zaken;

6.  benadrukt het belang van proactief toezicht en tijdige preventieve maatregelen van de Commissie wanneer er gegrond bewijs is dat bepaalde geplande en bekendgemaakte projecten mogelijk een inbreuk vormen op de EU-wetgeving;

7.  stelt een grote verscheidenheid aan themagebieden vast die in de verzoekschriften van burgers aan bod komen, zoals de grondrechten, de interne markt, milieurecht, volksgezondheidsvraagstukken, kinderwelzijn, vervoer en bouwprojecten, de Spaanse kustwetgeving, de nieuwe verordening inzake behoorlijk bestuur, personen met een handicap, discriminatie op grond van leeftijd, openbare toegang tot documenten, Europese Scholen, de begrotingsunie, de staalindustrie, dierenrechten en vele andere;

8.  is van mening dat de verzoekschriften die onder de genoemde categorieën vallen het bewijs zijn dat er nog steeds veel gevallen zijn waarin de EU-wetgeving op onbevredigende wijze wordt omgezet of de wetgeving onjuist ten uitvoer wordt gelegd;

9.  acht het belangrijk om de op wederkerigheid gebaseerde samenwerking met de parlementen en regeringen van de lidstaten te versterken en om, in voorkomend geval, de autoriteiten in de lidstaten ertoe aan te sporen de EU-wetgeving op volledig transparante wijze om te zetten en toe te passen; wijst op het belang van samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten en betreurt de nalatigheid van een aantal lidstaten met betrekking tot de volledige omzetting en handhaving van de Europese wetgeving, met name op het gebied van milieu;

10.  herinnert eraan dat de Commissie verzoekschriften ontvankelijke verzoekschriften behandelt die verband houden met de beginselen en de inhoud van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, als een inherent onderdeel van haar activiteiten, en zich in haar onderzoek laat leiden door de merites van elk afzonderlijk geval, en wijst erop dat de Europese Commissie zichzelf, vanwege het bestaan van artikel 51 van het Handvest, vaak niet in staat achtte te handelen wanneer de Commissie verzoekschriften haar hierom verzocht; onderstreept dat de verwachtingen van de burgers veel groter zijn dan op grond van de zuiver juridische bepalingen van het Handvest kan worden waargemaakt;

11.  feliciteert de commissie met haar werk met betrekking tot verzoekschriften over handicaps, die in 2013 aanzienlijk in aantal zijn toegenomen; neemt kennis van de inspanningen die zijn gedaan om een succesvolle start van het EU-kader op grond van artikel 33 van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD) te waarborgen, in het kader waarvan de Commissie verzoekschriften zich heeft aangesloten bij de Europese Commissie, het Bureau voor de grondrechten en het Europees Gehandicaptenforum, en wijst op de bereidheid van de Commissie verzoekschriften om deze activiteit te blijven ondersteunen; betreurt het dat er vervolgens een eind is gemaakt aan de betrokkenheid van de Commissie verzoekschriften binnen het UNCRPD-kader en haar plaats is ingenomen door wetgevingscommissies die ook verantwoordelijkheid op dit gebied hebben; is van mening dat dit besluit berustte op een verkeerde interpretatie van de functieverdeling binnen het UNCRPD-kader;

12.  stelt vast hoeveel aandacht er is geschonken aan enkele belangrijke verzoekschriften inzake de voorgenomen aanleg van een nieuwe luchthaven bij Notre-Dame-des-Landes, vlak bij Nantes; wijst erop dat belangrijke bijdragen zijn ontvangen van indieners die op grond van milieuoverwegingen tegen het plan waren, en dat een substantieel verzoekschrift is ontvangen van voorstanders van het project, hetgeen aanleiding was voor een intensief debat binnen de Commissie verzoekschriften, waaraan naast de belangrijkste indieners ook is deelgenomen door de Franse autoriteiten en de directeur-generaal Milieu van de Commissie; is van mening dat dergelijke serieuze discussies niet alleen de bewustwording van het publiek ten goede komen en burgers in staat stellen tot een actieve en legitieme betrokkenheid, maar ook de mogelijkheid bieden om inzicht te verkrijgen in een aantal controversiële aspecten van een project dat naar verluidt in strijd is met de EU-wetgeving en hiervoor oplossingen aan te dragen, zodat gezorgd wordt voor volledige naleving van de Europese wetgeving zoals deze onder dergelijke omstandigheden van toepassing is;

13.  erkent dat, in 2013, veel indieners van een verzoekschrift uiting hebben gegeven aan hun bezorgdheid over de kennelijke onrechtmatigheden in Denemarken met betrekking tot de administratieve gerechtelijke procedures inzake de scheiding van tafel en bed en echtscheiding van ouders en de daaropvolgende voogdij over jonge kinderen; wijst in dit verband op een tendens die zich voordoet bij paren met een gemengde nationaliteit, waarbij sprake is van duidelijke voorbeelden van discriminatie op grond van nationaliteit in het voordeel van de echtgeno(o)t(e) afkomstig uit de lidstaat waar de gerechtelijke procedure plaatsvindt, en in het nadeel van de echtgeno(o)t(e) die niet uit die lidstaat afkomstig is, met ernstige en vaak zeer negatieve en dramatische gevolgen voor de rechten van het kind; wijst in dit verband op ernstige schendingen van de grondrechten van zowel de indiener als het kind; merkt op dat de Commissie verzoekschriften een onderzoeksmissie naar Denemarken heeft ondernomen om dergelijke beweringen rechtstreeks te onderzoeken op de plaats waar de situatie bijzonder acuut lijkt; stelt vast dat er ook bepaalde gevallen zijn geregistreerd in andere landen, met name Duitsland (in het bijzonder met betrekking tot de werkzaamheden van de Jugendamt), Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk;

14.  wijst opnieuw op de onderzoeken die zijn uitgevoerd naar aanleiding van verzoekschriften over de gevolgen van de mislukte uitvoering van de kaderrichtlijn afvalstoffen gedurende de parlementaire zittingsperiode, alsmede op de goedkeuring van het desbetreffende verslag; wijst opnieuw op de aanbevelingen inzake het ontbreken van behoorlijke besluitvorming met betrekking tot stortplaatsen en de gevolgen hiervan voor de plaatselijke bevolking; beklemtoont dat de problemen nog lang niet zijn opgelost, gezien de verzoekschriften die later nog zijn besproken, met name betreffende de aanhoudende giftige branden die in sommige gebieden van Campania worden veroorzaakt door zwaar vervuilend industrieel afval, alsook betreffende het gebrek aan transparantie inzake de plannen en het institutioneel beheer van Lazio in de afgelopen maanden na de geplande sluiting van de stortplaats in Malagrotta, waarover momenteel gerechtelijke onderzoeken op hoog niveau lopen; wijst opnieuw op de intensieve onderzoeksmissie naar Griekenland die in verband met hetzelfde onderwerp in het najaar van 2013 werd uitgevoerd en waarmee de aandacht werd gevestigd op de tekortkomingen bij de toepassing van de relevante afvalrichtlijnen, het gebrek aan vooruitgang in het afvalbeheer wat betreft plannen en systemen bovenaan in de afvalhiërarchie, alsook de ernstige gevolgen voor de gezondheid van de bevolking in bepaalde delen van Griekenland; stelt vast dat er onlangs verschillende andere verzoekschriften zijn ingediend betreffende tekortkomingen in het afvalbeheer in andere lidstaten, met name in de regio rond Valencia in Spanje en in het Verenigd Koninkrijk;

15.  neemt kennis van het verslag over de onderzoeksmissie naar Polen in verband met een voorgenomen dagbouwmijn in Neder-Silezië; is verheugd over de intensieve discussies die tijdens dat bezoek zijn gevoerd met indieners van verzoekschriften en nationale instanties over de mogelijke exploratie en exploitatie van schaliegasreserves, waarover de Commissie verzoekschriften reeds in 2012 een workshop had gehouden;

16.  benadrukt de zeer constructieve werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften met betrekking tot de ontvangen verzoekschriften over de Spaanse kustwet (Ley de Costas), zowel ten aanzien van de resultaten en conclusies van de onderzoeksmissie als ten aanzien van de samenwerking met de indieners van verzoekschriften en de bevoegde nationale instanties; herinnert eraan dat de Commissie verzoekschriften een speciale ad hoc-werkgroep heeft opgericht om zich nader in deze complexe materie te verdiepen en contact te onderhouden met het zeer grote aantal betrokken indieners; erkent dat er voor de indieners weliswaar enige vooruitgang is geboekt via de door het Spaanse parlement aangenomen nieuwe wetgeving; verzoekt de Commissie de kwestie actief te blijven volgen;

17.  is verheugd over het feit dat tijdens de onderzoeksmissie naar Galicië, die plaatsvond in februari 2013, uitgebreide discussies werden gehouden met indieners van verzoekschriften en regionale autoriteiten over kwesties in verband met het gebrek aan goede waterzuiveringsinstallaties in de regio; bekrachtigt de conclusies en aanbevelingen in het verslag van de onderzoeksmissie, door de Commissie verzoekschriften goedgekeurd op 17 december 2013, in die zin dat de inspanningen voor de voltooiing van de schoonmaak en de regeneratie van de bezochte rías moeten worden voortgezet;

18.  onderstreept het belang van de rapportageverplichting van de Commissie verzoekschriften; vestigt de aandacht op verscheidene resoluties die in 2013 in de vorm van verslagen zijn goedgekeurd, zoals het speciaal verslag van de Europese Ombudsman over de wijze waarop de Commissie is omgegaan met tekortkomingen in de milieueffectbeoordeling van het uitbreidingsproject voor de Weense luchthaven, naast het jaarverslag over alle werkzaamheden van de Europese Ombudsman; wijst op de relevante inbreng van de commissie, die te danken is aan de ervaring die zij door de jarenlange behandeling van veel concrete gevallen heeft opgedaan, in de vorm van adviezen aan de ten principale bevoegde commissies, met name bij de herziening van de MER-richtlijn, en het advies over de vestigingsplaats van de instellingen van de Europese Unie; is van mening dat de Commissie verzoekschriften dankzij dergelijke documenten in de plenaire vergadering de kwesties ter sprake kan brengen die voor de Europese burger van belang zijn;

19.  wijst er opnieuw op dat de Commissie verzoekschriften krachtens artikel 202, lid 2, bevoegd is om niet alleen niet-wetgevende initiatiefverslagen over kwesties met betrekking tot meerdere verzoekschriften in te dienen, maar ook beknopte ontwerpresoluties over dringende kwesties voor stemming ter plenaire vergadering;

20.  acht de organisatie van openbare hoorzittingen een zeer belangrijk middel om de door indieners aan de orde gestelde problemen te onderzoeken; vestigt de aandacht op de openbare hoorzitting over de gevolgen van de crisis voor de Europese burgers en de versterking van de democratische betrokkenheid bij het bestuur van de Unie, alsmede op de openbare hoorzitting over maximaal profijt van het EU-burgerschap, waarbij de bezorgdheden zijn geanalyseerd die EU-burgers over beide onderwerpen in verzoekschriften hadden geuit; is van mening dat de informatie die in verzoekschriften wordt verstrekt, getuigt van de gevolgen van de bezuinigingen voor de rechten van de indieners als persoon en van de toegenomen rol en de grotere betrokkenheid van maatschappelijke organisaties; beseft dat Europa met het oog op de aanpak van de financiële uitdagingen van morgen behoefte heeft aan een geloofwaardige, zichtbare en verantwoordingsplichtige economische governance; onderstreept dat het van belang is om de laatste obstakels weg te nemen die verhinderen dat EU-burgers gebruik kunnen maken van de rechten die hun op grond van het EU-recht toekomen, en om de deelname van de EU-burgers aan het politieke leven van de EU te bevorderen;

21.  acht het voor de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften met betrekking tot bepaalde onderwerpen van essentieel belang om andere benaderingen te kiezen, zoals parlementaire vragen voor mondelinge beantwoording die tijdens plenaire vergaderingen worden behandeld; wijst erop dat dit een rechtstreekse vorm van parlementaire controle op andere instellingen en organen van de EU is; merkt op dat het in 2013 negen maal van dit recht gebruik heeft gemaakt en vragen heeft ingediend over bijvoorbeeld handicaps, dierenwelzijn, afvalbeheer en het Europees burgerinitiatief; betreurt ten zeerste dat een aantal van de door de commissie voorgestelde initiatieven enkele maanden lang in de pijplijn worden gehouden alvorens deze tijdens de plenaire zitting worden besproken, waardoor de terugkerende zorgen van EU-burgers geen stem krijgen en een direct antwoord van de Commissie onmogelijk wordt;

22.  neemt kennis van de constante toestroom van correspondentie van burgers die zich tot het Parlement wenden voor een oplossing van kwesties die niet vallen onder de bevoegdheden van de EU overeenkomstig artikel 227 van het Verdrag en artikel 51 van het Handvest van de grondrechten; wil dat er betere oplossingen worden gevonden voor de omgang met deze stukken van de burgers, waarbij rekening wordt gehouden met de verplichtingen van het Parlement met betrekking tot de correspondentie met de burger; betreurt in dit verband dat de desbetreffende diensten van het Parlement geen gevolg geven aan de aanbevelingen omtrent klachten van burgers in aangelegenheden die buiten de bevoegdheden van de EU vallen, welke aanbevelingen zijn gedaan in de resolutie van 21 november 2012 over de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften in 2011;

23.  beseft dat milieuvraagstukken een prioriteit voor de indieners blijven, hetgeen duidelijk maakt dat de lidstaten op dit gebied nog steeds in gebreke blijven; stelt vast dat veel verzoekschriften over volksgezondheidsaspecten gaan, bijvoorbeeld waterbeheer, waterveiligheid, kernenergie en beschermde dieren; wijst erop dat veel verzoekschriften nieuwe en binnenkort te realiseren projecten betreffen die grotere risico's op de bovengenoemde terreinen met zich brengen; herinnert eraan dat de lidstaten het bij de aanpak van deze situaties duidelijk nog steeds als lastig ervaren om een duurzame oplossing te vinden; wijst op de zaak van de ILVA-staalfabriek in Taranto, die zeer problematisch is vanwege de ernstige verslechtering van de milieutoestand en de gezondheid van de plaatselijke bevolking; dringt er bij de Commissie op aan de haar ter beschikking staande mechanismen te gebruiken om, voor zover mogelijk, de onverwijlde naleving van de EU-milieuwetgeving door de Italiaanse autoriteiten te waarborgen;

24.  verzoekt de Commissie verzoekschriften om de effecten van het arrest in de zaak Griekse Radio- en Televisieomroeporganisatie (Ellinikí Radiofonía Tileórasi, ERT) inzake de interpretatie van artikel 51 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de gevolgen daarvan voor verzoekschriften te blijven onderzoeken en om na te gaan met welke belemmeringen EU-burgers momenteel worden geconfronteerd wanneer zij het Europees Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing verzoeken om zo tot een betrouwbare interpretatie van een aantal centrale kwesties van de Europese wetgeving te komen die gebruikt kan worden in zaken die worden behandeld door de nationale rechtbanken;

25.  is verheugd over de tenuitvoerlegging van het Europees burgerinitiatief (EBI) op 1 april 2012 alsmede over de registratie van het eerste EBI over beleidsmaatregelen voor Europa's jongeren – Fraternité 2020 en het recente succesvolle EBI over het recht op water; is van mening dat het EBI het eerste instrument is voor transnationale participerende democratie en de burgers de mogelijkheid zal geven om actief betrokken te worden bij de vormgeving van het Europese beleid en de Europese wetgeving; bevestigt nogmaals dat het vastbesloten is deel te nemen aan de organisatie van openbare hoorzittingen voor succesvolle Europese burgerinitiatieven, waarbij alle relevante parlementaire commissies actief zullen worden betrokken; onderstreept dat de stand van zaken met betrekking tot de Europese burgerinitiatieven regelmatig in ogenschouw moet worden genomen om de procedure te verbeteren en de administratieve rompslomp en andere belemmeringen te beperken; erkent dat het resultaat van de eerste parlementaire hoorzittingen van de eerste succesvolle EBI's, die in 2014 plaatsvinden, van cruciaal belang zijn om hoge procedurele normen vast te stellen en om te voldoen aan de verwachtingen van burgers ten aanzien van de uitoefening van dit recht in de toekomst, en verplicht zich ertoe om institutionele prioriteit te geven aan het waarborgen van de doeltreffendheid van het participatieproces;

26.  waardeert het besluit van de Commissie om 2013 uit te roepen tot "Europees Jaar van het burgerschap", waardoor de EU-burgers waardevolle informatie en inzichten hebben gekregen met betrekking tot hun rechten en de democratische instrumenten waarover zij beschikken om die rechten af te dwingen; is van mening dat het "Europees Jaar van het burgerschap" moet worden aangegrepen om op brede schaal informatie over het Europees burgerinitiatief te verspreiden en zo duidelijke, begrijpelijke richtsnoeren te verstrekken ter beperking van het hoge niet-ontvankelijkheidspercentage, dat vergelijkbaar is met het percentage dat nog steeds voor verzoekschriften geldt; is ervan overtuigd dat het webportaal voor verzoekschriften een concrete, waardevolle bijdrage van het Parlement aan het Europese burgerschap is;

27.  verzoekt de Commissie als hoedster van het Verdrag om ervoor te zorgen dat de huidige ontoereikende tenuitvoerlegging van het EU-recht, zoals wordt aangetoond door het aantal bij het EP ingediende verzoekschriften, wordt gecorrigeerd, zodat EU-burgers hun rechten ten volle kunnen uitoefenen;

28.  verzoekt de Commissie wetgeving voor te stellen om de problemen rond de wederzijdse erkenning door de lidstaten van documenten betreffende de burgerlijke stand op te lossen, waarbij zij de bevoegdheden van de lidstaten moet eerbiedigen;

29.  betreurt het dat Europese burgers nog steeds vaak problemen ondervinden wanneer zij gebruik maken van hun recht van vrij verkeer, als gevolg van de verkeerde toepassing van het internemarktrecht door overheidsinstanties;

30.  betreurt het feit dat de verslagen over onderzoeksmissies en andere documenten niet naar de officiële talen van de EU zijn vertaald, in het bijzonder de landstalen van de indieners;

31.  is zich bewust van de belangrijke rol van het SOLVIT-netwerk, dat regelmatig problemen in verband met de uitvoering van de internemarktwetgeving aan het licht brengt en oplost; dringt aan op versterking van dit instrument en op actievere samenwerking tussen de Commissie verzoekschriften en het SOLVIT-netwerk; herinnert eraan dat 2013 het Europees Jaar van het burgerschap was en brengt, in het licht van de in de Verdragen verankerde beginselen en de in dit verslag gepresenteerde feiten, hulde aan de instellingen en organen van de Europese Unie en van de lidstaten die gedurende dat jaar op intensievere wijze bekendheid hebben gegeven aan hun dienstbetoon ten behoeve van de Europese burgers en ingezetenen;

Nieuwe horizonten en betrekkingen met andere instellingen

32.  wijst erop hoe belangrijk het is om meer gewicht toe te kennen aan de werkzaamheden van de Commissie binnen het Parlement door haar positie op te waarderen middels de toekenning van toezichtstaken; verzoekt de nieuw verkozen Commissie verzoekschriften interne rapporteurs te benoemen voor de jaarverslagen over de belangrijkste beleidsterreinen die Europeanen bewegen tot het indienen van een verzoekschrift, en te zorgen voor betere samenwerking met andere parlementaire commissies door hun leden systematisch uit te nodigen voor de debatten van de Commissie verzoekschriften die betrekking hebben op hun respectievelijke gebieden van wetgevingsbevoegdheid; verzoekt de overige parlementaire commissies de Commissie verzoekschriften sterker in te schakelen als medeadviserende commissie bij uitvoeringsverslagen en andere instrumenten voor de controle op de correcte omzetting en tenuitvoerlegging of eventuele herziening van de Europese wetgeving in de lidstaten; onderstreept dat het, mede gelet op het steeds grotere aantal verzoekschriften en de daarmee samenhangende werkzaamheden, van belang is om binnen het geheel van parlementaire commissies een gedeneutraliseerde status te verkrijgen; verzoekt zijn plenaire vergadering meer tijd te besteden aan het werk van de Commissie verzoekschriften;

33.  wijst erop dat de Commissie verzoekschriften nauwer moet samenwerken met de overige instellingen en organen van de EU en met de nationale instanties in de lidstaten; acht het belangrijk de gestructureerde dialoog en systematische samenwerking met de lidstaten te versterken, met name met de verzoekschriftencommissies van de nationale parlementen, bijvoorbeeld door regelmatige vergaderingen met de voorzitters van alle nationale verzoekschriftencommissies te houden; is van mening dat een dergelijk partnerschap de beste mogelijkheid biedt om ervaringen en praktijken uit te wisselen alsmede om verzoekschriften op een meer systematische en efficiënte manier door te verwijzen naar het bevoegde niveau en orgaan, en het Europees Parlement uiteindelijk dichter brengt bij hetgeen de Europese burgers bezighoudt; is ingenomen met de oprichting van de Joint Committee on Investigation, Oversight and Petitions van de Oireachtas in Ierland, en de nuttige banden die deze commissie in de loop van dit jaar met het Europees Parlement heeft aangeknoopt om burgers nog beter van dienst te kunnen zijn; merkt op dat parlementen in andere lidstaten momenteel overwegen om verzoekschriftencommissies of vergelijkbare organen in te stellen en dat sommige lidstaten andere procedures kennen om verzoekschriften in behandeling te nemen;

34.  verzoekt de Commissie bij de controle op de praktische toepassing van het gemeenschapsrecht naar behoren rekening te houden met de rol van verzoekschriften, aangezien deze vaak een eerste aanwijzing vormen voor het feit dat de lidstaten achterlopen met de uitvoering van de wettelijke maatregelen; verzoekt het Europees Parlement om in het kader van het Interinstitutioneel Akkoord met de Commissie aan te bevelen dat de beantwoordingstermijn voor verzoeken van de Commissie verzoekschriften wordt verkort en dat deze commissie ook op de hoogte wordt gehouden van de ontwikkelingen bij inbreukprocedures die rechtstreeks verband houden met verzoekschriften; is van mening dat de Europese instellingen in het algemeen meer informatie moeten verstrekken en transparanter moeten zijn ten opzichte van de EU-burgers, teneinde de toenemende perceptie van democratische tekorten tegen te gaan;

35.  benadrukt dat nauwe samenwerking met de lidstaten van essentieel belang is voor de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften; moedigt de lidstaten aan een proactieve rol te spelen bij de behandeling van verzoekschriften die verband houden met de toepassing en handhaving van de Europese wetgeving, en hecht zeer veel belang aan de aanwezigheid en actieve participatie van de vertegenwoordigers van de lidstaten bij de vergaderingen van de Commissie verzoekschriften; is vastbesloten om voor een nauwe samenwerking en een goede communicatie tussen EU-instellingen en burgers te blijven zorgen;

36.  onderstreept het belang van de versterkte samenwerking met de Europese Ombudsman door de goedkeuring van een nieuw interinstitutioneel akkoord; benadrukt dat het van belang is dat het Europees Parlement actief is in het netwerk van nationale ombudsmannen; juicht de uitstekende betrekkingen binnen het institutionele kader tussen de Ombudsman en de Commissie verzoekschriften toe; waardeert in het bijzonder de regelmatige bijdragen die de Ombudsman in de loop van de zittingsperiode levert aan de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften; herinnert eraan dat nog steeds niet alle EU-burgers een nationale ombudsman hebben, hetgeen betekent dat niet alle EU-burgers over dezelfde mogelijkheid beschikken om verhaal te halen; is van mening dat het bestaan van een nationale ombudsman in elke lidstaat binnen het Europese netwerk van ombudsmannen een aanzienlijke steun zou betekenen voor de Europese Ombudsman;

Werkmethoden

37.  verzoekt de leden van de Commissie verzoekschriften definitieve interne regels goed te keuren om te waarborgen dat de werkzaamheden van deze commissie zo efficiënt en open mogelijk verlopen, en voorstellen te doen om het Reglement van het Europees Parlement in die zin te herzien, teneinde vaste vorm te geven aan hun constante pogingen gedurende de zevende zittingsperiode om de werkmethoden te verbeteren; verzoekt de Commissie verzoekschriften duidelijke termijnen voor de verzoekschriftenprocedure vast te stellen om de behandelduur in het Europees Parlement in te korten en het hele proces nog transparanter en democratischer te maken; onderstreept dat zo een vaste levenscyclus voor een verzoekschrift zou kunnen worden bepaald, vanaf de registratie tot de definitieve afsluiting in het Europees Parlement, te vergelijken met de bestaande termijnen voor het lopende werk aan wetgevings- en niet-wetgevingsdossiers; is van mening dat deze termijnen een waarschuwingsmechanisme moeten vormen dat automatisch de aandacht van de leden op verzoekschriften richt in gevallen waarin er gedurende een aanzienlijke periode geen actie of correspondentie is geweest, om te voorkomen dat oude verzoekschriften zonder goede reden jarenlang in behandeling blijven; herinnert eraan dat de onderzoeksmissie tot de centrale onderzoeksinstrumenten van de Commissie verzoekschriften behoort, en dat daarom de desbetreffende voorschriften dringend moeten worden herzien, zodat de nieuw verkozen leden hun bezoeken efficiënt kunnen afleggen en de indieners en de commissie snel op de hoogte kunnen stellen van hun bevindingen en aanbevelingen;

38.  is verheugd over de aanwezigheid van overheidsfunctionarissen uit de betrokken lidstaten en andere belangstellenden bij de vergaderingen van de Commissie verzoekschriften; merkt op dat de Commissie verzoekschriften als enige commissie de burgers systematisch een platform biedt om hun bezorgdheid rechtstreeks aan de leden van het Europees Parlement over te brengen, en een gesprek mogelijk maakt tussen meerdere partijen, namelijk de EU-instellingen, de nationale autoriteiten en de indieners van verzoekschriften; stelt voor dat de Commissie verzoekschriften en de administratie van het Parlement nagaan of het mogelijk is de indieners of de overheden door middel van videoconferenties of soortgelijke faciliteiten aan de vergaderingen te laten deelnemen, om de vergaderingen in de toekomst gemakkelijker te kunnen organiseren en de reiskosten te verlagen;

39.  merkt op dat het aantal verzoekschriften in de loop van de zittingsperiode is toegenomen en blijft het een punt van zorg vinden dat de vertragingen en reactietermijnen in de registratiefase en bij de beoordeling van de ontvankelijkheid nog steeds te lang zijn; verzoekt om versterking van de Afdeling ingekomen stukken en verwijzing officiële documenten respectievelijk het secretariaat van de Commissie verzoekschriften met een extra administrateur met juridische achtergrond die aanbevelingen moet doen over de vraag of een verzoekschrift binnen het toepassingsgebied van het Europese recht; is van oordeel dat deze aanbevelingen samen met samenvattingen van de verzoekschriften eerst alleen in het Engels aan de leden beschikbaar moeten worden gesteld en vervolgens pas wanneer ze gepubliceerd worden naar alle officiële talen vertaald moeten worden, teneinde de eerste beslissingen over toegankelijkheid verder te bespoedigen; verwacht dat de activering van het nieuwe webportaal voor verzoekschriften zal leiding tot een vermindering van het aantal twijfelachtige aanvragen die soms als verzoekschrift worden geregistreerd;

o
o   o

40.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en het verslag van de Commissie verzoekschriften te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Ombudsman en de regeringen en parlementen van de lidstaten, hun verzoekschriftencommissies en hun nationale ombudsman of soortgelijke bevoegde organen.


Tuinbouw
PDF 153kWORD 68k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over de toekomst van de Europese tuinbouwsector - groeistrategieën (2013/2100(INI))
P7_TA(2014)0205A7-0048/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien deel III, hoofdstuk III en VII van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen,

–  gezien Richtlijn 2009/128/EG van 21 oktober 2009 betreffende een duurzaam gebruik van pesticiden,

–  gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende een gemeenschappelijke ordening van de markten in agrarische producten(1),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1182/2007 van de Raad van 26 september 2007 tot vaststelling van specifieke voorschriften voor de sector groenten en fruit(2), en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft(3),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1169/2011 van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten(4),

–  gezien Verordening (EG) nr. 834/2007 van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten(5),

–  gezien Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu(6),

–  gezien zijn resolutie van 21 juni 1996 over een communautair initiatief ten behoeve van de sierplantenteelt(7),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 9 december 2008 over voedselprijzen in Europa (COM(2008)0821),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 16 juli 2008 getiteld "Actieplan inzake duurzame consumptie en productie en een duurzaam industriebeleid" (COM(2008)0397),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 28 oktober 2009 over een beter werkende voedselvoorzieningsketen in Europa (COM(2009)0591),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 28 mei 2009 over het kwaliteitsbeleid ten aanzien van landbouwproducten (COM(2009)0234),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 mei 2011, getiteld "Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020" (COM(2011)0244),

–  gezien Besluit 2008/359/EG van de Commissie van 28 april 2008 tot oprichting van de groep op hoog niveau inzake het concurrentievermogen van de voedingsmiddelenindustrie, en gezien het verslag van die groep op hoog niveau van 17 maart 2009 over het concurrentievermogen van de voedingsmiddelenindustrie, samen met de aanbevelingen en het overzicht van de voornaamste initiatieven van de groep(8),

–  gezien de studie van november 2012 met de titel "Steun voor landbouwcoöperaties" (SFC), waarin de bevindingen worden uiteengezet van het door de Commissie gelanceerde SFC-project(9),

–  gezien de studie uit 2013 van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Commissie - Instituut voor technologische prognose met de titel "Short Food Supply Chains and Local Food Systems in the EU. A State of Play of their Socio-Economic Characteristics" (Korte voedselvoorzieningsketens en lokale voedselsystemen in de EU. Een overzicht van de sociaal-economische kenmerken daarvan)(10),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7‑0048/2014),

A.  overwegende dat de groente- en fruitsector ongeveer 3 % van de GLB-steun ontvangt, terwijl deze 18 % van de totale waarde van de landbouwproductie in de EU voor zijn rekening neemt, 3 % van de bruikbare landbouwgrond van de EU beslaat en meer dan EUR 50 miljard waard is;

B.  overwegende dat de tuinbouw de teelt van fruit, groente, aardappelen, sla, kruiden en sierplanten omvat, en overwegende dat de tuinbouwsector boomkwekerijen, vasteplantenteelt, diensten met betrekking tot tuinonderhoud, groenonderhoud van begraafplaatsen, winkels voor tuinbenodigdheden, tuincentra, bloemisten en landschaps- en tuinaanleg omvat;

C.  overwegende dat de toeleveringsketen van de groente- en fruitsector een geschatte omzet heeft van meer dan EUR 120 miljard, met ongeveer 550 000 werknemers, en van belang is voor de economieën van de gebieden in de EU waar het werkloosheidspercentage doorgaans hoog is;

D.  overwegende dat de EU de op een na grootste producent en de op een na grootste importeur van groente en fruit ter wereld is; overwegende dat de vraag in deze sector toeneemt en momenteel het aanbod zelfs overstijgt; overwegende dat de handel in groente en fruit tussen 2000 en 2010 is toegenomen van 90 miljard USD naar bijna 218 miljard USD en goed is voor een kleine 21 % van de wereldwijde handel in levensmiddelen en dierlijke producten; overwegende dat de EU haar markten wagenwijd heeft opengesteld voor invoer uit derde landen waarmee zij bilaterale en multilaterale overeenkomsten heeft gesloten;

E.  overwegende dat de tuinbouwsector – de primaire productie- en verwerkingsindustrie – op Europees niveau dienstdoet als economische versterker die zowel de vraag als het genereren van toegevoegde waarde in andere economische sectoren zoals de handel, de bouw en financiële diensten stimuleert;

F.  overwegende dat de groente- en fruitsector de snelst groeiende biologische sector van alle EU-markten is, met een geschatte waarde van 19,7 miljard EUR in 2011 en een groei van 9 % tussen 2010 en 2011, waarbij de trend van het afgelopen decennium een jaarlijkse groei vertoonde van 5 à 10 %; overwegende dat de beplante oppervlakte voor biologisch fruit met 18,2 % is toegenomen tussen 2010 en 2011, en voor biologische groente met 3,5 %;

G.  overwegende dat de consumptie van groente en fruit per persoon voor de EU-27 met 3 % is gedaald in 2011 ten opzichte van de gemiddelde consumptie in de vijf jaar daarvoor, ondanks het feit dat de consumptie van groente en fruit een positieve invloed heeft op de gezondheid van de mens;

H.  overwegende dat de EU de grootste producent van bloemen, bloembollen en potplanten ter wereld is (44 % van de mondiale productie), met de hoogste dichtheid per hectare; overwegende dat de omzet van de sierplantensector geraamd wordt op 20 miljard EUR voor de productie, 28 miljard EUR voor de groothandel en 38 miljard EUR voor de detailhandel, en dat deze sector werk biedt aan ongeveer 650 000 mensen;

I.  overwegende dat de groente- en fruitregeling deel uitmaakt van het GLB en onder meer ten doel heeft het evenwicht in de voedselvoorzieningsketen te herstellen, de groente- en fruitproductie te bevorderen, het concurrentievermogen te vergroten en innovatie te steunen; overwegende dat de participatiegraad in producentenorganisaties moet worden opgetrokken, zo ook in de regio's waar al een aantal jaar geen bedrijfsfondsen beschikbaar zijn gesteld en/of de productiemethoden verouderd zijn, door het stelsel aantrekkelijker te maken, aangezien meer dan de helft van alle EU-telers nog steeds geen deel uitmaakt van een producentenorganisatie, ondanks de Commissiedoelstelling dat gemiddeld 60 % van de producenten tot 2013 lid moet zijn van een producentenorganisatie; overwegende dat de geringe mate van organisatie in sommige lidstaten deels het gevolg is van de opheffing van producentenorganisaties, wat tot onzekerheid leidt bij de producenten; overwegende dat, gezien het feit dat producentenorganisaties een sleutelrol vervullen bij het mondiger maken van tuinbouworganisaties tijdens onderhandelingen, het cruciaal is om onzekerheid onder producenten te vermijden door opheldering te verschaffen over de Europese wetgeving aangaande de erkenning van producentenorganisaties;

J.  overwegende dat de totale inputkosten voor de Europese boeren volgens Eurostat van 2000 tot 2010 gemiddeld met bijna 40 % zijn toegenomen, terwijl de outputprijzen met minder dan 25 % zijn gestegen; overwegende dat de inputkosten voor kunstmeststoffen en bodemverbeteraars met bijna 80 % zijn gestegen, voor zaden en teeltmateriaal met bijna 30 % en voor gewasbeschermingsmiddelen met bijna 13 %;

K.  overwegende dat een verminderde bodemvruchtbaarheid als gevolg van erosie, een beperktere aanwending van organisch materiaal – waardoor de kruimelstructuur en het humusgehalte van de bodem erop achteruitgaan – het feit dat voedingsstoffen en water minder goed worden vastgehouden en ecologische processen achteruitgaan, aanzienlijke kosten met zich meebrengt voor zowel de landbouwers als de overheidsbegroting;

L.  overwegende dat de "kennispijpleiding" om onderzoek te vertalen naar de praktijk voor de tuinbouw onder druk staat, en overwegende dat er in de particuliere sector over de hele linie weinig wordt uitgegeven aan onderzoek, waarbij onderzoek en ontwikkeling in de EU-15 slechts 0,24 % van de totale uitgaven in de voedingsindustrie vormden in 2004, het laatste jaar waarvoor cijfers beschikbaar zijn;

M.  overwegende dat een groot aantal groente- en fruitsoorten dreigt te verdwijnen ten gevolge van hun lage economische levensvatbaarheid, en dat de landbouwers die deze rassen blijven verbouwen, een ecologische, sociale en culturele waardevolle rol vervullen, omdat zij belangrijke Europese landbouwgewassen in stand houden;

N.  overwegende dat de toenemende problemen bij de preventie, beheersing en uitroeiing van schadelijke organismen en de beperkte beschikbaarheid van beschermingsmiddelen voor tuinbouwgewassen de diversiteit van de landbouw en de kwaliteit van de Europese tuinbouw in gevaar dreigen te brengen;

O.  overwegende dat tuinbouwbedrijven vaak zowel produceren als verkopen en diensten verlenen;

P.  overwegende dat cisgenese gedefinieerd kan worden als een genetische manipulatietechniek waarbij een gen van een verwant of hetzelfde geslacht of van een verwante of dezelfde soort in een doelplant wordt ingebracht;

1.  benadrukt dat de tuinbouwsector van de EU moet worden gestimuleerd en in staat moet worden gesteld om te concurreren op de wereldmarkt, door middel van innovatie, onderzoek en ontwikkeling, energie-efficiëntie en energiezekerheid, de aanpassing aan en de matiging van de klimaatverandering en maatregelen om de verkoop aan te wakkeren, en dat de inspanningen moeten worden voortgezet om de wanverhouding tussen marktdeelnemers en distributeurs op te heffen;

2.  benadrukt dat het gemakkelijker moet worden gemaakt voor producenten om toegang te krijgen tot de markten van derde landen; verzoekt de Commissie om meer inspanningen te leveren om exporteurs van fruit, groente, bloemen en sierplanten te helpen om het toenemende aantal non-tarifaire belemmeringen, waaronder de gewasbeschermingsnormen van bepaalde derde landen die de uitvoer vanuit de EU moeilijk of zelfs onmogelijk maken, te boven te komen;

3.  roept de Commissie op alle marktdeelnemers in de EU dezelfde toegangsvoorwaarden op te leggen wat betreft handelsnormen, oorsprongsbenamingen, enz. en de naleving ervan te waarborgen aan de hand van controles teneinde concurrentieverstoring te vermijden;

4.  is voorstander van de stimulering van groente- en fruitconsumptie in de lidstaten door middel van educatieve activiteiten zoals het EU-schoolfruitprogramma en nationale programma's zoals de campagnes "Poot je eigen aardappel" en "Kook je eigen aardappel" in het VK;

5.  merkt op dat de plaatselijke en regionale markten vaak niet over voldoende ter plaatse geproduceerde tuinbouwproducten beschikken en dat landbouwondernemerschap in die regio's daarom dient te worden aangemoedigd, met name met stimuli voor jonge ondernemers, die banenmogelijkheden in de landbouwsector kunnen opleveren en de voorziening van lokaal geproduceerde verse producten kunnen garanderen;

6.  wijst op de gunstige invloed van de sierplantenteelt op de gezondheid en het welzijn van de mensen vanwege de toename van groene ruimtes, wat leidt tot een stadsomgeving die beter bestand is tegen klimaatverandering en de plattelandseconomie ten goede komt; wijst op de noodzaak van actievere ondersteuning voor deze sector, door investeringen te stimuleren en de loopbaanontwikkeling in de sector te verbeteren;

7.  is ingenomen met de maatregelen van de Europese groente- en fruitregeling, die erop gericht zijn de marktoriëntatie onder EU-telers te verbeteren, innovatie aan te wakkeren, de productie van groente en fruit te bevorderen, het concurrentievermogen van telers te vergroten, alsook de verkoop, kwaliteit en milieuaspecten van de productie te verbeteren, via steunverlening aan producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties en de erkenning van brancheorganisaties, door tevens de bundeling van krachten te bevorderen om nieuwe inkomstenstromen te genereren die in nieuwe investeringen moeten worden gepompt; wijst er tegelijkertijd op dat er maatregelen moeten worden genomen zodat telers die hun producten zelf of rechtstreeks verhandelen niet gediscrimineerd worden maar juist de mogelijkheid hebben om innovatieve projecten uit te voeren en hun concurrentievermogen te vergroten;

8.  wijst erop dat lokale en regionale productie en verkoop bij kunnen dragen aan het scheppen en behoud van economische bedrijvigheid en banen in plattelandsgebieden;

9.  wijst erop dat korte productieketens bijdragen tot de vermindering van voor het klimaat schadelijke emissies;

10.  merkt op dat zogenaamde stadslandbouw nieuwe mogelijkheden biedt voor de tuinbouwsector;

11.  is ingenomen met het verslag over de openbare raadpleging van de Commissie met de titel "Evaluatie van de EU-regeling voor de groente- en fruitsector", en vooral met sectie 3.8, waarin de noodzaak voor een vereenvoudiging van de huidige regels inzake producentenorganisaties wordt onderkend, schaart zich achter het voorstel van de Commissie om producentenorganisaties te versterken, en constateert dat de meeste reacties de basisfilosofie achter de huidige steunregelingen wilden handhaven;

12.  benadrukt dat het verminderen van de administratieve rompslomp vooral belangrijk is voor kleine en middelgrote ondernemingen, zonder echter afbreuk te doen aan de rechtszekerheid waarvan dergelijke ondernemingen ook afhankelijk zijn;

13.  is ingenomen met het feit dat in het akkoord over de hervorming van het GLB het Europese, op de producentenorganisaties gebaseerde stelsel voor steun aan de groente- en fruitsector behouden blijft, omdat de huidige instrumenten niet altijd doeltreffend zijn gebleken, hetgeen de Commissie ook onderkent in haar document over de openbare raadpleging "Evaluatie van de EU-regeling voor de groente- en fruitsector", en steunt dan ook het werk van de Newcastle-groep dat de verbetering van de groente- en fruitregeling van de EU beoogt en daarbij rekening moet houden met de bijzondere kenmerken van de wettelijke regelingen voor coöperaties in de verschillende lidstaten, om de oprichting van nieuwe producentenorganisaties niet te beperken en ook rekening te houden met feit dat telers ervoor kunnen kiezen om zich niet aan te sluiten bij een producentenorganisatie; wijst tevens op de instelling van een Europees instrument voor het beheer van ernstige crises die meerdere lidstaten treffen, en benadrukt dat dit voor alle producenten moet openstaan, ongeacht of zij lid zijn van een producentenorganisatie of niet;

14.  verzoekt de Commissie, teneinde de activiteiten die producentenorganisaties ontplooien ten gunste van producenten te versterken, in haar evaluatie van de groente- en fruitregeling van de EU duidelijke en praktische regels op te stellen voor het opzetten en de werkmethodes van producentenorganisaties en de regeling af te stemmen op de bestaande marktstructuren in de lidstaten zodat producentenorganisaties hun beoogde rol kunnen spelen en het voor telers aantrekkelijk wordt zich aan te sluiten bij een producentenorganisatie, mits de verwezenlijking van de hoofddoelstellingen van de regeling niet in het gedrang komt en telers hun beslissingsvrijheid over deze kwesties mogen behouden;

15.  stelt tot zijn bezorgdheid vast dat de voorschriften voor de regeling voor producentenorganisaties erg vatbaar zijn voor interpretatie door de controleurs van de Commissie, wat voor een hoge mate van onzekerheid zorgt en waardoor de lidstaten het risico lopen op niet-erkenning van uitgaven en op rechterlijke toetsing; benadrukt voorts dat de controleprocedures en financiële correcties sneller moeten worden verricht, binnen een overeengekomen controleperiode;

16.  merkt op dat er in de hele EU nog steeds oneerlijke handelspraktijken bestaan als gevolg waarvan tuinbouwbedrijven en hun producentenorganisaties worden ondermijnd en het vertrouwen van telers om te investeren in de toekomst daalt, en is van mening dat gedragscodes die worden afgesproken tussen alle deelnemers aan de toeleveringsketen, die ingebed zijn in een wetgevingskader en waarop toezicht wordt uitgeoefend door een nationale arbiter in elke lidstaat om handelspraktijken in de gaten te houden, het functioneren van de voedselketen en de interne markt aanzienlijk ten goede zal komen;

17.  is van mening dat de particuliere normen voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen, die door veel grote detailhandelketens zijn vastgesteld, de concurrentie verstoren en indruisen tegen de belangen van groente- en fruittelers; verzoekt de Commissie een einde te maken aan dergelijke praktijken, aangezien de residueniveaus van gewasbeschermingsmiddelen, die zijn vastgelegd in de EU‑wetgeving, voldoende bescherming bieden voor de gezondheid van zowel consumenten als producenten;

18.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om geïntegreerde gewasbescherming te stimuleren, innovatie en ondernemerschap te ondersteunen via meer onderzoek en ontwikkeling op het gebied van niet-chemische alternatieven, zoals natuurlijke vijanden en parasieten van schadelijke organismen, en Horizon 2020, het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, aan te wenden om toegepast onderzoek te financieren waarmee de ontwikkeling van geïntegreerde strategieën voor ongedierte-, ziekte- en onkruidbestrijding wordt ondersteund, en producenten de nodige instrumenten en informatie krijgen om te voldoen aan Richtlijn 2009/128/EG, waar in artikel 14 is bepaald dat de lidstaten "alle nodige maatregelen [moeten nemen] om bestrijding met lage pesticideninzet te bevorderen, waarbij zij waar mogelijk voorrang geven aan niet‑chemische methoden" en "de noodzakelijke voorwaarden [moeten scheppen], of steun daartoe [verlenen], voor het in de praktijk brengen van geïntegreerde gewasbescherming";

19.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om de intensivering te stimuleren en te benadrukken van ecologische processen die de bodemgezondheid, -vruchtbaarheid en ‑vorming op de lange termijn garanderen en populaties schadelijke organismen beheersen en reguleren; is van mening dat dit op de lange termijn de productiviteit van de landbouwers ten goede kan komen en de kosten voor de overheidsbegrotingen kan inperken;

20.  benadrukt dat de tuinbouw afhankelijk is van een heel scala aan gewasbeschermingsmiddelen, en dringt bij de Commissie aan op een risicogebaseerde benadering voor de regulering van deze producten, die wordt gestaafd door collegiaal getoetst, onafhankelijk, wetenschappelijk bewijs; benadrukt dat vooral beperkte toepassingen kwetsbaar zijn als gevolg van het gebrek aan beschikbare werkzame stoffen; verzoekt de Commissie om de coördinatie van het genereren van gegevens in de lidstaten te versterken, met name voor gegevens over residuen, die een essentiële vereiste vormen voor vergunningen voor eetbare gespecialiseerde gewassen; verzoekt DG Landbouw en plattelandsontwikkeling, DG Gezondheid en consumentenbescherming, DG Milieu en DG Mededinging strategisch samen te werken om vanuit verschillende invalshoeken stil te staan bij de impact van veranderingen in de regelgeving inzake gewasbeschermingsmiddelen;

21.  spoort de Commissie aan een evaluatie uit te voeren van de werking van de regelingen voor wederzijdse erkenning van de toelating van gewasbeschermingsmiddelen, als vastgelegd in artikel 40 van Verordening (EG) nr. 1107/2009, om de uitvoering daarvan te stroomlijnen en onnodige bureaucratische rompslomp op te heffen, en om een mondiale harmonisatie van de regelgeving inzake gewasbescherming en een beperking van de non‑tarifaire belemmeringen voor de export te overwegen als langetermijndoelstellingen;

22.  spoort de Commissie aan zonder verdere vertraging en overeenkomstig de verplichtingen in artikel 51, lid 9 van Verordening (EG) nr. 1107/2009, een verslag in te dienen bij het Parlement en de Raad over de oprichting van een Europees fonds voor beperkte toepassingen en speciale gewassen; onderstreept dat een dergelijk fonds moet worden ingezet om financiering te verstrekken aan een lopend Europees werkprogramma voor de coördinatie en samenwerking tussen de exploitanten van agrolevensmiddelen, de bevoegde autoriteiten en belanghebbenden, met inbegrip van onderzoeksinstituten, bij de uitvoering en in voorkomend geval financiering van onderzoek en innovatieactiviteiten gericht op de bescherming van speciale gewassen en beperkte toepassingen;

23.  wijst erop dat ingevoerde producten niet aan dezelfde gewasbeschermingsvereisten hoeven te voldoen als Europese producten; benadrukt dat deze aanhoudende ongelijkheid niet alleen het concurrentievermogen van de Europese producenten ondermijnt, maar ook indruist tegen de belangen van de Europese consumenten;

24.  herinnert eraan dat zowel de verordening inzake gewasbeschermingsmiddelen (Verordening (EG) nr. 1107/2009 van 21 oktober 2009(11)) en de nieuwe verordening inzake biociden (Verordening (EU) nr. 528/2012 van 22 mei 2012(12)) van de Commissie vergen dat zij vóór december 2013 specifieke wetenschappelijke criteria vaststelt voor het bepalen van hormoonontregelende eigenschappen; benadrukt het belang van een transparante procedure, zodat de betrokken marktspelers de wetenschappelijke basis voor de beslissingen begrijpen en op de hoogte zijn wie er betrokken waren bij het ontwikkelen van nieuwe criteria; dringt er bij de Commissie op aan terdege rekening te houden met de gevolgen van verschillende benaderingen als ze voorstellen indient voor hormoonontregelende stoffen;

25.  benadrukt dat de tuinbouwsector sterk afhankelijk is van het gebruik van kwalitatief hoogwaardige, duidelijk gespecificeerde meststoffen; is ingenomen met de huidige herziening van de EU-meststoffenverordening, maar stelt tot zijn bezorgdheid vast dat de Commissie beoogt daarin bodemverbeteraars met stoffen op te nemen die daar voordien niet in voorkwamen; benadrukt dat de productie en het gebruik van deze stoffen geen precisie vereisen, en verzoekt de Commissie om deze stoffen niet op te nemen in het toepassingsgebied van de meststoffenverordening;

26.  benadrukt het feit dat de tuinbouwsector vooroploopt in de ontwikkeling en de toepassing van innovatieve precisielandbouwsystemen, en is van mening dat dergelijke systemen het gebruik van gewasbestrijdingsmiddelen en meststoffen zullen beperken, de verkoopbare oogst zullen vergroten, de hoeveelheid afval zullen beperken en de continuïteit van het aanbod en de economische prestaties zullen verbeteren; benadrukt dat gewasteelttechnieken zoals vruchtwisseling of tussenteelt, en onderzoek en ontwikkeling erop gericht moeten zijn de milieubelasting zo gering mogelijk te houden;

27.  wijst op het voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende teeltmateriaal (COM(2013)0262), en vreest dat dit voorstel onevenredige gevolgen zou hebben voor de tuinbouwsector, en met name voor sierplanten en fruit; benadrukt dat eventuele wetgeving evenredig moet zijn en moet voldoen aan het subsidiariteitsbeginsel; benadrukt dat wijzigingen in de wetgeving traditioneel gekweekte soorten en gewassen niet in gevaar mogen brengen, en juist moeten bijdragen aan de genetische diversiteit van en binnen gewaspopulaties met het oog op voedselzekerheid en de weerbaarheid van de voedselsystemen op de lange termijn;

28.  wijst op de gevolgen van niet-inheemse invasieve tuinbouwsoorten op de ruimere omgeving, maar beveelt aan een regionale of landenspecifieke benadering te hanteren in het Commissievoorstel voor een verordening betreffende preventie en beheer van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (COM(2013)0620), waarin wordt onderkend dat sommige gebieden in Europa kwetsbaarder zijn dan andere en dat het klimaat per Europees gebied kan verschillen waardoor er per klimaat andere soorten gewassen worden ondersteund;

29.  dringt er bij de Commissie op aan als algemeen beginsel de vrijheid van gewastelers te waarborgen om bestaand plantaardig materiaal naar eigen inzicht te gebruiken om nieuw materiaal te ontwikkelen en op de markt aan te bieden, ongeacht eventuele octrooiaanspraken met betrekking tot plantaardig materiaal;

30.  verzoekt de Commissie en de lidstaten de ontwikkeling van lokale groente- en fruitmarkten en van korte toeleveringsketens te ondersteunen om zodoende de versheid van de producten te waarborgen;

31.  verzoekt de Commissie onderscheid te maken tussen cisgene en transgene gewassen en een ander goedkeuringsproces in te stellen voor cisgene gewassen; wacht het door DG Gezondheid en consumentenbescherming aangevraagde advies van EFSA af waarin de bevindingen van de werkgroep inzake nieuwe biotechnologische gewaskweektechnieken worden geëvalueerd;

32.  benadrukt de grote behoefte aan seizoenswerkers in de tuinbouwsector, en verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat er doeltreffende regelingen voorhanden zijn zodat tuinbouwproducenten aan de arbeidskrachten kunnen komen die ze tijdens cruciale periodes in het jaar nodig hebben, waarbij de voorschriften van de richtlijn betreffende seizoenarbeiders volledig moeten worden nageleefd, met inbegrip van het beginsel van billijke lonen;

33.  is verheugd over de hernieuwde nadruk die wordt gelegd op bijscholingen en stages van arbeidskrachten, maar constateert met bezorgdheid dat het aantal mensen dat een tuinbouwstage afrondt in sommige lidstaten laag is met als gevolg dat de mogelijkheden voor jongeren die in de sector actief willen worden, afnemen; onderkent dat niet alle jongeren een stage kiezen die bij ze past; benadrukt dat jongeren warm moeten worden gemaakt voor een baan in de tuinbouwsector en het volgen van een tuinbouwopleiding, met behulp van voorlichtingscampagnes waardoor de sector in een beter daglicht komt te staan;

34.  dringt er bij de agrovoedingssector en de onderzoeksgemeenschap op aan stelselmatig samen te werken om een nieuwe generatie onderzoekers aan te trekken en op te leiden en het bestaande personeelsbestand bij te scholen;

35.  benadrukt de voordelen van sterkere en uitgebreidere partnerschappen tussen de regering, de bedrijfstak en onderzoeksorganisaties, en de noodzaak om ervoor te zorgen dat de regelingen ter ondersteuning van zulke partnerschappen zodanig gestructureerd zijn dat de impact en de samenhang van investeringen over de hele linie worden geoptimaliseerd;

36.  benadrukt dat het van cruciaal belang is efficiënt gebruik te maken van geschikte wetenschappelijke hulpmiddelen om onderzoeks- en innovatieresultaten sneller te kunnen toepassen door innovatieve landbouwproductietechnologieën ook in de tuinbouwsector in te zetten en door onderzoek, innovatie, opleiding en uitbreiding in de landbouwsector te combineren met een economisch beleid dat aan de vereisten van de ontwikkeling van de tuinbouwproductie voldoet en daarnaast de productie efficiënter maakt;

37.  is van mening dat de bloementeelt- en de sierplantensector de mogelijkheid moeten krijgen om de Unieprogramma's voor onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie beter te benutten, en verzoekt de Commissie om "beschermde teelt" op te nemen in de oproepen in het kader van Horizon 2020, om zo innovatie op het gebied van onder meer duurzame gewasbescherming, duurzaam water- en voedingsstoffengebruik, energie-efficiëntie, geavanceerde teelt- en productiesystemen en duurzaam vervoer te stimuleren;

38.  is van mening dat nu er in de lidstaten gekort wordt op subsidies voor landbouw- en tuinbouwonderzoek, financiering door derde partijen, waaronder detailhandelaren, moet worden aangemoedigd en moet aansluiten op de algemene onderzoeksbelangen van de sector;

39.  verzoekt de Commissie en de lidstaten gemakkelijker toegang te verschaffen tot langetermijnfinanciering voor de investering in moderne tuinbouwproductietechnologieën teneinde het concurrentievermogen van tuinbouwproducten en -diensten te bevorderen;

40.  onderstreept het cruciale belang van een kwalitatief hoogstaand bedrijfsplan voor het verschaffen van kapitaal; stelt voor dat kwekers meer gebruik maken van bedrijfsondersteunende en adviesdiensten, en verzoekt de Commissie met klem nauwer samen te werken met de sector om te garanderen dat deze diensten goed toegankelijk zijn voor kwekers;

41.  spoort de Commissie aan om de producten van de gecombineerde nomenclatuur voor 2012 in hoofdstuk zes (levende planten en producten van de bloementeelt), bij te werken als onderdeel van een transparante procedure en met de betrokkenheid van de personen die in de sector werkzaam zijn;

42.  maakt zich zorgen over het vooruitzicht dat de tuinbouwproductie wordt verplaatst naar landen buiten de EU;

43.  stelt met grote bezorgdheid vast dat tussen een derde en de helft van de eetbare oogst wordt vernietigd vanwege de uiterlijke kenmerken ervan, en verzoekt de Commissie met spoed mogelijkheden te creëren om oogsten met een breder scala aan kwaliteitsspecificaties op de markt te brengen, vooral op de lokale en de regionale markt, waarbij wel de transparantie en de goede werking van de markt wordt gegarandeerd; wijst op de initiatieven in Oostenrijk en Zwitserland waar fruit en groenten met schoonheidsfoutjes als test worden verkocht; roept supermarkten op rekening te houden met marktonderzoek waaruit blijkt dat consumenten niet noodzakelijk inzitten over de uiterlijke kenmerken van groente en fruit en best bereid zijn om groente en fruit te kopen dat er niet zo goed uitziet, zeker als het goedkoper is;

44.  wijst met bezorgdheid op het grootschalige verlies en de verspilling van groente en fruit bestemd voor gebruik op de eigen markt en de aanzienlijke economische verliezen voor bedrijven; onderkent dat het van essentieel belang is dat de systematische voedselverspilling wordt aangepakt om de groeiende wereldbevolking van voedsel te kunnen voorzien; is desondanks ingenomen met de inspanningen van de actoren in de voedselvoorzieningsketen om ervoor te zorgen dat deze producten op een volgende markt terechtkomen en niet worden weggegooid;

45.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om het wetgevingskader en het politieke klimaat zo bevorderlijk mogelijk te maken voor het benutten van tuinbouwafval; wijst erop dat er talloze materialen zijn, zoals afgedragen champignonmest, die gebruikt kunnen worden bij de productie van substraten met een toegevoegde waarde, als die niet als "afval" zouden worden bestempeld;

46.  wijst erop dat aquaponicssystemen mogelijkheden bieden om levensmiddelen duurzaam en lokaal te produceren en, door de teelt van zoetwatervis en groenten te combineren in een gesloten systeem, minder hulpmiddelen verbruiken in vergelijking met conventionele systemen;

47.  onderstreept het belang van een beter toezicht op de prijzen en de hoeveelheden die worden geproduceerd en op de markt gebracht, en de behoefte aan in de hele EU gegenereerde gebruikersstatistieken voor de tuinbouw om producenten meer inzicht te verschaffen in de markttendensen, hen te helpen crises te voorspellen en toekomstige oogsten voor te bereiden; verzoekt de Commissie sierplanten op te nemen in haar prognoses;

48.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 273 van 17.10.2007, blz. 1.
(3) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
(4) PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18.
(5) PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1.
(6) PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1.
(7) PB C 198 van 8.7.1996, blz. 266.
(8) Beschikbaar via http://ec.europa.eu/enterprise/sectors/food/competitiveness/high-level-group/documentation/
(9) Beschikbaar via http://ec.europa.eu/agriculture/external-studies/2012/support-farmers-coop/fulltext_en.pdf
(10) Beschikbaar via http://ftp.jrc.es/EURdoc/JRC80420.pdf
(11) PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
(12) PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.


Het wereldwijd uitbannen van foltering
PDF 182kWORD 107k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over het wereldwijd uitbannen van foltering (2013/2169(INI))
P7_TA(2014)0206A7-0100/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en andere mensenrechtenverdragen en -instrumenten van de VN,

–  gezien de verklaring van de VN inzake de bescherming van alle personen tegen foltering en andere vormen van wrede, onmenselijke of vernederende behandeling die op 9 december 1975 door de Algemene Vergadering van de VN is aangenomen(1),

–  gezien het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, en het facultatief protocol daarbij,

–  gezien de standaardminimumregels van de VN voor de behandeling van gevangenen en andere relevante universeel toepasselijke VN-normen,

–  gezien de verslagen van de speciale VN-rapporteur inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing(2),

–  gezien de resoluties van de Algemene Vergadering van de VN over foltering,

–  gezien de op 22 november 2001 gepubliceerde verklaring van het VN-Comité tegen foltering in verband met de gebeurtenissen van 11 september 2001, waarin wordt onderstreept dat het verbod op foltering een absolute verplichting is waarvan niet mag worden afgeweken op grond van het internationaal recht, en waarin het vertrouwen wordt uitgedrukt dat, ongeacht de door de verdragsluitende landen gehanteerde aanpak ten opzichte van de dreiging van het internationale terrorisme, deze aanpak in overeenstemming zal zijn met de door ratificatie van het Verdrag tegen foltering door hen aangegane verplichtingen,

–  gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 20 december 2012 over een moratorium op de doodstraf(3),

–  gezien de resoluties van de Algemene Vergadering van de VN over de rechten van het kind, in het bijzonder de meest recente resolutie van 20 december 2012(4),

–  gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en met name artikel 3, dat stelt dat "niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen",

–  gezien het Europees Verdrag ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing,

–  gezien het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen dat door de VN is aangenomen op 28 juli 1951(5),

–  gezien het 23e algemene verslag van het Europees Comité voor de preventie van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van de Raad van Europa dat is gepubliceerd op 6 november 2013(6),

–  gezien het Verdrag inzake de rechten van het kind en de twee daarbij horende facultatieve protocollen inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie(7), respectievelijk inzake de betrokkenheid van kinderen bij gewapende conflicten(8),

–  gezien de Verdragen van Genève van 1949 en de aanvullende protocollen hierbij(9),

–  gezien het Inter-Amerikaans Verdrag ter voorkoming en bestraffing van marteling dat in werking is getreden in 1997(10),

–  gezien het Statuut van het Internationaal Strafhof,

–  gezien het Handboek betreffende het effectief onderzoeken en documenteren van foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Protocol van Istanbul)(11),

–  gezien artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

–  gezien het strategisch kader en het actieplan van de EU voor mensenrechten en democratie(12), die op 25 juni 2012 door de Raad Buitenlandse Zaken zijn goedgekeurd,

–  gezien de richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, bijgewerkt in 2012(13),

–  gezien de richtsnoeren van de EU inzake de doodstraf van 16 juni 2008(14),

–  gezien de richtsnoeren van de EU inzake mensenrechten en internationaal humanitair recht(15),

–  gezien het jaarverslag van de EU over de mensenrechten en democratie in de wereld in 2012, dat op 6 juni 2013 door de Raad is goedgekeurd(16),

–  gezien zijn resolutie van 13 december 2012 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2011 en het beleid van de Europese Unie ter zake(17),

–  gezien zijn resolutie van 13 december 2012 over de herziening van de mensenrechtenstrategie van de EU(18),

–  gezien zijn resolutie van 10 oktober 2013 over het veronderstelde vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen in Europese landen door de CIA(19),

–  gezien zijn studie van maart 2007 over de uitvoering van de EU-richtsnoeren inzake foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing(20),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad van 27 juni 2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing(21),

–  gezien zijn resolutie van 17 juni 2010 over de uitvoering van de Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing(22),

–  gezien zijn aanbeveling van 13 juni 2013 aan de vicevoorzitter van de Commissie en hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad en de Commissie over de evaluatie in 2013 van de organisatie en het functioneren van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)(23),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0100/2014),

A.  overwegende dat het totale verbod op foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing weliswaar een belangrijke internationale norm is, die zowel in VN-verdragen als in regionale mensenrechtenverdragen is opgenomen, maar dat foltering nog steeds wereldwijd plaatsvindt;

B.  overwegende dat de term "foltering" in deze resolutie dient te worden begrepen in overeenstemming met de VN-definitie en tevens wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing behelst;

C.  overwegende dat het Verdrag tegen foltering en het facultatief protocol daarbij gezorgd hebben voor een internationaal kader met reële mogelijkheden om tot de uitbanning van foltering te komen, in het bijzonder door de instelling van onafhankelijke en doeltreffende nationale preventiemechanismen;

D.  overwegende dat de EU binnen het strategisch kader van de EU over mensenrechten zijn inspanningen heeft verhoogd om krachtdadig campagne te voeren tegen foltering en wrede, onmenselijke en vernederende behandeling;

E.  overwegende dat het uitbannen van foltering, mishandeling, onmenselijke en onterende behandeling en bestraffing integrerend deel uitmaakt van het mensenrechtenbeleid van de EU, in nauwe samenhang met andere beleidsgebieden en -instrumenten van de EU;

F.  overwegende dat de EU-richtsnoeren in 2012 bijgewerkt zijn, terwijl de laatste volledige publieke inventarisatie en evaluatie van uitvoeringsmaatregelen in 2008 plaatsgevonden heeft;

G.  overwegende dat volgens de bijgewerkte richtsnoeren de lidstaten vastbesloten zijn om in de strijd tegen terrorisme de internationale verplichtingen ten aanzien van het verbod op foltering en andere wrede, onmenselijke en vernederende behandeling of bestraffing volledig na te komen;

H.  overwegende dat zowel lichamelijke als psychische foltering bestaat; overwegende dat sprake is van een toenemend aantal gevallen waarin psychiatrie wordt gebruikt als dwangmiddel voor mensenrechtenverdedigers en dissidenten die in psychiatrische inrichtingen worden geplaatst om hen te beletten hun politieke en gemeenschapsactiviteiten uit te voeren;

I.  overwegende dat het gerechtelijk apparaat van de lidstaten over de instrumenten moet beschikken om folteraars die nooit zijn berecht, te vervolgen, waarbij bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de gevallen van foltering tijdens dictaturen in Europa, aangezien deze misdrijven vaak onbestraft zijn gebleven;

J.  overwegende dat tegen de achtergrond van de antiterrorismemaatregelen die in vele landen zijn getroffen, het loslaten van het totale verbod op foltering steeds weer een probleem vormt;

K.  overwegende dat er zich aanzienlijke beleidsuitdagingen aandienen bij de aanpak van de specifieke behoeften aan bescherming van kwetsbare groepen, in het bijzonder kinderen;

L.  overwegende dat de ordetroepen van bepaalde landen de voorkeur geven aan foltering als ondervragingsmethode; overwegende dat foltering geen aanvaardbaar middel voor het oplossen van misdrijven mag zijn;

1.  onderstreept dat het verbod op foltering absoluut is op grond van het internationaal en humanitair recht en op grond van het VN-Verdrag tegen foltering; benadrukt dat foltering een van de ultieme schendingen van mensenrechten en fundamentele vrijheden vormt, met verschrikkelijke gevolgen voor miljoenen personen en hun families, en in geen enkel geval kan worden gerechtvaardigd;

2.  is ingenomen met de opname in het actieplan van de EU inzake democratie en mensenrechten van drie acties in verband met het uitbannen van foltering; benadrukt echter de behoefte aan specifieke en meetbare standaarden om de tijdige uitvoering ervan te beoordelen, in samenwerking met het maatschappelijk middenveld;

3.  betuigt zijn erkentelijkheid jegens alle maatschappelijke organisaties, nationale mensenrechteninstellingen, nationale preventiemechanismen en individuen die streven naar verhaal- en compensatiemogelijkheden voor slachtoffers, straffeloosheid bestrijden en de geseling van foltering en mishandeling over de hele wereld actief voorkomen;

4.  wijst erop dat, overeenkomstig het Verdrag tegen foltering, de term "foltering" betrekking heeft op iedere handeling "waardoor opzettelijk hevige pijn of hevig leed, lichamelijk dan wel geestelijk, wordt toegebracht aan een persoon […] door of op instigatie van dan wel met de instemming of gedogen van een overheidsfunctionaris of andere persoon die in een officiële hoedanigheid handelt"; meent echter dat ook situaties waarin sprake is van praktijken van foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing met betrokkenheid van andere actoren dan overheids- of publieke functionarissen dienen te worden aangepakt aan de hand van beleidsmaatregelen voor preventie, verantwoording en rehabilitatie;

5.  hekelt de aanhoudende prevalentie van foltering en andere vormen van mishandeling over de hele wereld en herhaalt zijn absolute veroordeling van dergelijke praktijken, die nu en in de toekomst overal en te allen tijde verboden moeten zijn en derhalve nooit kunnen worden gerechtvaardigd; merkt op dat de tenuitvoerlegging van de EU-richtsnoeren inzake foltering nog steeds ontoereikend is en in strijd met verklaringen en verbintenissen van de EU om foltering prioritair aan te pakken; dringt er bij de EDEO en de lidstaten op aan een nieuwe impuls te geven aan de uitvoering van deze richtsnoeren, met name door prioriteiten, optimale praktijken en mogelijkheden van openbare diplomatie vast te stellen, door belanghebbenden, waaronder maatschappelijke organisaties, te raadplegen en door de uitvoering van de met foltering samenhangende onderdelen in het actieplan te evalueren; roept in dit opzicht op tot de volledige en tijdige uitvoering van de drie acties in het actieplan die verband houden met het uitbannen van foltering;

6.  pleit ervoor dat een komende herziene versie van het actieplan meer ambitieuze en specifieke acties voor de uitbanning van foltering bevat, zoals meer efficiënte informatie-uitwisseling en lastenverdeling, opleidingen en gezamenlijke initiatieven met plaatselijke VN-kantoren en andere internationale actoren zoals de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking (OVSE) en de Raad van Europa, alsook ondersteuning van de instelling en versterking van regionale mechanismen ter voorkoming van foltering;

7.  is ingenomen met de actualisering in 2012 van de EU-richtsnoeren inzake foltering; onderstreept het belang van de effectieve en resultaatgerichte uitvoering van die richtsnoeren in samenhang met andere richtsnoeren en beleidsinitiatieven;

8.  is verheugd over het feit dat de richtsnoeren een holistische beleidsaanpak weerspiegelen, inclusief de bevordering van een passend kader voor wetgeving en rechtspraak met het oog op een doeltreffende preventie van en het verbod op foltering, het toezicht op detentielocaties, inspanningen om de straffeloosheid aan te pakken, en de volledige en effectieve rehabilitatie van slachtoffers van foltering, ondersteund met geloofwaardige, consistente en samenhangende acties;

9.  dringt er bij de Raad, de EDEO en de Commissie op aan doeltreffendere maatregelen te nemen om te waarborgen dat het Parlement en het maatschappelijk middenveld op zijn minst worden betrokken bij de evaluatie van de EU-richtlijnen inzake foltering;

10.  wijst opnieuw op het essentiële belang van revalidatiecentra voor slachtoffers van foltering in de EU en daarbuiten bij de behandeling van niet alleen lichamelijke maar ook langdurige psychische problemen die slachtoffers van foltering ondervinden; is ingenomen met de financiële steun van de Europese Unie voor revalidatiecentra voor slachtoffers van foltering wereldwijd en stelt deze centra voor een multidisciplinaire benadering aan te houden waarin zowel psychologische zorg, toegang tot medische behandeling, als sociale en juridische ondersteuning zijn begrepen; is ervan overtuigd dat niet mag worden gesnoeid in de door het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) verstrekte financiering voor dergelijke centra in derde landen, zelfs niet in de huidige financiële en economische crisis, aangezien de nationale stelsels voor gezondheidszorg in deze landen vaak niet in staat zijn de specifieke problemen van slachtoffers van foltering adequaat aan te pakken;

11.  betreurt dat sinds 2008 geen volledige publieke evaluatie en herziening van de uitvoering van de richtsnoeren heeft plaatsgevonden en benadrukt dat een periodieke en volledige beoordeling van de uitvoering ervan noodzakelijk is;

12.  pleit ervoor dat de richtsnoeren vergezeld gaan van gedetailleerde uitvoeringsvoorschriften die onder de hoofden van EU-missies en vertegenwoordigingen van lidstaten in derde landen worden verspreid; verzoekt de hoofden van de missies in hun uitvoerings- en vervolgrapporten van individuele gevallen van foltering of mishandeling melding te maken;

13.  benadrukt dat het EU-beleid zou moeten worden gestoeld op de doelmatige coördinatie van initiatieven en acties op EU- en lidstaatniveau, teneinde van alle mogelijkheden van beschikbare politieke instrumenten en hun synergieën met door de EU gefinancierde projecten gebruik te maken;

14.  verzoekt de Commissie, de EDEO en de lidstaten om op gezette tijden de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1236/2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor foltering en de doodstraf te evalueren, en om deze verordening wereldwijd onder de aandacht te brengen als een vruchtbaar model voor de doeltreffende uitbanning van folterinstrumenten;

15.  neemt kennis van het recente voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (COM(2014)0001); wijst op het belang om ook tussenhandel, technische bijstand en de doorvoer van de betrokken goederen aan te pakken; herhaalt zijn eerdere oproep om in de verordening een "folteringseindgebruik"-clausule op te nemen op grond waarvan lidstaten, aan de hand van eerdere informatie, de uitvoer van goederen waarvoor een substantieel risico bestaat dat zij worden gebruikt voor foltering, mishandeling of de doodstraf, kunnen autoriseren of weigeren;

16.  is van oordeel dat de doodstraf, die een schending van het recht op menselijke integriteit en waardigheid vormt, onverenigbaar is met het verbod op wrede, onmenselijke of onterende bestraffing op grond van het internationaal recht en roept de EDEO en de lidstaten op om deze onverenigbaarheid formeel te erkennen en het EU-beleid ten aanzien van de doodstraf dienovereenkomstig aan te passen; onderstreept dat de EU-richtsnoeren inzake de doodstraf en foltering als breed inzetbaar dienen te worden geïnterpreteerd; hekelt het lichamelijke en emotionele isolement en de psychologische druk waaraan ter dood veroordeelden zijn blootgesteld; wijst opnieuw op de noodzaak van een alomvattend juridisch onderzoek naar en besprekingen op VN-niveau over de verbanden tussen de toepassing van de doodstraf, inclusief het fenomeen bij ter dood veroordeelden van ernstige psychische trauma's en fysieke achteruitgang, en het verbod op foltering en wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing;

17.  is voorstander van een onmiddellijk verbod op steniging; onderstreept dat dit een brute vorm van terechtstelling is;

18.  dringt aan op de hervatting van de werkzaamheden van de taskforce foltering van de Raad, die een nieuwe impuls zouden moeten geven aan de uitvoering van de EU‑richtsnoeren door prioriteiten, optimale praktijken en mogelijkheden van openbare diplomatie vast te stellen, desbetreffende belanghebbenden en maatschappelijke organisaties te raadplegen, alsook door bij te dragen aan de periodieke evaluatie van de uitvoering van de met foltering samenhangende onderdelen in het actieplan;

19.  is met name bezorgd over de foltering van mensenrechtenverdedigers in gevangenissen, onder wie gemeenschapsactivisten, journalisten, mensenrechtenadvocaten en bloggers; erkent dat het vaak diegenen zijn die het meest betrokken zijn bij de strijd om mensenrechten en democratie die het meest te lijden hebben onder wederrechtelijke vrijheidsberoving, foltering en blootstelling van hun familie aan gevaar; dringt erop aan dat zowel EU-missies ter plaatse als hoge EU-ambtenaren dit probleem in bijeenkomsten met hun tegenhangers in derde landen systematisch en consequent ter sprake brengen en daarbij ook namen van gevangen mensenrechtenverdedigers te vermelden;

20.  neemt met grote bezorgdheid kennis van het bestaan van geheime detentiecentra en de praktijk in verschillende landen van eenzame opsluiting en aanhoudende afzondering, een van de meest verontrustende voorbeelden van foltering en mishandeling; is van mening dat dergelijke gevallen in verklaringen en optreden stelselmatig ter sprake moeten worden gebracht en moeten worden opgenomen in de lijst van individuele gevallen die bij mensenrechtendialogen en raadplegingen tussen de EU en derde landen worden besproken;

21.  uit nogmaals zijn bezorgdheid over wijdverspreide en stelselmatige inbreuken op de mensenrechten in de Democratische Volksrepubliek Korea (DVK), met name het gebruik van foltering en werkkampen voor politieke gevangenen en gerepatrieerde burgers van de DVK; roept de autoriteiten van de DVK op om als eerste stap de inspectie van allerlei soorten detentiecentra door onafhankelijke internationale deskundigen toe te staan;

22.  benadrukt dat geen enkele uitzondering op het totale verbod op foltering en praktijken van wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing kan worden gerechtvaardigd, en dat landen de verplichting hebben waarborgen in te voeren om foltering en mishandeling te voorkomen en te zorgen voor verantwoording en toegang tot effectieve verhaal- en compensatiemogelijkheden te allen tijde, ook in de context van overwegingen van nationale veiligheid of terrorismebestrijding; is bezorgd om te zien dat bepaalde landen taken van de politie aan paramilitaire groepen overdragen om te proberen onder hun internationale verplichtingen uit te komen; onderstreept dat het verbod ook van toepassing is op de overdracht en het gebruik van informatie wanneer deze wordt verkregen middels, of waarschijnlijk leidt tot foltering; herinnert eraan dat het verbod op foltering een bindende norm is uit hoofde van het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht, hetgeen inhoudt dat het zowel in vredestijd als ten tijde van oorlog van kracht is;

23.  maakt zich zorgen over het politiegeweld in bepaalde landen en meent dat deze kwestie een centrale plaats inneemt in de bestrijding van foltering en vernederende behandelingen, met name wanneer het gaat om het neerslaan van vreedzame betogingen, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat dergelijk geweld volgens de internationale normen tenminste als mishandeling, en zelfs als foltering wordt beschouwd;

24.  is verheugd over het gezamenlijke project van de Raad van Europa en de Vereniging ter voorkoming van foltering met het oog op de opstelling van een praktische gids voor parlementsleden voor het bezoek aan detentiecentra voor immigranten;

25.  verzoekt om de aanneming van een praktische gids voor het bezoek van parlementsleden aan detentiecentra in het kader van regelmatige bezoeken van delegaties van het Europees Parlement aan derde landen; meent dat deze gids specifiek advies moet bevatten voor bezoeken aan detentiecentra en andere locaties waar kinderen en vrouwen zouden kunnen worden vastgehouden, teneinde de toepassing van het "berokken geen schade"-beginsel overeenkomstig de VN-richtsnoeren voor toezicht op de mensenrechten te waarborgen, met name om wraakacties tegen gevangenen en hun familie naar aanleiding van bezoeken te voorkomen; vraagt dat dit soort bezoeken plaatsvinden in overleg met de EU-delegatie in het desbetreffende land, de ngo's en de verenigingen die in het gevangeniswezen werkzaam zijn;

26.  roept de EDEO, de Werkgroep mensenrechten (COHOM) en andere relevante actoren op om gezamenlijk onderzoek te doen naar de EU-steun voor het instellen en het functioneren van nationale preventiemechanismen en beste praktijken vast te stellen, zoals uiteengezet in het actieplan;

27.  roept de EDEO, de lidstaten en de Commissie op om het instellen en het functioneren van onafhankelijke, doeltreffende nationale preventiemechanismen, en met name de vakkundige opleiding van het betrokken personeel, te bevorderen;

28.  verzoekt COHOM, de taskforce foltering en het DG Binnenlandse Zaken van de Commissie maatregelen te nemen om de voorkoming van foltering in alle acties inzake vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te integreren;

Aanpak van lacunes in bescherming, in het bijzonder wat betreft de foltering van kinderen

29.  uit zijn bijzondere bezorgdheid over praktijken van foltering en mishandeling jegens leden van kwetsbare groepen, met name kinderen; verzoekt de EU politieke, diplomatieke en financiële maatregelen te treffen om foltering van kinderen te voorkomen;

30.  verzoekt de EU diverse schendingen van de mensenrechten van kinderen aan te pakken die neerkomen op foltering, met name in verband met kinderhandel, kinderpornografie, kindsoldaten, kinderen in militaire detentie, kinderarbeid, beschuldigingen van hekserij jegens kinderen en cyberpesten, onder meer in weeshuizen, detentiecentra en vluchtelingenkampen, en doeltreffende maatregelen te nemen om kinderen te beschermen overal waar autoriteiten op de een of andere manier betrokken zijn bij de foltering van kinderen;

31.  herhaalt dat onbegeleide minderjarige immigranten nooit teruggestuurd mogen worden naar een land waar ze riskeren het slachtoffer te worden van foltering of onmenselijke of vernederende behandelingen;

32.  merkt op dat het misbruik van vrijheidsbeneming van kinderen, met name voor preventieve detentie en detentie van migrantenkinderen, heeft geleid tot overbevolkte detentiecentra en tot toename van de foltering en mishandeling van kinderen; roept landen op ervoor te zorgen dat vrijheidsbeneming van kinderen, zoals bepaald door de universele normen inzake mensenrechten, daadwerkelijk uitsluitend wordt gebruikt als uiterste maatregel, voor een periode die niet langer duurt dan strikt noodzakelijk en altijd met inachtneming van het belang van het kind;

33.  roept landen op een kindvriendelijker rechtsstelsel te ontwikkelen, dat gratis en vertrouwelijke kindvriendelijke meldingssystemen behelst, ook in detentiecentra, die kinderen in staat stellen niet alleen hun rechten te doen gelden maar ook schendingen te melden;

34.  onderstreept het belang voor de EU van een aanpak van het internetgebruik door volwassenen en kinderen om kinderen psychisch te folteren en via sociale media lastig te vallen; merkt op dat het optreden van de EU tegen het verschijnsel internetpesten ondanks het bestaan van het actieplan voor een veiliger internet ontoereikend is geweest; wijst op de recente toename van zelfmoorden onder kinderen als gevolg van onlinepesten en het blijven voortbestaan van in lidstaten gehoste websites die hierop direct of indirect van invloed zijn geweest; benadrukt daarom dat de EU dringend duidelijk en krachtdadig moet optreden tegen onlinepesten en -intimidatie en tegen de websites die dit mogelijk maken;

35.  doet de aanbeveling de beleidsinspanningen van de EU te richten op centra voor revalidatie van en psychische hulpverlening aan kinderen die slachtoffer zijn van foltering, met een kindvriendelijke benadering die rekening houdt met culturele waarden;

36.  pleit ervoor dat kinderfoltering wordt opgenomen in de voorgenomen campagne over de rechten van het kind, zoals omschreven in het actieplan;

37.  verzoekt de EDEO en de Commissie bijzondere aandacht te geven aan de foltering en wrede, onmenselijke of onterende behandeling van kunstenaars, journalisten, mensenrechtenverdedigers, studentenleiders, hulpverleners en mensen die tot andere kwetsbare groepen behoren zoals etnische, taalkundige, religieuze en andere minderheden, met name in detentie of in gevangenissen;

38.  verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie en hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de hoofden van de EU‑delegaties in hun dialoog met autoriteiten van derde landen gendergerelateerde vormen van foltering ter sprake te brengen die van meisjes een bijzonder kwetsbare groep maken, met name vrouwelijke genitale verminking en kinder- en gedwongen huwelijken, zoals bepaald in het strategisch kader en het actieplan;

39.  roept de EDEO en COHOM op om specifiek de foltering van kinderen aan te pakken in de komende actualisering van de EU-richtsnoeren en het actieplan;

40.  is bezorgd over het feit dat met name vrouwen het slachtoffer zijn van specifieke vormen van foltering en onmenselijke of vernederende behandelingen (verkrachting, seksuele verminking, sterilisatie, abortus, gedwongen geboortebeperking, opzettelijke bevruchting), inzonderheid in het kader van gewapende conflicten waarin deze handelingen worden toegepast als oorlogsmethode, zelfs ten aanzien van minderjarigen;

41.  veroordeelt op dezelfde wijze foltering, geweld en misbruik ten aanzien van mensen op grond van hun seksuele geaardheid of geslacht;

42.  onderstreept de noodzaak om het werk te steunen van de ngo's die zich inzetten voor de voorkoming van geweld in conflictsituaties en dus van praktijken van foltering en mishandeling van de burgerbevolking in dergelijke situaties, en om gewapende strijdkrachten derhalve bewust te maken van de noodzaak om de internationale humanitaire normen te eerbiedigen, met name op het gebied van gendergerelateerd geweld;

Bestrijding van foltering in de betrekkingen van de EU met derde landen

43.  verzoekt de EDEO, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten (SVEU) en COHOM ervoor te zorgen dat landenstrategieën voor mensenrechten landenspecifieke doelstellingen en standaarden bevatten voor de bestrijding van foltering, met inbegrip van het vaststellen van groepen die bijzondere bescherming nodig hebben, zoals kinderen, vrouwen, ontheemden, vluchtelingen en migranten, en personen die op grond van ras, kaste of cultuur, godsdienst of andere overtuigingen, seksuele geaardheid of genderidentiteit gediscrimineerd worden;

44.  vraagt de Europese Unie en de gehele internationale gemeenschap het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen, waarbij asielzoekers niet worden teruggestuurd naar een land waar zij riskeren het slachtoffer te worden van foltering of een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bepaald in het Verdrag van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen;

45.  onderstreept dat de landenstrategieën voor mensenrechten lacunes in de bescherming moeten identificeren, alsook passende gesprekspartners en het kader waarin deze kwesties aan de orde worden gesteld, zoals het VN-kader of een hervorming van de veiligheidssector of de rechterlijke macht, teneinde met foltering verband houdende kwesties in elk land aan te pakken;

46.  doet de aanbeveling dat landenstrategieën voor mensenrechten de structurele oorzaken van geweld en mishandeling door overheidsinstanties en in de privéomgeving moeten aanpakken en behoeften aan bijstand moeten omschrijven met het oog op technische hulpverlening van de EU voor capaciteitsopbouw, juridische hervorming en opleiding, teneinde derde landen te helpen bij de nakoming van internationale verplichtingen en naleving van normen, in het bijzonder tegen de achtergrond van de ondertekening en ratificering van het verdrag tegen foltering en het facultatief protocol daarbij, en de naleving van de bepalingen die deze bevatten over preventie (met name de instelling van nationale preventiemechanismen), de bestrijding van straffeloosheid en de rehabilitatie van slachtoffers;

47.  beveelt voorts aan dat de landenstrategieën voor mensenrechten maatregelen dienen te bevatten voor het aanmoedigen van de oprichting en exploitatie van nationale instellingen of, in voorkomend geval, de versterking van nationale instellingen die de preventie van foltering en mishandeling op doeltreffende wijze zouden kunnen aanpakken, inclusief mogelijkheden voor financiële en technische bijstand indien nodig;

48.  onderstreept dat de EDEO en EU-delegaties specifieke informatie beschikbaar moeten stellen ten aanzien van beschikbare steun in derde landen en mogelijke rechtsmiddelen voor slachtoffers van foltering en mishandeling;

49.  verzoekt de EDEO en EU-delegaties om volledig maar zorgvuldig gericht en landenspecifiek gebruik te maken van de beschikbare en uit hoofde van de EU‑richtsnoeren inzake foltering voorziene politieke instrumenten, inclusief openbare verklaringen, lokaal optreden, mensenrechtendialogen en raadplegingen om individuele gevallen, het wetgevingskader inzake de preventie van foltering en de ratificering en uitvoering van relevante internationale verdragen aan de orde te stellen; verzoekt de EDEO en de lidstaten de draad weer op te pakken wat betreft het uitvoeren van gerichte wereldwijde campagnes over thematische kwesties met betrekking tot foltering;

50.  roept de EU-delegaties en de ambassades van de lidstaten ter plaatse op de bepalingen van de EU-richtsnoeren inzake foltering ten uitvoer te leggen en verzoekt de EDEO en COHOM regelmatig toezicht te houden op deze tenuitvoerlegging;

51.  dringt er bij de EU-delegaties en ambassades van de lidstaten wereldwijd op aan om ter gelegenheid van de jaarlijkse internationale dag voor slachtoffers van foltering op 26 juni seminars, tentoonstellingen en andere evenementen te organiseren;

52.  vraagt de EDEO en de SVEU om foltering en mishandeling in mensenrechtendialogen en raadplegingen van de EU met derde landen systematisch aan de orde te stellen;

53.  beveelt aan om met foltering samenhangende kwesties centraal te stellen in lokale en regionale forums en seminars van het maatschappelijk middenveld, met de mogelijkheid deze te volgen in het kader van de periodieke mensenrechtenraadplegingen en -dialogen;

54.  verzoekt de EU om in haar mensenrechtendialogen te ijveren voor de toepassing van de standaardminimumregels van de VN voor de behandeling van gevangenen, met het oog op de volledige eerbiediging van de inherente waardigheid, grondrechten en waarborgen van gevangenen, en om ervoor te zorgen dat deze regels in alle detentiecentra, met inbegrip van psychiatrische ziekenhuizen en politiebureaus, worden toegepast;

55.  vraagt de EU-delegaties en de delegaties van het Parlement bezoeken te brengen aan gevangenissen en andere detentielocaties, met inbegrip van jeugddetentiecentra en plaatsen waar kinderen zouden kunnen worden vastgehouden, en strafzaken te volgen waarin verdachten vermoedelijk gefolterd of mishandeld zijn en daarover informatie en onafhankelijk onderzoek van individuele gevallen te verlangen;

56.  vraagt EU-delegaties steun te verlenen aan vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld die wordt belet bezoeken aan gevangenissen af te leggen en strafzaken te volgen;

57.  vraagt de EDEO, de Commissie en de lidstaten hun verbintenis in het kader van het actieplan na te komen om het instellen en het functioneren van onafhankelijke, doeltreffende nationale preventiemechanismen te vergemakkelijken; verzoekt de lidstaten om de bestaande nationale preventiemechanismen en nationale mensenrechteninstellingen in de EU en in derde landen zorgvuldig en op transparante wijze te evalueren en te analyseren en hun beste praktijken vast te stellen, en er daarbij voor te zorgen dat zij een kinderrechtenperspectief omvatten, teneinde de bestaande mechanismen te versterken, verbeteringen aan te brengen en deze voorbeelden bij partnerlanden onder de aandacht te brengen;

58.  verzoekt de EU-delegaties ervoor te pleiten dat detentie als uiterste maatregel wordt gebruikt en alternatieven te zoeken, met name voor personen die in kwetsbare situaties verkeren zoals vrouwen, kinderen, asielzoekers en migranten;

59.  is uitermate bezorgd over recente berichten dat in de EU gevestigde bedrijven chemicaliën leveren die in de VS worden gebruikt voor middelen voor een dodelijke injectie; is in dit opzicht verheugd over de ontwikkeling door enkele Europese farmaceutische bedrijven van een contractueel uitvoer- en controlesysteem, bedoeld om ervoor te zorgen dat het product Propofol niet wordt gebruikt voor dodelijke injecties in landen die nog steeds de doodstraf toepassen, waaronder de VS;

EU-actie binnen multilaterale fora en internationale organisaties

60.  is ingenomen met de niet-aflatende inspanningen van de EU om stelselmatig in de Algemene Vergadering en de Mensenrechtenraad van de VN de goedkeuring van resoluties voor te stellen en te steunen en om de kwestie als prioriteit binnen het kader van de Verenigde Naties te behandelen; stelt voor dat de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger en de SVEU regelmatig contact onderhouden met de speciale VN‑rapporteur inzake foltering teneinde informatie te delen die relevant is voor de buitenlandse betrekkingen van de EU met derde landen; stelt ook voor dat de Commissie buitenlandse zaken en de Subcommissie mensenrechten de speciale VN-rapporteur inzake foltering regelmatig uitnodigen om het Parlement op de hoogte te brengen van kwesties aangaande foltering in specifieke landen;

61.  herhaalt dat volgens de artikelen 7 en 8 van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof foltering op systematische basis of op grote schaal een oorlogsmisdaad of een misdaad tegen de menselijkheid kan zijn; onderstreept dat de verantwoordelijkheid om te beschermen de internationale gemeenschap de plicht oplegt de mensen die slachtoffer worden van dergelijke misdrijven te beschermen en dringt er derhalve op aan het besluitvormingsproces in de VN‑Veiligheidsraad te herzien om een impasse te vermijden wanneer de verantwoordelijkheid om te beschermen in het geding is;

62.  vraagt derde landen om voluit samen te werken met de speciale VN-rapporteur, het Comité tegen foltering en regionale organen ter voorkoming van foltering, zoals het Comité ter voorkoming van foltering in Afrika, het Europees Comité voor de preventie van foltering en de rapporteur van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) inzake personen die van hun vrijheid zijn beroofd; pleit ervoor dat de lidstaten en de EDEO in hun contacten met derde landen systematisch rekening houden met de aanbevelingen van de speciale rapporteur en andere organen, ook in het kader van de universele periodieke evaluatie (Universal Periodic Review, UPR);

63.  dringt er bij de EDEO, de SVEU en de lidstaten op aan de ratificering en uitvoering van het verdrag inzake foltering en het facultatief protocol met voorrang actief te bevorderen en hun inspanningen te verhogen om het instellen en het functioneren van doeltreffende, onafhankelijke nationale preventiemechanismen in derde landen te bevorderen;

64.  verzoekt de EDEO, de Commissie en de lidstaten het instellen en het functioneren van regionale mechanismen ter voorkoming van foltering te steunen, waaronder het Comité ter voorkoming van foltering in Afrika en de rapporteur van de OAS inzake personen die van hun vrijheid zijn beroofd;

65.  verzoekt de EDEO, de SVEU en de Commissie om derde landen sterker te ondersteunen bij de effectieve uitvoering van de aanbevelingen van de betreffende verdragsorganen van de VN, waaronder het Comité tegen foltering en zijn Subcomité inzake de voorkoming van foltering, de Commissie voor de rechten van het kind en het Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen;

66.  roept de EDEO op zoveel mogelijk technische bijstand te verlenen aan de rehabilitatie van slachtoffers van foltering en hun families, zodat zij hun leven weer op de rails kunnen zetten;

67.  onderstreept dat het belangrijk is dat de lidstaten actief bijdragen aan de tenuitvoerlegging van de bepalingen van het actieplan en regelmatig aan de EDEO verslag doen van de acties die zij op dit gebied hebben ondernomen;

68.  roept de EU op efficiënter samen te werken met het Comité inzake de voorkoming van folteringen en de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa;

Europees Instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR)

69.  is ingenomen met de bestaande initiatieven en projecten onder het EIDHR, waarvan 7% van de middelen zijn toegewezen aan met foltering samenhangende projecten, en onderstreept dat specifieke middelen gereserveerd moeten blijven voor de bestrijding van foltering en wrede en onterende behandeling en bestraffing, waarbij de nadruk wordt gelegd op voorlichting, preventie, de aanpak van straffeloosheid alsook op de sociale en psychische rehabilitatie van slachtoffers van foltering, met voorrang aan projecten van holistische aard;

70.  benadrukt dat voor middelen die worden toegewezen aan projecten in de komende programmeringsperiode rekening dient te worden gehouden met in het actieplan uiteengezette EU-prioriteiten;

71.  verzoekt de lidstaten een overzicht te verstrekken van bilaterale steunprogramma's op het gebied van rehabilitatie en het voorkomen van foltering, teneinde beste praktijken te delen, efficiënte lastenverdeling te bewerkstelligen en synergieën en complementariteit met EIDHR-projecten te creëren;

Geloofwaardigheid, samenhang en consistentie van EU-beleid

72.  wijst op de noodzaak voor de Unie en haar lidstaten om het goede voorbeeld te geven teneinde hun geloofwaardigheid te waarborgen; verzoekt België, Finland, Griekenland, Ierland, Letland, Litouwen en Slowakije het facultatief protocol met voorrang te ratificeren en onafhankelijke, goed toegeruste en doeltreffende nationale preventiemechanismen in te stellen; wijst op het belang van kennisgevingen door individuele personen als instrument ter voorkoming van foltering en mishandeling en dringt er bij de verdragsluitende partijen op aan om afzonderlijke bevoegdheden overeenkomstig artikel 21 van het verdrag inzake foltering te aanvaarden; verzoekt de partijen bij het Verdrag inzake de rechten van het kind om het derde protocol bij dat verdrag te ondertekenen en te ratificeren; verzoekt ook de 21 lidstaten die het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning nog niet hebben geratificeerd, dit dringend te doen;

73.  verzoekt lidstaten die niet verklaard hebben de in artikel 22 vermelde bevoegdheid van het Comité tegen foltering te erkennen, dit met voorrang te doen;

74.  verzoekt alle lidstaten die over nationale preventiemechanismen beschikken een constructieve dialoog aan te gaan om aanbevelingen van nationale preventiemechanismen, alsook aanbevelingen van het Comité inzake de voorkoming van folteringen, het VN‑Comité tegen foltering en het VN-Subcomité inzake de voorkoming van foltering op coherente en complementaire wijze uit te voeren;

75.  dringt er bij de EU op aan haar inzet voor de universele waarden van mensenrechten te versterken en verzoekt haar derhalve gebruik te maken van het nabuurschapsbeleid en het "meer voor meer"-beginsel om de buurlanden aan te moedigen hervormingen door te voeren om hun strijd tegen foltering te intensiveren;

76.  is teleurgesteld over de zeer beperkte steun van de lidstaten aan het VN-fonds voor slachtoffers van foltering en het bijzondere fonds dat op grond van het facultatief protocol is ingesteld; verzoekt de lidstaten en de Commissie de werkzaamheden van deze fondsen met aanzienlijke en vrijwillige periodieke bijdragen te ondersteunen, overeenkomstig hun verbintenissen in het kader van het actieplan;

77.  is van mening dat de EU een resolutere houding moet aannemen en dringt er bij de instellingen en de lidstaten op aan meer inzet en politieke wil te tonen om een wereldwijd moratorium op de doodstraf te bereiken;

78.  verzoekt de Commissie een actieplan op te stellen met het oog op een mechanisme voor het opstellen van een lijst en het opleggen van gerichte sancties (reisverbod, bevriezen van activa) tegen functionarissen van derde landen (waaronder politieagenten, aanklagers en rechters) die betrokken zijn bij ernstige schendingen van mensenrechten, zoals foltering en wrede, onmenselijke of onterende behandeling; benadrukt dat de criteria voor opname op de lijst gebaseerd moeten zijn op goed gedocumenteerde, convergerende en onafhankelijke bronnen en overtuigend bewijs, en dat moet worden voorzien in rechtsmiddelen voor degenen tegen wie de sancties worden genomen;

79.  herinnert aan de verplichting van alle landen, inclusief de EU-lidstaten, tot strikte naleving van het beginsel van non-refoulement, op grond waarvan landen personen niet mogen uitzetten naar of uitleveren aan rechtsgebieden waar zij het gevaar lopen te worden vervolgd; is van oordeel dat het verlangen van diplomatieke garanties van de ontvangende staat de zendstaat niet van zijn verplichtingen ontslaat en hekelt dergelijke praktijken waarbij getracht wordt het absolute verbod op foltering en refoulement te omzeilen;

80.  wijst op de belangrijke positie van de EU op het wereldtoneel wat betreft de strijd tegen foltering, waarbij zij nauw samenwerkt met de VN; onderstreept dat consolidering van het zerotolerancebeginsel ten aanzien van foltering centraal blijft staan in het beleid en de strategieën van de EU ter bevordering van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, zowel buiten als binnen de EU; betreurt dat niet alle lidstaten volledig voldoen aan Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad en dat enkele in industrielanden gevestigde ondernemingen mogelijk op illegale wijze politie- en veiligheidsapparatuur aan derde landen hebben verkocht die voor foltering kan worden gebruikt;

81.  verzoekt de Raad en de Commissie de huidige herziening van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad, inclusief bijlagen, af te ronden met het oog op een meer effectieve tenuitvoerlegging in overeenstemming met de aanbevelingen van het Parlement in zijn resolutie van 17 juni 2010 over de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad; vraagt de lidstaten om de bepalingen van de verordening volledig na te leven, in het bijzonder artikel 13 dat de verplichting behelst voor alle lidstaten om tijdig jaarlijkse activiteitenverslagen op te stellen en deze bekend te maken, en om informatie over vergunningsbesluiten met de Commissie uit te wisselen;

Bestrijding van foltering en ontwikkelingsbeleid

82.  herinnert eraan dat een geïntegreerde en alomvattende strategie ter bestrijding van foltering moet worden ontwikkeld teneinde de onderliggende oorzaken ervan aan te pakken; is van mening dat deze strategie onder meer moet voorzien in algehele institutionele transparantie en een sterkere politieke wil in de lidstaten om mishandeling te bestrijden; onderstreept dat armoede, ongelijkheid, discriminatie en geweld onverwijld moeten worden bestreden door middel van nationale preventiemechanismen en een versterking van de lokale autoriteiten en ngo's; benadrukt dat de EU-ontwikkelingshulp en de EU-instrumenten voor de tenuitvoerlegging van de mensenrechten verder moeten worden verbeterd om de onderliggende redenen van geweld te kunnen aanpakken;

83.  onderstreept dat toegang tot de rechter, bestrijding van straffeloosheid, onpartijdige onderzoeken, empowerment van het maatschappelijk middenveld en bevordering van onderwijs over het tegengaan van mishandeling, essentieel zijn voor de bestrijding van foltering;

84.  benadrukt dat het gebruik van de term "foltering", en derhalve het absolute verbod op en de vervolging en bestraffing van deze praktijk, niet mogen worden uitgesloten wanneer dergelijke handelingen worden verricht door irreguliere strijdkrachten, of tribale, religieuze of rebellengroeperingen;

85.  herinnert aan het belang en het specifieke karakter van de mensenrechtendialoog als onderdeel van de politieke dialoog uit hoofde van artikel 8 van de partnerschapsovereenkomst van Cotonou; brengt tevens in herinnering dat iedere dialoog over mensenrechten met derde landen een krachtige antifolteringscomponent moet bevatten;

86.  verzoekt de Raad en de Commissie hun partnerlanden aan te moedigen om een op slachtoffers gerichte aanpak te volgen bij de bestrijding van foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, door zich in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid in het bijzonder op de behoeften van slachtoffers te richten; benadrukt dat voorwaardelijke steunverlening een effectief middel is om het probleem aan te pakken, maar dat door middel van dialoog op hoog niveau en onderhandelingen, betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, versterking van de nationale capaciteit en nadruk op stimuleringsmaatregelen betere resultaten kunnen worden geboekt;

Bestrijding van foltering en rechten van de vrouw

87.  verzoekt de EU met klem te waarborgen dat derde landen alle mensen, met name vrouwen en meisjes, beschermen tegen foltering, door voorwaarden te koppelen aan steunverlening; verzoekt de Commissie haar steunbeleid jegens landen die foltering toepassen te heroverwegen en de steun over te hevelen naar de slachtoffers;

88.  is ingenomen met de door de Commissie overwogen maatregelen in haar mededeling (COM(2013)0833) met de titel "Vrouwelijke genitale verminking uitbannen", en herhaalt dat er behoefte is aan samenhang tussen het interne en het externe beleid van de Unie ten aanzien van dit probleem; beklemtoont bovendien dat de EU met derde landen moet blijven samenwerken om de genitale verminking van vrouwen uit te bannen; spoort de lidstaten die dat nog niet hebben gedaan ertoe aan vrouwelijke verminking strafbaar te stellen in hun nationale wetgeving en erop toe te zien dat de desbetreffende wetgeving wordt uitgevoerd;

89.  is bezorgd over de terechtstelling van vrouwen met mentale gezondheidsproblemen en leermoeilijkheden;

90.  veroordeelt alle vormen van geweld tegen vrouwen, met name eermoorden, geweld op grond van culturele of religieuze overtuigingen, gedwongen huwelijken, kinderhuwelijken, gendercide en moorden naar aanleiding van de bruidsschat; bevestigt dat de EU deze vormen van geweld als foltering moet behandelen; vraagt alle belanghebbenden actief te streven naar de voorkoming van folterpraktijken via bewustmakingsmaatregelen;

91.  veroordeelt alle vormen van foltering van vrouwen die worden beschuldigd van tovenarij en hekserij, zoals in verschillende landen wereldwijd voorkomt;

92.  is ingenomen met de vooruitstrevende en vernieuwende benadering van het Statuut van Rome, waarbij seksueel en genderspecifiek geweld – met inbegrip van verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschappen, gedwongen sterilisatie of andere, vergelijkbaar ernstige vormen van seksueel geweld – wordt erkend als een vorm van foltering en in die hoedanigheid als oorlogsmisdaad en misdaad tegen de menselijkheid; is ook verheugd over het feit dat het fonds voor slachtofferondersteuning van het Internationaal Strafhof opvangprogramma's organiseert voor vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van foltering, met name tijdens de nasleep van conflictsituaties;

93.  verzoekt de EU om de landen die dat nog niet hebben gedaan ertoe aan te sporen het Verdrag tegen foltering en het Statuut van Rome te ratificeren en uit te voeren, en de bepalingen over genderspecifiek geweld op te nemen in hun nationale wetgeving;

94.  doet een dringend beroep op landen om foltering en geweld tegen vrouwen en meisjes tijdens gewapende conflicten en de nasleep daarvan krachtig te veroordelen; erkent dat seksueel en genderspecifiek geweld gevolgen heeft voor slachtoffers en overlevenden, gezinsleden, gemeenschappen en samenlevingen, en pleit voor doeltreffende maatregelen voor verantwoordingsplicht en de mogelijkheid tot verhaal, evenals voor doeltreffende beroepsmogelijkheden;

95.  acht het van cruciaal belang dat nationale officieren van justitie en rechters over de capaciteit en deskundigheid beschikken om daders van genderspecifieke misdaden naar behoren te vervolgen en berechten;

96.  beschouwt het als wreed, onmenselijk, onterend en onaanvaardbaar om vrouwelijke transgendergevangenen niet te scheiden van mannelijke gevangenen;

97.  verzoekt de EU in haar mensenrechtendialogen te ijveren voor de toepassing van de VN‑regels voor de behandeling van vrouwelijke gevangenen en niet tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen voor vrouwelijke daders (de regels van Bangkok), teneinde de internationale normen voor de behandeling van vrouwelijke gevangenen met betrekking tot gezondheid, genderbewustzijn en kinderopvang te versterken;

o
o   o

98.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor mensenrechten, de regeringen van de lidstaten, de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN, en de speciale VN-rapporteur inzake foltering.

(1) http://www.ohchr.org/EN/ProfessionalInterest/Pages/DeclarationTorture.aspx
(2) http://www.ohchr.org/EN/Issues/Torture/SRTorture/Pages/SRTortureIndex.aspx
(3) A/RES/67/176.
(4) A/RES/67/167.
(5) http://www.ohchr.org/EN/ProfessionalInterest/Pages/StatusOfRefugees.aspx
(6) http://www.cpt.coe.int/en/annual/rep-23.pdf
(7) http://www.ohchr.org/EN/ProfessionalInterest/Pages/OPSCCRC.aspx
(8) http://www.ohchr.org/EN/ProfessionalInterest/Pages/OPACCRC.aspx
(9) http://www.icrc.org/eng/war-and-law/treaties-customary-law/geneva-conventions/
(10) http://www.cidh.oas.org/Basicos/English/Basic9.Torture.htm
(11) Gepubliceerd door het Bureau van de hoge commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten van de VN, Genève, http://www.ohchr.org/Documents/Publications/training8Rev1en.pdf
(12) Document 11855/2012 van de Raad.
(13) http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cmsUpload/8590.nl08.pdf.
(14) http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cmsUpload/10015.nl08.pdf.
(15) http://www.eeas.europa.eu/human_rights/docs/guidelines_en.pdf.
(16) http://register.consilium.europa.eu/pd/nl/13/st00/st00025.nl13.pdf
(17) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0503.
(18) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0504.
(19) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0418.
(20) http://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/etudes/join/2007/348584/EXPO-DROI_ET(2007)348584_EN.pdf
(21) PB L 200 van 30.7.2005, blz. 1.
(22) PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 107.
(23) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0278.


Saoedi-Arabië
PDF 162kWORD 83k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2014 over Saoedi-Arabië, zijn betrekkingen met de EU en zijn rol in het Midden-Oosten en Noord-Afrika (2013/2147(INI))
P7_TA(2014)0207A7-0125/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien de samenwerkingsovereenkomst van 25 februari 1989 tussen de Europese Unie en de Samenwerkingsraad van de Golf (GCC),

–  gezien zijn resolutie van 13 juli 1990 over het belang van het te sluiten vrijhandelsakkoord tussen de EEG en de Samenwerkingsraad van de Golf(1),

–  gezien zijn resolutie van 18 januari 1996 over Saoedi-Arabië(2),

–  gezien de economische overeenkomst tussen de staten van de GCC, die op 31 december 2001 te Masqat (Oman) is goedgekeurd, en de Doha-verklaring van de GCC van 21 december 2002 voor de Doha-ronde over de start van de douane-unie voor de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten,

–  gezien de ratificatie door Saoedi-Arabië van het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen in oktober 2004, en met name artikel 7 inzake het politieke en openbare leven,

–  gezien zijn resolutie van 10 maart 2005 over Saoedi-Arabië(3),

–  gezien zijn resolutie van 6 juli 2006 over de vrijheid van meningsuiting op het internet(4),

–  gezien zijn resolutie van 10 mei 2007 over de hervormingen in de Arabische wereld: welke strategie voor de Europese Unie?(5),

–  gezien zijn resolutie van 13 december 2007 over de vrouwenrechten in Saoedi-Arabië(6),

–  gezien het verslag over de toepassing van de Europese veiligheidsstrategie - "Veiligheid in een veranderende wereld", dat in december 2008 door de Raad werd goedgekeurd,

–  gezien het gezamenlijk communiqué van de 19e Gezamenlijke Raad en ministeriële bijeenkomst EU‑GCC van 29 april 2009 in Masqat,

–  gezien het gezamenlijk actieprogramma (2010‑2013) voor de tenuitvoerlegging van de samenwerkingsovereenkomst EU‑GCC van 1989,

–  gezien zijn resolutie van 20 mei 2010 over de Unie voor het Middellandse Zeegebied(7),

–  gezien het gezamenlijk communiqué van de 20e Gezamenlijke Raad en ministeriële bijeenkomst van 14 juni 2010 in Luxemburg,

–  gezien zijn resolutie van 24 maart 2011 over de betrekkingen van de Europese Unie met de Samenwerkingsraad van de Golf(8),

–  gezien zijn resolutie van 7 april 2011 over de situatie in Syrië, Bahrein en Jemen(9),

–  gezien zijn resolutie van 7 juli 2011 over de situatie in Syrië, Jemen en Bahrein in de context van de situatie in de Arabische wereld en Noord-Afrika(10),

–  gezien zijn resolutie van 15 september 2011 over de situatie in Syrië(11),

–  gezien zijn resolutie van 27 oktober 2011 over Bahrein(12),

–  gezien zijn resoluties over de jaarlijkse bijeenkomsten van de VN‑Commissie voor de mensenrechten in Genève (2000‑2012),

–  gezien het bezoek dat de voorzitter van de Subcommissie mensenrechten van het Europees Parlement namens voorzitter Martin Schulz op 24‑25 november 2013 aan Saoedi‑Arabië heeft gebracht,

–  gezien zijn jaarverslagen over de mensenrechten,

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7‑0125/2014),

A.  overwegende dat het Koninkrijk Saoedi‑Arabië (KSA) een invloedrijke politieke, economische en religieuze speler is in het Midden-Oosten en de islamitische wereld en tevens 's werelds grootste producent van aardolie en een oprichtend en toonaangevend lid van de Samenwerkingsraad van de Golf (GCC) en de G20‑groep is; overwegende dat het KSA een belangrijke partner van de EU is;

B.  overwegende dat de EU met 15 % van de totale handel de belangrijkste handelspartner van het KSA is en dat het KSA de elfde handelspartner van de EU is; overwegende dat een groot aantal EU-ondernemingen investeert in de Saoedische economie, met name in de nationale olie-industrie, en dat het KSA een belangrijke uitvoermarkt is voor industriegoederen uit de EU op terreinen als defensie, vervoer en de automobiel-, de medische en de chemische industrie;

C.  overwegende dat de invoer van goederen uit het KSA naar de EU en de uitvoer van goederen van de EU naar het KSA tussen 2010 en 2012 aanzienlijk zijn toegenomen;

D.  overwegende dat de onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en de GCC, die twintig jaar geleden zijn geopend, nog steeds niet zijn afgerond;

E.  overwegende dat de EU en het KSA gemeenschappelijke uitdagingen met wereldwijde oorzaken en gevolgen het hoofd moeten bieden, zoals een snel veranderende economie, migratie, energiezekerheid, internationaal terrorisme, de verspreiding van massavernietigingswapens en de aantasting van het milieu;

F.  overwegende dat de veranderende politieke en strategische context in het Midden-Oosten en Noord-Afrika tot een herbeoordeling van de betrekkingen tussen de EU en het KSA noopt;

G.  overwegende dat het KSA een absolute monarchie met erfopvolging is zonder verkozen parlement; overwegende dat de troonsopvolging een uitdaging zal blijken; overwegende dat het KSA 28 miljoen inwoners telt, waarvan 9 miljoen buitenlanders en 10 miljoen jongeren onder de 18 jaar; overwegende dat er sinds 2001 in het KSA bescheiden en geleidelijke hervormingen zijn doorgevoerd, maar dat deze niet geïnstitutionaliseerd zijn en dus eenvoudig ongedaan kunnen worden gemaakt; overwegende dat de mensenrechtensituatie in het land zeer slecht blijft, en dat er een enorme kloof gaapt tussen de internationale verplichtingen van het land en de uitvoering daarvan;

H.  overwegende dat de eerste gemeenteraadsverkiezingen in het KSA, die in 2005 werden gehouden, de eerste verkiezingen in de geschiedenis van het land waren; overwegende dat in 2015 slechts de helft van de gemeenteraadsleden zal worden verkozen en de andere helft nog steeds door de koning zal worden benoemd;

I.  overwegende dat dit jaar pas voor het eerst dertig vrouwen zijn benoemd in de raadgevende Sjoera-raad en dat vrouwen pas in 2015 voor het eerst mogen stemmen bij de gemeenteraadsverkiezingen;

J.  overwegende dat het verslag van de Wereldbank "Women, Business and the Law 2014: Removing Restrictions to Enhance Gender Equality"(13) Saoedi-Arabië aanduidt als het land waar de wetgeving het economisch potentieel van vrouwen het meest beperkt;

K.  overwegende dat het KSA het enige land ter wereld is waar vrouwen geen auto mogen besturen, dat deze gewoonte – ofschoon er geen officiële wet bestaat die het vrouwen verbiedt te rijden – bij een ministerieel besluit in 1990 is geformaliseerd en dat vrouwen die een poging ondernemen om te rijden, worden gearresteerd;

L.  overwegende dat het KSA in de genderongelijkheidsindex van 2012 (GII) van het UNDP op plaats 145 staat op een totaal van 148 landen, waardoor het KSA behoort tot de landen waar de ongelijkheid het grootst is; overwegende dat de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen in het KSA volgens het Global Gender Gap Report van 2012 van het Economisch Wereldforum tot de laagste ter wereld behoort (plaats 133 van 135 landen);

M.  overwegende dat in het KSA nog steeds de doodstraf wordt toegepast voor een veelvoud van delicten en dat in 2013 ten minste 24 mensen zijn terechtgesteld; overwegende dat in 2011 ten minste 80 mensen en in 2012 een vergelijkbaar aantal mensen zijn terechtgesteld, meer dan driemaal het aantal executies voor 2010, met inbegrip van minderjarigen en buitenlanders; overwegende dat het KSA een van de weinige landen is waar nog steeds openbare terechtstellingen plaatsvinden; overwegende dat, volgens berichten, in het KSA vrouwen door steniging ter dood zijn gebracht hetgeen in strijd is met de normen van de VN-Commissie voor de positie van vrouwen, die deze praktijk als een barbaarse vorm van foltering heeft veroordeeld;

N.  overwegende dat het KSA stringente en ingrijpende maatregelen heeft genomen en opgelegd ter bestrijding van het terrorisme en financiële activiteiten die verband houden met terrorisme; overwegende dat het KSA tegelijkertijd een leidende rol speelt bij de wereldwijde verbreiding en bevordering van een bijzonder strikte salafistische/wahabitische interpretatie van de islam; overwegende dat uit de meest extreme uitingen van het salafisme/wahabisme terroristische organisaties als al-Qaeda zijn ontsproten en dat zij een bedreiging vormen voor de veiligheid in de wereld, ook in het KSA zelf; overwegende dat het KSA een systeem heeft ontwikkeld om financiële transacties te controleren om ervoor te zorgen dat er geen middelen worden doorgesluisd naar terroristische organisaties, een systeem dat verder moet worden versterkt;

O.  overwegende dat mensenrechtendeskundigen van de VN lang bestaande zorgen hebben geuit over de te brede maatregelen inzake terrorismebestrijding, die gepaard gaan met geheime detentie, waarbij ook vreedzame dissidenten in hechtenis zijn genomen en in de gevangenis zijn beland op grond van beschuldigingen van terrorisme; overwegende dat internationale mensenrechtenorganisaties er bij koning Abdoellah op hebben aangedrongen de antiterrorismewet die de ministerraad op 16 december 2013 heeft vastgesteld, af te wijzen vanwege de te brede omschrijving van terrorisme die de vrijheid van meningsuiting op onbillijke wijze beperkt door alle kritiek op de Saoedische regering of samenleving in potentie strafbaar te stellen;

P.  overwegende dat de vrijheid van meningsuiting en de pers- en de mediavrijheid, zowel online als offline, cruciale voorwaarden en katalysatoren zijn voor democratisering en hervorming en essentiële aspecten van de controle op de macht zijn;

Q.  overwegende dat het KSA een levendige gemeenschap van onlineactivisten en het grootste aantal Twittergebruikers van het Midden-Oosten heeft;

R.  overwegende dat het werk van mensenrechtenorganisaties in het KSA aanzienlijk wordt beperkt, zoals ook is gebleken uit de weigering van de autoriteiten om het Adala Centrum voor de Mensenrechten of de Unie voor de Mensenrechten te registreren; overwegende dat liefdadigheidsorganisaties nog steeds de enige soort organisaties uit het maatschappelijk middenveld zijn die in het koninkrijk zijn toegelaten;

S.  overwegende dat het KSA daadwerkelijke vrijheid van religie moet waarborgen, met name wat betreft openbare beoefening en religieuze minderheden in het verlengde van een belangrijke rol die KSA speelt als hoeder van de twee heilige moskeeën van de islam in Mekka en Medina;

T.  overwegende dat het KSA zich schuldig blijft maken aan wijdverspreide schendingen van de fundamentele mensenrechten, ofschoon het land voor de VN-Raad voor de mensenrechten heeft verklaard de talrijke aanbevelingen van de universele periodieke evaluatie van 2009 te aanvaarden; overwegende dat deze aanbevelingen een hervorming inhouden van het strafrechtsysteem, dat in strijd is met de meest elementaire internationale normen en waarbinnen gedetineerden stelselmatig te maken krijgen met inbreuken op de eerlijke procesgang, omdat er geen geschreven wetboek van strafrecht bestaat waarin de strafbare feiten duidelijk worden omschreven en omdat rechters besluiten mogen nemen op basis van hun eigen interpretatie van het islamitisch recht en de profetische tradities; overwegende dat de huidige minister van Justitie heeft aangegeven voornemens te zijn de sharia te codificeren en richtsnoeren voor de strafoplegging op te stellen;

U.  overwegende dat koning Abdoellah in 2007 een aantal geleidelijke justitiële hervormingen initieerde, toen hij het plan voor een nieuw rechtsstelsel goedkeurde, waaronder begrepen de oprichting van een hooggerechtshof en van speciale handels-, arbeids- en administratieve rechtbanken;

V.  overwegende dat meer dan een miljoen Ethiopiërs, Bengalezen, Indiërs, Filipijnen, Pakistanen en Jemenieten in de afgelopen maanden naar huis zijn gestuurd nadat er een hervorming van het arbeidsrecht was doorgevoerd om het grote aantal arbeidsmigranten te verminderen en zodoende de werkloosheid onder Saoedische burgers te bestrijden; overwegende dat de versnelde terugkeer van grote aantallen migranten de vaak arme en kwetsbare landen van herkomst buitensporig belast;

W.  overwegende dat de Algemene Vergadering van de VN het KSA op 12 november 2013 voor een periode van drie jaar, ingaande op 1 januari 2014, verkoos tot lid van de Raad voor de mensenrechten;

X.  overwegende dat de opening van een dialoog tussen het KSA en de EU over mensenrechten een zeer goede gelegenheid kan bieden om het onderlinge begrip te vergroten en verdere hervormingen in het land te bevorderen;

1.  erkent de onderlinge afhankelijkheid van de EU en het KSA ten aanzien van de stabiliteit in de regio, de betrekkingen met de wereld van de islam, het lot van de landen die na de Arabische Lente een overgang doormaken, het Israëlisch-Palestijnse vredesproces, de oorlog in Syrië, het verbeteren van de betrekkingen met Iran, de strijd tegen het terrorisme, de stabiliteit van de mondiale financiële en oliemarkten, de handel, investeringen en mondiale governancekwesties, met name via de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds en het kader van de G20; onderstreept dat de geopolitieke situatie van het KSA en de andere GCC-lidstaten deze landen in het middelpunt plaatst van veiligheidsproblemen met regionale en wereldwijde implicaties;

2.  deelt de zorgen die het KSA heeft geuit, maar dringt er bij de regering op aan actief en constructief samen te werken met de internationale gemeenschap; is in dit verband met name ingenomen met de overeenkomst tussen de Verenigde Staten en Rusland om Syrië te ontdoen van chemische wapens en een militaire confrontatie te vermijden;

3.  verzoekt het KSA eveneens de onlangs gesloten voorlopige overeenkomst tussen de E3+3 en Iran actief te steunen en bij te dragen tot een diplomatieke oplossing voor de lopende nucleaire vraagstukken door in de komende zes maanden een uitgebreidere overeenkomst te sluiten in het belang van de vrede en de veiligheid van de hele regio;

4.  onderstreept het Europese belang bij een vreedzame en ordelijke evolutie en een politiek hervormingsproces in het KSA als essentiële factor voor duurzame vrede, stabiliteit en ontwikkeling in de regio;

5.  verzoekt de Saoedische autoriteiten om een mensenrechtendialoog met de EU aan te gaan, om zo beter te begrijpen en te achterhalen welke veranderingen nodig zijn;

6.  verzoekt de Saoedische autoriteiten het werk van mensenrechtenorganisaties mogelijk te maken door de registratie van hun vergunning te vergemakkelijken; betreurt de intimidatie van mensenrechtenactivisten en het feit dat zij zonder aanklacht gevangen worden gezet;

7.  verzoekt de Saoedische autoriteiten de nationale mensenrechtenorganisatie toestemming te geven om onafhankelijk te opereren en te voldoen aan de VN-normen voor nationale mensenrechtenorganisaties (de beginselen van Parijs);

8.  herinnert eraan dat de mensenrechtensituatie in het KSA werd beoordeeld in het kader van de universele periodieke evaluatie (UPR) van de VN-Raad voor de Mensenrechten in februari 2009 en dat de Saoedische autoriteiten een aanzienlijk aantal aanbevelingen die tijdens de evaluatie door de EU-lidstaten werden voorgesteld, formeel hebben aanvaard, waaronder de aanbevelingen om het systeem van mannelijke voogden af te schaffen en om de toepassing van de doodstraf en van lijfstraffen in te perken; verwacht verdere merkbare vorderingen bij de tenuitvoerlegging van deze aanbevelingen en dringt er bij het KSA op aan om een constructieve benadering te hanteren van de aanbevelingen die worden voorgesteld in de lopende universele periodieke evaluatie van 2013;

9.  is ernstig bezorgd over het feit dat schendingen van de mensenrechten, zoals willekeurige arrestaties en detentie, foltering, reisverboden, gerechtelijke intimidatie en oneerlijke processen, nog steeds wijdverbreid zijn; is met name bezorgd dat vermeende maatregelen inzake terrorismebestrijding steeds meer worden gebruikt als instrument om verdedigers van de mensenrechten te arresteren, en dat de straffeloosheid voor schendingen van de mensenrechten naar verluidt toeneemt; verzoekt de regering van het KSA dringend uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de universele periodieke evaluatie van 2009, onder meer door de hervorming van het rechtsstelsel voort te zetten en te intensiveren;

10.  is ingenomen met de betrokkenheid van het KSA bij het VN-mensenrechtensysteem, via de Raad voor de mensenrechten en de universele verdragen inzake de mensenrechten die het KSA tot op heden heeft geratificeerd; roept het KSA evenwel op de andere belangrijke mensenrechtenverdragen en ‑overeenkomsten van de VN te ondertekenen en te ratificeren, zoals het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en het Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle werkende migranten en hun gezinsleden;

11.  is van mening dat het lidmaatschap van de VN-Raad voor de mensenrechten wereldwijd de verwachting schept dat de mensenrechten en de democratie goed worden geëerbiedigd en doet een beroep op het KSA om de hervormingsinspanningen op te schroeven; verwacht van leden van de VN-Raad voor de mensenrechten dat zij volledige medewerking verlenen aan de bijzondere procedures en de speciale rapporteurs van de VN niet hinderen wanneer zij een bezoek afleggen, en met name dat zij akkoord gaan met het bezoek van de speciale rapporteur van de VN voor foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling;

12.  merkt op dat het KSA naar verluidt het hoogste percentage Twittergebruikers ter wereld heeft hetgeen wijst op de grote rol van de sociale netwerken op het internet in het land en op het toenemende gebruik van het internet en sociale netwerken door vrouwen; verzoekt de Saoedische autoriteiten om onafhankelijke pers en media toe te staan en de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vreedzame vergadering voor alle inwoners van het KSA te waarborgen; betreurt de onderdrukking van vreedzaam protesterende activisten en demonstranten; benadrukt dat op een vreedzame manier ijveren voor basisrechten in de wetgeving of het maken van kritische opmerkingen in de sociale media uitingen zijn van een essentieel recht, zoals het Parlement ook al heeft benadrukt in zijn verslag over digitale vrijheid; benadrukt dat pers- en mediavrijheid, zowel online als offline, essentieel zijn voor een vrije samenleving en cruciale aspecten zijn van de controle op de macht;

13.  verzoekt de Saoedische regering uitvoering te geven aan zijn verplichtingen uit hoofde van verschillende mensenrechteninstrumenten, met inbegrip van het Arabisch Handvest inzake de rechten van de mens, het Verdrag inzake de rechten van het kind, het Verdrag tegen foltering en het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen;

14.  verzoekt het KSA het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof te ondertekenen en te ratificeren;

15.  verzoekt de Saoedische autoriteiten hun op de sharia gebaseerde strafrechtstelsel en de rechten van gevangenen te verbeteren om te voldoen aan de internationale normen inzake arrestatieprocedures, detentie en strafprocessen;

16.  verzoekt de Saoedische autoriteiten om de gewetensgevangenen vrij te laten, de gerechtelijke en buitengerechtelijke intimidatie van verdedigers van de mensenrechten te beëindigen en de tenuitvoerlegging van de nieuwe wetgeving betreffende NGO's te bespoedigen om ervoor te zorgen dat zij geregistreerd worden en hun activiteiten vrijelijk en legaal kunnen uitvoeren;

17.  verzoekt de EDEO groepen uit het maatschappelijk middenveld die bijdragen tot de verbetering van de mensenrechten en de democratie in het KSA, actief te ondersteunen; verzoekt de EU-delegatie in Riyad een actieve mensenrechtenagenda na te streven door rechtszaken te volgen als waarnemers en door gevangenisbezoeken af te leggen;

18.  dringt andermaal aan op de wereldwijde afschaffing van foltering, lijfstraffen en de doodstraf en verzoekt om een onmiddellijk moratorium op de uitvoering van doodstraffen in het KSA; betreurt dat het KSA de doodstraf blijft toepassen voor een hele reeks misdrijven; verzoekt de Saoedische autoriteiten eveneens het rechtswezen te hervormen om alle lijfstraffen af te schaffen; is in dit verband verheugd over het feit dat het KSA onlangs wetgeving heeft uitgevaardigd die huiselijk geweld strafbaar stelt;

19.  betreurt het feit dat de Sri Lankaanse huishoudelijke hulp Rizana Nafeek afgelopen januari is onthoofd wegens een misdrijf dat zij naar verluidt als kind had begaan, aangezien het hier gaat om een duidelijke inbreuk op het Verdrag inzake de rechten van het kind, dat de doodstraf verbiedt voor personen die ten tijde van het misdrijf jonger dan achttien jaar waren;

20.  verzoekt de Saoedische autoriteiten ervoor te zorgen dat alle beschuldigingen van foltering en andere vormen van mishandeling grondig en onpartijdig worden onderzocht, dat alle vermeende daders worden vervolgd en dat verklaringen die mogelijk onder foltering zijn afgedwongen, niet worden gebruikt als bewijsmiddel in strafprocedures;

21.  betreurt het feit dat bekentenissen vaak onder dwang of foltering worden verkregen, ondanks de ratificatie van het Internationaal Verdrag tegen foltering; dringt er bij de Saoedische autoriteiten op aan foltering volledig uit te bannen uit het Saoedische rechtsstelsel en gevangeniswezen;

22.  is zeer ontsteld over het feit dat het KSA tot de landen behoort die nog steeds publieke executies, amputaties en geseling toepassen; verzoekt de Saoedische autoriteiten wetgeving aan te nemen die deze praktijken uitbant, welke een ernstige inbreuk vormen op een aantal internationale mensenrechteninstrumenten waarbij het KSA partij is;

23.  betreurt het feit dat de Saoedische autoriteiten de speciale rapporteur van de VN voor foltering en de speciale rapporteur van de VN voor de situatie van verdedigers van de mensenrechten niet hebben uitgenodigd, ondanks de aanbeveling die het VN-Bureau van de hoge commissaris voor mensenrechten aan alle staten heeft gedaan om speciale rapporteurs van de VN officieel uit te nodigen;

24.  doet een beroep op de Saoedische autoriteiten om de openbare belijdenis van elke godsdienst te eerbiedigen; is ingenomen met de oprichting van het Internationale koning Abdoellah Ibn Abdoel Aziz-centrum voor de interreligieuze en interculturele dialoog (KAICIID) in Wenen, dat de dialoog tussen aanhangers van verschillende religies en culturen in de wereld tracht te bevorderen; spoort de autoriteiten ertoe aan om gematigdheid en verdraagzaamheid ten opzichte van de religieuze diversiteit op alle niveaus van het onderwijsstelsel te stimuleren, ook in religieuze scholen, evenals in het openbaar discours van functionarissen en ambtenaren;

25.  wijst erop dat de grondrechten van alle religieuze minderheden moeten worden geëerbiedigd; verzoekt de autoriteiten om meer inspanningen te leveren om de verdraagzaamheid tussen en de co‑existentie van alle religieuze groepen te waarborgen; vraagt hen met klem om het onderwijsstelsel te blijven herzien om aan mogelijke discriminerende verwijzingen naar aanhangers van andere godsdiensten of overtuigingen een einde te maken;

26.  verzoekt de Saoedische autoriteiten een minimale huwbare leeftijd vast te stellen en stappen te ondernemen om kindhuwelijken uit te bannen overeenkomstig het Verdrag inzake de rechten van het kind en het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, die beide door het KSA zijn geratificeerd;

27.  neemt kennis van de benoeming door de koning van de eerste vrouwen in de Raadgevende vergadering (Sjoera-raad) van het KSA in 2013, waarmee vrouwen nu 30 van de 150 zetels hebben, en ziet uit naar de verdere ontwikkeling van de contacten en institutionele betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Sjoera-raad; verwacht dat de verklaring van de koning dat vrouwen zullen mogen stemmen en zich kandidaat zullen mogen stellen bij de volgende gemeenteraadsverkiezingen in 2015, en dat zij vervolgens zullen mogen stemmen en zich kandidaat zullen mogen stellen bij alle andere verkiezingen, wordt uitgevoerd;

28.  dringt er bij de Saoedische autoriteiten op aan het systeem van mannelijke voogden af te schaffen en waarschuwt voor het feit dat de op 26 augustus 2013 aangenomen wet ter bescherming van vrouwen tegen huiselijk geweld slechts naar behoren ten uitvoer kan worden gelegd indien het Saoedische systeem van mannelijke voogden wordt afgeschaft, aangezien dit systeem het voor vrouwen onmogelijk maakt om gevallen van huiselijk geweld of seksueel misbruik te melden; dringt er bij de Saoedische autoriteiten op aan om tevens alle beperkingen van de rechten van vrouwen, hun recht op vrij verkeer, hun gezondheid, hun onderwijsmogelijkheden, hun huwelijkskeuze, hun arbeidskansen, hun rechtspersoonlijkheid en hun vertegenwoordiging in gerechtelijke procedures en alle vormen van discriminatie tegen vrouwen in het familierecht en in het openbare en privéleven weg te nemen ten einde hun deelname aan het economische, sociale, culturele en politieke leven te bevorderen; is ingenomen met de wereldwijde campagne ter ondersteuning van de opheffing van het verbod op vrouwen achter het stuur; verzoekt de autoriteiten niet langer druk uit te oefenen op degenen die opkomen voor het recht van vrouwen om een auto te besturen; herinnert de Saoedische regering aan haar toezeggingen in het kader van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het Verdrag inzake de rechten van het kind, alsook aan haar toezeggingen in het kader van Resolutie 53/144 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties betreffende de goedkeuring van de Verklaring over mensenrechtenverdedigers; benadrukt dat het nodig is bewustwordingscampagnes te bevorderen en ook op mannen te richten, zodat ook zij zich bewust worden van de rechten van vrouwen en van de algehele effecten van het niet-eerbiedigen van deze rechten op de maatschappij; beklemtoont dat deze informatie ook geïsoleerde en plattelandsgebieden moet bereiken;

29.  verwelkomt de recente wetgeving die het Saoedische meisjes in privéscholen toestaat sport te beoefenen, maar betreurt het dat meisjes in openbare scholen hiervan zijn uitgesloten; is tevens ingenomen met het grote aantal vrouwelijke afgestudeerden, dat tegenwoordig hoger ligt dan het aantal mannelijke afgestudeerden, en spoort de regering aan haar inspanningen te intensiveren om de opleiding van vrouwen te bevorderen; onderstreept echter dat 57 % van de afgestudeerden aan de universiteiten in het land vrouwen zijn, maar dat slechts 18 % van de Saoedische vrouwen boven de 15 jaar een baan hebben, een van de laagste percentages in de wereld; roept derhalve de Saoedische regering op het onderwijs voor vrouwen te herzien en te hervormen teneinde hun deelname aan de economie te verhogen, meer aandacht te creëren voor het stimuleren van ondernemersvaardigheden en genderspecifieke uitdagingen in de regelgeving aan te pakken om vrouwen gemakkelijker toegang te bieden tot de overheidsdiensten die vergunningen voor bedrijven afleveren; is ingenomen met het onderwijsprogramma dat in samenwerking met de nationale organisatie voor gemeenschappelijke opleiding is ingevoerd en dat erop gericht is meisjes voor te bereiden op de arbeidsmarkt; onderstreept de inspanningen van de Saoedische autoriteiten om de positie van meisjes in het onderwijs te verbeteren en om hun kansen in nieuwe, doorgaans mannelijke sectoren te vergroten;

30.  moedigt de inspanningen van het KSA aan om de deelname van vrouwen aan het hoger onderwijs te bevorderen, die leiden tot nieuwe onderwijstrends in het koninkrijk; merkt op dat in 2011 473 725 vrouwen zich hebben ingeschreven bij een instelling voor hoger onderwijs, tegenover 429 842 mannen, terwijl dat aantal in 1961 slechts vier vrouwen bedroeg, en dat het aantal vrouwen dat aan deze instellingen afstudeerde 59 948 bedroeg, tegenover 55 842 mannen; merkt tevens op dat het percentage vrouwelijke studenten op alle onderwijsniveaus van 33 % in 1974-75 is gestegen tot 81 % in 2013; is ingenomen met het internationale beurzenprogramma waardoor het aantal studentes met een beurs in het buitenland uitkwam op 24 581;

31.  is ingenomen met de eerste vergunningen die zijn afgegeven aan vrouwelijke advocaten, maar betreurt het feit dat het rechtsstelsel in handen is van mannelijke rechters met een religieuze achtergrond; neemt nota van de geleidelijke codificatie van de sharia en dringt erop aan om deze te bespoedigen, aangezien het gebrek aan codificatie en de traditie van gerechtelijke precedenten vaak leidt tot grote onzekerheid over het toepassingsgebied en de inhoud van de wetten van het land en tot gerechtelijke dwalingen; acht het van cruciaal belang dat de onafhankelijkheid van de rechters wordt gewaarborgd en dat rechters een passende juridische opleiding krijgen;

32.  is verheugd dat het KSA vier VN-verdragen inzake de mensenrechten heeft geratificeerd, te weten het in 2000 geratificeerde Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (1997), het Verdrag inzake de rechten van het kind (1996) en het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (1997);

33.  onderstreept het belang van het open debat onder islamitische vrouwelijke intellectuelen om religieuze teksten te interpreteren vanuit het oogpunt van de rechten van de vrouw en gendergelijkheid;

34.  onderstreept dat alle onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst met de EU waarin Saoedi-Arabië betrokken is, in de eerste plaats moeten voorzien in strenge voorschriften voor om de bescherming van vrouwen en meisjes te waarborgen;

35.  is verheugd over de beslissing die het ministerie van Arbeid onlangs heeft genomen om de aanwerving van vrouwen in diverse privésectoren te versnellen, die ertoe geleid heeft dat het aantal in de privésector werkzame vrouwen van 55 600 in 2010 is gestegen naar ongeveer 100 000 in 2011 en 215 840 eind 2012; is verheugd over het besluit van het ministerie van Arbeid, in samenwerking met het Fonds voor de ontwikkeling van het menselijk potentieel, om programma's ter bevordering van de werkgelegenheid van vrouwen op te zetten;

36.  verzoekt de autoriteiten om de arbeidsomstandigheden en de behandeling van migrantenwerknemers te verbeteren en om daarbij bijzondere aandacht te schenken aan de situatie van vrouwen die als huishoudhulp werken, die een hoog risico lopen op seksueel geweld en vaak in omstandigheden werken die feitelijk neerkomen op slavernij; spoort de Saoedische regering ertoe aan de hervormingen van de arbeidswetgeving voort te zetten en met name om het kafala-systeem (sponsorsysteem) volledig af te schaffen, en is ingenomen met de recente oproep van de nationale vereniging voor de mensenrechten aan de regering om in plaats daarvan buitenlandse werknemers te werven via een bureau van het ministerie van Arbeid; is ingenomen met de recente inspanningen om nationale arbeidswetgeving in te voeren om te voorzien in een gestandaardiseerde bescherming van huispersoneel en om ervoor te zorgen dat werkgevers die zich schuldig maken aan seksueel, fysiek of arbeidsrechtelijk misbruik vervolgd worden;

37.  verzoekt de Saoedische autoriteiten om een einde te maken aan de recente gewelddadige aanvallen tegen arbeidsmigranten en om de duizenden gearresteerden vrij te laten die worden vastgehouden in provisorische voorzieningen, waar ze het naar verluidt moeten stellen zonder passend onderdak en medische verzorging; dringt er bij de landen van herkomst op aan samen te werken met de Saoedische autoriteiten om de terugkeer van de arbeiders zo humaan mogelijk te laten verlopen; betreurt het feit dat de uitvoering van de arbeidswetgeving vaak niet in overeenstemming is met de internationale normen en dat er ongerechtvaardigd geweld wordt gebruikt tegen illegale migranten, zoals bij het hardhandige optreden in november 2013 waarbij drie Ethiopiërs werden gedood, 33 000 mensen werden aangehouden en ongeveer 200 000 illegale migranten werden gedeporteerd;

38.  is ingenomen met de ratificatie door het KSA van enkele belangrijke IAO-Verdragen, te weten Verdrag nr. 182 betreffende het verbod op en de onmiddellijke actie voor de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid; juicht toe dat het KSA is toegetreden tot het Protocol inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel (Protocol van Palermo); verwacht dat er juridische en politieke hervormingen worden doorgevoerd om uitvoering te geven aan deze internationale verdragen;

39.  neemt nota van het feit dat het KSA onlangs een tijdelijke zetel in de VN-Veiligheidsraad heeft geweigerd;

40.  is van mening dat de oplossing voor de escalerende veiligheidsproblemen in de regio te vinden is in de oprichting van een gemeenschappelijk veiligheidskader, waarvan geen enkel land wordt uitgesloten en waarin de legitieme veiligheidsbelangen van alle landen in aanmerking worden genomen;

41.  onderstreept het cruciale belang van de samenwerking tussen de EU en het KSA bij de bestrijding van terrorisme en gewelddadig extremisme, en onderstreept dat deze samenwerking alleen maar effect kan sorteren wanneer de grondrechten en vrijheden van de burger worden gerespecteerd; doet een beroep op de Saoedische autoriteiten om beter toezicht te houden op de financiering van radicale militante groepen in het buitenland door Saoedische burgers en liefdadigheidsorganisaties; is ingenomen met de bijdrageovereenkomst over de oprichting van het VN‑Centrum voor terrorismebestrijding, die op 19 september 2011 ondertekend werd door de Verenigde Naties en het KSA, en met het besluit van het KSA om het centrum drie jaar te financieren;

42.  is bezorgd over het feit dat sommige burgers en instellingen van het KSA financiële en politieke steun verlenen aan bepaalde religieuze en politieke groepen, met name in Noord-Afrika, het Midden-Oosten, Azië en vooral Zuid-Azië (Pakistan en Afghanistan), Tsjetsjenië en Dagestan kan leiden tot een versterking van de fundamentalistische en obscurantistische krachten die de inspanningen om democratische bestuur te bevorderen ondermijnen en gekant zijn tegen de deelname van vrouwen aan het openbare leven;

43.  verzoekt de autoriteiten van het KSA om samen met de EU en op internationaal niveau actie te ondernemen om de salafistische bewegingen een halt toe te roepen die de staatsondermijnende activiteiten van de militaire rebellen in Mali ondersteunen en zo de hele regio destabiliseren;

44.  benadrukt dat het KSA een belangrijk lid is van de groep "Vrienden van Syrië"; verzoekt het KSA om bij te dragen tot een vreedzame, inclusieve oplossing voor het conflict in Syrië, met name door de gesprekken van Genève II te ondersteunen zonder voorafgaande voorwaarden; dringt tevens aan op meer actieve steun en de levering van alle mogelijke humanitaire bijstand aan de Syrische bevolking die door Syrische burgeroorlog is getroffen; verzoekt het KSA zijn financiële, militaire en politieke steun voor Syrische extremistische groepen te beëindigen en om andere landen aan te sporen hetzelfde te doen;

45.  herhaalt zijn oproep aan het KSA om een constructieve bijdrage te leveren en te bemiddelen in het belang van vreedzame hervormingen en een nationale dialoog in Bahrein;

46.  verzoekt de autoriteiten van het KSA om een vreedzame dialoog aan te gaan met Iran over de bilaterale betrekkingen en de toekomst van de regio; is voorts ingenomen met de verklaring van de Saoedische regering van 24 november 2013 over het resultaat van de overeenkomst van Genève met Iran;

47.  verzoekt de EU en het KSA doeltreffend samen te werken met het oog op een rechtvaardige en duurzame oplossing voor het Israëlisch-Palestijnse conflict;

48.  dringt er bij de EU-instellingen op aan hun aanwezigheid in de regio te vergroten en hun werkrelaties met het KSA te versterken door de middelen voor de delegatie in Riyad te verhogen en door regelmatige bezoeken van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid aan het KSA te plannen;

49.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid / vicevoorzitter van de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de secretaris-generaal van de VN, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten, Z.K.H. Abdoellah Ibn Abdoel Aziz, de regering van het Koninkrijk Saoedi-Arabië en de secretaris-generaal van het Centrum voor de nationale dialoog in Saoedi-Arabië.

(1) PB C 231 van 17.9.1990, blz. 216.
(2) PB C 32 van 5.2.1996, blz. 98.
(3) PB C 320 E van 15.12.2005, blz. 281.
(4) PB C 303 E van 13.12.2006, blz. 879.
(5) PB C 76 E van 27.3.2008, blz. 100.
(6) PB C 323 E van 18.12.2008, blz. 529.
(7) PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 126.
(8) PB C 247 E van 17.8.2012, blz. 1.
(9) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 81.
(10) PB C 33 E van 5.2.2013, blz. 158.
(11) PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 118.
(12) PB C 131 E van 8.5.2013, blz. 125.
(13) http://wbl.worldbank.org/~/media/FPDKM/WBL/Documents/Reports/2014/Women-Business-and-the-Law-2014-Key-Findings.pdf

Juridische mededeling - Privacybeleid