Index 
Aangenomen teksten
Woensdag 12 maart 2014 - Straatsburg
De regionale rol van Pakistan en zijn politieke betrekkingen met de EU
 Europees raketschild
 Europese visserijsector en de vrijhandelsovereenkomst EU-Thailand
 Europese gastronomisch erfgoed
 Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens***I
 Bescherming van de euro tegen valsemunterij (Pericles 2020) ***
 Overeenkomst EU-Azerbeidzjan inzake de versoepeling van de afgifte van visa ***
 Overeenkomst EU-Azerbeidzjan inzake de overname van illegaal verblijvende personen ***
 Humanitaire betrokkenheid van gewapende niet-overheidsactoren bij kinderbescherming
 Aantal interparlementaire delegaties, delegaties in gemengde parlementaire commissies en delegaties in parlementaire samenwerkingscommissies en multilaterale parlementaire vergaderingen
 Verstrekking van voedselinformatie aan consumenten wat betreft de definitie van "technisch vervaardigde nanomaterialen"
 Verwerking van persoonsgegevens met het oog op misdaadpreventie ***I
 Tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim ***I
 Luchtvaartterreinen, luchtverkeersbeheer en luchtvaartnavigatiediensten ***I
 Pakketreizen en geassisteerde reisarrangementen ***I
 Gefluoreerde broeikasgassen ***I
 Vrij verkeer van werknemers ***I
 Milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten ***I
 Statistieken van de buitenlandse handel met derde landen (gedelegeerde en uitvoeringsbevoegdheden) ***I
 Copernicus-programma ***I
 Europese GNSS-Agentschap ***I
 Prioriteiten voor de betrekkingen van de EU met de landen van het Oostelijk partnerschap
 Het toezichtprogramma van de NSA in de VS, toezichthoudende instanties in verschillende lidstaten en gevolgen voor de grondrechten van EU-burgers
 Evaluatie van de rechtspleging met betrekking tot het strafrecht en de rechtsstaat
 Voorbereiding op een volledig geconvergeerde audiovisuele wereld
 Verslag over het EU-burgerschap 2013
 Europees openbaar ministerie
 Voortgangsverslag over Turkije 2013
 EU-strategie voor de Noordpool

De regionale rol van Pakistan en zijn politieke betrekkingen met de EU
PDF 143kWORD 76k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over de regionale rol van Pakistan en zijn politieke betrekkingen met de EU (2013/2168(INI))
P7_TA(2014)0208A7-0117/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 2 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien het vijfjarig inzetplan EU-Pakistan van februari 2012(1),

–  gezien het strategisch kader en het actieplan van de Europese Unie voor mensenrechten en democratie (11855/2012), die op 25 juni 2012 door de Raad Buitenlandse Zaken zijn goedgekeurd(2),

–  gezien de Europese veiligheidsstrategie (EVS) getiteld "Een veilig Europa in een betere wereld", die op 12 december 2003 door de Europese Raad is aangenomen, en gezien het verslag over de tenuitvoerlegging van de EVS getiteld "Veiligheid in een veranderende wereld", dat op 11 en 12 december 2008 is aangenomen door de Europese Raad,

–  gezien Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties(3), die met name voorziet in een bijzondere stimuleringsregeling voor "duurzame ontwikkeling en goed bestuur" ("SAP+"),

–  gezien bijlage VIII bij bovenstaande verordening waarin de VN/IAO-verdragen betreffende de fundamentele mensen- en arbeidsrechten zijn opgenomen, evenals de beginselen die verband houden met het milieu en goed bestuur, die Pakistan heeft geratificeerd en heeft beloofd daadwerkelijk ten uitvoer te zullen leggen,

–  gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken over Pakistan van 11 maart 2013,

–  gezien zijn resolutie van 7 februari 2013 over de recente aanslagen op medische hulpverleners in Pakistan(4), zijn standpunt van 13 september 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering, als noodmaatregel, van autonome handelspreferenties voor Pakistan(5), en zijn standpunt van 15 december 2011 over de situatie van vrouwen in Afghanistan en Pakistan(6), alsmede het bezoek aan Pakistan van een delegatie van zijn Subcommissie mensenrechten in augustus 2013,

–  gezien het verslag van de speciale VN-rapporteur voor de bevordering en bescherming van mensenrechten en fundamentele vrijheden, Ben Emmerson, van 18 september 2013, en het verslag van de speciale VN-rapporteur inzake buitengerechtelijke, standrechtelijke en willekeurige executies, Christof Heyns, van 13 september 2013,

–  gezien Resolutie 68/178 van de Algemene Vergadering van de VN van 18 december 2013 betreffende de bescherming van mensenrechten en fundamentele vrijheden bij terrorismebestrijding,

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7‑0117/2014),

A.  overwegende dat de strategische rol van Pakistan in de regio, zijn betrekkingen met de buurlanden en de betrekkingen tussen de EU en Pakistan van aanzienlijk en steeds groter belang zijn voor de EU, gezien de centrale ligging van Pakistan in het hart van een instabiele regio, zijn centrale rol ten aanzien van de veiligheid en ontwikkeling in Centraal- en Zuid-Azië, en zijn cruciale functie bij de bestrijding van terrorisme, de verspreiding van massavernietigingswapens, drugshandel en andere grensoverschrijdende bedreigingen, die allemaal van invloed zijn op de veiligheid en het welzijn van Europese burgers;

B.  overwegende dat de parlementsverkiezingen in mei 2013 de eerste machtsoverdracht van de ene gekozen burgerregering naar de andere in de moderne geschiedenis van Pakistan markeerden; overwegende dat het democratische proces in Pakistan wordt versterkt door andere maatschappelijke veranderingen, zoals een groeiende middenklasse in de steden, een steeds levendiger maatschappelijk middenveld en onafhankelijke media;

C.  overwegende dat de politieke en economische vooruitgang van het land wordt belemmerd door diepgaande interne en regionale veiligheidsproblemen, zoals extremisme, sektarische conflicten, zelfmoordaanslagen, gerichte moorden en straffeloosheid in tribale gebieden, die nog worden verergerd door de zwakte van wetshandhavingsinstanties en het strafrechtsysteem;

D.  overwegende dat Pakistan tot de landen behoort met het grootste aantal niet-opgeleiden, waarbij naar schatting 12 miljoen kinderen niet naar school gaan en ongeveer twee derde van de Pakistaanse vrouwen en de helft van de Pakistaanse mannen analfabeet is; overwegende dat het land nog steeds de 134e positie inneemt van de 135 landen in het genderkloofverslag van het Economisch Wereldforum;

E.  overwegende dat Pakistan volgens de mondiale klimaatrisico-index tot de twaalf landen behoort die in de afgelopen twintig jaar het zwaarst zijn getroffen door klimaatverandering, te kampen heeft gehad met ernstige overstromingen en watertekorten en de directe gevolgen ondervindt van de terugtrekking van de gletsjers in het Himalaya- en het Karakorum-gebergte;

F.  overwegende dat Pakistan een semi-geïndustrialiseerd land is met middellage inkomens waar ongeveer een derde van de bevolking onder de armoedegrens leeft; overwegende dat Pakistan op plaats 146 stond van de 187 landen op de index van de menselijke ontwikkeling (HDI, human development index) van 2012, en gezakt is van plaats 145 in 2011; overwegende dat de economische situatie van Pakistan aan het wankelen is gebracht door elkaar opvolgende natuurrampen, en overwegende dat de economische groei van het land wordt verzwakt en het vermogen van de regering om het land te ontwikkelen wordt beperkt door een grote mate van onveiligheid, instabiliteit en wijdverbreide corruptie;

G.   overwegende dat Pakistan kwetsbaar is voor een groot aantal gevaren, voornamelijk overstromingen en aardbevingen; overwegende dat de instabiele veiligheidssituatie, samen met de sociale uitdagingen waar Pakistan voor staat, als katalysatoren werken en deze kwetsbaarheid vergroten; overwegende dat opeenvolgende jaren van natuurrampen een zware wissel hebben getrokken op de overlevingsstrategieën van de toch al arme gemeenschappen en hun veerkracht om toekomstige rampen op te vangen aanzienlijk hebben gereduceerd;

H.  overwegende dat de constructieve bijdrage van Pakistan van essentieel belang is voor verzoening, vrede en politieke stabiliteit in de buurlanden en met name in Afghanistan, in het bijzonder in het kader van de voor 2014 geplande terugtrekking van de NAVO-troepen;

I.  overwegende dat Pakistan een van de grootste ontvangers van EU-ontwikkelings- en humanitaire hulp is en dat de EU de grootste uitvoermarkt van Pakistan is;

J.  overwegende dat Pakistan een steeds belangrijker partner van de EU wordt in de bestrijding van terrorisme, nucleaire proliferatie, mensen- en drugshandel, en georganiseerde misdaad alsook bij het streven naar regionale stabiliteit;

K.  overwegende dat de EU en Pakistan onlangs hebben besloten om hun bilaterale betrekkingen te verdiepen en te verbreden, zoals blijkt uit het in februari 2012 gepresenteerde vijfjarige inzetplan en uit de eerste strategische dialoog EU-Pakistan van juni 2012;

L.  overwegende dat het vijfjarig inzetplan EU-Pakistan van 2012 ten doel heeft strategische betrekkingen op te bouwen en een partnerschap voor vrede en ontwikkeling te smeden dat geworteld is in gedeelde waarden en principes;

M.  overwegende dat Pakistan sinds 1 januari 2014 deel uitmaakt van het bijzondere stelsel van algemene handelspreferenties van de EU (SAP+);

N.  overwegende dat de fabriek van Ali Enterprises, waar spijkerbroeken voor de Europese markt worden geproduceerd, in september 2012 werd verwoest door een brand die leidde tot de dood van 286 opgesloten werknemers; overwegende dat de opneming van Pakistan in de SAP+-regeling de productie van de textielsector kan stimuleren en verbeteringen van de arbeidsrechten en de productieomstandigheden steeds belangrijker kan maken;

1.  onderstreept de grote betekenis van de verkiezingen van mei 2013 voor de consolidatie van de democratie en het burgerlijk bestuur in Pakistan; spoort de Pakistaanse politieke elite aan gebruik te maken van dit momentum om de democratische instellingen, de rechtsstaat en de civiele controle op alle terreinen van het openbaar bestuur en met name op de veiligheidstroepen en de rechterlijke macht, verder te versterken, de interne en regionale veiligheid te bevorderen, overheidshervormingen door te voeren waarmee de economische groei kan worden gestimuleerd, transparantie en de bestrijding van georganiseerde misdaad kunnen worden versterkt, sociaal onrecht kan worden verzacht en alle mensenrechtenschendingen kunnen worden beëindigd;

2.  is evenwel van mening dat de opbouw van een duurzame democratie en een pluralistische samenleving, evenals het vergroten van de sociale gerechtigheid, de uitroeiing van ernstige armoede en ondervoeding in delen van het land, het verhogen van het basisniveau van het onderwijs en de voorbereiding van Pakistan op de effecten van de klimaatverandering verregaande en moeilijke hervormingen met zich mee zullen brengen van het politieke en sociaaleconomische bestel in Pakistan, dat nog altijd wordt gekenmerkt door feodale structuren in het landbezit en de politieke voorkeuren, door onevenwichtige prioriteiten ten aanzien van militaire uitgaven enerzijds en sociale voorzieningen, onderwijs en economische ontwikkeling anderzijds, en door een disfunctionerend belastinginningssysteem dat het vermogen van de staat om publieke voorzieningen te leveren systematisch ondergraaft;

3.  ondersteunt de Pakistaanse regering en spoort haar inspanningen aan om doeltreffende manieren te ontwikkelen om mogelijke toekomstige natuurrampen te voorkomen en te monitoren en om de coördinatie en samenwerking met lokale actoren, internationale ngo's en fondsenwervers op het gebied van humanitaire hulp effectiever te laten verlopen;

4.  herhaalt dat goed bestuur, verantwoordelijke en inclusieve instituties, een scheiding van de machten en eerbiediging van de grondrechten belangrijke aspecten zijn bij het inspelen op het verband tussen veiligheid en ontwikkeling in Pakistan; is voorts van oordeel dat legitieme, democratisch gekozen burgerregeringen, overdracht van bevoegdheden naar de provincies en een doeltreffend lokaal bestuur de beste middelen zijn om de golf van geweld en extremisme in te dammen, het overheidsgezag in de federaal bestuurde tribale gebieden te herstellen, en de soevereiniteit en territoriale integriteit van Pakistan te waarborgen;

5.  ondersteunt in dit kader de poging van de Pakistaanse regering een vreedzame dialoog aan te knopen met Tehreek-e-Taliban Pakistan (TTP), indien dit de weg vrijmaakt voor een politieke en duurzame oplossing voor de opstanden en voor een stabiele democratische orde die de mensenrechten eerbiedigt; roept de onderhandelaars echter op om rekening te houden met het feit dat het niveau van onderwijs, met name onder vrouwen, van doorslaggevend belang is voor de vooruitgang van samenlevingen, en om onderwijs voor meisjes een belangrijk onderdeel te laten zijn van de onderhandelingen;

6.  waardeert dat Pakistan zich blijft toeleggen op de bestrijding van terrorisme aan weerskanten van de grens, en spoort de autoriteiten aan krachtigere maatregelen te treffen om de mogelijkheden voor de werving en opleiding van terroristen op Pakistaans grondgebied, die delen van Pakistan tot een veilig toevluchtsoord maken voor terroristische organisaties die het land en de regio en vooral Afghanistan willen destabiliseren, verder te beperken;

7.  neemt kennis van het feit dat de Pakistaanse Talibanleider Hakimullah Mehsud op 1 november 2013 werd gedood door een vanuit de VS aangestuurde drone, en merkt op dat het parlement en de nieuwe regering van Pakistan zich formeel tegen dergelijke interventies hebben uitgesproken en dat de beperkingen op het gebruik van drone-aanvallen duidelijker moeten worden ingekaderd in het internationaal recht;

8.  verzoekt de Pakistaanse regering haar veiligheidsverplichtingen en ‑verantwoordelijkheden na te komen door zich intensiever in te zetten voor de strijd tegen extremisme, terrorisme en radicalisering, met behulp van strenge en onwrikbare veiligheidsmaatregelen en ordehandhaving, en door ongelijkheid en sociaaleconomische problemen waardoor de radicalisering van de Pakistaanse jeugd waarschijnlijk verder wordt aangewakkerd aan te pakken;

9.  merkt op dat de Pakistaanse regering zich duidelijk heeft uitgesproken tegen de aanvallen met Amerikaanse drones op Pakistaans grondgebied; is ingenomen met de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN die oproept tot nadere verduidelijking van het rechtskader dat van toepassing is op het gebruik van bewapende drones;

10.  is ingenomen met de bijdrage van Pakistan aan staatsopbouw- en verzoeningsprocedures in Afghanistan, zoals de geleverde bijstand om de heropening van de vredesbesprekingen te bevorderen; verwacht dat Pakistan deze positieve houding zal vasthouden in de aanloop naar de Afghaanse presidentsverkiezingen en daarna; is bezorgd over de geopolitieke concurrentie tussen naburige mogendheden om invloed in Afghanistan na de terugtrekking van de NAVO-troepen;

11.  hoopt dat Pakistan een constructieve rol zal spelen bij de bevordering van regionale stabiliteit, onder meer met betrekking tot de aanwezigheid van de NAVO en EU-lidstaten in Afghanistan na 2014, door het trialoogmodel van betrokkenheid bij Afghanistan met India, Turkije, China, Rusland en het Verenigd Koninkrijk verder te stimuleren, en door bij te dragen tot de regionale samenwerking in de strijd tegen mensenhandel en de handel in drugs en illegale goederen;

12.  is verheugd over de recente tastbare vorderingen in de dialoog tussen Pakistan en India, met name wat betreft de handelsbetrekkingen en intermenselijke contacten, mogelijk gemaakt door de constructieve houding van beide partijen; betreurt dat de via de dialoog verwezenlijkte successen kwetsbaar blijven voor onverwachte voorvallen, zoals de aanhoudende incidenten bij de Line of Control (bestandslijn) die de door Pakistan en de door India bezette gebieden van Kasjmir van elkaar scheidt; verzoekt beide regeringen toe te zien op een passende commandostructuur, de verantwoordingsplicht van militairen en een dialoog tussen de strijdkrachten onderling, om vergelijkbare incidenten in de toekomst te voorkomen;

13.  erkent dat Pakistan een legitiem belang heeft bij het opbouwen van strategische, economische en energiebetrekkingen met China; acht het van groot belang dat nauwere banden tussen China en Pakistan de geopolitieke stabiliteit in Zuid-Azië versterken;

14.  beschouwt het streven van Pakistan om volwaardig lid te worden van de Shanghai Samenwerkingsorganisatie (SCO) als een positief signaal van de ambitie van Pakistan om meer betrokken te raken bij multilaterale initiatieven; wijst evenwel op het ontbreken van een formeel samenwerkingsmechanisme tussen de SCO en de EU en op de verschillen in hun respectieve normatieve fundamenten en opvattingen over mondiale vraagstukken;

15.  is bezorgd over berichten dat Pakistan zou overwegen kernwapens te exporteren naar derde landen; verwacht van de EU en haar lidstaten dat zij, ondanks officiële ontkenningen van deze berichten, Pakistan duidelijk maken dat de uitvoer van kernwapens onaanvaardbaar is; dringt er bij Pakistan, als kernmacht, op aan een wettelijk verbod uit te vaardigen op de uitvoer van alle kennis of materiaal met betrekking tot kernwapens en om actief bij te dragen tot internationale inspanningen op het gebied van non-proliferatie; is van mening dat de ondertekening en ratificatie van het non-proliferatieverdrag door zowel Pakistan als India zouden getuigen van een krachtige inzet voor vreedzame regionale co‑existentie en in grote mate zouden bijdragen tot de veiligheid van de regio als geheel;

16.  is van mening dat de strijd tegen extremisme en radicalisme rechtstreeks verband houdt met krachtigere democratiseringsprocessen en geeft nogmaals uiting aan de sterke gehechtheid en de aanhoudende steun van de EU aan en voor een democratisch, veilig en goed bestuurd Pakistan met een onafhankelijk rechtsstelsel, dat de rechtsstaat en de mensenrechten hoog in het vaandel draagt, vriendelijke betrekkingen met buurlanden onderhoudt en een stabiliserende invloed op de regio heeft;

17.  herinnert eraan dat de betrekkingen tussen de EU en Pakistan zich van oudsher hebben ontwikkeld binnen een op ontwikkeling en handel gericht kader; waardeert de aanzienlijke en aanhoudende bijdragen van de EU in het kader van de humanitaire en ontwikkelingssamenwerking, en is ingenomen met het besluit om Pakistan vanaf 2014 op te nemen in de SAP+-regeling van de EU; dringt er bij Pakistan op aan de desbetreffende hieraan verbonden voorwaarden volledig na te komen en verzoekt de Commissie te garanderen dat er op strikte wijze aangescherpt toezicht wordt gehouden, zoals voorzien in de nieuwe SAP-verordening; onderstreept dat samenwerking, met name op het gebied van onderwijs, opbouw van de democratie en aanpassing aan de klimaatverandering, het voornaamste aandachtspunt moet blijven;

18.  is groot voorstander van nauwere en meer alomvattende betrekkingen tussen de EU en Pakistan via de ontwikkeling van een politieke dialoog teneinde betrekkingen van wederzijds belang te onderhouden tussen gelijkwaardige partners; is in dit kader ingenomen met het vijfjarig inzetplan en de aanvang van de strategische dialoog EU‑Pakistan, die ook blijk geven van de grotere nadruk op politieke en veiligheidssamenwerking, ook op het gebied van terrorismebestrijding, ontwapening, non-proliferatie, migratie, onderwijs en cultuur; verwacht echter grotere vorderingen op alle gebieden die het inzetplan beslaat;

19.  spoort zowel de EU als Pakistan aan samen te werken bij het uitvoeringsproces en bij de regelmatige monitoring van de vorderingen door de onderlinge dialoog op de lange termijn te versterken;

20.  is van mening dat de overgang van Pakistan naar democratie een goede gelegenheid voor de EU heeft gecreëerd om een meer uitgesproken politieke benadering te hanteren ten aanzien van de bilaterale betrekkingen en de verlening van steun; is van mening dat de prioriteit van de EU-steun aan Pakistan moet liggen bij de consolidatie van de democratische instituties op alle niveaus, de versterking van de overheidscapaciteit en van goed bestuur, de opbouw van doeltreffende voorzieningen op het gebied van rechtshandhaving en civiele terrorismebestrijding, met inbegrip van een onafhankelijke rechterlijke macht, en het stimuleren van het maatschappelijk middenveld en vrije media;

21.  is in dit verband ingenomen met de reeds bestaande uitgebreide programma's voor de ondersteuning van de democratie in verband met de uitvoering van de aanbevelingen die in 2008 en 2013 zijn gedaan door de verkiezingswaarnemingsmissies van de EU;

22.  verzoekt de EDEO en de Commissie een genuanceerd en multidimensionaal beleid ten aanzien van Pakistan na te streven, dat synergieën creëert tussen alle relevante instrumenten die ter beschikking staan van de EU, zoals politieke dialoog, veiligheidssamenwerking, handel en bijstand, in overeenstemming met de alomvattende EU-benadering van extern beleid en met het oog op de voorbereidingen voor de volgende top EU-Pakistan;

23.  verzoekt de EDEO, de Commissie en de Raad er tevens voor te zorgen dat het EU-beleid ten aanzien van Pakistan in de context van een bredere strategie voor de regio wordt geplaatst en daarin wordt verankerd, om aldus de belangen van de EU in Zuid- en Centraal-Azië te versterken; acht het van belang dat de bilaterale betrekkingen van de EU met Pakistan en de buurlanden van Pakistan, in het bijzonder India, China en Iran, ook worden aangegrepen om beleidsmaatregelen ten aanzien van de situatie in Afghanistan te bespreken en te coördineren, teneinde een gerichte aanpak te waarborgen; benadrukt in dit opzicht de behoefte aan meer beleidscoördinatie en dialoog over regionale kwesties tussen de EU en de VS;

24.  is van oordeel dat de toekomst van de betrekkingen tussen de EU en Pakistan ook moet worden bezien in het kader van de zich ontwikkelende institutionele instrumenten voor betrokkenheid bij derde landen, met name in de vorm van strategische partnerschappen; dringt nogmaals aan op een conceptuele verfijning van het strategischepartnerschappenmodel, en op duidelijkere en consistentere criteria om, onder meer, te evalueren onder welke voorwaarden Pakistan op een bepaald moment een strategische partner van de EU zou kunnen worden;

25.  herhaalt met klem dat vorderingen in de bilaterale betrekkingen gekoppeld zijn aan de verbetering van de mensenrechtensituatie in Pakistan, met name wat betreft de uitbanning van schuldarbeid, kinderarbeid en mensenhandel, gendergerelateerd geweld, de verbetering van de rechten van vrouwen en meisjes, met inbegrip van toegang tot onderwijs, het waarborgen van de vrijheid van meningsuiting en onafhankelijke media, evenals de bevordering van verdraagzaamheid jegens en bescherming van kwetsbare minderheden door alle vormen van discriminatie doeltreffend te bestrijden; erkent dat hiertoe een einde moet komen aan de cultuur van straffeloosheid en een voor iedereen toegankelijk en op alle niveaus betrouwbaar rechtsstelsel moet worden ontwikkeld;

26.  blijft zeer verontrust over de kwaliteit van het onderwijs en, in samenhang daarmee, de alarmerende situatie van vrouwen in grote delen van Pakistan; pleit voor concrete en zichtbare maatregelen om de grondrechten van vrouwen in de samenleving te versterken, waaronder de invoering van wetgeving tegen huiselijk geweld en maatregelen om het onderzoeken en vervolgen van eermoorden en aanvallen met zuur te verbeteren, alsmede een herziening van wetgeving die straffeloosheid in de hand werkt; wijst op de noodzaak van betere toegang tot onderwijs, een betere integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt, en betere zwangerschapszorg;

27.  herhaalt zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat de Pakistaanse godslasteringswetten, die de doodstraf als gevolg kunnen hebben en die vaak gebruikt worden als excuus voor het censureren, criminaliseren, vervolgen en soms zelfs vermoorden van leden van politieke of religieuze minderheden, zich lenen voor misbruik waarvan aanhangers van elk geloof in Pakistan het slachtoffer kunnen worden; onderstreept dat de weigering om de godslasteringswetgeving te herzien of in te trekken een voortdurende situatie van kwetsbaarheid creëert voor minderheden; roept de Pakistaanse regering op een moratorium in te voeren op het gebruik van deze wetgeving, als een eerste stap naar de herziening of de intrekking ervan, en de intimidatiecampagnes, de bedreigingen en het geweld jegens christenen, ahmadi's en andere kwetsbare groepen te onderzoeken en de daders indien nodig te vervolgen;

28.  roept de Pakistaanse autoriteiten met name op om personen te arresteren en te vervolgen die aanzetten tot geweld, of die verantwoordelijk zijn voor gewelddadige aanvallen op scholen of minderheden, zoals de sjiieten, met inbegrip van de Hazara-gemeenschap, de ahmadi's en christenen, om de veiligheidstroepen te instrueren de mensen die worden aangevallen actief te beschermen tegen extremistische groepen, om wetgeving vast te stellen ter bestrijding van huiselijk geweld, en om een einde te maken aan de gedwongen verdwijningen, buitengerechtelijke executies en willekeurige detenties in met name Beloetsjistan;

29.   veroordeelt alle aanvallen op christenen en andere religieuze minderheden die in Pakistan leven en verwacht van Pakistan dat het grotere inspanningen zal leveren om de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging te waarborgen, onder meer door de strenge godslasteringwetgeving te versoepelen, en dat het stappen zal zetten in de richting van de afschaffing van de doodstraf;

30.  is ingenomen met de aanneming van het wetsvoorstel tot oprichting van een nationale mensenrechtencommissie in 2012 en dringt er bij de regering op aan de commissie op te zetten, zodat deze van start kan gaan;

31.  merkt op dat de EU de belangrijkste exportpartner is voor Pakistaanse goederen (22,6 % in 2012); is van mening dat aan de handel gelieerde EU-steun aan Pakistan de diversificatie en de ontwikkeling van productiemethoden, met inbegrip van verwerking, moet helpen bevorderen, steun moet verlenen voor regionale integratie en technologieoverdracht, moet bijdragen aan de totstandbrenging of ontwikkeling van binnenlandse productiecapaciteit en de inkomensongelijkheid moet terugdringen;

32.  brengt in herinnering dat de SAP+-regeling van de EU, waar Pakistan met ingang van 2014 van profiteert, alleen wordt toegekend aan landen die zich ertoe verbinden uitvoering te geven aan de internationale verdragen inzake mensenrechten, arbeidsrechten, milieu en goed bestuur; onderstreept met name de verplichtingen die Pakistan is aangegaan in het kader van de in bijlage VIII opgesomde verdragen en herinnert de Commissie aan haar verplichting om toe te zien op de doeltreffende uitvoering ervan; brengt voorts in herinnering dat de SAP+-regeling tijdelijk wordt ingetrokken indien een land "zijn bindende verbintenissen niet daadwerkelijk nakomt";

33.  roept de Pakistaanse autoriteiten op doeltreffende stappen te nemen om de 36 IAO-verdragen ten uitvoer te leggen die het land heeft geratificeerd, met name om vakbonden hun werk te kunnen laten doen, de arbeidsomstandigheden en veiligheidsnormen te verbeteren, kinderarbeid uit te bannen en de ernstigste vormen van uitbuiting van de drie miljoen vrouwen die als huishoudelijk personeel werken, te bestrijden;

34.  dringt er bij de Pakistaanse regering op aan om, zoals toegezegd, het programma "Beter werk" van de IAO en de IFC te ondertekenen teneinde een extra impuls te geven aan de verbetering van de arbeids- en veiligheidsomstandigheden van de werknemers; verzoekt iedereen die direct of indirect verantwoordelijk is voor de brand in de kledingfabriek van Ali Enterprises, met inbegrip van het betrokken accountantskantoor dat de controles met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen uitvoerde en de Europese detailhandelaren, om de overlevenden van de brand eindelijk volledig, duurzaam en eerlijk schadeloos te stellen, hetgeen nog steeds niet is gebeurd;

35.  verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de regering en het parlement van Pakistan, de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten en de regeringen van de lidstaten.

(1) http://eeas.europa.eu/pakistan/docs/2012_feb_eu_pakistan_5_year_engagement_plan_en.pdf
(2) http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/NL/foraff/131181.pdf
(3) PB L 303 van 31.10.2012, blz. 1.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0060.
(5) PB C 353 E van 3.12.2013, blz. 323.
(6) PB C 168 E van 14.6.2013, blz. 119.


Europees raketschild
PDF 114kWORD 48k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over een raketschild voor Europa en de politieke en strategische gevolgen ervan (2013/2170(INI))
P7_TA(2014)0209A7-0109/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 42, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 222 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien de artikelen 24 en 42, lid 2, VEU, de artikelen 122 en 196 VWEU en Verklaring nr. 37 ad artikel 222 VWEU,

–  gezien de door de Europese Raad op 12 december 2003 vastgestelde Europese Veiligheidsstrategie en het door de Europese Raad van 11 en 12 december 2008 goedgekeurde verslag over de uitvoering ervan,

–  gezien de op 25-26 maart 2010 door de Europese Raad goedgekeurde interneveiligheidsstrategie van de Europese Unie,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 19 december 2013 over het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid,

–  gezien het strategisch concept voor de defensie en veiligheid van de leden van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, dat tijdens de op 19-20 november 2010 in Lissabon gehouden NAVO-top is goedgekeurd,

–  gezien de verklaring van de Top van Chicago, afgegeven door de staatshoofden en regeringsleiders die op 20 mei 2012 deelnamen aan de vergadering van de Noord-Atlantische Raad in Chicago,

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0109/2014),

A.  overwegende dat de kwestie van verdediging tegen ballistische raketten (BMD) in het verleden reeds is besproken, maar de afgelopen jaren aan belang heeft gewonnen, gezien de toegenomen dreiging die uitgaat van de proliferatie van kernwapens en andere massavernietigingswapens en de proliferatie van ballistische raketten, waaraan de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) en haar Europese bondgenoten op doeltreffende wijze het hoofd moeten kunnen bieden;

B.  overwegende dat verdediging tegen aanvallen met ballistische of andersoortige raketten een positieve ontwikkeling kan betekenen voor de Europese veiligheid in een snel veranderende internationale veiligheidssituatie, waarin verschillende statelijke en niet-statelijke actoren rakettechnologieën en verschillende chemische, biologische, radiologische en nucleaire defensiecapaciteiten ontwikkelen waarmee het Europese grondgebied kan worden bereikt;

C.  overwegende dat de NAVO bezig is met de opbouw van BMD-capaciteiten om uitvoering te geven aan haar kerntaak van collectieve defensie, teneinde de bevolking, het grondgebied en de strijdkrachten van de Europese NAVO-lidstaten volledig te dekken en te beschermen tegen de toenemende dreiging die uitgaat van de proliferatie van ballistische raketten;

D.  overwegende dat de essentiële bijdrage van de Verenigde Staten aan BMD een bevestiging vormt van de inzet van de Verenigde Staten voor de NAVO en de veiligheid van Europa en de Europese bondgenoten, en het belang benadrukt van de trans-Atlantische banden; overwegende dat installaties reeds zijn geplaatst in Roemenië en dat naar verwachting meer installaties zullen worden geplaatst in Polen in de nabije toekomst;

E.  overwegende dat de ontwikkeling van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid volledig complementair zal zijn aan de NAVO, binnen het overeengekomen kader voor het strategische partnerschap tussen de EU en de NAVO, zoals bekrachtigd door de Europese Raad op 19 december 2013;

1.  meent dat door de ontwikkeling en de inzet van BMD-technologieën, de Europese veiligheid een nieuwe dynamiek ondervindt, en dat de lidstaten dan ook rekening moeten houden met de impact van BMD op hun veiligheid;

2.  herinnert eraan dat de BMD-activiteiten van de NAVO worden ontwikkeld en uitgevoerd om de NAVO-lidstaten te beschermen tegen mogelijke aanvallen met ballistische raketten; verzoekt de vicevoorzitter / hoge vertegenwoordiger een strategisch partnerschap met de NAVO te onderhouden, waarin het BMD-vraagstuk een plaats krijgt, hetgeen moet leiden tot volledige dekking en bescherming van alle EU-lidstaten, waarmee wordt vermeden dat de aan hen geboden veiligheid in welke zin dan ook zou verschillen per lidstaat;

3.  is verheugd over de voltooiing van een voorlopige BMD-capaciteit van de NAVO, die met de beschikbare middelen maximale dekking zal bieden ter bescherming van de burgers, grondgebieden en strijdkrachten van de Zuid-Europese NAVO-lidstaten tegen aanvallen met ballistische raketten; is eveneens verheugd over het doel om tegen het einde van dit decennium volledige dekking en bescherming te bieden aan de Europese NAVO-lidstaten;

4.  benadrukt dat EU-initiatieven als "pooling and sharing" nuttig kunnen zijn bij de versterking van de samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van BMD, en eveneens bij de uitvoering van gezamenlijke onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten; merkt op dat op de lange termijn deze samenwerking ook kan leiden tot een verdere consolidatie van de Europese defensie-industrie;

5.  verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden, de Commissie, het Europees Defensieagentschap en de Raad, het BMD-vraagstuk een plaats te geven in toekomstige veiligheidsstrategieën, -studies en -witboeken;

6.  benadrukt dat er door de financiële crisis en bezuinigingen op de begroting te weinig middelen worden ingezet om het defensievermogen op peil te houden, wat tot een daling van de militaire en industriële capaciteiten van de EU leidt;

7.  benadrukt dat het BMD-plan van de NAVO geenszins tegen Rusland gericht is en dat de NAVO bereid is tot samenwerking met Rusland, waarbij er vanuit wordt gegaan dat twee onafhankelijke raketafweersystemen - het BMD-systeem van de NAVO en het Russische systeem - met elkaar gaan samenwerken; benadrukt dat effectieve samenwerking met Rusland concrete voordelen zou kunnen bieden, maar dat deze samenwerking moet worden ontwikkeld op basis van volledige wederkerigheid en transparantie, aangezien het opbouwen van wederzijds vertrouwen van wezenlijk belang is voor de geleidelijke ontwikkeling van een dergelijke samenwerking; merkt in dit verband op dat de verplaatsing van Russische raketten naar plaatsen dichter bij de NAVO- en EU-grenzen averechts werkt;

8.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de parlementen van de EU-lidstaten, de Parlementaire Vergadering van de NAVO en de secretaris-generaal van de NAVO.


Europese visserijsector en de vrijhandelsovereenkomst EU-Thailand
PDF 133kWORD 62k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over de situatie en toekomstperspectieven van de Europese visserijsector in het kader van de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Thailand (2013/2179(INI))
P7_TA(2014)0210A7-0130/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 3, lid 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie over de betrekkingen van de EU met de rest van de wereld,

–  gezien Verordening (EG) nr. 1005/2008 van 29 september 2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen(1) (de IOO-verordening),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 25 oktober 2011 inzake een vernieuwde EU-strategie 2010-14 voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (COM(2011)0681),

–  gezien schriftelijke vragen E-000618/2013 van 22 januari 2013 over wantoestanden in de toeleveringsketen van de kleinhandel en E-002894/2013 van 13 maart 2013 over de vrijhandelsovereenkomst met Thailand en kinderarbeid in de conservenindustrie, en de antwoorden van de Commissie hierop,

–  gezien zijn resolutie van 22 november 2012 over de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid(2),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie visserij en het advies van de Commissie internationale handel (A7-0130/2014),

A.  overwegende dat de Europese visserijsector uit een periode van crisis komt die de visvangst-, de verwerkings- en de aquacultuursector heeft getroffen en dat deze situatie de concurrentiepositie van de visserijsector zeer sterk heeft verzwakt, voornamelijk nu de wereldmarkt zich aan het liberaliseren is en tegelijk sommige ontwikkelingslanden die zeer rijk zijn aan mariene hulpbronnen, opkomen als nieuwe visserijgrootmachten;

B.  overwegende dat de Europese visserij- en verwerkende industrie van vitaal belang is voor de voedselvoorziening van de Europese burgers en essentieel voor het levensonderhoud in de kustgebieden, die sterk van deze activiteiten afhankelijk zijn; overwegende dat het overleven van de sector in het gedrang komt, als de EU besluit tot een liberalisering van de handel in visserijproducten met ontwikkelingslanden die hun producten willen uitvoeren naar de voor hen essentiële communautaire markt, in het bijzonder wanneer hun het nultarief wordt aangerekend;

C.  overwegende dat de EU de grootste importeur van visserijproducten ter wereld is en dat de EU-markt door zijn afhankelijkheid van de invoer zeer aantrekkelijk is voor exporteurs, zeker wanneer men weet dat de vraag naar visserijproducten in de EU jaarlijks met 1,5 % toeneemt;

D.  overwegende dat Thailand, met 46 % van de wereldproductie, het grootste productieland voor tonijn in blik is, dat de uitvoer van tonijn in blik vanuit dit land naar de EU jaarlijks meer dan 90 000 ton bedraagt, bijna 20 % van alle EU-invoer uit derde landen, en dat de VS, de EU en Japan de belangrijkste afzetmarkten zijn voor Thaise visserijproducten;

E.  overwegende dat Thailand 's werelds belangrijkste importeur is van verse, gekoelde en ingevroren tonijn voor haar conservenindustrie;

F.  overwegende dat 80 % van de tonijn wordt geconsumeerd als tonijn uit blik en dat de EU, volgens de recentste gegevens van de Fishstat-databank van de Voedsel- en Landbouworganisatie (Food and Agriculture Organisation, FAO), 21 % van de wereldproductie van conserven en bereidingen van tonijn produceert en derde landen, voornamelijk ontwikkelingslanden, de resterende 79 %;

G.  gezien het economische, strategische en handelsbelang van Thailand voor de EU en de aanzienlijke voordelen van de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Thailand voor de economie van de Unie als geheel;

H.  overwegende dat de EU de regionale integratie tussen ASEAN-landen (Association of Southeast Asian Nations, Associatie van Zuidoost-Aziatische staten) ondersteunt en dat de vrijhandelsovereenkomst met Thailand een essentiële pijler vormt in dit proces, met als uiteindelijke doelstelling de sluiting in de toekomst van een vrijhandelsovereenkomst tussen beide regio's;

I.  overwegende dat de ondertekening van een vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en de ASEAN voor de EU al een prioriteit is sinds 2007, met als hopelijke deelnemers Indonesië, Maleisië, de Filipijnen, Singapore, Thailand, Brunei en Vietnam; overwegende dat het gebrek aan vooruitgang bij de onderhandelingen over deze regionale overeenkomst heeft geleid tot de start van bilaterale onderhandelingen met ASEAN-lidstaten, waaronder Thailand, met een politiek engagement om de vrijhandelsovereenkomst te sluiten binnen twee jaar;

J.  overwegende dat, als Thailand, Indonesië en de Filipijnen bij het westelijke en het centrale deel van de Stille Oceaan worden gerekend, de productie van tonijn in blik in deze regio goed is voor bijna de helft van de wereldproductie;

K.  overwegende dat de veranderingen met betrekking tot de productielanden van tonijn in blik en de productie van tonijnzijden hand in hand gaan met de trend van wereldwijde levering aan verwerkende landen met lage productiekosten die zich bevinden dichtbij de grondstof (bijvoorbeeld Thailand, de Filipijnen, Indonesië, Papoea-Nieuw-Guinea en Ecuador) en dat het aantal landen dat tonijn in blik produceert en uitvoert, toeneemt;

L.  overwegende dat Thailand en de Filipijnen de belangrijkste uitvoerlanden zijn voor conserven en bereidingen van tonijn naar de EU, en dat de invoer vanuit Thailand met 20 % is toegenomen, terwijl de invoer vanuit de Filipijnen met 5 % is gedaald;

M.  overwegende dat elke tariefverlaging voor conserven en bereidingen van tonijn gevolgen kan hebben voor de preferenties die worden genoten door de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (de ACS-landen) en door de begunstigden van het algemeen preferentiestelsel (SAP+), in het kader waarvan derde landen zich er in ruil voor tariefpreferenties toe verplichten aan bepaalde eisen te voldoen op beleidsterreinen als mensenrechten, arbeid, milieu en goed bestuur;

N.  overwegende dat een tariefverlaging ook de Europese markt zou verstoren, aangezien het grootste deel van de tonijnconservenindustrie in de EU zich bevindt in gebieden die sterk afhankelijk zijn van de visserij, zoals Galicië, Bretagne, de Azoren, het Baskenland en Sardinië. overwegende dat de tonijnindustrie van de EU de op een na grootste producent van tonijnconserven ter wereld is en de sinds jaar en dag bedreven activiteit van deze industrie van cruciaal belang is voor de creatie van meerwaarde en de schepping van banen in de EU, terwijl wordt voldaan aan de strengste normen op sociaal en milieugebied en op het gebied van de bescherming van hygiëne en gezondheid;

O.  overwegende dat de preferentiële oorsprongsregels in de eerste plaats dienen om het bestaan vast te stellen van een afdoende economische band tussen de in de EU ingevoerde producten en de landen die de door de EU toegekende preferenties genieten, om ervoor te zorgen dat deze preferenties niet onterecht worden afgeleid naar andere landen, waarvoor zij niet zijn bedoeld;

P.  overwegende dat de handel in visserijproducten een handel is in een natuurlijke hulpbron, waarvan de duurzaamheid door uiteenlopende factoren wordt beïnvloed, inclusief goed beheer en een duurzame exploitatie van de visbestanden, controle van illegale visserij, verontreiniging, klimaatverandering en de marktvraag; dat al deze externe factoren een invloed hebben op de internationale handel in visserijproducten en dat visserijproducten bijgevolg moeten worden beschouwd als gevoelige producten die speciale bescherming kunnen krijgen;

Q.  overwegende dat een toereikende en constante aanvoer van grondstoffen belangrijk is voor het voortbestaan en de economische ontwikkeling van de tonijnverwerkende bedrijven in de EU;

R.  overwegende dat vrijhandel volgens de Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organisation, WTO) een groeibevorderend instrument is, met als doel duurzame ontwikkeling op maatschappelijk, economisch en ecologisch gebied;

S.  overwegende dat handelsnormen in verband hiermee een fundamenteel en essentieel instrument zijn om ervoor te zorgen dat handel voordelen oplevert en om de doelstellingen te realiseren dat gezondheid en milieu worden beschermd en dat een behoorlijk beheer van de natuurlijke hulpbronnen wordt gegarandeerd;

T.  overwegende dat door de mondialisering heel wat meer vis internationaal wordt verhandeld en dat er algemene bezorgdheid bestaat dat vele productielanden niet over de nodige middelen beschikken om de visbestanden duurzaam te beheren en/of te exploiteren, de hygiëne en de gezondheid op adequate wijze te beschermen, de milieueffecten van visserij en aquacultuur te matigen, ervoor te zorgen dat de mensenrechten in het algemeen worden geëerbiedigd en met name de arbeidsrechten en sociale omstandigheden te bevorderen;

U.  overwegende dat sommige handelspartners van de EU tekortkomingen vertonen met betrekking tot de drie aspecten van een duurzame ontwikkeling van de visserij: maatschappelijk, economisch en ecologisch;

V.  overwegende dat het duurzame beheer van de tonijnbestanden wordt gewaarborgd door de vijf regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's) voor tonijn; overwegende dat de internationale samenwerking tussen staten en met de ROVB's belangrijk is om de duurzaamheid van de tonijnbestanden te vrijwaren;

W.  overwegende dat zowel de IAO als diverse ngo's onlangs ernstige tekortkomingen hebben vastgesteld op het gebied van sociale en arbeidsvoorwaarden en de eerbiediging van de mensenrechten in de Thaise visserij-industrie; overwegende dat de media hebben gemeld en dat de Thaise regering heeft erkend dat een deel van de Thaise visserij-industrie gebruik maakt van dwangarbeid door immigranten die het slachtoffer zijn van mensenhandel en dat twee tonijnconserven producerende multinationals in Thailand gebruik maken van kinderarbeid;

X.  overwegende dat het volgens de FAO een gangbare praktijk is dat Thaise vissersboten door de aangrenzende kuststaten in beslag worden genomen en de kapiteins ervan beschuldigd van illegale visserij in of illegale betreding van de exclusieve economische zone van de landen in kwestie;

Y.  overwegende dat de Spaanse autoriteiten in 2013 toestemming hebben geweigerd voor het lossen en op de markt brengen van tonijn die afkomstig was van tonijnschepen die voeren onder Ghanese vlag, omdat deze schepen betrokken waren bij illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO), doordat ze de beheersmaatregelen van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas, ICCAT), niet naleefden, en overwegende dat Thaise privébedrijven in de meeste van deze tonijnschepen een aandeel hadden;

Z.  overwegende dat de afgelopen maanden in de EU talrijke partijen tonijnconserven die waren aangevoerd uit Thailand, zijn geweigerd omdat ze niet de juiste warmtebehandeling hadden ondergaan, die van essentieel belang is om de micro-organismen te neutraliseren die anders een gevaar vormen voor de volksgezondheid;

1.  vraagt dat visserijproducten zoals uit Thailand ingevoerde tonijn in blik, die de EU-productie van en de EU-markt voor deze producten kunnen ontregelen, worden behandeld als gevoelige producten; is verder van mening dat alle beslissingen over een grotere toegang van Thaise tonijn in blik en verwerkte tonijn alleen mogen worden genomen na strenge effectbeoordelingen en in nauw overleg met de sector, om te analyseren en beoordelen welke invloed deze grotere toegang kan hebben op de verwerkende industrie en de verkoop van visserijproducten in de EU;

2.  vraagt dat voor de toegang van conserven en bereidingen van vis en schaal- en schelpdieren uit Thailand tot de EU-markt het huidige tarief wordt behouden en het tarief ervoor dus niet te verlagen; beveelt aan dat er, als er tariefverlagingen komen, voor conserven en bereidingen van vis en schaal- en schelpdieren wordt voorzien in lange overgangsperioden en gedeeltelijke liberaliseringstoezeggingen, teneinde het concurrentievermogen van de tonijnindustrie van de EU te waarborgen en de omvangrijke activiteit en sociale dimensie ervan (25 000 rechtstreekse banen en 54 000 onrechtstreekse banen) in de EU te behouden;

3.  vraagt dat indien nodig nauwkeurige effectbeoordelingen worden uitgevoerd, voordat welke tariefconcessies ook worden verleend of andere regels worden vastgesteld, om het effect te analyseren en beoordelen van deze concessies of regels op de EU-industrie voor de verwerking en het in de handel brengen van visserijproducten;

4.   pleit, in het geval van gevoelige visserijproducten, voor de volledige naleving van degelijke, coherente en strenge oorsprongsregels die zonder uitzondering worden gehandhaafd en voor een strikte beperking van de cumulatie tot producten die in Thailand veeleer worden verwerkt dan gevangen;

5.   dringt erop aan dat de invoer van tonijn in blik en andere visserijproducten uit Thailand zo veel mogelijk aan dezelfde concurrentievoorwaarden wordt onderworpen als visserijproducten uit de Unie; merkt op dat dit met name inhoudt dat de vrijhandelsovereenkomst een ambitieus hoofdstuk inzake handel en duurzame ontwikkeling moet omvatten, waarbij Thailand zich ertoe verplicht de internationaal erkende arbeidsnormen die zijn vastgelegd in de fundamentele IAO-verdragen, inclusief de verdragen inzake gedwongen arbeid en kinderarbeid, te eerbiedigen, te bevorderen en toe te passen; is tevens van mening dat streng toezicht moet worden gehouden op de eerbiediging van de mensenrechten, de bescherming van het milieu en de instandhouding en duurzame exploitatie van de visbestanden, de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserijactiviteiten en de conformiteit met de fytosanitaire en gezondheidsregels van de EU; is in verband hiermee van mening dat de Commissie regelmatig verslag over de naleving door Thailand van bovengenoemde verplichtingen moet uitbrengen aan het Parlement;

6.  verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de IOO-verordening doeltreffend wordt toegepast en dat de onderhandelingen over de vrijhandelsovereenkomst leiden tot een uitdrukkelijke verwijzing naar deze verordening in de tekst van de overeenkomst;

7.  is van oordeel dat de beste manier om te zorgen voor de volledige samenwerking van Thailand in de strijd tegen IOO-visserij is door een nadrukkelijke verwijzing naar de IOO-verordening op te nemen in de tekst van de vrijhandelsovereenkomst;

8.  vraagt dat in de vrijhandelsovereenkomst de vereiste wordt opgenomen dat wordt voldaan aan de IAO-verdragen en dat er meer transparantie, controles, toezicht en traceerbaarheid komen in de Thaise visserijsector, zodat de visserijactiviteiten kunnen worden gevolgd;

9.  dringt erop aan dat de traceerbaarheid van de producten wordt gegarandeerd, als essentieel element voor de bescherming van de volksgezondheid en het milieu en als fundamentele factor en basisinstrument voor de controle van de illegale visserij;

10.  vraagt dat de vrijhandelsovereenkomst consistent blijft met het overige EU-beleid en met de bevordering van strategieën voor maatschappelijk verantwoord ondernemen; vraagt dat vrijwaringsclausules worden vastgesteld;

11.  benadrukt dat bij het besluit van het Parlement om zijn goedkeuring te hechten aan de vrijhandelsovereenkomst rekening zal worden gehouden met de algehele uitkomst van de onderhandelingen, inclusief de onderhandelingen van de visserijsector;

12.  verzoekt om reciprociteit op het gebied van markttoegang en de eliminatie van elke vorm van discriminatie in de dienstensector;

13.  hoopt dat Thailand, als grootste exporteur van tonijnconserven ter wereld, zal deelnemen aan en samenwerken met de drie ROVB's voor tonijn in de regio, namelijk de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn, de Commissie voor de visserij in het westelijke en het centrale deel van de Stille Oceaan en de Regionale Organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan, en de ROVB voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan, waarvan het land lid is;

14.  steunt het bestaan van een beleid voor het behoud en het duurzame beheer van de visbestanden;

15.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0461.


Europese gastronomisch erfgoed
PDF 145kWORD 69k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over het Europees gastronomisch erfgoed: culturele en educatieve aspecten (2013/2181(INI))
P7_TA(2014)0211A7-0127/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien het verslag van de Commissie Milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan de consumenten (COM(2008)0040),

–  gezien het rapport van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (Unesco )uit 2002 over voeding,

–  gezien het rapport van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) getiteld "Food and Nutrition Policy for Schools",

–  gezien het Witboek van de Commissie van 30 mei 2007 getiteld "Een EU-strategie voor aan voeding, overgewicht en obesitas gerelateerde gezondheidskwesties" (COM(2007)0279),

–  gezien de conclusies van de Europese ministeriële conferentie van de WHO over "Nutrition and Noncommunicable Diseases in the Context of Health 2020", die op 4 en 5 juli 2013 in Wenen plaatsvond,

–  gezien het Unesco-Verdrag van 17 oktober 2003 inzake de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed,

–  gezien de opname van het mediterrane dieet in de representatieve lijst van het immaterieel cultureel erfgoed van de Unesco op 16 november 2010 en 4 december 2013,

–  gezien de opname van de Franse gastronomische keuken in de representatieve lijst van het immaterieel cultureel erfgoed van de Unesco (besluit 5.COM 6.14),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A7-0127/2014),

Educatieve aspecten

A.  overwegende dat de gezondheidstoestand en het welzijn van de bevolking, zowel in het heden als in de toekomst, worden bepaald door eetgewoontes en milieu en bijgevolg door de landbouw-, visserij- en teeltmethodes;

B.  overwegende dat de WHO in het kader van haar Global School Health Initiative scholen als een belangrijke plek beschouwt voor de vergaring van theoretische en praktische kennis op het gebied van gezondheid, voeding, levensmiddelen en gastronomie;

C.  overwegende dat slechte voeding dramatische gevolgen kan hebben; dat de Europese ministers van Volksgezondheid tijdens de Europese ministeriële conferentie van de WHO in juli 2013 hebben opgeroepen tot een brede mobilisatie "om te strijden tegen zwaarlijvigheid en slechte voeding" die de oorzaak zijn van een epidemie van niet-overdraagbare ziekten zoals cardiovasculaire ziekten, diabetes of kanker;

D.  overwegende dat overheersende stereotype ideeën over uiterlijk en voeding tot ernstige eet- en psychologische stoornissen zoals anorexia of boulimia kunnen leiden; dat het daarom van belang is deze vraagstukken met name bij jongeren onder de aandacht te brengen;

E.  overwegende dat volgens de European Food Information Council in 2006 ongeveer 33 miljoen mensen in Europa aan het gevaar van ondervoeding blootstonden; dat de situatie sinds het begin van de crisis nog is verergerd;

F.  overwegende dat de kindertijd een belangrijke periode is om gezonde gewoonten en kennis aan te leren voor een gezonde levensstijl, en dat de school een van de plaatsen is waar men doeltreffende maatregelen kan treffen om op lange termijn gezond gedrag te ontwikkelen bij de nieuwe generaties;

G.  overwegende dat scholen beschikken over de ruimten en middelen die kunnen bijdragen aan zowel de kennis over en de omgang met voeding als aan het creëren van eetgedrag dat, in combinatie met een regelmatige en juist gedoseerde lichaamsbeweging, een gezond leven mogelijk maakt;

H.  overwegende dat voorlichting, educatie en bewustmaking onderdelen zijn van de EU-strategie om de lidstaten te ondersteunen bij het beperken van aan alcohol gerelateerde schade (COM(2006)0625), en dat in die strategie passende consumptiegewoonten worden erkend; dat de Raad op 5 juni 2001 een aanbeveling heeft uitgebracht betreffende alcoholgebruik door jongeren, in het bijzonder kinderen en adolescenten, waarin wordt gepleit voor de bevordering van een sectoroverschrijdende aanpak op het gebied van educatie;

I.  overwegende dat tijdens de bijeenkomst van het Europees Netwerk van Voedingsorganisaties (European Nutrition Foundations Network, ENF) over "Voeding op school in Europa: de rol van organisaties" werd vastgesteld dat het noodzakelijk is om het thema voedsel - zowel voedingsaspecten als gastronomie - op te nemen in het lesprogramma, en dat unaniem overeengekomen werd om daar instellingen als het Europees Parlement en de Commissie bij in te schakelen;

J.  overwegende dat verschillende landen via diverse binnenlandse instellingen hebben aangedrongen op erkenning door de Unesco van het mediterrane dieet als immaterieel cultureel erfgoed, wat geleid heeft tot de bevordering en vaststelling van enkele gedragspatronen om een gezonde levensstijl te garanderen, een en ander vanuit een horizontale benadering waarbij rekening wordt gehouden met allerlei aspecten, zoals onderwijs, levensmiddelen, school, familie, voeding, territoriale en landschapselementen, enz.;

K.  overwegende dat het mediterrane dieet is gebaseerd op evenwichtige en gezonde voedings- en levensgewoonten die rechtstreeks verband houden met de preventie van chronische ziekten en de bevordering van de gezondheid, zowel vanuit de school als binnen het gezin;

L.  overwegende dat de Europese "Food at Schools"-programma's proberen te garanderen dat het aangeboden eten in schoolkantines al het noodzakelijke bevat voor een hoogwaardige en gebalanceerde voeding; dat onderwijs in zijn breedste betekenis, ook op het gebied van voeding, kan dienen om onder de scholieren een gezonde en op gebalanceerde eetgewoonten gebaseerde levensstijl te bevorderen;

M.  overwegende dat serieuze voedingsvoorlichting de burgers ook kennis bijbrengt over het verband tussen levensmiddelen, de duurzaamheid ervan en de gezondheidstoestand van de planeet;

N.  overwegende dat vele gezinnen, en met name kinderen, als gevolg van de prijsverhogingen in schoolkantines en van levensmiddelen in het algemeen geen toegang hebben tot evenwichtige en hoogwaardige voeding;

O.  overwegende dat media en reclame van invloed zijn op het consumptiegedrag van burgers;

P.  overwegende dat het essentieel is systemen te ontwikkelen voor een passende en voor elke consument duidelijke etikettering voor wat betreft de samenstelling en de oorsprong van producten, zodat de consument de mogelijkheid heeft gedetailleerde kennis op te doen over de producten die hij gebruikt en de intrinsieke kwaliteit en smaak ervan;

Q.  overwegende dat de opleiding van werknemers in de gastronomiesector onderdeel is van de overdracht, valorisatie, instandhouding en ontwikkeling van de Europese gastronomie;

Culturele aspecten

R.  overwegende dat gastronomie het geheel is van kennis, ervaringen, kunst en ambacht dat het mogelijk maakt om gezond en plezierig te eten;

S.  overwegende dat de gastronomie deel uitmaakt van onze identiteit en een essentieel onderdeel vormt van het cultureel erfgoed van Europa en van de lidstaten;

T.  overwegende dat de EU de vaststelling, verdediging en bescherming op internationaal niveau van de geografische aanduidingen, oorsprongsbenamingen en traditionele specialiteiten voor agrolevensmiddelen heeft bevorderd;

U.  overwegende dat gastronomie niet alleen een elitaire kunst van voedselbereiding is maar ook een actieve wijze van erkenning van de waarde van de gebruikte grondstoffen, de kwaliteit ervan en de noodzaak uit te munten in alle stadia van voedselverwerking, een concept dat ook respect voor dieren en de natuur behelst;

V.  overwegende dat de gastronomie nauw verbonden is met de landbouwactiviteiten van de diverse Europese regio's en hun lokale producten;

W.  overwegende dat het belangrijk is om de tradities en gewoonten in stand te houden die verband houden met bijvoorbeeld de lokale en regionale gastronomie en om de ontwikkeling van de Europese gastronomie aan te moedigen;

X.  overwegende dat de gastronomie een van de belangrijkste culturele uitingen van de mens is en dat onder deze term niet alleen "haute cuisine" moet worden verstaan, maar alle culinaire uitingen uit de verschillende regio's en lagen van de maatschappij, inclusief de culinaire uitingen die gerelateerd zijn aan de traditionele plaatselijke keuken;

Y.  overwegende dat traditionele gerechten tot het culinair en cultureel erfgoed behoren en dat het voortbestaan ervan zeer vaak in het gedrang komt door de opmars van gestandaardiseerd voedsel;

Z.  overwegende dat het voor de kwaliteit, de reputatie en de diversiteit van de Europese gastronomie essentieel is dat er in Europa voldoende voedsel van voldoende kwaliteit wordt geproduceerd;

AA.  overwegende dat de gastronomie de diverse aspecten van voeding betreft en dat haar drie fundamentele steunpilaren gezondheid, eetgewoonten en plezier zijn; dat kookkunst in tal van landen als een belangrijk aspect van het sociale leven geldt en mensen samen brengt; dat kennis maken met diverse eetculturen een vorm van culturele uitwisseling is; dat het ook een positieve invloed heeft op sociale en familiebanden;

AB.  overwegende dat de erkenning door de Unesco van het mediterrane dieet als immaterieel cultureel erfgoed van groot belang is en betrekking heeft op een geheel van kennis, vaardigheden, praktijken, rituelen, tradities en symbolen die verband houden met landbouw, visserij en veeteelt en met manieren om de levensmiddelen te bewaren, te verwerken, te bereiden, te delen en te consumeren;

AC.  overwegende dat de eetgewoonten van de Europese volkeren een rijke sociaal-culturele erfenis zijn die we moeten overdragen op de volgende generaties; dat de scholen, samen met de gezinnen, de ideale plaatsen zijn voor het verwerven van deze kennis;

AD.  overwegende dat de gastronomie een van de belangrijkste reclamemiddelen wordt op het gebied van toerisme en dat de wisselwerking tussen toerisme, gastronomie en voeding een zeer positief effect heeft op de bevordering van toerisme;

AE.  overwegende dat het van belang is om op toekomstige generaties de rijkheid van de gastronomie van hun regio en meer in het algemeen van de Europese gastronomie over te brengen;

AF.  overwegende dat de gastronomie het regionaal erfgoed helpt promoten;

AG.  overwegende dat het essentieel is lokale en regionale productie te bevorderen, teneinde enerzijds het gastronomische erfgoed te behouden en anderzijds een eerlijke beloning van producenten en een maximale beschikbaarheid van de betrokken producten te waarborgen;

AH.  overwegende dat de gastronomie een bron van zowel culturele als economische rijkdom voor de regio’s van de EU is;

AI.  overwegende dat het Europees erfgoed bestaat uit materiële en immateriële elementen en dat, wat gastronomie en voeding betreft, ook de plaats en het landschap waar de consumptieproducten vandaan komen, tot dat erfgoed behoren;

AJ.  overwegende dat de duurzaamheid, diversiteit en culturele rijkdom van de Europese gastronomie op de beschikbaarheid van hoogwaardige lokale producten berusten;

Educatieve aspecten

1.  vraagt de lidstaten het bestuderen en zintuigelijk ervaren van voedsel, gezond eten en eetgewoonten, met inbegrip van de historische, geografische, culturele en ervaringsaspecten, van jongs af aan op te nemen in het onderwijsprogramma, als middel om bij te dragen aan de verbetering van de gezondheid en het welzijn van de bevolking, de kwaliteit van de levensmiddelen en de eerbiediging van het milieu; is ingenomen met de gastronomielessen die in een aantal lidstaten worden gegeven op scholen, in sommige gevallen in samenwerking met gerenommeerde koks; wijst erop dat het belangrijk is om educatie inzake gezonde eetgewoonten te combineren met maatregelen ter bestrijding van stereotypen die kunnen leiden tot ernstige eet- en psychologische stoornissen, zoals anorexia of boulimia;

2.  benadrukt tevens dat het van belang is de aanbevelingen van de WHO inzake de bestrijding van zwaarlijvigheid en slechte voeding ten uitvoer te leggen; is verontrust over het huidige ondervoedingsprobleem in Europa en de toename ervan sinds het begin van de crisis, en dringt erop aan dat de lidstaten al het mogelijke doen om gezonde voeding voor iedereen mogelijk te maken, bijvoorbeeld door kwaliteitsvolle en voor iedereen toegankelijke school- of gemeentelijke kantines te waarborgen;

3.  wijst op de noodzaak om schoolprogramma's tevens te verrijken met informatie over de - met name lokale - eetcultuur, voedselbereiding, de voedselproductie-, bewarings- en distributieprocessen, de sociaal-culturele invloeden van levensmiddelen en consumentenrechten; stelt voor dat de lidstaten in hun onderwijsprogramma's workshops opnemen die gericht zijn op de ontwikkeling van de zintuigen, met name de smaakzin, waarbij voorlichting over de voedingswaarde van levensmiddelen gecombineerd wordt met informatie over het regionaal en nationaal gastronomisch erfgoed;

4.  herinnert eraan dat in sommige Europese landen het thema voeding al in de schoolprogramma's is opgenomen, terwijl dit in andere landen niet als zodanig verplicht is maar onder de aandacht wordt gebracht via verschillende middelen, zoals programma's van lokale autoriteiten of particuliere instellingen;

5.  herhaalt dat op de scholen voedingsleer moet worden onderwezen en voorlichting moet worden gegeven over goede, gezonde en lekkere eetgewoonten;

6.  wijst erop dat op basisscholen en middelbare scholen in heel Europa meer aan sport en lichaamsbeweging moet worden gedaan;

7.  herinnert eraan dat goede voeding het welzijn van kinderen verbetert, hun leervermogen verhoogt, hun weerstand vergroot en een gezonde ontwikkeling bevordert;

8.  wijst erop dat eetgewoonten die tijdens de kindertijd worden aangeleerd invloed kunnen hebben op de voorkeur en keuze voor voedsel – en de wijzen waarop eten wordt bereid en genuttigd - op volwassen leeftijd; de kindertijd vormt dus een cruciaal moment voor de ontwikkeling van de smaakzin en de school is een belangrijke plek om scholieren kennis te laten maken met de diversiteit van producten en vormen van gastronomie;

9.  is van mening dat er voorlichtings- en bewustmakingsprogramma's moeten worden georganiseerd over de gevolgen van ongepast alcoholgebruik en dat gezonde en verstandige consumptiegewoonten moeten worden bevorderd door ervoor te zorgen dat mensen beter op de hoogte zijn van de specifieke eigenschappen van wijnen, hun geografische aanduidingen, de druivensoorten, de productiemethoden en de betekenis van traditionele vermeldingen;

10.  vraagt de Commissie projecten aan te moedigen voor uitwisseling van informatie en praktijken met betrekking tot voeding, levensmiddelen en gastronomie, bijvoorbeeld in het kader van de Comeniuslijn (schoolonderwijs) van het Erasmus+-programma; verzoekt de EU en haar lidstaten eveneens de interculturele uitwisseling te bevorderen in bedrijfstakken die verband houden met restauratie, voeding en gastronomie, en daarbij de mogelijkheden te benutten die het Erasmus +-programma biedt voor hoogwaardige scholing, mobiliteit en stages voor leerlingen en beroepsbeoefenaars;

11.  wijst erop dat educatie op het gebied van voeding en gastronomie, inclusief het aanleren van respect voor de natuur en het milieu, moet kunnen rekenen op medewerking van het gezin, de leraren, de onderwijsomgeving, informatiekanalen en alle beroepsbeoefenaars in het onderwijs;

12.  onderstreept het nut van informatie- en communicatietechnologie (ICT) als instrument in het leerproces; moedigt de totstandbrenging aan van interactieve platformen die de toegang tot en de verspreiding van het Europese, nationale en regionale erfgoed moeten vergemakkelijken, dit ter bevordering van de instandhouding en overdracht van traditionele knowhow tussen beroepsbeoefenaren, ambachtslieden en burgers;

13.  vraagt de Commissie, de Raad en de lidstaten een striktere regelgeving voor inhoud en reclame met betrekking tot levensmiddelen te overwegen, met name vanuit het oogpunt van nutritionele aspecten;

14.  herinnert de lidstaten eraan dat zij ervoor moeten zorgen dat op scholen alle vormen van reclame of sponsoring voor ongezond voedsel verboden worden;

15.  verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat docenten goed worden opgeleid, in samenwerking met voedingsdeskundigen en artsen, om op correcte wijze voedingsleer te kunnen onderwijzen op scholen en universiteiten; herinnert eraan dat voeding en milieu met elkaar samenhangen en vraagt bijgevolg ook om de actualisering van de kennis op het gebied van milieu;

16.  verzoekt de Commissie en de Raad een studie te maken van opleidingsprogramma's voor beroepsbeoefenaren in de gastronomie; moedigt de lidstaten aan deze opleidingen te promoten; wijst erop hoe belangrijk het is dat deze opleidingen de lokale en Europese gastronomie, de diversiteit van producten en de voedselbereidings-, productie-, bewarings- en distributieprocessen behelzen;

17.  onderstreept het belang van opleidingen van beroepsbeoefenaren in de gastronomie waarbij de "ambachtelijke bereiding" en lokale en gevarieerde productie benadrukt worden;

18.  vraagt de lidstaten om via het onderwijs kennis en goede voorbeelden op het gebied van gastronomie uit te wisselen en het gastronomische bewustzijn in de diverse regio's te bevorderen; vraagt ook om een uitwisseling van goede praktijken of aandacht voor verkorting van de voedselketen dankzij focus op plaatselijke seizoensproducten;

19.  wijst erop dat financieringsprogramma's van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor 2014-2020 moeten worden aangewend om gezonde voeding op scholen te promoten;

20.  herinnert eraan dat de erkenning door de Unesco van het mediterrane dieet en de Franse gastronomische keuken als immaterieel cultureel erfgoed van de mensheid geleid heeft tot de oprichting van instellingen en organen die ijveren voor de bevordering van de kennis, het gebruik en het aanleren van de waarden en gewoonten in verband met gezonde en evenwichtige voedingspatronen;

Culturele aspecten

21.  onderstreept de noodzaak om het besef van de verscheidenheid en kwaliteit van regio's, landschappen en producten die de basis vormen van de Europese gastronomie, te vergroten, een gastronomie die deel uitmaakt van ons cultureel erfgoed en een unieke en internationaal erkende levensstijl vormt; benadrukt dat dit soms eerbiediging van plaatselijke gebruiken vereist;

22.  wijst erop dat de gastronomie een goed instrument is voor het creëren van groei en werkgelegenheid in uiteenlopende bedrijfstakken, zoals onder andere de horeca, het toerisme, de agrolevensmiddelenindustrie en het onderzoek; wijst erop dat de gastronomie ook een scherpe zin kan ontwikkelen voor de bescherming van de natuur en het milieu die ervoor zorgen dat levensmiddelen een authentiekere en minder door additieven of conserveermiddelen verkregen smaak hebben;

23.  benadrukt het belang van de gastronomie bij het bevorderen van de horeca in heel Europa en vice versa;

24.  erkent de rol die onze bekwame en talentvolle chefs spelen bij het bewaren en uitdragen van ons gastronomisch erfgoed, en het belang van het in stand houden van onze culinaire expertise als een essentiële factor die zowel een educatieve en als een economische meerwaarde biedt;

25.  is ingenomen met initiatieven die gericht zijn op het promoten van het Europese gastronomisch erfgoed, zoals plaatselijke en regionale gastronomische feesten en festivals, die het korte-ketenconcept als uiting van het respect voor het milieu en de eigen omgeving versterken en een groter consumentenvertrouwen garanderen; dringt erop aan dat aan deze initiatieven ook een Europese dimensie wordt gegeven;

26.  is ingenomen met de drie EU-regelingen voor geografische aanduidingen en traditionele specialiteiten, te weten de beschermde oorsprongsbenaming (BOB), de beschermde geografische aanduiding (BGA) en de gegarandeerde traditionele specialiteiten (GTS), die de waarde van Europese landbouwproducten op EU-niveau en internationaal verhogen; verzoekt de lidstaten en de regio's – met name gemeenschappelijke - BOB-labels te ontwikkelen voor gelijkaardige producten uit grensoverschrijdende geografische gebieden;

27.  is ingenomen met initiatieven als "Slow Food", die iedereen helpen het sociale en culturele belang van voedsel te waarderen, alsook met het initiatief "Wine in Moderation" dat een op matiging gebaseerde levensstijl en drankconsumptie bevordert;

28.  onderstreept de rol die de academies voor gastronomie, de Europese Federatie van organisaties op het gebied van voeding en de Internationale Academie voor Gastronomie, met zetel in Parijs, vervullen bij het bestuderen en verspreiden van het gastronomisch erfgoed;

29.  verzoekt de lidstaten, in het kader van de culturele en economische ontwikkeling van de verschillende regio's, beleid op te stellen en uit te voeren dat gericht is op de kwalitatieve en kwantitatieve verbetering van de gastronomische sector, als zodanig en als onderdeel van het toeristische aanbod;

30.  benadrukt dat de gastronomie een sterk cultureel exportproduct is voor de EU en voor de individuele lidstaten;

31.  verzoekt de lidstaten initiatieven met betrekking tot het plattelandstoerisme te steunen, daar deze initiatieven de kennis van het cultureel en landschappelijk erfgoed en de ondersteuning en plattelandsontwikkeling van regio's bevorderen;

32.  vraagt de lidstaten en de Commissie de culturele aspecten van de gastronomie uit te werken en eetgewoonten te bevorderen die goed zijn voor de gezondheid, de uitwisseling van culturen stimuleren en de regio's promoten, en tegelijkertijd het plezier dat verbonden is met eten en het sociale en gezelligheidsaspect ervan in stand houden;

33.  verzoekt de lidstaten onderling samen te werken en initiatieven te steunen die gericht zijn op de instandhouding van de kwaliteit, diversiteit, heterogeniteit en uniekheid van plaatselijke, regionale en nationale traditionele producten, om zodoende de strijd aan te gaan met de homogenisering die, op lange termijn, zal leiden tot verarming van het Europees gastronomisch erfgoed;

34.  moedigt de Commissie, de Raad en de lidstaten aan om in hun beraadslagingen over het voedselbeleid aandacht te schenken aan het belang van ondersteuning van een duurzame, gevarieerde, kwalitatief en kwantitatief toereikende Europese voedselproductie, ter ondersteuning van de Europese culinaire diversiteit;

35.  vraagt de Commissie en de lidstaten om een krachtiger aanpak voor wat betreft de erkenning en kwaliteitscertificering van de Europese voedselproducten met het oog op valorisatie van die producten, betere voorlichting van de consument en bescherming van de diversiteit van de Europese gastronomie;

36.  merkt op dat het van belang is de waarde van hoogwaardige gastronomische producten te erkennen en te vergroten; verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten na te denken over de invoering van consumentenvoorlichting door restauranthouders over met behulp van onverwerkte basisproducten ter plekke bereide maaltijden;

37.  moedigt de Commissie, de Raad en de lidstaten aan om de gevolgen van de door hen vastgestelde wetgeving inzake de capaciteit, de diversiteit en de kwaliteit van de voedselproductie in EU te onderzoeken en maatregelen te treffen tegen namaak van producten;

38.  steunt initiatieven die de lidstaten en hun regio's kunnen uitwerken om alle streken, landschappen en producten waaruit hun lokale gastronomische erfgoed bestaat, te promoten en in stand te houden; verzoekt de regio’s om op scholen en bij collectieve cateringdiensten in samenwerking met lokale producenten een lokale en diëtische gastronomie te promoten, teneinde het regionale gastronomische erfgoed in stand te houden en te valoriseren, de lokale landbouw te stimuleren en de bevoorradingsketens te verkorten;

39.  vraagt de lidstaten om maatregelen te nemen voor de instandhouding van het Europees erfgoed dat verband houdt met de gastronomie, zoals de bescherming van het architectonisch erfgoed van traditionele levensmiddelenmarkten, wijndomeinen of andere faciliteiten en van werktuigen en machines die in de voedingssector en gastronomie gebruikt worden;

40.  onderstreept het belang van het inventariseren, registreren, overdragen en verspreiden van de culturele rijkdom van de Europese gastronomie; pleit voor de oprichting van een Europees waarnemingscentrum voor de gastronomie;

41.  beveelt de Commissie aan om de Europese gastronomie op te nemen in haar culturele programma's en initiatieven;

42.  is ingenomen met het feit dat de Franse gastronomische maaltijd is opgenomen in de lijst van het immaterieel cultureel erfgoed van de mensheid, net als het mediterrane dieet, de Kroatische kruidkoek en de traditionele Mexicaanse keuken, en moedigt de lidstaten aan om bij te dragen aan de instandhouding van hun gastronomische tradities en gebruiken door een verzoek in te dienen tot opname ervan in het Unesco-Verdrag inzake de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed;

43.  stelt de Europese steden voor om zich kandidaat te stellen als Unesco-Stad van de Gastronomie, programmaonderdeel van het Netwerk van Creatieve Steden;

o
o   o

44.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens***I
PDF 1277kWORD 858k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (algemene verordening gegevensbescherming) (COM(2012)0011 – C7-0025/2012 – 2012/0011(COD))
P7_TA(2014)0212A7-0402/2013
RECTIFICATIES

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0011),

–  gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 16, lid 2, en 114, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0025/2012),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, de Duitse Bondsraad, de Franse Senaat, de Italiaanse Kamer van Afgevaardigden en de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 mei 2012(1),

–  na raadpleging van het Comité van de Regio's,

–  gezien het advies van de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming van 7 maart 2012(2),

–  gezien het advies van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten van 1 oktober 2012,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie juridische zaken (A7-0402/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (algemene verordening gegevensbescherming)

P7_TC1-COD(2012)0011


(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 16, lid 2, en artikel 114, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),

Na raadpleging van het Comité der Regio's(4),

Gezien het advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming(5),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  De bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens is een grondrecht. Krachtens artikel 8, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ("het Handvest") en artikel 16, lid 1, van het Verdrag heeft eenieder het recht op bescherming van zijn of haar persoonsgegevens.

(2)  De verwerking van persoonsgegevens staat ten dienste van de mens; de beginselen en voorschriften betreffende de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van hun persoonsgegevens dienen, ongeacht de nationaliteit of de verblijfplaats van de betrokkenen, in overeenstemming te zijn met hun grondrechten en fundamentele vrijheden, en in het bijzonder met hun recht op bescherming van persoonsgegevens. Gegevensverwerking dient bij te dragen tot de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht en van een economische unie, tot economische en sociale vooruitgang, de versterking en de convergentie van de economieën binnen de interne markt en het individuele welzijn.

(3)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad(6) heeft tot doel de bescherming van de grondrechten en fundamentele vrijheden van natuurlijke personen in verband met verwerkingsactiviteiten te harmoniseren en het vrije verkeer van persoonsgegevens binnen de Unie te garanderen.

(4)  De economische en sociale integratie die het gevolg is van de werking van de interne markt heeft geleid tot een aanzienlijke toename van de grensoverschrijdende stromen van persoonsgegevens. De gegevensuitwisseling tussen economische en sociale actoren is in de publieke en de particuliere sector toegenomen. De nationale autoriteiten van de lidstaten moeten op grond van het Unierecht samenwerken en persoonsgegevens uitwisselen om hun opdrachten te vervullen of om taken uit te voeren namens een autoriteit in een andere lidstaat.

(5)  Door snelle technologische ontwikkelingen en globalisering zijn nieuwe uitdagingen voor de bescherming van persoonsgegevens ontstaan. De mate waarin gegevens worden verzameld en gedeeld, is enorm gestegen. Door technologie kunnen bedrijven en overheid bij het uitvoeren van hun activiteiten meer dan ooit tevoren gebruikmaken van persoonsgegevens. Mensen maken hun persoongegevens steeds vaker wereldwijd bekend. Technologie heeft zowel de economie als het maatschappelijk leven ingrijpend veranderd en maakt het noodzakelijk het vrije verkeer van gegevens binnen de Unie en de doorgifte naar derde landen en internationale organisaties verder te vergemakkelijken en daarbij een hoge mate van bescherming van persoonsgegevens te garanderen.

(6)  In verband met deze ontwikkelingen moet een krachtiger en coherenter kader voor gegevensbescherming in de EU tot stand worden gebracht en bovendien scherp worden toegezien op de handhaving daarvan, omdat zulks van belang is voor het vertrouwen dat nodig is om de digitale economie zich op de hele interne markt te laten ontwikkelen. Natuurlijke personen dienen controle over hun eigen persoonsgegevens te hebben en er dient meer praktische en rechtszekerheid te worden geboden aan personen, bedrijven en overheden.

(7)  Richtlijn 95/46/EG is wat doelstellingen en beginselen betreft nog steeds valide, maar heeft niet voorkomen dat gegevens in de Unie op gefragmenteerde wijze worden beschermd, er sprake is van rechtsonzekerheid en in brede lagen van de bevolking het beeld bestaat dat met name onlineactiviteit aanzienlijke risico´s inhoudt met betrekking tot de bescherming van natuurlijke personen. De verschillen in de mate waarin de bescherming van de rechten en vrijheden van personen, inzonderheid de bescherming van persoonsgegevens, op het stuk van de verwerking van persoonsgegevens in de lidstaten is gewaarborgd, kunnen het vrije verkeer van persoonsgegevens binnen de Unie beletten. Deze verschillen kunnen bijgevolg een belemmering vormen voor de uitoefening van economische activiteiten op EU-schaal, de mededinging vervalsen en de overheid beletten haar taak ten aanzien van de toepassing van het Unierecht te vervullen. Deze verschillende beschermingsniveaus zijn het gevolg van de verschillen in de uitvoering en toepassing van Richtlijn 95/46/EG.

(8)  Teneinde natuurlijke personen een consistent en hoog beschermingsniveau te bieden en de belemmeringen voor het verkeer van persoonsgegevens op te heffen, dient het niveau van de bescherming van de rechten en vrijheden van personen op het stuk van de verwerking van deze gegevens in alle lidstaten gelijkwaardig te zijn. Er moet gezorgd worden voor een in de gehele Unie coherente en homogene toepassing van de regels inzake de bescherming van de grondrechten en fundamentele vrijheden van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens.

(9)  Doeltreffende bescherming van persoonsgegevens in de gehele Unie vereist versterking en nadere vaststelling van de rechten van de betrokkenen en de verplichtingen van degenen die persoonsgegevens verwerken en van degenen die over die verwerking beslissen, maar ook vergelijkbare bevoegdheden inzake toezicht en handhaving van de voorschriften inzake gegevensbescherming en vergelijkbare sancties voor overtreders in de lidstaten.

(10)  Artikel 16, lid 2, van het Verdrag machtigt het Europees Parlement en de Raad om de voorschriften vast te stellen betreffende de bescherming van personen ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens, alsmede de voorschriften betreffende het vrije verkeer van die gegevens.

(11)  Teneinde personen in de gehele Unie een consistent niveau van bescherming te bieden en te voorkomen dat verschillen het vrije verkeer van gegevens op de interne markt hinderen, is een verordening nodig om bedrijven, met inbegrip van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, rechtszekerheid en transparantie te bieden, te voorzien in dezelfde wettelijk afdwingbare rechten voor personen in alle lidstaten en in verplichtingen en verantwoordelijkheden voor de voor de verwerking verantwoordelijken en de verwerkers, te zorgen voor consistent toezicht op de verwerking van persoonsgegevens en voor vergelijkbare sancties in alle lidstaten, alsook voor doeltreffende samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten van verschillende lidstaten. Met het oog op de specifieke situatie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen omvat deze verordeningen een aantal uitzonderingsbepalingen. Bovendien worden de instellingen en organen van de Unie, de lidstaten en hun toezichthoudende autoriteiten aangemoedigd om bij de toepassing van deze verordening de specifieke behoeften van de kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in aanmerking te nemen. De definitie van het begrip kleine, middelgrote en micro-ondernemingen dient te worden overgenomen uit Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie(7).

(12)  De bescherming die door deze verordening wordt geboden, dient betrekking te hebben op natuurlijke personen, ongeacht hun nationaliteit of verblijfplaats, in verband met de verwerking van hun persoonsgegevens. Met betrekking tot de verwerking van gegevens over rechtspersonen en met name als rechtspersonen gevestigde ondernemingen, zoals de naam en de rechtsvorm van de rechtspersoon en de contactgegevens van de rechtspersoon, dient geen beroep op deze verordening te kunnen worden gedaan. Dit dient ook te gelden wanneer de naam van de rechtspersoon de namen van een of meer natuurlijke personen bevat.

(13)  De bescherming van personen dient technologisch neutraal te zijn en niet afhankelijk te zijn van de gebruikte technieken; anders zou een ernstig gevaar van ontduiking ontstaan. De bescherming van personen dient zowel te gelden bij automatische als manuele verwerking van persoonsgegevens, indien de gegevens zijn opgeslagen of zullen worden opgeslagen in een bestand. Dossiers of een verzameling dossiers, evenals de omslagen ervan, die niet volgens specifieke criteria gestructureerd zijn, dienen niet onder het toepassingsgebied van deze verordening te vallen.

(14)  Deze verordening is niet van toepassing op vraagstukken met betrekking tot de bescherming van grondrechten en fundamentele vrijheden of het vrije verkeer van gegevens in verband met niet onder het Unierecht vallende activiteiten en betreft noch de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie, die onder . Verordening (EG) nr. 45/2001 vallen, noch de gegevensverwerking die de lidstaten verrichten bij activiteiten in verband met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie van het Europees Parlement en de Raad(8) dient in overeenstemming te worden gebracht met deze verordening en in overeenstemming met deze verordening te worden toegepast. [Am. 1]

(15)  Deze verordening dient niet van toepassing te zijn op de verwerking van persoonsgegevens van louter persoonlijke, familiegerelateerde of huishoudelijke aard, zoals correspondentie of adressenbestanden of een particuliere verkoop, door een natuurlijke persoon, wanneer deze verwerking zonder commercieel belang wordt verricht en dus geen enkel verband houdt met een beroeps- of handelsactiviteit. De uitzondering Deze verordening dient evenmin evenwel te gelden voor de voor de verwerking verantwoordelijken en of de verwerkers die de middelen verschaffen voor de verwerking van persoonsgegevens voor dergelijke persoonlijke of huishoudelijke activiteiten. [Am. 2]

(16)  De bescherming van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens is aan een specifiek uniaal rechtsinstrument onderworpen. Deze verordening dient derhalve niet van toepassing te zijn op de met die doeleinden verrichte verwerkingsactiviteiten. Het gebruik van overeenkomstig deze verordening door de openbare autoriteiten verwerkte gegevens met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties dient echter te worden geregeld bij het meer specifieke uniale rechtsinstrument (Richtlijn 2014/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens).

(17)  Deze verordening dient geen afbreuk te doen aan de toepassing van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad(9), inzonderheid de bepalingen inzake de aansprakelijkheid van dienstverleners die als tussenpersoon optreden in de artikelen 12 tot en met 15 van die richtlijn.

(18)  Deze verordening biedt de mogelijkheid om bij de toepassing van de daarin vastgelegde voorschriften rekening te houden met het beginsel van het recht van toegang van het publiek tot officiële documenten. Persoonsgegevens in documenten die worden gehouden door een overheidsinstantie of een overheidsorgaan mogen door die instantie of dat orgaan worden bekendgemaakt in overeenstemming met het Unierecht of het recht van de lidstaat betreffende het recht van toegang van het publiek tot officiële documenten, waardoor het recht van gegevensbescherming wordt verzoend met het recht van toegang van het publiek tot officiële documenten en er wordt gezorgd voor een billijk evenwicht van de uiteenlopende betrokken belangen. [Am. 3]

(19)  Verwerking van persoonsgegevens in het kader van de activiteiten van een vestiging van een voor de verwerking verantwoordelijke of een verwerker in de Unie dient overeenkomstig deze verordening te worden verricht, of de eigenlijke verwerking nu in de Unie plaatsvindt of niet. Vestiging veronderstelt het effectief en daadwerkelijk uitoefenen van activiteiten door een vaste vestiging. De rechtsvorm van een dergelijke vestiging, of het nu gaat om een bijkantoor of om een dochteronderneming met rechtspersoonlijkheid, is daarbij niet doorslaggevend.

(20)  Om te waarborgen dat personen niet worden uitgesloten van de bescherming waarop zij krachtens deze verordening recht hebben, dient op de verwerking van persoonsgegevens van betrokkenen in de Unie wonende betrokkenen door een niet in de Unie gevestigde verwerker deze verordening van toepassing te zijn wanneer de verwerking verband houdt met het aanbieden van goederen of diensten, ongeacht of deze verband houden met een betaling of niet, aan dergelijke betrokkenen of met het observeren van hun gedrag die betrokkenen. Om te bepalen of een dergelijke voor de verwerking verantwoordelijke goederen of diensten aan dergelijke betrokkenen in de Unie aanbiedt, moet worden nagegaan of de voor de verwerking verantwoordelijke klaarblijkelijk voornemens is diensten aan te bieden aan betrokkenen in één of meer lidstaten in de Unie. [Am. 4]

(21)  Om uit te maken of een verwerking kan worden beschouwd als “observeren/volgen van gedragvan betrokkenen, dient te worden vastgesteld of natuurlijke personen op het internet worden gevolgd, ongeacht de oorsprong van de gegevens, dan wel of andere gegevens over hen worden verzameld, met inbegrip van gegevens uit openbare registers en aankondigingen in de Unie die toegankelijk zijn buiten de Unie, met de bedoeling om meteen, of eventueel achteraf gegevensverwerkingstechnieken te gebruiken waarbij een “profiel” op een natuurlijke persoon wordt toegepast, in het bijzonder om besluiten over hem te nemen of om zijn persoonlijke voorkeuren, gedragingen en attitudes te analyseren of te voorspellen. [Am. 5]

(22)  Wanneer uit hoofde van het internationale publiekrecht de nationale wet van een lidstaat van toepassing is, dient deze verordening ook van toepassing te zijn op een voor de verwerking verantwoordelijke die niet in de Unie is gevestigd, maar bijvoorbeeld actief is bij een diplomatieke vertegenwoordiging of een consulaire post.

(23)  De beschermingsbeginselen beginselen van gegevensbescherming moeten voor elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon gelden. Om te bepalen of een persoon identificeerbaar is, dienen alle middelen in aanmerking te worden genomen waarvan redelijkerwijs te verwachten valt dat zij door de voor de verwerking verantwoordelijke, of door ieder ander worden gebruikt om de persoon direct of indirect te identificeren of uit te kiezen. Om uit te maken of van middelen redelijkerwijs te verwachten valt dat zij zullen worden gebruikt om de persoon te identificeren, dienen alle objectieve factoren, zoals de kosten van en de tijd benodigd voor identificatie, in aanmerking te worden genomen, rekening houdend met de beschikbare technologie op het tijdstip van verwerking en de technologische ontwikkeling. De beschermingsbeginselen dienen bijgevolg niet van toepassing te zijn op anonieme gegevens, die zodanig anoniem zijn gemaakt dat de persoon op wie die aangezien het in dit geval niet gaat om gegevens betrekking hebben, niet identificeerbaar is betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Deze verordening heeft derhalve geen betrekking op de verwerking van dergelijke anonieme gegevens, onder meer voor statistische en onderzoeksdoeleinden. [Am. 6]

(24)  Bij het gebruik van onlinediensten kunnen natuurlijke personen worden gekoppeld aan online-identificatiemiddelen via hun Deze verordening dient van toepassing te zijn op verwerking waarbij identificatiemiddelen betrokken zijn via apparatuur, applicaties, instrumenten en protocollen, zoals internetprotocol (IP)-adressen en identificatiecookies. Dit kan sporen achterlaten die, in combinatie met unieke identificatoren en andere door de servers ontvangen informatie, kunnen worden gebruikt om profielen op te stellen van personen en personen te herkennen. Identificatienummers, locatiegegevens, online-identificatiemiddelen en andere specifieke factoren hoeven dus niet onder alle omstandigheden als persoonsgegevens te worden beschouwd. en radiofrequentie-identificatietags, tenzij deze identificatiemiddelen geen betrekking hebben op een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. [Am. 7]

(25)  Toestemming dient uitdrukkelijk te worden gegeven op elke passende wijze die de gebruiker in staat stelt door middel van hetzij een verklaring, hetzij een ondubbelzinnige, actieve handeling op basis van een keuze vrijelijk een specifieke en geïnformeerde indicatie te geven omtrent zijn wensen, teneinde te waarborgen dat personen er zich bewust van zijn dat zij toestemming geven voor de verwerking van persoonsgegevens,. bijvoorbeeld door Ondubbelzinnige, actieve handelingen omvatten het bij een bezoek aan een internetwebsite op een vakje te klikken, of door een andere verklaring of een andere handeling waaruit in dit verband duidelijk blijkt dat de betrokkene instemt met de voorgestelde verwerking van zijn persoonsgegevens. Stilte, het louter gebruiken van een dienst of inactiviteit dient derhalve niet als toestemming te gelden. De toestemming dient te gelden voor alle verwerkingsactiviteiten die hetzelfde doel of dezelfde doelen dienen. Indien de betrokkene zijn toestemming moet geven na een elektronisch verzoek, dient dat verzoek duidelijk en beknopt te zijn en niet onnodig storend voor het gebruik van de betrokken dienst. [Am. 8]

(26)  Persoonsgegevens betreffende de gezondheid dienen met name alle gegevens te omvatten die betrekking hebben op de gezondheidstoestand van de betrokkene, informatie over de registratie van de persoon voor de verlening van gezondheidsdiensten, informatie over betalingen of voorwaarden voor gezondheidszorg met betrekking tot de persoon; een aan een persoon toegekend cijfer, symbool of kenmerk dat als unieke identificatie van de persoon geldt voor gezondheidsdoeleinden; informatie over de persoon die tijdens de verstrekking van gezondheidszorg aan hem is verzameld; informatie die voortkomt uit het testen of onderzoeken van een lichaamsdeel of lichaamseigen stof, met inbegrip van biologische monsters; de identificatie van een persoon als verstrekker van gezondheidszorg aan de betrokkene; of informatie over bv. ziekte, handicap, ziekterisico, medische voorgeschiedenis, klinische behandeling of de feitelijke fysiologische of biomedische staat van de betrokkene, ongeacht de bron, zoals een arts of een andere gezondheidswerker, een ziekenhuis, een medisch hulpmiddel of een in-vitrodiagnostiek.

(27)  De belangrijkste vestiging van een voor de verwerking verantwoordelijke in de Unie dient te worden bepaald op grond van objectieve criteria, zoals het effectief en daadwerkelijk uitvoeren van beheersactiviteiten door een vaste vestiging, waar de voornaamste besluiten worden genomen over het doel van en de voorwaarden en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens. Dit criterium dient los te staan van het feit of de verwerking van de persoonsgegevens daadwerkelijk op die locatie plaatsvindt; de aanwezigheid en het gebruik van technische middelen en technologieën voor de verwerking van persoonsgegevens of verwerkingsactiviteiten zijn niet bepalend voor het belang van een vestiging en zijn dan ook geen doorslaggevende criteria om te bepalen of het om een belangrijkste vestiging gaat. De belangrijkste vestiging van de verwerker dient de plaats te zijn waar zich zijn centrale administratie in de Unie bevindt.

(28)  Een groep van ondernemingen dient te bestaan uit een onderneming die zeggenschap uitoefent en de ondernemingen waarover zeggenschap wordt uitgeoefend, waarbij de onderneming die zeggenschap uitoefent de onderneming dient te zijn die overheersende invloed kan uitoefenen over de andere ondernemingen uit hoofde van eigendom, financiële deelneming of op haar van toepassing zijnde voorschriften, of op grond van de bevoegdheid om voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens te doen uitvoeren.

(29)  Kinderen verdienen met betrekking tot hun persoonsgegevens extra bescherming, aangezien zij zich allicht minder bewust zijn van de risico’s, gevolgen, beschermingsmaatregelen en rechten in verband met de verwerking van persoonsgegevens. Voor de vaststelling of een persoon een kind is, dient in deze verordening de in het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind vervatte definitie te worden overgenomen. Wanneer de verwerking plaatsvindt op grond van toestemming van de betrokkene in verband met het rechtstreeks aanbieden van goederen of diensten aan kinderen, dient toestemming te worden gegeven of machtiging tot toestemming te worden verleend door de ouder of voogd van het kind wanneer het kind jonger dan 13 jaar is. Wanneer kinderen de doelgroep zijn, dient op de leeftijd afgestemde taal te worden gebruikt. Andere grondslagen voor rechtmatige verwerking zoals redenen van algemeen belang moeten van toepassing blijven, bijvoorbeeld voor verwerking in de context van preventieve of adviseringsdiensten die rechtstreeks aan het kind worden aangeboden. [Am. 9]

(30)  Elke verwerking van persoonsgegevens dient ten opzichte van de betrokkenen eerlijk, rechtmatig en transparant te geschieden. Met name dienen de specifieke doeleinden waarvoor de gegevens worden verwerkt expliciet en rechtmatig te zijn en te zijn vastgesteld bij het verzamelen van de gegevens. De gegevens dienen adequaat, ter zake dienend te zijn en beperkt te blijven tot datgene wat minimaal nodig is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt; derhalve dient er met name voor te worden gezorgd dat de verzamelde gegevens niet excessief zijn en dat de opslagperiode van de gegevens tot een strikt minimum wordt beperkt. Persoonsgegevens dienen alleen te worden verwerkt indien het doeleinde van de verwerking niet op andere wijze kan worden verwezenlijkt. Alle redelijke maatregelen worden genomen om te zorgen dat onjuiste persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist. Om ervoor te zorgen dat gegevens niet langer worden bewaard dan nodig is, dient de voor de verwerking verantwoordelijke termijnen vast te stellen voor het wissen van persoonsgegevens of voor een periodieke toetsing.

(31)  Voor rechtmatige verwerking van persoonsgegevens is toestemming van de betrokkene vereist of een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet, hetzij in deze verordening, hetzij in andere wetgeving van de Unie of van de lidstaten als bedoeld in deze verordening. Indien een kind of een persoon niet handelingsbekwaam is, dient in het desbetreffende recht van de Unie of van de lidstaat te zijn vastgesteld onder welke voorwaarden de betreffende persoon zijn toestemming geeft of machtiging tot toestemming verleent. [Am. 10]

(32)  Wanneer de verwerking plaatsvindt op grond van toestemming van de betrokkene, dient het bewijs dat de betrokkene toestemming heeft gegeven voor de verwerking te worden geleverd door de voor de verwerking verantwoordelijke. Met name in de context van een schriftelijke verklaring over een andere zaak dient te worden gewaarborgd dat de betrokkene zich ervan bewust is dat hij toestemming geeft en hoever deze toestemming reikt. Om te voldoen aan het beginsel van gegevensminimalisering mag de bewijslevering niet worden geïnterpreteerd als het verstrekken van de positieve identificatie van betrokkenen, tenzij dit noodzakelijk is. Net als bij regelingen in het burgerlijk recht (bijvoorbeeld Richtlijn 93/13/EEG(10)) moet het beleid inzake gegevensbescherming zo duidelijk en transparant mogelijk zijn. Het mag geen verborgen of nadelige bepalingen bevatten. Er kan geen toestemming worden gegeven voor de verwerking van persoonsgegevens van derden. [Am. 11]

(33)  Om te waarborgen dat het om vrije toestemming gaat, dient duidelijk te worden gemaakt dat toestemming geen geldige rechtsgrondslag is wanneer de betrokkene geen echte vrije keuze heeft en zijn toestemming derhalve niet kan weigeren of intrekken zonder nadelige gevolgen. Dit is met name het geval indien de voor de verwerking verantwoordelijke een overheidsinstantie is die krachtens haar overheidsbevoegdheden een verplichting kan opleggen en de toestemming niet kan worden beschouwd als uit vrije wil gegeven. Het gebruik van standaardkeuzes die de betrokkene dient te wijzigen om bezwaar te maken tegen de verwerking, zoals het gebruik van reeds aangekruiste vakjes, is geen uiting van vrije toestemming. Toestemming voor de verwerking van aanvullende persoonsgegevens die niet noodzakelijk zijn voor het verlenen van een dienst mag niet vereist zijn voor het gebruiken van de dienst. Wanneer de toestemming wordt ingetrokken, mag dit de beëindiging of niet-uitvoering van een dienst die afhankelijk is van de gegevens mogelijk maken. Als niet duidelijk kan worden vastgesteld wanneer het voorgenomen doel is verwezenlijkt, moet de voor de verwerking verantwoordelijke de betrokkene regelmatig informatie verstrekken over de verwerking en verzoeken zijn toestemming opnieuw te bevestigen. [Am. 12]

(34)  Toestemming kan geen rechtsgrondslag voor verwerking zijn wanneer er sprake is van een duidelijke onevenwichtigheid tussen de betrokkene en de voor de verwerking verantwoordelijke. Dit is met name het geval wanneer de betrokkene zich in een situatie van afhankelijkheid jegens de voor de verwerking verantwoordelijke bevindt, bijvoorbeeld als zijn persoonsgegevens worden verwerkt door zijn werkgever. Wanneer de voor de verwerking verantwoordelijke een overheidsinstantie is, zou er alleen sprake zijn van een onevenwichtigheid bij specifieke gegevensverwerkingsoperaties als deze overheidsinstantie krachtens haar overheidsbevoegdheden een verplichting kan opleggen en de toestemming niet kan worden beschouwd als uit vrije wil gegeven, gelet op het belang van de betrokkene. [Am. 13]

(35)  Verwerking die nodig is in het kader van een contract of een voorgenomen contract, dient rechtmatig te zijn.

(36)  Wanneer de verwerking wordt verricht omdat de voor de verwerking verantwoordelijke hiertoe wettelijk is verplicht of wanneer de verwerking nodig is voor de vervulling van een taak van algemeen belang dan wel voor een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag, dient de verwerking een rechtsgrondslag te hebben in recht van de Unie of van de lidstaat die voldoet aan de in het Handvest vervatte vereisten voor beperkingen van de rechten en vrijheden. Dit moet collectieve overeenkomsten omvatten die in het nationaal recht kunnen worden erkend als algemeen geldend. Ook dient in het recht van de Unie of van de lidstaat te worden vastgesteld of de voor de verwerking verantwoordelijke die belast is met een taak van algemeen belang dan wel met een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag een overheidsdienst of een andere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke persoon, zoals een beroepsvereniging, moet zijn. [Am. 14]

(37)  De verwerking van persoonsgegevens dient ook als geoorloofd te worden beschouwd wanneer zij nodig is voor de bescherming van een belang dat voor het leven van de betrokkene essentieel is.

(38)  Het gerechtvaardigde belang van een de voor de verwerking verantwoordelijke of, in geval van verstrekking, van de derden waaraan de gegevens worden verstrekt, kan een rechtsgrondslag voor verwerking bieden, mits wordt voldaan aan de redelijke verwachtingen van de betrokkene op basis van zijn of haar verhouding met de voor de verwerking verantwoordelijke en mits het belang of de rechten en vrijheden van de betrokkene niet prevaleren. Hierbij is een zorgvuldige beoordeling geboden, met name wanneer de betrokkene een kind is, aangezien kinderen specifieke bescherming verdienen. Mits het belang of de rechten en vrijheden van de betrokkene niet prevaleren, dient verwerking die beperkt is tot pseudonieme gegevens te worden geacht te voldoen aan de redelijke verwachtingen van de betrokkene op basis van zijn of haar verhouding met de voor de verwerking verantwoordelijke. De betrokkene dient het recht te hebben kosteloos bezwaar te maken tegen de verwerking op gronden die verband houden met zijn bijzondere situatie. Om transparantie te waarborgen dient de voor de verwerking verantwoordelijke te worden verplicht de betrokkene uitdrukkelijk over de gerechtvaardigde belangen die worden nagestreefd en het recht van bezwaar te informeren, en ook te worden verplicht deze gerechtvaardigde belangen te staven. De belangen en grondrechten van de betrokkene wegen met name zwaarder dan het belang van de voor de verwerking verantwoordelijke wanneer persoonsgegevens worden verwerkt in omstandigheden waarin de betrokkenen redelijkerwijs geen verdere verwerking verwachten. Aangezien het aan de wetgever is om de rechtsgrondslag te creëren voor gegevensverwerking door overheidsinstanties, dient deze rechtsgrond niet van toepassing te zijn op de verwerking door overheidsinstanties in het kader van de uitvoering van hun taken. [Am. 15]

(39)  De verwerking van verkeersgegevens voor zover die strikt noodzakelijk en evenredig is met het oog op netwerk- en informatieveiligheid, d.w.z. dat een netwerk of informatiesysteem op een bepaald vertrouwelijkheidsniveau bestand is tegen incidentele gebeurtenissen of onwettige of kwaadaardige acties die de beschikbaarheid, authenticiteit, integriteit en vertrouwelijkheid van opgeslagen of doorgegeven gegevens in het gedrang brengen, en de beveiliging van de desbetreffende diensten die door deze netwerken en systemen worden geboden of via deze toegankelijk zijn, door overheidsinstanties, responsteams voor computernoodgevallen (Computer Emergency Response Teams, CERT’s), computercalamiteitenteams (Computer Security Incident Response Teams, CSIRT’s) aanbieders van elektronische communicatienetwerken of –diensten en aanbieders van beveiligingstechnologie en -diensten, is een gerechtvaardigd belang van de voor de verwerking verantwoordelijke. Zo kan er bijvoorbeeld sprake zijn van het verhinderen van onbevoegde toegang tot elektronischecommunicatienetwerken en van verspreiding van kwaadaardige codes, alsook van het stoppen van „denial of service”- aanvallen en van schade aan computers en elektronischecommunicatiesystemen. Dit beginsel is eveneens van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens om onbevoegde toegang tot en misbruik van algemeen beschikbare netwerk- of informatiesystemen te beperken, zoals het op een zwarte lijst plaatsen van elektronische identificatiemiddelen. [Am. 16]

(39 bis)  Mits het belang of de rechten en vrijheden van de betrokkene niet prevaleren, moet de preventie of beperking van vorderingen aan de zijde van de voor de verwerking verantwoordelijke worden geacht te worden uitgevoerd in het gerechtvaardigde belang van de voor de verwerking verantwoordelijke of, in geval van verstrekking, van de derden waaraan de gegevens worden verstrekt, en te voldoen aan de redelijke verwachtingen van de betrokkene op basis van zijn of haar verhouding met de voor de verwerking verantwoordelijke. Hetzelfde beginsel geldt ook voor de toepassing van rechtsvorderingen tegen een betrokkene, zoals de inning van schulden of vorderingen tot schadevergoeding en andere vormen van genoegdoening. [Am. 17]

(39 ter)  Mits het belang of de rechten en vrijheden van de betrokkene niet prevaleren, moet de verwerking van persoonsgegevens voor direct marketing-doeleinden voor eigen en soortgelijke producten en diensten of ten behoeve van direct marketing per post worden geacht te worden uitgevoerd in het gerechtvaardigde belang van de voor de verwerking verantwoordelijke of, in geval van verstrekking, van de derden waaraan de gegevens worden verstrekt, en te voldoen aan de redelijke verwachtingen van de betrokkene op basis van zijn of haar verhouding met de voor de verwerking verantwoordelijke, indien uiterst zichtbare informatie over het recht op bezwaar en over de bron van de gegevens wordt verstrekt. De verwerking van zakelijke contactgegevens moet algemeen worden geacht te worden uitgevoerd in het gerechtvaardigde belang van de voor de verwerking verantwoordelijke of, in geval van verstrekking, van de derden waaraan de gegevens worden verstrekt, en te voldoen aan de redelijke verwachtingen van de betrokkene op basis van zijn of haar verhouding met de voor de verwerking verantwoordelijke. Hetzelfde moet gelden voor de verwerking van persoonsgegevens die duidelijk door de betrokkene openbaar zijn gemaakt. [Am. 18]

(40)  De verwerking van persoonsgegevens voor andere doeleinden dient alleen te worden toegestaan als de verwerking verenigbaar is met de doeleinden waarvoor de gegevens in eerste instantie zijn verzameld, met name wanneer de verwerking nodig is voor historisch, statistisch of wetenschappelijk onderzoek. Wanneer het andere doeleinde niet verenigbaar is met het doeleinde waarvoor de gegevens aanvankelijk zijn verzameld, dient de voor de verwerking verantwoordelijke toestemming van de betrokkene te verkrijgen voor de verwerking voor dit andere doeleinde of de verwerking op een andere rechtsgrondslag te baseren, in het bijzonder wanneer hierin wordt voorzien door de wetgeving van de Unie of door de wetgeving van de lidstaat waaraan de voor de verwerking verantwoordelijke onderworpen is. Er dient in ieder geval voor te worden gezorgd dat de in deze verordening vervatte beginselen worden toegepast en dat de betrokkene wordt geïnformeerd over dergelijke andere doeleinden. [Am. 19]

(41)  Persoonsgegevens die door hun aard bijzonder gevoelig en kwetsbaar zijn wat betreft de grondrechten of de persoonlijke levenssfeer, verdienen specifieke bescherming. Dergelijke gegevens dienen niet te worden verwerkt, tenzij de betrokkene hier uitdrukkelijk toestemming voor geeft. Niettemin dient uitdrukkelijk in uitzonderingen op dit verbod te worden voorzien met het oog op specifieke behoeften, met name wanneer de verwerking wordt verricht in het kader van wettige activiteiten door bepaalde verenigingen of stichtingen die ernaar streven de uitoefening van de fundamentele vrijheden mogelijk te maken. [Am. 20]

(42)  Er dient ook van het verbod op de verwerking van categorieën gevoelige gegevens te kunnen worden afgeweken, indien de wet hierin voorziet en er passende waarborgen worden geboden ter bescherming van persoonsgegevens en andere grondrechten, op grond van een zwaarwegend algemeen belang en in het bijzonder voor gezondheidsdoeleinden, zoals volksgezondheid en sociale bescherming en het beheer van gezondheidsdiensten, met name om de kwaliteit en kostenefficiëntie te waarborgen van de procedures voor de afwikkeling van aanvragen voor uitkeringen en diensten in het kader van de ziektekostenverzekering, of voor historisch, statistisch en wetenschappelijk onderzoek, of voor archiefdiensten. [Am. 21]

(43)  Bovendien vindt de verwerking van persoonsgegevens door overheidsinstanties ter verwezenlijking van in het constitutionele recht of in het volkenrecht vastgelegde doelstellingen van officieel erkende religieuze verenigingen plaats op grond van een algemeen belang.

(44)  Als het bij verkiezingsactiviteiten voor de goede werking van de democratie in een lidstaat vereist is dat politieke partijen gegevens over de politieke opvattingen van personen verzamelen, kan de verwerking van zulke gegevens op grond van een algemeen belang worden toegelaten, mits er passende garanties worden vastgesteld.

(45)  Wanneer de door de voor de verwerking verantwoordelijke in de door hem verwerkte gegevens geen natuurlijk persoon kan identificeren, hoeft hij niet te worden verplicht om, uitsluitend om aan een bepaling van deze verordening te voldoen, aanvullende informatie te verkrijgen ter identificatie van de betrokkene. Bij een verzoek om toegang moet de voor de verwerking verantwoordelijke bevoegd zijn de betrokkene aanvullende informatie te vragen om de gezochte persoonsgegevens te kunnen vinden. Als de betrokkene deze gegevens kan verstrekken, mogen de voor de verwerking verantwoordelijken niet over de mogelijkheid beschikken om een gebrek aan informatie in te roepen als reden om een verzoek om toegang te weigeren. [Am. 22]

(46)  Overeenkomstig het transparantiebeginsel moet informatie die bestemd is voor het publiek of de betrokkene eenvoudig toegankelijk en begrijpelijk zijn en moet duidelijke en eenvoudige taal worden gebruikt. Dit geldt in het bijzonder voor onlineadvertenties en andere situaties waarin het door zowel het grote aantal spelers als de technologische complexiteit van de praktijk voor een individu moeilijk is te weten en te begrijpen of, door wie en met welk doel zijn of haar persoonsgegevens worden verzameld. Aangezien kinderen specifieke bescherming verdienen, dient wanneer de verwerking specifiek betrekking heeft op een kind, de informatie en communicatie in zulke duidelijke en eenvoudige taal te worden gesteld dat het kind deze gemakkelijk kan begrijpen.

(47)  Er dienen procedures te worden vastgesteld om de betrokkene in staat te stellen zijn of haar rechten uit hoofde van deze verordening uit te oefenen, zoals mechanismen om kosteloos te verzoeken om, met name, toegang tot gegevens, rectificatie, uitwissing en uitoefening van het recht van bezwaar te krijgen. De voor de verwerking verantwoordelijke dient verplicht te zijn binnen een gestelde redelijke termijn te reageren op een verzoek van de betrokkene en een eventuele weigering om gehoor te geven aan het verzoek van de betrokkene te motiveren. [Am. 23]

(48)  Overeenkomstig de beginselen van eerlijke en transparante verwerking dient de betrokkene met name te worden ingelicht over het feit dat er verwerking plaatsvindt en waartoe, en te worden gewezen op over hoe lang de bewaringstermijn van de gegevens, waarschijnlijk zullen worden bewaard voor elk doeleinde, over de vraag of de gegevens worden doorgegeven aan derden of derde landen, over het bestaan van mogelijkheden om bezwaar aan te tekenen en over het het recht van toegang, rectificatie of uitwissing, en het recht een klacht in te dienen. Indien de gegevens van de betrokkene moeten worden verkregen, dient hem te worden medegedeeld of hij verplicht is de gegevens te verstrekken en wat de gevolgen zijn van niet-verstrekking van de gegevens. Deze informatie dient te worden verstrekt, wat eveneens kan betekenen dat ze ruim beschikbaar moet worden gesteld, aan de betrokkene na de verstrekking van vereenvoudigde informatie in de vorm van gestandaardiseerde icoontjes. Dit betekent eveneens dat persoonsgegevens dusdanig moeten worden verwerkt dat de betrokkene in staat is zijn rechten daadwerkelijk uit te oefenen. [Am. 24]

(49)  De informatie over de verwerking van persoonsgegevens betreffende de betrokkene dient hem of haar te worden meegedeeld bij het verzamelen van de gegevens of, indien de gegevens niet bij de betrokkene zijn verkregen, binnen redelijke tijd, naargelang de specifieke omstandigheden. Wanneer de gegevens rechtmatig kunnen worden verstrekt aan een andere ontvanger, dient de betrokkene te worden meegedeeld wanneer de gegevens voor het eerst aan de ontvanger worden verstrekt.

(50)  Deze verplichting is echter overbodig wanneer de betrokkene al over op de hoogte is van deze informatie beschikt, of wanneer de vastlegging of mededeling van de gegevens uitdrukkelijk bij wet is voorgeschreven of de verstrekking van informatie aan de betrokkene onmogelijk blijkt of onevenredig veel moeite zou kosten. Dit laatste zou met name het geval kunnen zijn wanneer verwerking nodig is voor historisch, statistisch of wetenschappelijk onderzoek; hierbij mag in aanmerking worden genomen om hoeveel betrokkenen het gaat, hoe oud de gegevens zijn en welke compenserende maatregelen kunnen worden getroffen. [Am. 25]

(51)  Eenieder dient over het recht te beschikken om toegang te verkrijgen tot de gegevens die betreffende hem zijn verzameld en dit recht eenvoudig te kunnen uitoefenen, zodat hij zich van de verwerking op de hoogte kan stellen en zich van de rechtmatigheid ervan kan vergewissen. Elke betrokkene dient er dan ook recht op te hebben, te weten en te worden meegedeeld voor welke doeleinden de gegevens worden verwerkt, hoe lang zij naar schatting worden bewaard, welke ontvangers de gegevens ontvangen, welke algemene logica er ten grondslag ligt aan de verwerking van de gegevens en, ten minste wanneer de verwerking op profilering is gebaseerd, wat de gevolgen zouden kunnen zijn van een dergelijke verwerking. Dit recht dient geen afbreuk te doen aan de rechten en vrijheden van anderen, met inbegrip van het zakengeheim of de intellectuele eigendom, en met name aan bijvoorbeeld met betrekking tot het auteursrecht dat de software beschermt. Deze overwegingen mogen er echter niet toe leiden dat de betrokkene alle informatie wordt onthouden. [Am. 26]

(52)  De voor de verwerking verantwoordelijke dient, met name met betrekking tot onlinediensten en online-identificatiemiddelen, alle redelijke maatregelen te nemen om de identiteit te controleren van een betrokkene die om toegang verzoekt. Een voor de verwerking verantwoordelijke dient persoonsgegevens niet uitsluitend te bewaren om op eventuele verzoeken te kunnen reageren.

(53)  Eenieder dient het recht te hebben persoonsgegevens over zichzelf te laten rectificeren en het “recht om te worden vergeten wissen”, als het bewaren van dergelijke gegevens niet in overeenstemming is met deze verordening. Betrokkenen dienen met name het recht te hebben dat hun persoonsgegevens worden uitgewist en niet verder worden verwerkt als de gegevens niet langer nodig zijn voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt, als de betrokkenen hun toestemming voor de verwerking hebben ingetrokken of bezwaar maken tegen de verwerking van hun persoonsgegevens, of als de verwerking van hun persoonsgegevens op een ander punt niet met deze verordening in overeenstemming is. Dit recht is uitermate relevant wanneer de betrokkene toestemming heeft gegeven als kind, toen hij zich nog niet volledig bewust was van de risico’s van verwerking, en dergelijke persoonsgegevens later wil verwijderen, met name van het internet. Gegevens dienen echter langer te kunnen worden bewaard als dit nodig is voor historisch, statistisch en wetenschappelijk onderzoek, om redenen van algemeen belang op het gebied van de volksgezondheid, voor de uitoefening van het recht op vrijheid van meningsuiting, wanneer de wet dit voorschrijft of wanneer er een reden is om de verwerking van gegevens te beperken in plaats van de gegevens te wissen. Het recht om gegevens te laten wissen moet ook niet van toepassing zijn indien het bewaren van persoonsgegevens noodzakelijk is voor de uitvoering van een contract met de betrokkene, of indien er een wettelijke verplichting bestaat om deze gegevens te bewaren. [Am. 27]

(54)  Ter versterking van het “recht om gegevens te worden vergeten laten wissen” door onlinetoepassingen, dient het recht op uitwissing van gegevens zodanig te worden uitgebreid, dat de voor de verwerking verantwoordelijke die de persoonsgegevens zonder wettelijke rechtvaardiging openbaar heeft gemaakt, verplicht is alle nodige stappen te ondernemen om de gegevens te laten wissen, eveneens door derden die dergelijke gegevens verwerken, ervan op , onverminderd het recht van de hoogte te stellen dat de betrokkene hun verzoekt iedere koppeling met, of kopie of reproductie van die persoonsgegevens uit te wissen. De voor de verwerking verantwoordelijke dient alle redelijke maatregelen te nemen, waaronder technische maatregelen, om te waarborgen dat voor gegevens waarvan de openbaarmaking zijn verantwoordelijkheid is, deze derden daadwerkelijk worden geïnformeerd. Ten aanzien van openbaarmaking van persoonsgegevens door een derde dient de voor de verwerking verantwoordelijke te worden beschouwd als verantwoordelijk voor de openbaarmaking als hij de derde toestemming heeft verleend voor de openbaarmaking. om schadevergoeding te eisen. [Am. 28]

(54 bis)  Gegevens waarvan de betrokkene de juistheid betwist en waarvan niet kan worden vastgesteld of zij juist dan wel onjuist zijn, worden afgeschermd tot wanneer de kwestie opgehelderd is. [Am. 29]

(55)  Om de controle over hun eigen gegevens en hun recht van toegang verder te versterken, dienen, wanneer persoonsgegevens elektronisch en in een gestructureerd en algemeen gebruikt formaat worden verwerkt, betrokkenen het recht te hebben om van de gegevens over hen ook een kopie in een elektronisch en algemeen gebruikt formaat te ontvangen. De betrokkenen dienen deze door hen verstrekte gegevens ook van de ene geautomatiseerde toepassing, zoals een sociaal netwerk, naar de andere te kunnen doorgeven. Voor de verwerking verantwoordelijken dienen te worden aangemoedigd om interoperabele formaten te ontwikkelen die de meeneembaarheid van gegevens mogelijk maakt. Dit dient van toepassing te zijn wanneer de betrokkenen de gegevens aan het geautomatiseerde verwerkingssysteem heeft verstrekt, door zijn of haar toestemming te geven dan wel een overeenkomst uit te voeren. Aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij mogen de doorgifte van die gegevens voor de verlening van hun diensten niet verplicht stellen. [Am. 30]

(56)  Wanneer persoonsgegevens rechtmatig kunnen worden verwerkt ter vrijwaring van een vitaal belang van de betrokkene, of op grond van een algemeen belang, overheidsgezag of een wettig belang van een voor de verwerking verantwoordelijke, dient een betrokkene niettemin op eenvoudige en doeltreffende wijze kosteloos bezwaar te kunnen maken tegen de verwerking van gegevens die op hem of haar betrekking hebben. Het dient aan de voor de verwerking verantwoordelijke te zijn om te bewijzen dat zijn of haar gerechtvaardigde belangen wellicht zwaarder wegen dan de grondrechten en fundamentele vrijheden van de betrokkene. [Am. 31]

(57)  Wanneer persoonsgegevens worden verwerkt ten behoeve van direct marketing, dient de betrokkene het recht te hebben om hier op eenvoudige en doeltreffende wijze kosteloos heeft bezwaar tegen te maken tegen de verwerking, dient de voor de verwerking verantwoordelijke dit expliciet aan de betrokkene aan te bieden op een begrijpelijke manier, in begrijpelijke vorm en in duidelijke en eenvoudige taal, en hij dient te zorgen voor een duidelijk onderscheid met andere informatie. [Am. 32]

(58)  Iedere Onverminderd de rechtmatigheid van de gegevensverwerking moet iedere natuurlijke persoon dient het recht hebben om bezwaar te hebben niet te worden onderworpen aan een maatregel die is gebaseerd op profilering door middel van geautomatiseerde verwerking. Een dergelijke maatregel maken tegen profilering. Profilering leidend tot maatregelen waaraan voor de betrokkene rechtsgevolgen zijn verbonden of die de belangen, rechten of vrijheden van de betrokkene in aanzienlijke mate treffen, dient echter wel mogelijk enkel toegelaten te zijn wanneer deze dit uitdrukkelijk is toegestaan bij de wet, of wordt genomen uitgevoerd in het kader van het sluiten of uitvoeren van een overeenkomst of wanneer de betrokkene zijn toestemming heeft gegeven. Op een dergelijke verwerking dienen passende waarborgen van toepassing te zijn, waaronder specifieke informering van de betrokkene, het recht op menselijke tussenkomst beoordeling en de bepaling dat een dergelijke maatregel geen betrekking mag hebben op kinderen. Dergelijke maatregelen mogen niet leiden tot discriminatie van individuen op grond van ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, godsdienst of overtuiging, het lidmaatschap van een vakbond, seksuele gerichtheid of genderidentiteit. [Am. 33]

(58 bis)   Er moet van worden uitgegaan dat profilering die enkel gebaseerd is op de verwerking van pseudonieme gegevens de belangen, rechten of vrijheden van de betrokkene niet in aanzienlijke mate treft. Indien profilering, gebaseerd op een enkele bron van pseudonieme gegevens of op de samenvoeging van pseudonieme gegevens afkomstig van verschillende bronnen, de voor de verwerking verantwoordelijke in staat stelt om pseudonieme gegevens te koppelen aan een specifieke betrokkene, mogen de verwerkte gegevens niet langer als pseudoniem worden beschouwd. [Am. 34]

(59)  In het recht van de Unie of van de lidstaat kunnen beperkingen worden gesteld aan de specifieke beginselen en de rechten van informatie, rectificatie en wissen of het recht op toegang, rectificatie, uitwissing, gegevensoverdraagbaarheid en en gegevensverkrijging, het recht op bezwaar, alsook aan maatregelen gebaseerd op profilering, aan de melding aan de betrokkene van een inbreuk op persoonsgegevens en aan bepaalde daarmee verband houdende verplichtingen van de voor de verwerking verantwoordelijken, wanneer dat in een democratische samenleving noodzakelijk en proportioneel is voor het beschermen van de openbare veiligheid, waaronder de bescherming van het menselijk leven – met name bij natuurlijke of door de mens veroorzaakte rampen–, voor het voorkomen, onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten of van schendingen van de beroepscodes voor gereglementeerde beroepen, voor het beschermen van andere specifieke en welbepaalde algemene belangen van de Unie of een lidstaat, met name een gewichtig economisch of financieel belang van de Unie of een lidstaat, of voor het beschermen van de betrokkene of de rechten en vrijheden van anderen. Deze beperkingen moeten in overeenstemming zijn met de vereisten van het Handvest en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. [Am. 35]

(60)  Er dient te worden voorzien in alomvattende verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van de voor de verwerking verantwoordelijke voor elke verwerking van persoonsgegevens door of namens de voor de verwerking verantwoordelijke, met name met betrekking tot documentatie, gegevensbeveiliging, effectbeoordelingen, de functionaris voor gegevensbescherming en toezicht door gegevensbeschermingsautoriteiten. Met name dient de voor de verwerking verantwoordelijke erop toe te zien en in staat te worden verplicht zijn aan te tonen dat elke verwerking overeenkomstig deze verordening geschiedt. Dit moet worden getoetst door onafhankelijke interne of externe controleurs. [Am. 36]

(61)  Ter bescherming van de rechten en vrijheden van de betrokkenen in verband met de verwerking van persoonsgegevens zijn zowel bij het ontwerpen als bij de uitvoering van de verwerking passende technische en organisatorische maatregelen nodig, om te waarborgen dat aan de bepalingen van deze verordening wordt voldaan. Teneinde overeenstemming met deze verordening te waarborgen en aan te tonen, dient de voor de verwerking verantwoordelijke intern beleid vast te stellen en passende maatregelen te treffen, die in het bijzonder voldoen aan de beginselen inzake privacy by design en by default. Het beginsel van gegevensbescherming by design vereist dat gegevensbescherming wordt ingebouwd gedurende de gehele levenscyclus van de technologie, van het allereerste ontwerpstadium tot aan de feitelijke uitrol, het gebruik en de uiteindelijke vernietiging ervan. Dit dient eveneens de verantwoordelijkheid te omvatten voor de producten en diensten die worden gebruikt door de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker. Het beginsel van gegevensbescherming by default vereist dat privacyinstellingen op diensten en producten standaard voldoen aan de algemene beginselen van gegevensbescherming, zoals gegevensminimalisering en beperking van doeleinden. [Am. 37]

(62)  Het is voor de bescherming van de rechten en vrijheden van betrokkenen en de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van voor de verwerking verantwoordelijken en verwerkers noodzakelijk, onder meer wat het toezicht door en de maatregelen van de toezichthoudende autoriteiten betreft, dat de bij deze verordening vastgestelde verantwoordelijkheden op duidelijke wijze worden toegekend, ook wanneer de voor de verwerking verantwoordelijke de doeleinden, voorwaarden en middelen voor de verwerking samen met andere voor de verwerking verantwoordelijken vaststelt, of wanneer een verwerking wordt uitgevoerd namens een voor de verwerking verantwoordelijke. De regeling tussen de gemeenschappelijk voor de verwerking verantwoordelijken moet naar behoren weergeven welke effectieve rollen de gezamenlijk voor de verwerking verantwoordelijken vervullen en wat hun onderlinge verhouding is. De verwerking van persoonsgegevens op grond van deze verordening moet de toestemming voor een voor de verwerking verantwoordelijke omvatten om de gegevens door te geven aan een gezamenlijk voor de verwerking verantwoordelijke of aan een verwerker voor de verwerking van de gegevens namens hem of haar. [Am. 38]

(63)  Wanneer de verwerking van persoonsgegevens van betrokkenen in de Unie wonende betrokkenen gebeurt door een niet in de Unie gevestigde verwerker verband houdt met het aanbieden van goederen of diensten aan dergelijke betrokkenen of met het observeren van hun gedrag, dient de voor de verwerking verantwoordelijke een vertegenwoordiger aan te wijzen, tenzij de voor de verwerking verantwoordelijke is gevestigd in een derde land dat een passend beschermingsniveau waarborgt, de verwerking betrekking heeft op minder dan 5 000 betrokkenen in een achtereenvolgende periode van 12 maanden en er geen speciale categorieën persoonsgegevens worden verwerkt, de voor de voor de verwerking verantwoordelijke een kleine of middelgrote onderneming of een overheidsinstantie of –lichaam is, of de voor de verwerking verantwoordelijke dergelijke betrokkenen slechts incidenteel goederen of diensten aanbiedt. De vertegenwoordiger dient namens de voor de verwerking verantwoordelijke op te treden en kan door iedere toezichthoudende autoriteit worden benaderd. [Am. 39]

(64)  Om uit te maken of een voor de verwerking verantwoordelijke slechts incidenteel goederen en diensten aanbiedt aan betrokkenen die in de Unie wonen, dient te worden vastgesteld of uit de algemene activiteiten van de voor de verwerking verantwoordelijke duidelijk blijkt dat het aanbieden van goederen en diensten aan dergelijke betrokkenen slechts een nevenactiviteit is. [Am. 40]

(65)  Voor het aantonen van Om in staat te zijn om overeenstemming met deze verordening dient aan te tonen, moet de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker elke verwerking te documenteren. de nodige documentatie bijhouden om te voldoen aan de eisen die in deze verordening zijn vastgesteld. Elke voor de verwerking verantwoordelijke en elke verwerker dient ertoe te worden verplicht medewerking te verlenen aan de toezichthoudende autoriteit en deze documentatie op verzoek te verstrekken met het oog op het gebruik daarvan voor het toezicht op verwerkingsactiviteiten om de naleving van de verordening te beoordelen. Goede praktijken en naleving zijn echter van even groot belang en dienen evenveel aandacht te krijgen als de documenten als zodanig. [Am. 41]

(66)  Teneinde de veiligheid te waarborgen en te voorkomen dat verwerking plaatsvindt die strijdig is met deze verordening, dienen de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker de risico’s die de verwerking meebrengt te beoordelen en maatregelen te treffen om deze risico’s te beperken. Deze maatregelen dienen een passend niveau van veiligheid te waarborgen, rekening houdend met de stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging enerzijds en de risico’s die de verwerking en de aard van de te beschermen gegevens meebrengen anderzijds. Bij het vaststellen van technische normen en organisatorische maatregelen voor de veiligheid van de verwerking dient de Commissie technologische neutraliteit, interoperabiliteit en innovatie te bevorderen en zo nodig samen te werken worden bevorderd en dient samenwerking met derde landen zo nodig te worden aangemoedigd. [Am. 42]

(67)  Een inbreuk op de persoonlijke gegevens kan, wanneer dit probleem niet tijdig en op toereikende wijze wordt aangepakt, voor de betrokkene aanzienlijk economisch verlies en maatschappelijke schade, inclusief identiteitsfraude, tot gevolg hebben. Zodra een De voor de verwerking verantwoordelijke weet dat een dergelijke inbreuk heeft plaatsgevonden, dient hij de toezichthoudende autoriteit daarvan dan ook onverwijld, en waar mogelijk dit wil zeggen binnen 24 de 72 uur, op de hoogte te stellen. Wanneer dit niet binnen 24 uur kan worden gerealiseerd, In voorkomend geval dient de kennisgeving vergezeld te gaan van een verklaring voor de vertraging. Wanneer de inbreuk negatieve gevolgen kan hebben voor de persoonsgegevens, dienen de betrokkenen daarvan zonder onnodig uitstel in kennis te worden gesteld, zodat zij de nodige voorzorgsmaatregelen kunnen treffen. Een inbreuk moet worden geacht negatieve gevolgen te hebben voor de persoonsgegevens of de persoonlijke levenssfeer van een betrokkene, wanneer die inbreuk kan leiden tot bijvoorbeeld identiteitsdiefstal of ‑fraude, lichamelijke schade, ernstige vernedering of aantasting van de reputatie. De kennisgeving dient zowel de aard van de inbreuk in verband met persoonsgegevens te vermelden en aanbevelingen te geven over hoe de betrokkene mogelijke negatieve gevolgen kan beperken. De betrokkenen dienen zo snel als redelijkerwijs mogelijk is, in nauwe samenwerking met de toezichthoudende autoriteit en met inachtneming van de door haarzelf of andere relevante autoriteiten (zoals rechtshandhavingsautoriteiten) aangereikte richtsnoeren, in kennis te worden gesteld. Zo zouden betrokkenen bijvoorbeeld onverwijld in kennis moeten worden gesteld om hun de gelegenheid te bieden een onmiddellijke bedreiging te beperken, terwijl een langere termijn gerechtvaardigd kan zijn als er passende maatregelen moeten worden genomen tegen aanhoudende of soortgelijke inbreuken. [Am. 43]

(68)  Om te bepalen of een inbreuk op persoonsgegevens onverwijld aan de toezichthoudende autoriteit en de betrokkene is gemeld, dient te worden vastgesteld of de voor de verwerking verantwoordelijke passende technologische beschermingsmaatregelen en organisatorische maatregelen heeft genomen om onmiddellijk uit te maken of inbreuk op persoonsgegevens heeft plaatsgevonden en de toezichthoudende autoriteiten en de betrokkene zo snel mogelijk te informeren, voordat er persoonlijke of economische belangen worden geschaad, waarbij met name rekening dient te worden gehouden met de aard en ernst van de inbreuk op de persoonsgegevens en de gevolgen en negatieve effecten daarvan voor de betrokkene.

(69)  Bij de vaststelling van gedetailleerde regels betreffende het formaat en de procedures voor het melden van inbreuken in verband met persoonsgegevens dient de nodige aandacht te worden besteed aan de omstandigheden van de inbreuk, onder meer aan de vraag of de persoonsgegevens al dan niet met behulp van adequate technische beschermingsmaatregelen waren beschermd zodat de waarschijnlijkheid van identiteitsfraude of andere vormen van misbreuk in de praktijk beperkt was. Bovendien dient bij dergelijke regels en procedures rekening te worden gehouden met de gerechtvaardigde belangen van de rechtshandhavingsautoriteiten in gevallen waarin vroegtijdige verstrekking het onderzoek naar de omstandigheden van een inbreuk nodeloos zou hinderen.

(70)  Richtlijn 95/46/EG voorzag in een algemene verplichting om verwerking van persoonsgegevens aan de toezichthoudende autoriteiten te melden. Deze verplichting leidt tot administratieve en financiële lasten, maar heeft niet in alle gevallen bijgedragen tot betere bescherming van de persoonsgegevens. Derhalve dient deze ongedifferentieerde algemene kennisgevingsplicht te worden afgeschaft en te worden vervangen door doeltreffende procedures en mechanismen die gericht zijn op verwerkingsoperaties die naar hun aard, reikwijdte of doeleinden waarschijnlijk specifieke risico’s voor de rechten en vrijheden van betrokkenen meebrengen. In dergelijke gevallen dient de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker voorafgaand aan de verwerking een privacyeffectbeoordeling uit te voeren, waarbij met name wordt gekeken naar de geplande maatregelen, waarborgen en mechanismen voor het beschermen van persoonsgegevens en het aantonen dat aan deze verordening is voldaan.

(71)  Dit dient met name te gelden voor nieuw opgezette grootschalige bestanden die bedoeld zijn voor het verwerken van een aanzienlijke hoeveelheid persoonsgegevens op regionaal, nationaal of supranationaal niveau en waarvan een groot aantal betrokkenen gevolgen zou kunnen ondervinden.

(71 bis)  Privacyeffectbeoordelingen zijn de essentiële spil van elk duurzaam gegevensbeschermingskader en zorgen ervoor dat ondernemingen zich vanaf het allereerste begin bewust zijn van alle mogelijke gevolgen van hun gegevensverwerkingen. Indien privacyeffectbeoordelingen grondig worden uitgevoerd, kan de kans op gegevensinbreuk en inbreuk op de privacy verregaand worden beperkt. Effectbeoordelingen op het gebied van gegevensverwerking moeten dientengevolge consequent betrekking hebben op het beheer van de gehele levenscyclus van persoonsgegevens, vanaf verzameling tot aan verwerking tot aan verwijdering, waarbij de voorgenomen verwerkingen nauwkeurig worden beschreven, alsmede de risico's voor de rechten en vrijheden van betrokkenen, de voorgenomen maatregelen ter beteugeling van de risico's, de waarborgen, de veiligheidsmaatregelen en de mechanismen ter naleving van deze verordening. [Am. 44]

(71 ter)  Voor de verwerking verantwoordelijken dienen zich gedurende de hele levenscyclus van persoonsgegevens - van de vergaring via de verwerking tot de verwijdering ervan - te richten op de bescherming daarvan door vanaf het allereerste begin te investeren in een duurzaam kader voor gegevensbeheer en dit middels een uitgebreid nalevingsmechanisme ten uitvoer te leggen. [Am. 45]

(72)  Onder bepaalde omstandigheden kan het verstandig en nuttig zijn dat de privacyeffectbeoordeling zich niet beperkt tot een enkel project, bijvoorbeeld wanneer overheidsinstanties of ‑lichamen een gemeenschappelijk applicatie- of verwerkingsplatform willen opzetten of wanneer meerdere voor de verwerking verantwoordelijken van plan zijn een gemeenschappelijke applicatie- of verwerkingsomgeving in te voeren voor een hele bedrijfstak, of een segment daarvan, of voor een gangbare horizontale activiteit.

(73)  Privacyeffectbeoordelingen dienen te worden verricht door een overheidsinstantie of –lichaam, indien een dergelijke beoordeling niet al is uitgevoerd in het kader van de aanneming van de nationale wet waarop de vervulling van de taken van de overheidsinstantie of het overheidslichaam is gebaseerd en waarin de specifieke verwerking of reeks verwerkingen wordt geregeld. [Am. 46]

(74)  Wanneer een privacyeffectbeoordeling uitwijst dat verwerking bijvoorbeeld door het gebruik van specifieke nieuwe technologieën gepaard gaat met grote specifieke risico’s voor de rechten en vrijheden van betrokkenen, zoals het uitsluiten van personen van hun recht, dienen voor het begin van de verwerkingen de functionaris voor gegevensbescherming of de toezichthoudende autoriteiten te worden geraadpleegd over gevoelige activiteiten die mogelijk niet in overeenstemming zijn met deze verordening, en zijn voorstellen geboden om de situatie te verbeteren. Een dergelijke raadpleging van de toezichthoudende autoriteit dient ook te worden uitgevoerd in het kader van de voorbereiding van een door het nationale parlement aan te nemen maatregel of op basis van een dergelijke wettelijke maatregel, waarin de aard van de verwerking is omschreven en passende waarborgen zijn opgenomen. [Am. 47]

(74 bis)  Effectbeoordelingen kunnen alleen van nut zijn indien voor de verwerking verantwoordelijken ervoor zorgen dat zij de oorspronkelijk erin vervatte beloften naleven. Voor de verwerking verantwoordelijken moeten daarom periodieke evaluaties inzake gegevensbescherming uitvoeren waaruit blijkt dat de ingestelde mechanismen voor gegevensverwerking in overeenstemming zijn met de in de effectbeoordeling inzake gegevensbescherming gedane toezeggingen. Verder moet blijken dat de voor de verwerking verantwoordelijke in staat is de onafhankelijke keuzes van de betrokkenen te eerbiedigen. Indien er inconsistenties uit de evaluatie blijken, dienen deze bovendien in de evaluatie te worden uitgelicht en moeten er aanbevelingen worden gedaan voor het bewerkstelligen van volledige naleving. [Am. 48]

(75)  Wanneer de verwerking wordt uitgevoerd in de overheidssector of wanneer de verwerking in de particuliere sector wordt uitgevoerd door een grote onderneming betrekking heeft op meer dan 5 000 betrokkenen binnen een periode van 12 maanden, of wanneer de kernactiviteiten, ongeacht de grootte van de onderneming, verwerkingen omvatten van gevoelige gegevens, of verwerkingen die regelmatig en stelselmatig toezicht vereisen, dient iemand de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker bij te staan bij het toezicht op de interne naleving van deze verordening. Wanneer wordt nagegaan of gegevens over een groot aantal betrokkenen worden verwerkt, moet geen rekening worden gehouden met gearchiveerde gegevens die dusdanig beperkt zijn dat ze niet vallen onder de normale toegangs- en verwerkingsactiviteiten van de voor de verwerking verantwoordelijke en niet langer kunnen worden gewijzigd. Dergelijke functionarissen voor gegevensbescherming dienen in staat te zijn hun taken en verplichtingen onafhankelijk te vervullen, of zij nu in dienst van de voor de verwerking verantwoordelijke zijn of niet en of zij deze opdracht nu voltijds uitvoeren of niet, en ze dienen te genieten van speciale bescherming tegen ontslag. De uiteindelijke verantwoordelijkheid moet bij de leiding van een organisatie blijven berusten. De functionaris voor gegevensbescherming moet met name worden geraadpleegd voordat systemen voor de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens worden ontworpen, aangekocht, ontwikkeld en opgezet, om de beginselen van privacy by design en privacy by default te kunnen naleven. [Am. 49]

(75 bis)  De functionaris voor gegevensbescherming dient ten minste over de volgende kwalificaties te beschikken: brede kennis van de inhoud en toepassing van de wet inzake gegevensbescherming, met inbegrip van technische en organisatorische maatregelen en procedures; deskundig betreffende de technische vereisten voor privacy by design, privacy by default en gegevensbeveiliging; sectorspecifieke kennis in overeenstemming met de grootte van de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker en de gevoeligheid van de te verwerken gegevens; het vermogen om inspecties en raadplegingen te verrichten, om documentatie te verzamelen en logbestanden te analyseren; en het vermogen om met werknemersvertegenwoordigers te werken. De voor de verwerking verantwoordelijke moet de functionaris voor gegevensbescherming de kans bieden deel te nemen aan voortgezette opleiding om de gespecialiseerde kennis te onderhouden die hij of zij nodig heeft bij de uitvoering van zijn of haar taken. Om tot functionaris voor gegevensbescherming aangewezen te worden is het niet absoluut noodzakelijk dat de respectieve functionaris zich voltijds van zijn taken kwijt. [Am. 50]

(76)  Verenigingen en andere organen die categorieën van voor de verwerking verantwoordelijken of verwerkers vertegenwoordigen, dienen te worden aangemoedigd om, na raadpleging van de vertegenwoordigers van de werknemers, gedragscodes op te stellen, binnen de grenzen van deze verordening, teneinde de doeltreffende uitvoering van deze verordening in de praktijk te bevorderen, rekening houdend met het specifieke karakter van de verwerkingen in sommige sectoren. Zulke codes moeten het voor de sector eenvoudiger maken om deze verordening na te leven. [Am. 51]

(77)  Teneinde de transparantie en naleving van deze verordening te versterken, dient het instellen van certificeringsmechanismen en gegevensbeschermingszegels en ‑merktekens gestandaardiseerde merktekens te worden bevorderd, zodat betrokkenen snel, betrouwbaar en controleerbaar het beschermingsniveau van relevante producten en diensten kunnen beoordelen. Een "Europese Gegevensbeschermingszegel" dient op Europees niveau te worden ingevoerd om vertrouwen te scheppen bij betrokkenen, alsmede rechtszekerheid te bieden aan de voor de verwerking verantwoordelijken en tegelijkertijd Europese gegevensbeschermingsnormen te exporteren zodat niet-Europese bedrijven dankzij hun certificering makkelijker toe kunnen treden tot Europese markten. [Am. 52]

(78)  Grensoverschrijdend verkeer van persoonsgegevens is noodzakelijk voor de ontwikkeling van het internationale handelsverkeer en de internationale samenwerking. De groei van dit verkeer brengt nieuwe uitdagingen en aandachtspunten mee met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens. Wanneer persoonsgegevens echter van de Unie naar derde landen of internationale organisaties worden overgedragen, mag dit niet ten koste gaan van het beschermingsniveau waarvan personen in de Unie door deze verordening verzekerd zijn. Doorgifte naar derde landen mag in ieder geval alleen plaatsvinden in volledige overeenstemming met deze verordening.

(79)  Deze verordening doet geen afbreuk aan internationale overeenkomsten die de Unie en derde landen hebben gesloten om de doorgifte van persoonsgegevens te regelen en waarin passende waarborgen voor de betrokkenen zijn opgenomen die zorgen voor een passende mate van bescherming van de grondrechten van burgers. [Am. 53]

(80)  De Commissie kan besluiten, met rechtskracht voor de gehele Unie, dat bepaalde derde landen, of een gebied of een verwerkingssector in een derde land, of een internationale organisatie een passend niveau van bescherming van persoonsgegevens bieden, en daarmee in de gehele Unie rechtszekerheid en eenvormigheid verschaffen ten aanzien van derde landen of internationale organisaties die geacht worden een dergelijk beschermingsniveau te bieden. In zulke gevallen mogen persoonsgegevens naar de betrokken landen worden doorgegeven zonder dat verdere toestemming noodzakelijk is. De Commissie kan eveneens besluiten om, nadat zij het derde land daarvan in kennis heeft gesteld en haar beweegredenen volledig heeft toegelicht, een dergelijk besluit in te trekken. [Am. 54]

(81)  Overeenkomstig de fundamentele waarden waarop de Unie is gegrondvest, in het bijzonder de bescherming van de mensenrechten, dient de Commissie bij haar beoordeling van het derde land in aanmerking te nemen in welke mate de rechtsstaat, de toegang tot de rechter en de internationale mensenrechtennormen in het derde land worden geëerbiedigd.

(82)  De Commissie kan tevens besluiten dat een derde land, een gebied of een verwerkingssector in een derde land, of een internationale organisatie geen passend beschermingsniveau waarborgt. Wetgeving die voorziet in extraterritoriale toegang tot in de Unie verwerkte persoonsgegevens zonder toestemming krachtens het recht van de Unie of van de lidstaat, dient te worden beschouwd als een teken van een gebrekkig beschermingsniveau. De doorgifte van persoonsgegevens naar dat derde land dient dan te worden verboden. Er dient te worden geregeld dat er in die gevallen overleg plaatsvindt tussen de Commissie en de betrokken derde landen en internationale organisaties. [Am. 55]

(83)  Indien er geen besluit is genomen waarbij een beschermingsniveau passend wordt verklaard, dient de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker maatregelen te nemen om het ontoereikende niveau van gegevensbescherming in een derde land te verhelpen door middel van passende waarborgen voor de betrokkenen. Dergelijke passende maatregelen kunnen erin bestaan gebruik te maken van bindende bedrijfsvoorschriften, modelbepalingen inzake gegevensbescherming die zijn vastgesteld door de Commissie, modelbepalingen inzake gegevensbescherming die zijn vastgesteld door een toezichthoudende autoriteit of contractbepalingen die zijn goedgekeurd door een toezichthoudende autoriteit. of andere geschikte en evenredige maatregelen die gerechtvaardigd zijn in het licht van alle omstandigheden van een gegevensbewerking of een reeks van gegevensbewerkingen en die zijn goedgekeurd door een toezichthoudende autoriteit Deze passende waarborgen moeten de eerbiediging van de rechten van betrokkenen handhaven op een manier die passend is voor verwerkingen binnen de EU, in het bijzonder met betrekking tot doelbinding, recht tot toegang, rectificatie, uitwissing en schadevergoeding. Deze waarborgen moeten met name zorgen voor de naleving van de beginselen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, de rechten van de betrokkene waarborgen, zorgen voor effectieve vorderingsmechanismen, zorgen voor de naleving van de beginselen inzake privacy by design en by default en het bestaan van een functionaris voor gegevensbescherming verzekeren. [Am. 56]

(84)  Dat de voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker kan gebruikmaken van modelbepalingen inzake gegevensbescherming die zijn vastgesteld door de Commissie of een toezichthoudende autoriteit, dient niet in te houden dat hij de modelbepalingen inzake gegevensbescherming niet in een bredere overeenkomst mag opnemen of geen andere bepalingen of bijkomende waarborgen mag toevoegen, mits deze niet direct of indirect in tegenspraak zijn met de door de Commissie of een toezichthoudende autoriteit vastgestelde standaardcontractbepalingen en geen afbreuk doen aan de grondrechten of fundamentele vrijheden van de betrokkenen. De door de Commissie vastgestelde modelbepalingen inzake gegevensbescherming kunnen betrekking hebben op verschillende situaties, met name op overdrachten van voor de verwerking verantwoordelijken die in de Unie gevestigd zijn naar voor de verwerking verantwoordelijken die buiten de Unie gevestigd zijn en van voor de verwerking verantwoordelijken die in de Unie gevestigd zijn naar verwerkers, met inbegrip van subverwerkers, die buiten de Unie gevestigd zijn. Voor de verwerking verantwoordelijken en verwerkers moeten worden aangemoedigd om nog striktere waarborgen te bieden via bijkomende contractuele verplichtingen die de standaardclausules inzake gegevensbescherming aanvullen. [Am. 57]

(85)  Een bedrijfsconcern dient voor zijn internationale doorgiften uit de Unie naar organisaties binnen hetzelfde bedrijfsconcern te kunnen gebruikmaken van goedgekeurde bindende bedrijfsregels, mits daarin bepaalde alle essentiële beginselen en afdwingbare rechten zijn vastgelegd die passende waarborgen bieden ten aanzien van de doorgifte of categorieën van doorgiften van persoonsgegevens. [Am. 58]

(86)  Doorgifte dient mogelijk te zijn in bepaalde gevallen waarin de betrokkene daartoe toestemming heeft gegeven, wanneer de doorgifte nodig is in het kader van een overeenkomst of van een rechtsvordering, wanneer in het recht van de Unie of van de lidstaat vastgelegde gewichtige redenen van algemeen belang zulks vereisen, of wanneer het gaat om een doorgifte uit een bij de wet ingesteld register dat bedoeld is voor raadpleging door het publiek of personen met een gerechtvaardigd belang. In het laatste geval dient bij een dergelijke doorgifte niet de totaliteit van de in dit register opgenomen gegevens of categorieën gegevens te worden verstrekt en wanneer een register bedoeld is voor raadpleging door personen met een gerechtvaardigd belang, dient de doorgifte slechts plaats te vinden op verzoek van deze personen of wanneer de gegevens voor hen zijn bestemd, waarbij ten volle rekening wordt gehouden met de belangen en de grondrechten van de betrokkene. [Am. 59]

(87)  Deze afwijkingen dienen met name te gelden voor gegevensdoorgiften die nodig zijn op grond van gewichtige redenen van algemeen belang, zoals internationale gegevensuitwisselingen tussen mededingingsautoriteiten, belasting- of douanediensten, financiële toezichthoudende autoriteiten, diensten met bevoegdheid op het gebied van de sociale zekerheid of de autoriteiten volksgezondheid, of de overheidsinstellingen belast met de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten, waaronder de voorkoming van witwassen en de bestrijding van terrorismefinanciering. Doorgifte van persoonsgegevens dient ook als rechtmatig te worden beschouwd wanneer deze nodig is voor de bescherming van een belang dat essentieel is voor het leven van de betrokkene of dat van een andere persoon, indien de betrokkene niet in staat is zijn toestemming te geven. Het doorgeven van persoonsgegevens voor zulke belangrijke doeleinden van algemeen belang mag enkel gebeuren voor occasionele doorgiften. Alle omstandigheden van de doorgifte moeten in elk afzonderlijk geval grondig worden overwogen. [Am. 60]

(88)  Doorgiften die niet als frequent of massaal kunnen worden aangemerkt, dienen ook mogelijk te zijn voor gerechtvaardigde belangen van door de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker, indien hij alle omstandigheden in verband met de gegevensdoorgifte heeft beoordeeld. Met betrekking tot de verwerking voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden dient rekening te worden gehouden met de gewettigde verwachting van de maatschappij dat er wordt gestreefd naar vermeerdering van kennis. [Am. 61]

(89)  Wanneer de Commissie niet heeft besloten of het niveau van gegevensbescherming in een derde land passend is, dient de voor de verwerking verantwoordelijke in elk geval gebruik te maken van oplossingen die de betrokkenen ook na de doorgifte van hun gegevens op een juridisch bindende manier verzekeren van de rechten en waarborgen die in de Unie gelden voor gegevensverwerking, voor zover de verwerking niet massaal, steeds terugkerend en structureel is. Die verzekering dient financiële schadeloosstelling te omvatten bij verlies, onbevoegde toegang of verwerking van de gegevens en een verplichting, ongeacht de nationale wetgeving, om volledige informatie te verstrekken betreffende elke toegang tot de gegevens door overheidsinstanties in het derde land. [Am. 62]

(90)  Sommige derde landen stellen wetten, bestuursrechtelijke bepalingen en andere rechtsvoorschriften vast waarmee wordt beoogd de gegevensverwerkingsactiviteiten van natuurlijke en rechtspersonen die onder de jurisdictie van de lidstaten vallen, rechtstreeks te regelen. De extraterritoriale toepassing van deze wetten, bestuursrechtelijke bepalingen en andere rechtsvoorschriften kan in strijd zijn met het internationaal recht en een belemmering vormen voor de bij deze verordening gegarandeerde bescherming van personen in de Unie. Doorgiften dienen alleen te kunnen plaatsvinden wanneer wordt voldaan aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld aan doorgifte naar derde landen. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer verstrekking nodig is voor een algemeen belang dat erkend is in het Unierecht of in het recht van de lidstaat waarvan de voor de verwerking verantwoordelijke onderdaan is. Het is aan de Commissie om door middel van een gedelegeerde handeling vast te stellen wanneer er sprake is van zwaarwegende algemene belangen. Wanneer voor de verwerking verantwoordelijken of verwerkers worden geconfronteerd met tegenstrijdige nalevingseisen tussen de jurisdictie van de Unie enerzijds en die van een derde land anderzijds, moet de Commissie ervoor zorgen dat het recht van de Unie te allen tijde prevaleert. De Commissie moet de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker richtsnoeren bieden en bijstand verlenen en het conflict omtrent de rechtsbevoegdheid met het derde land in kwestie proberen op te lossen. [Am. 63]

(91)  Bij grensoverschrijdend verkeer van persoonsgegevens kan het voor personen moeilijker worden om hun gegevensbeschermingsrechten uit te oefenen, met name teneinde zich te beschermen tegen onrechtmatig gebruik of onrechtmatige verstrekking van die informatie. Bovendien kan het voor toezichthoudende autoriteiten onmogelijk worden om klachten te behandelen of onderzoek te verrichten met betrekking tot activiteiten in het buitenland. Daarnaast kunnen hun mogelijkheden tot grensoverschrijdende samenwerking worden belemmerd door ontoereikende preventieve of corrigerende bevoegdheden, inconsistente rechtskaders en praktische obstakels, zoals beperkte middelen. Nauwere samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten op het gebied van gegevensbescherming dient daarom te worden bevorderd met het oog op de uitwisseling van informatie met soortgelijke instanties in het buitenland.

(92)  Het is voor de bescherming van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens van wezenlijk belang dat in elke lidstaat een toezichthoudende autoriteit wordt ingesteld die haar taken volstrekt onafhankelijk uitvoert. De lidstaten hebben de mogelijkheid om in overeenstemming met hun constitutionele, organisatorische en bestuurlijke structuur meer dan één toezichthoudende autoriteit in te stellen. Een autoriteit dient te beschikken over passende financiële en personele middelen om haar opdracht volledig te vervullen, rekening houdend met de omvang van de bevolking en het volume van de verwerking van persoonsgegevens. [Am. 64]

(93)  Wanneer een lidstaat meerdere toezichthoudende autoriteiten instelt, dient die lidstaat bij wet mechanismen in te stellen om ervoor te zorgen dat de toezichthoudende autoriteiten effectief deelnemen aan de conformiteitstoetsing. De betrokken lidstaat dient met name de toezichthoudende autoriteit aan te wijzen die optreedt als enig contactpunt voor de effectieve deelname van die autoriteiten aan de toetsing, teneinde een vlotte en soepele samenwerking met andere toezichthoudende autoriteiten, het Europees Comité voor gegevensbescherming en de Commissie te verzekeren.

(94)  Iedere toezichthoudende autoriteit dient te beschikken over passende financiële en personele middelen, met bijzondere aandacht voor de passende technische en juridische vaardigheden van het personeel, en de huisvesting en infrastructuur die noodzakelijk zijn om haar taken, waaronder die in het kader van wederzijdse bijstand en samenwerking met andere toezichthoudende autoriteiten in de Unie, effectief uit te voeren. [Am. 65]

(95)  De algemene voorwaarden voor de leden van de toezichthoudende autoriteit dienen in elke lidstaat bij wet te worden vastgesteld en dienen met name te bepalen dat de leden hetzij door het parlement, hetzij of door de regering van de lidstaat worden benoemd, waarbij de mogelijkheid van politieke inmenging tot een minimum moet worden beperkt, en voorschriften te bevatten inzake de persoonlijke kwalificaties van de leden, het voorkomen van belangenverstrengeling en de positie van de leden. [Am. 66]

(96)  De toezichthoudende autoriteiten dienen toezicht te houden op de toepassing van de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen en bij te dragen tot de consequente toepassing daarvan in de gehele Unie, teneinde natuurlijke personen te beschermen in verband met de verwerking van hun persoonsgegevens en het vrije verkeer van persoonsgegevens binnen de interne markt te vergemakkelijken. Daartoe dienen de toezichthoudende autoriteiten met elkaar en met de Commissie samen te werken.

(97)  Wanneer de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de activiteiten van een vestiging van een voor de verwerking verantwoordelijke of een verwerker in de Unie in meer dan één lidstaat plaatsvindt, dient één enkele toezichthoudende autoriteit, bevoegd te zijn het voorkomen van belangenvermenging voor en als de uitoefening van autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op de activiteiten van de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker in de hele Unie en de daarmee samenhangende besluiten te nemen, teneinde de consequente toepassing van de richtlijn te bevorderen, rechtszekerheid te bieden en de administratieve belasting voor dergelijke voor de verwerking verantwoordelijken en verwerkers te verminderen. [Am. 67]

(98)  De bevoegde leidende autoriteit die een dergelijk éénloketsysteem aanbiedt, dient de toezichthoudende autoriteit te zijn van de lidstaat waar de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker zijn belangrijkste vestiging heeft of zijn vertegenwoordiger. Het Europees Comité voor gegevensbescherming kan via de conformiteitstoetsing in bepaalde gevallen op vraag van een bevoegde autoriteit de hoofdautoriteit aanwijzen. [Am. 68]

(98 bis)  Betrokkenen van wie persoonsgegevens worden verwerkt door een voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker in een andere lidstaat, moeten de mogelijkheid hebben zich tot de toezichthoudende autoriteit van hun keuze te richten. De hoofdautoriteit voor de gegevensbescherming moet haar activiteiten met die van de andere betrokken autoriteiten coördineren. [Am. 69]

(99)  Hoewel deze verordening ook van toepassing is op de activiteiten van nationale gerechtelijke instanties, dient de bevoegdheid van de toezichthoudende autoriteiten zich niet uit te strekken tot de verwerking van persoonsgegevens door die instanties in het kader van hun gerechtelijke taken, zulks om de onafhankelijkheid van de rechter bij de uitvoering van gerechtelijke taken te vrijwaren. Deze ontheffing dient echter strikt beperkt te blijven tot daadwerkelijke gerechtelijke activiteiten in het kader van rechtszaken en niet te gelden voor andere activiteiten die rechters overeenkomstig het nationale recht verrichten.

(100)  Met het oog op een consequent toezicht en de eenvormige handhaving van deze richtlijn in de gehele Unie dienen de toezichthoudende autoriteiten in alle lidstaten dezelfde taken en effectieve bevoegdheden te hebben, waaronder de bevoegdheid om onderzoek te verrichten en juridisch bindend op te treden, besluiten te nemen en sancties op te leggen, in het bijzonder bij klachten van personen, alsook de bevoegdheid om in rechte op te treden. De toezichthoudende autoriteiten dienen hun onderzoeksbevoegdheden met betrekking tot toegang tot lokalen uit te oefenen conform het Unierecht en het recht van de lidstaten. Dit geldt met name voor de verplichting van voorafgaande toestemming van een rechterlijke instantie.

(101)  Iedere toezichthoudende autoriteit dient kennis te nemen van klachten die door een betrokkene of een vereniging die optreedt in het algemeen belang zijn ingediend en de zaak te onderzoeken. Het onderzoek dat naar aanleiding van een klacht wordt uitgevoerd, heeft een voor het specifieke geval passende reikwijdte en kan worden onderworpen aan rechterlijke toetsing. De toezichthoudende autoriteit dient de betrokkene of de vereniging binnen een redelijke termijn in kennis te stellen van de voortgang en het resultaat van de klacht. Indien de zaak verder onderzoek of coördinatie met een andere toezichthoudende autoriteit vereist, dient de betrokkene tussentijdse informatie te worden verstrekt. [Am. 70]

(102)  De toezichthoudende autoriteiten dienen bij voorlichtingsactiviteiten voor het publiek specifieke maatregelen te nemen voor de voor de verwerking verantwoordelijken en de verwerkers.

(103)  De toezichthoudende autoriteiten dienen elkaar wederzijdse bijstand te verlenen bij de uitvoering van hun taken met het oog op de conformiteit van de toepassing en handhaving van deze verordening binnen de interne markt.

(104)  Iedere toezichthoudende autoriteit dient het recht te hebben om deel te nemen aan gezamenlijke operaties van toezichthoudende autoriteiten. Iedere aangezochte toezichthoudende autoriteit dient verplicht te zijn binnen een vastgestelde termijn op het verzoek te reageren.

(105)  Om te verzekeren dat deze verordening in de gehele Unie consequent wordt toegepast, dient een conformiteitstoetsing te worden vastgesteld voor samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten en met de Commissie. Deze toetsing dient met name te worden toegepast wanneer een toezichthoudende autoriteit voornemens is een maatregel te nemen inzake verwerkingen die betrekking hebben op het aanbieden van goederen of diensten aan betrokkenen in meerdere lidstaten of op het toezicht op dergelijke betrokkenen, of die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor het vrije verkeer van persoonsgegevens. Het dient ook van toepassing te zijn wanneer een toezichthoudende autoriteit of de Commissie verzoekt om de aangelegenheid aan de conformiteitstoetsing te onderwerpen. Bovendien dienen de betrokkenen het recht te hebben een consequente toepassing te eisen indien zij van oordeel zijn dat een door een gegevensbeschermingsautoriteit van een lidstaat genomen maatregel niet aan het criterium van een consequente toepassing voldoet. Deze toetsing dient geen afbreuk te doen aan maatregelen die de Commissie kan nemen in de uitoefening van de bevoegdheden die haar bij de Verdragen zijn toegekend. [Am. 71]

(106)  Bij de toepassing van de conformiteitstoetsing dient het Europees Comité voor gegevensbescherming binnen een bepaalde termijn een advies uitbrengen, indien een gewone meerderheid van stemmen van zijn leden daartoe beslist of indien een toezichthoudende autoriteit of de Commissie daarom verzoekt.

(106 bis)  Om ervoor te zorgen dat deze verordening consistent wordt toegepast, kan het Europees Comité voor gegevensbescherming in afzonderlijke gevallen een besluit vaststellen dat bindend is voor de bevoegde toezichthoudende autoriteiten. [Am. 72]

(107)  Teneinde ervoor te zorgen dat de bepalingen van deze verordening worden nageleefd, kan de Commissie hierover een advies uitbrengen of een besluit vaststellen waarbij de toezichthoudende autoriteit wordt verplicht haar ontwerpmaatregel in te trekken. [Am. 73]

(108)  Er kan dringend moeten worden opgetreden om de belangen van de betrokkenen te beschermen, met name wanneer het gevaar bestaat dat de handhaving van een recht van een betrokkene aanzienlijk zou kunnen worden belemmerd. Derhalve dient een toezichthoudende autoriteit de mogelijkheid te hebben om bij het verrichten van de conformiteitstoetsing voorlopige maatregelen met een bepaalde geldigheidsduur vast te stellen.

(109)  De verrichting van deze toetsing dient een voorwaarde te zijn voor de rechtsgeldigheid en handhaving van het betrokken besluit door een toezichthoudende autoriteit. In andere gevallen van grensoverschrijdende relevantie kunnen de betrokken toezichthoudende autoriteiten op bilaterale of multilaterale basis wederzijdse bijstand en gezamenlijke onderzoeken uitvoeren zonder dat de conformiteitstoetsing hoeft te worden verricht.

(110)  Op het niveau van de Unie dient een Europees Comité voor gegevensbescherming te worden ingesteld. Dit comité dient de bij artikel 29 van Richtlijn 95/46/EG opgerichte Groep voor de bescherming van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens te vervangen. Het dient te bestaan uit de hoofden van de toezichthoudende autoriteit van iedere lidstaat en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. De Commissie dient deel te nemen aan zijn activiteiten. Het Europees Comité voor gegevensbescherming dient bij te dragen tot de consistente toepassing van deze richtlijn in de Unie, onder meer door de Commissie instellingen van de Unie advies te verlenen en de samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten in de Unie, met inbegrip van de coördinatie van gezamenlijke operaties, te bevorderen. Het Europees Comité voor gegevensbescherming dient bij de uitvoering van zijn taken onafhankelijk op te treden. Het Europees Comité voor gegevensbescherming dient de dialoog met de betrokken belanghebbenden, zoals verenigingen van betrokkenen, consumentenorganisaties, voor de verwerking verantwoordelijken en andere relevante belanghebbenden en deskundigen, te versterken. [Am. 74]

(111)  Iedere betrokkene dient Betrokkenen dienen het recht te hebben om een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit in een lidstaat en een effectief beroep in rechte in te stellen overeenkomstig artikel 47 van het Handvest, indien hij meent indien zij menen dat inbreuk is gemaakt op zijn hun rechten uit hoofde van deze verordening of indien de toezichthoudende autoriteit niet optreedt naar aanleiding van een klacht of indien deze niet optreedt wanneer zulk optreden noodzakelijk is ter bescherming van de rechten van de betrokkene. [Am. 75]

(112)  Alle organen, organisaties of verenigingen die de bescherming van de rechten en belangen van betrokkenen in verband met de bescherming van hun persoonsgegevens tot doel hebben handelen in het algemeen belang en die volgens het recht van een lidstaat zijn opgericht, dienen het recht te hebben om een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit of namens betrokkenen , door wie zij naar behoren zijn gemachtigd met hun toestemming, of het recht op beroep in rechte uit te oefenen en indien ze hiervoor gemachtigd zijn door de betrokkene, of om onafhankelijk van een klacht van een betrokkene zelf een klacht in te dienen indien zij menen dat zich een inbreuk op persoonsgegevens deze verordening heeft voorgedaan. [Am. 76]

(113)  Iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon dient het recht te hebben om tegen hem betreffende besluiten van een toezichthoudende autoriteit een beroep in rechte in te stellen. Een vordering tegen een toezichthoudende autoriteit moet worden ingesteld bij de gerechten van de lidstaat waar de toezichthoudende autoriteit gevestigd is.

(114)  Teneinde de juridische bescherming van de betrokkene te beschermen wanneer de bevoegde toezichthoudende autoriteit is gevestigd in een andere lidstaat dan die waar de betrokkene woont, kan de betrokkene alle organen, organisaties of verenigingen die de bescherming van de rechten en belangen van betrokkenen handelen in verband met de bescherming van hun persoonsgegevens tot doel hebben, vragen om namens hem in het algemeen belang, machtigen om in de andere lidstaat tegen de bevoegde toezichthoudende autoriteit een vordering in te stellen. [Am. 77]

(115)  Wanneer de bevoegde toezichthoudende autoriteit in een andere lidstaat is gevestigd en niet optreedt of onvoldoende maatregelen heeft getroffen naar aanleiding van een klacht, kan de betrokkene de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat waar hij gewoonlijk verblijft, verzoeken om tegen die bevoegde toezichthoudende autoriteit een vordering in te stellen bij de bevoegde gerechtelijke instantie in de andere lidstaat. Dit is niet van toepassing op personen die niet in de EU verblijven. De beslissing of het passend is om gevolg te geven aan het verzoek, is aan de aangezochte toezichthoudende autoriteit en kan worden onderworpen aan rechterlijke toetsing. [Am. 78]

(116)  Voor procedures tegen een voor de verwerking verantwoordelijke of een verwerker dient de verzoeker te kunnen kiezen om de zaak aanhangig te maken bij een rechter in de lidstaat waar de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker een vestiging heeft, of of, in ingeval van verblijf in de Unie, dit te doen in de lidstaat waar de betrokkene woont, tenzij de voor de verwerking verantwoordelijke een overheidsinstantie van de Unie of van een lidstaat is die krachtens overheidsbevoegdheid handelt. [Am. 79]

(117)  De rechters dienen te worden verplicht contact met elkaar op te nemen, wanneer er aanwijzingen zijn dat er parallelle procedures aanhangig zijn bij rechters in andere lidstaten. De rechters dienen de mogelijkheid te hebben een zaak op te schorten indien in een andere lidstaat een parallelle zaak aanhangig is. De lidstaten dienen erop toe te zien dat bij rechtsgedingen, met het oog op hun effectiviteit, snel maatregelen kunnen worden getroffen om inbreuken op deze verordening te doen eindigen of te voorkomen.

(118)  Iedere schade, ongeacht het materiële of immateriële schade betreft, die betrokkenen ten gevolge van een onrechtmatige verwerking kunnen lijden, moet worden vergoed door de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker, die alleen van zijn aansprakelijkheid kan worden vrijgesteld indien hij bewijst dat het schade veroorzakende feit hem niet kan worden toegerekend, wat met name het geval is wanneer hij aantoont dat er sprake is van een fout van de betrokkene of van overmacht. [Am. 80]

(119)  Er moet worden voorzien in sancties jegens iedere persoon, ongeacht of deze onder het publiekrecht dan wel onder het privaatrecht valt, die deze verordening niet naleeft. De lidstaten dienen erop toe te zien dat de sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en alle maatregelen te nemen om de sancties ten uitvoer te leggen. Voor de regels inzake sancties dienen passende procedurele waarborgen te gelden overeenkomstig de algemene beginselen van het recht van de Unie en het Handvest, met inbegrip van de beginselen met betrekking tot het recht op een effectief beroep in rechte, een eerlijke rechtsbedeling en het beginsel "ne bis in idem". [Am. 81]

(119 bis)  De lidstaten dienen bij het opleggen van sancties de passende procedurele waarborgen volledig te eerbiedigen, met inbegrip van het recht op een effectief beroep in rechte, een eerlijke rechtsbedeling en het beginsel "ne bis in idem". [Am. 82]

(120)  Teneinde de administratieve sancties tegen inbreuken op deze verordening te versterken en te harmoniseren dient iedere toezichthoudende autoriteit bevoegd te zijn om administratieve overtredingen te bestraffen. In deze verordening dienen de overtredingen te worden benoemd en maxima te worden vastgesteld voor de daaraan verbonden administratieve geldboeten, die evenredig moeten zijn met de betrokken situatie en per afzonderlijk geval dienen te worden bepaald, met inachtneming van met name de aard, de ernst en de duur van de inbreuk. De conformiteitstoetsing kan ook worden gebruikt met betrekking tot verschillen bij de toepassing van administratieve sancties.

(121)  Voor Telkens als dat nodig is, dienen voor de verwerking van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke doeleinden of voor artistieke en literaire doeleinden dient te worden voorzien in uitzonderingen op of afwijkingen van een aantal bepalingen van deze verordening te gelden teneinde het recht op bescherming van persoonsgegevens te verzoenen met de regels betreffende de vrijheid van meningsuiting, inzonderheid het recht om inlichtingen te ontvangen of te verstrekken, zoals dat met name bij artikel 11 van het Handvest wordt gewaarborgd. Dit dient met name voor de verwerking van persoonsgegevens voor audiovisuele doeleinden en in nieuws- en persarchieven te gelden. Derhalve dienen de lidstaten wettelijke maatregelen te treffen om de uitzonderingen en beperkingen vast te stellen die nodig zijn voor een juiste balans tussen deze grondrechten. De lidstaten dienen dergelijke uitzonderingen en afwijkingen vast te stellen met betrekking tot de algemene beginselen, de rechten van betrokkenen, de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker, de doorgifte van gegevens naar derde landen of internationale organisaties, de onafhankelijke toezichthoudende autoriteiten en samenwerking en conformiteit, en betreffende specifieke situaties op het gebied van gegevensverwerking. Zulks mag de lidstaten er evenwel niet toe bewegen te voorzien in uitzonderingen op de andere bepalingen van deze verordening. Gelet op het belang van het recht van vrijheid van meningsuiting in elke democratische samenleving, dienen begrippen die betrekking hebben op die vrijheid, zoals journalistiek, ruim te worden uitgelegd. Voor de in het kader van deze verordening vast te stellen uitzonderingen en afwijkingen dienen de lidstaten interpreteren zodat ze alle activiteiten derhalve als “journalistiek” aan te merken, indien deze activiteiten omvatten die gericht zijn op de bekendmaking aan het publiek van informatie, meningen of ideeën tot doel hebben, ongeacht het voor de doorgifte gebruikte medium, eveneens rekening houdend met de technologische ontwikkeling. Het hoeft niet noodzakelijkerwijs om activiteiten van mediaondernemingen te gaan en zij kunnen met of zonder winstoogmerk worden uitgevoerd. [Am. 83]

(122)  Voor de verwerking van persoonsgegevens betreffende de gezondheid, als een speciale categorie gegevens waarvoor betere bescherming is vereist, kunnen in verband met het belang van personen en de samenleving als geheel vaak gegronde redenen worden aangevoerd, zoals met name het waarborgen van de continuïteit van grensoverschrijdende gezondheidszorg. Derhalve dient deze verordening te voorzien in geharmoniseerde voorwaarden voor de verwerking van persoonsgegevens betreffende de gezondheid, met specifieke en passende waarborgen voor de bescherming van de grondrechten en de persoonsgegevens. Dit houdt ook in dat personen het recht dienen te hebben op toegang tot de persoonsgegevens betreffende hun gezondheid, zoals de gegevens in hun medische dossier, dat informatie bevat over diagnoses, onderzoeksuitslagen, beoordelingen door behandelend artsen en verrichte behandelingen en ingrepen.

(122 bis)   Een gezondheidswerker die persoonsgegevens betreffende de gezondheid verwerkt, dient waar mogelijk geanonimiseerde gegevens of gegevens onder pseudoniem te ontvangen, zodat de identiteit van de betrokkene alleen voor de huisarts of de specialist bekend is die om verwerking van die gegevens heeft verzocht. [Am. 84]

(123)  Het kan om redenen van algemeen belang op het gebied van de volksgezondheid nodig zijn om persoonsgegevens over gezondheid zonder toestemming van de betrokkene te verwerken. In dat verband dient “volksgezondheid” overeenkomstig de definitie van Verordening (EG) nr. 1338/2008 van het Europees Parlement en de Raad(11) van 16 december 2008 betreffende communautaire statistieken over de volksgezondheid en de gezondheid en veiligheid op het werk te worden uitgelegd als alle elementen in verband met de gezondheid, namelijk gezondheidstoestand, inclusief morbiditeit en beperkingen, de determinanten die een effect hebben op die gezondheidstoestand, de behoeften aan gezondheidszorg, middelen ten behoeve van de gezondheidszorg, de verstrekking van en de universele toegang tot gezondheidszorg, alsmede de uitgaven voor en de financiering van de gezondheidszorg, en de doodsoorzaken. Dergelijke verwerking van persoonsgegevens over gezondheid om redenen van algemeen belang mag er niet toe te leiden dat persoonsgegevens door derden zoals werkgevers, verzekeringsmaatschappijen en banken voor andere doeleinden worden verwerkt. [Am. 85]

(123 bis)   De verwerking van persoonsgegevens betreffende de gezondheid, als een bijzondere categorie gegevens, kan noodzakelijk zijn voor historisch, statistisch of wetenschappelijk onderzoek. Daarom is in deze verordening een uitzondering opgenomen op de eis van toestemming in gevallen van onderzoek van gewichtig algemeen belang. [Am. 86]

(124)  De algemene beginselen inzake de bescherming van personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens dienen ook van toepassing te zijn op de arbeidsverhouding en de sociale zekerheid. De lidstaten moeten Teneinde de mogelijkheid hebben de verwerking van de persoonsgegevens van werknemers in het kader van de arbeidsverhouding en de verwerking van persoonsgegevens voor socialezekerheidsdoeleinden te reglementeren, dienen de lidstaten de mogelijkheid hebben om, binnen de grenzen van overeenkomstig de voorschriften en minimumnormen die in deze verordening, specifieke voorschriften vast te stellen voor zijn vastgesteld. Indien de regeling van aangelegenheden betreffende de arbeidsverhouding door een overeenkomst tussen de werknemersvertegenwoordigers en de leiding van de onderneming of van de onderneming die zeggenschap uitoefent binnen een concern is voorzien in het kader van de wetgeving van de betrokken lidstaat (collectieve overeenkomst) of in overeenstemming met Richtlijn 2009/38/EG van het Europees Parlement en de Raad(12), mag de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de arbeidsverhouding ook door dergelijke overeenkomst geregeld worden. [Am. 87]

(125)  Om rechtmatig te zijn, dient bij de verwerking van persoonsgegevens voor historisch, statistisch en wetenschappelijk onderzoek ook andere relevante wetgeving in acht te worden genomen, zoals de wetgeving inzake klinische proeven.

(125 bis)  Persoonsgegevens mogen eveneens later worden verwerkt door archiefdiensten voor wie het verzamelen, bewaren, verstrekken van informatie over, exploiteren en verspreiden van archiefstukken in het algemeen belang de hoofdtaak of een wettelijke verplichting is. Het recht op bescherming van persoonsgegevens dient in de wetgeving van de lidstaten in overeenstemming te worden gebracht met de regels inzake archieven en de toegang van burgers tot administratieve informatie. De lidstaten moeten aansporen tot de uitwerking, in het bijzonder door de Europese Archiefgroep, van regels ter waarborging van de vertrouwelijkheid van gegevens ten opzichte van derden en de authenticiteit, de integriteit en de goede opslag van de gegevens. [Am. 88]

(126)  Voor de toepassing van deze verordening dient wetenschappelijk onderzoek fundamenteel onderzoek, toegepast onderzoek en uit particuliere middelen gefinancierd onderzoek te omvatten en dient bovendien de doelstelling van de Unie uit hoofde van artikel 179, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, te weten de totstandbrenging van een Europese onderzoeksruimte, in acht te worden genomen. De verwerking van persoonsgegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden mag er niet toe leiden dat persoonsgegevens voor andere doeleinden worden verwerkt, tenzij de betrokkene hier toestemming voor geeft of op basis van het recht van de Unie of het recht van de lidstaat. [Am. 89]

(127)  Met betrekking tot de bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteiten om van de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker toegang tot persoonsgegevens en tot zijn lokalen te verkrijgen, kunnen de lidstaten, binnen de grenzen van deze verordening, bij wet specifieke bepalingen vaststellen om het beroepsgeheim of andere, gelijkwaardige geheimhoudingsplichten te waarborgen, voor zover dit nodig is om het recht op bescherming van persoonsgegevens met het beroepsgeheim te verzoenen.

(128)  Overeenkomstig artikel 17 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie eerbiedigt deze verordening de status die kerken en religieuze verenigingen en gemeenschappen volgens het nationaal recht in de lidstaten hebben, en doet daaraan geen afbreuk. Wanneer een kerk in een lidstaat op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening uitgebreide passende voorschriften betreffende de bescherming van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens toepast, dienen deze bestaande voorschriften derhalve van toepassing te blijven, wanneer zij met deze verordening in overeenstemming worden gebracht. Dergelijke kerken en religieuze verenigingen dienen verplicht te worden om voor de instelling van een volledig onafhankelijke toezichthoudende autoriteit te zorgen. en als dusdanig worden erkend. [Am. 90]

(129)  Teneinde de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken, te weten het beschermen van de grondrechten en de fundamentele vrijheden van natuurlijke personen, in het bijzonder hun recht op de bescherming van persoonsgegevens, en het waarborgen van het vrije verkeer van persoonsgegevens in de Unie, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen. Gedelegeerde handelingen dienen met name te worden vastgesteld met betrekking tot de rechtmatigheid van verwerkingen; het vaststellen van de criteria en voorwaarden inzake de toestemming van kinderen; de verwerking van bijzondere categorieën van gegevens; de vaststelling van de criteria en voorwaarden voor de beoordeling of verzoeken en vergoedingen in verband met de uitoefening van de rechten van de betrokkene duidelijk buitensporig zijn; de criteria en vereisten voor van op pictogrammen gebaseerde informatieverstrekking; het informeren van de betrokkene en met betrekking tot het recht van toegang; het recht om te worden vergeten en om gegevens te laten wissen; maatregelen op basis van profilering; ; de verklaring dat gedragscodes in overeenstemming met deze verordening zijn; criteria en vereisten met betrekking tot de verantwoordelijkheden van de voor de verwerking verantwoordelijke en met betrekking tot privacy by design en by default; verwerkers; criteria en vereisten voor de documentatie en de beveiliging van verwerkingen; criteria en vereisten voor de vaststelling van inbreuken in verband met persoonsgegevens en voor de melding daarvan aan de toezichthoudende autoriteit, en inzake de omstandigheden waarin een inbreuk in verband met persoonsgegevens waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de betrokkene heeft; de criteria en voorwaarden voor verwerkingen waarvoor een privacyeffectbeoordeling is vereist; de criteria en vereisten voor de vaststelling van grote specifieke risico’s die voorafgaande raadpleging vereisen; de aanwijzing en de taken van de functionaris voor gegevensbescherming; gedragscodes; criteria en vereisten voor certificeringsmechanismen; het passende beveiligingsniveau dat door een derde land of een internationale organisatie wordt verschaft; criteria en vereisten voor doorgiften op grond van bindende bedrijfsvoorschriften; uitzonderingen inzake doorgifte; administratieve sancties; verwerking voor gezondheidsdoeleinden ; en verwerking in het kader van de arbeidsverhouding en verwerking voor historisch, statistisch en wetenschappelijk onderzoek. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij tijdens haar voorbereidende werkzaamheden passend overleg pleegt, ook toereikende raadplegingen verricht, onder meer op deskundigenniveau en in het bijzonder met het Europees Comité voor gegevensbescherming. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad. [Am. 91]

(130)  Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de tenuitvoerlegging van deze verordening moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor: het vaststellen van modelformulieren inzake voor specifieke methoden ter verkrijging van verifieerbare toestemming met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens van kinderen; standaardprocedures en modelformulieren voor de mededeling aan de betrokkenen betreffende de uitoefening van de hun rechten van betrokkenen; modelformulieren voor het verstrekken van informatie aan de betrokkene, modelformulieren en –procedures inzake in verband met het recht op toegang, onder meer voor het meedelen van toegang; het recht van gegevensoverdraagbaarheid de persoonsgegevens aan de betrokkene; modelformulieren inzake de verantwoordelijkheid van documentatie die door de voor de verwerking verantwoordelijke voor privacy by design en by default en voor de documentatie; specifieke vereisten voor de beveiliging van de verwerking en de verwerker moet worden bijgehouden; het standaardformaat en de standaardprocedures modelformulier voor de melding van een inbreuk inbreuken in verband met persoonsgegevens aan de toezichthoudende autoriteit en de mededeling voor het documenteren van een inbreuk in verband met persoonsgegevens; en formulieren voor voorafgaande raadpleging en informatieverstrekking aan de betrokkene; normen en procedures voor een privacyeffectbeoordeling; formulieren en procedures voor voorafgaande toestemming en voorafgaande raadpleging; technische normen en mechanismen voor certificering; het door een derde land, een gebied of een verwerkingssector binnen dat derde land of een internationale organisatie geboden passende beschermingsniveau; niet bij EU-wetgeving toegestane verstrekkingen; wederzijdse bijstand; gezamenlijk optreden; besluiten in het kader van de conformiteitstoetsing toezichthoudende autoriteit. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(13). In deze context dient de Commissie specifieke maatregelen voor micro- en kleine en middelgrote ondernemingen in overweging te nemen. [Am. 92]

(131)  De onderzoeksprocedure dient te worden toegepast voor de vaststelling van specifieke modelformulieren : voor specifieke methoden ter verkrijging van verifieerbare toestemming met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens van kinderen; standaardprocedures en modelformulieren voor de mededeling aan de betrokkenen betreffende de uitoefening van de hun rechten; van betrokkenen; modelformulieren voor het verstrekken van informatie aan de betrokkene; modelformulieren en standaardprocedures inzake ; in verband met het recht op toegang, onder meer voor het meedelen van toegang; het recht van gegevensoverdraagbaarheid de persoonsgegevens aan de betrokkene; modelformulieren inzake de verantwoordelijkheid van documentatie die door de voor de verwerking verantwoordelijke voor privacy by design en by default en voor de documentatie; specifieke vereisten voor de beveiliging van de verwerking; en de verwerker moet worden bijgehouden; het standaardformaat en de standaardprocedures voor de melding van een inbreuk inbreuken in verband met persoonsgegevens aan de toezichthoudende autoriteit en de mededeling voor het documenteren van een inbreuk in verband met persoonsgegevens; voor voorafgaande raadpleging en informatieverstrekking aan de betrokkene; normen en procedures voor een privacyeffectbeoordeling; formulieren en procedures voor voorafgaande toestemming en voorafgaande raadpleging; technische normen en mechanismen voor certificering; het door een derde land, een gebied of een verwerkingssector binnen dat derde land of een internationale organisatie geboden passende beschermingsniveau; niet bij EU-wetgeving toegestane verstrekkingen; wederzijdse bijstand; gezamenlijk optreden; besluiten in het kader van de conformiteitstoetsing, toezichthoudende autoriteit, aangezien dit handelingen van algemene strekking zijn. [Am. 93]

(132)  Wanneer een derde land, een gebied of een verwerkingssector in een derde land, of een internationale organisatie geen passend beschermingsniveau waarborgt en wanneer er sprake is van aan de toezichthoudende autoriteiten in het kader van de conformiteitstoetsing gemelde aangelegenheden, moet de Commissie in naar behoren gerechtvaardige gevallen onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen, wanneer dwingende urgente redenen dat vereisen. [Am. 94]

(133)  Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het waarborgen van een gelijkwaardig niveau van bescherming van personen en van het vrije verkeer van gegevens in de hele Unie, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar vanwege de omvang en de gevolgen van de maatregelen, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(134)  Richtlijn 95/46/EG dient door deze verordening te worden vervangen. Voor zover besluiten van de Commissie en door de toezichthoudende autoriteiten verleende toestemmingen zijn gebaseerd op Richtlijn 95/46/EG dienen zij echter van kracht te blijven. Besluiten van de Commissie en toestemmingen van de toezichthoudende autoriteiten betreffende doorgiften van persoonsgegevens aan derde landen overeenkomstig artikel 41, lid 8, moeten van kracht blijven tijdens een overgangsperiode van vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening, tenzij ze door de Commissie vóór het einde van deze periode worden gewijzigd, vervangen of ingetrokken. [Am. 95]

(135)  Deze verordening dient van toepassing te zijn op alle aangelegenheden die betrekking hebben op de bescherming van grondrechten en fundamentele vrijheden in het kader van de verwerking van persoonsgegevens waarvoor de in Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad(14) opgenomen specifieke verplichtingen met dezelfde doelstelling niet gelden, met inbegrip van de verplichtingen van de voor de verwerking verantwoordelijke en de rechten van natuurlijke personen. Om de verhouding tussen deze verordening en Richtlijn 2002/58/EG te verduidelijken, dient die richtlijn dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(136)  Wat Noorwegen en IJsland betreft, vormt deze verordening, voor zover zij van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens door bij de uitvoering van het Schengenacquis betrokken autoriteiten, een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis(15).

(137)  Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening, voor zover zij van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens door bij de uitvoering van het Schengenacquis betrokken autoriteiten, een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop de Zwitserse Bondsstaat wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis(16).

(138)  Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening, voor zover zij van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens door bij de uitvoering van het Schengenacquis betrokken autoriteiten, een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis(17).

(139)  Aangezien het recht op bescherming van persoonsgegevens, zoals het Hof van Justitie heeft benadrukt, geen absolute gelding heeft, maar in relatie tot de functie ervan in de samenleving moet worden beschouwd en moet worden afgewogen tegen andere grondrechten, overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, eerbiedigt deze verordening alle grondrechten en ‑beginselen die in het Handvest zijn erkend en in de Verdragen zijn verankerd, met name het recht op de eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, woning en communicatie, het recht op bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, de vrijheid van meningsuiting en van informatie, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, alsook het recht op culturele, godsdienstige en taalkundige verscheidenheid,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en doelstellingen

1.  Bij deze verordening worden bepalingen vastgesteld betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.

2.  Deze verordening beschermt de grondrechten en fundamentele vrijheden van natuurlijke personen en met name hun recht op de bescherming van persoonsgegevens.

3.  Het vrije verkeer van persoonsgegevens in de Unie wordt niet beperkt of verboden om redenen die betrekking hebben op de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens.

Artikel 2

Materiële werkingssfeer

1.  Deze verordening is van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde, alsmede op de niet-geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, ongeacht de verwerkingsmethode, die in een bestand zijn opgenomen of die zijn bestemd daarin te worden opgenomen, alsmede op de niet-geautomatiseerde verwerking van zulke gegevens.

2.  Deze verordening is niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens:

a)  in het kader van activiteiten die buiten de werkingssfeer van het Unierecht vallen, met name activiteiten op het gebied van nationale veiligheid;

b)  door de instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de Unie;

c)  door de lidstaten bij de uitvoering van activiteiten die binnen de werkingssfeer van hoofdstuk 2 van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie vallen;

d)  die door een natuurlijke natuurlijk persoon zonder commercieel belang bij de uitoefening van zijn in activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke activiteiten doeleinden wordt verricht. Deze uitzondering geldt ook voor de publicatie van persoonsgegevens wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er zich slechts een beperkt aantal personen toegang tot zal verschaffen;

e)  door de bevoegde autoriteiten overheidsinstanties met het oog op de preventie, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen.

3.  Deze verordening laat de toepassing van Richtlijn 2000/31/EG, met name de bepalingen inzake de aansprakelijkheid van dienstverleners die als tussenpersoon optreden in de artikelen 12 tot en met 15 van die richtlijn, onverlet. [Am. 96]

Artikel 3

Geografisch toepassingsgebied

1.  Deze verordening is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de activiteiten van een vestiging van een voor de verwerking verantwoordelijke of een verwerker in de Unie, ongeacht of de verwerking plaatsvindt in de Unie of niet.

2.  Deze verordening is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens van betrokkenen in de Unie wonende betrokkenen door een niet in de Unie gevestigde voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker, wanneer de verwerking betrekking heeft op:

a)  het aanbieden van goederen of diensten aan deze betrokkenen in de Unie, ongeacht of die betrokkene daarvoor een vergoeding dient te betalen; of

b)  het observeren van hun gedrag die betrokkenen.

3.  Deze verordening is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door een voor de verwerking verantwoordelijke die niet in de Unie is gevestigd, maar in een plaats waar krachtens het internationaal publiekrecht het nationale recht van een lidstaat van toepassing is. [Am. 97]

Artikel 4

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1)  “betrokkene”: een geïdentificeerde natuurlijke persoon of een natuurlijke persoon die direct of indirect, met behulp van middelen waarvan mag worden aangenomen dat zij redelijkerwijs door de voor de verwerking verantwoordelijke dan wel door een andere natuurlijke of rechtspersoon in te zetten zijn, kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificatienummer, gegevens over de verblijfplaats, een online-identificatiemiddel of een of meer specifieke elementen die kenmerkend zijn voor zijn fysieke, fysiologische, genetische, mentale, economische, culturele of sociale identiteit.

(2)  “persoonsgegevens”: iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon ("betrokkene"); als identificeerbaar wordt beschouwd een persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, in het bijzonder aan de hand van een identificatiemiddel, zoals een naam, een identificatienummer, gegevens over de verblijfplaats, een unieke identificatiecode of van een of meer specifieke elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele, sociale of genderidentiteit van die persoon;

(2 bis)  "pseudonieme gegevens": persoonsgegevens die niet aan een specifieke betrokkene kunnen worden gekoppeld zonder dat er aanvullende gegevens worden gebruikt, zo lang als dergelijke aanvullende informatie apart wordt bewaard en op voorwaarde dat technische en organisatorische maatregelen worden genomen om niet-koppeling te waarborgen;

(2 ter)  "geëncrypteerde gegevens": persoonsgegevens die met behulp van technische beschermingsmaatregelen onbegrijpelijk zijn gemaakt voor eenieder die geen recht op toegang daartoe heeft;

(3)  “verwerking”: elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens of een geheel van persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd met behulp van geautomatiseerde procédés procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enigerlei andere wijze van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het wissen of vernietigen van gegevens.

(3 bis)  "profilering": iedere automatische wijze waarop persoonsgegevens van een persoon worden verwerkt met de bedoeling om bepaalde aspecten van zijn persoonlijkheid te evalueren of om met name zijn beroepsprestaties, economische situatie, verblijfplaats, gezondheid, persoonlijke voorkeuren, betrouwbaarheid of gedrag te analyseren of te voorspellen;

(4)  “bestand”: elk gestructureerd geheel van persoonsgegevens die volgens bepaalde criteria toegankelijk zijn, ongeacht of dit geheel gecentraliseerd dan wel gedecentraliseerd is of verspreid op een functioneel of geografisch bepaalde wijze;

(5)  “voor de verwerking verantwoordelijke”: de natuurlijke of rechtspersoon, de overheidsinstantie, de dienst of enig ander orgaan lichaam die, respectievelijk dat, alleen of tezamen met anderen, het doel van en de voorwaarden en middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt; wanneer het doel van en de voorwaarden en middelen voor de verwerking worden vastgesteld bij het recht van de Unie of het van de lidstaat, kan in het recht van de Unie of het recht van de lidstaat worden bepaald wie de voor de verwerking verantwoordelijke is of volgens welke criteria deze wordt aangewezen;

(6)  “verwerker”: de natuurlijke of rechtspersoon, de overheidsinstantie, de dienst of enig ander orgaan die, respectievelijk dat ten behoeve van de voor de verwerking verantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt;

(7)  “ontvanger”: de natuurlijke of rechtspersoon, de overheidsinstantie, de dienst of enig ander orgaan aan wie, respectievelijk waaraan de gegevens worden meegedeeld;

(7 bis)  "derde": de natuurlijke of rechtspersoon, de overheidsinstantie, de dienst of enig ander lichaam, niet zijnde de betrokkene, noch de voor de verwerking verantwoordelijke, noch de verwerker, noch de personen die onder rechtstreeks gezag van de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker gemachtigd zijn om de gegevens te verwerken;

(8)  “toestemming van de betrokkene”: elke vrije, specifieke, op informatie berustende en uitdrukkelijke wilsuiting waarmee de betrokkene, door middel van hetzij een verklaring hetzij een ondubbelzinnige actieve handeling aanvaardt dat hem of haar betreffende persoonsgegevens worden verwerkt;

(9)  “inbreuk in verband met persoonsgegevens”: een inbreuk op de beveiliging met de vernietiging, het verlies, de wijziging of de ongeoorloofde verstrekking van of de ongeoorloofde toegang tot de doorgezonden, opgeslagen of anderszins verwerkte gegevens, hetzij per ongeluk hetzij onrechtmatig tot gevolg;

(10)  “genetische gegevens”: alle gegevens, van welke aard ook, over persoonsgegevens met betrekking tot de overgeërfde of tijdens de vroege prenatale ontwikkeling verkregen genetische kenmerken van een persoon zoals aangetoond middels een analyse van een biologisch monster van het individu in kwestie, in het bijzonder van desoxyribonucleïnezuur (DNA) of ribonucleïnezuur (RNA) of andere elementen waarmee soortgelijke informatie verkregen kan worden;

(11)  “biometrische gegevens”: alle gegevens persoonsgegevens met betrekking tot de fysieke, fysiologische of gedragskenmerken van een persoon op grond waarvan de eenduidige kenmerking van die persoon mogelijk is, zoals afbeeldingen van het gezicht of dactyloscopische gegevens;

(12)  “gegevens over gezondheid”: alle informatie persoonsgegevens over de fysieke of mentale gezondheid van een persoon, of over de verlening van een gezondheidsdienst aan een persoon;

(13)  “belangrijkste vestiging”: met betrekking tot de plaats van vestiging in de Unie van de onderneming of groep van ondernemingen, ongeacht of het de voor de verwerking verantwoordelijke of de plaats van vestiging van de voor de verwerking verantwoordelijke in de Unie verwerker betreft, waar de voornaamste besluiten over het doel van en de voorwaarden en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens worden genomen. wanneer in de Unie geen besluiten over het doel van of de voorwaarden en middelen Daarbij kan onder meer rekening worden gehouden met de volgende criteria: de vestigingsplaats van de hoofdzetel van de voor de verwerking van persoonsgegevens worden genomen, is de belangrijkste vestiging de plaats waar de voornaamste gegevensverwerking in het kader van de activiteiten van een vestiging van een voor de verwerking verantwoordelijke in of de Unie plaatsvindt. Met betrekking tot de verwerker is de “belangrijkste verwerker; de vestigingsplaats van de meest aangewezen entiteit binnen een groep van ondernemingen in termen van managementfuncties en administratieve verantwoordelijkheden om de bepalingen van deze verordening toe te passen en te handhaven; de vestigingsplaats waar de daadwerkelijke en feitelijke beheersactiviteiten worden uitgeoefend die bepalend zijn voor de gegevensverwerking door een vaste vestiging; de plaats waar zich zijn centrale administratie in de Unie bevindt;

(14)  “vertegenwoordiger”: elke in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die uitdrukkelijk door de voor de verwerking verantwoordelijke als zodanig is aangewezen, die namens de voor de verwerking verantwoordelijke handelt en die door de toezichthoudende autoriteiten en andere instanties vertegenwoordigt in de Unie in plaats van de voor de verwerking verantwoordelijke kan worden aangesproken in verband met de verplichtingen van de voor de verwerking verantwoordelijke uit hoofde van deze verordening;

(15)  “onderneming”: iedere entiteit die zich bezighoudt met een economische activiteit, ongeacht de rechtsvorm van die entiteit, met inbegrip derhalve van met name natuurlijke en rechtspersonen, personenvennootschappen of verenigingen die regelmatig een economische activiteit uitoefenen;

(16)  “groep van ondernemingen”: een onderneming die zeggenschap uitoefent en de ondernemingen waarover die zeggenschap wordt uitgeoefend;

(17)  “bindende bedrijfsvoorschriften”: beleid inzake de bescherming van persoonsgegevens tot inachtneming waarvan een op het grondgebied van een lidstaat of de Unie gevestigde voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker zich heeft verplicht voor de doorgifte of een reeks van doorgiften van persoonsgegevens binnen een groep van ondernemingen naar een voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker in een of meer derde landen;

(18)  „kind”: iedere persoon die jonger is dan achttien jaar;

(19)  “toezichthoudende autoriteit”: een door een lidstaat overeenkomstig artikel 46 ingestelde overheidsinstantie. [Am. 98]

HOOFDSTUK II

BEGINSELEN

Artikel 5

Beginselen inzake de verwerking van persoonsgegevens

De persoonsgegevens moeten:

a)  worden verwerkt op een wijze die rechtmatig, eerlijk en transparant is ten opzichte van de betrokkene (rechtmatigheid, eerlijkheid en transparantie);

b)  worden voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verzameld en mogen vervolgens niet op een met die doeleinden onverenigbare wijze worden verwerkt (doelbinding);

c)  zijn adequaat en ter zake dienend zijn en blijven beperkt blijven tot datgene wat minimaal nodig is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt; zij worden alleen verwerkt wanneer en voor zolang als de doeleinden niet zouden kunnen worden verwezenlijkt door het verwerken van andere gegevens dan persoonsgegevens (minimale gegevensverwerking);

d)  juist zijn en worden zo nodig bijgewerkt; alle redelijke maatregelen moeten worden genomen om de persoonsgegevens die, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, onjuist zijn, onverwijld te wissen of te rectificeren (juistheid);

e)  worden niet langer in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen direct of indirect te identificeren , worden bewaard dan voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, noodzakelijk is; persoonsgegevens mogen voor langere perioden worden opgeslagen voor zover de gegevens uitsluitend voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden historisch, statistisch of wetenschappelijk onderzoek of ten behoeve van archivering worden verwerkt overeenkomstig de bepalingen en voorwaarden van artikel de artikelen 83 en 83 bis en mits periodiek wordt beoordeeld of de gegevens nog steeds opgeslagen moeten blijven en voor zover er passende technische en organisatorische maatregelen worden getroffen om de toegang tot de gegevens te beperken voor uitsluitend deze doeleinden (minimale opslag);

e bis)  worden dusdanig verwerkt dat de betrokkene in staat is zijn rechten daadwerkelijk uit te oefenen (doeltreffendheid);

e ter)  worden met gebruikmaking van gepaste technische of organisatorische middelen op een dusdanige manier verwerkt dat wordt gezorgd voor bescherming tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking alsook tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging (integriteit);

f)  worden verwerkt onder de verantwoordelijkheid van de voor de verwerking verantwoordelijke, die ervoor zorgt en aantoont dat elke kan aantonen dat de verwerking voldoet aan de bepalingen van deze verordening (verantwoordingsplicht). [Am. 99]

Artikel 6

Rechtmatigheid van de verwerking

1.  De verwerking van persoonsgegevens is alleen rechtmatig wanneer en voor zover ten minste van een van de volgende gevallen sprake is:

a)  de betrokkene heeft toestemming gegeven voor de verwerking van zijn of haar persoonsgegevens voor een of meer specifieke doeleinden;

b)  de verwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is of voor het nemen van precontractuele maatregelen op verzoek van de betrokkene;

c)  de verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting van de voor de verwerking verantwoordelijke;

d)  de verwerking is noodzakelijk om de vitale belangen van de betrokkene te beschermen;

e)  de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of een taak die deel uitmaakt van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de voor de verwerking verantwoordelijke is opgedragen;

f)  de verwerking is noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de voor de verwerking verantwoordelijke of, in geval van verstrekking, van de derden waaraan de gegevens worden verstrekt, en voldoet aan de redelijke verwachtingen van de betrokkene op basis van zijn of haar verhouding met de voor de verwerking verantwoordelijke, mits het belang of de grondrechten en fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens noodzaken, niet boven dat belang dergelijke belangen prevaleren, met name wanneer de betrokkene een kind is. Dit is niet van toepassing op de verwerking door overheidsinstanties in het kader van de uitoefening van hun taken.

2.  De verwerking van persoonsgegevens die noodzakelijk is voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden is rechtmatig mits de in artikel 83 genoemde voorwaarden en waarborgen in acht worden genomen.

3.  In de grondslag voor de in lid 1, onder c) en e), bedoelde verwerking moet worden voorzien in:

a)  het recht van de Unie, of

b)  het recht van de lidstaat waaraan de voor de verwerking verantwoordelijke onderworpen is.

Het recht van de lidstaat moet beantwoorden aan een doelstelling van algemeen belang of noodzakelijk zijn om de rechten en vrijheden van anderen te beschermen, de wezenlijke inhoud van het recht op de bescherming van persoonsgegevens eerbiedigen en evenredig zijn aan het nagestreefde rechtmatige doel. Binnen de grenzen van deze verordening mag de rechtmatigheid van de verwerking in het recht van de lidstaat in detail worden geregeld, in het bijzonder met betrekking tot de voor de verwerking verantwoordelijken, het doel en de doelbinding van de verwerking, de aard van de gegevens en de betrokkenen, de verwerkingsactiviteiten en -procedures, de ontvangers en de duur van de opslag.

4.  Wanneer het doel van verdere verwerking niet verenigbaar is met het doel waarvoor de persoonsgegevens zijn verzameld, moet de verwerking minstens in een van de in lid 1, onder a) tot en met e), genoemde gronden een rechtsgrondslag hebben. Dit is met name van toepassing op iedere wijziging van de clausules en algemene voorwaarden van een overeenkomst.

5.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van de in lid 1, onder f), bedoelde voorwaarden, voor diverse sectoren en situaties op het gebied van gegevensverwerking, onder meer ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens met betrekking tot kinderen. [Am. 100]

Artikel 7

Voorwaarden voor toestemming

1.  De Wanneer de verwerking plaatsvindt op basis van toestemming, moet de voor de verwerking verantwoordelijke moet kunnen aantonen dat de betrokkene toestemming heeft gegeven voor de verwerking van zijn of haar persoonsgegevens voor welbepaalde doeleinden.

2.  Wanneer de betrokkene zijn toestemming moet geven geeft in het kader van een schriftelijke verklaring die ook op een andere aangelegenheid betrekking heeft, moet het vereiste van toestemming duidelijk afzonderlijk van deze andere aangelegenheid worden weergegeven. Bepalingen betreffende de toestemming van de betrokkene die gedeeltelijk op deze verordening inbreuk maken, zijn volledig nietig.

3.  De Niettegenstaande andere rechtsgronden voor de verwerking, heeft de betrokkene heeft het recht zijn toestemming te allen tijde in te trekken. De intrekking van de toestemming laat de rechtmatigheid van de verwerking op basis van de toestemming vóór de intrekking daarvan, onverlet. Het is even eenvoudig om toestemming in te trekken als om toestemming te geven. De betrokkene wordt er door de voor de verwerking verantwoordelijke van op de hoogte gebracht indien de intrekking van de toestemming kan leiden tot de beëindiging van de geleverde diensten of van de betrekkingen met de voor de verwerking verantwoordelijke.

4.  Toestemming biedt geen rechtsgrondslag voor verwerking wanneer er een aanzienlijke onevenwichtigheid bestaat tussen de positie van de betrokkene en die van de is aan het doel gebonden en is niet meer geldig van zodra het doel wegvalt of wanneer de verwerking van persoonsgegevens niet langer noodzakelijk is voor de uitvoering van het doel waarvoor ze oorspronkelijk werden verzameld. De uitvoering van een overeenkomst of de verlening van een dienst worden niet als voorwaarde gesteld voor de toestemming voor de verwerking verantwoordelijke of het gebruik van gegevens die niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst of de verlening van de dienst overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder b). [Am. 101]

Artikel 8

Verwerking van persoonsgegevens van kinderen

1.  In geval van het rechtstreeks aanbieden van goederen of diensten van de informatiemaatschappij aan kinderen is de verwerking van persoonsgegevens van een kind jonger dan 13 jaar in het kader van deze verordening slechts rechtmatig wanneer en voor zover de ouder of voogd wettelijk vertegenwoordiger van het kind daartoe toestemming heeft gegeven of machtiging tot toestemming heeft verleend. Met inachtneming van de beschikbare technologie doet de voor de verwerking verantwoordelijke dat wat redelijkerwijze van hem kan worden verwacht om verifieerbare dergelijke toestemming te verkrijgen verifiëren zonder anders nodeloze verwerking van persoonsgegevens met zich mee te brengen.

1 bis.  De informatie die aan kinderen, ouders en wettelijke vertegenwoordigers wordt verstrekt om toestemming te verlenen, met inbegrip van informatie betreffende het verzamelen en gebruiken van persoonsgegevens door de voor de verwerking verantwoordelijke, moet in duidelijke en op de doelgroep afgestemde taal worden verschaft.

2.  Lid 1 laat het algemene overeenkomstenrecht van de lidstaten, zoals de regels inzake de geldigheid, de totstandkoming of de gevolgen van een overeenkomst ten opzichte van een kind, onverlet.

3.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van de criteria en de vereisten voor de Aan het Europees Comité voor gegevensbescherming wordt de taak toevertrouwd om richtsnoeren, aanbevelingen en optimale praktijken te verstrekken voor de methoden ter verkrijging van de in lid 1 bedoelde verifieerbare verificatie van toestemming. Daarbij neemt de Commissie specifieke maatregelen voor micro- en kleine en middelgrote ondernemingen in overweging als bedoeld in lid 1, in overeenstemming met artikel 66.

4.  De Commissie kan standaardformulieren vaststellen voor specifieke methoden ter verkrijging van de in lid 1 bedoelde verifieerbare toestemming. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. [Am. 102]

Artikel 9

Verwerking van bijzondere categorieën persoonsgegevens Bijzondere gegevenscategorieën

1.  De verwerking van persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religie of filosofische overtuiging, seksuele gerichtheid of genderidentiteit, of het lidmaatschap of de activiteiten van een vakvereniging blijkt, en de verwerking van genetische of biometrische gegevens of gegevens over gezondheid of seksueel gedrag, of administratieve sancties, uitspraken, strafrechtelijke feiten, verdenkingen, veroordelingen of daarmee verband houdende veiligheidsmaatregelen, zijn verboden.

2.  Lid 1 is niet van toepassing wanneer indien:

a)  de betrokkene voor één of meerdere welbepaalde doeleinden toestemming heeft gegeven voor de verwerking van die persoonsgegevens, mits aan de voorwaarden van de artikelen 7 en 8 is voldaan en het recht van de Unie of het recht van de lidstaat niet bepaalt dat het in lid 1 genoemde verbod niet door de betrokkene kan worden opgeheven; of

a bis)  de verwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is of voor het nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene; of

b)  de verwerking noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de verplichtingen en de uitoefening van specifieke rechten van de voor de verwerking verantwoordelijke op het gebied van arbeidsrecht, voor zover zulks is toegestaan bij het recht van de Unie of het recht van de lidstaat of collectieve overeenkomsten en deze adequate garanties biedt voor de grondrechten en de belangen van de betrokkene, zoals het recht op non-discriminatie, bieden, onverminderd de in artikel 82 bedoelde voorwaarden en waarborgen; of

c)  de verwerking noodzakelijk is ter bescherming van de vitale belangen van de betrokkene of van een andere persoon indien de betrokkene lichamelijk of juridisch niet in staat is zijn toestemming te geven; of

d)  de verwerking wordt verricht door een stichting, een vereniging of een andere instantie zonder winstoogmerk die op politiek, levensbeschouwelijk, godsdienstig of vakbondsgebied werkzaam is, in het kader van haar gerechtvaardigde activiteiten en met de nodige waarborgen, mits de verwerking uitsluitend betrekking heeft op de leden of de voormalige leden van de instantie of op personen die in verband met haar streefdoelen regelmatig contact met haar onderhouden, en de gegevens niet zonder de toestemming van de betrokkenen buiten die instantie worden verstrekt; of

e)  de verwerking betrekking heeft op persoonsgegevens die duidelijk door de betrokkene openbaar zijn gemaakt; of

f)  de verwerking noodzakelijk is voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte; of

g)  de verwerking noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van gewichtig algemeen belang, op grond van het recht van de Unie of het recht van de lidstaat dat evenredig dient te zijn aan het nagestreefde rechtmatige doel en de wezenlijke inhoud van het recht op de bescherming van persoonsgegevens eerbiedigt en waarbij passende maatregelen worden vastgesteld ter bescherming van de gerechtvaardigde grondrechten en belangen van de betrokkene. of

h)  de verwerking van gegevens over gezondheid noodzakelijk is voor gezondheidsdoeleinden, mits de in artikel 81 genoemde voorwaarden en waarborgen in acht worden genomen; of

i)  de verwerking noodzakelijk is voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden, mits de in artikel 83 genoemde voorwaarden en waarborgen in acht worden genomen; of

i bis)  de verwerking noodzakelijk is voor archiefdiensten, mits de in artikel 83 bis genoemde voorwaarden en waarborgen in acht worden genomen; of

j)  de verwerking van gegevens betreffende strafrechtelijke administratieve sancties, uitspraken, strafbare feiten, veroordelingen of daarmee verband houdende veiligheidsmaatregelen wordt uitgevoerd onder toezicht van de overheid of wanneer de verwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting van de voor de verwerking verantwoordelijke na te komen of voor de vervulling van een taak om gewichtige redenen van algemeen belang, en voor zover zulks is toegestaan bij het recht van de Unie of het recht van de lidstaat en dit recht passende garanties biedt voor de grondrechten en belangen van de betrokkene. Een volledig register van strafrechtelijke veroordelingen mag alleen worden bijgehouden onder toezicht van de overheid.

3.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van de criteria, de voorwaarden en de passende garanties Aan het Europees Comité voor gegevensbescherming wordt de taak toevertrouwd om richtsnoeren, aanbevelingen en optimale praktijken te verstrekken voor de verwerking van de in lid 1 genoemde bijzondere categorieën persoonsgegevens en de in lid 2 vastgestelde uitzonderingen, in overeenstemming met artikel 66. [Am. 103]

Artikel 10

Verwerking waarbij identificatie niet mogelijk is

1.  Wanneer de door de voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker verwerkte gegevens het voor hem niet mogelijk maken een natuurlijke persoon direct of indirect te identificeren of enkel bestaan uit pseudonieme gegevens, verwerkt of verkrijgt hij, is hij niet verplicht om, uitsluitend om aan een bepaling van deze verordening te voldoen, geen aanvullende informatie te verkrijgen ter identificatie van de betrokkene.

2.  Wanneer de voor de verwerking verantwoordelijke omwille van lid 1 niet in staat is te voldoen aan een bepaling van deze verordening, is hij niet gehouden die specifieke bepaling van deze verordening na te leven. Wanneer de voor de verwerking verantwoordelijke als gevolg hiervan niet in staat is om te voldoen aan een verzoek van de betrokkene, brengt hij de betrokkene hiervan op de hoogte. [Am. 104]

Artikel 10 bis

Algemene beginselen betreffende de rechten van de betrokkene

1.  De bescherming van gegevens is gebaseerd op volkomen duidelijke rechten voor de betrokkene die de voor de verwerking verantwoordelijke moet eerbiedigen. De bepalingen van deze verordening zijn erop gericht deze rechten te versterken, verduidelijken, waarborgen en waar nodig te codificeren.

2.  Dergelijke rechten omvatten onder meer de verstrekking van duidelijke en gemakkelijk te begrijpen informatie over de verwerking van zijn of haar persoonsgegevens, de rechten van toegang, rectificatie en uitwissing van zijn of haar persoonsgegevens, het recht om gegevens te verkrijgen, het recht om bezwaar te maken tegen profilering, het recht om bezwaar te maken bij de bevoegde gegevensbeschermingsautoriteit en om gerechtelijke procedures aan te spannen om zijn of haar rechten af te dwingen evenals het recht op schadevergoeding ten gevolge van een onrechtmatige verwerking. Dergelijke rechten worden in het algemeen kosteloos uitgeoefend. De voor de verwerking verantwoordelijke reageert binnen een redelijke termijn op verzoeken van de betrokkene. [Am. 105]

HOOFDSTUK III

RECHTEN VAN DE BETROKKENE

AFDELING 1

TRANSPARANTIE EN MODALITEITEN

Artikel 11

Transparante informatieverstrekking en communicatie

1.  Het beleid van de voor de verwerking verantwoordelijke met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens en de uitoefening van de rechten van de betrokkene dient beknopt, transparant, duidelijk en eenvoudig toegankelijk te zijn.

2.  De voor de verwerking verantwoordelijke verschaft de betrokkene in begrijpelijke vorm alle informatie en mededelingen over de verwerking van persoonsgegevens, waarbij duidelijke en eenvoudige, aan de betrokkene aangepaste taal wordt gebruikt, met name in geval van informatie die specifiek voor kinderen is bedoeld. [Am. 106]

Artikel 12

Procedures en mechanismen voor de uitoefening van de rechten van de betrokkene

1.  De voor de verwerking verantwoordelijke stelt procedures vast voor het verstrekken van de in artikel 14 bedoelde informatie en voor de uitoefening van de in artikel 13 en de artikelen 15 tot en met 19 genoemde rechten van de betrokkene. De voor de verwerking verantwoordelijke zorgt met name voor mechanismen die het verzoek om de in de artikel 13 en de artikelen 15 tot en met 19 bedoelde acties vereenvoudigen. Wanneer persoonsgegevens geautomatiseerd worden verwerkt, zorgt de voor de verwerking verantwoordelijke ook voor middelen om verzoeken waar mogelijk elektronisch in te dienen.

2.  De voor de verwerking verantwoordelijke informeert de betrokkene onverwijld zonder onnodig uitstel en uiterlijk binnen een maand veertig kalenderdagen na ontvangst van het verzoek, of er al dan niet actie is ondernomen overeenkomstig artikel 13 en de artikelen 15 tot en met 19, en verstrekt de gevraagde informatie. Deze termijn kan met één maand worden verlengd wanneer verschillende betrokkenen hun rechten uitoefenen en hun samenwerking binnen redelijke grenzen noodzakelijk is om een onnodige en onevenredige inspanning van de voor de verwerking verantwoordelijke te vermijden. De informatie wordt schriftelijk verstrekt en indien mogelijk kan de voor de verwerking verantwoordelijke toegang op afstand geven tot een beveiligd systeem waarop de betrokkene direct toegang heeft tot zijn of haar persoonsgegevens. Wanneer de betrokkene zijn verzoek in elektronische vorm indient, wordt de informatie indien mogelijk elektronisch verstrekt, tenzij de betrokkene anderszins verzoekt.

3.  Wanneer de voor de verwerking verantwoordelijk weigert om geen actie te ondernemen onderneemt naar aanleiding van het verzoek van de betrokkene, deelt de voor de verwerking verantwoordelijke de betrokkene de redenen voor de weigering het niet-optreden mee en informeert hij hem over de mogelijkheden een klacht in te dienen bij de toezichthoudende autoriteit en beroep in rechte in te stellen.

4.  De in lid 1 bedoelde informatie en op verzoek verrichte acties zijn gratis. Wanneer verzoeken duidelijk buitensporig zijn, met name vanwege hun repetitieve karakter, kan de voor de verwerking verantwoordelijke een redelijke vergoeding in rekening brengen, daarbij rekening houdend met de administratieve kosten voor het verstrekken van de informatie of het verrichten van de gevraagde actie in rekening brengen, dan wel de gevraagde actie achterwege laten. In dat geval rust de bewijslast met betrekking tot het duidelijk buitensporige karakter van het verzoek op de voor de verwerking verantwoordelijke.

5.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van de criteria en de voorwaarden waaraan moet worden voldaan wil er sprake zijn van duidelijk buitensporige verzoeken en voor de in lid 4 bedoelde vergoedingen.

6.  De Commissie kan standaardformulieren en standaardprocedures vaststellen voor de in lid 2 bedoelde mededeling, ook met betrekking het elektronische model daarvan. Daarbij neemt de Commissie de nodige maatregelen voor micro- en kleine en middelgrote ondernemingen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. [Am. 107]

Artikel 13

Rechten met betrekking tot ontvangers Kennisgevingsplicht bij rectificaties en uitwissingen

De voor de verwerking verantwoordelijke stelt iedere ontvanger aan wie gegevens zijn verstrekt doorgegeven op de hoogte van elke overeenkomstig de artikelen 16 en 17 uitgevoerde rectificatie of elk wissen van gegevens, tenzij dit onmogelijk blijkt of onevenredig veel inspanning vergt. De voor de verwerking verantwoordelijke brengt de betrokkene op de hoogte van deze ontvangers indien de betrokkene hierom verzoekt. [Am. 108]

Artikel 13 bis

Beleid inzake gestandaardiseerde informatie

1.  Wanneer persoonsgegevens met betrekking tot de betrokkene worden verzameld, verstrekt de voor de verwerking verantwoordelijke de betrokkene de volgende gegevens alvorens informatie te verstrekken overeenkomstig artikel 14:

a)  of de verzameling van persoonsgegevens beperkt wordt tot dat wat voor elk specifiek doeleinde van de verwerking strikt noodzakelijk is;

b)  of de bewaring van persoonsgegevens beperkt wordt tot dat wat voor elk specifiek doeleinde van de verwerking strikt noodzakelijk is;

c)  of persoonsgegevens verwerkt worden voor doeleinden anders dan de doeleinden waarvoor ze verzameld zijn;

d)  of persoonsgegevens worden verspreid onder commerciële derden;

e)  of persoonsgegevens verkocht of verhuurd worden;

f)  of persoonsgegevens gecodeerd bewaard worden.

2.  De in lid 1 bedoelde gegevens worden overeenkomstig de bijlage bij deze verordening weergegeven in uitgelijnde tabelvorm met gebruikmaking van tekst en symbolen, met de volgende drie kolommen:

a)  in de eerste kolom staan vormen afgebeeld die deze gegevens symboliseren;

b)  de tweede kolom bevat belangrijke informatie waarin deze inlichtingen worden beschreven;

c)  in de derde kolom staan grafische vormen afgebeeld die aangeven of aan een specifiek gegeven is voldaan.

3.  De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie wordt op goed zichtbare en duidelijk leesbare wijze weergegeven in een taal die eenvoudig te begrijpen is voor de consumenten van de lidstaten waaraan de informatie wordt verstrekt. Wanneer de gegevens elektronisch worden weergegeven, zijn ze machinaal leesbaar.

4.  Aanvullende gegevens worden niet verstrekt. Uitvoerige toelichtingen of aanvullende opmerkingen betreffende de in lid 1 bedoelde gegevens kunnen overeenkomstig artikel 14 samen met de overige informatievereisten worden verstrekt.

5.  De Commissie krijgt de bevoegdheid om, na het Europees Comité voor gegevensbescherming om advies te hebben gevraagd, overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de in lid 1 bedoelde gegevens en de weergave van deze gegevens zoals bedoeld in lid 2 en in de bijlage bij deze verordening nader aan te duiden. [Am. 109]

AFDELING 2

INFORMATIE EN TOEGANG TOT GEGEVENS

Artikel 14

Informatieverstrekking aan de betrokkene

1.  Wanneer persoonsgegevens met betrekking tot de betrokkene worden verzameld, verstrekt de voor de verwerking verantwoordelijke de betrokkene ten minste de volgende gegevens, nadat de informatie uit hoofde van artikel 13 bis is verstrekt:

a)  de identiteit en de contactgegevens van de voor de verwerking verantwoordelijke en, in voorkomend geval, van de vertegenwoordiger van de voor de verwerking verantwoordelijke en van de functionaris voor gegevensbescherming;

b)  de specifieke doeleinden van de verwerking waarvoor de persoonsgegevens zijn bestemd alsook informatie betreffende de beveiliging van de verwerking van persoonsgegevens, met inbegrip van de clausules en algemene voorwaarden van de overeenkomst wanneer de verwerking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), en, in voorkomend geval, informatie over hoe ze de gerechtvaardigde belangen van de voor de verwerking verantwoordelijke wanneer de verwerking is gebaseerd op in artikel 6, lid 1, onder f), bedoelde vereisten uitvoeren en naleven;

c)  de periode gedurende welke de persoonsgegevens worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria die dienen om die termijn te bepalen;

d)  het bestaan van het recht om van de voor de verwerking verantwoordelijke toegang tot en rectificatie of wissen van de persoonsgegevens betreffende de betrokkene te verlangen of om tegen de verwerking van dergelijke persoonsgegevens bezwaar te maken, of om gegevens te verkrijgen;

e)  het recht om een klacht in te dienen bij de toezichthoudende autoriteit alsmede de contactgegevens van de toezichthoudende autoriteit;

f)  de ontvangers of categorieën ontvangers van de persoonsgegevens;

g)  in voorkomend geval, waarin de voor de verwerking verantwoordelijke het voornemen heeft de persoonsgegevens door te geven naar een derde land of een internationale organisatie en door dat derde land of die internationale organisatie geboden beschermingsniveau onder verwijzing naar een besluit van de Commissie waarbij het beschermingsniveau passend wordt verklaard, al dan niet bestaat, of in het geval van de doorgiften bedoeld in artikel 42 of artikel 43 de verwijzing naar de passende waarborgen en de middelen om er een kopie van te krijgen;

g bis)  in voorkomend geval informatie over het bestaan van profilering, van maatregelen op basis van profilering en de beoogde gevolgen van profilering voor de betrokkene;

g ter)  betekenisvolle informatie over de logica die aan geautomatiseerde verwerking ten grondslag ligt;

h)  alle verdere informatie die, met inachtneming van de bijzondere omstandigheden waaronder de gegevens worden verzameld of verwerkt, nodig is om tegenover de betrokkene een eerlijke verwerking te waarborgen, met name het bestaan van bepaalde verwerkingsactiviteiten en -operaties waarvan privacyeffectbeoordelingen een mogelijk hoog risico hebben uitgewezen;

h bis)  in voorkomend geval informatie aangaande de vraag of er gedurende de laatste periode van twaalf opeenvolgende maanden gegevens zijn verstrekt aan overheidsinstanties.

2.  Wanneer de persoonsgegevens bij de betrokkene worden verzameld, deelt de voor de verwerking verantwoordelijke de betrokkene, naast de in lid 1 genoemde informatie, mee of de verstrekking van persoonsgegevens verplicht of facultatief is dan wel op basis van vrijwilligheid geschiedt en wat de mogelijke gevolgen zijn wanneer wordt nagelaten deze gegevens te verstrekken.

2 bis.  Bij hun besluit over de benodigde aanvullende informatie om de verwerking eerlijk te laten verlopen overeenkomstig lid 1, onder d), nemen de voor de verwerking verantwoordelijken de relevante richtlijnen overeenkomstig artikel 34 in aanmerking.

3.  Wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, deelt de voor de verwerking verantwoordelijke de betrokkene, naast de in lid 1 genoemde informatie, mee uit welke bron de specifieke persoonsgegevens afkomstig zijn. Indien de gegevens uit openbaar beschikbare bronnen afkomstig zijn, kan een algemene indicatie worden gegeven.

4.  De voor de verwerking verantwoordelijke verstrekt de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde informatie:

a)  op het tijdstip waarop de persoonsgegevens van de betrokkene worden verkregen of zonder onnodig uitstel indien het bovenstaande niet mogelijk is; of

a bis)  op verzoek van een orgaan, organisatie of vereniging als bedoeld in artikel 73;

b)  wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, op het tijdstip van vastlegging of binnen een redelijke termijn na de verzameling, met inachtneming van de specifieke omstandigheden waaronder de gegevens worden verzameld of anderszins verwerkt, of, wanneer verstrekking doorgifte van de gegevens aan een andere ontvanger wordt overwogen, uiterlijk op het moment van de eerste verstrekking van doorgifte, of, ingeval de gegevens gebruikt worden voor communicatie met de betrokkene, uiterlijk bij de eerste communicatie met deze betrokkene; of

b bis)  enkel op verzoek wanneer de gegevens worden verwerkt door een kleine of micro-onderneming die persoonsgegevens slechts als nevenactiviteit verwerkt.

5.  De leden 1 tot en met 4 zijn niet van toepassing wanneer:

a)  de betrokkene reeds over de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde informatie beschikt; of

b)  de gegevens worden verwerkt voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden die zijn onderworpen aan de in artikel 81 of artikel 83 genoemde voorwaarden en waarborgen, de gegevens niet worden verzameld bij de betrokkene en de verstrekking van deze informatie onmogelijk blijkt of onevenredig veel inspanning zou vergen, en de voor de verwerking verantwoordelijke deze informatie op een openbare locatie heeft gepubliceerd; of

c)  de gegevens niet worden verzameld bij de betrokkene en de vastlegging of verstrekking uitdrukkelijk bij wet is voorgeschreven waaraan de voor de verwerking verantwoordelijke onderworpen is, welke passende maatregelen voorziet om de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene te beschermen, gelet op de risico's die de verwerking en de aard van de persoonsgegevens met zich meebrengen; of

d)  de gegevens niet worden verzameld bij de betrokkene en de verstrekking van deze informatie afbreuk zal doen aan de rechten en vrijheden van anderen andere natuurlijke personen, als gedefinieerd in het recht van de Unie of het recht van de lidstaat overeenkomstig artikel 21;

d bis)  de gegevens in het kader van de uitoefening van zijn functie door een persoon die aan een in het recht van de Unie of het recht van de lidstaat geregeld beroepsgeheim of een wettelijke geheimhoudingsplicht is onderworpen worden verwerkt of aan hem worden meegedeeld of hem bekend worden, behalve wanneer de gegevens rechtstreeks worden verzameld bij de betrokkene.

6.  In het in lid 5, onder b), bedoelde geval neemt de voor de verwerking verantwoordelijke passende maatregelen om de rechten of gerechtvaardigde belangen van de betrokkene te beschermen.

7.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van de criteria voor de in lid 1, onder f), bedoelde categorieën ontvangers, de voorschriften voor de in lid 1, onder g), bedoelde kennisgeving inzake de mogelijkheid van toegang, de criteria voor de in artikel 1, onder h), bedoelde noodzakelijke verdere informatie voor specifieke sectoren en situaties en de voorwaarden en passende waarborgen voor de in lid 5, onder b), vermelde uitzonderingen. Daarbij neemt de Commissie de nodige maatregelen voor micro- en kleine en middelgrote ondernemingen.

8.  De Commissie kan standaardformulieren vaststellen voor het verstrekken van de in de leden 1 tot en met 3 bedoelde informatie, voor zover nodig met inachtneming van de specifieke kenmerken en behoeften van de verschillende sectoren en situaties op het gebied van gegevensverwerking. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. [Am. 110]

Artikel 15

Recht op toegang tot en het verkrijgen van toegang van gegevens voor de betrokkene

1.  De Behoudens artikel 12, lid 4, heeft de betrokkene heeft het recht om te allen tijde op verzoek uitsluitsel van de voor de verwerking verantwoordelijke te verkrijgen omtrent het al dan niet plaatsvinden van verwerkingen van hem betreffende gegevens, Wanneer verwerkingen van deze persoonsgegevens plaatsvinden, verstrekt de voor de verwerking verantwoordelijke de alsook, in duidelijke en eenvoudige taal, de volgende informatie:

a)  de doeleinden van de verwerking voor elke categorie persoonsgegevens;

b)  de betrokken categorieën persoonsgegevens;

c)  de ontvangers of categorieën ontvangers aan wie de gegevens moeten worden verstrekt of verstrekt zijn, met name inbegrip van ontvangers in derde landen;

d)  de periode gedurende welke de persoonsgegevens worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria die dienen om die termijn te bepalen;

e)  het bestaan van het recht om van de voor de verwerking verantwoordelijke rectificatie of het wissen van persoonsgegevens betreffende de betrokkene te verlangen of om tegen de verwerking van dergelijke persoonsgegevens bezwaar te maken;

f)  het recht om een klacht in te dienen bij de toezichthoudende autoriteit alsmede de contactgegevens van de toezichthoudende autoriteit;

g)  de persoonsgegevens waarvan verwerkingen plaatsvinden en alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;

h)  het belang en de verwachte gevolgen van deze verwerking, op zijn minst in het geval van de in artikel 20 bedoelde maatregelen.

h bis)  betekenisvolle informatie over de logica die aan geautomatiseerde verwerking ten grondslag ligt;

h ter)  onverminderd artikel 21, in het geval dat persoonsgegevens op verzoek van een overheidsinstantie aan een overheidsinstantie worden verstrekt, bevestiging van het feit dat dit verzoek heeft plaatsgevonden.

2.  De betrokkene heeft er recht op dat de voor de verwerking verantwoordelijke hem meedeelt van welke persoonsgegevens verwerking plaatsvindt. Wanneer de betrokkene zijn verzoek in elektronische vorm indient, wordt de informatie in een elektronisch en gestructureerd formaat verstrekt, tenzij de betrokkene anderszins verzoekt. Onverminderd artikel 10 neemt de voor de verwerking verantwoordelijke alle redelijke maatregelen om na te gaan dat de persoon die verzoekt om toegang tot de gegevens de betrokkene is.

2 bis.  Indien de betrokkene persoonsgegevens heeft verstrekt wanneer persoonsgegevens elektronisch worden verwerkt, heeft de betrokkene het recht om van de voor de verwerking verantwoordelijke een kopie te krijgen van de verstrekte persoonsgegevens in een elektronisch en interoperabel formaat dat algemeen wordt gebruikt en verder door de betrokkene kan worden gebruikt, zonder daarbij te worden belemmerd door de voor de verwerking verantwoordelijke bij wie de persoonsgegevens zijn weggehaald. Wanneer dit technisch mogelijk en beschikbaar is, worden de gegevens op verzoek van de betrokkene rechtstreeks doorgegeven van de ene voor de verwerking verantwoordelijke naar de andere.

2 ter.  Dit artikel geldt onverminderd de verplichting krachtens artikel 5, lid 1, onder e), om gegevens te wissen wanneer ze niet langer noodzakelijk zijn.

2 quater.  Het recht op toegang overeenkomstig de leden 1 en 2 geldt niet als het gaat om gegevens in de zin van artikel 14, lid 5, onder d bis), tenzij de betrokkene gemachtigd is de betreffende geheimhouding op te heffen en dienovereenkomstig handelt.

3.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van de criteria en de vereisten voor de mededeling aan de betrokkene van de inhoud van de in lid 1, onder g), bedoelde persoonsgegevens.

4.  De Commissie kan standaardformulieren en standaardprocedures vaststellen voor het verzoek om en de verlening van toegang tot de in lid 1 bedoelde informatie, onder andere voor de controle van de identiteit van de betrokkene en voor het meedelen van de persoonsgegevens aan de betrokkene, met inachtneming van de specifieke kenmerken en behoeften van de verschillende sectoren en situaties op het gebied van gegevensverwerking. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. [Am. 111]

AFDELING 3

RECTIFICATIE EN HET WISSEN VAN GEGEVENS

Artikel 16

Recht van rectificatie

De betrokkene heeft recht op rectificatie van hem of haar betreffende onjuiste persoonsgegevens door de voor de verwerking verantwoordelijke. De betrokkene heeft recht op completering van onvolledige persoonlijke persoonsgegevens, onder meer door toevoeging van een rectificerende verklaring.

Artikel 17

Recht om te worden vergeten en om gegevens te laten wissen

1.  De betrokkene heeft er recht op dat de voor de verwerking verantwoordelijke ervoor zorgt dat hem of haar betreffende gegevens worden gewist en de verdere verspreiding van dergelijke gegevens achterwege blijft, met name waar het gaat om persoonsgegevens die door de betrokkene als kind beschikbaar zijn gesteld, en dat derden ervoor zorgen dat iedere koppeling naar, of kopie of reproductie van die gegevens wordt gewist, wanneer een van de volgende gronden van toepassing is:

a)  de gegevens zijn niet langer nodig in verband met de doeleinden waarvoor zij werden verzameld of anderszins verwerkt;

b)  de betrokkene trekt de toestemming waarop de verwerking overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder a), is gebaseerd, in of de toegestane termijn voor opslag is verstreken terwijl een andere grond voor de verwerking van de gegevens ontbreekt;

c)  de betrokkene maakt bezwaar tegen de verwerking van de persoonsgegevens overeenkomstig artikel 19;

c bis)  een rechtbank of regelgevende instantie in de Unie heeft de rechtsgeldige uitspraak gedaan dat de betreffende gegevens moeten worden gewist;

d)  de verwerking van de gegevens voldoet op andere gronden niet aan deze verordening zijn onrechtmatig verwerkt.

1 bis.  De toepassing van lid 1 hangt af van het vermogen van de voor de verwerking verantwoordelijke om na te gaan dat de persoon die om het wissen verzoekt de betrokkene is.

2.  Wanneer de in lid 1 bedoelde voor de verwerking verantwoordelijke de persoonsgegevens openbaar heeft gemaakt zonder de in artikel 6, lid 1, bedoelde verantwoording, neemt hij alle redelijke maatregelen, waaronder technische maatregelen, ten aanzien van om de gegevens die onder zijn verantwoordelijkheid openbaar zijn gemaakt, teneinde te laten wissen, eveneens door derden, die deze gegevens verwerken ervan op de hoogte te stellen dat een betrokkene hun verzoekt ieder koppeling naar, of kopie of reproductie van die persoonsgegevens te wissen. Wanneer de onverminderd artikel 77. De voor de verwerking verantwoordelijke toestemming heeft gegeven voor openbaarmaking van persoonsgegevens informeert de betrokkene indien mogelijk over de stappen die door een derde, wordt de voor de verwerking verantwoordelijke voor die openbaarmaking verantwoordelijk geacht de derden genomen worden.

3.  De voor de verwerking verantwoordelijke gaat en, in voorkomend geval, de derde gaan onverwijld tot het wissen over, zij het niet voor zover het nodig is de persoonsgegevens te bewaren:

a)  voor de uitoefening van het recht op vrijheid van meningsuiting overeenkomstig artikel 80;

b)  om redenen van algemeen belang op het gebied van de volksgezondheid overeenkomstig artikel 81;

c)  voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden overeenkomstig artikel 83;

d)  ter voldoening aan een wettelijke verplichting tot bewaring van de persoonsgegevens op grond van het recht van de Unie of het recht van de lidstaat waaraan de voor de verwerking verantwoordelijke onderworpen is; de nationale wetgeving moet beantwoorden aan een doelstelling van algemeen belang, moet de wezenlijke inhoud van het recht op de bescherming van persoonsgegevens eerbiedigen en moet evenredig zijn aan het nagestreefde rechtmatige doel.

e)  in de in lid 4 bedoelde gevallen.

4.  De voor de verwerking verantwoordelijke beperkt de verwerking van persoonsgegevens in plaats van deze te wissen en wel zodanig dat de persoonsgegevens niet onder de normale operaties voor gegevenstoegang en -verwerking vallen en niet langer kunnen worden gewijzigd, wanneer:

a)  de juistheid ervan door de betrokkene wordt betwist, gedurende een periode die de voor de verwerking verantwoordelijke in staat stelt de juistheid van de gegevens te controleren;

b)  de voor de verwerking verantwoordelijke de persoonsgegevens niet langer voor de uitvoering van zijn taken nodig heeft, maar die gegevens nog moeten worden bewaard ten behoeve van bewijsvoering;

c)  de verwerking ervan onrechtmatig is en de betrokkene zich tegen het wissen ervan verzet en in de plaats daarvan om beperking van het gebruik ervan verzoekt;

c bis)  een rechtbank of regelgevende instantie in de Unie de definitieve en rechtsgeldige uitspraak heeft gedaan dat de betreffende verwerking moeten worden beperkt;

d)  de betrokkene verzoekt om doorgifte van de persoonsgegevens naar een ander geautomatiseerd verwerkingssysteem overeenkomstig artikel 18, lid 2 artikel 15, lid 2 bis;

d bis)  de specifieke opslagtechnologie wissen niet toelaat en geïnstalleerd is vóór de inwerkingtreding van deze verordening.

5.  De in lid 4 bedoelde persoonsgegevens worden, afgezien van de opslag ervan, slechts verwerkt ten behoeve van bewijsvoering of met toestemming van de betrokkene of ter bescherming van de rechten van een andere natuurlijke of rechtspersoon of voor een doelstelling van algemeen belang.

6.  Wanneer de verwerking van persoonsgegevens op grond van artikel 4 is beperkt, informeert de voor de verwerking verantwoordelijke de betrokkene alvorens de beperking inzake de verwerking op te heffen.

7.  De voor de verwerking verantwoordelijke stelt mechanismen vast om ervoor te zorgen dat de termijnen die zijn vastgesteld voor het wissen van persoonsgegevens en/of voor de periodieke beoordeling van de noodzaak van de opslag van de gegevens, in acht worden genomen.

8.  Wanneer de persoonsgegevens worden gewist, verwerkt de voor de verwerking verantwoordelijke deze gegevens niet anderszins.

8 bis.  De voor de verwerking verantwoordelijke stelt mechanismen vast om ervoor te zorgen dat de termijnen die zijn vastgesteld voor het wissen van persoonsgegevens en/of voor de periodieke beoordeling van de noodzaak van de opslag van de gegevens, in acht worden genomen.

9.  De Commissie is bevoegd om, nadat zij het advies van het Europees Comité voor gegevensbescherming heeft ingewonnen, overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van:

a)  de criteria en de vereisten voor de toepassing van lid 1 met betrekking tot specifieke sectoren en in specifieke situaties op het gebied van gegevensverwerking.

b)  de voorwaarden voor het verwijderen van koppelingen naar, kopieën of reproducties van persoonsgegevens uit algemeen beschikbare communicatiediensten als bedoeld in lid 2;

c)  de criteria en voorwaarden voor het beperken van de verwerking van persoonsgegevens als bedoeld in lid 4. [Am. 112]

Artikel 18

Recht van gegevensoverdraagbaarheid

1.  Wanneer persoonsgegevens elektronisch en in een gestructureerd en algemeen gebruikt formaat worden verwerkt, heeft de betrokkene het recht om van de voor de verwerking verantwoordelijke een kopie te krijgen van de gegevens die worden verwerkt in een elektronisch en gestructureerd formaat dat algemeen wordt gebruikt en verder door de betrokkene kan worden gebruikt.

2.  Wanneer de betrokkene persoonsgegevens heeft verstrekt en de verwerking daarvan plaatsvindt op basis van toestemming of een overeenkomst, heeft de betrokkene het recht om deze persoonsgegevens en alle andere informatie die hij heeft verstrekt en die door middel van een geautomatiseerd verwerkingssysteem wordt bewaard, in een algemeen gebruikt elektronisch formaat over te dragen naar een ander geautomatiseerd verwerkingssysteem, zonder daarbij door de voor de verwerking verantwoordelijke bij wie de persoonsgegevens zijn weggehaald, te worden belemmerd.

3.  De Commissie kan het in lid 1 bedoelde elektronische formaat en de technische normen, de modaliteiten en de procedures voor het overeenkomstig lid 2 overdragen van persoonsgegevens, nader bepalen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. [Am. 113]

AFDELING 4

RECHT VAN BEZWAAR EN PROFILERING

Artikel 19

Recht van bezwaar

1.  De betrokkene heeft het recht te allen tijde op gronden die verband houden met zijn bijzondere situatie bezwaar te maken tegen de verwerking op basis van artikel 6, lid 1, onder d) en e) en f), van persoonsgegevens, tenzij de voor de verwerking verantwoordelijke dwingende legitieme gronden voor de verwerking aantoont die zwaarder wegen dan de belangen of de grondrechten en fundamentele vrijheden van de betrokkene.

2.  Wanneer de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van direct marketing worden verwerkt gebaseerd is op artikel 6, lid 1, onder f), heeft de betrokkene te allen tijde het recht om zonder enige nadere motivering in het algemeen of met een specifiek doel kosteloos bezwaar te maken tegen de verwerking van zijn of haar persoonsgegevens voor deze marketing. Dit recht wordt de betrokkene uitdrukkelijk en op begrijpelijke wijze geboden en moet duidelijk van overige informatie kunnen worden onderscheiden.

2 bis.   Het in lid 2 bedoelde recht wordt de betrokkene uitdrukkelijk, op begrijpelijke wijze en in een begrijpelijk formaat geboden, in duidelijke en eenvoudige taal, met name wanneer dit specifiek tot een kind is gericht, en dit moet duidelijk van overige informatie kunnen worden onderscheiden.

2 ter.  In het kader van het gebruik van diensten van de informatiemaatschappij en onverminderd Richtlijn 2002/58/EG, mag het recht bezwaar te maken worden uitgeoefend via geautomatiseerde procedés met behulp van een technische norm die de betrokkene de mogelijkheid biedt om zijn wensen duidelijk te uiten.

3.  Wanneer een bezwaar op grond van de leden 1 en 2 gegrond wordt verklaard, worden de betrokken persoonsgegevens door de voor de verwerking verantwoordelijke niet langer voor de in het bezwaar omschreven doeleinden gebruikt of anderszins verwerkt. [Am. 114]

Artikel 20

Profilering

1.  Iedere Onverminderd de bepalingen van artikel 6, heeft iedere natuurlijke persoon heeft het recht niet te worden onderworpen aan een maatregel waaraan voor hem rechtsgevolgen zijn verbonden of die hem in aanmerkelijke mate treft en die louter wordt genomen op grond van een geautomatiseerde verwerking die bestemd is om bepaalde aspecten van zijn persoonlijkheid te evalueren of om met name zijn beroepsprestaties, economische situatie, verblijfplaats, gezondheid, persoonlijke voorkeuren, betrouwbaarheid of gedrag te analyseren of te voorspellen bezwaar te maken tegen profilering overeenkomstig artikel 19. De betrokkene wordt op een uiterst zichtbare manier geïnformeerd over het recht om bezwaar te maken tegen profilering.

2.  Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen de andere bepalingen van deze verordening mag een persoon alleen aan een maatregel als bedoeld in lid 1 enkel aan profilering leidend tot maatregelen waaraan voor de betrokkene rechtsgevolgen zijn verbonden of die de belangen, rechten of vrijheden van de betrokkene in aanzienlijke mate treffen worden onderworpen, wanneer de verwerking:

a)  wordt uitgevoerd in noodzakelijk is voor het kader van het sluiten of het uitvoeren van een overeenkomst en aan het door de betrokkene ingediende verzoek tot het sluiten of het uitvoeren van de overeenkomst is voldaan, of voor zover passende maatregelen zijn aangeboden ter bescherming van de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene; zoals het recht op menselijke tussenkomst; of

b)  uitdrukkelijk is toegestaan op grond van het recht van de Unie of het recht van de lidstaat en in dit recht ook passende maatregelen zijn opgenomen ter bescherming van de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene; of

c)  plaatsvindt op grond van de toestemming van de betrokkene, mits aan de voorwaarden van artikel 7 wordt voldaan en passende waarborgen worden geboden.

3.  De geautomatiseerde gegevensverwerking die bestemd is om bepaalde aspecten van de persoonlijkheid van een natuurlijke persoon te beoordelen, Profilering die leidt tot discriminatie van personen op grond van ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, godsdienst of overtuiging, het lidmaatschap van een vakbond, seksuele gerichtheid of genderidentiteit, dan wel resulteert in maatregelen met dat effect, is verboden. De voor de verwerking verantwoordelijke zorgt voor doeltreffende bescherming tegen mogelijke discriminatie als gevolg van profilering. Profilering wordt niet uitsluitend gebaseerd op de in artikel 9 bedoelde bijzondere categorieën persoonsgegevens.

4.  In de in lid 2 bedoelde gevallen omvat de informatie die op grond van artikel 14 door de voor de verwerking verantwoordelijke moet worden verstrekt, informatie over de eventuele verwerking voor een maatregel in de zin van lid 1 en de met deze verwerking beoogde gevolgen voor de betrokkene.

5.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling Profilering leidend tot maatregelen waaraan voor de betrokkene rechtsgevolgen zijn verbonden of die de belangen, rechten of vrijheden van de betrokkene in aanzienlijke mate treffen, is niet enkel of hoofdzakelijk gebaseerd op geautomatiseerde verwerking en omvat menselijke beoordeling, met inbegrip van een toelichting van het besluit dat na dergelijke beoordeling wordt genomen. De van de criteria en de voorwaarden voor passende maatregelen ter bescherming van de in lid 2 bedoelde gerechtvaardigde belangen van de betrokkene omvatten het recht op menselijke beoordeling en een toelichting van het besluit dat na dergelijke beoordeling wordt genomen.

5 bis.  Het Europees Comité voor gegevensbescherming wordt belast met de taak richtsnoeren, aanbevelingen en optimale praktijken te verstrekken overeenkomstig artikel 66, lid 1, onder b), met het oog op de nadere invulling van de criteria en de voorwaarden voor profilering overeenkomstig lid 2. [Am. 115]

AFDELING 5

Beperkingen

Artikel 21

Beperkingen

1.  De reikwijdte van de in artikel 5, onder a) tot en met e), en de artikelen 11 tot en met 20 19 en artikel 32 neergelegde verplichtingen en rechten mogen bij EU-wetgeving het recht van de Unie of recht van de lidstaat door middel van een wettelijke maatregel worden beperkt, wanneer op voorwaarde dat een dergelijke beperking aan een duidelijk gedefinieerde doelstelling van algemeen belang beantwoordt, de wezenlijke inhoud van het recht op de bescherming van persoonsgegevens eerbiedigt, evenredig is aan het nagestreefde rechtmatige doel, de fundamentele rechten en belangen van de betrokkene respecteert en in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter waarborging van:

a)  de openbare veiligheid;

b)  de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten;

c)  andere algemene belangen van de Unie of van een lidstaat, met name een belangrijk economisch of financieel belang van de Unie of van een lidstaat, met inbegrip van monetaire, budgettaire en fiscale aangelegenheden; en de bescherming van de marktstabiliteit en –integriteit;

d)  de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van schendingen van de beroepscodes voor gereglementeerde beroepen;

e)  een taak op het gebied van toezicht, inspectie of regelgeving die verbonden is, ook al is dit incidenteel, met in het kader van de uitoefening van het bevoegd openbaar gezag in de onder a), b), c) en d), bedoelde gevallen;

f)  de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.

2.  De in lid 1 bedoelde wettelijke maatregelen moeten in een democratische samenleving noodzakelijk en evenredig zijn en bevatten met name specifieke bepalingen met betrekking tot ten minste: de doelstellingen die met de verwerking moeten worden nagestreefd en de vaststelling van de voor de verwerking verantwoordelijke.

a)  de doelstellingen die met de verwerking moeten worden nagestreefd;

b)  de vaststelling van de voor de verwerking verantwoordelijke;

c)  de specifieke doeleinden van en de middelen voor de verwerking;

d)  de waarborgen ter voorkoming van misbruik of onwettige toegang of overdracht;

e)  het recht van betrokkenen om op de hoogte te worden gesteld van de beperking.

2 bis.  De in lid 1 bedoelde wettelijke maatregelen geven de particuliere voor de verwerking verantwoordelijken geen toestemming en verplichten hen niet om andere gegevens te bewaren dan die welke strikt noodzakelijk zijn voor het oorspronkelijke doel. [Am. 116]

HOOFDSTUK IV

DE VOOR DE VERWERKING VERANTWOORDELIJKE EN DE VERWERKER

AFDELING 1

ALGEMENE VERPLICHTINGEN

Artikel 22

Verantwoordelijkheden en verantwoordingsplicht van de voor de verwerking verantwoordelijke

1.  De voor de verwerking verantwoordelijke stelt passend beleid vast en voert passende en aantoonbare technische en organisatorische maatregelen uit om ervoor te zorgen en op een transparante manier te kunnen aantonen dat de verwerking van persoonsgegevens in overeenstemming met deze verordening wordt uitgevoerd, waarbij rekening wordt gehouden met de stand van de techniek, het soort verwerking van persoonsgegevens, de context, de omvang en het doel van de verwerking, de risico's voor de rechten en vrijheden van betrokkenen en het type organisatie, zowel bij de vaststelling van de middelen voor de verwerking als bij de verwerking zelf.

1 bis.  Met inachtneming van de stand van de techniek en de uitvoeringskosten neemt de voor de verwerking verantwoordelijke alle redelijke maatregelen om het nalevingsbeleid en de –procedures uit te voeren die de autonome keuze van de betrokkenen permanent respecteren. Dit nalevingsbeleid wordt ten minste om de twee jaar geëvalueerd en zo nodig bijgewerkt.

2.  De in lid 1 bedoelde maatregelen betreffen met name:

(f)  het bewaren van documentatie overeenkomstig artikel 28;

(g)  het voldoen aan de in artikel 30 vastgestelde vereisten inzake gegevensbeveiliging;

(h)  het uitvoeren van een privacyeffectbeoordeling overeenkomstig artikel 33;

(i)  het voldoen aan de eisen inzake voorafgaande toestemming of voorafgaande raadpleging van de toezichthoudende autoriteit overeenkomstig artikel 34, leden 1 en 2;

(j)  het aanwijzen van een functionaris voor gegevensbescherming overeenkomstig artikel 35, lid 1.

3.  De voor de verwerking verantwoordelijke stelt mechanismen in om ervoor te zorgen dat is in staat de toereikendheid en doeltreffendheid van de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen aan te tonen. Alle regelmatige algemene verslagen over de activiteiten van de voor de verwerking verantwoordelijke, zoals de verplichte verslagen wordt getoetst. Deze toetsing uitgevoerd door onafhankelijke interne of externe controleurs, indien die maatregel evenredig is . beursgenoteerde ondernemingen, bevatten een beknopte beschrijving van het beleid en de maatregelen als bedoeld in lid 1.

3 bis.  De voor de verwerking verantwoordelijke heeft het recht om persoonsgegevens in de Unie door te geven binnen de groep van ondernemingen waar hij onderdeel van uitmaakt, indien dergelijke verwerking noodzakelijk is omwille van rechtmatige interne administratieve belangen tussen met elkaar verbonden bedrijfsactiviteiten van de groep van ondernemingen en op voorwaarde dat wordt gezorgd voor een passend niveau van gegevensbescherming en dat de belangen van de betrokkenen gewaarborgd zijn door middel van interne bepalingen voor gegevensbescherming of gelijkwaardige gedragscodes zoals bedoeld in artikel 38.

4.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van eventuele nadere criteria en vereisten voor andere in lid 1 bedoelde passende maatregelen dan die welke reeds in lid 2 worden genoemd, van de voorwaarden voor de in lid 3 bedoelde toetsings- en controlemechanismen en van de criteria voor evenredigheid als bedoeld in lid 3, waarbij de mogelijkheid van specifieke maatregelen voor micro- en kleine en middelgrote ondernemingen in overweging wordt genomen. [Am. 117]

Artikel 23

Privacy by design en by default

1.  De voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker, indien aanwezig, passen, met inachtneming van de stand van de techniek en de uitvoeringskosten, het actuele technische kennisniveau, internationale optimale praktijken en de met de gegevensverwerking verbonden risico's, zowel bij de vaststelling van de doelstellingen en de middelen voor de verwerking als bij de verwerking zelf, passende en evenredige technische en organisatorische maatregelen en procedures toe op een zodanige wijze dat de verwerking aan de voorwaarden van deze verordening voldoet en de bescherming van de rechten van de betrokkene gewaarborgd is, in het bijzonder met het oog op de in artikel 5 genoemde beginselen. Gegevensbescherming by design is met name gericht op het beheer van de hele levenscyclus van persoonsgegevens, vanaf het verzamelen tot het verwerken en verwijderen, waarbij stelselmatig aandacht wordt besteed aan allesomvattende procedurele waarborgen met betrekking tot de nauwkeurigheid, de vertrouwelijkheid, de integriteit, de fysieke veiligheid en de verwijdering van persoonsgegevens. Indien de voor de verwerking verantwoordelijke ingevolge artikel 33 een privacyeffectbeoordeling heeft uitgevoerd, worden de resultaten daarvan in acht genomen bij de ontwikkeling van die maatregelen en procedures.

1 bis.  Ter bevordering van de wijdverbreide uitvoering in verschillende economische sectoren, vormt gegevensbescherming by design een voorwaarde voor inschrijvingen op overheidsopdrachten overeenkomstig Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad(18) alsook overeenkomstig Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad(19) (de richtlijn nutsbedrijven).

2.  De voor de verwerking verantwoordelijke stelt mechanismen in om zorgt ervoor te zorgen dat in beginsel alleen de die persoonsgegevens worden verwerkt die voor elk specifiek doeleinde van de verwerking nodig zijn en met name het verzamelen, bewaren of het bewaren verspreiden van die gegevens zich, zowel wat betreft de hoeveelheid gegevens als de periode van opslag daarvan, beperkt tot dat wat voor die doeleinden strikt noodzakelijk is. Deze mechanismen zorgen met name ervoor dat persoonsgegevens in beginsel niet voor een onbeperkt aantal natuurlijke personen toegankelijk worden gemaakt en dat de betrokkenen controle hebben over de verspreiding van hun persoonsgegevens.

3.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van de criteria en de vereisten voor de in de leden 1 en 2 bedoelde passende maatregelen en mechanismen, met name de vereisten voor gegevensbescherming by design die voor alle sectoren, producten en diensten van toepassing zijn.

4.  De Commissie kan technische normen vaststellen voor de in de leden 1 en 2 vermelde vereisten. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. [Am. 118]

Artikel 24

Gezamenlijk voor de verwerking verantwoordelijken

Wanneer een verschillende voor de verwerking verantwoordelijke verantwoordelijken de doeleinden, voorwaarden en middelen voor de verwerking van persoonsgegevens samen met anderen vaststelt gezamenlijk vaststellen, stellen de gezamenlijk voor de verwerking verantwoordelijken door middel van een onderlinge regeling hun respectieve verantwoordelijkheden vast voor de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening, met name met betrekking tot de procedures en mechanismen voor de uitoefening van de rechten van de betrokkene. Deze regeling geeft naar behoren weer welke effectieve rol de gezamenlijk voor de verwerking verantwoordelijken respectievelijk vervullen en wat hun respectieve verhouding met de betrokkenen is, en de wezenlijke inhoud van de regeling wordt aan de betrokkenen beschikbaar gesteld. Indien de verantwoordelijkheid onduidelijk is, zijn de voor de verwerking verantwoordelijken gezamenlijk hoofdelijk aansprakelijk. [Am. 119]

Artikel 25

Vertegenwoordigers van niet in de Unie gevestigde voor de verwerking verantwoordelijken

1.  In de in artikel 3, lid 2, bedoelde situatie wijst de voor de verwerking verantwoordelijke een vertegenwoordiger in de Unie aan.

2.  Deze verplichting is niet van toepassing op:

a)  een in een derde land gevestigde voor de verwerking verantwoordelijke, wanneer de Commissie overeenkomstig artikel 41 heeft besloten dat het derde land een passend beschermingsniveau waarborgt; of

b)  een onderneming met minder dan 250 werknemers; een voor de verwerking verantwoordelijke die in een achtereenvolgende periode van 12 maanden persoonsgegevens van minder dan 5000 betrokkenen verwerkt en geen speciale categorieën persoonsgegevens zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, gegevens over de verblijfplaats of gegevens over kinderen of werknemers in grote bestanden verwerkt; of

c)  een overheidsinstantie of –orgaan; of

d)  een voor de verwerking verantwoordelijke die slechts incidenteel goederen of diensten aanbiedt aan betrokkenen in de Unie, wonende betrokkenen tenzij de verwerking van persoonsgegevens betrekking heeft op speciale categorieën persoonsgegevens zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, gegevens over de verblijfplaats of gegevens over kinderen of werknemers in grote bestanden.

3.  De vertegenwoordiger is gevestigd in een van de lidstaten waar de betrokkenen waarvan de persoonsgegevens in verband met het hun het aanbieden van goederen of diensten worden verwerkt of waarvan het gedrag wordt geobserveerd, wonen aan de betrokkenen, of het toezicht daarop, plaatsvindt.

4.  De aanwijzing van een vertegenwoordiger door de voor de verwerking verantwoordelijke laat de vorderingen die tegen de voor de verwerking verantwoordelijke zelf zouden kunnen worden ingesteld, onverlet. [Am. 120]

Artikel 26

Verwerker

1.  Wanneer een verwerking namens de voor de verwerking verantwoordelijke moet worden uitgevoerd, kiest de voor de verwerking verantwoordelijke een verwerker die voldoende waarborgen biedt voor de tenuitvoerlegging van passende technische en organisatorische maatregelen en procedures op dusdanige wijze dat de verwerking voldoet aan de vereisten van deze verordening en de bescherming van de rechten van de betrokkene gewaarborgd is, met name met betrekking tot de technische beveiligingsmaatregelen en de organisatorische maatregelen inzake de te verrichten verwerking, en zorgt hij ervoor dat deze maatregelen in acht worden genomen.

2.  De uitvoering van verwerkingen door een verwerker wordt geregeld in een overeenkomst of door een andere rechtshandeling die de verwerker ten opzichte van de voor de verwerking verantwoordelijke bindt en waarin met name wordt bepaald De voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker mogen zelf bepalen wat hun respectieve rol en taken zijn met betrekking tot de voorwaarden van deze verordening en zorgen ervoor dat de verwerker:

a)  slechts handelt in opdracht van de voor de verwerking verantwoordelijke, met name wanneer de doorgifte van de persoonsgegevens is verboden persoonsgegevens verwerkt, tenzij anders voorgeschreven door het recht van de Unie of het recht van de lidstaat;

b)  slechts personeel in dienst neemt dat zich ertoe heeft verplicht vertrouwelijkheid in acht te nemen of een wettelijke vertrouwelijkheidsplicht heeft;

c)  alle uit hoofde van artikel 30 vereiste maatregelen neemt;

d)  slechts met voorafgaande toestemming van de voor de verwerking verantwoordelijke de voorwaarden voor het in dienst nemen van een andere verwerker in dienst neemt vaststelt, tenzij anders bepaald;

e)  voor zover dit gelet op de aard van de verwerking mogelijk is, met akkoord van de voor de verwerking verantwoordelijke de nodige passende en relevante technische en organisatorische voorwaarden schept waardoor de voor de verwerking verantwoordelijke zijn verplichting te voldoen aan de verzoeken tot uitoefening van de in hoofdstuk III neergelegde rechten van de betrokkene, kan nakomen;

f)  de voor de verwerking verantwoordelijk verantwoordelijke bijstaat om ervoor te zorgen dat de verplichtingen uit hoofde van de artikelen 30 tot en met 34 worden nagekomen, waarbij de aard van de verwerking en de voor de verwerker beschikbare informatie in aanmerking worden genomen;

g)  de voor de verwerking verantwoordelijke na de beëindiging van de verwerking alle resultaten overhandigt en teruggeeft, de persoonsgegevens niet anderszins verwerkt en bestaande kopieën verwijdert, tenzij in het recht van de Unie of het recht van de lidstaat wordt geëist dat de gegevens worden opgeslagen;

h)  de voor de verwerking verantwoordelijke en de toezichthoudende autoriteit alle informatie ter beschikking stelt die nodig is om de nakoming van de in dit artikel neergelegde verplichtingen aan te controleren tonen en inspecties ter plaatse toestaat.

3.  De voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker leggen de instructies van de voor de verwerking verantwoordelijke en de verplichtingen van de verwerker die in lid 2 zijn genoemd, vast in een document.

3 bis.  De in lid 1 bedoelde voldoende waarborgen kunnen worden aangetoond door gedragscodes of certificeringsmechanismen te onderschrijven overeenkomstig artikel 38 of 39 van deze verordening.

4.  Wanneer een verwerker persoonsgegevens verwerkt anders dan volgens de instructies van de voor de verwerking verantwoordelijke, of de bepalende partij wordt met betrekking tot de doeleinden en middelen van de gegevensverwerking, wordt de verwerker met betrekking tot die verwerking als een voor de verwerking verantwoordelijke beschouwd waarvoor de in artikel 24 neergelegde regels voor gezamenlijk voor de verwerking verantwoordelijken gelden.

5.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van de criteria en de vereisten voor de verantwoordelijkheden, plichten en taken met betrekking tot een verwerker overeenkomstig lid 1, en van de voorwaarden ter bevordering van de verwerking van persoonsgegevens binnen een groep van ondernemingen, met name met het oog op controle en verslaglegging. [Am. 121]

Artikel 27

Verwerking onder gezag van de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker

De verwerker en eenieder die handelt onder het gezag van de voor de verwerking verantwoordelijke of van de verwerker en toegang heeft tot persoonsgegevens, verwerkt deze slechts in opdracht van de voor de verwerking verantwoordelijke, tenzij hij op grond van het recht van de Unie of het recht van de lidstaat tot de verwerking verplicht is.

Artikel 28

Documenten

1.  Alle voor de verwerking verantwoordelijken, verwerkers alsmede, in voorkomend geval, vertegenwoordigers van de voor de verwerking verantwoordelijke bewaren de regelmatig bijgewerkte documenten inzake alle verwerkingen die onder hun verantwoordelijkheid hebben plaatsgevonden die nodig zijn om te voldoen aan de in deze verordening vastgestelde vereisten.

2.  Daarnaast bewaren alle voor de verwerking verantwoordelijken en alle verwerkers de documenten bevatten ten minste inzake de volgende gegevens:

a)  de naam en de contactgegevens van de voor de verwerking verantwoordelijke of de eventuele gezamenlijk voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker, en van de vertegenwoordiger, in voorkomend geval;

b)  de naam en de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming, in voorkomend geval;

c)  de doeleinden van de verwerking, waaronder de gerechtvaardigde belangen van de voor de verwerking verantwoordelijke wanneer de verwerking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder f);

d)  een beschrijving van de categorieën betrokkenen en van de categorieën hen betreffende persoonsgegevens;

e)  de ontvangers of categorieën ontvangers van persoonsgegevens, met inbegrip de naam en de contactgegevens van de voor de verwerking verantwoordelijken aan wie de persoonsgegevens zijn verstrekt met het oog op de door hen nagestreefde gerechtvaardigde belangen, in voorkomend geval;

f)  indien van toepassing, de doorgifte van gegevens naar een derde land of een internationale organisatie, met inbegrip van de vermelding van dat derde land of die internationale organisatie en, in geval van de in artikel 44, lid 1, onder h), bedoelde doorgiften, de documenten inzake de passende garanties;

g)  een algemene aanwijzing betreffende de termijnen waarbinnen de verschillende categorieën gegevens moeten worden gewist;

h)  de beschrijving van de in artikel 22, lid 3, bedoelde mechanismen.

3.  De voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker en, in voorkomend geval, de vertegenwoordiger van de voor de verwerking verantwoordelijke, stellen de toezichthoudende autoriteit de documenten op verzoek ter beschikking.

4.  De in de leden 1 en 2 bedoelde verplichtingen zijn niet van toepassing op de volgende voor de verwerking verantwoordelijken en verwerkers:

a)  een natuurlijke persoon die zonder commerciële belangen persoonsgegevens verwerkt; of

b)  een onderneming of organisatie met minder dan 250 werknemers die persoonsgegevens slechts als nevenactiviteit verwerkt.

5.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van de criteria en de vereisten voor de in lid 1 bedoelde documenten, teneinde met name de verantwoordelijkheden in acht te nemen van de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker en, in voorkomend geval, van de vertegenwoordiger van de voor de verwerking verantwoordelijke.

6.  De Commissie kan standaardformulieren vaststellen voor de in lid 1 bedoelde documenten. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. [Am. 122]

Artikel 29

Medewerking met de toezichthoudende autoriteit

1.  De voor de verwerking verantwoordelijke en, in voorkomend geval, de verwerker en, in voorkomend geval, de vertegenwoordiger van de voor de verwerking verantwoordelijke verlenen op verzoek hun medewerking aan met de toezichthoudende autoriteit bij de uitoefening van diens taken, met name door het verstrekken van de in artikel 53, lid 2, onder a), bedoelde informatie en door het verschaffen van toegang als bepaald in dat lid, onder b).

2.  Wanneer de toezichthoudende autoriteit haar bevoegdheden uit hoofde van artikel 53, lid 2, uitoefent, antwoorden de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker de toezichthoudende autoriteit binnen een redelijke, door de toezichthoudende autoriteit te bepalen termijn. Het antwoord omvat een beschrijving van de in aansluiting op de opmerkingen van de toezichthoudende autoriteit genomen maatregelen en behaalde resultaten. [Am. 123]

AFDELING 2

GEGEVENSBEVEILIGING

Artikel 30

Beveiliging van de verwerking

1.  De voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker treffen passende technische en organisatorische maatregelen om een gelet passend beveiligingsniveau te waarborgen met het oog op de risico’s die de verwerking en de aard van de te beschermen persoonsgegevens met zich meebrengen, passend beveiligingsniveau te waarborgen meebrengt, waarbij rekening wordt gehouden met de resultaten van een privacyeffectbeoordeling overeenkomstig artikel 3, alsmede met de stand van de techniek en met de kosten van uitvoering van de maatregelen.

1 bis.  Een dergelijk veiligheidsbeleid omvat, met inachtneming van de stand van de techniek en de kosten van uitvoering, de volgende elementen:

a)  de mogelijkheid ervoor te zorgen dat de integriteit van de persoonsgegevens wordt bekrachtigd;

b)  de mogelijkheid te voorzien in een voortdurende vertrouwelijkheid, integriteit, beschikbaarheid en veerkracht van de systemen en diensten die persoonsgegevens verwerken;

c)  de mogelijkheid om de beschikbaarheid van en toegang tot gegevens ingeval van een fysiek of technisch incident met gevolgen voor de beschikbaarheid, integriteit en de vertrouwelijkheid van informatiesystemen en -diensten, te herstellen;

d)  ingeval van verwerking van gevoelige persoonsgegevens overeenkomstig artikel 8 en 9 worden bijkomende veiligheidsmaatregelen getroffen om te zorgen voor omgevingsbewustzijn met betrekking tot de risico's en het vermogen om bijna real-time preventieve, corrigerende en beperkende maatregelen te treffen indien er kwetsbare plekken of incidenten worden ontdekt die een bedreiging kunnen vormen voor de gegevens;

e)  een proces voor het regelmatig testen, meten en evalueren van de doeltreffendheid van bestaand veiligheidsbeleid en bestaande veiligheidsprocedures en -plannen, teneinde deze doeltreffendheid voortdurend te waarborgen.

2.  De voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker nemen, na een evaluatie van de risico’s, de in lid 1 bedoelde maatregelen ter bescherming van persoonsgegevens tegen vernietiging, hetzij per ongeluk, hetzij onrechtmatig, of tegen verlies en om andere vormen van onrechtmatige verwerking te voorkomen, met name ongeoorloofde verstrekking of verspreiding van, toegang tot, of wijziging van persoonsgegevens zorgen er ten minste voor dat:

a)  wordt gewaarborgd dat alleen gemachtigd personeel voor wettelijk toegestane doeleinden toegang heeft tot de persoonsgegevens;

b)  opgeslagen of verzonden persoonsgegevens worden beschermd tegen onbedoelde of onrechtmatige vernietiging, onbedoeld verlies of wijziging, en ongeoorloofde of onrechtmatige opslag, verwerking, toegang of verstrekking; en

c)  er een veiligheidsbeleid wordt ingevoerd met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.

3.  De Commissie is bevoegd Het Europees Comité voor gegevensbescherming wordt belast met de taak richtsnoeren, aanbevelingen en optimale praktijken te verstrekken overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van de criteria en de voorwaarden 66, lid 1, onder b), voor de in de leden 1 en 2 bedoelde technische en organisatorische maatregelen, waaronder de vaststelling van de stand van de techniek, voor specifieke sectoren en in specifieke situaties op het gebied van gegevensverwerking, waarbij met name rekening wordt gehouden met technologische ontwikkelingen en oplossingen inzake privacy by design en gegevensbescherming by default. tenzij lid 4 van toepassing is.

4.  De Commissie kan zo nodig uitvoeringshandelingen vaststellen om de in de leden 1 en 2 vastgestelde voorschriften toe te snijden op verschillende situaties, met name om:

a)  ongeoorloofde toegang tot persoonsgegevens te voorkomen;

b)  te voorkomen dat persoonsgegevens ongeoorloofd worden verstrekt, gelezen, gekopieerd, gewijzigd, gewist of verwijderd;

c)  ervoor te zorgen dat de rechtmatigheid van verwerkingen wordt geverifieerd.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. [Am. 124]

Artikel 31

Melding van een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de toezichthoudende autoriteit

1.  In geval van een inbreuk in verband met persoonsgegevens meldt de voor de verwerking verantwoordelijke de toezichthoudende autoriteit deze inbreuk zonder onnodige vertraging en zo mogelijk niet later dan 24 uur nadat hij ervan kennis heeft gekregen. Wanneer de melding aan de toezichthoudende autoriteit niet binnen 24 plaatsvindt, gaat deze vergezeld van een motivering.

2.  In overeenstemming met artikel 26, lid 2, onder f), De verwerker waarschuwt en informeert de verwerker de voor de verwerking verantwoordelijke onmiddellijk zonder onnodige vertraging na de vaststelling van een inbreuk in verband met persoonsgegevens.

3.  De in lid 1 bedoelde melding bevat ten minste:

a)  een omschrijving van de aard van de inbreuk in verband met persoonsgegevens, waaronder de betrokken categorieën en aantallen betrokkenen en categorieën en aantallen gegevensrecords;

b)  de vermelding van de identiteit en de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming of een ander contactpunt waar meer informatie kan worden verkregen;

c)  aanbevelingen voor maatregelen om de mogelijk nadelige gevolgen van de inbreuk in verband met persoonsgegevens te verminderen;

d)  een omschrijving van de gevolgen van de inbreuk in verband met persoonsgegevens;

e)  een omschrijving van de maatregelen die de voor de verwerking verantwoordelijke heeft voorgesteld of genomen om de inbreuk in verband met persoonsgegevens aan te pakken en de gevolgen ervan te beperken.

De informatie kan zo nodig in fases worden verstrekt..

4.  De voor de verwerking verantwoordelijke documenteert alle inbreuken in verband met persoonsgegevens, met inbegrip van de feiten omtrent de inbreuk, de gevolgen van de inbreuk en de corrigerende maatregelen die zijn genomen. Deze documenten moeten afdoende zijn om de toezichthoudende autoriteit in staat stellen om de naleving van dit artikel en artikel 30 te controleren. De documenten omvatten uitsluitend de voor dat doel noodzakelijke informatie.

4 bis.  De toezichthoudende autoriteit houdt een openbaar register bij van alle soorten gemelde inbreuken.

5.  De Commissie is bevoegd Het Europees Comité voor gegevensbescherming wordt belast met de taak richtsnoeren, aanbevelingen en optimale praktijken te verstrekken overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van de criteria en de vereisten 66, lid 1, onder b), voor de vaststelling van de in de leden 1 en 2 bedoelde inbreuk in verband met persoonsgegevens alsmede van de onnodige vertraging als bedoeld in de leden 1 en 2, en voor de bijzondere omstandigheden waarin een voor de verwerking verantwoordelijke en een verwerker verplicht zijn de inbreuk in verband met persoonsgegevens te melden.

6.  De Commissie kan het model vaststellen voor deze melding aan de toezichthoudende autoriteit alsmede de op het meldingsvereiste toepasselijke procedures en de vorm en de modaliteiten van de in lid 4 bedoelde documenten, met inbegrip van de termijnen voor het wissen van de daarin opgenomen informatie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. [Am. 125]

Artikel 32

Melding van een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de betrokkene

1.  Wanneer de inbreuk in verband met persoonsgegevens waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de bescherming van de persoonsgegevens, of de privacy, de rechten of de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene heeft, deelt de voor de verwerking verantwoordelijke na de in artikel 31 bedoelde melding, de betrokkene de inbreuk in verband met persoonsgegevens zonder onnodige vertraging mee.

2.  De in lid 1 bedoelde mededeling aan de betrokkene is uitgebreid en geschreven in duidelijke, eenvoudige taal. Deze bevat een omschrijving van de aard van de inbreuk in verband met persoonsgegevens en ten minste de in artikel 31, lid 3, onder b) en c) en d), voorgeschreven informatie en aanbevelingen en informatie over de rechten van de betrokkenen, met inbegrip van het recht op verhaal.

3.  De melding van een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de betrokkene is niet vereist wanneer de voor de verwerking verantwoordelijke tot voldoening van de toezichthoudende autoriteit aantoont dat hij de passende technische beschermingsmaatregelen heeft genomen en dat deze maatregelen werden toegepast op de gegevens waarop de inbreuk in verband met persoonsgegevens betrekking heeft. Dergelijke technologische beschermingsmaatregelen maken de gegevens onbegrijpelijk voor eenieder die geen recht op toegang daartoe heeft.

4.  Onverminderd de verplichting van de voor de verwerking verantwoordelijke om de inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de betrokkene te melden, kan de toezichthoudende autoriteit, na de waarschijnlijkheid van negatieve gevolgen van de inbreuk te hebben overwogen, de voor de verwerking verantwoordelijk gelasten de inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de betrokkene te melden wanneer deze laatste dat nog niet heeft gedaan.

5.  De Commissie is bevoegd Het Europees Comité voor gegevensbescherming wordt belast met de taak richtsnoeren, aanbevelingen en optimale praktijken te verstrekken overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen 66, lid 1, onder b), met het oog op de nadere invulling van de criteria en de vereisten met betrekking tot de omstandigheden waarin een inbreuk in verband met persoonsgegevens waarschijnlijk negatieve gevolgen heeft voor de in lid 1 bedoelde persoonsgegevens, de privacy, de rechten of de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene.

6.  De Commissie kan het model van de in lid 1 bedoelde melding aan de betrokkene en de op die melding toepasselijke procedure vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. [Am. 126]

Artikel 32 bis

Risico-analyse

1.  De voor de verwerking verantwoordelijke, of in voorkomend geval de verwerker, voert een risicoanalyse uit van de mogelijke effecten van de bedoelde gegevensverwerking op de rechten en vrijheden van de betrokkenen, waarbij wordt beoordeeld of de verwerkingen waarschijnlijk specifieke risico's inhouden.

2.  De volgende verwerkingen kunnen specifieke risico's inhouden:

a)  de verwerking van persoonsgegevens van meer dan 5000 betrokkenen gedurende een achtereenvolgende periode van 12 maanden;

b)  de verwerking van bijzondere categorieën persoonsgegevens zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, locatiegegevens of gegevens over kinderen of werknemers in grote bestanden;

c)  profilering waarop maatregelen zijn gebaseerd waaraan voor die persoon rechtsgevolgen zijn verbonden of die hem op vergelijkbare, aanzienlijke wijze treffen;

d)  de verwerking van persoonsgegevens voor het bieden van gezondheidszorg, voor epidemiologisch onderzoek, of voor onderzoek naar geestes- of besmettelijke ziekten, wanneer de gegevens op grote schaal worden verwerkt voor het nemen van maatregelen of besluiten met betrekking tot specifieke personen;

e)  geautomatiseerde bewaking van openbaar toegankelijke ruimten op grote schaal;

f)  andere verwerkingen waarvoor op grond van artikel 34, lid 2, onder b), de functionaris voor gegevensbescherming of de toezichthoudende autoriteit moet worden geraadpleegd;

g)  indien een inbreuk in verband met persoonsgegevens waarschijnlijk negatieve gevolgen heeft voor de bescherming van de persoonsgegevens, de privacy, de rechten of de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene;

h)  een voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker is hoofdzakelijk belast met verwerkingen die vanwege hun aard, hun omvang en/of hun doel regelmatige en stelselmatige observatie van betrokkenen vereisen;

i)  indien persoonsgegevens toegankelijk worden gemaakt voor een aantal personen waarvan redelijkerwijs niet kan worden aangenomen dat het een beperkt aantal is.

3.  In overeenstemming met de resultaten van de risicoanalyse:

a)  ingeval er sprake is van een van de verwerkingen zoals bedoeld in lid 2, onder a) of b), wijzen voor de verwerking verantwoordelijken die niet in de Unie zijn gevestigd een vertegenwoordiger in de Unie aan in overeenstemming met de vereisten en uitzonderingen zoals vastgelegd in artikel 25;

b)  ingeval er sprake is van een van de verwerkingen zoals bedoeld in lid 2, onder a), b) of h), wijst de voor de verwerking verantwoordelijke een functionaris voor gegevensbescherming aan in overeenstemming met de vereisten en uitzonderingen zoals vastgelegd in artikel 35;

c)  ingeval er sprake is van een van de verwerkingen zoals bedoeld in lid 2, onder a), b), c), d), e), f), g) of h), verricht de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker die namens de voor de verwerking verantwoordelijke optreedt een privacyeffectbeoordeling overeenkomstig artikel 33;

d)  ingeval er sprake is van verwerkingen zoals bedoeld in lid 2, onder f), raadpleegt de voor de verwerking verantwoordelijke de functionaris voor gegevensbescherming of, indien er geen functionaris voor gegevensbescherming is aangewezen, de toezichthoudende autoriteit overeenkomstig artikel 34.

4.  De risicoanalyse wordt uiterlijk na een jaar ofwel onmiddellijk geëvalueerd, indien de aard, de omvang of de doeleinden van de gegevensverwerking aanzienlijk wijzigen. Wanneer de voor de verwerking verantwoordelijke overeenkomstig lid 3, onder c), niet verplicht is een privacyeffectbeoordeling te verrichten, wordt de risicoanalyse gedocumenteerd. [Am. 127]

AFDELING 3

PRIVACYEFFECTBEOORDELING EN VOORAFGAANDE TOESTEMMING BEHEER GEGEVENSBESCHERMING GEDURENDE LEVENSCYCLUS [Am. 128]

Artikel 33

Privacyeffectbeoordeling

1.  Wanneer verwerkingen gezien hun aard, reikwijdte of doeleinden bijzondere risico’s inhouden voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen, Indien vereist overeenkomstig artikel 32 bis, lid 3, onder c), voert de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker die ten behoeve van namens de voor de verwerking verantwoordelijke optreedt een beoordeling uit van het effect van de beoogde verwerkingen op de rechten en vrijheden van de betrokkenen, met name hun recht op bescherming van persoonsgegevens. Een enkele beoordeling is voldoende in het geval van een reeks vergelijkbare verwerkingen die vergelijkbare risico's inhouden.

2.  Met name de volgende verwerkingen houden de in lid 1 bedoelde specifieke risico’s in:

a)  een systematische en uitgebreide beoordeling van aspecten van de persoonlijkheid van een natuurlijke persoon, bijvoorbeeld om met name zijn economische situatie, verblijfplaats, gezondheid, persoonlijke voorkeuren, betrouwbaarheid of gedrag te analyseren of te voorspellen, die is gebaseerd op geautomatiseerde verwerking en waarop maatregelen zijn gebaseerd waaraan voor die persoon rechtsgevolgen zijn verbonden of die hem in aanzienlijke mate treffen;

b)  de verwerking van gegevens over het seksuele leven, de gezondheid, het ras of de etnische afkomst, voor het bieden van gezondsheidszorg, voor epidemiologisch onderzoek, of voor onderzoek naar geestes- of besmettelijke ziekten, wanneer de gegevens op grote schaal worden verwerkt voor het nemen van maatregelen of besluiten met betrekking tot specifieke personen;

c)  de bewaking van openbaar toegankelijke ruimten, met name wanneer op grote schaal optisch-elektronische apparatuur (videobewaking) wordt gebruikt;

d)  de verwerking in grote bestanden van persoonsgegevens inzake kinderen en van genetische of biometrische gegevens;

e)  andere verwerkingen waarvoor op grond van artikel 34, lid 2, onder b), de toezichthoudende autoriteit moet worden geraadpleegd.

3.  De beoordeling bevat minstens een algemene beschrijving van de beoogde verwerkingen, een beoordeling van de risico’s voor de rechten en vrijheden van betrokkenen, de maatregelen die worden beoogd om de risico’s te beperken, en de waarborgen, beveiligingsmaatregelen en mechanismen die de bescherming van persoonsgegevens verzekeren en aantonen dat aan deze verordening is voldaan, met inachtneming van de rechten en gerechtvaardigde belangen van betrokkenen en andere betrokken personen. heeft betrekking op de gehele levenscyclus van persoonsgegevens van vergaring via verwerking tot verwijdering. Deze bevat ten minste:

a)  een systematische beschrijving van de beoogde verwerkingen, de doeleinden van de verwerking en, in voorkomend geval, de gerechtvaardigde belangen die worden nagestreefd door de voor de verwerking verantwoordelijke;

b)  een beoordeling van de noodzaak en de evenredigheid van de verwerkingen met betrekking tot het doel;

c)  een beoordeling van de risico's voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen, met inbegrip van het risico van discriminatie dat inherent is aan de verwerking of daardoor wordt versterkt;

d)  een beschrijving van de beoogde maatregelen om de risico's te beperken en de hoeveelheid persoonsgegevens die worden verwerkt, te minimaliseren;

e)  een lijst waarborgen, veiligheidsmaatregelen en mechanismen om de bescherming van persoonsgegevens te garanderen, zoals pseudonimisering, en om aan te tonen dat aan deze verordening is voldaan, met inachtneming van de rechten en gerechtvaardigde belangen van de betrokkenen en andere betrokken personen;

f)  een algemene aanwijzing betreffende de termijnen waarbinnen de verschillende categorieën gegevens moeten worden gewist;

g)  een uitleg over welke privacy by design en by default praktijken overeenkomstig artikel 23 zijn toegepast;

h)  een lijst van de ontvangers of categorieën ontvangers van de persoonsgegevens;

i)  indien van toepassing, een lijst van de voorgenomen doorgiften van gegevens naar een derde land of een internationale organisatie, met inbegrip van de vermelding van dat derde land of die internationale organisatie;

j)  een beoordeling van de context van de gegevensverwerking.

3 bis.  Indien de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker een functionaris voor gegevensbescherming heeft aangewezen, wordt deze betrokken bij de uitvoering van de effectbeoordelingen.

3 ter.  De beoordeling wordt gedocumenteerd en bevat een schema ten behoeve van reguliere periodieke nalevingscontroles gegevensbescherming overeenkomstig artikel 33 bis, lid 1. De beoordeling wordt zonder onnodige vertraging bijgewerkt indien de resultaten van de in artikel 33 bis bedoelde nalevingscontroles gegevensbescherming inconsistenties in de naleving laten zien. De voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker en, in voorkomend geval, de vertegenwoordiger van de voor de verwerking verantwoordelijke, stellen de toezichthoudende autoriteit de beoordeling op verzoek ter beschikking.

4.  De voor de verwerking verantwoordelijke neemt de opmerkingen van betrokkenen en hun vertegenwoordigers over de voorgenomen verwerking in ontvangst, zonder inbreuk te maken op de bescherming van commerciële of algemene belangen of de beveiliging van de verwerkingen.

5.  Wanneer de voor de verwerking verantwoordelijke een overheidsinstantie of –orgaan is en de verwerking het gevolg is van een in de EU-wetgeving geregelde wettelijke verplichting in de zin van artikel 6, lid 1, onder c), waarbij voorschriften en procedures inzake de verwerkingen zijn vastgesteld, zijn de leden 1 tot en met 4 niet van toepassing, tenzij de lidstaten het nodig achten om voorafgaand aan de verwerkingen een dergelijke beoordeling uit te voeren.

6.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van de criteria en de voorwaarden voor verwerkingen die waarschijnlijk de in de leden 1 en 2 bedoelde specifieke risico’s inhouden, en van de vereisten voor de in lid 3 bedoelde beoordeling, met inbegrip van de voorwaarden voor uitbreidbaarheid en interne en externe toetsing. Daarbij neemt de Commissie specifieke maatregelen voor micro- en kleine en middelgrote ondernemingen in overweging.

7.  De Commissie kan normen en procedures vaststellen voor de uitvoering en de interne en externe toetsing van de in lid 3 bedoelde beoordeling. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. [Am. 129]

Artikel 33 bis

Nalevingscontrole gegevensbescherming

1.  De voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker die namens de voor de verwerking verantwoordelijke optreedt, voert uiterlijk twee jaar na uitvoering van een effectbeoordeling overeenkomstig artikel 33, lid 1, een nalevingscontrole gegevensbescherming uit. Uit deze nalevingscontrole gegevensbescherming moet blijken dat de verwerkte gegevens zijn verwerkt overeenkomstig de privacyeffectbeoordeling.

2.  De nalevingscontrole wordt periodiek, tenminste eens per twee jaar, uitgevoerd of anderszins onmiddellijk nadat de specifieke risico’s in verband met de verwerkingen zijn gewijzigd.

3.  Ingeval de nalevingscontrole inconsistenties in de naleving laat zien, worden er in de nalevingscontrole tevens aanbevelingen opgenomen om tot volledige naleving te kunnen komen.

4.  De nalevingscontrole en de daaruit voortvloeiende aanbevelingen worden gedocumenteerd. De voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker en, in voorkomend geval, de vertegenwoordiger van de voor de verwerking verantwoordelijke, stellen de toezichthoudende autoriteit de nalevingscontrole op verzoek ter beschikking.

5.  Indien de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker een functionaris voor gegevensbescherming heeft aangewezen, wordt deze betrokken bij de uitvoering van de nalevingscontrole. [Am. 130]

Artikel 34

Voorafgaande toestemming en voorafgaande raadpleging

1.  De voor de verwerking verantwoordelijke en, in voorkomend geval, de verwerker verkrijgen voorafgaand aan de verwerking van persoonsgegevens toestemming van de toezichthoudende autoriteit om ervoor te zorgen dat de voorgenomen verwerking aan deze verordening voldoet en met name om de risico’s voor de betrokkenen te beperken wanneer een voor de verwerking verantwoordelijke of een verwerker contractbepalingen vaststelt uit hoofde van artikel 42, lid 2, onder d), of niet in een juridisch bindend instrument passende garanties voor de bescherming van persoonsgegevens biedt als bedoeld in artikel 42, lid 5, voor de doorgifte van persoonsgegevens naar een derde land of een internationale organisatie.

2.  De voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker die ten behoeve van namens de voor de verwerking verantwoordelijke optreedt, raadpleegt de functionaris voor gegevensbescherming of, indien er geen functionaris voor gegevensbescherming is aangewezen, de toezichthoudende autoriteit voorafgaand aan de verwerking van de persoonsgegevens om ervoor te zorgen dat de voorgenomen verwerking aan deze verordening voldoet en met name om de risico’s voor de betrokkenen te beperken wanneer:

a)  een privacyeffectbeoordeling als bedoeld in artikel 33 aangeeft dat verwerkingen vanwege hun aard, hun omvang of hun doel waarschijnlijk grote specifieke risico’s met zich brengen; of

b)  de functionaris voor gegevensbescherming of de toezichthoudende autoriteit het nodig acht om vooraf tot raadpleging over te gaan over verwerkingen die naar hun aard, hun omvang en/of hun doel waarschijnlijk specifieke risico’s voor de rechten en vrijheden van betrokkenen met zich brengen en die overeenkomstig lid 4 zijn gespecificeerd.

3.  Wanneer de bevoegde toezichthoudende autoriteit uit hoofde van mening is haar bevoegdheid bepaalt dat de voorgenomen verwerking niet aan deze verordening voldoet, met name wanneer de risico’s onvoldoende zijn vastgesteld of beperkt, verbiedt zij de voorgenomen verwerking en doet zij passende voorstellen om alsnog aan deze verordening te voldoen.

4.  De toezichthoudende autoriteit Het Europees Comité voor gegevensbescherming stelt een lijst op van verwerkingen waarover uit hoofde van lid 2, onder b), voorafgaande raadpleging moet plaatsvinden en publiceert deze. De toezichthoudende autoriteit deelt deze lijsten mee aan het Europees Comité voor gegevensbescherming.

5.  Wanneer de in lid 4 bedoelde lijst betrekking heeft op verwerkingen met betrekking tot het aanbieden van goederen of diensten aan betrokkenen in verschillende lidstaten, of op het observeren van hun gedrag, of op verwerkingen die het vrije verkeer van persoonsgegevens in de Unie wezenlijk kunnen beïnvloeden, past de toezichthoudende autoriteit voorafgaand aan de vaststelling van de lijst de in artikel 57 bedoelde conformiteitstoetsing toe.

6.  De voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker verstrekt de toezichthoudende autoriteit op verzoek de in privacyeffectbeoordeling overeenkomstig artikel 33 bedoelde privacyeffectbeoordeling en, op verzoek, alle andere informatie op grond waarvan de toezichthoudende autoriteit de conformiteit van de verwerking en met name de risico’s voor de bescherming van de persoonsgegevens van de betrokkene en de betrokken waarborgen kan beoordelen.

7.  De lidstaten raadplegen de toezichthoudende autoriteit bij de voorbereiding van een door het nationale parlement vast te stellen wettelijke maatregel of een op een dergelijke wettelijke maatregel gebaseerde maatregel die de aard van de verwerking bepaalt, teneinde ervoor te zorgen dat de voorgenomen verwerking aan deze verordening voldoet en met name de betrokken risico’s voor de betrokkenen te beperken.

8.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van de criteria en de vereisten voor het bepalen van de in lid 2, onder a), bedoelde grote specifieke risico’s.

9.  De Commissie kan standaardformulieren en –procedures vaststellen voor de in de leden 1 en 2 bedoelde voorafgaande goedkeuring en raadpleging en standaardformulieren en –procedures voor het verstrekken van informatie aan de toezichthoudende autoriteiten overeenkomstig lid 6. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. [Am. 131]

AFDELING 4

FUNCTIONARIS VOOR GEGEVENSBESCHERMING

Artikel 35

Aanwijzing van de functionaris voor gegevensbescherming

1.  De voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker wijzen een functionaris voor gegevensbescherming aan in elk geval waarin:

a)  de verwerking wordt uitgevoerd door een overheidsinstantie of –orgaan; of

b)  de verwerking wordt uitgevoerd door een onderneming met minimaal 250 werknemers rechtspersoon en betrekking heeft op meer dan 5000 betrokkenen gedurende een achtereenvolgende periode van 12 maanden; of

c)  een voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker hoofdzakelijk is belast met verwerkingen die vanwege hun aard, hun omvang en/of hun doel regelmatige en stelselmatige observatie van betrokkenen vereisen; of

d)  de kernactiviteiten van de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker bestaan uit de verwerking van bijzondere categorieën gegevens ingevolge artikel 9, lid 1, gegevens over de verblijfplaats of gegevens over kinderen of werknemers in grote bestanden.

2.  In het in lid 1, onder b), bedoelde geval kan Een groep van ondernemingen één kan een primair verantwoordelijke functionaris voor gegevensbescherming benoemen, mits gegarandeerd is dat elke vestiging gemakkelijk toegang heeft tot de functionaris voor gegevensbescherming.

3.  Wanneer de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker een overheidsinstantie of –orgaan is, kan de functionaris voor gegevensbescherming voor verschillende entiteiten van die instantie of dat orgaan worden aangewezen, met inachtneming van de organisatiestructuur van de overheidsinstantie of het overheidsorgaan.

4.  In andere dan de in lid 1 bedoelde gevallen kunnen de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker of verenigingen en andere organen die categorieën voor de verwerking verantwoordelijken of verwerkers vertegenwoordigen, een functionaris voor gegevensbescherming aanwijzen.

5.  De functionaris voor gegevensbescherming wordt door de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker aangewezen op grond van zijn professionele kwaliteiten en, in het bijzonder, zijn deskundigheid op het gebied van de wetgeving en de praktijk inzake gegevensbescherming en zijn vermogen de in artikel 37 bedoelde taken te vervullen. Het vereiste niveau van deskundigheid wordt met name bepaald op grond van de uitgevoerde gegevensverwerking en de bescherming die voor de door de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker verwerkte gegevens vereist is.

6.  De voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker zorgen ervoor dat alle andere beroepswerkzaamheden van de functionaris voor gegevensbescherming verenigbaar zijn met zijn taken en verplichtingen als functionaris voor gegevensbescherming en niet tot een belangenconflict leiden.

7.  De voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker wijst een functionaris voor gegevensbescherming aan voor een periode van tenminste ten minste vier jaar in het geval van een werknemer of twee jaar in het geval van een externe dienstencontractant. De functionaris voor gegevensbescherming kan worden herbenoemd. Tijdens zijn of haar ambtstermijn kan de functionaris voor gegevensbescherming alleen worden ontslagen wanneer hij of zij niet langer voldoet aan de voorwaarden voor de uitvoering van zijn of haar taken.

8.  De functionaris voor gegevensbescherming kan in dienst zijn van de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker dan wel zijn taken op grond van een dienstverleningscontract verrichten.

9.  De voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker deelt de toezichthoudende autoriteit en het publiek de naam en de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming mee.

10.  Betrokkenen hebben het recht om met de functionaris voor gegevensbescherming contact op te nemen over alle aangelegenheden die verband houden met de verwerking van de gegevens van de betrokkene en om te verzoeken om de uitoefening van de rechten uit hoofde van deze verordening.

11.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van de criteria en de vereisten voor de in lid 1, onder c), bedoelde hoofdactiviteiten van de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker en van de criteria voor de in lid 5 bedoelde professionele kwaliteiten van de functionaris voor gegevensbescherming. [Am. 132]

Artikel 36

Positie van de functionaris voor gegevensbescherming

1.  De voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker zorgen ervoor dat de functionaris voor gegevensbescherming naar behoren en tijdig wordt betrokken bij alle aangelegenheden die verband houden met de bescherming van persoonsgegevens.

2.  De voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker zorgen ervoor dat de functionaris voor gegevensbescherming zijn plichten en taken onafhankelijk vervult en geen instructies ontvangt met betrekking tot de uitoefening van de functie. De functionaris voor gegevensbescherming brengt rechtstreeks verslag uit aan de dagelijkse leiding van de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker. De voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker wijst hiertoe een lid van de dagelijkse leiding aan als verantwoordelijke voor de naleving van de bepalingen van deze verordening.

3.  De voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker ondersteunen de functionaris voor gegevensbescherming bij de vervulling van zijn taken en zorgen voor alle middelen, met inbegrip van personeel, kantoren, uitrusting en alle andere middelen die nodig zijn voor de vervulling van de in artikel 37 bedoelde plichten en taken en om zijn of haar vakkennis op peil te houden.

4.  Functionarissen voor gegevensbescherming zijn gebonden tot geheimhouding wat betreft de identiteit van de betrokkenen en de omstandigheden aan de hand waarvan de betrokkenen geïdentificeerd kunnen worden, tenzij ze door de betrokkene van die verplichting zijn ontheven. [Am. 133]

Artikel 37

Taken van de functionaris voor gegevensbescherming

De voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker dragen de functionaris voor gegevensbescherming ten minste de volgende taken op:

a)  bewust maken, het informeren en adviseren van de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker over hun verplichtingen op grond van deze verordening, met name wat betreft technische en organisatorische maatregelen en procedures, en het documenteren van deze activiteit en de ontvangen antwoorden;

b)  het toezien op de uitvoering en toepassing van het beleid van de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens, met inbegrip van de toewijzing van verantwoordelijkheden, de opleiding van het bij de verwerking betrokken personeel en de betreffende audits;

c)  het toezien op de uitvoering en de toepassing van deze verordening, met name met betrekking tot de vereisten inzake privacy by design, privacy by default en gegevensbeveiliging en met betrekking tot het informeren van betrokkenen en hun verzoeken in het kader van de uitoefening van hun rechten uit hoofde van deze verordening;

d)  ervoor zorgen dat de in artikel 28 bedoelde documenten worden bewaard;

e)  het toezien op het documenteren, melden en meedelen van inbreuken in verband met persoonsgegevens overeenkomstig de artikelen 31 en 32;

f)  het toezien op de uitvoering van de privacyeffectbeoordeling door de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker en op het verzoek om voorafgaande toestemming of raadpleging, voor zover daartoe op grond van de artikelen 32 bis, 33 en 34 een verplichting bestaat;

g)  het toezien op het gevolg dat aan verzoeken van de toezichthoudende autoriteit is gegeven en het, binnen de grenzen van de bevoegdheid van de functionaris voor gegevensbescherming, verlenen van medewerking aan de toezichthoudende autoriteit op diens verzoek of op eigen initiatief van de functionaris voor gegevensbescherming;

h)  het optreden als contactpunt voor de toezichthoudende autoriteit inzake aangelegenheden in verband met de verwerking en het op zijn of haar eigen initiatief in voorkomend geval raadplegen van de toezichthoudende autoriteit;

i)  het controleren van de naleving van deze verordening van het in artikel 34 neergelegde raadplegingsmechanisme;

j)  het informeren van de werknemersvertegenwoordigers over de verwerking van gegevens van de werknemers.

2.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van de criteria en de vereisten voor de taken, certificering, positie, bevoegdheden en middelen van de lid 1 genoemde functionaris voor gegevensbescherming. [Am. 134]

AFDELING 5

GEDRAGSCODES EN CERTIFICERING

Artikel 38

Gedragscodes

1.  De lidstaten, de toezichthoudende autoriteiten en de Commissie bevorderen de opstelling van gedragscodes of de goedkeuring van door toezichthoudende autoriteiten opgestelde gedragscodes die, met inachtneming van de specifieke kenmerken van de diverse gegevensverwerkingssectoren, moeten bijdragen tot de juiste toepassing van deze verordening en met name met betrekking tot:

a)  eerlijke en transparante gegevensverwerking;

a bis)  de eerbiediging van de consumentenrechten;

b)  de verzameling van gegevens;

c)  het informeren van het publiek en de betrokkenen:

d)  verzoeken van betrokkenen in het kader van de uitoefening van hun rechten;

e)  het informeren en de bescherming van kinderen;

f)  doorgifte van gegevens naar derde landen of naar internationale organisaties;

g)  mechanismen voor het toezicht op en de verzekering van de naleving van de code door de voor de verwerking verantwoordelijken die deze hebben onderschreven;

h)  buitengerechtelijke procedures en andere procedures voor geschillenbeslechting tussen voor de verwerking verantwoordelijken en betrokkenen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, onverminderd de rechten van de betrokkenen op grond van de artikelen 73 en 75.

2.  Verenigingen en andere organen die in een lidstaat categorieën voor de verwerking verantwoordelijken of verwerkers vertegenwoordigen en die het voornemen hebben om een gedragscode op te stellen of bestaande gedragscodes te wijzigen of uit te breiden, kunnen deze voor advies aan de toezichthoudende autoriteit in die lidstaat voorleggen. De toezichthoudende autoriteit kan brengt onverwijld een advies uitbrengen uit over de verenigbaarheid van de verwerking in het kader van de ontwerpgedragscode of de wijziging daarvan met deze verordening. De toezichthoudende autoriteit neemt de opmerkingen van de betrokkenen of hun vertegenwoordigers over deze ontwerpen in ontvangst.

3.  Verenigingen en andere organen die categorieën voor de verwerking verantwoordelijken of verwerkers in verschillende lidstaten vertegenwoordigen, kunnen ontwerpgedragscodes en wijzigingen of uitbreidingen van bestaande gedragscodes aan de Commissie voorleggen.

4.  De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen is bevoegd om, na raadpleging van het Europees Comité voor gegevensbescherming, overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarbij gedragscodes en wijzigingen of uitbreidingen van bestaande gedragscodes die haar op grond van lid 3 zijn voorgelegd, in overeenstemming met deze verordening en algemeen geldig worden verklaard binnen de Unie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Die gedelegeerde handelingen kennen de betrokkenen afdwingbare rechten toe.

5.  De Commissie zorgt ervoor dat aan de codes die zij overeenkomstig lid 4 algemeen geldig heeft verklaard, passende bekendheid wordt gegeven. [Am. 135]

Artikel 39

Certificering

1.  De lidstaten en de Commissie bevorderen, met name op Europees niveau, de vaststelling van certificeringsmechanismen voor gegevensbescherming en gegevensbeschermingszegels en –merktekens, zodat betrokkenen snel het door de voor de verwerking verantwoordelijken en verwerkers geboden niveau van gegevensbescherming kunnen beoordelen. De certificeringsmechanismen voor gegevensbescherming dragen bij tot de juiste toepassing van deze verordening, met inachtneming van de specifieke kenmerken van de verschillende sectoren en verwerkingen.

1 bis.  Iedere voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker kan iedere toezichthoudende autoriteit in de Unie voor een redelijke vergoeding -waarbij de administratieve kosten in aanmerking worden genomen- verzoeken om te certificeren dat de verwerking van persoonsgegevens wordt uitgevoerd in overeenstemming met deze verordening, met name met de beginselen zoals uiteengezet in de artikelen 5, 23 en 30, de verplichtingen van de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker, en de rechten van de betrokkene.

1 ter De certificering is vrijwillig, betaalbaar en toegankelijk via een transparant en niet onnodig zwaar proces.

1 quater.  De toezichthoudende autoriteiten en het Europees Comité voor gegevensbescherming werken samen in het kader van de conformiteitstoetsing overeenkomstig artikel 57 teneinde te zorgen voor een geharmoniseerd certificeringsmechanisme voor gegevensbescherming met inbegrip van geharmoniseerde vergoedingen binnen de Unie.

1 quinquies.  Gedurende de certificeringsprocedure kunnen de toezichthoudende autoriteiten gespecialiseerde auditors van derde partijen accrediteren om in haar naam de voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker te controleren. Auditors van derde partijen beschikken over voldoende gekwalificeerd personeel, zijn onpartijdig en vrij van belangenconflicten met betrekking tot hun taken. De toezichthoudende autoriteiten trekken de accreditatie in als er redenen zijn om aan te nemen dat de auditor zijn taken niet naar behoren vervult. De definitieve certificering wordt verstrekt door de toezichthoudende autoriteit.

1 sexies.  De toezichthoudende autoriteiten verlenen de voor de verwerking verantwoordelijken en verwerkers, waarvan op grond van de controle is vastgesteld dat ze persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met deze verordening, het gestandaardiseerde gegevensbeschermingszegel met de titel "Europees gegevensbeschermingszegel".

1 septies.  Het "Europees gegevensbeschermingszegel" blijft geldig zolang de gegevensverwerkingen van de gecertificeerde voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker volledig blijven voldoen aan onderhavige verordening.

1 octies Onverminderd lid 1 septies blijft de certificering maximaal vijf jaar geldig.

1 nonies.  Het Europees Comité voor gegevensbescherming stelt een openbaar elektronisch register vast waarin alle geldige en ongeldige certificaten die in de lidstaten zijn verstrekt door alle burgers kunnen worden geraadpleegd.

1 decies.  Het Europees Comité voor gegevensbescherming kan op eigen initiatief certificeren dat een technische norm ter versterking van de gegevensbescherming in overeenstemming is met deze verordening.

2.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 86, na raadpleging van het Europees Comité voor gegevensbescherming en na overleg met belanghebbenden, met name vakorganisaties en niet-gouvernementele organisaties, gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van de criteria en de vereisten voor de in lid 1 bis tot en met 1 nonies bedoelde certificeringsmechanismen voor gegevensbescherming, met inbegrip van de vereisten voor de accreditatie van auditors, de voorwaarden voor toekenning en intrekking, en van de vereisten voor erkenning binnen de Unie en in derde landen. Die gedelegeerde handelingen kennen de betrokkenen afdwingbare rechten toe.

3.  De Commissie kan technische normen vaststellen voor certificeringsmechanismen en gegevensbeschermingszegels en –merktekens en mechanismen ter bevordering en erkenning van certificeringsmechanismen en gegevensbeschermingszegels en –merktekens. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. [Am. 136]

HOOFDSTUK V

DOORGIFTE VAN PERSOONSGEGEVENS NAAR DERDE LANDEN OF INTERNATIONALE ORGANISATIES

Artikel 40

Algemeen beginsel inzake doorgiften

Persoonsgegevens die aan verwerking worden onderworpen of die bestemd zijn om na doorgifte naar een derde land of naar een internationale organisatie te worden verwerkt, mogen slechts worden doorgegeven indien, onverminderd de naleving van de andere bepalingen van deze verordening, de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker de in dit hoofdstuk neergelegde voorwaarden hebben nageleefd; dit geldt ook voor verdere doorgiften van persoonsgegevens vanuit het derde land of de internationale organisatie naar een ander derde land of een andere internationale organisatie.

Artikel 41

Doorgiften op basis van een besluit waarbij het beschermingsniveau passend wordt verklaard

1.  Een doorgifte kan plaatsvinden wanneer de Commissie heeft besloten dat het betrokken derde land, of een gebied of een verwerkingssector in dat derde land, of de betrokken internationale organisatie een passend beschermingsniveau waarborgt. Voor een dergelijke doorgifte is geen verdere specifieke toestemming nodig.

2.  Bij de beoordeling van de vraag of er een passend beschermingsniveau is, houdt de Commissie rekening met de volgende aspecten:

a)  de rechtsstaat, de relevante geldende algemene en sectorale wetgeving, onder meer inzake openbare veiligheid, defensie, nationale veiligheid en strafrecht, alsmede de tenuitvoerlegging van deze wetgeving, de beroepscodes en de veiligheidsmaatregelen die in het betrokken derde land of de betrokken internationale organisatie worden nageleefd, precedenten in de rechtspraak, alsook het bestaan van effectieve en afdwingbare rechten, waaronder effectieve mogelijkheden voor betrokkenen om administratief beroep of beroep in rechte in te stellen, met name voor in de Unie wonende betrokkenen wier persoonsgegevens worden doorgegeven;

b)  het bestaan en de effectieve werking van een of meer onafhankelijke toezichthoudende autoriteiten in het betrokken land of de betrokken internationale organisatie, die belast zijn met het toezicht op de naleving van de gegevensbeschermingsregels, waaronder toereikende sanctiebevoegdheden, het bijstaan en het adviseren van betrokkenen bij de uitoefening van hun rechten en de samenwerking met de toezichthoudende autoriteiten van de Unie en de lidstaten; en

c)  de internationale verbintenissen die het betrokken derde land of de betrokken internationale organisatie is aangegaan, met name juridisch bindende conventies of instrumenten met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens.

3.  De Commissie kan bij besluit vaststellen is bevoegd om overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen om te besluiten dat een derde land, of een gebied of een verwerkingssector in dat derde land, of een internationale organisatie een passend beschermingsniveau in de zin van lid 2 waarborgt. De betrokken uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Dergelijke gedelegeerde handelingen voorzien in een sunset-clause indien ze betrekking hebben op een verwerkingssector en worden ingetrokken overeenkomstig lid 5 wanneer niet langer kan worden gezorgd voor een passend beschermingsniveau overeenkomstig deze verordening.

4.  In de uitvoeringshandeling gedelegeerde handeling worden het geografische territoriale en het sectorale toepassingsgebied vastgelegd en wordt, in voorkomend geval, de in lid 2, onder b), genoemde toezichthoudende autoriteit vermeld.

4 bis.  De Commissie houdt voortdurend toezicht op de ontwikkelingen in derde landen en binnen internationale organisaties die van invloed kunnen zijn op de elementen in lid 2 waartoe krachtens lid 3 een gedelegeerde handeling is vastgesteld.

5.  De Commissie kan bij besluit vaststellen is bevoegd overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen om te besluiten dat een derde land, of een gebied of een verwerkingssector in dat derde land, of een internationale organisatie geen passend beschermingsniveau waarborgt of niet meer waarborgt in de zin van lid 2 waarborgt, met name in de gevallen waarin de relevante algemene en sectorale wetgeving die in het betrokken derde land of de betrokken internationale organisatie geldt, geen effectieve en afdwingbare rechten waarborgt, waaronder mogelijkheden voor betrokkenen om administratief beroep of beroep in rechte in te stellen, met name voor in de Unie wonende betrokkenen wier persoonsgegevens worden doorgegeven. De betrokken uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure of, in bijzonder spoedeisende omstandigheden voor het recht van natuurlijke personen op bescherming van hun persoonsgegevens, volgens de in artikel 87, lid 3, bedoelde procedure.

6.  Wanneer de Commissie overeenkomstig lid 5 een besluit vaststelt, worden alle doorgiften van persoonsgegevens naar het betrokken derde land, of een gebied of een verwerkingssector in dat derde land, of de betrokken internationale organisatie verboden, onverminderd de artikelen 42 tot en met 44. De Commissie pleegt te gepasten tijde overleg met het derde land of de internationale organisatie ter verhelping van de situatie die voortvloeit uit het besluit dat overeenkomstig lid 5 is vastgesteld.

6 bis.  Alvorens overeenkomstig de leden 3 en 5 een gedelegeerde handeling vast te stellen, vraagt de Commissie het Europees Comité voor gegevensbescherming om advies over de toereikendheid van het beschermingsniveau. Daartoe verstrekt de Commissie het Europees Comité voor gegevensbescherming alle nodige documentatie, met inbegrip van correspondentie met de overheid van een derde land, gebied of verwerkingssector binnen dat derde land of de internationale organisatie.

7.  De Commissie maakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en op haar website een lijst bekend van de derde landen, gebieden en verwerkingssectoren in derde landen en internationale organisaties waarvoor zij bij besluit heeft vastgesteld of er al dan niet een passend beschermingsniveau gewaarborgd is.

8.  De besluiten die de Commissie op grond van artikel 25, lid 6, of artikel 26, lid 4, van Richtlijn 95/46/EG heeft vastgesteld, blijven van kracht, totdat zij tot vijf jaar na de inwerkingtreding van onderhavige verordening, tenzij deze door de Commissie vóór het einde van deze periode worden gewijzigd, vervangen of ingetrokken. [Am. 137]

Artikel 42

Doorgiften op basis van passende garanties

1.  Wanneer de Commissie geen besluit overeenkomstig artikel 41 heeft vastgesteld, of indien zij bij besluit vaststelt dat een derde land, een gebied of een verwerkingssector in een derde land, of een internationale organisatie geen passend beschermingsniveau in de zin van artikel 41, lid 5, waarborgt, kan een voor de verwerking verantwoordelijke of een verwerker geen persoonsgegevens naar een derde land of een internationale organisatie doorgeven met doorgifte op internationale grondslag, tenzij indien hij in een juridisch bindend instrument passende garanties voor de bescherming van de persoonsgegevens biedt.

2.  De in lid 1 bedoelde passende garanties zijn met name:

a)  bindende bedrijfsvoorschriften overeenkomstig artikel 43; of

a bis)  een geldig "Europees gegevensbeschermingszegel" voor de voor de verwerking verantwoordelijke en de ontvanger in overeenstemming met lid 1 sexies van artikel 39; of

b)  modelbepalingen inzake gegevensbescherming die door de Commissie zijn vastgesteld. De betrokken uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure; of

c)  modelbepalingen inzake gegevensbescherming die door een toezichthoudende autoriteit zijn vastgesteld in het kader van de in artikel 57 bedoelde conformiteitstoetsing, wanneer die door de Commissie overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder b), algemeen geldig zijn verklaard; of

d)  contractuele bepalingen tussen de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker en de ontvanger van de gegevens, die door een toezichthoudende autoriteit overeenkomstig lid 4 zijn goedgekeurd.

3.  Voor een doorgifte op basis van modelbepalingen inzake gegevensbescherming, een "Europees gegevensbeschermingszegel" of bindende bedrijfsvoorschriften als bedoeld in lid 2, onder a), ba bis) of c), is geen verdere specifieke toestemming nodig.

4.  Voor een doorgifte op basis van contractuele bepalingen als bedoeld in lid 2, onder d), verkrijgt de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker overeenkomstig artikel 34, lid 1, onder a), voorafgaande toestemming van de contractuele bepalingen van de toezichthoudende autoriteit. Indien de doorgifte verband houdt met verwerkingen die betrekking hebben op betrokkenen in een andere lidstaat of andere lidstaten of een inbreuk maken op het vrije verkeer van persoonsgegevens binnen de Unie, verricht de toezichthoudende autoriteit de in artikel 57 bedoelde conformiteitstoetsing.

5.  Wanner er geen passende garanties in verband met de bescherming van persoonsgegevens in een juridisch bindend instrument worden geboden, verkrijgt de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker voorafgaande toestemming voor de doorgifte, voor een categorie doorgiften of voor bepalingen die moeten worden opgenomen in de administratieve regelingen die de basis voor een dergelijke doorgifte vormen. Die toestemming van de toezichthoudende autoriteit moet met artikel 34, lid 1, in overeenstemming zijn. Indien de doorgifte verband houdt met verwerkingen die betrekking hebben op betrokkenen in een andere lidstaat of andere lidstaten of een inbreuk maken op het vrije verkeer van persoonsgegevens binnen de Unie, verricht de toezichthoudende autoriteit de in artikel 57 bedoelde conformiteitstoetsing. Toestemmingen die een toezichthoudende autoriteit op grond van artikel 26, lid 2, van Richtlijn 95/46/EG heeft verleend, blijven geldig totdat zij tot twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening, tenzij deze door die toezichthoudende autoriteit vóór het einde van deze periode worden gewijzigd, vervangen of ingetrokken. [Am. 138]

Artikel 43

Doorgiften op grond van bindende bedrijfsvoorschriften

1.  Een De toezichthoudende autoriteit keurt in het kader van de in artikel 58 bedoelde conformiteitstoetsing bindende bedrijfsvoorschriften goed, op voorwaarde dat deze:

a)  juridisch bindend zijn voor en van toepassing zijn op alle leden van de groep van ondernemingen van de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker en van de externe onderaannemers die onder de bindende bedrijfsvoorschriften vallen, met inbegrip van hun werknemers, en dat deze leden op de naleving ervan toezien;

b)  betrokkenen uitdrukkelijk afdwingbare rechten toekennen;

c)  voldoen aan de in lid 2 vastgestelde vereisten.

1 bis.  Voor wat werkgelegenheidsgegevens betreft, worden de vertegenwoordigers van de werknemers in kennis gesteld van en, overeenkomstig het recht van de Unie of het recht van de lidstaten en praktijken, betrokken bij de opstelling van bindende bedrijfsvoorschriften overeenkomstig artikel 43.

2.  In de bindende bedrijfsvoorschriften worden minimaal de volgende elementen vastgelegd:

a)  de structuur en de contactgegevens van de groep van ondernemingen en haar leden en de externe onderaannemers die onder de bindende bedrijfsvoorschriften vallen;

b)  de gegevensdoorgiften of categorie doorgiften, met inbegrip van de categorieën persoonsgegevens, het soort verwerking en de doeleinden daarvan, het soort betrokkenen en de naam van het betrokken derde land of de betrokken derde landen;

c)  het intern en extern juridisch bindende karakter;

d)  de algemene beginselen inzake gegevensbescherming, namelijk de doelbinding, minimale gegevensverwerking, de beperkte bewaartermijn, de kwaliteit van de gegevens, gegevensbescherming by design en by default en de rechtsgrondslag voor verwerking, de verwerking van gevoelige persoonsgegevens, de maatregelen om de beveiliging van de gegevens te waarborgen en de vereisten die worden gesteld bij verdere doorgiften aan organisaties die niet door de bedrijfsvoorschriften zijn gebonden;

e)  de rechten van betrokkenen en de middelen om deze rechten uit te oefenen, waaronder het recht niet te worden onderworpen aan een maatregel op basis van profilering overeenkomstig artikel 20, het recht een klacht in te dienen bij de bevoegde toezichthoudende autoriteit of een vordering in te stellen bij de bevoegde gerechtelijke instanties van de lidstaten overeenkomstig artikel 75, en, in voorkomend geval, een vergoeding te ontvangen voor een inbreuk op de bindende bedrijfsvoorschriften;

f)  de aanvaarding door een in een lidstaat gevestigde voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker van aansprakelijkheid voor alle inbreuken op de bindende bedrijfsvoorschriften door een niet in de Unie gevestigd lid van de groep van ondernemingen; de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker kan alleen geheel of gedeeltelijk van deze aansprakelijkheid worden ontheven, indien hij bewijst dat de schade niet aan dat lid kan worden toegerekend;

g)  de wijze waarop betrokkenen overeenkomstig artikel 11 informatie wordt verschaft over de bindende bedrijfsvoorschriften, met name de onder d), e) en f) bedoelde bepalingen;

h)  de taken van de overeenkomstig artikel 35 aangewezen functionaris voor gegevensbescherming, waaronder het toezicht op de naleving van de bindende bedrijfsvoorschriften binnen de groep van ondernemingen, op de opleiding en op de behandeling van klachten;

i)  de binnen de groep van ondernemingen bestaande procedures om te controleren of de bindende bedrijfsvoorschriften zijn nageleefd;

j)  de procedures om veranderingen in het beleid te melden en te registreren en die verandering bij de toezichthoudende autoriteit aan te melden;

k)  de procedure voor samenwerking met de toezichthoudende autoriteit om ervoor te zorgen dat alle leden van de groep van ondernemingen de bindende bedrijfsvoorschriften naleven, onder meer door de resultaten van de onder i) bedoelde controles aan de toezichthoudende autoriteit mee te delen.

3.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van het formaat, de procedures, criteria en de vereisten voor bindende bedrijfsvoorschriften in de zin van dit artikel, waaronder de criteria voor hun goedkeuring , waaronder transparantie ten behoeve van betrokkenen en de toepassing van lid 2, onder b), d), e) en f), op de bindende bedrijfsvoorschriften van verwerkers, en de andere vereisten die nodig zijn om de bescherming van de persoonsgegevens van de betrokkenen te waarborgen.

4.  De Commissie kan het model en de procedures voor de elektronische uitwisseling van informatie over bindende bedrijfsvoorschriften in de zin van dit artikel tussen voor de verwerking verantwoordelijken, verwerkers en toezichthoudende autoriteiten nader vastleggen. De betrokken uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. [Am. 139]

Artikel 43 bis

Niet door het recht van de Unie toegestane doorgiften of verstrekkingen

1.  Uitspraken van rechters en besluiten van bestuurlijke autoriteiten in derde landen die een voor de verwerking verantwoordelijke of een verwerker gelasten persoonsgegevens vrij te geven, worden op geen enkele wijze erkend en zijn op geen enkele wijze afdwingbaar, tenzij er een verdrag inzake wederzijdse juridische bijstand of een internationale overeenkomst tussen het verzoekende derde land en de EU of een lidstaat bestaat.

2.  Wanneer een vonnis van een rechtbank of gerechtshof of een beslissing van een bestuursinstantie van een derde land een voor de verwerking verantwoordelijke of een verwerker verzoekt om persoonsgegevens mee te delen, brengt de voor de verwerking verantwoordelijke, en indien van toepassing zijn vertegenwoordiger, of de verwerker de toezichthoudende autoriteit onmiddellijk op de hoogte van het verzoek en vraagt hij de toezichthoudende autoriteit om toestemming voor de doorgifte of verstrekking.

3.  De toezichthoudende autoriteit beoordeelt of de verzochte verstrekking wel overeenstemt met deze verordening en in het bijzonder of de verstrekking wel overeenkomstig letter d) en e) van artikel 44, lid 1, en artikel 44, lid 5, nodig is en wettelijk vereist. Wanneer betrokkenen afkomstig uit andere lidstaten ook gevolgen ondervinden, past de toezichthoudende autoriteit de in artikel 57 bedoelde conformiteitstoetsing toe.

4.  De toezichthoudende autoriteit brengt de bevoegde nationale autoriteit op de hoogte van het verzoek. Onverminderd artikel 21 brengt de voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker tevens de betrokkenen op de hoogte van het verzoek en van de toestemming van de toezichthoudende autoriteit en deelt de betrokkene in voorkomend geval mede of er gedurende de afgelopen achtereenvolgende periode van 12 maanden persoonsgegevens zijn verstrekt aan overheidsinstanties, overeenkomstig artikel 14, lid 1, onder h bis). [Am. 140]

Artikel 44

Afwijkingen

1.  Bij ontstentenis van een besluit waarbij het beschermingsniveau passend wordt verklaard overeenkomstig artikel 41 of passende garanties overeenkomstig artikel 42, kan een doorgifte of een categorie doorgiften van persoonsgegevens naar een derde land of een internationale organisatie slechts plaatsvinden op voorwaarde dat:

a)  de betrokkene met de voorgestelde doorgifte heeft ingestemd, na over de risico’s van dergelijke doorgiften bij ontstentenis van een besluit waarbij het beschermingsniveau passend wordt verklaard en passende garanties te zijn geïnformeerd; of

b)  de doorgifte noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst tussen de betrokkene en de voor de verwerking verantwoordelijke of voor de uitvoering van op verzoek van de betrokkene genomen precontractuele maatregelen; of

c)  de doorgifte noodzakelijk is voor de sluiting of de uitvoering van een in het belang van de betrokkene tussen de voor de verwerking verantwoordelijke en een andere natuurlijke of rechtspersoon gesloten overeenkomst; of

d)  de doorgifte noodzakelijk is wegens gewichtige redenen van algemeen belang; of

e)  de doorgifte noodzakelijk is voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte; of

f)  de doorgifte noodzakelijk is ter bescherming van de vitale belangen van de betrokkene of van een andere persoon, indien de betrokkene lichamelijk of juridisch niet in staat is zijn toestemming te geven; of

g)  de doorgifte geschiedt vanuit een openbaar register dat krachtens het recht van de Unie of het recht van de lidstaat bedoeld is om het publiek voor te lichten en dat door eenieder dan wel door iedere persoon die zich op een rechtmatig belang kan beroepen, kan worden geraadpleegd, voor zover in het betrokken geval is voldaan aan de voorwaarden van het recht van de Unie of het recht van de lidstaat voor raadpleging; of

h)  de doorgifte noodzakelijk is voor de gerechtvaardigde belangen die door de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker worden nagestreefd, en niet als frequent of massaal kan worden beschouwd, en de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker alle omstandigheden in verband met de gegevensdoorgifte of de categorie gegevensdoorgiften heeft beoordeeld en, indien nodig, op basis van die beoordeling passende garanties biedt voor de bescherming van de persoonsgegevens.

2.  Een doorgifte overeenkomstig lid 1, onder g), mag geen betrekking hebben op alle persoonsgegevens of volledige categorieën persoonsgegevens die in het register zijn opgeslagen. Wanneer een register bedoeld is om door personen met een gerechtvaardigd belang te worden geraadpleegd, kan de doorgifte slechts plaatsvinden op verzoek van die personen of wanneer de gegevens voor hen zijn bestemd.

3.  Bij verwerking overeenkomstig lid 1, onder h), besteedt de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker bijzondere aandacht aan de aard van de gegevens, het doel en de duur van de voorgestelde verwerking of verwerkingen, alsook aan de situatie in het land van herkomst, het derde land en het land van de uiteindelijke bestemming en, indien nodig, aan de geboden passende garanties in verband met de bescherming van persoonsgegevens.

4.  Lid 1, onder b) en c) en h), is niet van toepassing op activiteiten die worden verricht door autoriteiten in de uitoefening van het overheidsgezag.

5.  Het in lid 1, onder d), bedoelde openbaar belang moet erkend zijn in het recht van de Unie of het recht van de lidstaat waaronder de voor de verwerking verantwoordelijke ressorteert.

6.  De voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker staaft de beoordeling en de in lid 1, onder h), bedoelde passende garanties met bewijsstukken door middel van de in artikel 28 bedoelde documenten en stelt de toezichthoudende autoriteit in kennis van de doorgifte.

7.  De Commissie is bevoegd Het Europees Comité voor gegevensbescherming wordt belast met de taak richtsnoeren, aanbevelingen en optimale praktijken te verstrekken overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen artikel 66, lid 1, onder b), met het oog op de nadere invulling van het begrip “gewichtige redenen van algemeen belang” in de zin van lid 1, onder d), en de criteria en de vereisten voor de in doorgiften van gegevens op basis van lid 1, onder h), bedoelde passende garanties. [Am. 141]

Artikel 45

Internationale samenwerking voor de bescherming van persoonsgegevens

1.  In verband met derde landen en internationale organisaties nemen de Commissie en de toezichthoudende autoriteiten de nodige maatregelen om:

a)  procedures voor effectieve internationale samenwerking te ontwikkelen, zodat de handhaving van de wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens wordt vergemakkelijkt gewaarborgd; [Am. 142]

b)  internationale wederzijdse bijstand te bieden bij de handhaving van de wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens, onder andere door kennisgeving, doorverwijzing van klachten, bijstand bij onderzoeken en uitwisseling van informatie, voor zover passende garanties voor de bescherming van persoonsgegevens en andere grondrechten en grondvrijheden bestaan;

c)  belanghebbenden te betrekken bij besprekingen en activiteiten om de internationale samenwerking in de handhaving van de wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens te bevorderen;

d)  de uitwisseling en het documenteren van de wetgeving en de praktijken inzake de bescherming van persoonsgegevens te bevorderen.

d bis)  opheldering te verschaffen en overleg te plegen over geschillen met derde landen inzake jurisdictie. [Am. 143]

2.  Met het oog op de toepassing van lid 1 neemt de Commissie de nodige maatregelen om de betrekkingen met derde landen of internationale organisaties, en met name hun toezichthoudende autoriteiten, te bevorderen, wanneer zij overeenkomstig artikel 41, lid 3, bij besluit heeft vastgesteld dat zij een passend beschermingsniveau waarborgen.

Artikel 45 bis

Verslag van de Commissie

De Commissie dient regelmatig, en niet later dan vanaf vier jaar na de in artikel 91, lid 1, genoemde datum, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van artikelen 40 tot en met 45. Voor dit doel kan de Commissie de lidstaten en de toezichthoudende autoriteiten om gegevens verzoeken, die onverwijld moeten worden toegezonden. Het verslag wordt openbaar gemaakt. [Am. 144]

HOOFDSTUK VI

ONAFHANKELIJKE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEITEN

AFDELING 1

ONAFHANKELIJKHEID

Artikel 46

Toezichthoudende autoriteit

1.  Elke lidstaat zorgt ervoor dat één of meer overheidsinstanties verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de toepassing van deze verordening en een bijdrage leveren aan de uniforme toepassing ervan in de hele Unie, teneinde de grondrechten en fundamentele vrijheden van natuurlijke personen in verband met de verwerking van hun persoonsgegevens te beschermen en het vrije verkeer van persoonsgegevens binnen de Unie te vergemakkelijken. Daartoe werken de toezichthoudende autoriteiten samen met elkaar en met de Commissie.

2.  Wanneer er in een lidstaat meer dan één toezichthoudende autoriteit is opgericht, wijst die lidstaat de toezichthoudende autoriteit aan die optreedt als enig contactpunt voor de effectieve deelname van die autoriteiten aan het Europees Comité voor gegevensbescherming en stelt hij de procedure vast om ervoor te zorgen dat de andere autoriteiten de regels in verband met de in artikel 57 bedoelde conformiteitstoetsing naleven.

3.  Elke lidstaat deelt de Commissie uiterlijk op de in artikel 91, lid 2, vastgelegde datum de rechtsvoorschriften mee die hij overeenkomstig dit hoofdstuk vaststelt, alsook onverwijld alle latere wijzigingen daarvan.

Artikel 47

Onafhankelijkheid

1.  De toezichthoudende autoriteit treedt bij de uitvoering van haar taken en de uitoefening van haar bevoegdheden volledig onafhankelijk en onpartijdig op, onverminderd de bepalingen van hoofdstuk VII van deze verordening inzake samenwerking en conformiteit. [Am. 145]

2.  Bij de uitvoering van hun taken vragen noch aanvaarden de leden van de toezichthoudende autoriteit instructies van wie dan ook.

3.  De leden van de toezichthoudende autoriteit onthouden zich van alle handelingen die onverenigbaar zijn met hun taken en verrichten gedurende hun ambtstermijn geen andere al dan niet bezoldigde beroepswerkzaamheden.

4.  Na beëindiging van hun ambtstermijn betrachten de leden van de toezichthoudende autoriteit bij het aanvaarden van functies en voordelen eerlijkheid en kiesheid.

5.  Elke lidstaat zorgt ervoor dat de toezichthoudende autoriteit kan beschikken over passende menselijke, technische en financiële middelen, en de huisvesting en infrastructuur die nodig zijn om haar taken en bevoegdheden, waaronder die in het kader van wederzijdse bijstand, samenwerking en deelname aan het Europees Comité voor gegevensbescherming, effectief uit te voeren en uit te oefenen.

6.  Elke lidstaat zorgt ervoor dat de toezichthoudende autoriteit haar eigen personeelsleden heeft, die door het hoofd van de toezichthoudende autoriteit worden benoemd en onder zijn leiding staan.

7.  De lidstaten zorgen ervoor dat het financieel toezicht op de toezichthoudende autoriteit haar onafhankelijkheid niet in het gedrang brengt. De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteit over een eigen jaarlijkse begroting beschikt. De begroting wordt openbaar gemaakt.

7 bis.  Elke lidstaat zorgt ervoor dat de toezichthoudende autoriteit om redenen van begrotingsbewaking verantwoording aan het nationaal parlement dient af te leggen. [Am. 146]

Artikel 48

Algemene voorwaarden voor de leden van de toezichthoudende autoriteit

1.  De lidstaten bepalen dat de leden van de toezichthoudende autoriteit ofwel door het parlement ofwel door de regering van de betrokken lidstaat worden benoemd.

2.  De leden worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en die kunnen aantonen dat zij beschikken over de nodige ervaring en vaardigheden voor de uitvoering van hun taken, met name op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens.

3.  De taken van een lid worden beëindigd bij het verstrijken van de ambtstermijn, bij ontslag of bij verplichte pensionering overeenkomstig lid 5.

4.  Een lid kan door de bevoegde nationale gerechtelijke instantie van zijn ambt worden ontheven of van zijn recht op pensioen of andere in de plaats daarvan komende voordelen vervallen worden verklaard, indien hij niet langer voldoet aan de voorwaarden voor de uitvoering van de taken of op ernstige wijze is tekortgeschoten.

5.  Een lid waarvan de ambtstermijn verstrijkt of dat ontslag neemt, blijft zijn taken uitvoeren totdat een nieuw lid is benoemd.

Artikel 49

Oprichting van de toezichthoudende autoriteit

Binnen de grenzen van deze verordening regelt elke lidstaat bij wet:

a)  de oprichting en het statuut van de toezichthoudende autoriteit;

b)  de kwalificaties, de ervaring en de vaardigheden die nodig zijn om de taken van de leden van de toezichthoudende autoriteit uit te voeren;

c)  de voorschriften en de procedures voor de benoeming van de leden van de toezichthoudende autoriteit, alsook de voorschriften in verband met handelingen en activiteiten die met de taken van het ambt onverenigbaar zijn;

d)  de ambtstermijn van de leden van de toezichthoudende autoriteit, die ten minste vier jaar bedraagt, behoudens de eerste ambtstermijn na de inwerkingtreding van deze verordening, die korter kan zijn wanneer dat nodig is om de onafhankelijkheid van de toezichthoudende autoriteit door middel van een in de tijd gespreide benoemingsprocedure te beschermen;

e)  of de leden van de toezichthoudende autoriteit opnieuw kunnen worden benoemd;

f)  het statuut en de gemeenschappelijke voorwaarden in verband met de taken van de leden en de personeelsleden van de toezichthoudende autoriteit;

g)  de voorschriften en de procedures voor de beëindiging van de taken van de leden van de toezichthoudende autoriteit, onder meer in het geval dat zij niet langer voldoen aan de voorwaarden voor de uitvoering van hun taken of op ernstige wijze zijn tekortgeschoten.

Artikel 50

Beroepsgeheim

Ten aanzien van de vertrouwelijke informatie die hun bij de uitvoering van hun officiële taken ter kennis is gekomen, geldt voor de leden en de personeelsleden van de toezichthoudende autoriteit het beroepsgeheim zowel tijdens hun ambtstermijn als daarna het beroepsgeheim en in overeenstemming met nationale wetgeving in praktijken, waarbij zij hun taken onafhankelijk en transparant uitvoeren, zoals vastgesteld in de verordening. [Am. 147]

AFDELING 2

TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

Artikel 51

Competentie

1.  Elke toezichthoudende autoriteit oefent is bevoegd om onverminderd de artikelen 73 en 74 op het grondgebied van haar lidstaat taken uit te voeren en de de bevoegdheden te oefenen uit die haar overeenkomstig deze verordening zijn toegekend. Het toezicht op gegevensverwerking door een overheidsdienst wordt alleen uitgevoerd door de toezichthoudende autoriteit van die lidstaat. [Am. 148]

2.  Wanneer de verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt in het kader van de activiteiten van een vestiging van een voor de verwerking verantwoordelijke of een verwerker in de Unie, en de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker is in meer dan één lidstaat gevestigd, is de toezichthoudende autoriteit van de belangrijkste vestiging van de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker bevoegd voor het toezicht op de verwerkingen van de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker in alle lidstaten, onverminderd de bepalingen van hoofdstuk VII van deze verordening. [Am. 149]

3.  De toezichthoudende autoriteit is niet bevoegd om toe te zien op verwerkingen door gerechtelijke instanties in het kader van hun gerechtelijke taken.

Artikel 52

Taken

1.  De toezichthoudende autoriteit:

a)  ziet toe op en waarborgt de toepassing van deze verordening;

b)  neemt kennis van klachten van betrokkenen of van verenigingen die overeenkomstig artikel 73 betrokkenen vertegenwoordigen, onderzoekt de aangelegenheid in de mate waarin dat nodig is en stelt de betrokkene of de vereniging binnen een redelijke termijn in kennis van de vooruitgang en het resultaat van de klacht, met name of verder onderzoek of coördinatie met een andere toezichthoudende autoriteit nodig is; [Am. 150]

c)  deelt informatie mee en biedt wederzijdse bijstand aan andere toezichthoudende autoriteiten en zorgt voor de samenhang in de toepassing en de handhaving van deze verordening;

d)  verricht onderzoeken hetzij op eigen initiatief, hetzij op basis van een klacht of van specifieke en gedocumenteerde gegevens betreffende vermeende onrechtmatige verwerking of op verzoek van een andere toezichthoudende autoriteit, en stelt de betrokkene, als die bij die toezichthoudende autoriteit een klacht heeft ingediend, binnen een redelijke termijn in kennis van het resultaat van de onderzoeken; [Am. 151]

e)  volgt de relevante ontwikkelingen voorzover deze de bescherming van persoonsgegevens beïnvloeden, met name de ontwikkelingen in de informatie- en communicatietechnologieën en de handelspraktijken;

f)  wordt geraadpleegd door de instellingen en organen van de lidstaat over wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen in verband met de bescherming van de rechten en vrijheden van natuurlijke personen inzake de verwerking van persoonsgegevens;

g)  verleent toestemming voor wordt geraadpleegd over de in artikel 34 bedoelde verwerkingen;

h)  brengt overeenkomstig artikel 38, lid 2, advies uit over de ontwerpgedragscodes;

i)  keurt overeenkomstig artikel 43 bindende bedrijfsvoorschriften goed;

j)  neemt deel aan de activiteiten van het Europees Comité voor gegevensbescherming.

j bis)  certificeert de voor de verwerking verantwoordelijken en de verwerkers overeenkomstig artikel 39. [Am. 152]

2.  Elke toezichthoudende autoriteit geeft voorlichting aan het brede publiek over de risico’s, de regels, de garanties en de rechten in verband met de verwerking van persoonsgegevens en over passende maatregelen voor persoonlijke gegevensbescherming. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan specifiek op kinderen gerichte activiteiten. [Am. 153]

2 bis.  Elke toezichthoudende autoriteit geeft samen met het Europees Comité voor gegevensbescherming voorlichting aan voor de verwerking verantwoordelijken en verwerkers over de risico's, de regels, de garanties en de rechten in verband met de verwerking van persoonsgegevens. Dit omvat het bijhouden van een register van de sancties en overtredingen. Het register toont alle waarschuwingen en alle sancties zo gedetailleerd mogelijk, alsmede oplossingen voor overtredingen. Elke toezichthoudende autoriteit voorziet voor de verwerking verantwoordelijken en verwerkers van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen op verzoek van algemene informatie over hun verantwoordelijkheden en verplichtingen overeenkomstig onderhavige verordening. [Am. 154]

3.  De toezichthoudende autoriteit adviseert op verzoek elke betrokkene bij de uitoefening van zijn rechten uit hoofde van deze verordening en werkt daartoe, indien nodig, samen met de toezichthoudende autoriteiten van andere lidstaten.

4.  Voor de in lid 1, onder b), bedoelde klachten stelt de toezichthoudende autoriteit een klachtenformulier ter beschikking, dat elektronisch kan worden ingevuld, zonder dat andere communicatiemiddelen worden uitgesloten.

5.  De prestaties van de toezichthoudende autoriteit zijn kosteloos voor de betrokkene.

6.  Wanneer verzoeken kennelijk buitensporig zijn, met name door hun repetitieve karakter, kan de toezichthoudende autoriteit een redelijke vergoeding in rekening brengen of ervoor opteren om de door de betrokkene gevraagde maatregelen niet te nemen. Een dergelijke vergoeding mag niet hoger zijn dan de kosten van het nemen van de gevraagde maatregelen. De bewijslast met betrekking tot het kennelijk buitensporige karakter van het verzoek rust op de toezichthoudende autoriteit. [Am. 155]

Artikel 53

Bevoegdheden

1.  Elk Elke toezichthoudende autoriteit is overeenkomstig deze verordening bevoegd om:

a)  de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker in kennis te stellen van een vermeende inbreuk op de voorschriften inzake de verwerking van persoonsgegevens en, indien nodig, de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker te gelasten die inbreuk met bepaalde maatregelen ongedaan te maken, teneinde de bescherming van de betrokkene te verbeteren, of de voor de verwerking verantwoordelijke op te dragen een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de betrokkene mede te delen;

b)  de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker te gelasten aan de verzoeken van de betrokkene tot uitoefening van zijn rechten uit hoofde van deze verordening te voldoen;

c)  de voor de verwerking verantwoordelijke, de verwerker en, in voorkomend geval, de vertegenwoordiger te gelasten alle voor de uitvoering van haar taken relevante informatie te verstrekken;

d)  erop toe te zien dat de in artikel 34 bedoelde voorafgaande toestemmingen en voorafgaande raadplegingen worden nageleefd;

e)  de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker te waarschuwen of te berispen;

f)  de rectificatie, wissing of vernietiging van alle gegevens te gelasten indien deze in strijd met de bepalingen van deze verordening verwerkt zijn, en te gelasten dat van dergelijke handelingen mededeling wordt gedaan aan derden aan wie de gegevens verstrekt zijn;

g)  een tijdelijk of definitief verwerkingsverbod op te leggen;

h)  gegevensstromen naar een ontvanger in een derde land of naar een internationale organisatie op te schorten;

i)  adviezen uit te brengen over alle aangelegenheden in verband met de bescherming van persoonsgegevens;

i bis)  de voor de verwerking verantwoordelijken en de verwerkers te certificeren overeenkomstig artikel 39;

j)  het nationale parlement, de regering of andere politieke instellingen, alsook het grote publiek te informeren over alle aangelegenheden in verband met de bescherming van persoonsgegevens.

j bis)  effectieve mechanismen in te voeren om vertrouwelijke verslaggeving over inbreuken op deze verordening te bevorderen, met inachtneming van de overeenkomstig artikel 66, lid 4 ter, door het Europees Comité voor gegevensbescherming verstrekte richtsnoeren.

2.  Elke toezichthoudende autoriteit kan op grond van haar onderzoeksbevoegdheid zonder voorafgaande kennisgeving van de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker verlangen dat zij:

a)  toegang krijgt tot alle persoonsgegevens en alle documenten en informatie die zij nodig heeft voor de uitvoering van haar taken;

b)  toegang krijgt tot alle gebouwen en terreinen van de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker, met inbegrip van alle installaties en middelen voor gegevensverwerking, wanneer er redelijke grond bestaat om aan te nemen dat er in strijd met deze verordening een activiteit wordt verricht.

De onder b) bedoelde bevoegdheden worden in overeeenstemming met het recht van de Unie en het recht van de lidstaat uitgeoefend.

3.  Elke toezichthoudende autoriteit is bevoegd om schendingen van deze verordening ter kennis van de gerechtelijke autoriteiten te brengen en daartegen in rechte op te treden, met name overeenkomstig artikel 74, lid 4, en artikel 75, lid 2.

4.  Elke toezichthoudende autoriteit is overeenkomstig artikel 79 bevoegd om administratieve inbreuken te bestraffen. met name die welke in artikel 79, leden 4, 5 en 6, zijn vermeld. Deze bevoegdheid moeten doeltreffend, evenredig en preventief worden uitgeoefend. [Am. 156]

Artikel 54

Activiteitenverslag

Elke toezichthoudende autoriteit stelt jaarlijks ten minste elke twee jaar een verslag over haar activiteiten op. Het verslag wordt ingediend bij het nationale respectieve parlement, ter beschikking gesteld van de Commissie en het Europees Comité voor gegevensbescherming, en openbaar gemaakt. [Am. 157]

Artikel 54 bis

Hoofdautoriteit

1.  Wanneer persoonsgegevens worden verwerkt in het kader van de activiteiten van een vestiging van een voor de verwerking verantwoordelijke of een verwerker in de Unie en de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker in meer dan één lidstaat is gevestigd, of wanneer de persoonsgegevens van inwoners van meerdere lidstaten worden verwerkt, handelt de toezichthoudende autoriteit van de hoofdvestiging van de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker als de autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op de verwerkingen van de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker in alle lidstaten, in overeenstemming met de bepalingen van hoofdstuk VII van deze verordening.

2.  De hoofdautoriteit neemt uitsluitend na raadpleging van alle andere bevoegde toezichthoudende autoriteiten in de zin van artikel 51, lid 1, passende maatregelen voor het toezicht op de verwerkingen van de voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker waarvoor de autoriteit verantwoordelijk is, teneinde consensus te bereiken. Daartoe dient ze met name alle relevante gegevens in en raadpleegt ze andere instanties alvorens een maatregel aan te nemen die erop gericht is rechtsgevolgen te hebben voor de voor de verwerking verantwoordelijke of voor de verwerker in de zin van artikel 51, lid 1. De hoofdautoriteit houdt zoveel mogelijk rekening met het advies van de betrokken autoriteiten. De hoofdautoriteit is de enige autoriteit die bevoegd is om te besluiten welke maatregelen dienen te worden getroffen waaraan rechtsgevolgen zijn verbonden met betrekking tot de verwerkingen van de voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker waarvoor de autoriteit verantwoordelijk is.

3.  Het Europees Comité voor gegevensbescherming brengt op verzoek van een bevoegde toezichthoudende autoriteit advies uit over de vaststelling van de hoofdautoriteit die verantwoordelijk is voor een voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker, indien:

a)  uit de feiten niet duidelijk blijkt waar de hoofdvestiging van de voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker zich bevindt; of

b)  de bevoegde autoriteiten het niet eens zijn over welke toezichthoudende autoriteit als hoofdautoriteit moet handelen; of

c)  de voor de verwerking verantwoordelijke niet in de Unie is gevestigd, en hij de gegevens van inwoners van verschillende lidstaten binnen het toepassingsgebied van deze verordening verwerkt.

3 bis.  Indien de voor de verwerking verantwoordelijke ook werkzaamheden uitvoert die tot de taken van een verwerker behoren, handelt de toezichthoudende autoriteit van de hoofdvestiging van de voor de verwerking verantwoordelijke als hoofdautoriteit voor het toezicht op verwerkingen.

4.  Het Europees Comité voor gegevensbescherming kan de hoofdautoriteit aanwijzen. [Am. 158]

HOOFDSTUK VII

SAMENWERKING EN CONFORMITEIT

AFDELING 1

SAMENWERKING

Artikel 55

Wederzijdse bijstand

1.  De toezichthoudende autoriteiten verstrekken elkaar relevante informatie en wederzijdse bijstand om deze verordening op een consequente manier ten uitvoer te leggen en toe te passen, en nemen maatregelen om effectief met elkaar samen te werken. De wederzijdse samenwerking bestrijkt met name verzoeken om informatie en toezichtsmaatregelen, zoals verzoeken om voorafgaande toestemmingen en raadplegingen, inspecties en onderzoeken en de snelle mededeling van informatie over de opening en het verloop van dossiers wanneer de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker vestigingen heeft in meerdere lidstaten of wanneer een verwerking betrekking kan hebben op betrokkenen in verschillende lidstaten. De hoofdautoriteit zoals gedefinieerd in artikel 54 bis draagt zorg voor de coördinatie met de betrokken toezichthoudende autoriteiten en fungeert als enig contactpunt voor de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker. [Am. 159]

2.  Elke toezichthoudende autoriteit neemt alle passende maatregelen die nodig zijn om het verzoek van een andere toezichthoudende autoriteit onverwijld en uiterlijk binnen één maand na de ontvangst van het verzoek te beantwoorden. Daarbij kan het met name gaan om de toezending van relevante informatie over het verloop van een onderzoek of de handhavingsmaatregelen die zijn genomen om verwerkingen die in strijd met deze verordening plaatsvinden, te doen staken of te verbieden.

3.  Het verzoek om informatie bevat alle nodige informatie, waaronder het doel van en de redenen voor het verzoek. De uitgewisselde informatie wordt alleen gebruikt voor de aangelegenheid waarvoor om die informatie verzocht is.

4.  Een toezichthoudende autoriteit tot wie een verzoek om bijstand is gericht, kan dit verzoek slechts afwijzen, indien:

a)  zij niet bevoegd is voor het verzoek; of

b)  het verzoek onverenigbaar is met de bepalingen van de verordening.

5.  De toezichthoudende autoriteit tot wie het verzoek is gericht, informeert de verzoekende toezichthoudende autoriteit over de resultaten of, in voorkomend geval, de vooruitgang van de maatregelen die zijn genomen om aan het verzoek van de verzoekende toezichthoudende autoriteit te voldoen.

6.  De toezichthoudende autoriteiten delen de door andere toezichthoudende autoriteiten gevraagde informatie elektronisch en binnen de kortst mogelijke termijn mee met gebruikmaking van een standaardformulier.

7.  De maatregelen die na een verzoek om wederzijdse bijstand worden genomen, zijn kosteloos voor de verzoekende toezichthoudende autoriteit. [Am. 160]

8.  Wanneer een toezichthoudende autoriteit niet binnen één maand op een verzoek van een andere toezichthoudende autoriteit reageert, is de verzoekende toezichthoudende autoriteit bevoegd om overeenkomstig artikel 51, lid 1, een voorlopige maatregel op het grondgebied van haar lidstaat te nemen en legt zij de aangelegenheid volgens de in artikel 57 bedoelde procedure voor aan het Europees Comité voor gegevensbescherming. Zij kan tijdelijke maatregelen overeenkomstig artikel 53 op het grondgebied van haar lidstaat nemen, indien nog geen definitieve maatregel kan worden genomen omdat nog geen overeenkomst voor hulpverlening is bereikt. [Am. 161]

9.  De toezichthoudende autoriteit legt vast hoe lang een dergelijke voorlopige maatregel geldig is. De geldigheidsduur mag niet meer dan drie maanden bedragen. De toezichthoudende autoriteit deelt het Europees Comité voor gegevensbescherming en de Commissie onverwijld die maatregelen met opgave van redenen mee in overeenstemming met de procedure als bedoeld in artikel 57. [Am. 162]

10.  De Commissie Het Europees Comité voor gegevensbescherming kan het model en de procedures vastleggen voor de wederzijdse bijstand overeenkomstig dit artikel, alsook de regelingen voor de elektronische uitwisseling van informatie tussen toezichthoudende autoriteiten onderling en tussen toezichthoudende autoriteiten en het Europees Comité voor gegevensbescherming, waaronder het in lid 6 bedoelde standaardformulier. De betrokken uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. [Am. 163]

Artikel 56

Gezamenlijke maatregelen van toezichthoudende autoriteiten

1.  Om de samenwerking en de wederzijdse bijstand te versterken, voeren de toezichthoudende autoriteiten gezamenlijke onderzoeksmissies uit en nemen zij gezamenlijke handhavingsmaatregelen en andere gezamenlijke maatregelen, waaraan aangewezen leden of personeelsleden van de toezichthoudende autoriteiten van andere lidstaten deelnemen.

2.  In gevallen waarin de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker vestigingen heeft in meerdere lidstaten of waarin een verwerking betrekking heeft op betrokkenen in verschillende lidstaten heeft de toezichthoudende autoriteit van elk van die lidstaten het recht aan de gezamenlijke onderzoeksmissies of de gezamenlijke maatregelen deel te nemen. De bevoegde toezichthoudende autoriteit nodigt hoofdautoriteit zoals gedefinieerd in artikel 54 bis betrekt de toezichthoudende autoriteit van elk van die lidstaten uit tot deelname aan bij de respectieve gezamenlijke onderzoeksmissies of gezamenlijke maatregelen en beantwoordt onverwijld het verzoek van een toezichthoudende autoriteit om daaraan deel te nemen. De hoofdautoriteit fungeert als het enige contactpunt voor de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker. [Am. 164]

3.  Elke toezichthoudende autoriteit kan als ontvangende toezichthoudende autoriteit overeenkomstig haar nationale recht en met toestemming van de ondersteunende toezichthoudende autoriteit, aan de aan gezamenlijke maatregelen deelnemende leden of personeelsleden van de ondersteunende toezichthoudende autoriteit uitvoeringsbevoegdheden toekennen, onder meer in verband met het uitvoeren van onderzoeksmissies, of, voor zover het nationale recht van de ontvangende toezichthoudende autoriteit dat toestaat, de leden of de personeelsleden van de ondersteunende toezichthoudende autoriteit toestaan om hun uitvoeringsbevoegdheden overeenkomstig het recht van de ondersteunende toezichthoudende autoriteit uit te oefenen. Deze uitvoerende bevoegdheden mogen hierbij uitsluitend onder leiding en, in beginsel, in aanwezigheid van leden of personeelsleden van de ontvangende toezichthoudende autoriteit worden uitgeoefend. De leden of de personeelsleden van de ondersteunende toezichthoudende autoriteit zijn onderworpen aan het nationale recht van de ontvangende toezichthoudende autoriteit. Hun optreden valt onder de verantwoordelijkheid van de ontvangende toezichthoudende autoriteit.

4.  De toezichthoudende autoriteiten stellen de praktische aspecten van specifieke samenwerkingsmaatregelen vast.

5.  Wanneer een toezichthoudende autoriteit niet binnen één maand aan de in lid 2 vastgestelde verplichting voldoet, zijn de andere toezichthoudende autoriteiten bevoegd om overeenkomstig artikel 51, lid 1, een voorlopige maatregel op het grondgebied van haar lidstaat te nemen.

6.  De toezichthoudende autoriteit legt vast hoe lang een in lid 5 bedoelde voorlopige maatregel geldig is. De geldigheidsduur mag niet meer dan drie maanden bedragen. De toezichthoudende autoriteit deelt het Europees Comité voor gegevensbescherming en de Commissie onverwijld die maatregelen met opgave van redenen mee en legt de aangelegenheid voor in het kader van de in artikel 57 bedoelde toetsing.

AFDELING 2

CONFORMITEIT

Artikel 57

Conformiteitstoetsing

Voor de in artikel 46, lid 1, genoemde doeleinden werken de toezichthoudende autoriteiten in het kader van de in deze afdeling beschreven conformiteitstoetsing samen met elkaar en met de Commissie via de conformiteitstoetsing aan aangelegenheden van algemene toepassing en in afzonderlijke gevallen in overeenstemming met de bepalingen van deze afdeling [Am. 165]

Artikel 58

Advies van het Europees Comité voor gegevensbescherming Samenhang aangaande aangelegenheden van algemene strekking

1.  Alvorens een toezichthoudende autoriteit een in lid 2 bedoelde maatregel neemt, deelt zij de ontwerpmaatregel mee aan het Europees Comité voor gegevensbescherming en de Commissie.

2.  De in lid 1 genoemde verplichting is van toepassing op een maatregel die rechtsgevolgen in het leven moet roepen en die:

a)  betrekking heeft op verwerkingen die verband houden met het aanbieden van goederen of diensten aan betrokkenen in verschillende lidstaten, of met het observeren van hun gedrag; of

b)  van aanzienlijke invloed kan zijn op het vrije verkeer van persoonsgegevens binnen de Unie; of

c)  de vaststelling beoogt van een lijst van verwerkingen waarvoor overeenkomstig artikel 34, lid 5, voorafgaande raadpleging moet plaatsvinden; of

d)  de vaststelling beoogt van de in artikel 42, lid 2, bedoelde modelbepalingen inzake gegevensbescherming; of

e)  de toestemming beoogt voor de in artikel 42, lid 2, bedoelde contractuele bepalingen; of

f)  de goedkeuring beoogt van bindende bedrijfsvoorschriften in de zin van artikel 43.

3.  Elke toezichthoudende autoriteit of het Europees Comité voor gegevensbescherming kan verzoeken dat een aangelegenheid van algemene strekking aan de conformiteitstoetsing wordt onderworpen, met name wanneer een toezichthoudende autoriteit geen in lid 2 bedoelde ontwerpmaatregel meedeelt of niet voldoet aan de verplichting tot wederzijdse bijstand overeenkomstig artikel 55 of de verplichting inzake gezamenlijke maatregelen overeenkomstig artikel 56.

4.  Om ervoor te zorgen dat deze verordening correct en consequent wordt toegepast, kan de Commissie verzoeken dat een aangelegenheid van algemene strekking aan de conformiteitstoetsing wordt onderworpen.

5.  De toezichthoudende autoriteiten en de Commissie delen elektronisch door middel van een standaardformulier onverwijld alle relevante informatie mee, waaronder naargelang van het geval een samenvatting van de feiten, de ontwerpmaatregel en de redenen waarom een dergelijke maatregel moet worden genomen.

6.  De voorzitter van het Europees Comité voor gegevensbescherming stelt de leden van het Europees Comité voor gegevensbescherming en de Commissie onmiddellijk onverwijld elektronisch door middel van een standaardformulier in kennis van alle relevante informatie die het comité heeft ontvangen. De voorzitter Het secretariaat van het Europees Comité voor gegevensbescherming verstrekt indien nodig vertalingen van relevante informatie.

6 bis.  Het Europees Comité voor gegevensbescherming brengt een advies uit over aangelegenheden die in het kader van lid 2 aan het Comité worden voorgelegd.

7.  Het Europees Comité voor gegevensbescherming brengt over de aangelegenheid een advies uit, indien het Europees Comité daartoe beslist kan met gewone meerderheid van stemmen van zijn leden of indien een toezichthoudende autoriteit of de Commissie binnen één week nadat de relevante informatie overeenkomstig lid 5 is verstrekt, daarom verzoekt. Het besluiten een advies wordt binnen één maand vastgesteld met gewone meerderheid van stemmen van de leden van het Europees Comité voor gegevensbescherming. De voorzitter van het Europees Comité voor gegevensbescherming stelt zonder onnodige vertraging de in de leden 1 en 3 bedoelde toezichthoudende autoriteit, de Commissie en de overeenkomstig artikel 51 bevoegde toezichthoudende autoriteit in kennis van het advies en maakt dat advies bekend. uit te brengen over een krachtens de leden 3 en 4 voorgelegde aangelegenheid, waarbij in aanmerking wordt genomen:

a)  of de aangelegenheid nieuwe elementen omvat, waarbij rekening wordt gehouden met juridische of feitelijke ontwikkelingen, met name in het licht van de informatietechnologie en de stand van zaken in de informatiemaatschappij; en

b)  of het Europees Comité voor gegevensbescherming reeds een advies over dezelfde aangelegenheid heeft uitgebracht.

8.  De in lid 1 bedoelde toezichthoudende autoriteit en de overeenkomstig artikel 51 bevoegde toezichthoudende autoriteit nemen het advies van Het Europees Comité voor gegevensbescherming in aanmerking en delen de voorzitter van het Europees Comité voor gegevensbescherming en de Commissie binnen twee weken nadat het advies door de voorzitter van het Europees Comité voor gegevensbescherming ter kennis is gebracht, elektronisch door middel van een standaardformulier mee of zij hun ontwerpmaatregel handhaven of wijzigen en delen in voorkomend geval de gewijzigde ontwerpmaatregel mee. brengt adviezen uit overeenkomstig de artikelen 6 bis en 7 door middel van een gewone meerderheid van de stemmen van de leden. Deze adviezen worden openbaar gemaakt. [Am. 166]

Artikel 58 bis

Samenhang in afzonderlijke gevallen

1.  Alvorens een maatregel te nemen waaraan rechtsgevolgen zijn verbonden in de zin van artikel 54 bis, deelt de hoofdautoriteit alle relevante informatie en legt hij de ontwerpmaatregel voor aan alle andere bevoegde autoriteiten. De hoofdautoriteit neemt de maatregel niet aan indien een bevoegde autoriteit binnen een periode van drie weken groot bezwaar maakt tegen de maatregel.

2.  Wanneer een bevoegde autoriteit groot bezwaar heeft gemaakt tegen een ontwerpmaatregel van de hoofdautoriteit, of wanneer de hoofdautoriteit geen ontwerpmaatregel als bedoeld in lid 1 indient of niet voldoet aan de verplichtingen inzake wederzijdse bijstand in overeenstemming met artikel 55 of inzake gezamenlijk optreden in overeenstemming met artikel 56, wordt de aangelegenheid door het Europees Comité voor gegevensbeschouwing bestudeerd.

3.  De hoofdautoriteit en/of andere betrokken bevoegde autoriteiten en de Commissie delen elektronisch door middel van een standaardformulier zonder onnodige vertraging alle relevante informatie mee aan het Europees Comité voor gegevensbescherming, waaronder naargelang van het geval een samenvatting van de feiten, de ontwerpmaatregel, de redenen waarom een dergelijke maatregel moet worden genomen, de bezwaren die tegen de maatregel zijn gemaakt en de standpunten van andere betrokken toezichthoudende autoriteiten.

4.  Het Europees Comité voor gegevensbescherming bestudeert de aangelegenheid met inachtneming van de gevolgen van de ontwerpmaatregel van de hoofdautoriteit voor de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkenen, en besluit met gewone meerderheid van stemmen van de leden om al dan niet een advies uit te brengen over de aangelegenheid binnen twee weken nadat de relevante informatie overeenkomstig lid 3 is verstrekt.

5.  Ingeval het Europees Comité voor gegevensbescherming besluit een advies uit te brengen, wordt dit advies uitgebracht binnen zes weken en openbaar gemaakt.

6.  De hoofdautoriteit houdt zoveel mogelijk rekening met het advies van het Europees Comité voor gegevensbescherming en deelt de voorzitter van het Europees Comité voor gegevensbescherming en de Commissie binnen twee weken nadat het advies door de voorzitter van het Europees Comité voor gegevensbescherming ter kennis is gebracht, elektronisch door middel van een standaardformulier mee of ze haar ontwerpmaatregel handhaaft of wijzigt en deelt in voorkomend geval de gewijzigde ontwerpmaatregel mee. Ingeval de hoofdautoriteit het advies van het Europees Comité voor gegevensbescherming niet wenst op te volgen, verstrekt zij een onderbouwde motivering.

7.  Ingeval het Europees Comité voor gegevensbescherming nog altijd bezwaren heeft tegen de maatregel van de toezichthoudende autoriteit zoals bedoeld in lid 5, kan het bij tweederde meerderheid binnen één maand een voor de toezichthoudende autoriteit bindende maatregel treffen. [Am. 167]

Artikel 59

Advies van de Commissie

1.  Om ervoor te zorgen dat deze verordening correct en consequent wordt toegepast, kan de Commissie binnen tien weken nadat een aangelegenheid overeenkomstig artikel 58 is voorgelegd, of uiterlijk binnen zes weken in het geval van artikel 61, een advies vaststellen in verband met aangelegenheden die haar overeenkomstig de artikelen 58 of 61 zijn voorgelegd.

2.  Wanneer de Commissie overeenkomstig lid 1 een advies heeft vastgesteld, neemt de betrokken toezichthoudende autoriteit het advies van de Commissie zoveel mogelijk in aanmerking en deelt zij de Commissie en het Europees Comité voor gegevensbescherming mee of zij voornemens is haar ontwerpmaatregel te handhaven of te wijzigen.

3.  Tijdens de in lid 1 bedoelde periode stelt de toezichthoudende autoriteit de ontwerpmaatregel niet vast.

4.  Wanneer de betrokken toezichthoudende autoriteit niet voornemens is het advies van de Commissie te volgen, stelt zij de Commissie en het Europees Comité voor gegevensbescherming daarvan binnen de in lid 1 bedoelde termijn in kennis. In dat geval wordt de ontwerpmaatregel gedurende nog één maand niet vastgesteld. [Am. 168]

Artikel 60

Schorsing van een ontwerpmaatregel

1.  Binnen één maand na de in artikel 59, lid 4, bedoelde mededeling kan de Commissie, wanneer zij ernstig betwijfelt of de ontwerpmaatregel voor correcte toepassing van deze verordening zorgt of anderszins tot inconsequente toepassing zou leiden, een met redenen omkleed besluit vaststellen, waarin de toezichthoudende autoriteit gevraagd wordt de vaststelling van de ontwerpmaatregel te schorsen, rekening houdend met het advies dat overeenkomstig artikel 58, lid 7, of artikel 61, lid 2, door het Europees Comité voor gegevensbescherming is uitgebracht, indien dat nodig lijkt om:

a)  de uiteenlopende standpunten van de toezichthoudende autoriteit en het Europees Comité voor gegevensbescherming te verzoenen, als dat nog mogelijk blijkt; of

b)  overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder a), een maatregel vast te stellen.

2.  De Commissie legt de duur van de schorsing vast, die evenwel niet langer mag zijn dan twaalf maanden.

3.  Tijdens de in lid 2 bedoelde periode mag de toezichthoudende autoriteit de ontwerpmaatregel niet vaststellen. [Am. 169]

Artikel 60 bis

Melding van het Europees Parlement en de Raad

De Commissie brengt het Europees Parlement en de Raad op basis van een verslag van de voorzitter van het Europees Comité voor gegevensbescherming regelmatig en ten minste op halfjaarlijkse basis op de hoogte van de in het kader van de conformiteitstoetsing behandelde zaken en maakt daarbij de conclusies van de Commissie en het Europees Comité voor gegevensbescherming met betrekking tot de waarborging van de consequente toepassing van deze verordening kenbaar. [Am. 170]

Artikel 61

Spoedprocedure

1.  In buitengewone omstandigheden kan een toezichthoudende autoriteit, wanneer zij van mening is dat er dringend moet worden opgetreden om de belangen van betrokkenen te beschermen, met name wanneer het gevaar bestaat dat de handhaving van een recht van een betrokkene aanzienlijk kan worden belemmerd door een verandering in de bestaande toestand, om grote nadelen af te wenden of om andere redenen, in afwijking van de in artikel 58 58 bis bedoelde procedure onverwijld voorlopige maatregelen met een bepaalde geldigheidsduur nemen. De toezichthoudende autoriteit deelt het Europees Comité voor gegevensbescherming en de Commissie onverwijld die maatregelen met opgave van redenen mee. [Am. 171]

2.  Wanneer een toezichthoudende autoriteit overeenkomstig lid 1 een maatregel heeft genomen en van mening is dat er dringend definitieve maatregelen moeten worden genomen, kan zij het Europees Comité voor gegevensbescherming met opgave van redenen, waaronder de redenen waarom de definitieve maatregelen spoedeisend zijn, om een dringend advies verzoeken.

3.  Een toezichthoudende autoriteit kan met opgave van redenen, waaronder de redenen waarom er dringend moet worden opgetreden, om een dringend advies verzoeken, wanneer de bevoegde toezichthoudende autoriteit geen passende maatregel heeft genomen in een situatie waarin er dringend moet worden opgetreden om de belangen van betrokkenen te beschermen.

4.  In afwijking van artikel 58, lid 7, wordt Een in de leden 2 en 3 bedoeld dringend advies wordt binnen twee weken met gewone meerderheid van stemmen van de leden van het Europees Comité voor gegevensbescherming vastgesteld. [Am. 172]

Artikel 62

Uitvoeringshandelingen

1.  De Commissie kan, na advies te hebben ingewonnen bij het Europees Comité voor gegevensbescherming, uitvoeringshandelingen van algemene strekking vaststellen om:

a)  te besluiten over de correcte toepassing van deze verordening overeenkomstig haar doelstellingen en vereisten in verband met aangelegenheden die overeenkomstig artikel 58 of artikel 61 door toezichthoudende autoriteiten zijn meegedeeld, een aangelegenheid waarvoor overeenkomstig artikel 60, lid 1, een met redenen omkleed besluit is vastgesteld of een aangelegenheid waarvoor een toezichthoudende autoriteit geen ontwerpmaatregel indient en zij heeft meegedeeld dat zij niet voornemens is het overeenkomstig artikel 59 door de Commissie vastgestelde advies te volgen;

b)  binnen de in artikel 59, lid 1, bedoelde termijn te besluiten of zij in artikel 58, 42, lid 2, onder d), bedoelde ontwerp‑modelbepalingen inzake gegevensbescherming algemeen geldig verklaart;

c)  het model en de procedures voor de toepassing van de in deze afdeling bedoelde conformiteitstoetsing vast te leggen;

d)  de regelingen voor de elektronische uitwisseling van informatie tussen toezichthoudende autoriteiten onderling en tussen toezichthoudende autoriteiten en het Europees Comité voor gegevensbescherming, met name het in artikel 58, leden 5, 6 en 8, bedoelde standaardformulier, vast te leggen.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2.  De Commissie stelt om dwingende en gegronde redenen van spoedeisendheid die verband houden met de belangen van betrokkenen in de in lid 1, onder a), bedoelde gevallen, onmiddellijk van toepassing zijnde uitvoeringshandelingen vast volgens de in artikel 87, lid 3, bedoelde procedure. Die handelingen blijven geldig voor een duur die niet langer mag zijn dan twaalf maanden.

3.  De vaststelling of niet-vaststelling van een maatregel overeenkomstig deze afdeling doet geen afbreuk aan andere maatregelen die de Commissie overeenkomstig het Verdrag heeft vastgesteld. [Am. 173]

Artikel 63

Tenuitvoerlegging

1.  Voor de toepassing van deze verordening wordt een uitvoerbare maatregel van de toezichthoudende autoriteit van een lidstaat in alle betrokken lidstaten ten uitvoer gelegd.

2.  Wanneer een toezichthoudende autoriteit voor een ontwerpmaatregel in strijd met artikel 58, leden 1 tot en met 5 en 2, de conformiteitstoetsing niet naleeft, dan wel een maatregel vaststelt ondanks het feit dat er groot bezwaar is gemaakt uit hoofde van artikel 58 bis, lid 1, wordt die de maatregel van de toezichthoudende autoriteit niet rechtsgeldig en uitvoerbaar geacht. [Am. 174]

AFDELING 3

EUROPEES COMITÉ VOOR GEGEVENSBESCHERMING

Artikel 64

Europees Comité voor gegevensbescherming

1.  Er wordt een Europees Comité voor gegevensbescherming ingesteld.

2.  Het Europees Comité voor gegevensbescherming bestaat uit de voorzitter van één toezichthoudende autoriteit per lidstaat en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

3.  Wanneer in een lidstaat meer dan één toezichthoudende autoriteit belast is met het toezicht op de toepassing van de bepalingen van deze verordening, wordt de voorzitter van één van deze toezichthoudende autoriteiten als gezamenlijke vertegenwoordiger aangewezen.

4.  De Commissie heeft het recht deel te nemen aan de activiteiten en bijeenkomsten van het Europees Comité voor gegevensbescherming en wijst een vertegenwoordiger aan. De voorzitter van het Europees Comité voor gegevensbescherming informeert de Commissie onverwijld over alle activiteiten van het Europees Comité voor gegevensbescherming.

Artikel 65

Onafhankelijkheid

1.  Het Europees Comité voor gegevensbescherming treedt bij de uitvoering van zijn taken overeenkomstig de artikelen 66 en 67 onafhankelijk op.

2.  Onverminderd de in artikel 66, lid 1, onder b), en artikel 66, lid 2, bedoelde verzoeken van de Commissie, vraagt noch aanvaardt het Europees Comité voor gegevensbescherming instructies van wie dan ook.

Artikel 66

Taken van het Europees Comité voor gegevensbescherming

1.  Het Europees Comité voor gegevensbescherming zorgt ervoor dat deze verordening consequent wordt toegepast. Daartoe verricht het Europees Comité voor gegevensbescherming op eigen initiatief of op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie de volgende activiteiten:

a)  adviseren van de Commissie Europese instellingen over aangelegenheden in verband met de bescherming van persoonsgegevens in de Unie, waaronder alle voorgestelde wijzigingen van deze verordening;

b)  onderzoeken van, op eigen initiatief of op verzoek van één van zijn leden of op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie, van alle kwesties in verband met de toepassing van deze verordening en opstellen van richtsnoeren, aanbevelingen en beste praktijken voor de toezichthoudende autoriteiten, waaronder over het gebruik van handhavingsbevoegdheden, teneinde te bevorderen dat deze verordening consequent wordt toegepast;

c)  evalueren van de praktische toepassing van de onder b) bedoelde richtsnoeren, aanbevelingen en beste praktijken en hierover regelmatig verslag uitbrengen bij de Commissie;

d)  uitbrengen van adviezen over ontwerpbesluiten van de toezichthoudende autoriteiten in het kader van de in artikel 57 bedoelde conformiteitstoetsing;

d bis)  uitbrengen van adviezen over de autoriteit die de hoofdautoriteit zou moeten zijn overeenkomstig artikel 54 bis, lid 3;

e)  bevorderen van samenwerking en effectieve bilaterale en multilaterale uitwisseling van de informatie en praktijken tussen de toezichthoudende autoriteiten, met inbegrip van de coördinatie van gezamenlijke maatregelen en andere gezamenlijke activiteiten, wanneer deze daar op verzoek van één of meerdere toezichthoudende autoriteit toe besluit;

f)  bevorderen van gemeenschappelijke opleidingsprogramma’s en vergemakkelijken van uitwisselingen van personeelsleden tussen de toezichthoudende autoriteiten, alsook, in voorkomend geval, met de toezichthoudende autoriteiten van derde landen of van internationale organisaties;

g)  bevorderen van de uitwisseling van kennis en documentatie over de wetgeving en praktijken op het gebied van gegevensbescherming met de toezichthoudende autoriteiten op het gebied van gegevensbescherming wereldwijd;

g bis)  uitbrengen van adviezen aan de Commissie ten behoeve van de voorbereiding van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen op basis van deze verordening;

g ter)  uitbrengen van advies over de op het niveau van de Unie opgestelde gedragscodes overeenkomstig artikel 38, lid 4;

g quater)  uitbrengen van advies over de criteria en vereisten voor de certificeringsmechanismen voor gegevensbescherming overeenkomstig artikel 39, lid 2;

g quinquies)  bijhouden van een openbaar elektronisch register van geldige en ongeldige certificaten overeenkomstig artikel 39, lid 1 nonies;

g sexies)  verlenen van bijstand aan nationale toezichthoudende autoriteiten, op hun verzoek;

g septies)  vaststellen en openbaar maken van een lijst van verwerkingen waarvoor overeenkomstig artikel 34 voorafgaande raadpleging moet plaatsvinden;

g octies)  bijhouden van een register van sancties die zijn opgelegd aan voor de verwerking verantwoordelijken of verwerkers door de bevoegde toezichthoudende autoriteiten.

2.  Wanneer het Europees Parlement, de Raad of de Commissie het Europees Comité voor gegevensbescherming om advies vraagt, kan zij dit/deze een termijn bepalen waarbinnen het gevraagde advies moet worden uitgebracht, met inachtneming van de spoedeisendheid van de aangelegenheid.

3.  Het Europees Comité voor gegevensbescherming zendt zijn adviezen, richtsnoeren, aanbevelingen en beste praktijken toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en aan het in artikel 87 bedoelde comité en maakt deze bekend.

4.  De Commissie informeert het Europees Comité voor gegevensbescherming over de maatregelen die zij naar aanleiding van de adviezen, richtsnoeren, aanbevelingen en beste praktijken van het Europees Comité voor gegevensbescherming heeft genomen.

4 bis.  Het Europees Comité voor gegevensbescherming raadpleegt in voorkomend geval de belanghebbende partijen en biedt hun de gelegenheid om binnen een redelijk tijdsbestek commentaar te leveren. Onverlet artikel 72 maakt het Europees Comité voor gegevensbescherming de resultaten van de raadpleging openbaar.

4 ter.  Het Europees Comité voor gegevensbescherming wordt belast met de taak richtsnoeren, aanbevelingen en optimale praktijken te verstrekken overeenkomstig lid 1, onder b), teneinde gemeenschappelijke procedures vast te stellen voor het ontvangen en onderzoeken van informatie betreffende aantijgingen van onrechtmatige verwerking en voor het beschermen van de vertrouwelijkheid en de bronnen van de ontvangen informatie. [Am. 175]

Artikel 67

Rapportage

1.  Het Europees Comité voor gegevensbescherming informeert het Europees Parlement, de Raad en de Commissie regelmatig en tijdig over de resultaten van zijn activiteiten. Het stelt ten minste eens per twee jaar een jaarverslag verslag op over de situatie in verband met de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in de Unie en in derde landen.

Het verslag omvat de in artikel 66, lid 1, onder c), bedoelde evaluatie van de richtsnoeren, aanbevelingen en beste praktijken. [Am. 176]

2.  Het verslag wordt openbaar gemaakt en toegezonden aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Artikel 68

Procedure

1.  Het Europees Comité voor gegevensbescherming neemt besluiten met gewone meerderheid van zijn leden, tenzij anders bepaald in zijn reglement van orde. [Am. 177]

2.  Het Europees Comité voor gegevensbescherming stelt zijn reglement van orde en zijn eigen werkregelingen vast. Het comité zorgt er met name voor dat het zijn activiteiten kan voortzetten wanneer de ambtstermijn van een lid afloopt of een lid ontslag neemt, dat er voor specifieke kwesties of sectoren subgroepen worden opgericht en dat er voor de in artikel 57 bedoelde conformiteitstoetsing procedures worden vastgesteld.

Artikel 69

Voorzitter

1.  Het Europees Comité voor gegevensbescherming kiest uit zijn leden een voorzitter en ten minste twee vicevoorzitters. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is een van de twee vicevoorzitters, tenzij hij tot voorzitter is gekozen. [Am. 178]

2.  De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitters bedraagt vijf jaar en kan eenmaal worden verlengd.

2 bis.  De functie van de voorzitter is een volledige betrekking. [Am. 179]

Artikel 70

Taken van de voorzitter

1.  De voorzitter heeft de volgende taken:

a)  het samenroepen van de bijeenkomsten van het Europees Comité voor gegevensbescherming en het voorbereiden van de agenda daarvan;

b)  ervoor zorgen dat de taken van het Europees Comité voor gegevensbescherming tijdig worden uitgevoerd, met name wat de in artikel 57 bedoelde conformiteitstoetsing betreft.

2.  Het Europees Comité voor gegevensbescherming stelt in zijn reglement van orde de taakverdeling tussen de voorzitter en de vicevoorzitters vast.

Artikel 71

Secretariaat

1.  Het Europees Comité voor gegevensbescherming heeft een secretariaat. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming zorgt voor dat secretariaat.

2.  Het secretariaat biedt het Europees Comité voor gegevensbescherming onder leiding van zijn voorzitter analytische, juridische, administratieve en logistieke ondersteuning. [Am. 180]

3.  Het secretariaat is met name belast met:

a)  de dagelijkse werking van het Europees Comité voor gegevensbescherming;

b)  de communicatie tussen de leden van het Europees Comité voor gegevensbescherming, zijn voorzitter en de Commissie en de communicatie met andere instellingen en het brede publiek;

c)  het gebruik van elektronische middelen voor interne en externe communicatie;

d)  de vertaling van relevante informatie;

e)  de voorbereiding en follow‑up van de bijeenkomsten van het Europees Comité voor gegevensbescherming;

f)  de voorbereiding, het opstellen en de bekendmaking van de adviezen en andere teksten die door het Europees Comité voor gegevensbescherming worden aangenomen.

Artikel 72

Vertrouwelijkheid

1.  De besprekingen van het Europees Comité voor gegevensbescherming kunnen indien nodig vertrouwelijk zijn, vertrouwelijk. tenzij het reglement anders bepaalt. De agenda van de vergadering van het Europees Comité voor gegevensbescherming wordt openbaar gemaakt. [Am. 181]

2.  De documenten die aan de leden van het Europees Comité voor gegevensbescherming, deskundigen en vertegenwoordigers van derde partijen worden voorgelegd, zijn vertrouwelijk, tenzij daartoe overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad(20) toegang is verleend of het Europees Comité voor gegevensbescherming deze op een andere wijze bekendmaakt.

3.  De leden van het Europees Comité voor gegevensbescherming alsmede de deskundigen en de vertegenwoordigers van derde partijen zijn verplicht de in dit artikel vastgestelde vertrouwelijkheidsplicht na te leven. De voorzitter zorgt ervoor dat de deskundigen en de vertegenwoordigers van derde partijen in kennis worden gesteld van de voor hen geldende vertrouwelijkheidsvereisten.

HOOFDSTUK VIII

BEROEP, AANSPRAKELIJKHEID EN SANCTIES

Artikel 73

Recht een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit

1.  Onverminderd andere mogelijkheden van administratief beroep of beroep in rechte en de conformiteitstoetsing, heeft iedere betrokkene het recht een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit in een lidstaat, indien hij van mening is dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens niet aan deze verordening voldoet.

2.  Alle organen, organisaties of verenigingen die de bescherming van de rechten en belangen van betrokkenen in verband met de bescherming van hun persoonsgegevens tot doel hebben en in het openbaar belang handelen en die op geldige wijze volgens het recht van een lidstaat zijn opgericht, hebben het recht een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit in een lidstaat namens een of meer betrokkenen, indien zij van mening zijn dat de rechten van betrokkenen uit hoofde van deze verordening geschonden zijn als gevolg van de verwerking van persoonsgegevens.

3.  Onafhankelijk van een klacht van een betrokkene, hebben alle in lid 2 bedoelde organen, organisaties of verenigingen het recht een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit in een lidstaat, indien zij van mening zijn dat er een inbreuk in verband met persoonsgegevens van deze verordening heeft plaatsgevonden. [Am. 182]

Artikel 74

Recht een beroep in rechte in te stellen tegen een toezichthoudende autoriteit

1.  Onverminderd andere mogelijkheden van administratief of buitengerechtelijk beroep heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft het recht tegen hem betreffende besluiten van een toezichthoudende autoriteit een beroep in rechte in te stellen.

2.  Onverminderd andere mogelijkheden van administratief of buitengerechtelijk beroep heeft iedere betrokkene heeft het recht een beroep in rechte in te stellen teneinde de toezichthoudende autoriteit te verplichten aan een klacht gevolg te geven, wanneer er geen besluit is genomen dat nodig is voor de bescherming van zijn rechten of wanneer de toezichthoudende autoriteit hem niet overeenkomstig artikel 52, lid 1, onder b), binnen drie maanden van de vooruitgang of het resultaat van de klacht in kennis heeft gesteld.

3.  Een vordering tegen een toezichthoudende autoriteit wordt ingesteld bij de gerechtelijke instanties van de lidstaat waar de toezichthoudende autoriteit gevestigd is.

4.  Onverminderd de conformiteitstoetsing kan een betrokkene waarop een besluit van een toezichthoudende autoriteit van een andere lidstaat dan die waar hij gewoonlijk verblijft, betrekking heeft, kan de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat waar hij gewoonlijk verblijft vragen om namens hem in de andere lidstaat tegen de bevoegde toezichthoudende autoriteit een vordering in te stellen.

5.  De lidstaten leggen de definitieve beslissingen van de gerechtelijke instanties in de zin van dit artikel ten uitvoer. [Am. 183]

Artikel 75

Recht een beroep in rechte in te stellen tegen een voor de verwerking verantwoordelijke of een verwerker

1.  Onverminderd andere mogelijkheden van administratief beroep, waaronder het in artikel 73 bedoelde recht een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit, heeft iedere natuurlijke persoon het recht een beroep in rechte in te stellen, indien hij van mening is dat zijn rechten uit hoofde van deze verordening geschonden zijn als gevolg van een verwerking van zijn persoonsgegevens die niet aan deze verordening voldoet.

2.  Een vordering tegen een voor de verwerking verantwoordelijke of een verwerker wordt ingesteld bij de gerechtelijke instanties van de lidstaat waar de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker een vestiging heeft. Een dergelijke vordering kan ook worden ingesteld bij de gerechtelijke instanties van de lidstaat waar de betrokkene gewoonlijk verblijft, tenzij de voor de verwerking verantwoordelijke een autoriteit is van de Unie of een lidstaat die optreedt in de uitoefening van het overheidsgezag. [Am. 184]

3.  Wanneer dezelfde maatregel, hetzelfde besluit of dezelfde praktijk het voorwerp uitmaakt van de in artikel 58 bedoelde conformiteitstoetsing, kan een gerechtelijke instantie het voor haar aanhangige geding schorsen, tenzij het op grond van spoedeisendheid voor de bescherming van de rechten van betrokkene niet mogelijk is om te wachten op het resultaat van de conformiteitstoetsing.

4.  De lidstaten leggen de definitieve beslissingen van de gerechtelijke instanties in de zin van dit artikel ten uitvoer.

Artikel 76

Gemeenschappelijke voorschriften voor beroepen in rechte

1.  Alle in artikel 73, lid 2, bedoelde organen, organisaties of verenigingen hebben het recht de in de artikelen 74, en 75 en 77 bedoelde rechten namens uit te oefenen indien zij hiertoe zijn gemachtigd door één of meer betrokkenen. uit te oefenen. [Am. 185]

2.  Elke toezichthoudende autoriteit heeft het recht in rechte op te treden en bij een gerechtelijke instantie een vordering in te stellen om de bepalingen van deze verordening te doen naleven of om de conformiteit van de bescherming van persoonsgegevens in de Unie te garanderen.

3.  Wanneer een bevoegde gerechtelijke instantie van een lidstaat gegronde redenen heeft om aan te nemen dat er tegelijkertijd in een andere lidstaat een vordering is ingesteld, neemt het contact op met de bevoegde gerechtelijke instantie in de andere lidstaat om zich ervan te vergewissen dat er een dergelijk parallel geding bestaat.

4.  Wanneer een dergelijk parallel geding in een andere lidstaat dezelfde maatregel, hetzelfde besluit of dezelfde praktijk betreft, kan de gerechtelijke instantie het geding schorsen.

5.  De lidstaten zorgen ervoor dat hun nationale wetgeving voorziet in rechtsgedingen waarbij snel maatregelen kunnen worden getroffen, met inbegrip van voorlopige maatregelen, om de vermeende inbreuk te doen eindigen en om te verhinderen dat de betrokken belangen verder worden geschaad.

Artikel 77

Recht op vergoeding en aansprakelijkheid

1.  Iedere persoon die schade - waaronder immateriële schade - heeft geleden als gevolg van een onrechtmatige verwerking of een handeling die met deze verordening strijdig is, heeft het recht om van de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker vergoeding te ontvangen eisen. [Am. 186]

2.  Wanneer meer dan één voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker bij de verwerking betrokken is, zijn alle al deze voor de verwerking verantwoordelijken en verwerkers hoofdelijk gehouden tot volledige vergoeding van de schade, tenzij zij beschikken over een adequate schriftelijke overeenkomst waarin de verantwoordelijkheden zijn vastgelegd overeenkomstig artikel 24. [Am. 187]

3.  De voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker kan geheel of gedeeltelijk worden ontheven van deze aansprakelijkheid, indien hij bewijst dat de schade hem niet kan worden toegerekend.

Artikel 78

Sancties

1.  De lidstaten stellen de regels inzake sancties vast die van toepassing zijn op schendingen van deze verordening en treffen alle maatregelen die nodig zijn om de daadwerkelijke toepassing van die sancties te garanderen, onder meer in het geval waarin de voor de verwerking verantwoordelijke de verplichting om een vertegenwoordiger aan te wijzen niet heeft nageleefd. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

2.  Wanneer de voor de verwerking verantwoordelijke een vertegenwoordiger heeft aangewezen, worden alle sancties op de vertegenwoordiger toegepast, onverminderd de sanctieprocedures die tegen de voor de verwerking verantwoordelijke kunnen worden ingesteld.

3.  Elke lidstaat deelt de Commissie uiterlijk op de in artikel 91, lid 2, vastgelegde datum de rechtsvoorschriften mee die hij overeenkomstig lid 1 vaststelt, alsook onverwijld alle latere wijzigingen daarvan.

Artikel 79

Administratieve sancties

1.  Elke toezichthoudende autoriteit is bevoegd om overeenkomstig dit artikel administratieve sancties op te leggen. De toezichthoudende autoriteiten werken met elkaar samen in overeenstemming met de artikelen 46 en 57 om te zorgen voor een geharmoniseerd sanctieniveau in de Unie.

2.  De administratieve sanctie is in elke zaak doeltreffend, evenredig en afschrikkend. Het bedrag van de administratieve geldboete wordt vastgesteld op grond van de aard, de ernst en de duur van de inbreuk, het feit of de inbreuk opzettelijk of uit nalatigheid is gepleegd, de mate waarin de natuurlijke of de rechtspersoon aansprakelijk is en reeds vorige inbreuken heeft gepleegd, de technische en organisatorische maatregelen en procedures die overeenkomstig artikel 23 ten uitvoer zijn gelegd en de mate waarin er met de toezichthoudende autoriteit is samengewerkt om de inbreuk te verhelpen.

2 bis.  De toezichthoudende autoriteit legt eenieder die de verplichtingen krachtens deze verordening niet naleeft, ten minste een van de volgende sancties op:

a)  een schriftelijke waarschuwing in het geval van een eerste en niet-opzettelijke niet-naleving;

b)  regelmatige, periodieke gegevensbeschermingsaudits;

c)  een boete tot 100 000 000 euro of tot 5 % van de jaarlijkse wereldwijde omzet in het geval van een onderneming, afhankelijk van welk bedrag hoger is.

2 ter.  Indien de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker beschikt over een geldig "Europees gegevensbeschermingszegel" overeenkomstig artikel 39, wordt enkel een boete overeenkomstig lid 2 bis, onder c), opgelegd bij een inbreuk als gevolg van opzet of niet-naleving wegens nalatigheid.

2 quater.  Bij de administratieve sanctie wordt rekening gehouden met de volgende factoren:

a)  de aard, de ernst en de duur van de niet-naleving,

b)  het feit of de inbreuk opzettelijk of uit nalatigheid is gepleegd,

c)  de mate waarin de natuurlijke of de rechtspersoon aansprakelijk is en eerdere inbreuken heeft gepleegd,

d)  het herhaaldelijke karakter van de inbreuk,

e)  de mate waarin er met de toezichthoudende autoriteit is samengewerkt om de inbreuk te verhelpen en de mogelijke negatieve gevolgen ervan te beperken,

f)  de specifieke door de inbreuk getroffen categorieën persoonsgegevens,

g)  de hoeveelheid door de betrokkenen geleden schade, waaronder immateriële schade,

h)  de door de voor de verwerking verantwoordelijke of door de verwerker genomen maatregelen om de door de betrokkenen geleden schade te beperken,

i)  alle nagestreefde of gerealiseerde financiële voordelen, of vermeden verliezen, die direct of indirect uit de inbreuk voortvloeien,

j)  de technische en organisatorische maatregelen en procedures die ten uitvoer zijn gelegd overeenkomstig:

i)  Artikel 23 - Privacy by design en by default

ii)  Artikel 30 - Beveiliging van de verwerking

iii)  Artikel 33 - Privacyeffectbeoordeling

iv)  Artikel 33 bis - Beoordeling van de naleving van de gegevensbescherming

v)  Artikel 35 - Aanwijzing van de functionaris voor gegevensbescherming

k)  de weigering tot samenwerking of tegenwerking bij inspecties, audits en controles van de toezichthoudende autoriteit overeenkomstig artikel 53,

l)  andere op de omstandigheden van de zaak toepasselijke verzwarende of verzachtende factoren.

3.  Bij een eerste en niet‑opzettelijke niet‑naleving van deze verordening kan een schriftelijke waarschuwing worden gegeven zonder dat er een sanctie wordt opgelegd, wanneer:

a)  een natuurlijke persoon persoonsgegevens verwerkt zonder commerciële belangen; of

b)  een onderneming of organisatie met minder dan 250 werknemers persoonsgegevens slechts als nevenactiviteit verwerkt.

4.  De toezichthoudende autoriteit legt een geldboete tot 250 000 euro op of, bij een onderneming, een geldboete van 0,5 % van haar jaarlijkse wereldwijde omzet, aan eenieder die opzettelijk of uit nalatigheid:

a)  niet voorziet in mechanismen voor de uitoefening van de rechten van betrokkenen of niet onmiddellijk of in de vereiste vorm betrokkenen antwoordt overeenkomstig artikel 12, leden 1 en 2;

b)  in strijd met artikel 12, lid 4, een vergoeding aanrekent voor informatie of voor het beantwoorden van verzoeken van betrokkenen.

5.  De toezichthoudende autoriteit legt een geldboete tot 500 000 euro op of, bij een onderneming, een geldboete van 1 % van haar jaarlijkse wereldwijde omzet, aan eenieder die opzettelijk of uit nalatigheid:

a)  de betrokkene geen informatie verstrekt, of onvolledige informatie verstrekt, of de informatie niet op voldoende transparante wijze verstrekt overeenkomstig artikel 11, artikel 12, lid 3, en artikel 14;

b)  de betrokkene geen toegang verstrekt overeenkomstig artikel 15, persoonsgegevens niet rectificeert overeenkomstig artikel 16 of een ontvanger relevante informatie niet meedeelt overeenkomstig artikel 13;

c)  het recht om te worden vergeten of het recht op uitwissing van gegevens niet eerbiedigt, geen mechanismen invoert om ervoor te zorgen dat de termijnen worden nageleefd, of niet alle nodige maatregelen neemt om derde partijen in kennis te stellen van verzoeken van betrokkenen om koppelingen naar of kopieën of reproducties van persoonsgegevens uit te wissen overeenkomstig artikel 17;

d)  in strijd met artikel 18 geen elektronische kopie van persoonsgegevens verstrekt of de betrokkene verhindert om persoonsgegevens naar een andere toepassing over te dragen;

e)  niet of niet voldoende de respectieve verantwoordelijkheden van gemeenschappelijk voor de verwerking verantwoordelijken vaststelt overeenkomstig artikel 24;

f)  geen of niet voldoende documenten bewaart overeenkomstig artikel 28, artikel 31, lid 4, en artikel 44, lid 3;

g)  in gevallen waarin geen bijzondere categorieën gegevens worden verwerkt, de voorschriften in verband met de vrijheid van meningsuiting of de verwerking in het kader van de arbeidsverhouding, of de voorwaarden voor verwerking voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden niet naleeft overeenkomstig de artikelen 80, 82 en 93.

6.  De toezichthoudende autoriteit legt een geldboete tot 1 000 000 euro op of, bij een onderneming, een geldboete van 2 % van haar jaarlijkse wereldwijde omzet, aan eenieder die opzettelijk of uit nalatigheid:

a)  persoonsgegevens verwerkt zonder of zonder toereikende rechtsgrondslag voor de verwerking of de voorwaarden voor toestemming niet naleeft overeenkomstig de artikelen 6, 7 en 8;

b)  in strijd met de artikelen 9 en 81 bijzondere categorieën gegevens verwerkt;

c)  geen gevolg geeft aan een bezwaar of een verplichting overeenkomstig artikel 19;

d)  de voorwaarden in verband met de maatregelen op basis van profilering niet naleeft overeenkomstig artikel 20;

e)  geen intern beleid vaststelt of geen passende maatregelen uitvoert om voor naleving te zorgen en die naleving te kunnen aantonen overeenkomstig de artikelen 22, 23 en 30;

f)  geen vertegenwoordiger aanwijst overeenkomstig artikel 25;

g)  persoonsgegevens verwerkt, of opdracht tot de verwerking van persoonsgegevens geeft, in strijd met de verplichtingen inzake verwerking namens een voor de verwerking verantwoordelijke overeenkomstig de artikelen 26 en 27;

h)  de toezichthoudende autoriteit of de betrokkene niet waarschuwt bij een inbreuk in verband met persoonsgegevens of die inbreuk niet tijdig of niet volledig meldt overeenkomstig de artikelen 31 en 32;

i)  geen privacyeffectbeoordeling verricht, of persoonsgegevens verwerkt zonder voorafgaande toestemming of voorafgaande raadpleging van de toezichthoudende autoriteit overeenkomstig de artikelen 33 en 34;

j)  geen gegevensbeschermingsfunctionaris aanwijst of niet de voorwaarden in het leven roept voor de uitvoering van diens taken overeenkomstig de artikelen 35, 36 en 37;

k)  misbruik maakt van een gegevensbeschermingszegel of ‑merktekens in de zin van artikel 39;

l)  een gegevensdoorgifte naar een derde land of een internationale organisatie verricht, of opdracht daartoe geeft, die niet is toegestaan op basis van een besluit waarbij het beschermingsniveau passend wordt verklaard of passende garanties of een afwijking overeenkomstig de artikelen 40 tot en met 44;

m)  een bevel of een tijdelijk of definitief verwerkingsverbod of een opschorting van gegevensstromen door de toezichthoudende autoriteit niet naleeft overeenkomstig artikel 53, lid 1;

n)  de verplichtingen inzake het assisteren van, het geven van antwoord of het verstrekken van relevante informatie aan, of het verlenen van toegang aan de toezichthoudende autoriteit tot gebouwen en terreinen niet naleeft overeenkomstig artikel 28, lid 3, artikel 29, artikel 34, lid 6, en artikel 53, lid 2;

o)  de voorschriften inzake het bewaren van het beroepsgeheim niet naleeft overeenkomstig artikel 84.

7.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de absolute bedragen van de in de leden 4, 5 en 6 lid 2 bis bedoelde geldboeten te actualiseren, waarbij rekening houdend wordt gehouden met de in lid de leden  2 en 2 quater bedoelde criteria en factoren. [Am. 188]

HOOFDSTUK IX

BEPALINGEN IN VERBAND MET SPECIFIEKE SITUATIES OP HET GEBIED VAN GEGEVENSVERWERKING

Artikel 80

Verwerking van persoonsgegevens en vrijheid van meningsuiting

1.  De lidstaten voorzien voor de verwerking van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke of voor artistieke en literaire doeleinden waar nodig in uitzonderingen op of afwijkingen van de bepalingen inzake de algemene beginselen in hoofdstuk II, de rechten van de betrokkenen in hoofdstuk III, de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker in hoofdstuk IV, de doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen en internationale organisaties in hoofdstuk V, de onafhankelijke toezichthoudende autoriteiten in hoofdstuk VI, en samenwerking en conformiteit in hoofdstuk VII en specifieke situaties op het gebied van gegevensverwerking in dit hoofdstuk, om het recht op bescherming van persoonsgegevens te verzoenen met de regels betreffende de vrijheid van meningsuiting in overeenstemming met het Handvest. [Am. 189]

2.  Elke lidstaat deelt de Commissie uiterlijk op de in artikel 91, lid 2, vastgelegde datum de rechtsvoorschriften mee die hij overeenkomstig lid 1 vaststelt, alsook onverwijld alle latere wijzigingen daarvan.

Artikel 80 bis

Toegang tot documenten

1.  Overheidsinstanties en openbare organen mogen persoonsgegevens in documenten die zij in hun bezit hebben, vrijgeven overeenkomstig het recht van de Unie of het recht van de lidstaat ten aanzien van het recht van toegang van het publiek tot officiële documenten dat het recht op de bescherming van persoonsgegevens verzoent met het beginsel van het recht van toegang van het publiek tot officiële documenten.

2.  Elke lidstaat deelt de Commissie uiterlijk op de in artikel 91, lid 2, vastgelegde datum de rechtsvoorschriften mee die hij overeenkomstig lid 1 vaststelt, alsook onverwijld alle latere wijzigingen daarvan. [Am. 190]

Artikel 81

Verwerking van persoonsgegevens over gezondheid

1.  Binnen de grenzen van Overeenkomstig de in deze verordening en uiteengezette regels, in het bijzonder overeenkomstig artikel 9, lid 2, onder h), moeten verwerkingen van persoonsgegevens over gezondheid worden verricht op grond van het recht van de Unie of het recht van de lidstaat waarin passende, consequente en specifieke waarborgen voor de bescherming van de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene en diens grondrechten zijn opgenomen, en moeten deze verwerkingen noodzakelijk zijn op voorwaarde dat deze noodzakelijk en evenredig zijn, en waarvan de gevolgen door de betrokkene kunnen worden voorzien:

a)  voor doeleinden van preventieve of arbeidsgeneeskunde, medische diagnose, het verstrekken van zorg of behandelingen of het beheren van gezondheidsdiensten, mits die gegevens worden verwerkt door een gezondheidswerker die onderworpen is aan het in het recht van de lidstaat, of in de door nationale bevoegde instanties vastgestelde regelgeving, vastgelegde beroepsgeheim of door een andere persoon voor wie een gelijkwaardige vertrouwelijkheidsplicht geldt; of

b)  om redenen van openbaar belang op het gebied van volksgezondheid, zoals de bescherming tegen ernstige grensoverschrijdende bedreigingen voor de gezondheid of het garanderen van hoge kwaliteits- en veiligheidsnormen, onder meer voor geneesmiddelen of medische hulpmiddelen, mits die gegevens worden verwerkt door een persoon die vertrouwelijkheid in acht moet nemen; of

c)  om andere redenen van openbaar belang op gebieden als sociale bescherming, vooral voor wat betreft het waarborgen van de kwaliteit en de rentabiliteit van de procedures voor de afwikkeling van aanvragen voor uitkeringen en diensten in het kader van de ziektekostenverzekering en de verlening van gezondheidsdiensten. Dergelijke verwerking van persoonsgegevens over gezondheid om redenen van algemeen belang leidt er niet toe dat gegevens voor andere doeleinden worden verwerkt, tenzij de betrokkene hier toestemming voor geeft of op basis van het recht van de Unie of het recht van de lidstaat.

1 bis.  Indien de in onder a) tot en met c) van lid 1 bedoelde doeleinden ook zonder gebruikmaking van persoonsgegevens gerealiseerd kunnen worden, is het gebruik van dergelijke gegevens voor deze doeleinden verboden, tenzij op basis van de toestemming van de betrokkene of nationale wetgeving.

1 ter.  Wanneer de betrokkene toestemming moet geven voor de verwerking van medische gegevens uitsluitend voor wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van de volksgezondheid, kan de toestemming worden gegeven voor een of meer specifieke en vergelijkbare onderzoeken. De betrokkene kan de toestemming echter te allen tijde intrekken.

1 quater.  Voor het geven van toestemming voor de deelname aan wetenschappelijke onderzoeksactiviteiten in klinische proeven zijn de relevante bepalingen van Richtlijn 2001/20/EG van het Europees Parlement en de Raad(21) van toepassing.

2.  De verwerking van persoonsgegevens over gezondheid die noodzakelijk is voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden, zoals patiëntenregisters om de diagnoses te verbeteren, soortgelijke typen ziekten te onderscheiden en studies voor therapieën voor te bereiden, is uitsluitend toegestaan met toestemming van de betrokkene en is onderworpen aan de in artikel 83 genoemde voorwaarden en waarborgen.

2 bis.  De lidstaten mogen uitzonderingen maken op de in lid 2 uiteengezette vereiste van toestemming voor onderzoeksdoeleinden als het om onderzoek van gewichtig algemeen belang gaat en dergelijk onderzoek niet op andere wijze kan worden uitgevoerd. De gegevens in kwestie worden anoniem gemaakt en indien dit gezien de aard van het onderzoek niet mogelijk is volgens de allerhoogste technische standaarden gepseudonimiseerd. Daarbij worden alle noodzakelijke maatregelen getroffen om het onmogelijk te maken dat de betrokkenen alsnog om ongegronde redenen worden geïdentificeerd. De betrokkene heeft echter het recht te allen tijde bezwaar te maken overeenkomstig artikel 19.

3.  De Commissie is bevoegd om, na advies te hebben ingewonnen bij het Europees Comité voor gegevensbescherming, overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van de in lid 1, onder b), bedoelde andere redenen van openbaar belang op het gebied van volksgezondheid, en van de criteria en de vereisten voor de waarborgen voor de verwerking van persoonsgegevens voor de in lid 1 bedoelde doeleinden. het gewichtig algemeen belang op het gebied van onderzoek als bedoeld in lid 2 bis.

3 bis.  Elke lidstaat deelt de Commissie uiterlijk op de in artikel 91, lid 2, vastgelegde datum de rechtsvoorschriften mee die hij overeenkomstig lid 1 vaststelt, alsook onverwijld alle latere wijzigingen daarvan. [Am. 191]

Artikel 82

Minimumnormen voor de verwerking van gegevens in het kader van de arbeidsverhouding

1.  Binnen de grenzen De lidstaten kunnen in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening kunnen de lidstaten bij wet en met inachtneming van het proportionaliteitsbeginsel door middel van wettelijke bepalingen specifieke voorschriften vaststellen voor de verwerking van de persoonsgegevens van werknemers in het kader van de arbeidsverhouding, met name, maar niet uitsluitend, met het oog op aanwerving en sollicitaties binnen de groep ondernemingen, de uitvoering van het arbeidscontract, met inbegrip van de naleving van wettelijke of uit en in collectieve overeenkomsten voortvloeiende vastgelegde verplichtingen, overeenkomstig de nationale wettelijke voorschriften en praktijken, en van verplichtingen die voortvloeien uit het beheer, de planning en de organisatie van de arbeid, en gezondheid en veiligheid op het werk, met het oog op de uitoefening en het genot van de met de arbeidsverhouding samenhangende individuele of collectieve rechten en voordelen, en met het oog op de beëindiging van de arbeidsverhouding. De lidstaten kunnen de bepalingen van dit artikel nader invullen door middel van collectieve overeenkomsten.

1 bis.  Het doel van de verwerking van zulke gegevens moet verband houden met de reden waarom de gegevens werden vergaard en moet beperkt blijven tot het kader van de arbeidsverhouding. Profilering of gebruik voor secundaire doeleinden is niet toegestaan.

1 ter.  Toestemming van een werknemer biedt geen rechtsgrondslag voor verwerking van gegevens door de werkgever, indien deze toestemming niet vrijwillig is verleend.

1 quater.  Onverminderd de overige voorschriften van deze verordening wordt in de in lid 1 genoemde wettelijke voorschriften van de lidstaten ten minste rekening gehouden met de volgende minimumnormen:

a)  de verwerking van persoonsgegevens van werknemers zonder dat zij hiervan op de hoogte zijn, is verboden. Onverminderd het hierboven bepaalde kunnen de lidstaten bij wet en met inachtneming van passende termijnen voor het verwijderen van de gegevensbestanden dit verbod opheffen voor gevallen waarin aantoonbare werkelijke aanknopingspunten aanleiding geven tot de verdenking dat de werknemer waarmee een arbeidsverhouding bestaat een strafbaar feit heeft gepleegd of zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, het onderzoek van de gegevens noodzakelijk is om het feit aan het licht te brengen en de aard en de omvang van het onderzoek gezien het doel noodzakelijk en proportioneel zijn. De persoonlijke levenssfeer van de werknemer moet te allen tijde worden beschermd en zijn privacy geëerbiedigd. Het onderzoek wordt door de bevoegde autoriteit verricht;

b)  De toepassing van openlijk optisch-elektronisch en/of open akoestisch-elektronisch toezicht op de niet openbaar toegankelijke delen van het bedrijf die overwegend bedoeld zijn voor persoonlijk gebruik door de werknemers, met name ruimten voor sanitaire voorzieningen, omkleed-, pauze- en slaapruimten, is verboden. Een heimelijk toezicht is in ieder geval verboden;

c)  ondernemingen of autoriteiten die in het kader van medische onderzoeken en/of geschiktheidstests persoonsgegevens verzamelen en verwerken moeten de sollicitant of werknemer er vooraf van op de hoogte brengen waarvoor deze gegevens worden gebruikt en dienen ervoor te zorgen dat dezen na afloop van de tests de beschikking krijgen over deze gegevens en de resultaten, en desgewenst een uitleg over hun belang. Het verzamelen van gegevens voor genetische tests en analyses is principieel verboden;

d)  of en in welke omvang het gebruik van telefoon, e-mail, internet en andere telecommunicatiediensten ook voor particuliere doeleinden is toegestaan, kan in een collectieve overeenkomst worden geregeld. Als er geen regeling via een collectieve overeenkomst bestaat, maakt de werkgever rechtstreeks met de werknemer hierover een afspraak. Indien een particulier gebruik van bovengenoemde diensten is toegestaan, mogen de dataverkeersgegevens met name worden verwerkt ter waarborging van de dataveiligheid, het goede functioneren van telecommunicatienetwerken en telecommunicatiediensten en voor de afrekening.

Onverminderd het hierboven bepaalde kunnen de lidstaten bij wet en met inachtneming van passende termijnen voor het verwijderen van de gegevensbestanden dit verbod opheffen voor gevallen waarin aantoonbare werkelijke aanknopingspunten aanleiding geven tot de verdenking dat de werknemer waarmee een arbeidsverhouding bestaat een strafbaar feit heeft gepleegd of zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, het onderzoek van de gegevens noodzakelijk is om het feit aan het licht te brengen en de aard en de omvang van het onderzoek gezien het doel noodzakelijk en proportioneel zijn. De persoonlijke levenssfeer van de werknemer moet te allen tijde worden beschermd en zijn privacy geëerbiedigd. Het onderzoek wordt door de bevoegde autoriteit verricht;

e)  persoonsgegevens van werknemers, met name gevoelige gegevens zoals politieke overtuiging, een eventueel lidmaatschap van of een actieve rol in een vakbond, mogen onder geen beding worden gebruikt om werknemers op zogenoemde "zwarte lijsten" te plaatsen of hen door te lichten dan wel uit te sluiten van werk. De verwerking, het gebruik in de arbeidsverhouding, het opstellen en doorgeven van zwarte lijsten van werknemers of andere vormen van discriminatie zijn verboden. De lidstaten verrichten controles en stellen in overeenstemming met artikel 79, lid 6, passende sancties vast om een doeltreffende tenuitvoerlegging van dit punt te waarborgen.

1 quinquies.  Het is toegestaan dat wettelijk zelfstandige ondernemingen binnen een groep ondernemingen persoonsgegevens van werknemers aan elkaar doorgeven, ze verwerken en ze doorgeven voor een eventuele verwerking door juridisch en fiscaal adviseurs, mits dit een belang van de onderneming en de afwikkeling van voor een bepaald doel bestemde administratieve procedures dient en niet in strijd is met de belangen en de grondrechten van de werknemer die moeten worden beschermd. Op doorgifte van persoonsgegevens van werknemers naar een derde land en/of aan een internationale organisatie is hoofdstuk V van toepassing.

2.  Elke lidstaat deelt de Commissie uiterlijk op de in artikel 91, lid 2, vastgelegde datum de rechtsvoorschriften mee die hij overeenkomstig lid 1 de leden 1 en 1 ter vaststelt, alsook onverwijld alle latere wijzigingen daarvan.

3.  De Commissie is bevoegd om na advies te hebben ingewonnen bij het Europees Comité voor gegevensbescherming overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van de criteria en de vereisten voor de waarborgen voor de verwerking van persoonsgegevens voor de in lid 1 bedoelde doeleinden. [Am. 192]

Artikel 82 bis

Verwerking voor socialezekerheidsdoeleinden

1.  De lidstaten kunnen overeenkomstig de regels in deze verordening specifieke voorschriften uitvaardigen met daarin de voorwaarden voor de verwerking van persoonsgegevens door hun overheidsinstellingen en -diensten voor socialezekerheidsdoeleinden indien uitgevoerd in het algemeen belang.

2.  Elke lidstaat deelt de Commissie uiterlijk op de in artikel 91, lid 2, vastgelegde datum de voorschriften mee die hij uit hoofde van lid 1 vaststelt, alsook onverwijld alle latere wijzigingen daarvan. [Am. 193]

Artikel 83

Verwerking voor historische, statistische en wetenschappelijke doeleinden

1.  Binnen de grenzen van In overeenstemming met de regels zoals uiteengezet in deze verordening mogen persoonsgegevens alleen voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden worden verwerkt, wanneer:

a)  deze doeleinden niet op een andere manier kunnen worden bereikt, namelijk door verwerking van gegevens waarmee de betrokkene niet of niet langer kan worden geïdentificeerd;

b)  gegevens waardoor informatie aan een geïdentificeerde of identificeerbare betrokkene kan worden toegekend, gescheiden worden bewaard van andere informatie voor zover deze doeleinden op die manier kunnen worden bereikt volgens de allerhoogste technische standaarden, en alle noodzakelijke maatregelen worden getroffen om het onmogelijk te maken dat de betrokkenen alsnog om ongegronde redenen worden geïdentificeerd.

2.  Organen die historisch, statistisch of wetenschappelijk onderzoek verrichten, mogen persoonsgegevens alleen publiceren of op andere wijze bekendmaken, wanneer:

a)  de betrokkene onder de in artikel 7 gestelde voorwaarden daarvoor toestemming heeft gegeven;

b)  de publicatie van persoonsgegevens nodig is om de onderzoeksresultaten te presenteren of het onderzoek te vergemakkelijken, mits de belangen of de grondrechten en grondvrijheden van de betrokkene geen voorrang hebben boven deze belangen; of

c)  de betrokkene de gegevens heeft bekendgemaakt.

3.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 86 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van de criteria en de vereisten voor de verwerking van persoonsgegevens voor de in de leden 1 en 2 bedoelde doeleinden, van de nodige beperkingen van het recht op informatie en toegang van de betrokkene, en van de in die omstandigheden geldende voorwaarden en waarborgen voor de rechten van de betrokkene. [Am. 194]

Artikel 83 bis

Verwerking van persoonsgegevens door archiefdiensten

1.  Nadat de termijn die noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden van de oorspronkelijke verwerking waarvoor de persoonsgegevens werden verzameld, is verstreken, kunnen de persoonsgegevens worden verwerkt door archiefdiensten voor wie het verzamelen, bewaren, klasseren, ter beschikking stellen, exploiteren en verspreiden van archiefstukken in het algemeen belang de hoofdtaak of een wettelijke verplichting is, met name voor de verdediging van de rechten van personen of voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden. Deze taken worden uitgevoerd in overeenstemming met de door de lidstaten vastgestelde regels inzake toegang tot en overdraagbaarheid en verspreiding van administratieve documenten of archiefstukken en in overeenstemming met de voorschriften zoals uiteengezet in deze verordening, met name met betrekking tot toestemming en het recht op bezwaar.

2.  Elke lidstaat deelt de Commissie uiterlijk op de in artikel 91, lid 2, vastgelegde datum de rechtsvoorschriften mee die hij overeenkomstig lid 1 vaststelt, alsook onverwijld alle latere wijzigingen daarvan. [Am. 195]

Artikel 84

Geheimhoudingsplicht

1.  Binnen de grenzen van . Overeenkomstig de voorschriften in deze verordening kunnen zorgen de lidstaten ervoor dat er specifieke voorschriften vaststellen voor gelden waarin de in artikel 53, lid 2, bedoelde onderzoeksbevoegdheden bevoegdheden voor de toezichthoudende autoriteiten in verband met worden beschreven met betrekking tot de verwerking verantwoordelijken of verwerkers die op grond van het nationale recht of aan door nationale bevoegde instanties vastgestelde regelgeving onderworpen zijn aan een beroepsgeheim of een andere gelijkwaardige geheimhoudingsplicht, indien dit noodzakelijk en evenredig is om het recht op bescherming van persoonsgegevens te verzoenen met de geheimhoudingsplicht. Deze voorschriften zijn slechts van toepassing op persoonsgegevens die de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker in het kader van een onder deze geheimhoudingsplicht vallende activiteit heeft ontvangen of verkregen. [Am. 196]

2.  Elke lidstaat deelt de Commissie uiterlijk op de in artikel 91, lid 2, vastgelegde datum de voorschriften mee die hij overeenkomstig lid 1 vaststelt, alsook onverwijld alle latere wijzigingen daarvan.

Artikel 85

Bestaande gegevensbeschermingsregels van kerken en religieuze verenigingen

1.  Wanneer kerken en religieuze verenigingen of gemeenschappen in een lidstaat op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening uitgebreide passende voorschriften betreffende de bescherming van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens toepassen, kunnen dergelijke voorschriften van toepassing blijven, mits deze in overeenstemming worden gebracht met de bepalingen van deze verordening.

2.  Kerken en religieuze verenigingen die overeenkomstig lid 1 uitgebreide passende voorschriften toepassen, voorzien in de oprichting van een onafhankelijke toezichthoudende autoriteit ontvangen een advies over de verenigbaarheid overeenkomstig hoofdstuk VI van deze verordening. artikel 38. [Am. 197]

Artikel 85 bis

Eerbiediging van grondrechten

Deze verordening heeft niet tot gevolg dat de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen, zoals die is neergelegd in artikel 6 van het VEU, wordt aangetast. [Am. 198]

Artikel 85 ter

Modelformulieren

1.  De Commissie kan, met inachtneming van de specifieke kenmerken en behoeften van diverse sectoren en situaties op het gebied van gegevensverwerking, modelformulieren vastleggen voor:

a)  specifieke methoden ter verkrijging van de in artikel 8, lid 1, bedoelde verifieerbare toestemming,

b)  de in artikel 12, lid 2, bedoelde mededeling, ook met betrekking tot het elektronische model,

c)  het verstrekken van de in de leden 1 tot en met 3 van artikel 14 bedoelde informatie,

d)  het verzoeken om en het verlenen van toegang tot de in artikel 15, lid 1, bedoelde informatie, met inbegrip van het meedelen van de persoonsgegevens aan de betrokkene,

e)  de in artikel 28, lid 1, bedoelde documentatie,

f)  het melden van inbreuken overeenkomstig artikel 31 aan de toezichthoudende autoriteiten en de in artikel 31, lid 4, bedoelde documentatie,

g)  de in artikel 34 bedoelde voorafgaande raadpleging, en voor het verstrekken van informatie aan de toezichthoudende autoriteiten overeenkomstig artikel 34, lid 6.

2.  Daarbij neemt de Commissie de nodige maatregelen voor micro- en kleine en middelgrote ondernemingen.

3.  Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 87, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. [Am. 199]

HOOFDSTUK X

GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN UITVOERINGSHANDELINGEN

Artikel 86

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden.

2.  De in artikel 6, lid 5, artikel 8, lid 3, artikel 9, lid 3, artikel 12, lid 5, artikel 14, lid 7, artikel 15, lid 3, artikel 13 bis, lid 5, artikel 17, lid 9, artikel 20, lid 6, artikel 22, lid 4, artikel 23, lid 3, artikel 26, lid 5, artikel 28, lid 5, artikel 30, lid 3, artikel 31, lid 5, artikel 32, lid 5, artikel 33, lid 6, artikel 34, lid 8, artikel 35, lid 11, artikel 37, lid 2, artikel 38, lid 4, artikel 39, lid 2, artikel 41, lid 3, artikel 41, lid 5, artikel 43, lid 3, artikel 44, lid 7, artikel 79, lid 6, artikel 79, lid 7, artikel 81, lid 3, en artikel 82, lid 3, en artikel 83, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. [Am. 200]

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 5, artikel 8, lid 3, artikel 9, lid 3, artikel 12, lid 5, artikel 14, lid 7, artikel 15, lid 3, artikel 13 bis, lid 5, artikel 17, lid 9, artikel 20, lid 6, artikel 22, lid 4, artikel 23, lid 3, artikel 26, lid 5, artikel 28, lid 5, artikel 30, lid 3, artikel 31, lid 5, artikel 32, lid 5, artikel 33, lid 6, artikel 34, lid 8, artikel 35, lid 11, artikel 37, lid 2, artikel 38, lid 4, artikel 39, lid 2, artikel 41, lid 3, artikel 41, lid 5, artikel 43, lid 3, artikel 44, lid 7, artikel 79, lid 6, artikel 79, lid 7, artikel 81, lid 3, en artikel 82, lid 3, en artikel 83, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheiden. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. [Am. 201]

4.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, doet zij daarvan gelijktijdige kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.  Een overeenkomstig artikel 6, lid 5, artikel 8, lid 3, artikel 9, lid 3, artikel 12, lid 5, artikel 14, lid 7, artikel 15, lid 3, artikel 13 bis, lid 5, artikel 17, lid 9, artikel 20, lid 6, artikel 22, lid 4, artikel 23, lid 3, artikel 26, lid 5, artikel 28, lid 5, artikel 30, lid 3, artikel 31, lid 5, artikel 32, lid 5, artikel 33, lid 6, artikel 34, lid 8, artikel 35, lid 11, artikel 37, lid 2, artikel 38, lid 4, artikel 39, lid 2, artikel 41, lid 3, artikel 41, lid 5, artikel 43, lid 3, artikel 44, lid 7, artikel 79, lid 6, artikel 79, lid 7, artikel 81, lid 3, en artikel 82, lid 3, en artikel 83, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee zes maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee zes maanden verlengd. [Am. 202]

Artikel 87

Comitéprocedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 van die verordening, van toepassing. [Am. 203]

HOOFDSTUK XI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 88

Intrekking van Richtlijn 95/46/EG

1.  Richtlijn 95/46/EG wordt ingetrokken.

2.  Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar deze verordening. Verwijzingen naar de groep voor de bescherming van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens, die bij artikel 29 van Richtlijn 95/46/EG is opgericht, gelden als verwijzingen naar het bij deze verordening opgerichte Europees Comité voor gegevensbescherming.

Artikel 89

Verhouding tot en wijziging van Richtlijn 2002/58/EG

1.  Deze verordening legt natuurlijke of rechtspersonen geen aanvullende verplichtingen op met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in verband met het verstrekken van openbare elektronischecommunicatiediensten in openbare communicatienetwerken in de Unie, voor zover zij op grond van Richtlijn 2002/58/EG onderworpen zijn aan specifieke verplichtingen met dezelfde doelstelling.

2 Artikel 1, lid 2, en artikelen 4 en 15 van Richtlijn 2002/58/EG wordt worden geschrapt. [Am. 204]

2 bis.   De Commissie dient onverwijld en uiterlijk op de in artikel 91, lid 2, genoemde datum een voorstel in voor de herziening van het wetgevingskader betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie, om het in overeenstemming te brengen met deze verordening en zo te zorgen voor consistente en homogene voorschriften met betrekking tot het grondrecht van de bescherming van persoonsgegevens in de Europese Unie. [Am. 205]

Artikel 89 bis

Verhouding tot en wijziging van Verordening (EG) nr. 45/2001

1.  De in deze verordening genoemde voorschriften zijn van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de Unie met betrekking tot kwesties waarvoor zij niet onderworpen zijn aan de in Verordening (EG) nr. 45/2001 genoemde aanvullende voorschriften.

2.  De Commissie dient onverwijld en uiterlijk op de in artikel 91, lid 2, genoemde datum een voorstel in voor de herziening van het rechtskader voor de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de Unie. [Am. 206]

Artikel 90

Evaluatie

De Commissie brengt op gezette tijden verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de evaluatie en de toetsing van deze verordening. Het eerste verslag wordt uiterlijk vier jaar na de inwerkingtreding van deze verordening ingediend. Daarna worden de volgende verslagen om de vier jaar ingediend. Indien nodig dient de Commissie passende voorstellen in teneinde deze verordening te wijzigen en andere rechtsinstrumenten aan te passen, met name in het licht van de ontwikkelingen in de informatietechnologie en de stand van zaken in de informatiemaatschappij. Deze verslagen worden gepubliceerd.

Artikel 91

Inwerkingtreding en toepassing

1.  Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.  Zij is van toepassing met ingang van ...(22).

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ...,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

Bijlage - Voorstelling van de informatie als bedoeld in artikel 13 bis

1)  Met inachtneming van de verhoudingen in punt 6 wordt de informatie als volgt verstrekt:

20140312-P7_TA(2014)0212_NL-p0000001.png

2)  De volgende woorden in de rijen in de tweede kolom van de tabel in punt 1, met als titel "ESSENTIËLE INFORMATIE", worden vet gemaakt:

a)  het woord "verzameld" in de eerste rij van de tweede kolom;

b)  het woord "bewaard" in de tweede rij van de tweede kolom;

c)  het woord "verwerkt" in de derde rij van de tweede kolom;

d)  het woord "verspreid" in de vierde rij van de tweede kolom;

e)  de woorden "verkocht en verhuurd" in de vijfde rij van de tweede kolom;

f)  het woord "niet-versleutelde" in de zesde rij van de tweede kolom.

3)  Met inachtneming van de verhoudingen in punt 6, worden de rijen in de derde kolom van de tabel in punt 1, met als titel "OK", aangevuld met een van de volgende twee symbolen in overeenstemming met de voorwaarden in punt 4:

a)

20140312-P7_TA(2014)0212_NL-p0000002.png

b)

20140312-P7_TA(2014)0212_NL-p0000003.png

4)  

a)  Indien geen andere persoonsgegevens zijn verzameld dan de minimumgegevens die nodig zijn voor elk specifiek doeleinde van de verwerking, krijgt de eerste rij van de derde kolom van de tabel in punt 1 het symbool in punt 3a.

b)  Indien andere persoonsgegevens zijn verzameld dan de minimumgegevens die nodig zijn voor elk specifiek doeleinde van de verwerking, krijgt de eerste rij van de derde kolom van de tabel in punt 1 het symbool in punt 3b.

c)  Indien geen andere persoonsgegevens zijn bewaard dan de minimumgegevens die nodig zijn voor elk specifiek doeleinde van de verwerking, krijgt de tweede rij van de derde kolom van de tabel in punt 1 het symbool in punt 3a.

d)  Indien andere persoonsgegevens zijn bewaard dan de minimumgegevens die nodig zijn voor elk specifiek doeleinde van de verwerking, krijgt de tweede rij van de derde kolom van de tabel in punt 1 het symbool in punt 3b.

e)  Indien geen persoonsgegevens zijn verwerkt voor andere doeleinden dan de doeleinden waarvoor de gegevens zijn verzameld, krijgt de derde rij van de derde kolom van de tabel in punt 1 het symbool in punt 3a.

f)  Indien persoonsgegevens zijn verwerkt voor andere doeleinden dan de doeleinden waarvoor de gegevens zijn verzameld, krijgt de derde rij van de derde kolom van de tabel in punt 1 het symbool in punt 3b.

g)  Indien geen persoonsgegevens zijn verspreid onder commerciële derden, krijgt de vierde rij van de derde kolom van de tabel in punt 1 het symbool in punt 3a.

h)  Indien persoonsgegevens zijn verspreid onder commerciële derden, krijgt de vierde rij van de derde kolom van de tabel in punt 1 het symbool in punt 3b.

i)  Indien geen persoonsgegevens zijn verkocht of verhuurd, krijgt de vijfde rij van de derde kolom van de tabel in punt 1 het symbool in punt 3a.

j)  Indien persoonsgegevens zijn verkocht of verhuurd, krijgt de vijfde rij van de derde kolom van de tabel in punt 1 het symbool in punt 3b.

k)  Indien geen persoonsgegevens zijn bewaard in een niet-versleutelde vorm, krijgt de zesde rij van de derde kolom van de tabel in punt 1 het symbool in punt 3a.

l)  Indien persoonsgegevens zijn bewaard in een niet-versleutelde vorm, krijgt de zesde rij van de derde kolom van de tabel in punt 1 het symbool in punt 3b.

5)  De referentiekleuren van de symbolen in punt 1 in Pantone zijn Black Pantone nr. 7547 en Red Pantone nr. 485. De referentiekleur van het symbool in punt 3a in Pantone is Green Pantone nr. 370. De referentiekleur van het symbool in punt 3b in Pantone is Red Pantone nr. 485.

6)  De verhoudingen in de volgende gegradueerde afbeelding moeten worden aangehouden, ook wanneer de tabel wordt verkleind of vergroot:

20140312-P7_TA(2014)0212_NL-p0000004.png

[Am. 207]

(1) PB C 229 van 31.7.2012, blz. 90.
(2) PB C 192 van 30.6.2012, blz. 7.
(3)PB C 229 van 31.7.2012, blz. 90.
(4)Standpunt van het Europees Parlement van 12 maart 2014.
(5) PB C 192 van 30 juni 2012, blz. 7.
(6)Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).
(7) Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).
(8)Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
(9) Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ("Richtlijn inzake elektronische handel") (PB L 178van 17.7.2000, blz. 1).
(10) Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95 van 21.4.1993, blz. 29).
(11) Verordening (EG) nr. 1338/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende communautaire statistieken over de volksgezondheid en de gezondheid en veiligheid op het werk (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 70).
(12) Richtlijn 2009/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (PB L 122 van 16.5.2009, blz. 28).
(13)Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz.. 13).
(14) Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201van 31.7.2002, blz. 37).
(15)PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.
(16)PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.
(17)PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.
(18) Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114).
(19) Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1).
(20) Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).
(21) Richtlijn 2001/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toepassing van goede klinische praktijken bij de uitvoering van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 121van 1.5.2001, blz. 34).
(22) Twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.


Bescherming van de euro tegen valsemunterij (Pericles 2020) ***
PDF 188kWORD 38k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over het ontwerp van verordening van de Raad waarbij de toepassing van Verordening (EU) nr. …/2012 tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (het programma "Pericles 2020") wordt uitgebreid tot niet deelnemende lidstaten (16616/2013 – C7-0463/2013 – 2011/0446(APP))
P7_TA(2014)0213A7-0152/2014

(Bijzondere wetgevingsprocedure – goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerp van verordening van de Raad (16616/2013),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7‑0463/2013),

–  gezien artikel 81, lid 1, eerste en derde alinea, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0152/2014),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van verordening van de Raad;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


Overeenkomst EU-Azerbeidzjan inzake de versoepeling van de afgifte van visa ***
PDF 192kWORD 38k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Azerbeidzjan inzake de versoepeling van de afgifte van visa (17846/2013 – C7-0078/2014 – 2013/0356(NLE))
P7_TA(2014)0214A7-0155/2014

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerp van besluit van de Raad (17846/2013),

–  gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Azerbeidzjan inzake de versoepeling van de afgifte van visa (15554/2013),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 77, lid 2, onder a), en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0078/2014),

–  gezien artikel 81, lid 1, eerste en derde alinea, artikel 81, lid 2, en artikel 90, lid 7 van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0155/2014),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de regeringen en de parlementen van de lidstaten en de Republiek Azerbeidjan.


Overeenkomst EU-Azerbeidzjan inzake de overname van illegaal verblijvende personen ***
PDF 192kWORD 39k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Azerbeidzjan inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven (15596/2013 – C7-0079/2014 – 2013/0358(NLE))
P7_TA(2014)0215A7-0154/2014

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerp van besluit van de Raad (15596/2013),

–  gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Azerbeidzjan inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven (15594/2013),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 79, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7‑0079/2014),

–  gezien artikel 81, lid 1, eerste en derde alinea, artikel 81, lid 2, en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A7‑0154/2014),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Republiek Azerbeidzjan.


Humanitaire betrokkenheid van gewapende niet-overheidsactoren bij kinderbescherming
PDF 120kWORD 56k
Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad van 12 maart 2014 over humanitaire betrokkenheid van gewapende niet-overheidsactoren bij kinderbescherming (2014/2012(INI))
P7_TA(2014)0216A7-0160/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien de ontwerpaanbeveling aan de Raad, ingediend door Catherine Grèze, Eva Joly, Isabella Lövin, Judith Sargentini, Bart Staes en Keith Taylor, namens de Verts/ALE-Fractie, over humanitaire betrokkenheid van gewapende niet-overheidsactoren bij kinderbescherming (B7-0585/2013),

–  gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN van 2013 inzake kinderen en gewapende conflicten en andere verslagen van betrokken actoren,

–  gezien de EU-richtsnoeren van 2008 over kinderen en gewapende conflicten, de uitvoeringsstrategie 2010 van de EU-richtsnoeren over kinderen en gewapende conflicten en de controlelijst van 2008 voor de opneming van de bescherming van door gewapende conflicten getroffen kinderen in EVDB-operaties,

–  gezien de conclusies van de Raad van 2008 betreffende "de bevordering en bescherming van de rechten van het kind in het externe optreden van de Europese Unie - de ontwikkelings- en humanitaire dimensie",

–  gezien zijn resoluties van 19 februari 2009 over een bijzondere plaats voor kinderen in het externe optreden van de EU(1), van 16 januari 2008 getiteld "Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind"(2), van 3 juli 2003 over handel in kinderen en kindsoldaten(3), van 6 juli 2000 over de ontvoering van kinderen door het Verzetsleger van de Heer (LRA)(4) en van 17 december 1998 over kindsoldaten(5),

–  gezien de resoluties van de Verenigde Naties over de rechten van het kind, in het bijzonder resolutie 1612(2005) van de VN-Veiligheidsraad,

–  gezien het Facultatief Protocol II bij het Verdrag inzake de rechten van het kind van 2002, inzake de betrokkenheid van kinderen bij gewapende conflicten,

–  gezien de toezeggingen van Parijs ter bescherming van kinderen tegen onwettige aanwerving of inzet door strijdkrachten of gewapende groepen en de beginselen en richtsnoeren van Parijs over kinderen die verbonden zijn aan strijdkrachten of gewapende groepen, die beiden op 6 februari 2007 zijn aangenomen,

–  gezien artikel 121, lid 3, en artikel 97 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van zijn Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0160/2014),

A.  overwegende dat in de meeste lopende gewapende conflicten een of meer gewapende niet-overheidsactoren zijn betrokken die vechten tegen overheden of andere gewapende groepen, en dat burgers en met name kinderen het bij deze oorlogen het zwaarst te verduren hebben;

B.  overwegende dat deze niet-overheidsactoren heel verscheiden van aard zijn en erg uiteenlopende motivaties hebben, en dat zij in verschillende mate bereid en in staat zijn het internationaal humanitair recht en andere internationale rechtsnormen te eerbiedigen;

C.  overwegende dat rekening moet worden gehouden met alle conflictpartijen, teneinde de bescherming van burgers, en met name kinderen, te verbeteren;

D.  overwegende dat internationale humanitaire normen gelden en bindend zijn voor alle partijen in een gewapend conflict;

E.  overwegende dat gewapende conflicten een bijzonder schadelijk effect hebben op de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van kinderen, met gevolgen op lange termijn voor de menselijke veiligheid en duurzame ontwikkeling;

F.  overwegende dat het Statuut van het Internationaal Strafhof strekt tot strafbaarstelling van het onder de wapenen roepen of het in militaire dienst nemen van kinderen beneden de leeftijd van vijftien jaar door gewapende strijdkrachten of groepen, of het gebruiken van deze kinderen voor actieve deelname aan vijandigheden;

G.  overwegende dat op grond van het internationaal recht alle vormen van seksueel geweld, ook tegen kinderen, zijn verboden, en dat daden van seksueel geweld als oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid of genocide kunnen worden beschouwd;

H.  overwegende dat het gebruik van antipersoneelmijnen is afgenomen sinds de aanneming van het Verdrag inzake het verbod van antipersoneelmijnen in 1997, maar nog altijd een bedreiging voor kinderen vormt, met name in gewapende conflicten zonder internationaal karakter;

I.  overwegende dat de internationale gemeenschap moreel verplicht is alle partijen die in conflicten zijn verwikkeld, met inbegrip van zowel staten als gewapende niet-overheidsactoren, ertoe te brengen toezeggingen te doen, teneinde kinderen te beschermen;

J.  overwegende dat de demobilisatie, rehabilitatie en re-integratie van kindsoldaten deel moeten uitmaken van alle vredesonderhandelingen en de daaruit voortvloeiende vredesovereenkomsten, en ook tijdens conflicten zelf op de agenda moeten worden gezet;

K.  overwegende dat een geslaagde demobilisatie en re-integratie van kindsoldaten kunnen bijdragen tot de voorkoming van een aanhoudende geweldsspiraal;

1.  doet de volgende aanbevelingen aan de commissaris voor Ontwikkeling en de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid:

   a) de betrokken staten en gewapende niet-overheidsactoren aan te moedigen actieplannen voor de bescherming van kinderen in gewapende conflicten te ondertekenen met het VN-bureau van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal voor kinderen en gewapende conflicten, maar erop te wijzen dat een dergelijke verbintenis met gewapende niet-overheidsactoren geen steun aan, of erkenning van de legitimiteit van deze groepen of hun activiteiten impliceert;
   b) erkentelijkheid te betuigen voor de door de VN en internationale en niet-gouvernementele organisaties geleverde inspanningen om gewapende niet-overheidsactoren te overreden om kinderen te beschermen, en daarbij opnieuw te benadrukken dat dit niet betekent dat de legitimiteit van de activiteiten van dergelijke actoren wordt gesteund of erkend;
   c) in politieke dialogen met derde landen, bijvoorbeeld in het kader van de Overeenkomst van Cotonou, het doel op te nemen de aanwerving en gedwongen betrokkenheid van kinderen beneden de leeftijd van achttien jaar te voorkomen en te beëindigen en hun vrijlating en re-integratie in de samenleving te waarborgen;
   d) opnieuw te benadrukken dat staten en gewapende niet-overheidsactoren het internationaal humanitair recht en het internationaal humanitair gewoonterecht moeten naleven, alsmede steun te verlenen aan hun inspanningen gericht op het treffen van bijzondere maatregelen ter bescherming van burgers en met name kinderen, maar erop te wijzen dat een dergelijke handelwijze met gewapende niet-overheidsactoren geen steun aan, of erkenning van de legitimiteit van deze groepen of hun activiteiten impliceert;
   e) eraan te herinneren dat het internationaal humanitair recht ook voor gewapende niet-overheidsactoren een juridisch bindend kader vormt, en dat artikel 3 dat de Verdragen van Genève gemeen hebben en het tweede aanvullend protocol van 1977 daar beiden op gericht zijn, evenals een groot aantal voorschriften uit het internationaal humanitair gewoonterecht; de belangrijke vraag te onderzoeken of de bestaande voorschriften inzake het internationaal humanitair recht geschikt zijn voor toepassing op niet-overheidsactoren, dan wel of aanvullende regelgeving vereist is;
   f) rechtstreeks, of indirect via gespecialiseerde ngo's en humanitaire organisaties, in contact te treden met gewapende niet-overheidsactoren over de kwestie van de bescherming van meisjes en jongens, teneinde het lijden van kinderen in gewapende conflicten te verlichten en gewapende niet-overheidsactoren ertoe aan te zetten de Toezegging ingevolge de Oproep van Genève voor de bescherming van kinderen tegen de gevolgen van gewapende conflicten te ondertekenen;
   g) steun te verlenen aan humanitaire organisaties die de dialoog met gewapende niet-overheidsactoren aangaan, teneinde de eerbiediging van internationale humanitaire normen in gewapende conflicten te bevorderen, met name de bescherming van kinderen, aan de hand van politieke, diplomatieke en financiële middelen;
   h) de lidstaten te verzoeken bij te dragen aan de internationale inspanningen om aanvallen op en het militaire gebruik van scholen door gewapende actoren te voorkomen, door hun goedkeuring te geven aan de ontwerprichtlijnen van Lucens voor de bescherming van scholen en universiteiten tegen militair gebruik tijdens gewapende conflicten;

2.  verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de commissaris voor Ontwikkeling, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Commissie, de Raad en de Europese Dienst voor extern optreden.

(1) PB C 76 E van 25.3.2010, blz. 3.
(2) PB C 41 E van 19.2.2009, blz. 24.
(3) PB C 74 E van 24.3.2004, blz. 854.
(4) PB C 121 van 24.4.2001, blz. 401.
(5) PB C 98 van 9.4.1999, blz. 297.


Aantal interparlementaire delegaties, delegaties in gemengde parlementaire commissies en delegaties in parlementaire samenwerkingscommissies en multilaterale parlementaire vergaderingen
PDF 119kWORD 47k
Besluit van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over het aantal interparlementaire delegaties, delegaties in gemengde parlementaire commissies, delegaties in parlementaire samenwerkingscommissies en multilaterale parlementaire vergaderingen (2014/2632(RSO))
P7_TA(2014)0217B7-0240/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Conferentie van voorzitters,

–  gelet op de associatie- en samenwerkingsovereenkomsten en de andere overeenkomsten die de Europese Unie met derde landen heeft gesloten,

–  gezien de artikelen 198 en 200 van zijn Reglement,

A.  erop bedacht om via een permanente interparlementaire dialoog de parlementaire democratie te versterken;

1.  besluit het aantal delegaties en hun regionale groeperingen als volgt vast te stellen:

   a) Europa, Westelijke Balkan en Turkije
     Delegaties in de:
   Gemengde Parlementaire Commissie EU-Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië
   Gemengde Parlementaire Commissie EU-Turkije
     Delegatie voor de betrekkingen met Zwitserland en Noorwegen, in de Gemengde Parlementaire Commissie EU-IJsland en in de Gemengde Parlementaire Commissie van de Europese Economische Ruimte (EER)
     Delegatie in het Parlementair Stabilisatie- en associatiecomité EU-Servië
     Delegatie in het Parlementair Stabilisatie- en associatiecomité EU-Albanië
     Delegatie in het Parlementair Stabilisatie- en associatiecomité EU-Montenegro
     Delegatie voor de betrekkingen met Bosnië en Herzegovina en Kosovo
   b) Rusland en de landen van het Oostelijk Partnerschap
     Delegatie in de parlementaire samenwerkingscommissie EU-Rusland
     Delegatie in de parlementaire samenwerkingscommissie EU-Oekraïne
     Delegatie in de parlementaire samenwerkingscommissie EU-Moldavië
     Delegatie voor de betrekkingen met Belarus
     Delegatie in de parlementaire samenwerkingscommissies EU-Armenië, EU-Azerbeidzjan en EU-Georgië
   c) Maghreb, Masjrak, Israël en Palestina
     Delegaties voor de betrekkingen met:
   Israël
   de Palestijnse Wetgevende Raad
   de Maghreblanden en de Unie van de Arabische Maghreb
   de Masjraklanden
   d) Het Arabisch Schiereiland, Irak en Iran
     Delegaties voor de betrekkingen met:
   het Arabisch schiereiland
   Irak
   Iran
   e) Noord-, Zuid- en Midden-Amerika
     Delegaties voor de betrekkingen met:
   de Verenigde Staten
   Canada
   de Federale Republiek Brazilië
   de landen in Midden-Amerika
   de landen van de Andes-Gemeenschap
   Mercosur
     Delegatie in de Gemengde Parlementaire Commissie EU-Mexico
     Delegatie in de Gemengde Parlementaire Commissie EU-Chili
     Delegatie in de parlementaire commissie Cariforum-EU
   f) Azië/Stille Oceaan
     Delegaties voor de betrekkingen met:
   Japan
   de Volksrepubliek China
   India
   Afghanistan
   de Zuid-Aziatische landen
   de Zuidoost-Aziatische landen en de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (ASEAN)
   het Koreaanse schiereiland
   Australië en Nieuw-Zeeland
     Delegatie in de parlementaire samenwerkingscommissies EU-Kazachstan, EU-Kirgizstan, EU-Oezbekistan en EU-Tadzjikistan, en voor de betrekkingen met Turkmenistan en Mongolië
   g) Afrika
     Delegaties voor de betrekkingen met:
   Zuid-Afrika
   het Pan-Afrikaanse Parlement
   h) Multilaterale vergaderingen
     Delegatie in de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU
     Delegatie in de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied
     Delegatie in de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering
     Delegatie in de Parlementaire Vergadering Euronest
     Delegatie voor de betrekkingen met de Parlementaire Vergadering van de NAVO;

2.  besluit dat de op basis van economische partnerschapsovereenkomsten opgerichte parlementaire commissies uitsluitend samengesteld zullen zijn uit leden van de Commissie internationale handel en de Commissie ontwikkelingssamenwerking met waarborgen betreffende de leidende rol van de Commissie internationale handel als commissie ten principale en dat zij hun werkzaamheden actief moeten coördineren met de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU;

3.  besluit dat de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied, de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering en de Parlementaire Vergadering Euronest uitsluitend samengesteld zullen zijn uit leden van de bilaterale of subregionale delegaties van elke Vergadering;

4.  besluit dat de Delegatie voor de betrekkingen met de Parlementaire Vergadering van de NAVO uitsluitend samengesteld zal zijn uit leden van de Subcommissie veiligheid en defensie;

5.  besluit dat de Conferentie van delegatievoorzitters een halfjaarlijks ontwerpvergaderrooster zal opstellen en dat de Conferentie van voorzitters, na raadpleging van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie internationale handel, dit vergaderrooster zal goedkeuren, met dien verstande evenwel dat de Conferentie van voorzitters naar gelang van de politieke ontwikkelingen het rooster kan wijzigen;

6.  besluit dat de fracties en de niet-ingeschreven leden voor elk soort delegatie een aantal vaste plaatsvervangers zullen aanwijzen dat niet groter mag zijn dan het aantal vaste leden die de fracties en de niet-ingeschreven leden vertegenwoordigen;

7.  besluit de samenwerking met en de raadpleging van de commissies die bij de werkzaamheden van de delegaties betrokken zijn, te intensiveren door in de gebruikelijke vergaderplaatsen gezamenlijke vergaderingen van deze organen te beleggen;

8.  zal er in de praktijk tevens naar streven dat een of meerdere rapporteurs of voorzitters van de commissies eveneens aan de werkzaamheden van de delegaties, gemengde parlementaire commissies, parlementaire samenwerkingscommissies en gemengde parlementaire commissies mogen deelnemen; en besluit dat de Voorzitter op gezamenlijk verzoek van de voorzitters van de betrokken delegaties en parlementaire commissies zijn toestemming voor dergelijke missies zal verlenen;

9.  besluit dat dit besluit in werking zal treden tijdens de eerste vergaderperiode van de achtste zittingsperiode;

10.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Verstrekking van voedselinformatie aan consumenten wat betreft de definitie van "technisch vervaardigde nanomaterialen"
PDF 207kWORD 57k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over de gedelegeerde verordening van de Commissie van 12 december 2013 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten wat de definitie van "technisch vervaardigde nanomaterialen" betreft (C(2013)08887 – 2013/2997(DEA))
P7_TA(2014)0218B7-0185/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2013)08887),

–  gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten(1), en met name artikel 2, lid 2, onder t), artikel 18, leden 3 en 5, en artikel 51, lid 5,

–  gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende nieuwe voedingsmiddelen (COM(2013)0894),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven(2),

–  gezien de lijsten van de Unie die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1129/2011 van de Commissie van 11 november 2011 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad door opstelling van een EU-lijst van levensmiddelenadditieven(3) en Verordening (EU) nr. 1130/2011 van de Commissie van 11 november 2011 tot wijziging van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake levensmiddelenadditieven door de opstelling van een EU-lijst van voor van voor gebruik in levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen, levensmiddelenaroma’s en voedingsstoffen goedgekeurde levensmiddelenadditieven(4),

–  gezien Verordening (EU) nr. 257/2010 van de Commissie van 25 maart 2010 tot vaststelling van een programma voor de herbeoordeling van goedgekeurde levensmiddelenadditieven overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake levensmiddelenadditieven(5),

–  gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

–  gezien artikel 87 bis, lid 3, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat in artikel 18, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten (Regulation on Food Information to Consumers - FIC-verordening) is bepaald dat elk ingrediënt dat in de vorm van technisch vervaardigd nanomateriaal in een product is verwerkt, duidelijk in de lijst van ingrediënten dient te worden vermeld, met het oog op de informatievoorziening van de consument; overwegende dat de FIC-verordening tevens voorziet in een definitie van "technisch vervaardigde nanomaterialen";

B.  overwegende dat artikel 18, lid 5, van de FIC-verordening de Commissie de bevoegdheid verleent om, middels gedelegeerde handelingen, de in de betreffende verordening vervatte definitie van "technisch vervaardigde nanomaterialen" te wijzigen en aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang of aan de internationaal overeengekomen definities, een en ander met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van die verordening;

C.  overwegende dat Aanbeveling 2011/696/EU van de Commissie een algemene definitie van nanomaterialen geeft;

D.  overwegende dat in Verordening (EU) nr. 1129/2011 en Verordening (EU) nr. 1130/2011 van de Commissie uitgebreide EU-lijsten zijn vastgesteld met de levensmiddelenadditieven die vóór de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1333/2008 mochten worden gebruikt na toetsing of zij met de bepalingen van deze verordening in overeenstemming waren;

E.  overwegende dat de gedelegeerde verordening van de Commissie alle levensmiddelenadditieven die in de EU-lijsten zijn opgenomen uitsluit van de nieuwe definitie van "technisch vervaardigd nanomateriaal" en in plaats daarvan voorstelt de behoefte aan specifieke nanogerelateerde etiketteringsvoorschriften te regelen in het kader van het herbeoordelingsprogramma overeenkomstig Verordening (EU) nr. 257/2010 van de Commissie door, indien nodig, de gebruiksvoorwaarden van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 en de in Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie vastgestelde specificaties van deze levensmiddelenadditieven te wijzigen(6);

F.  overwegende dat het momenteel juist levensmiddelenadditieven zijn die wellicht als nanomaterialen in voedingsmiddelen aanwezig zijn;

G.  overwegende dat deze algehele vrijstelling de etiketteringsvoorschriften voor alle levensmiddelenadditieven die technisch vervaardigde nanomaterialen zijn, tenietdoet; overwegende dat dit de nuttige werking van de wet ondermijnt en in strijd is met de fundamentele doelstelling van de richtlijn om een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en de belangen van consumenten te waarborgen door de eindverbruikers een basis te verschaffen voor het maken van goed doordachte keuzes;

H.  overwegende dat de Commissie deze algehele vrijstelling voor alle bestaande levensmiddelenadditieven rechtvaardigt door te stellen dat "de vermelding van dergelijke levensmiddelenadditieven in de lijst van ingrediënten gevolgd door het woord "nano" tussen haakjes de consument in verwarring zou kunnen brengen, daar ermee gesuggereerd zou kunnen worden dat deze additieven nieuw zijn, terwijl zij in werkelijkheid reeds decennia lang in diezelfde vorm in levensmiddelen worden gebruikt";

I.  overwegende dat deze rechtvaardiging onjuist en irrelevant is, aangezien de FIC-verordening niet voorziet in een onderscheid tussen bestaande en nieuwe nanomaterialen, maar expliciet etikettering vereist voor alle ingrediënten die in de vorm van technisch vervaardigde nanomaterialen in producten zijn verwerkt;

J.  overwegende dat het verklaarde voornemen van de Commissie om de behoefte aan specifieke nanogerelateerde etiketteringsvoorschriften met betrekking tot in de EU‑lijsten opgenomen levensmiddelenadditieven te regelen in het kader van het herbeoordelingsprogramma ongepast is, aangezien veiligheidsaangelegenheden hierbij verward worden met algemene etiketteringsvoorschriften om consumenten van informatie te voorzien; overwegende dat hiermee eveneens wordt gesuggereerd dat de Commissie de noodzaak van specifieke nano-etikettering helemaal in twijfel trekt, hetgeen een inbreuk zou betekenen op artikel 18, lid 3, van de FIC-verordening, ongeacht of een levensmiddelenadditief een nanomateriaal is of niet, en dat deze etiketteringsvoorschriften moeten worden toegepast voor alle goedgekeurde levensmiddelenadditieven die nanomaterialen zijn, ongeacht de gebruiksomstandigheden of andere specificaties;

K.  overwegende dat het voorts onaanvaardbaar is om te verwijzen naar een niet-gerelateerd herbeoordelingsprogramma dat reeds bestond op het moment dat de wetgever besloot om expliciete etiketteringsvoorschriften op te nemen in de FIC-verordening, in een poging deze etiketteringsvoorschriften drie jaar later ongedaan te maken;

1.  maakt bezwaar tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie;

2.  is van mening dat de gedelegeerde verordening van de Commissie niet strookt met de doelstelling en inhoud van Verordening (EU) nr. 1169/2011 en dat zij de gedelegeerde bevoegdheden die krachtens die verordening aan de Commissie zijn toegekend, overstijgt;

3.  verzoekt de Commissie een nieuwe gedelegeerde handeling in te dienen waarin rekening wordt gehouden met het standpunt van het Parlement;

4.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en haar ervan in kennis te stellen dat de gedelegeerde verordening niet in werking kan treden;

5.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18.
(2) PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16.
(3) PB L 295 van 12.11.2011, blz. 1.
(4) PB L 295 van 12.11.2011, blz. 178.
(5) PB L 80 van 26.3.2010, blz. 19.
(6) Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie van 9 maart 2012 tot vaststelling van de specificaties van de in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad opgenomen levensmiddelenadditieven (PB L 83 van 22.3.2012, blz. 1).


Verwerking van persoonsgegevens met het oog op misdaadpreventie ***I
PDF 772kWORD 334k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (COM(2012)0010 – C7-0024/2012 – 2012/0010(COD))
P7_TA(2014)0219A7-0403/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0010),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 16, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0024/2012),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Duitse Bondsraad en de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien het advies van 7 maart 2012 van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming(1),

–  gezien het advies van 1 oktober 2012 van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A7-0403/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens

P7_TC1-COD(2012)0010


HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 16, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming(2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  De bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens is een grondrecht. Krachtens artikel 8, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ("het Handvest") en artikel 16, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft eenieder het recht op bescherming van hun persoonsgegevens. Artikel 8, lid 2, van het Handvest bepaalt dat deze gegevens moeten worden verwerkt op een eerlijke wijze, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere rechtmatige en in de wet vastgelegde grondslag. [Am. 1]

(2)  De verwerking van persoonsgegevens staat ten dienste van de mens; de beginselen en voorschriften betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van hun persoonsgegevens dienen, ongeacht de nationaliteit of de verblijfplaats van de betrokkenen, hun fundamentele rechten en vrijheden te eerbiedigen, en in het bijzonder hun recht op bescherming van hun persoonsgegevens. Hiermee dient te worden bijgedragen tot de totstandkoming van een gebied van vrijheid, veiligheid en recht.

(3)  Door snelle technologische ontwikkelingen en globalisering zijn nieuwe uitdagingen voor de bescherming van persoonsgegevens ontstaan. De mate waarin gegevens worden verzameld en gedeeld, is spectaculair gestegen. Door technologie kunnen bevoegde autoriteiten bij het uitvoeren van hun activiteiten meer dan ooit tevoren gebruikmaken van persoonsgegevens.

(4)  Dit maakt het noodzakelijk Hiertoe moet, voor zover dat noodzakelijk en evenredig is, het vrije verkeer van gegevens tussen bevoegde autoriteiten binnen de Unie en de doorgifte naar derde landen en internationale organisaties te vergemakkelijken en daarbij vergemakkelijkt worden, waarbij een hoge mate van bescherming van persoonsgegevens te garanderen gegarandeerd wordt. Deze ontwikkelingen maken het noodzakelijk in de Unie een solide en coherenter kader voor de bescherming van persoonsgegevens tot stand te brengen, ondersteund met robuuste handhaving. [Am. 2]

(5)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad(4) is van toepassing op alle gegevensverwerkingsactiviteiten in de lidstaten, zowel bij de overheid als in de particuliere sector. Die richtlijn is echter niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens “die met het oog op de uitoefening van niet binnen de werkingssfeer van het Gemeenschapsrecht vallende activiteiten geschiedt”, zoals in het kader van activiteiten op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken en politiële samenwerking.

(6)  Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad(5) is van toepassing op justitiële samenwerking in strafzaken en politiële samenwerking. Het toepassingsgebied van dat kaderbesluit is beperkt tot de verwerking van persoonsgegevens die worden doorgegeven of beschikbaar gesteld tussen lidstaten.

(7)  Het is voor een doeltreffende justitiële samenwerking in strafzaken en een doeltreffende politiële samenwerking van het allergrootste belang dat een consequent en hoog niveau van bescherming van de persoonsgegevens van natuurlijke personen wordt gewaarborgd en dat de uitwisseling van persoonsgegevens tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten wordt vergemakkelijkt. Daartoe moet in alle lidstaten worden voorzien in een gelijkwaardig niveau van bescherming van de rechten en vrijheden van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen. Er moet gezorgd worden voor een in de gehele Unie coherente en homogene toepassing van de regels inzake de bescherming van de grondrechten en fundamentele vrijheden van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens. Doeltreffende bescherming van persoonsgegevens in de gehele Unie vereist versterking van de rechten van de betrokkenen en de verplichtingen van degenen die persoonsgegevens verwerken, maar ook gelijke bevoegdheden inzake toezicht en handhaving van de voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens in de lidstaten. [Am. 3]

(8)  Overeenkomstig artikel 16, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienen het Europees Parlement en de Raad de voorschriften vast te stellen betreffende de bescherming van natuurlijke personen ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens, alsmede de voorschriften betreffende het vrije verkeer van die hun gegevens. [Am. 4]

(9)  Op die basis worden bij Verordening (EU) nr. …/2014 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (Algemene verordening gegevensbescherming) algemene voorschriften vastgesteld om de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en het vrije verkeer van persoonsgegevens in de Unie te waarborgen.

(10)  In Verklaring nr. 21 betreffende de bescherming van persoonsgegevens op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken en op het gebied van politiële samenwerking, gehecht aan de slotakte van de intergouvernementele conferentie die het Verdrag van Lissabon heeft aangenomen, erkende de conferentie dat, vanwege de specifieke aard van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, op die gebieden specifieke voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens en het vrije verkeer van die gegevens op basis van artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie nodig zouden kunnen blijken.

(11)  In een afzonderlijke specifieke richtlijn dient derhalve rekening te worden gehouden met de specifieke aard van deze gebieden en dienen voorschriften te worden vastgesteld betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen. [Am. 5]

(12)  Teneinde voor natuurlijke personen in de hele Unie eenzelfde beschermingsniveau te waarborgen door middel van wettelijk afdwingbare rechten en te voorkomen dat verschillen de uitwisseling van persoonsgegevens tussen bevoegde autoriteiten hinderen, dient de richtlijn te voorzien in geharmoniseerde voorschriften betreffende de bescherming en het vrije verkeer van persoonsgegevens op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken en politiële samenwerking.

(13)  Deze richtlijn biedt de mogelijkheid om bij de toepassing van de daarin vastgelegde voorschriften rekening te houden met het beginsel van het recht van toegang van het publiek tot officiële documenten.

(14)  De bescherming die door deze richtlijn wordt geboden, dient betrekking te hebben op natuurlijke personen, ongeacht hun nationaliteit of verblijfplaats, in verband met de verwerking van hun persoonsgegevens.

(15)  De bescherming van natuurlijke personen dient technologieneutraal te zijn en niet afhankelijk te zijn van de gebruikte technieken; anders zou een ernstig gevaar van ontduiking ontstaan. De bescherming van natuurlijke personen dient zowel te gelden bij geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens als bij niet-geautomatiseerde verwerking daarvan, indien de gegevens zijn opgeslagen of zullen worden opgeslagen in een bestand. Dossiers of een verzameling dossiers, evenals de omslagen ervan, die niet volgens specifieke criteria gestructureerd zijn, dienen niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn te vallen. Deze richtlijn dient niet van toepassing te zijn op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van activiteiten die buiten het toepassingsgebied van het Unierecht vallen, met name in verband met de nationale veiligheid, of op gegevens die worden verwerkt door instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de Unie, zoals Europol of Eurojust. Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad(6), en specifieke juridische instrumenten die van toepassing zijn op agentschappen, organen of bureaus, dienen in overeenstemming te worden gebracht met deze richtlijn en in overeenstemming met deze richtlijn worden toegepast. [Am. 6]

(16)  De beschermingsbeginselen moeten voor elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon gelden. Om te bepalen of een natuurlijke persoon identificeerbaar is, dienen alle middelen in aanmerking te worden genomen waarvan redelijkerwijs te verwachten is dat zij door de voor de verwerking verantwoordelijke of door een andere persoon worden gebruikt om de persoon te identificeren of te onderscheiden. De beschermingsbeginselen dienen niet van toepassing te zijn op gegevens die zodanig zijn geanonimiseerd dat de persoon op wie die gegevens betrekking hebben, niet meer identificeerbaar is. Deze richtlijn dient niet van toepassing te zijn op anonieme gegevens, dat wil zeggen gegevens die direct of indirect, alleen of in combinatie met bijbehorende gegevens niet in verband kunnen worden gebracht met een natuurlijke persoon. Gezien het belang van de actuele ontwikkelingen in de informatiemaatschappij inzake de technieken voor het opvangen, doorsturen, manipuleren, registreren, bewaren of mededelen van gegevens betreffende de verblijfplaats van natuurlijke personen, die voor verschillende doeleinden gebruikt kunnen worden, zoals toezicht of het creëren van profielen, moet deze richtlijn ook van toepassing zijn op verwerkingen die op deze persoonsgegevens betrekking hebben. [Am. 7]

(16 bis)  Elke verwerking van persoonsgegevens dient ten opzichte van de betrokkenen eerlijk, rechtmatig en transparant te geschieden. Met name dienen de specifieke doeleinden waarvoor de gegevens worden verwerkt expliciet en rechtmatig te zijn en te zijn vastgesteld bij het verzamelen van de persoonsgegevens. Deze persoonsgegevens dienen adequaat, ter zake dienend te zijn en beperkt te blijven tot datgene wat minimaal nodig is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt. Dit betekent in het bijzonder dat de verzamelde gegevens en de periode gedurende welke de gegevens worden opgeslagen tot een strikt minimum moeten worden beperkt. Persoonsgegevens dienen alleen te worden verwerkt indien het doeleinde van de verwerking niet op andere wijze kan worden verwezenlijkt. Alle redelijke maatregelen moeten worden genomen om te zorgen dat onjuiste persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist. Om ervoor te zorgen dat gegevens niet langer worden bewaard dan nodig is, dient de voor de verwerking verantwoordelijke termijnen vast te stellen voor het wissen van persoonsgegevens of voor een periodieke toetsing. [Am. 8]

(17)  Onder persoonsgegevens betreffende de gezondheid dienen met name alle gegevens te vallen die betrekking hebben op de gezondheidstoestand van de betrokkene, informatie over de registratie van de persoon voor de verlening van gezondheidsdiensten, informatie over betalingen of voorwaarden voor gezondheidszorg met betrekking tot de persoon, een aan een persoon toegekend cijfer, symbool of kenmerk dat als unieke identificatie van die persoon voor gezondheidsdoeleinden geldt, informatie over een persoon die is verzameld bij de verlening van gezondheidszorg aan die persoon, informatie die voortkomt uit het testen of onderzoeken van een lichaamsdeel of lichaamseigen stof, met inbegrip van biologische monsters, de identificatie van een persoon als verstrekker van gezondheidszorg aan de betrokkene, of informatie over bijvoorbeeld ziekte, handicap, ziekterisico, medische voorgeschiedenis, klinische behandeling of de feitelijke fysiologische of biomedische staat van de betrokkene, ongeacht de bron van die informatie, zoals een arts of een andere gezondheidswerker, een ziekenhuis, een medisch hulpmiddel of een in-vitrodiagnose.

(18)  Elke verwerking van persoonsgegevens dient ten aanzien van de betrokkenen eerlijk en rechtmatig te geschieden. In het bijzonder dienen de specifieke doeleinden waarvoor de gegevens worden verwerkt, uitdrukkelijk te worden vermeld. [Am. 9]

(19)  Met het oog op de voorkoming, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten is het noodzakelijk dat de bevoegde autoriteiten persoonsgegevens die zij in het kader van de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten hebben verzameld, ook buiten dat kader bewaren en bewerken, teneinde een beeld te krijgen van criminele verschijnselen en trends, inlichtingen te verzamelen over georganiseerde criminele netwerken en verbanden te leggen tussen verschillende opgespoorde strafbare feiten. [Am. 10]

(20)  Persoonsgegevens dienen niet te worden verwerkt voor doeleinden die onverenigbaar zijn met het doel waarvoor zij zijn verzameld. De persoonsgegevens dienen adequaat, ter zake dienend en niet excessief zijn in verhouding tot het doel waarvoor zij worden verwerkt. Alle redelijke maatregelen moeten worden genomen om te zorgen dat onjuiste persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist. [Am. 11]

(20 bis)  Het feit alleen dat twee doeleinden beide betrekking hebben op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen heeft niet noodzakelijkerwijs tot gevolg dat zij met elkaar verenigbaar zijn. Er zijn echter gevallen waarin verdere verwerking voor onverenigbare doeleinden mogelijk moet zijn als deze noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting waaraan de voor de verwerking verantwoordelijke is onderworpen, om de vitale belangen van de betrokkene of een andere persoon te beschermen of om een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid af te wenden. De lidstaten moeten derhalve in staat zijn nationale wetten aan te nemen waarin dergelijke uitzonderingen worden geregeld, voor zover zulks strikt noodzakelijk is. Dergelijke nationaal recht moet passende waarborgen bevatten. [Am. 12]

(21)  Het beginsel van juistheid van de gegevens moet worden toegepast in het licht van de aard en het doel van de betreffende verwerking. In het bijzonder bij gerechtelijke procedures zijn verklaringen die persoonsgegevens bevatten, gebaseerd op de subjectieve perceptie van personen en in sommige gevallen niet geheel te verifiëren. Het vereiste van juistheid dient derhalve geen betrekking te hebben op de juistheid van een verklaring, maar alleen op het feit dat een specifieke verklaring is afgelegd.

(22)  Bij de interpretatie en de toepassing van de algemene beginselen betreffende de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, dient rekening te worden gehouden met de specifieke kenmerken van de sector, waaronder de specifiek nagestreefde doelen. [Am. 13]

(23)  De verwerking van persoonsgegevens op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken en politiële samenwerking brengt met zich mee dat persoonsgegevens betreffende verschillende categorieën betrokkenen worden verwerkt. Daarom dient zo veel mogelijk een onderscheid te worden gemaakt tussen persoonsgegevens betreffende verschillende categorieën betrokkenen, zoals verdachten, personen die zijn veroordeeld wegens een strafbaar feit, slachtoffers en derden, zoals getuigen, personen die over relevante informatie beschikken of personen die contact hebben of banden onderhouden met verdachten en veroordeelde misdadigers. De lidstaten dienen specifieke voorschriften vast te stellen met betrekking tot de gevolgen van deze categorisering, waarbij zij rekening houden met de verschillende doeleinden waarvoor gegevens worden verzameld en waarbij zij voorzien in specifieke waarborgen voor personen die niet verdacht worden van, of niet veroordeeld zijn wegens een strafbaar feit. [Am. 14]

(24)  Voor zover mogelijk dienen persoonsgegevens te worden onderscheiden naar de mate van juistheid en betrouwbaarheid. Feiten dienen te worden onderscheiden van persoonlijke oordelen, zowel om personen te beschermen als om de kwaliteit en betrouwbaarheid van door de bevoegde autoriteiten verwerkte informatie te waarborgen.

(25)  Om rechtmatig te zijn dient de verwerking van persoonsgegevens enkel dan te worden toegestaan wanneer zij noodzakelijk is om aan een wettelijke verplichting voor de voor de verwerking verantwoordelijke te voldoen, voor het uitvoeren van een taak van algemeen belang door een bevoegde autoriteit overeenkomstig het wet, om de vitale belangen van de betrokkene of van een andere persoon te beschermen of om een onmiddellijke en ernstige bedreiging voor de openbare veiligheid af te wenden recht van de Unie of het recht van een lidstaat, dat uitdrukkelijk omschreven en gedetailleerde bepalingen moet omvatten, op zijn minst ten aanzien van de doelstellingen, de persoonsgegevens, de specifieke doeleinden en middelen op basis waarvan de voor de verwerking verantwoordelijke wordt of kan worden aangewezen en de te volgen procedures, het gebruik en de beperkingen van de werkingssfeer van bevoegdheden die aan de bevoegde autoriteiten worden toegekend met betrekking tot verwerkingsactiviteiten. [Am. 15]

(25 bis)  Persoonsgegevens dienen niet te worden verwerkt voor doeleinden die onverenigbaar zijn met het doel waarvoor zij zijn verzameld. Voor verdere verwerking door bevoegde autoriteiten voor doelen die binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen en die niet verenigbaar zijn met het oorspronkelijke doel mag uitsluitend toestemming worden verleend in specifieke gevallen waarin een dergelijke verwerking noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting van de voor de verwerking verantwoordelijke op grond van het recht van de Unie of het recht van een lidstaat, dan wel om de vitale belangen van de betrokkene of van een andere persoon te beschermen of om een onmiddellijke en ernstige bedreiging voor de openbare veiligheid af te wenden. Het feit dat gegevens worden verwerkt met het oog op rechtshandhaving betekent niet per definitie dat het betreffende doel verenigbaar is met het oorspronkelijke doel. Het concept van verenigbaar gebruik moet restrictief worden uitgelegd. [Am. 16]

(25 ter)  Persoonsgegevens die worden verwerkt in strijd met de overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, mogen niet verder worden verwerkt. [Am. 17]

(26)  Persoonsgegevens die door hun aard bijzonder gevoelig en kwetsbaar zijn uit het oogpunt van de grondrechten of de persoonlijke levenssfeer, waaronder genetische gegevens, verdienen specifieke bescherming. Dergelijke gegevens dienen niet te worden verwerkt, tenzij de verwerking uitdrukkelijk is toegestaan specifiek noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang, op grond van het recht van de Unie of het recht van een lidstaat die in waarbij passende maatregelen voorziet om worden vastgesteld ter bescherming van de grondrechten en de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene te beschermen, de verwerking noodzakelijk is ter bescherming van een vitaal belang van de betrokkene of een andere persoon, of de verwerking betrekking heeft op gegevens die kennelijk door de betrokkene openbaar zijn gemaakt. Gevoelige persoonsgegevens dienen uitsluitend te worden verwerkt als zij andere persoonsgegevens aanvullen die reeds met het oog op rechtshandhaving zijn verwerkt. Elke uitzondering op het verbod van verwerking van gevoelige gegevens moet restrictief worden uitgelegd en mag niet leiden tot frequente, massale of structurele verwerking van gevoelige gegevens. [Am. 18]

(26 bis)  De verwerking van genetische gegevens dient slechts te zijn toegestaan als er in de loop van een strafrechtelijk onderzoek of een gerechtelijke procedure een genetische link blijkt te zijn. Genetische gegevens mogen uitsluitend zolang als strikt noodzakelijk is voor zulke onderzoeken of procedures worden bewaard, waarbij lidstaten de mogelijkheid hebben om een langere opslagduur toe te staan overeenkomstig de in deze richtlijn bepaalde voorwaarden. [Am. 19]

(27)  Iedere natuurlijke persoon dient het recht te hebben niet te worden onderworpen aan een maatregel die uitsluitend is gebaseerd op gedeeltelijke of volledige profilering door middel van geautomatiseerde verwerking is gebaseerd, indien die verwerking Een dergelijke verwerking die voor die persoon ongunstige rechtsgevolgen heeft of die wezenlijke consequenties voor hem heeft, moet worden verboden, tenzij de verwerking wettelijk is toegestaan en vergezeld gaat van passende maatregelen om de grondrechten en gerechtvaardigde belangen van de betrokkene te beschermen, waaronder het recht betekenisvolle informatie te krijgen over de bij de profilering gebruikte logica. Een dergelijke verwerking mag in geen geval bijzondere categorieën gegevens omvatten of genereren, of onderscheid maken op grond van dergelijke bijzondere categorieën gegevens. [Am. 20]

(28)  Informatie die bestemd is voor de betrokkene dient eenvoudig toegankelijk en begrijpelijk te zijn en in duidelijke en eenvoudige taal te worden gesteld, teneinde de betrokkene in staat te stellen zijn rechten te doen gelden. Deze informatie dient te worden aangepast aan de behoeften van de betrokkene, in het bijzonder indien de informatie specifiek voor kinderen bestemd is. [Am. 21]

(29)  Er dienen procedures te worden vastgesteld om de betrokkene in staat te stellen zijn rechten uit hoofde van deze richtlijn uit te oefenen, zoals mechanismen waarmee de betrokkene kan verzoeken om met name toegang tot gegevens, het wissen van gegevens en uitoefening van het recht van bezwaar, zonder dat daaraan kosten mogen worden verbonden. De voor de verwerking verantwoordelijke dient verplicht te zijn om zonder onnodige vertraging op verzoeken en binnen een maand na ontvangst van het verzoek van de betrokkene te reageren. Wanneer persoonsgegevens geautomatiseerd worden verwerkt, dient de voor de verwerking verantwoordelijke ook de middelen ter beschikking te stellen om verzoeken elektronisch in te dienen. [Am. 22]

(30)  Het beginsel van eerlijke en transparante verwerking vereist in dat de betrokkene met name wordt meegedeeld dat de verwerking plaatsvindt en met welk doel, op welke rechtsgrondslag, hoe lang de gegevens worden opgeslagen, dat hij het recht van toegang, rectificatie en uitwissing heeft en dat hij het recht heeft om een klacht in te dienen. Voorts dient de betrokkene te worden geïnformeerd wanneer van profilering gebruik wordt gemaakt en van de daarmee beoogde gevolgen. Indien de gegevens van de betrokkene moeten worden verkregen, dient hem of haar te worden meegedeeld of hij of zij verplicht is de gegevens te verstrekken en wat de gevolgen zijn van niet-verstrekking van de gegevens. [Am. 23]

(31)  De informatie over de verwerking van persoonsgegevens betreffende de betrokkene moet hem of haar worden meegedeeld bij het verzamelen van de gegevens of, indien de gegevens niet bij de betrokkene zijn verkregen, op het moment van registratie van de gegevens of binnen redelijke tijd na het verzamelen ervan, met inachtneming van de specifieke omstandigheden waarin de gegevens worden verwerkt.

(32)  Eenieder dient over het recht te beschikken om toegang te verkrijgen tot de gegevens die betreffende hem of haar zijn verzameld en dit recht eenvoudig te kunnen uitoefenen, zodat hij zich van de verwerking op de hoogte kan stellen en zich van de rechtmatigheid ervan kan vergewissen. Elke betrokkene dient er dan ook recht op te hebben, te weten en te worden meegedeeld voor welke doeleinden de gegevens met name worden verwerkt, wat de rechtsgrondslag is, hoe lang zij de gegevens worden bewaard, welke ontvangers de gegevens ontvangen, ook waar het ontvangers in derde landen betreft, begrijpelijke informatie over de logica die aan de geautomatiseerde gegevensverwerking ten grondslag ligt, in voorkomend geval, de belangrijke en de verwachte gevolgen daarvan, en het recht om een klacht in te dienen bij de toezichthoudende autoriteit en de contactgegevens van de toezichthoudende autoriteit te ontvangen. Betrokkenen dienen de mogelijkheid te hebben een kopie te ontvangen van de hen betreffende persoonsgegevens die worden verwerkt. [Am. 24]

(33)  De lidstaten dienen te beschikken over de mogelijkheid om wettelijke maatregelen vast te stellen om de informatieverstrekking aan de betrokkenen of de toegang tot hun persoonsgegevens uit te stellen, of te beperken of achterwege te laten, voor zover en zolang die gehele of gedeeltelijke beperking in een democratische samenleving, met inachtneming van de grondrechten en de gerechtvaardigde belangen van de persoon in kwestie, een noodzakelijke en evenredige maatregel is om belemmering van officiële of gerechtelijke onderzoeken of procedures te voorkomen, om te voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de preventie, de opsporing, het onderzoek of de vervolging ter zake van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, om de openbare veiligheid of de nationale veiligheid te beschermen, of om de betrokkene of de rechten en vrijheden van anderen te beschermen. De voor de verwerking verantwoordelijke moet door middel van een concreet en individueel onderzoek van elk geval afzonderlijk beoordelen of een gedeeltelijke dan wel gehele beperking van het recht op toegang moet worden toegepast. [Am. 25]

(34)  Iedere weigering of beperking van de toegang dient schriftelijk aan de betrokkene te worden toegelicht, met vermelding van de feitelijke of juridische gronden die aan het besluit ten grondslag liggen.

(34 bis)  Elke beperking van de rechten van de betrokkene moet in overeenstemming zijn met het Handvest en met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, zoals in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof van de Rechten van de Mens wordt erkend, en met name de wezenlijke inhoud van rechten en vrijheden eerbiedigen. [Am. 26]

(35)  Wanneer de lidstaten wetgevingsmaatregelen hebben vastgesteld die het recht van toegang geheel of ten dele beperken, dient de betrokkene het recht te hebben om te verzoeken dat de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteit de rechtmatigheid van de verwerking verifieert. De betrokkene moet over dit recht worden ingelicht. Indien de toezichthoudende autoriteit namens de betrokkene toegang krijgt, dient de toezichthoudende autoriteit de betrokkene ten minste mee te delen dat alle noodzakelijke verificaties door de toezichthoudende autoriteit zijn verricht en hem in te lichten over het resultaat daarvan wat de rechtmatigheid van de verwerking in kwestie betreft. De toezichthoudende autoriteit moet de betrokkene tevens informeren over zijn recht om een beroep in rechte in te stellen. [Am. 27]

(36)  Eenieder dient het recht te hebben onjuiste of onrechtmatig verwerkte persoonsgegevens over zichzelf te laten rectificeren en deze te laten wissen, indien de verwerking van dergelijke gegevens niet in overeenstemming is met de in deze richtlijn opgenomen hoofdbeginselen bepalingen. Een dergelijke rectificatie, aanvulling of wissing dienen te worden meegedeeld aan de ontvangers aan wie de gegevens bekend zijn gemaakt en aan derden van wie de onjuiste data afkomstig waren. De voor de verwerking verantwoordelijke dient er tevens voor te zorgen dat verdere verspreiding van dergelijke gegevens achterwege blijft. Indien de persoonsgegevens worden verwerkt in het kader van strafrechtelijke onderzoeken en procedures, mag het recht van rectificatie, informatie, toegang en wissing worden uitgeoefend en de beperking van de verwerking worden verricht overeenkomstig het nationale strafprocesrecht. [Am. 28]

(37)  Er dient te worden voorzien in de algehele verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van de voor de verwerking verantwoordelijke voor elke verwerking van persoonsgegevens door of namens de voor de verwerking verantwoordelijke. Met name dient de voor de verwerking verantwoordelijke erop toe te zien en ertoe verplicht te worden om aan te kunnen tonen dat de elke verwerking geschiedt overeenkomstig de krachtens deze richtlijn vastgestelde voorschriften. [Am. 29]

(38)  De bescherming van de rechten en vrijheden van de betrokkenen in verband met de verwerking van persoonsgegevens vereist passende technische en organisatorische maatregelen om te waarborgen dat aan de vereisten van de richtlijn wordt voldaan. Teneinde toe te zien op de naleving van de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen dient de voor de verwerking verantwoordelijke beleid vast te stellen en passende maatregelen te treffen, die in het bijzonder in overeenstemming zijn met de beginselen van privacy by design en privacy by default.

(39)  Het is voor de bescherming van de rechten en vrijheden van betrokkenen en de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van voor de verwerking verantwoordelijken en verwerkers noodzakelijk dat de bij deze richtlijn vastgestelde verantwoordelijkheden op duidelijke wijze worden toegekend, ook wanneer de voor de verwerking verantwoordelijke de doeleinden, voorwaarden en middelen voor de verwerking samen met andere voor de verwerking verantwoordelijken vaststelt, of wanneer een verwerking wordt uitgevoerd namens een voor de verwerking verantwoordelijke. De betrokkene dient het recht te hebben om zijn of haar rechten uit hoofde van deze richtlijn uit te oefenen met betrekking tot en jegens ieder van de gezamenlijk voor de verwerking verantwoordelijken. [Am. 30]

(40)  Verwerkingsactiviteiten dienen door de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker te worden gedocumenteerd, zodat toezicht kan worden uitgeoefend op de naleving van deze richtlijn. Elke voor de verwerking verantwoordelijke en elke verwerker moet ertoe worden verplicht medewerking te verlenen aan de toezichthoudende autoriteit en deze documentatie op verzoek te verstrekken met het oog op het gebruik daarvan voor het toezicht op de verwerkingsactiviteiten.

(40 bis)  Elke verwerking van persoonsgegevens moet worden geregistreerd om te kunnen verifiëren of de verwerking van gegevens rechtmatig is, interne controle uit te oefenen en de integriteit en de beveiliging van de gegevens te waarborgen. Dit dossier moet op verzoek beschikbaar worden gesteld aan de toezichthoudende autoriteit zodat deze kan nagaan of de in deze richtlijn neergelegde voorschriften zijn nageleefd. [Am. 31]

(40 ter)  Indien verwerkingsactiviteiten op grond van hun aard, hun reikwijdte of hun doel waarschijnlijk specifieke risico's voor de rechten en vrijheden van betrokkenen met zich meebrengen, dient de voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker een privacyeffectbeoordeling uit te voeren, waarbij met name wordt gekeken naar de geplande maatregelen, waarborgen en mechanismen voor het beschermen van persoonsgegevens en het aantonen dat aan deze richtlijn is voldaan. Effectbeoordelingen moeten betrekking hebben op relevante systemen en procedures van verwerkingactiviteiten van persoonsgegevens, maar niet op individuele gevallen. [Am. 32]

(41)  Teneinde de rechten en vrijheden van betrokkenen doeltreffend te beschermen door middel van preventieve maatregelen, dient de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker in bepaalde gevallen vóór de verwerking plaatsvindt overleg te plegen met de toezichthoudende autoriteit. Indien bovendien uit een privacyeffectbeoordeling blijkt dat verwerkingsactiviteiten waarschijnlijk aanzienlijke specifieke risico's voor de rechten en vrijheden van betrokkenen met zich meebrengen, moet de toezichthoudende autoriteit de mogelijkheid hebben om voor aanvang van die verwerkingsactiviteiten te voorkomen dat een risicovolle verwerking die niet in overeenstemming is met deze richtlijn wordt uitgevoerd en om voorstellen te doen om dergelijke situaties te verbeteren. Een dergelijke raadpleging kan ook worden uitgevoerd in het kader van de voorbereiding van een door het nationale parlement aan te nemen maatregel of een maatregel die gebaseerd is op een dergelijke wettelijke maatregel, waarin de aard van de verwerking is omschreven en passende waarborgen zijn opgenomen. [Am. 33]

(41 bis)  Teneinde de veiligheid te waarborgen en te voorkomen dat verwerking plaatsvindt die strijdig is met deze richtlijn, dient de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker de risico's die de verwerking meebrengt te beoordelen en maatregelen te treffen om deze risico's te beperken. Deze maatregelen dienen een passend niveau van veiligheid te waarborgen, rekening houdend met de stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging enerzijds en de risico’s die de verwerking en de aard van de te beschermen gegevens meebrengen anderzijds. Bij het vaststellen van technische normen en organisatorische maatregelen voor de veiligheid van de verwerking dient technologische neutraliteit te worden bevorderd. [Am. 34]

(42)  Een inbreuk in verband met persoonsgegevens kan, wanneer deze niet tijdig en op toereikende wijze wordt aangepakt, voor de betrokken persoon aanzienlijk economisch verlies en maatschappelijke schade, inclusief reputatieschade identiteitsfraude, tot gevolg hebben. Zodra een voor de verwerking verantwoordelijke weet dat een dergelijke inbreuk heeft plaatsgevonden, dient hij daarom de bevoegde nationale autoriteit daarvan op de hoogte te stellen. De personen van wie de persoonsgegevens of de persoonlijke levenssfeer als gevolg van de inbreuk negatieve gevolgen kunnen ondervinden, moeten daarvan zonder onnodige vertraging in kennis worden gesteld, zodat zij de nodige voorzorgsmaatregelen kunnen treffen. Een inbreuk moet worden geacht negatieve gevolgen te hebben voor iemand persoonsgegevens of persoonlijke levenssfeer, wanneer die inbreuk kan leiden tot bijvoorbeeld identiteitsdiefstal of ‑fraude, lichamelijke schade, ernstige vernedering of aantasting van de reputatie in samenhang met de verwerking van persoonsgegevens. De kennisgeving moet informatie bevatten over de door de aanbieder getroffen maatregelen om de inbreuk aan te pakken, evenals aanbevelingen voor de betrokken abonnee of persoon. Kennisgevingen aan betrokkenen moeten zo spoedig mogelijk, in nauwe samenwerking met de toezichthoudende autoriteit en in overeenstemming met de door haar verstrekte richtsnoeren worden gedaan. [Am. 35]

(43)  Bij de vaststelling van gedetailleerde voorschriften betreffende het formaat en de procedures voor de melding van inbreuken in verband met de persoonsgegevens moet de nodige aandacht worden besteed aan de omstandigheden van de inbreuk, onder meer aan de vraag of de persoonsgegevens al dan niet met behulp van adequate technische beschermingsmaatregelen waren beschermd zodat de waarschijnlijkheid van misbruik in de praktijk was beperkt. Bovendien moet bij dergelijke voorschriften en procedures rekening worden gehouden met de gerechtvaardigde belangen van de bevoegde autoriteiten in gevallen waarin vroegtijdige melding van incidenten nodeloos het onderzoek naar de omstandigheden van een inbreuk zou kunnen hinderen.

(44)  De voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker dient een persoon aan te wijzen die de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker bijstaat bij het toezicht op en het aantonen van de naleving van de bepalingen die krachtens deze richtlijn zijn vastgesteld. Er kan door verschillende entiteiten Wanneer verscheidene bevoegde autoriteiten handelen onder toezicht van een bevoegde centrale autoriteit gezamenlijk , dient in ieder geval deze centrale autoriteit een functionaris voor gegevensbescherming worden benoemd gegevensverwerking te benoemen. De functionarissen voor gegevensbescherming dienen in staat te zijn hun taken en verplichtingen onafhankelijk en doeltreffend uit te voeren, met name door vaststelling van voorschriften die belangenconflicten met andere taken van functionarissen voor gegevensbescherming voorkomen. [Am. 36]

(45)  De lidstaten moeten erop toezien dat doorgifte naar derde landen slechts plaatsvindt indien die specifieke doorgifte dit noodzakelijk is met het oog op de preventie, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van straffen, en dat de voor de verwerking verantwoordelijke in het derde land of de internationale organisatie een autoriteit overheidsinstantie is die bevoegd is in de zin van deze richtlijn. Een doorgifte kan plaatsvinden in gevallen waarin de Commissie heeft besloten dat het betrokken derde land of de betrokken internationale organisatie een passend beschermingsniveau waarborgt, of in gevallen waarin passende waarborgen worden geboden, of indien door een juridisch bindend instrument passende garanties worden geboden. Gegevens die aan bevoegde overheidsinstanties in derde landen worden doorgegeven mogen niet verder worden verwerkt voor andere doeleinden dan die waarvoor zij zijn doorgegeven. [Am. 37]

(45 bis)  Verdere doorgiften door bevoegde autoriteiten of internationale organisaties waarnaar persoonsgegevens zijn doorgegeven, dienen alleen te worden toegestaan indien de verdere doorgifte noodzakelijk is voor dezelfde specifieke doeleinden als de oorspronkelijke doorgifte en ook de tweede ontvanger een bevoegde overheidsinstantie is. Verdere doorgiften met het oog op de algemene wetshandhaving dienen niet te zijn toegestaan. De bevoegde autoriteit die de oorspronkelijke doorgifte heeft uitgevoerd dient akkoord te zijn gegaan met de verdere doorgifte. [Am. 38]

(46)  De Commissie kan besluiten, met rechtskracht voor de gehele Unie, dat bepaalde derde landen, of een gebied of een verwerkingssector in een derde land, of een internationale organisatie een passend niveau van bescherming van persoonsgegevens bieden, en daarmee in de gehele Unie rechtszekerheid en eenvormigheid verschaffen ten aanzien van derde landen of internationale organisaties die geacht worden een dergelijk beschermingsniveau te bieden. In zulke gevallen mogen persoonsgegevens naar de betrokken landen worden doorgegeven zonder dat verdere toestemming noodzakelijk is.

(47)  Overeenkomstig de fundamentele waarden waarop de Unie is gegrondvest, in het bijzonder de bescherming van de mensenrechten, dient de Commissie in aanmerking te nemen in welke mate de rechtsstaat, de toegang tot de rechter en de internationale mensenrechtennormen in het derde land worden geëerbiedigd.

(48)  De Commissie moet tevens kunnen besluiten dat een derde land, een gebied of een verwerkingssector in een derde land, of een internationale organisatie geen passend beschermingsniveau waarborgt. In een dergelijk geval dient de doorgifte van persoonsgegevens naar dat derde land te worden verboden, tenzij die doorgifte geschiedt op grond van een internationale overeenkomst, passende waarborgen of een uitzonderingsbepaling. Er dient te worden voorzien in procedures voor overleg tussen de Commissie en de betrokken derde landen of internationale organisaties. Het desbetreffende besluit van de Commissie mag echter geen afbreuk doen aan de mogelijkheid om gegevens door te geven op grond van passende waarborgen door middel van juridisch bindende instrumenten of een in de richtlijn neergelegde uitzonderingsbepaling. [Am. 39]

(49)  Doorgiften die niet plaatsvinden op grond van een besluit waarbij het beschermingsniveau passend wordt verklaard, dienen slechts te zijn toegestaan indien in een juridisch bindend instrument passende garanties voor de bescherming van de persoonsgegevens worden geboden, of indien de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker alle omstandigheden in verband met de gegevensdoorgifte of het geheel van gegevensdoorgiften heeft beoordeeld en op basis van die beoordeling van oordeel is dat passende garanties voor de bescherming van persoonsgegevens worden geboden. In gevallen waarin er geen gronden zijn om een gegevensdoorgifte toe te laten, moeten indien nodig uitzonderingen zijn toegestaan om een vitaal belang van de betrokkene of een andere persoon te beschermen of om gerechtvaardigde belangen van de betrokkene te beschermen, indien het recht van de lidstaat vanuit welke de doorgifte plaatsvindt aldus bepaalt, of indien de doorgifte van wezenlijk belang is om een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid van een lidstaat of een derde land te voorkomen, of, in afzonderlijke gevallen, met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, of, in afzonderlijke gevallen, voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van rechtsvorderingen. [Am. 40]

(49 bis)  In gevallen waarin er geen gronden zijn om een gegevensdoorgifte toe te laten, moeten indien nodig uitzonderingen zijn toegestaan om een vitaal belang van de betrokkene of een andere persoon te beschermen of om gerechtvaardigde belangen van de betrokkene te beschermen, indien het recht van de lidstaat vanuit welke de doorgifte plaatsvindt aldus bepaalt, of indien de doorgifte van wezenlijk belang is om een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid van een lidstaat of een derde land te voorkomen, of, in afzonderlijke gevallen, met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, of, in afzonderlijke gevallen, voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van rechtsvorderingen. Deze uitzonderingen moeten restrictief worden uitgelegd en mogen geen frequente, massale en structurele doorgifte van persoonsgegevens mogelijk maken en evenmin een grootschalige doorgifte van gegevens, maar moeten tot de strikt noodzakelijke gegevens beperkt blijven. Het besluit tot doorgifte moet bovendien door een naar behoren bevoegde persoon worden vastgesteld en die doorgifte moet worden gedocumenteerd en op verzoek beschikbaar worden gesteld aan de toezichthoudende autoriteit, zodat deze de rechtmatigheid van de doorgifte kan beoordelen. [Am. 41]

(50)  Bij grensoverschrijdend verkeer van persoonsgegevens kan het voor personen moeilijker worden om hun gegevensbeschermingsrechten uit te oefenen teneinde zich te beschermen tegen onrechtmatig gebruik of onrechtmatige verstrekking van die gegevens. Bovendien kan het voor toezichthoudende autoriteiten onmogelijk worden om klachten te behandelen of onderzoek te verrichten met betrekking tot activiteiten in het buitenland. Daarnaast kunnen hun mogelijkheden tot grensoverschrijdende samenwerking worden belemmerd door ontoereikende preventieve of corrigerende bevoegdheden of inconsistente rechtskaders. Nauwere samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten op het gebied van gegevensbescherming dient daarom te worden bevorderd met het oog op de uitwisseling van informatie met dergelijke instanties in het buitenland.

(51)  Het is voor de bescherming van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens van wezenlijk belang dat in elke lidstaat een toezichthoudende autoriteiten wordt ingesteld die haar taken volstrekt onafhankelijk uitvoert. De toezichthoudende autoriteiten dienen toezicht te houden op de toepassing van de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen en bij te dragen tot de consequente toepassing daarvan in de gehele Unie, teneinde natuurlijke personen te beschermen in verband met de verwerking van hun persoonsgegevens. Daartoe dienen de toezichthoudende autoriteiten met elkaar en met de Commissie samen te werken. [Am. 42]

(52)  De lidstaten kunnen een toezichthoudende autoriteit die reeds krachtens Verordening (EU) nr. …/2014 is ingesteld, belasten met de taken die de krachtens deze richtlijn in te stellen nationale toezichthoudende autoriteiten moeten uitvoeren.

(53)  De lidstaten dienen de mogelijkheid te hebben om in overeenstemming met hun constitutionele, organisatorische en bestuurlijke structuur meer dan één toezichthoudende autoriteit in te stellen. Iedere toezichthoudende autoriteit dient te beschikken over passende financiële en personele middelen en de huisvesting en infrastructuur, waaronder technische mogelijkheden, ervaring en vaardigheden, die noodzakelijk zijn om haar taken, waaronder die in het kader van wederzijdse bijstand en samenwerking met andere toezichthoudende autoriteiten in de Unie, effectief uit te voeren. [Am. 43]

(54)  De algemene voorwaarden voor de leden van de toezichthoudende autoriteit dienen in elke lidstaat bij wet te worden vastgesteld en dienen met name te bepalen dat die leden hetzij door het parlement, hetzij door de regering van de lidstaat op basis van raadpleging van het parlement worden benoemd, en voorschriften te bevatten inzake de persoonlijke kwalificaties van de leden en de positie van de leden. [Am. 44]

(55)  Hoewel deze richtlijn ook van toepassing is op de activiteiten van nationale gerechtelijke instanties, dient de bevoegdheid van de toezichthoudende autoriteiten zich niet uit te strekken tot de verwerking van persoonsgegevens door die instanties in het kader van hun rechtelijke taken, zulks om de onafhankelijkheid van de rechter bij de uitvoering van gerechtelijke taken in stand te houden. Deze uitzondering dient echter beperkt te blijven tot daadwerkelijke gerechtelijke activiteiten in het kader van rechtszaken en niet te gelden voor andere activiteiten die rechters overeenkomstig het nationale recht verrichten.

(56)  Met het oog op een consequent toezicht en de eenvormige handhaving van deze richtlijn in de gehele Unie dienen de toezichthoudende autoriteiten in alle lidstaten dezelfde taken en effectieve bevoegdheden te hebben, waaronder de effectieve bevoegdheid om onderzoek te verrichten, de bevoegdheid om alle persoonsgegevens en alle informatie die nodig zijn voor het uitvoeren van hun toezichthoudende taken in te zien, de bevoegdheid om de gebouwen van de voor de verwerking verantwoordelijke of van de verwerker te betreden met inbegrip van de verwerkingsapparatuur, en juridisch bindend op te treden, besluiten te nemen en sancties op te leggen, in het bijzonder bij klachten van personen, alsook de bevoegdheid om in rechte op te treden. [Am. 45]

(57)  Iedere toezichthoudende autoriteit dient kennis te nemen van klachten die door een betrokkene zijn ingediend en de zaak te onderzoeken. Het onderzoek dat naar aanleiding van een klacht wordt uitgevoerd, gaat niet verder dan in het specifieke geval passend is en kan worden onderworpen aan rechterlijke toetsing. De toezichthoudende autoriteit dient de betrokkene binnen een redelijke termijn in kennis te stellen van de voortgang van de behandeling en het resultaat van de klacht. Indien de zaak verder onderzoek of coördinatie met een andere toezichthoudende autoriteit vereist, dient de betrokkene tussentijdse informatie te worden verstrekt.

(58)  De toezichthoudende autoriteiten dienen elkaar wederzijdse bijstand te verlenen bij de uitvoering van hun taken met het oog op de consequente toepassing en handhaving van de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen. Iedere toezichthoudende autoriteit moet bereid zijn deel te nemen aan gezamenlijke operaties. Iedere aangezochte toezichthoudende autoriteit dient verplicht te zijn binnen een vastgestelde termijn op het verzoek te reageren. [Am. 46]

(59)  Het bij Verordening (EU) nr. …/2012 2014 ingestelde Europees Comité voor gegevensbescherming dient bij te dragen tot de consequente toepassing van deze richtlijn in de Unie, onder meer door de Commissie instellingen van de Unie advies te verlenen en de samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten in de Unie te bevorderen, en aan de Commissie advies uit te brengen ten behoeve van de voorbereiding van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen uit hoofde van deze richtlijn. [Am. 47]

(60)  Iedere betrokkene dient het recht te hebben om een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit in een lidstaat en een beroep in rechte in te stellen, indien hij meent dat inbreuk is gemaakt op zijn rechten uit hoofde van deze richtlijn of indien de toezichthoudende autoriteit niet optreedt naar aanleiding van een klacht of indien deze niet optreedt wanneer zulk optreden noodzakelijk is ter bescherming van de rechten van de betrokkene.

(61)  Alle organen, organisaties of verenigingen die handelen in het algemeen belang en die de bescherming van de rechten en belangen van betrokkenen in verband met de bescherming van hun persoonsgegevens tot doel hebben en die volgens het recht van een lidstaat zijn opgericht, dienen het recht te hebben om een klacht in te dienen of namens betrokkenen door wie zij naar behoren zijn gemachtigd een recht op beroep in rechte uit te oefenen, en om onafhankelijk van een klacht van een betrokkene zelf een klacht in te dienen indien zij menen dat zich een inbreuk in verband met persoonsgegevens heeft voorgedaan. [Am. 48]

(62)  Iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon dient het recht te hebben om tegen hem betreffende besluiten van een toezichthoudende autoriteit een beroep in rechte in te stellen. Een vordering tegen een toezichthoudende autoriteit moet worden ingesteld bij de gerechtelijke instanties van de lidstaat waar de toezichthoudende autoriteit gevestigd is.

(63)  Willen gerechtelijke procedures effectief zijn, dan dienen de lidstaten erop toe te zien dat daarbij snel maatregelen kunnen worden getroffen om inbreuken op deze richtlijn ongedaan te maken of te voorkomen.

(64)  De schade, waaronder immateriële schade, die betrokkenen ten gevolge van een onrechtmatige verwerking kunnen lijden, moet worden vergoed door de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker, die van zijn aansprakelijkheid kan worden vrijgesteld indien hij bewijst dat het schade veroorzakende feit hem niet kan worden toegerekend, wat met name het geval is wanneer hij aantoont dat er sprake is van een fout van de betrokkene of van overmacht. [Am. 49]

(65)  Er moet worden voorzien in sancties jegens alle natuurlijke personen of rechtspersonen, ongeacht of deze onder het publiekrecht dan wel onder het privaatrecht vallen, die deze richtlijn niet naleven. De lidstaten dienen erop toe te zien dat de sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en alle maatregelen te nemen om de sancties ten uitvoer te leggen.

(65 bis)  De doorgifte van persoonsgegevens naar andere autoriteiten of particuliere instanties is verboden, tenzij de doorgifte in overeenstemming is met het recht, en de ontvanger in een lidstaat gevestigd is, en er geen specifieke belangen van de betrokkene zijn die de doorgifte verhinderen, en de doorgifte in een specifiek geval voor de voor de verwerking verantwoordelijke noodzakelijk is om een rechtmatig toegewezen taak uit te voeren of om een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid af te wenden, dan wel om te voorkomen dat de rechten van personen ernstig worden geschonden. De voor de verwerking verantwoordelijke moet de ontvanger inlichten over het doel van de verwerking en hij moet de toezichthoudende autoriteit informeren over de doorgifte. De ontvanger moet tevens geïnformeerd worden over beperkingen voor de verwerking en ervoor zorgen dat deze in acht worden genomen. [Am. 50]

(66)  Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het beschermen van de grondrechten en fundamentele vrijheden van natuurlijke personen, in het bijzonder hun recht op de bescherming van persoonsgegevens, en het waarborgen van het vrije verkeer van persoonsgegevens tussen de bevoegde autoriteiten in de Unie, dient aan de Commissie de bevoegdheid te worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen. In het bijzonder dient de mogelijkheid te bestaan om moeten gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de melding van inbreuken worden vastgesteld met het oog op de nadere invulling van de criteria en de voorwaarden voor verwerkingen waarvoor een privacyeffectbeoordeling vereist is; de criteria en vereisten om een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de toezichthoudende autoriteit vast te stellen en met betrekking tot het passende beschermingsniveau van persoonsgegevens dat een derde land, dan wel een gebied of een verwerkende sector binnen dat derde land, of een internationale organisatie, biedt. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau en in het bijzonder van het Europees Comité voor gegevensbescherming. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad. [Am. 51]

(67)  Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze richtlijn te waarborgen ten aanzien van de documentering door voor de verwerking verantwoordelijken en verwerkers, de beveiliging van de gegevensverwerking, met name wat versleutelingsnormen betreft, en de melding van inbreuken in verband met persoonsgegevens aan de toezichthoudende autoriteit, en het passend beschermingsniveau dat geboden wordt door een derde land, een gebied of verwerkingssector binnen een derde land, of een internationale organisatie, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(7). [Am. 52]

(68)  Voor de vaststelling van maatregelen ten aanzien van de documentering door voor de verwerking verantwoordelijken en verwerkers, de beveiliging van de gegevensverwerking, en de melding van inbreuken in verband met persoonsgegevens aan de toezichthoudende autoriteit, en het passend beschermingsniveau dat geboden wordt door een derde land, een gebied of verwerkingssector binnen een derde land, of een internationale organisatie, moet de onderzoeksprocedure worden toegepast, aangezien dit handelingen van algemene strekking zijn. [Am. 53]

(69)  Wanneer een derde land, een gebied of een verwerkingssector in een derde land, of een internationale organisatie geen passend beschermingsniveau waarborgt, moet de Commissie in naar behoren gerechtvaardige gevallen onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen, wanneer dwingende urgente redenen dat vereisen. [Am. 54]

(70)  Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het beschermen van de fundamentele rechten en vrijheden van natuurlijke personen, in het bijzonder hun recht op de bescherming van hun persoonsgegevens, en het waarborgen van het vrije verkeer van persoonsgegevens tussen de bevoegde autoriteiten in de Unie, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, gezien maar vanwege de omvang en de gevolgen van de maatregelen, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om dit doel deze doelstellingen te verwezenlijken. De lidstaten kunnen voorzien in strengere normen dan die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld. [Am. 55]

(71)  Kaderbesluit 2008/977/JBZ dient bij deze richtlijn te worden ingetrokken.

(72)  Specifieke bepalingen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, die zijn opgenomen in handelingen van de Unie die voorafgaand aan de vaststelling van deze richtlijn zijn vastgesteld en die de verwerking van persoonsgegevens tussen lidstaten onderling en de toegang van door de lidstaten aangewezen autoriteiten tot op grond van de Verdragen opgerichte informatiesystemen regelen, dienen ongewijzigd te blijven. Gezien het feit dat artikel 8 van het Handvest van de grondrechten en artikel 16 VWEU bepalen dat het grondrecht op bescherming van persoonsgegevens op een consistente en uniforme wijze in de EU moet worden gewaarborgd, dient de Commissie dient binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn na te gaan wat het verband is tussen deze richtlijn en handelingen die voorafgaand aan de vaststelling van deze richtlijn zijn vastgesteld en die de verwerking van persoonsgegevens tussen lidstaten onderling en de toegang van door de lidstaten aangewezen autoriteiten tot op grond van de Verdragen opgerichte informatiesystemen regelen, teneinde de noodzaak van aanpassing van die specifieke bepalingen aan deze richtlijn te beoordelen, en dient zij passende voorstellen in te dienen om te zorgen voor consistente en homogene voorschriften voor de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten of voor de toegang van door de lidstaten aangewezen autoriteiten tot op grond van de Verdragen opgerichte informatiesystemen, evenals voor de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de Unie met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties binnen de werkingssfeer van deze richtlijn. [Am. 56]

(73)  Teneinde de algehele en samenhangende bescherming van persoonsgegevens in de Unie te waarborgen, dienen internationale overeenkomsten die de Unie of de lidstaten voor de inwerkintreding van deze richtlijn hebben gesloten, te worden gewijzigd in overeenstemming met deze richtlijn. [Am. 57]

(74)  Deze richtlijn laat de voorschriften ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, zoals opgenomen in Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad(8), onverlet.

(75)  Overeenkomstig artikel 6 bis van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zijn het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet gebonden door de in deze richtlijn vastgestelde voorschriften, wanneer het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet gebonden zijn door de regels van de Unie betreffende de vormen van justitiële samenwerking in strafzaken of van politiële samenwerking in het kader waarvan de op grond van artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde bepalingen moeten worden nageleefd.

(76)  Overeenkomstig de artikelen 2 en 2 bis van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zijn de bepalingen van deze richtlijn niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken. Aangezien deze richtlijn een uitwerking inhoudt van het Schengenacquis overeenkomstig titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van dat Protocol binnen zes maanden na de vaststelling van een maatregel of het deze maatregel in zijn nationale wetgeving zal omzetten. [Am. 58]

(77)  Wat Noorwegen en IJsland betreft, vormt deze richtlijn een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop laatstgenoemden worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis(9).

(78)  Wat Zwitserland betreft, vormt deze richtlijn een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis(10).

(79)  Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis als bedoeld in het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis(11).

(80)  Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die erkend zijn in het Handvest, zoals verankerd in het Verdrag, met name het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, het recht op bescherming van persoonsgegevens en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht. De beperkingen op de uitoefening van deze rechten zijn in overeenstemming met artikel 52, lid 1, van het Handvest, omdat zij noodzakelijk zijn om te beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

(81)  Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken(12) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Ten aanzien van deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke toelichtende documenten verantwoord.

(82)  Deze richtlijn dient de lidstaten niet te beletten om bepalingen betreffende de uitoefening van de rechten van betrokkenen inzake informatie, toegang, rectificatie, uitwissing en beperking van hun persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van strafrechtelijke procedures, alsmede eventuele beperkingen daarop, in het nationale strafprocesrecht op te nemen,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en doelstellingen

1.  Bij deze richtlijn worden bepalingen vastgesteld betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of en de tenuitvoerlegging van straffen, en bepalingen ten aanzien van het vrije verkeer van die persoonsgegevens.

2.  Overeenkomstig deze richtlijn hebben de lidstaten de verplichting:

a)  de grondrechten en fundamentele vrijheden van natuurlijke personen en met name hun recht op bescherming van hun persoonsgegevens en van hun persoonlijke levenssfeer te beschermen; alsmede

b)  erop toe te zien dat de uitwisseling van persoonsgegevens binnen de Unie door bevoegde autoriteiten niet wordt beperkt of verboden om redenen die betrekking hebben op de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens.

2 bis.  Deze richtlijn belet de lidstaten niet om uitgebreidere waarborgen te bieden dan die waarin deze richtlijn voorziet.[Am. 59]

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.  Deze richtlijn is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de in artikel 1, lid 1, bedoelde doeleinden.

2.  Deze richtlijn is van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde, alsmede op de niet-geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen.

3.  Deze richtlijn is niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens:

a)  in het kader van activiteiten die buiten de werkingssfeer van het EU-recht vallen, met name activiteiten op het gebied van de nationale veiligheid;

b)  door instellingen, organen en instanties van de Unie. [Am. 60]

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

(1)  “betrokkene”: een geïdentificeerde natuurlijke persoon of een natuurlijke persoon die direct of indirect, met behulp van middelen waarvan redelijkerwijs te verwachten is dat zij door de voor de verwerking verantwoordelijke dan wel door een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon in te zetten zijn, kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificatienummer, gegevens over de verblijfplaats, een online-identificatiemiddel of een of meer elementen die kenmerkend zijn voor zijn lichamelijke, fysiologische, genetische, geestelijke, economische, culturele of sociale identiteit;

(2)  “persoonsgegevens”: iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, hierna "betrokkene" te noemen; als identificeerbaar wordt beschouwd een persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, in het bijzonder aan de hand van een identificatiemiddel, zoals een naam, een identificatienummer, gegevens over de verblijfplaats, een unieke identificatiecode of van een of meer specifieke elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele, sociale of genderidentiteit van die persoon;

(2 bis)  "pseudonieme gegevens": persoonsgegevens die niet aan een specifieke betrokkene kunnen worden gekoppeld zonder dat er aanvullende gegevens worden gebruikt, zo lang als dergelijke aanvullende informatie apart wordt bewaard en op voorwaarde dat technische en organisatorische maatregelen worden genomen om niet-koppeling te waarborgen;

(3)  “verwerking”: elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens of een geheel van persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd met behulp van geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enigerlei andere wijze van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het beperken, wissen of vernietigen van gegevens;

(3 bis)   "profilering": elke vorm van geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die tot doel heeft om bepaalde persoonlijke aspecten met betrekking tot een natuurlijke persoon te evalueren, met de bedoeling met name beroepsprestaties, economische situatie, verblijfplaats, gezondheid, persoonlijke voorkeuren, betrouwbaarheid of gedrag te analyseren of te voorspellen;

(4)  “beperken van de verwerking”: het markeren van opgeslagen persoonsgegevens met als doel de verwerking ervan in de toekomst te beperken;

(5)  “bestand”: elk gestructureerd geheel van persoonsgegevens die volgens bepaalde criteria toegankelijk zijn, ongeacht of dit geheel gecentraliseerd dan wel gedecentraliseerd is of verspreid op een functioneel of geografisch bepaalde wijze;

(6)  “voor de verwerking verantwoordelijke”: een bevoegde overheidsinstantie die, alleen of tezamen met anderen, het doel van en de voorwaarden en middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt; wanneer het doel van en de voorwaarden en middelen voor de verwerking worden vastgesteld bij het recht van de EU of het recht van delidstaat, kan in het recht van de EU of het recht van de lidstaat worden bepaald wie de voor de verwerking verantwoordelijke is of volgens welke criteria deze wordt aangewezen;

(7)  “verwerker”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, overheidsinstantie, dienst of enig ander lichaam die of dat ten behoeve van de voor de verwerking verantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt;

(8)  “ontvanger”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, overheidsinstantie, dienst of enig ander lichaam aan wie, respectievelijk waaraan de persoonsgegevens worden verstrekt;

(9)  “inbreuk in verband met persoonsgegevens”: een inbreuk op de beveiliging, met als gevolg de vernietiging, het verlies, de wijziging, of de ongeoorloofde verstrekking van of de ongeoorloofde toegang tot verstrekte, opgeslagen of anderszins verwerkte gegevens, hetzij per ongeluk, hetzij onrechtmatig;

(10)  “genetische gegevens”: gegevens, van welke aard ook, over de overgeërfde of tijdens de vroege prenatale ontwikkeling verkregen kenmerken van een persoon;

(11)  “biometrische gegevens”: gegevens alle persoonsgegevens met betrekking tot de fysieke, fysiologische of gedragskenmerken van een persoon op grond waarvan de eenduidige kenmerking van die persoon mogelijk is, zoals afbeeldingen van het gezicht of dactyloscopische gegevens;

(12)  “gegevens over gezondheid”: informatie persoonsgegevens over de fysieke of mentale gezondheid van een persoon, of over de verlening van een gezondheidsdienst aan een persoon;

(13)  “kind”: een persoon die jonger is dan achttien jaar;

(14)  “bevoegde autoriteiten”: elke overheidsinstantie die bevoegd is ten aanzien van de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen;

(15)  “toezichthoudende autoriteit”: een door een lidstaat overeenkomstig artikel 39 ingestelde overheidsinstantie. [Am. 61]

HOOFDSTUK II

BEGINSELEN

Artikel 4

Beginselen inzake de verwerking van persoonsgegevens

De lidstaten bepalen dat persoonsgegevens:

a)  rechtmatig, eerlijk en rechtmatig op transparante en controleerbare wijze ten aanzien van de betrokkene moeten worden verwerkt;

b)  voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden moeten worden verkregen en vervolgens niet op een met die doeleinden onverenigbare wijze mogen worden verwerkt;

c)  adequaat en ter zake dienend en niet excessief moeten zijn en beperkt moeten blijven tot wat minimaal nodig is in verhouding tot het doel waarvoor zij worden verwerkt; zij worden alleen verwerkt wanneer en voor zolang als de doeleinden niet zouden kunnen worden verwezenlijkt door het verwerken van andere gegevens dan persoonsgegevens;

d)  juist moeten zijn en zo nodig moeten worden geactualiseerd; alle redelijke maatregelen dienen te worden genomen om de persoonsgegevens die, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, onjuist zijn, onverwijld te wissen of te rectificeren;

e)  moeten worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, maar niet langer dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt;

f)  moeten worden verwerkt onder de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van de voor de verwerking verantwoordelijke, die toeziet op en bewijs kan leveren van de naleving van de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen;

f bis)  worden verwerkt op een manier die de betrokkene daadwerkelijk de mogelijkheid biedt zijn of haar rechten uit te oefenen zoals beschreven in de artikelen 10 tot en met 17;

f ter)  met gebruikmaking van gepaste technische of organisatorische middelen op een dusdanige manier worden verwerkt dat beschermd wordt tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking alsook tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging;

f quater)   uitsluitend worden verwerkt door naar behoren gemachtigd personeel van de bevoegde autoriteiten die de gegevens nodig hebben voor de uitvoering van hun taken. [Am. 62]

Artikel 4 bis

Toegang tot gegevens die oorspronkelijk voor andere dan de in artikel 1, lid 1, bepaalde doeleinden zijn verwerkt

1.  De lidstaten bepalen dat de bevoegde autoriteiten uitsluitend toegang mogen hebben tot persoonsgegevens die oorspronkelijk voor andere dan de in artikel 1, lid 1 bepaalde doeleinden zijn verwerkt, indien zij hiertoe specifiek bevoegd zijn op grond van het recht van de Unie of of het recht van de desbetreffende lidstaat, die moet voldoen aan de vereisten van artikel 7, lid 1 bis, en zij bepalen dat:

a)  de toegang uitsluitend wordt toegestaan aan naar behoren gemachtigd personeel van de bevoegde autoriteiten voor de uitvoering van hun taken indien er in specifieke gevallen goede redenen bestaan om aan te nemen dat de persoonsgegevens een wezenlijke bijdrage leveren aan de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen;

b)  verzoeken tot toegang schriftelijk zijn en dat daarin verwezen wordt naar de rechtsgrond van het verzoek;

c)  het schriftelijk verzoek gedocumenteerd is; en

d)  passende waarborgen worden geboden ter bescherming van de grondrechten en fundamentele vrijheden in verband met de verwerking van persoonsgegevens. Deze waarborgen doen geen afbreuk aan en vormen een aanvulling op de specifieke voorwaarden voor toegang tot persoonsgegevens, zoals toestemming van een rechter overeenkomstig het recht van de lidstaat.

2.  Toegang tot persoonsgegevens in handen van particuliere partijen of andere overheidsinstanties is uitsluitend toegestaan voor onderzoek of vervolging van strafbare feiten overeenkomstig de vereisten van noodzakelijkheid en evenredigheid die in het recht van de Unie of in het recht van een lidstaat moeten worden vastgesteld, in volledige overeenstemming met artikel 7 bis. [Am. 63]

Artikel 4 ter

Termijnen voor opslag en toetsing

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat persoonsgegevens die uit hoofde van deze richtlijn worden verwerkt, door de bevoegde autoriteiten worden gewist zodra ze niet meer nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze zijn verwerkt.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten mechanismen instellen waarmee, overeenkomstig artikel 4, termijnen worden vastgesteld voor het wissen van persoonsgegevens en voor een periodieke toetsing van de noodzaak tot het opslaan van deze gegevens, met inbegrip van vaste opslagtermijnen voor de verschillende categorieën persoonsgegevens. Proceduremaatregelen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat deze termijnen en de intervallen voor periodieke toetsing in acht worden genomen. [Am. 64]

Artikel 5

Onderscheid tussen Verschillende categorieën betrokkenen

1.  De lidstaten bepalen dat de bevoegde autoriteiten alleen persoonsgegevens kunnen verwerken voor de in artikel 1, lid 1 bedoelde doeleinden van de volgende categorieën betrokkenen, en de voor de verwerking verantwoordelijke voor zover mogelijk maakt een duidelijk onderscheid maakt tussen persoonsgegevens betreffende verschillende deze categorieën betrokkenen, zoals:

a)  personen ten aanzien van wie gegronde redelijke vermoedens bestaan dat zij een strafbaar feit hebben gepleegd of zullen gaan plegen;

b)  personen die veroordeeld zijn voor een strafbaar feit misdrijf;

c)  slachtoffers van een strafbaar feit, of personen ten aanzien van wie op basis van bepaalde feiten wordt vermoed dat zij slachtoffer zouden kunnen worden van een strafbaar feit; alsmede

d)  personen die als derden bij een strafbaar feit betrokken zijn, zoals personen die als getuige kunnen worden opgeroepen in een onderzoek naar strafbare feiten of een daaruit voortvloeiende strafprocedure, personen die informatie kunnen verstrekken over strafbare feiten, of personen die contact hebben of banden onderhouden met een van de personen vermeld onder a) of b). alsmede

e)  personen die onder geen van de bovengenoemde categorieën vallen.

2.  Persoonsgegevens van andere dan de in lid 1 bedoelde betrokkenen mogen alleen worden verwerkt:

a)  zolang dat noodzakelijk is voor het onderzoek of de vervolging van een specifiek strafbaar feit teneinde te bepalen in hoeverre de gegevens voor een van de in lid 1 genoemde categorieën relevant zijn; of

b)  wanneer deze verwerking onontbeerlijk is voor gerichte, preventieve doeleinden of met het oog op de strafrechtelijke analyse, indien en zolang als dit doel rechtmatig, welbepaald en specifiek is en de verwerking strikt beperkt blijft tot het beoordelen van de relevantie van de gegevens voor een van de in lid 1 genoemde categorieën. Dit wordt ten minste iedere zes maanden regelmatig herzien. Elk ander gebruik is verboden.

3.  De lidstaten bepalen dat aanvullende beperkingen en waarborgen, overeenkomstig het recht van de lidstaat, van toepassing zijn op de verdere verwerking van persoonsgegevens betreffende de in lid 1, onder c) en d) vermelde betrokkenen. [Am. 65]

Artikel 6

Verschillende graden van juistheid en betrouwbaarheid van persoonsgegevens

1.  De lidstaten zien erop toe nemen maatregelen dat de verschillende categorieën juistheid en betrouwbaarheid van persoonsgegevens die worden verwerkt, voor zover mogelijk worden onderscheiden naar de graad van juistheid en betrouwbaarheid gewaarborgd.

2.  De lidstaten zien erop toe dat persoonsgegevens die op feiten zijn gebaseerd, voor zover mogelijk, worden onderscheiden van persoonsgegevens die op een persoonlijk oordeel zijn gebaseerd, naar de graad van juistheid en betrouwbaarheid.

2 bis.  De lidstaten zien erop toe dat persoonsgegevens die onjuist, onvolledig of niet meer actueel zijn, niet worden doorgegeven of beschikbaar gesteld. Hiertoe bepalen zij dat de bevoegde autoriteiten de kwaliteit van de persoonsgegevens moeten beoordelen alvorens deze door te geven of beschikbaar te stellen. Voor zover mogelijk, wordt bij iedere doorgifte van gegevens informatie meegezonden aan de hand waarvan de ontvangende lidstaat de juistheid, volledigheid en betrouwbaarheid van de gegevens, en ook de mate waar deze actueel zijn, kan beoordelen. Het is verboden om zonder verzoek daartoe van de bevoegde autoriteit persoonsgegevens door te geven, in het bijzonder persoonsgegevens die oorspronkelijk in handen waren van particuliere partijen.

2 ter.  Indien wordt vastgesteld dat onjuiste gegevens zijn doorgegeven, of gegevens op onrechtmatige wijze zijn doorgegeven, dient dit onmiddellijk aan de ontvanger te worden meegedeeld. De ontvanger is verplicht de gegevens onverwijld te corrigeren overeenkomstig lid 1, en artikel 15, dan wel te wissen als overeenkomstig artikel 16. [Am. 66]

Artikel 7

Rechtmatigheid van de verwerking

1.  De lidstaten bepalen dat het verwerken van persoonlijke gegevens slechts rechtmatig is wanneer en voor zover die verwerking plaatsvindt op grond van het recht van de Unie of een lidstaat, voor een van de in artikel 1, lid 1, genoemde doeleinden en het noodzakelijk is:

a)  voor het uitvoeren van een taak door een bevoegde autoriteit, op grond van een wettelijke bepaling, voor een van de in artikel 1, lid 1, genoemde doeleinden; of

b)  om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de voor de verwerking verantwoordelijke is onderworpen; of

c)  om een vitaal belang van de betrokkene of een andere persoon te beschermen; of

d)  om een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid te voorkomen.

1 bis.  Het recht van de lidstaten betreffende de verwerking van persoonsgegevens binnen de werkingssfeer van deze richtlijn bevat uitdrukkelijke en gedetailleerde bepalingen, waarin ten minste het volgende nader wordt bepaald:

a)  de doelstellingen van de verwerking;

b)  de persoonsgegevens die worden verwerkt;

c)  de specifieke doeleinden van en de middelen voor de verwerking;

d)  de benoeming van de voor de verwerking verantwoordelijke of de specifieke criteria voor de benoeming van de voor de verwerking verantwoordelijke;

e)  de categorieën van naar behoren gemachtigd personeel van de bevoegde autoriteiten voor de verwerking van persoonsgegevens;

f)  de voor de verwerking te volgen procedure;

g)  het gebruik dat van de verkregen persoonsgegevens mag worden gemaakt;

h)  de beperkingen van de werkingssfeer van bevoegdheden die aan de bevoegde autoriteiten zijn verleend in verband met de verwerkingsactiviteiten. [Am. 67]

Artikel 7 bis

Verdere verwerking voor onverenigbare doeleinden

1.  De lidstaten zien erop toe dat persoonsgegevens uitsluitend verder verwerkt mogen worden voor andere dan de in artikel 1, lid 1, bepaalde doeleinden, die niet verenigbaar zijn met het doel waarvoor ze oorspronkelijk zijn verzameld, indien en voor zover:

a)  het doel strikt noodzakelijk en evenredig is in een democratische samenleving en vereist door het recht van de Unie of het recht van de lidstaat voor een rechtmatig, welbepaald en specifiek doel;

b)  de verwerking strikt beperkt blijft tot ten hoogste de tijd die nodig is voor de specifieke gegevensverwerking;

c)  verder gebruik voor andere doeleinden verboden is;

Voorafgaand aan de verwerking raadpleegt de lidstaat bevoegde nationale toezichthoudende autoriteit en voert hij een privacyeffectbeoordeling uit.

2.  In aanvulling op de vereisten van artikel 7, lid 1 bis, bevat het recht van de lidstaten op grond waarvan toestemming wordt verleend voor verdere verwerking als bedoeld in lid 1, uitdrukkelijke en gedetailleerde bepalingen waarin ten minste het volgende nader wordt bepaald:

a)  de specifieke doeleinden van en de middelen voor de betreffende verwerking;

b)  dat de toegang uitsluitend wordt toegestaan aan naar behoren gemachtigd personeel van de bevoegde autoriteiten voor de uitvoering van hun taken indien er in specifieke gevallen goede redenen bestaan om aan te nemen dat de persoonsgegevens een wezenlijke bijdrage leveren aan de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen; alsmede

c)  dat passende waarborgen worden geboden ter bescherming van de grondrechten en fundamentele vrijheden in verband met de verwerking van persoonsgegevens.

De lidstaten kunnen eisen dat overeenkomstig hun nationale recht aan de toegang tot persoonsgegevens aanvullende voorwaarden worden gesteld, zoals toestemming van een rechter.

3.  De lidstaten kunnen eveneens de mogelijkheid tot verdere verwerking bieden voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden, mits zij passende waarborgen bieden, zoals het anonimiseren van de gegevens. [Am. 68]

Artikel 8

Verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens

1.  De lidstaten verbieden de verwerking van persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, seksuele gerichtheid of genderidentiteit, lidmaatschap van en activiteiten voor een vakvereniging blijkt blijken, en de verwerking van genetische biometrische gegevens of van gegevens die de gezondheid of het seksuele leven betreffen.

2.  Lid 1 is niet van toepassing wanneer:

a)  de verwerking is toegestaan op grond van wetgeving die passende waarborgen biedt strikt noodzakelijk en evenredig is voor het uitvoeren van een taak door de bevoegde autoriteiten voor een van de in artikel 1, lid 1, genoemde doeleinden, op grond van het recht van de Unie of van een lidstaat, dat voorziet in specifieke en maatregelen om de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene te beschermen, waaronder de specifieke toestemming van een rechter, indien dit volgens het nationale recht vereist is; of

b)  de verwerking noodzakelijk is ter bescherming van een vitaal belang van de betrokkene of een andere persoon; of

c)  de verwerking betrekking heeft op gegevens die kennelijk door de betrokkene openbaar zijn gemaakt, voor zover die relevant zijn en strikt noodzakelijk zijn voor de beoogde doeleinden in een specifiek geval. [Am. 69]

Artikel 8 bis

Verwerking van genetische gegevens in het kader van een strafrechtelijk onderzoek of een gerechtelijke procedure

1.  De lidstaten zien erop toe dat genetische gegevens uitsluitend gebruikt mogen worden om een genetische link vast te stellen met het oog op het verkrijgen van bewijs, het voorkomen van een bedreiging van de openbare veiligheid of het voorkomen van specifieke strafbare feiten. Genetische gegevens mogen niet worden gebruikt om andere kenmerken vast te stellen die genetisch gekoppeld kunnen worden.

2.  De lidstaten zien erop toe dat genetische gegevens of informatie die worden afgeleid uit analyses uitsluitend bewaard worden zolang als dit noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor de gegevens verwerkt worden en indien de betrokkene is veroordeeld voor ernstige misdrijven tegen het leven, de integriteit of de veiligheid van personen, waarbij strikte opslagtermijnen gehanteerd moeten worden die in het recht van de lidstaat worden vastgesteld.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat genetische gegevens of informatie die worden afgeleid uit analyses uitsluitend gedurende langere perioden worden opgeslagen, indien de genetische gegevens niet aan een persoon gekoppeld kunnen worden, met name indien deze gegevens op de plaats delict zijn aangetroffen. [Am. 70]

Artikel 9

Maatregelen op basis van profilering en geautomatiseerde verwerking

1.  De lidstaten bepalen dat maatregelen die voor de betrokkene een nadelig rechtsgevolg hebben of voor hem of haar wezenlijke consequenties hebben, en die uitsluitend gedeeltelijk of geheel berusten op geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die bedoeld is om bepaalde aspecten van zijn persoonlijkheid te beoordelen, worden verboden, tenzij zulks is toegestaan op grond van wetgeving die ook maatregelen bevat voor de bescherming van de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene.

2.  De geautomatiseerde gegevensverwerking die bedoeld is om bepaalde aspecten van de persoonlijkheid van de betrokkene te beoordelen, wordt niet uitsluitend gebaseerd op de in artikel 8 genoemde speciale categorieën persoonsgegevens.

2 bis.  De geautomatiseerde gegevensverwerking die bedoeld is om een betrokkene te onderscheiden zonder een aanvankelijke verdenking dat de betrokkene mogelijk een strafbaar feit heeft gepleegd of dit zal gaan plegen is alleen rechtmatig indien en voor zover zij strikt noodzakelijk is voor het onderzoek van een ernstig strafbaar feit of voor het afwenden van een duidelijk en dreigend gevaar, op basis van concrete aanwijzingen, voor de openbare veiligheid, het voortbestaan van de staat of het leven van personen.

2 ter.  Profilering die, al dan niet opzettelijk, leidt tot discriminatie van personen op grond van ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, godsdienst of overtuiging, het lidmaatschap van een vakbond, gender of seksuele gerichtheid, of die, al dan niet opzettelijk, resulteert in maatregelen met dat effect, is onder alle omstandigheden verboden. [Am. 71]

Artikel 9 bis

Algemene beginselen met betrekking tot de rechten van de betrokkene.

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de grondslag voor gegevensbescherming duidelijk is en met ondubbelzinnige rechten voor de betrokkene die door de voor de verwerking verantwoordelijke worden geëerbiedigd. De bepalingen van deze richtlijn zijn erop gericht deze rechten te versterken, verduidelijken, waarborgen en waar nodig, te codificeren.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat deze rechten onder meer omvatten de verstrekking van duidelijke en gemakkelijk te begrijpen informatie over de verwerking van de persoonsgegevens van de betrokkene, de rechten van toegang, rectificatie en uitwissing van persoonsgegevens, het recht om gegevens te verkrijgen, het recht om bezwaar te maken bij de bevoegde gegevensbeschermingsautoriteit en om gerechtelijke procedures aan te spannen om zijn of haar rechten af te dwingen evenals het recht op schadevergoeding ten gevolge van een onrechtmatige verwerking. Dergelijke rechten worden in het algemeen kosteloos uitgeoefend. De voor de verwerking verantwoordelijke reageert binnen een redelijke termijn op verzoeken van de betrokkene. [Am. 72]

HOOFDSTUK III

RECHTEN VAN DE BETROKKENE

Artikel 10

Modaliteiten voor de uitoefening van de rechten van de betrokkene

1.  De lidstaten bepalen dat de voor de verwerking verantwoordelijke alle redelijke maatregelen neemt om een beknopt, transparant, duidelijk en eenvoudig toegankelijk beleid te voeren voert met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens en de uitoefening van de rechten van de betrokkene.

2.  De lidstaten bepalen dat de voor de verwerking verantwoordelijke de betrokkene alle informatie en mededelingen over de verwerking van persoonsgegevens verstrekt in begrijpelijke vorm en in duidelijke en eenvoudige taal in het bijzonder indien de informatie specifiek voor een kind bestemd is.

3.  De lidstaten bepalen dat de voor de verwerking verantwoordelijke alle redelijke maatregelen neemt om procedures vast te stellen vaststelt voor het verstrekken van de in artikel 11 bedoelde informatie en voor de uitoefening van de in de artikelen 12 tot en met 17 genoemde rechten van de betrokkene. Indien persoonsgegevens geautomatiseerd worden verwerkt stelt de voor de verwerking verantwoordelijke de middelen ter beschikking om verzoeken elektronisch in te dienen.

4.  De lidstaten bepalen dat de voor de verwerking verantwoordelijke de betrokkene zonder onnodige vertraging en in elk geval uiterlijk binnen een maand na ontvangst van zijn of haar verzoek, inlicht over het gevolg dat aan zijn verzoek is gegeven. De informatie wordt schriftelijk verstrekt. Indien de betrokkene het verzoek elektronisch indient, wordt de informatie in elektronische vorm ter beschikking gesteld.

5.  De lidstaten bepalen dat alle informatie die de voor de verwerking verantwoordelijke verstrekt en alle maatregelen die hij neemt naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in de leden 3 en 4, kosteloos dienen te zijn. Wanneer verzoeken vexatoir kennelijk buitensporig zijn, bijvoorbeeld door met name vanwege hun repetitieve karakter, of hun omvang, mag kan de voor de verwerking verantwoordelijke een redelijke vergoeding in rekening brengen, daarbij rekening houdend met de administratieve kosten voor het verstrekken van de informatie of het verrichten van de gevraagde maatregel in rekening brengen, dan wel de gevraagde actie achterwege laten. In dat geval rust de bewijslast met betrekking tot het vexatoire duidelijk buitensporige karakter van het verzoek op de voor de verwerking verantwoordelijke.

5 bis.  De lidstaten kunnen bepalen dat de betrokkene zijn recht rechtstreeks tegenover de voor de verwerking verantwoordelijke, of door tussenkomst van de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteit kan doen gelden. Indien de toezichthoudende autoriteit op verzoek van de betrokkene heeft gehandeld, wordt deze door de toezichthoudende autoriteit over de uitgevoerde verificaties ingelicht. [Am. 73]

Artikel 11

Informatieverstrekking aan de betrokkene

1.  De lidstaten zien erop toe dat wanneer persoonsgegevens worden verzameld, de voor de verwerking verantwoordelijke alle passende maatregelen treft om de betrokkene ten minste de hierna volgende informatie de verstrekken verstrekt:

a)  de identiteit en de contactgegevens van de voor de verwerking verantwoordelijke en de functionaris voor gegevensbescherming;

b)  de rechtsgrondslag en de doeleinden van de verwerking waarvoor de gegevens zijn bestemd;

c)  de periode gedurende welke de persoonsgegevens worden opgeslagen;

d)  het bestaan van het recht om van de voor de verwerking verantwoordelijke toegang tot en rectificatie of wissing van de persoonsgegevens betreffende de betrokkene of beperking van de verwerking van die gegevens te verlangen;

e)  het bestaan van het recht om een klacht in te dienen bij de in artikel 39 bedoelde toezichthoudende autoriteit en de contactgegevens van de toezichthoudende autoriteit;

f)  de ontvangers of categorieën ontvangers van de persoonsgegevens, ook die in derde landen of internationale organisaties en degene die tot toegang bevoegd is op grond van het recht van dat derde land of de voorschriften van die internationale organisatie, het al of niet bestaan van een besluit waarbij het beschermingsniveau door de Commissie passend wordt verklaard of in geval van doorgiften zoals bedoeld in artikel 35 of in artikel 36, de middelen om een kopie te verkrijgen van de voor de doorgifte gebruikte passende waarborgen;

f bis)  indien de voor de verwerking verantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt zoals beschreven in artikel 9, lid 1, informatie over het bestaan van verwerking naar aanleiding van een in artikel 9, lid 1 genoemde maatregel en over de beoogde gevolgen van zulke verwerking voor de betrokkene, informatie over de aan de profilering ten grondslag liggende logica en het recht op menselijke beoordeling;

f ter)  informatie aangaande veiligheidsmaatregelen ter bescherming van persoonsgegevens;

g)  alle verdere informatie voor zover die nodig is om tegenover de betrokkene een eerlijke verwerking te waarborgen, met inachtneming van de bijzondere omstandigheden waaronder de gegevens worden verwerkt.

2.  Wanneer de persoonsgegevens bij de betrokkene worden verzameld, deelt de voor de verwerking verantwoordelijke de betrokkene, naast de in lid 1 genoemde informatie, mee of de verstrekking van persoonsgegevens verplicht is dan wel op basis van vrijwilligheid geschiedt en wat de mogelijke gevolgen zijn wanneer wordt nagelaten deze gegevens te verstrekken.

3.  De voor de verwerking verantwoordelijke verstrekt de in lid 1 genoemde informatie:

a)  op het tijdstip waarop de persoonsgegevens van de betrokkene worden verkregen; of

b)  indien de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, op het tijdstip van vastlegging of binnen een redelijke termijn na de verzameling, met inachtneming van de specifieke omstandigheden waaronder de gegevens worden verwerkt.

4.  De lidstaten kunnen wettelijke maatregelen treffen om de informatieverstrekking aan de betrokkene in een specifiek geval uit te stellen, of te beperken of achterwege te laten, voor zover en zolang een dergelijke gehele of gedeeltelijke beperking in een democratische samenleving, met inachtneming van de grondrechten en de gerechtvaardigde belangen van de persoon in kwestie, een noodzakelijke en evenredige maatregel is:

a)  om belemmering van officiële of gerechtelijke onderzoeken of procedures te voorkomen;

b)  om te voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de preventie, de opsporing, het onderzoek of de vervolging ter zake van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen;

c)  ter bescherming van de openbare veiligheid;

d)  ter bescherming van de nationale veiligheid;

e)  ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

5.  De lidstaten bepalen dat de voor de verwerking verantwoordelijke in elk afzonderlijk geval door middel van een concreet en individueel onderzoek beoordeelt of een gedeeltelijke of gehele beperking op grond van een van de in lid 4 genoemde redenen van toepassing is. De lidstaten kunnen bij wet tevens categorieën gegevensverwerking vaststellen die geheel of gedeeltelijk onder de in lid 4, onder a) tot en met d), genoemde uitzonderingsbepalingen vallen. [Am. 74]

Artikel 12

Recht van toegang van de betrokkene

1.  De lidstaten zien erop toe dat de betrokkene het recht heeft om van de voor de verwerking verantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen omtrent het al dan niet plaatsvinden van verwerking van hem of haar betreffende gegevens. Wanneer verwerkingen van dergelijke persoonsgegevens plaatsvinden, verstrekt de voor de verwerking verantwoordelijke de volgende informatie, voor zover deze nog niet is verstrekt:

—  a) de persoonsgegevens waarvan verwerking plaatsvindt en alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens, en in voorkomend geval, begrijpelijke informatie over de bij elke geautomatiseerde verwerking gebruikte logica;

—  a bis) het belang en de verwachte gevolgen van deze verwerking, in elk geval van de in artikel 9 bedoelde maatregelen;

a)  de doeleinden van de verwerking alsmede de rechtsgrondslag voor de verwerking;

b)  de betrokken gegevenscategorieën;

c)  de ontvangers of categorieën ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen;

d)  de periode gedurende welke de persoonsgegevens worden opgeslagen;

e)  het bestaan van het recht om van de voor de verwerking verantwoordelijke rectificatie of wissing van de persoonsgegevens betreffende de betrokkene of beperking van de verwerking van die gegevens te verlangen;

f)  het recht om een klacht in te dienen bij de toezichthoudende autoriteit alsmede de contactgegevens van de toezichthoudende autoriteit;

g)  de persoonsgegevens waarvan verwerking plaatsvindt en alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;

2.  De lidstaten voorzien in het recht van de betrokkene om van de voor de verwerking verantwoordelijke een kopie te verkrijgen van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Wanneer de betrokkene zijn verzoek in elektronische vorm indient, wordt de informatie elektronisch verstrekt, tenzij de betrokkene anderszins verzoekt. [Am. 75]

Artikel 13

Beperking van het recht van toegang

1.  De lidstaten kunnen wettelijke maatregelen treffen om het recht van toegang van de betrokkene in individuele gevallen, afhankelijk van het specifieke geval geheel of gedeeltelijk te beperken, voor zover en zolang een dergelijke gehele of gedeeltelijke beperking in een democratische samenleving, met inachtneming van de grondrechten en de gerechtvaardigde belangen van de persoon in kwestie, een strikt noodzakelijke en evenredige maatregel is:

a)  om belemmering van officiële of gerechtelijke onderzoeken of procedures te voorkomen;

b)  om te voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de preventie, de opsporing, het onderzoek of de vervolging ter zake van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen;

c)  ter bescherming van de openbare veiligheid;

d)  ter bescherming van de nationale veiligheid;

e)  ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

2.  De lidstaten zien erop toe dat de voor de verwerking verantwoordelijke in elk geval afzonderlijk door middel van een concreet en individueel onderzoek beoordeelt of een gedeeltelijke of gehele beperking op grond van een van de in lid 1 genoemde redenen van toepassing is. De lidstaten kunnen tevens bij wet categorieën gegevensverwerking vaststellen die geheel of gedeeltelijk onder de in lid 1, onder a) tot en met d), genoemde uitzonderingen vallen.

3.  De lidstaten bepalen dat, in de gevallen bedoeld in de leden 1 en 2, de voor de verwerking verantwoordelijke de betrokkene onverwijld schriftelijk de weigering of beperking van toegang en de gemotiveerde redenen voor de weigering meedeelt en hem inlicht over de mogelijkheden om een klacht in te dienen bij de toezichthoudende autoriteit en beroep bij de rechter in te stellen. De inlichtingen over de feitelijke of juridische redenen die aan het besluit ten grondslag liggen, kunnen achterwege blijven indien de verstrekking van die informatie een van de in lid 1 genoemde doeleinden in gevaar brengt.

4.  De lidstaten zien erop toe dat de voor de verwerking verantwoordelijke de in lid 2 bedoelde beoordeling en ook de redenen documenteert voor het achterwege laten beperken van de verstrekking van de feitelijke of juridische redenen die aan het besluit ten grondslag liggen. Die informatie wordt op verzoek aan de nationale toezichthoudende autoriteiten verstrekt. [Am. 76]

Artikel 14

Modaliteiten voor de uitoefening van het recht van toegang

1.  De lidstaten voorzien in het recht van de betrokkene om te verzoeken dat allen tijde de toezichthoudende autoriteit te verzoeken de rechtmatigheid van de verwerking verifieert te verifiëren, met name in de gevallen bedoeld in artikel de artikelen 12 en 13.

2.  De lidstaten bepalen dat de voor de verwerking verantwoordelijke de betrokkene inlicht over zijn recht om te verzoeken om de tussenkomst van de toezichthoudende autoriteit als bedoeld in lid 1.

3.  Indien het in lid 1 bedoelde recht wordt uitgeoefend, deelt de toezichthoudende autoriteit de betrokkene ten minste mee dat alle noodzakelijke verificaties door de toezichthoudende autoriteit zijn verricht en licht zij hem in over het resultaat daarvan wat de rechtmatigheid van de verwerking in kwestie betreft. De toezichthoudende autoriteit informeert de betrokkene tevens over zijn of haar recht om een beroep in rechte in te stellen.

3 bis.  De lidstaten kunnen bepalen dat de betrokkene dit recht rechtstreeks tegenover de voor de verwerking verantwoordelijke, of door tussenkomst van de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteit kan doen gelden.

3 ter.  De lidstaten zien erop toe dat de verwerking verantwoordelijke over een redelijke termijn beschikt om op verzoeken te reageren van de betrokkene met betrekking tot zijn of haar recht op toegang. [Am. 77]

Artikel 15

Recht van rectificatie en completering

1.  De lidstaten voorzien in het recht van de betrokkene op rectificatie of completering van hem betreffende onjuiste of niet volledige persoonsgegevens door de voor de verwerking verantwoordelijke. De betrokkene heeft recht op completering van onvolledige persoonlijke gegevens, met name door middel van een rectificerende of completerende verklaring.

2.  De lidstaten bepalen dat de voor de verwerking verantwoordelijke de betrokkene schriftelijk de weigering van rectificatie of completering en de motiverende redenen van de weigering meedeelt en hem inlicht over de mogelijkheden om een klacht in te dienen bij de toezichthoudende autoriteit en beroep bij de rechter in te stellen.

2 bis.  De lidstaten zien erop toe dat de voor de verwerking verantwoordelijke iedere ontvanger aan wie gegevens zijn verstrekt op de hoogte stelt van elke uitgevoerde rectificatie, tenzij dit onmogelijk blijkt of onevenredig veel moeite kost.

2 ter.  De lidstaten zien erop toe dat de voor de verwerking verantwoordelijke de rectificatie van de onjuiste persoonsgegevens doorgeeft aan de derden van wie de onjuiste persoonsgegevens afkomstig zijn.

2 quater.  De lidstaten bepalen dat de betrokkene dit recht tevens door tussenkomst van de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteit kan doen gelden. [Am. 78]

Artikel 16

Recht om gegevens te laten wissen

1.  De lidstaten voorzien in het recht van de betrokkene om hem of haar betreffende persoonsgegevens door de voor de verwerking verantwoordelijke te laten wissen, indien de verwerking niet voldoet aan de bepalingen die krachtens artikel de artikelen 4, onder a) tot en met e), en de artikelen 6, 7 en 8 van deze richtlijn zijn vastgesteld.

2.  De voor de verwerking verantwoordelijke wist de gegevens onverwijld. De voor de verwerking verantwoordelijke zorgt er tevens voor dat verdere verspreiding van dergelijke gegevens achterwege blijft.

3.  De voor verwerking verantwoordelijke markeert beperkt de verwerking van de persoonsgegevens in plaats van deze te wissen wanneer:

a)  de juistheid ervan door de betrokkene wordt betwist, gedurende een periode die de voor de verwerking verantwoordelijke in staat stelt de juistheid van de gegevens te verifiëren;

b)  de persoonsgegevens moeten worden bewaard om als bewijs te dienen of ter bescherming van de vitale belangen van de betrokkene of iemand anders;

c)  de betrokkene zich tegen het wissen verzet en in de plaats daarvan om beperking van het gebruik ervan verzoekt.

3 bis.  Wanneer de verwerking van persoonsgegevens op grond van artikel 3 is beperkt, informeert de voor de verwerking verantwoordelijke de betrokkene alvorens de beperking inzake de verwerking op te heffen.

4.  De lidstaten bepalen dat de voor de verwerking verantwoordelijke de betrokkene schriftelijk, met een gemotiveerde onderbouwing, de weigering van wissing of markering de beperking van de verwerking en de redenen van de weigering meedeelt en hem inlicht over de mogelijkheden om een klacht in te dienen bij de toezichthoudende autoriteit en beroep bij de rechter in te stellen.

4 bis.  De lidstaten zien erop toe dat de voor de verwerking verantwoordelijke de ontvanger van de gegevens laat weten dat gegevens gewist zijn in de zin van lid 1, tenzij dit onmogelijk blijkt of onevenredig veel moeite kost, De voor de verwerking verantwoordelijke stelt de betrokkene op de hoogte van die derden.

4 ter.  De lidstaten kunnen bepalen dat de betrokkene dit recht rechtstreeks tegenover de voor de verwerking verantwoordelijke, of door tussenkomst van de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteit kan doen gelden. [Am. 79]

Artikel 17

Rechten van de betrokkene bij strafrechtelijke onderzoeken en procedures

De lidstaten kunnen bepalen dat, indien de persoonsgegevens zijn vervat in een rechterlijke beslissing of dossier en worden verwerkt in het kader van strafrechtelijke onderzoeken en procedures, het recht van informatie, toegang, rectificatie, wissing en beperking van de verwerking, zoals bedoeld in de artikelen 11 tot en met 16, wordt uitgeoefend overeenkomstig het nationale strafprocesrecht.

HOOFDSTUK IV

VOOR DE VERWERKING VERANTWOORDELIJKE EN VERWERKER

AFDELING 1

ALGEMENE VERPLICHTINGEN

Artikel 18

Verantwoordelijkheden van de voor de verwerking verantwoordelijke

1.  De lidstaten bepalen dat de voor de verwerking verantwoordelijke beleid vaststelt en passende maatregelen uitvoert om ervoor te zorgen en te kunnen aantonen, op een transparante wijze en voor iedere verwerking, dat de verwerking van persoonsgegevens in overeenstemming met de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen wordt uitgevoerd, zowel op het tijdstip van de vaststelling van de middelen voor de verwerking als op het tijdstip van de eigenlijke verwerking.

2.  De in lid 1 bedoelde maatregelen betreffen met name:

a)  het bewaren van documentatie overeenkomstig artikel 23;

a bis)  het uitvoeren van een privacyeffectbeoordeling overeenkomstig artikel 25 bis;

b)  het voldoen aan de verplichting inzake voorafgaand overleg overeenkomstig artikel 26;

c)  het voldoen aan de in artikel 27 vastgestelde eisen inzake gegevensbeveiliging;

d)  het aanstellen van een functionaris voor gegevensbescherming overeenkomstig artikel 30.

d bis)  waar nodig, de uitwerking en toepassing van specifieke waarborgen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens van kinderen.

3.  De voor de verwerking verantwoordelijke voorziet in mechanismen om ervoor te zorgen dat de adequaatheid en effectiviteit van de in lid 1 bedoelde maatregelen wordt getoetst. Indien evenredig met het doel, wordt deze toetsing uitgevoerd door onafhankelijke interne of externe controleurs. [Am. 80]

Artikel 19

Privacy by design en by default

1.  De lidstaten bepalen dat de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker, indien aanwezig, met inachtneming van de stand van de techniek, het actuele technische kennisniveau, internationale optimale praktijken en de uitvoeringskosten met de gegevensverwerking verbonden risico's, zowel ten tijde van de vaststelling van de doeleinden als van de middelen van de verwerking en ten tijde van de eigenlijke verwerking, zodanig passende technische en organisatorische maatregelen en procedures ten uitvoer legt dat de verwerking aan de voorwaarden van de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen voldoet en de bescherming van de rechten van de betrokkene waarborgt, in het bijzonder met het oog op de in artikel 4 opgenomen beginselen. Gegevensbescherming by design is met name gericht op het beheer van de hele levenscyclus van persoonsgegevens, vanaf het verzamelen tot het verwerken en verwijderen, waarbij stelselmatig aandacht wordt besteed aan allesomvattende procedurele waarborgen met betrekking tot de nauwkeurigheid, de vertrouwelijkheid, de integriteit, de fysieke veiligheid en de verwijdering van persoonsgegevens. Wanneer de voor de verwerking verantwoordelijke ingevolge artikel 25 bis een privacyeffectbeoordeling heeft uitgevoerd, worden de resultaten daarvan in acht genomen bij de ontwikkeling van die maatregelen en procedures.

2.  De voor de verwerking verantwoordelijke voorziet in mechanismen om te waarborgen zorgt ervoor dat in beginsel alleen die persoonsgegevens worden verwerkt die voor de doeleinden elk specifiek doeleinde van de verwerking nodig zijn en dat in het bijzonder het verzamelen, bewaren of verspreiden van die gegevens zich, zowel wat betreft de hoeveelheid gegevens als de periode van opslag daarvan, beperkt tot dat wat voor die doeleinden strikt noodzakelijk is. Deze mechanismen zorgen er met name voor dat persoonsgegevens in beginsel niet voor een onbeperkt aantal natuurlijke personen toegankelijk worden gemaakt en dat de betrokkenen controle hebben over de verspreiding van hun persoonsgegevens. [Am. 81]

Artikel 20

Gezamenlijk voor de verwerking verantwoordelijken

1.  De lidstaten bepalen dat wanneer een voor de verwerking verantwoordelijke de doeleinden, voorwaarden en middelen voor de verwerking van persoonsgegevens samen met anderen vaststelt, de gezamenlijk voor de verwerking verantwoordelijken door middel van een onderlinge regeling juridisch bindende overeenkomst moeten vaststellen wat hun respectieve verantwoordelijkheden zijn voor de naleving van de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen, met name met betrekking tot de procedures en mechanismen voor de uitoefening van de rechten van de betrokkene.

2.  Tenzij de betrokkene bekend is gemaakt wie van de gezamenlijk voor de verwerking verantwoordelijken ingevolge lid 1 verantwoordelijk is, kan de betrokkene zijn of haar rechten uit hoofde van deze richtlijn met betrekking tot en jegens ieder van de twee of meer gezamenlijk voor de verwerking verantwoordelijken uitoefenen. [Am. 82]

Artikel 21

Verwerker

1.  De lidstaten bepalen dat wanneer een verwerking namens een voor de verwerking verantwoordelijke wordt uitgevoerd, de voor de verwerking verantwoordelijke een verwerker kiest die voldoende waarborgen biedt voor de tenuitvoerlegging van passende technische en organisatorische maatregelen en procedures op dusdanige wijze dat de verwerking aan de vereisten van de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen voldoet en de bescherming van de rechten van de betrokkene waarborgt, met name met betrekking tot de technische beveiligingsmaatregelen en de organisatorische maatregelen inzake de te verrichten verwerking, en die ervoor zorgt dat deze maatregelen in acht worden genomen.

2.  De lidstaten bepalen dat de uitvoering van verwerkingen door een verwerker wordt geregeld in een overeenkomst of door een rechtshandeling die de verwerker ten opzichte van de voor de verwerking verantwoordelijke bindt en waarin met name wordt bepaald dat de verwerker slechts handelt in opdracht van de voor de verwerking verantwoordelijke, met name wanneer de doorgifte van gegevens is verboden. :

a)  slechts handelt in opdracht van de voor de verwerking verantwoordelijke;

b)  uitsluitend personeel in dienst neemt dat zich tot geheimhouding heeft verplicht of een wettelijke geheimhoudingsplicht heeft;

c)  alle uit hoofde van artikel 27 vereiste maatregelen neemt;

d)  een andere verwerker uitsluitend met toestemming van de voor de verwerking verantwoordelijke in de arm neemt en de voor de verwerking verantwoordelijke derhalve tijdig informeert over zijn voornemen om een andere verwerker in de arm te nemen, zodat de voor de verwerking verantwoordelijke hiertegen bezwaar kan maken;

e)  voor zover dit gelet op de aard van de verwerking mogelijk is, met goedkeuring van de voor de verwerking verantwoordelijke de nodige technische en organisatorische voorwaarden schept waardoor de voor de verwerking verantwoordelijke zijn verplichting te voldoen aan de verzoeken tot uitoefening van de in hoofdstuk III neergelegde rechten van de betrokkene, kan nakomen;

f)  de voor de verwerking verantwoordelijke bijstaat om ervoor te zorgen de verplichtingen uit hoofde van de artikelen 29 tot en met 34 worden nagekomen;

g)  de voor de verwerking verantwoordelijke na de beëindiging van de verwerking alle resultaten teruggeeft, de persoonsgegevens niet anderszins verwerkt en bestaande kopieën verwijdert, tenzij het recht van de Unie of het recht van de lidstaat vereist dat de gegevens worden opgeslagen;

h)  de voor de verwerking verantwoordelijke en de toezichthoudende autoriteit alle informatie ter beschikking stelt die nodig is om de nakoming van de in dit artikel neergelegde verplichtingen te controleren;

i)  de beginselen inzake privacy by design en gegevensbescherming by default in acht neemt.

2 bis.  De voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker leggen de instructies van de voor de verwerking verantwoordelijke en de verplichtingen van de verwerker die in lid 2 zijn genoemd, vast in een document.

3.  Wanneer een verwerker persoonsgegevens verwerkt anders dan in opdracht van de voor de verwerking verantwoordelijke, wordt de verwerker met betrekking tot die verwerking als een voor de verwerking verantwoordelijke beschouwd waarvoor de in artikel 20 neergelegde regels voor gemeenschappelijk voor de verwerking verantwoordelijken gelden. [Am. 83]

Artikel 22

Verwerking onder gezag van de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker

1.   De lidstaten bepalen dat de verwerker en eenieder die handelt onder het gezag van de voor de verwerking verantwoordelijke of van de verwerker en toegang heeft tot de persoonsgegevens, deze slechts mag verwerken in opdracht van de voor de verwerking verantwoordelijke, of wanneer hij op grond van het recht van de Unie of het recht van de lidstaat tot de verwerking verplicht is.

1 bis.  Indien de verwerker degene is of wordt die de doeleinden, middelen of methoden voor de verwerking van persoonsgegevens bepaalt, of indien hij niet uitsluitend in opdracht van de voor de verwerking verantwoordelijke handelt, wordt hij beschouwd als een gezamenlijk voor de verwerking verantwoordelijke overeenkomstig artikel 20. [Am. 84]

Artikel 23

Documentering

1.  De lidstaten bepalen dat iedere voor de verwerking verantwoordelijke en iedere verwerker documentatie bijhoudt inzake alle verwerkingssystemen en ‑procedures die onder hun verantwoordelijkheid vallen.

2.  In de documentatie worden ten minste de volgende gegevens opgenomen:

a)  de naam en de contactgegevens van de voor de verwerking verantwoordelijke en de eventuele gemeenschappelijk voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker;

a bis)  de juridisch bindende overeenkomst, in geval van gezamenlijk voor de verwerking verantwoordelijken; de lijst met verwerkers en de door hen uitgevoerde activiteiten;

b)  de doeleinden van de verwerking;

b bis)  de onderdelen van de organisatie van de voor de verwerking verantwoordelijke of van de verwerker die belast zijn met de verwerking van persoonsgegevens voor een specifiek doeleinde;

b ter)  de beschrijving van de categorie of categorieën betrokkenen en van de gegevens of categorieën gegevens die op hen betrekking hebben;

c)  de ontvangers of categorieën ontvangers van de persoonsgegevens;

c bis)  in voorkomend geval informatie over het bestaan van profilering, van maatregelen op basis van profilering en van mechanismen om bezwaar te maken tegen profilering;

c ter)  begrijpelijke informatie over de logica die aan de geautomatiseerde gegevensverwerking ten grondslag ligt;

d)  het feit dat gegevens zijn doorgegeven naar een derde land of een internationale organisatie, met vermelding van de naam van dat derde land of internationale organisatie. en de rechtsgronden op basis waarvan de gegevens worden doorgegeven; een inhoudelijke toelichting wordt gegeven wanneer de doorgifte is gebaseerd op artikel 35 of artikel 36 van deze richtlijn;

d bis)  de termijnen waarbinnen de verschillende categorieën gegevens worden gewist;

d ter)  de resultaten van de verificaties van de in artikel 18, lid 1, bedoelde maatregelen;

d quater)  een aanwijzing betreffende de rechtsgrondslag van de verwerking waarvoor de gegevens bestemd zijn.

3.  De voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker stellen de alle documentatie desgevraagd ter beschikking van de toezichthoudende autoriteit. [Am. 85]

Artikel 24

Bijhouden van registratie

1.  De lidstaten zien erop toe dat een registratie wordt bijgehouden van ten minste de volgende verwerkingsactiviteiten: verzameling, wijziging, raadpleging, verstrekking, combinatie of wissing. Bij de registratie van raadpleging en verstrekking wordt met name het doel, de datum en het tijdstip van die handeling aangegeven en indien mogelijk de identiteit van de persoon die persoonsgegevens heeft geraadpleegd of verstrekt en de identiteit van de ontvangers van deze gegevens.

2.  De registratie wordt uitsluitend gebruikt om te controleren of de gegevensverwerking rechtmatig is, om interne controle uit te oefenen en om de integriteit en de beveiliging van de gegevens te waarborgen, of voor controles door de functionaris voor gegevensbescherming of de gegevensbeschermingsautoriteit.

2 bis.  De voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker stellen de registratie desgevraagd ter beschikking van de toezichthoudende autoriteit. [Am. 86]

Artikel 25

Verlening van medewerking aan de toezichthoudende autoriteit

1.  De lidstaten bepalen dat de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker desgevraagd medewerking verlenen aan de toezichthoudende autoriteit bij de uitoefening van haar taken, met name door haar alle de in artikel 46, lid 2, onder a) bedoelde informatie te verstrekken die zij voor de vervulling van en door haar taken nodig heeft toegang te verlenen zoals bepaald in artikel 46, lid 2, onder b).

2.  Wanneer de toezichthoudende autoriteit haar bevoegdheden uit hoofde van artikel 46, lid 1, onder a) en b), uitoefent, antwoorden de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker de toezichthoudende autoriteit binnen een redelijke, door de toezichthoudende autoriteit te bepalen termijn. Het antwoord omvat een beschrijving van de in aansluiting op de opmerkingen van de toezichthoudende autoriteit genomen maatregelen en behaalde resultaten. [Am. 87]

Artikel 25 bis

Privacyeffectbeoordeling

1.  De lidstaten bepalen dat, wanneer verwerkingen gezien hun aard, reikwijdte of doeleinden waarschijnlijk specifieke risico's inhouden voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen, de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker die namens de verwerking verantwoordelijke optreedt, alvorens nieuwe verwerkingen te verrichten of, in het geval van lopende verwerkingen, zo spoedig mogelijk, een beoordeling uitvoert van het effect van de beoogde of verwerkingssystemen en -procedures op de bescherming van persoonsgegevens.

2.  Met name de volgende verwerkingen kunnen de in lid 1 bedoelde specifieke risico's inhouden:

a)  de verwerking van persoonsgegevens in grote bestanden met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen;

b)  de verwerking van bijzondere categorieën persoonsgegevens als bedoeld in artikel 8, van persoonsgegevens met betrekking tot kinderen en biometrische gegevens en gegevens over de verblijfplaats met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen;

c)  een beoordeling van aspecten van de persoonlijkheid van een natuurlijke persoon om met name zijn gedrag te analyseren of te voorspellen, die is gebaseerd op geautomatiseerde verwerking en die waarschijnlijk maatregelen met zich meebrengt, waaraan voor die persoon rechtsgevolgen zijn verbonden of die hem in aanzienlijke mate treffen;

d)  de bewaking van openbaar toegankelijke ruimten, met name wanneer optisch-elektronische apparatuur (videobewaking) wordt gebruikt; of

e)  andere verwerkingen waarvoor op grond van artikel 26, lid 1, de toezichthoudende autoriteit moet worden geraadpleegd.

3.  De beoordeling bevat ten minste:

a)  een stelselmatige beschrijving van de beoogde verwerkingen;

b)  een beoordeling van de noodzaak en de evenredigheid van de verwerkingen met betrekking tot het doel;

c)  een beoordeling van de risico’s voor de rechten en vrijheden van betrokkenen en de maatregelen die worden beoogd om de risico’s te beperken en de omvang van de verwerkte persoonsgegevens;

d)  de beveiligingsmaatregelen en mechanismen die de bescherming van persoonsgegevens waarborgen en bewijs leveren voor naleving van de op grond van deze richtlijn vastgestelde bepalingen, met inachtneming van de rechten en gerechtvaardigde belangen van betrokkenen en andere betrokken personen;

e)  een algemene aanwijzing betreffende de termijnen waarbinnen de verschillende categorieën gegevens worden gewist;

f)  in voorkomend geval, een lijst van de voorgenomen doorgiften van gegevens naar een derde land of een internationale organisatie, met inbegrip van de vermelding van dat derde land of die internationale organisatie en, in geval van de in artikel 36, lid 2, bedoelde doorgiften, de documenten inzake de passende waarborgen.

4.  Indien de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker een functionaris voor gegevensbescherming heeft aangewezen, wordt deze betrokken bij de uitvoering van de effectbeoordelingen.

5.  De lidstaten bepalen dat de voor de verwerking verantwoordelijke een openbare raadpleging houdt over de beoogde verwerking, zonder afbreuk te doen aan de bescherming van het algemeen belang of de veiligheid van de verwerkingen.

6.  De beoordeling wordt in een gemakkelijk toegankelijke vorm aan het publiek ter beschikking gesteld, zonder afbreuk te doen aan de bescherming van het algemeen belang of de veiligheid van de verwerkingen.

7.  De Commissie is bevoegd om, na het Europees Comité voor gegevensbescherming om advies te hebben gevraagd, overeenkomstig artikel 56 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van de criteria en de voorwaarden voor verwerkingen die waarschijnlijk de in de leden 1 en 2 bedoelde specifieke risico’s inhouden, en van de vereisten voor de in lid 3 bedoelde beoordeling, met inbegrip van de voorwaarden voor uitbreidbaarheid en interne en externe toetsing. [Am. 88]

Artikel 26

Voorafgaande raadpleging van de toezichthoudende autoriteit

1.  De lidstaten zien erop toe dat de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker de toezichthoudende autoriteit raadpleegt voordat persoonsgegevens, die in een nieuw bestand zullen worden opgenomen, worden verwerkt, om ervoor te zorgen dat de beoogde verwerking voldoet aan de bepalingen van deze richtlijn en met name om de hieraan verbonden risico's voor de betrokkene te beperken, wanneer:

a)  bijzondere categorieën gegevens als bedoeld in artikel 8 worden verwerkt; een privacyeffectbeoordeling als bedoeld in artikel 25 bis aangeeft dat verwerkingen vanwege hun aard, hun reikwijdte en/of hun doeleinden waarschijnlijk grote specifieke risico’s met zich brengen; of

b)  de aard van de verwerking, in het bijzonder met gebruikmaking van nieuwe technologieën, mechanismen of procedures, anderszins specifieke risico’s met zich meebrengt voor de grondrechten en fundamentele vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder zijn recht op bescherming van persoonsgegevens de toezichthoudende autoriteit het nodig acht om vooraf tot raadpleging over te gaan over specifieke verwerkingen die naar hun aard, hun reikwijdte of hun doeleinden waarschijnlijk specifieke risico’s voor de rechten en vrijheden van betrokkenen met zich mee brengen.

1 bis.  Wanneer de toezichthoudende autoriteit overeenkomstig haar bevoegdheid vaststelt dat de voorgenomen verwerking niet aan de bepalingen van deze richtlijn voldoet, met name wanneer de risico’s onvoldoende zijn vastgesteld of beperkt, verbiedt zij de voorgenomen verwerking en doet zij passende voorstellen om alsnog aan deze richtlijn te voldoen.

2.  De lidstaten kunnen bepalen dat de toezichthoudende autoriteit, na raadpleging van het Europees Comité voor gegevensbescherming, een lijst opstelt van verwerkingen waarvoor overeenkomstig lid 1, onder b), voorafgaande raadpleging moet plaatsvinden.

2 bis.  De lidstaten bepalen dat de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker de toezichthoudende autoriteit de in artikel 25 bis bedoelde privacyeffectbeoordeling verstrekt en, op verzoek, alle andere informatie op grond waarvan de toezichthoudende autoriteit de conformiteit van de verwerking en met name de risico’s voor de bescherming van de persoonsgegevens van de betrokkene en de betrokken waarborgen kan beoordelen.

2 ter.  Wanneer de toezichthoudende autoriteit van mening is dat de voorgenomen verwerking niet aan de bepalingen van deze richtlijn voldoet, of dat de risico’s onvoldoende zijn vastgesteld of beperkt, doet zij passende voorstellen om alsnog aan deze richtlijn te voldoen.

2 quater.  De lidstaten kunnen de toezichthoudende autoriteit raadplegen bij de voorbereiding van een door het nationale parlement vast te stellen wettelijke maatregel of een op een dergelijke wettelijke maatregel gebaseerde maatregel die de aard van de verwerking bepaalt, teneinde ervoor te zorgen dat de voorgenomen verwerking aan deze richtlijn voldoet en met name de betrokken risico’s voor de betrokkenen te beperken. [Am. 89]

AFDELING 2

GEGEVENSBEVEILIGING

Artikel 27

Beveiliging van de verwerking

1.  De lidstaten bepalen dat de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker passende technische en organisatorische maatregelen treffen en procedures toepassen om, gelet op de risico’s die de verwerking en de aard van de te beschermen gegevens met zich meebrengen, een passend beveiligingsniveau te waarborgen, waarbij rekening wordt gehouden met de stand van de techniek en met de kosten van uitvoering van de maatregelen en procedures.

2.  Elke lidstaat bepaalt ten aanzien van de geautomatiseerde verwerking van gegevens dat de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker, na beoordeling van de risico’s, maatregelen treft om:

a)  te verhinderen dat onbevoegden toegang krijgen tot apparatuur voor de verwerking van persoonsgegevens (controle op de toegang tot de apparatuur);

b)  te voorkomen dat onbevoegden de gegevensdragers lezen, kopiëren, wijzigen of verwijderen (controle op de gegevensdragers);

c)  te verhinderen dat onbevoegden gegevens invoeren of opgeslagen persoonsgegevens inzien, wijzigen of verwijderen (opslagcontrole);

d)  te voorkomen dat onbevoegden de systemen voor geautomatiseerde gegevensverwerking gebruiken met behulp van datatransmissieapparatuur (gebruikerscontrole);

e)  ervoor te zorgen dat degenen die bevoegd zijn een systeem voor geautomatiseerde gegevensverwerking te gebruiken, uitsluitend toegang hebben tot de gegevens waarop hun toegangsbevoegdheid betrekking heeft (controle op de toegang tot de gegevens);

f)  ervoor te zorgen dat kan worden nagegaan en vastgesteld aan welke organen persoonsgegevens zijn of kunnen worden verstrekt of beschikbaar gesteld met behulp van datatransmissieapparatuur (transmissiecontrole);

g)  ervoor te zorgen dat later kan worden nagegaan en vastgesteld welke persoonsgegevens wanneer en door wie in een geautomatiseerd gegevensverwerkingssysteem zijn ingevoerd (invoercontrole);

h)  te voorkomen dat onbevoegden de persoonsgegevens lezen, kopiëren, wijzigen of verwijderen bij de doorgifte van persoonsgegevens of het vervoer van gegevensdragers (vervoerscontrole);

i)  ervoor te zorgen dat de geïnstalleerde systemen in geval van storing opnieuw ingezet kunnen worden (herstel);

j)  ervoor te zorgen dat de functies van het systeem werken, dat eventuele functionele storingen gesignaleerd worden (betrouwbaarheid) en dat opgeslagen persoonsgegevens niet door verkeerd functioneren van het systeem beschadigd kunnen worden (integriteit);

j bis) te waarborgen dat ingeval van verwerking van gevoelige persoonsgegevens overeenkomstig artikel 8 bijkomende veiligheidsmaatregelen getroffen zijn om te zorgen voor omgevingsbewustzijn over de risico's en voor de mogelijkheid om bijna real-time preventieve, corrigerende en beperkende maatregelen te treffen in geval van detectie van kwetsbare plekken of incidenten die een bedreiging kunnen vormen voor de gegevens.

2 bis.  De lidstaten bepalen dat verwerkers alleen kunnen worden aangewezen indien zij garanderen de vereiste technische en organisatorische maatregelen van lid 1 te treffen en de instructies van artikel 21, lid 2, onder a), te zullen opvolgen. De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de verwerker hieraan voldoet.

3.  De Commissie kan zo nodig uitvoeringshandelingen vaststellen om de in de leden 1 en 2 vastgestelde vereisten voor verschillende situaties vast te leggen, met name de normen voor versleuteling. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 57, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. [Am. 90]

Artikel 28

Melding van een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de toezichthoudende autoriteit

1.  De lidstaten bepalen dat de voor de verwerking verantwoordelijke in geval van een inbreuk in verband met persoonsgegevens deze inbreuk zonder onnodige vertraging meldt aan de toezichthoudende autoriteit, zo mogelijk niet later dan 24 uur nadat hij ervan kennis heeft gekregen. Wanneer de melding niet binnen 24 uur plaatsvindt er vertraging optreedt, doet de voor de verwerking verantwoordelijke desgevraagd de melding vergezeld gaan van een motivering.

2.  De verwerker waarschuwt en informeert de voor de verwerking verantwoordelijke onmiddellijk nadat hij kennis heeft gekregen zonder onnodige vertraging na de vaststelling van een inbreuk in verband met persoonsgegevens.

3.  De in lid 1 bedoelde melding bevat ten minste:

a)  een omschrijving van de aard van de inbreuk in verband met persoonsgegevens, waaronder de betrokken categorieën en aantallen betrokkenen en de categorieën en aantallen gegevensrecords;

b)  de vermelding van de identiteit en de contactgegevens van de in artikel 30 bedoelde functionaris voor gegevensbescherming of een ander contactpunt waar meer informatie kan worden verkregen;

c)  aanbevelingen voor maatregelen om de mogelijk nadelige gevolgen van de inbreuk in verband met persoonsgegevens te verminderen;

d)  een omschrijving van de mogelijke gevolgen van de inbreuk in verband met persoonsgegevens;

e)  een omschrijving van de maatregelen die de voor de verwerking verantwoordelijke voorstelt of heeft genomen om de inbreuk in verband met persoonsgegevens aan te pakken en de gevolgen ervan te beperken.

Indien niet alle informatie zonder onnodige vertraging kan worden verstrekt, kan de voor de verwerking verantwoordelijke de melding in een tweede fase completeren.

4.  De lidstaten bepalen dat de voor de verwerking verantwoordelijke alle inbreuken op persoonsgegevens documenteert, met inbegrip van de feiten omtrent de inbreuk, de gevolgen van de inbreuk en de corrigerende maatregelen die zijn genomen. Deze documentatie moet moeten afdoende zijn om de toezichthoudende autoriteit in staat te stellen om de naleving van dit artikel te controleren. De documentatie omvat uitsluitend de voor dat doel noodzakelijke informatie.

4 bis.  De toezichthoudende autoriteit houdt een openbaar register bij van alle soorten gemelde inbreuken.

5.  De Commissie is bevoegd om, na het Europees Comité voor gegevensbescherming om advies te hebben gevraagd, overeenkomstig artikel 56 gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere invulling van de criteria en de vereisten voor de vaststelling van de in de leden 1 en 2 bedoelde inbreuk in verband met persoonsgegevens en voor de specifieke omstandigheden waarin een voor de verwerking verantwoordelijke en een verwerker verplicht is zijn de inbreuk in verband met persoonsgegevens te melden.

6.  De Commissie kan het standaardformaat vaststellen voor deze melding aan de toezichthoudende autoriteit alsmede de op het meldingsvereiste toepasselijke procedures en de vorm en de modaliteiten van de in lid 4 bedoelde documentatie, met inbegrip van de termijnen voor het wissen van de daarin opgenomen informatie. De betrokken uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 57, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. [Am. 91]

Artikel 29

Melding van een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de betrokkene

1.  De lidstaten bepalen dat wanneer het waarschijnlijk is dat de inbreuk in verband met persoonsgegevens negatieve gevolgen voor de bescherming van de persoonsgegevens, of de persoonlijke levenssfeer, de rechten of de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene heeft, de voor de verwerking verantwoordelijke, na de in artikel 28 bedoelde melding, de betrokkene zonder onnodige vertraging over de inbreuk in verband met persoonsgegevens inlicht.

2.  De in lid 1 bedoelde mededeling aan de betrokkene is uitgebreid en in duidelijke en eenvoudige taal geschreven. Deze bevat een omschrijving van de aard van de inbreuk in verband met persoonsgegevens en ten minste de in artikel 28, lid 3, onder b) en in artikel 28, lid 3, onder b), c), en d), voorgeschreven informatie en aanbevelingen en informatie over de rechten van de betrokkenen, met inbegrip van het recht op beroep.

3.  Melding van een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de betrokkene is niet vereist wanneer de voor de verwerking verantwoordelijke tot voldoening van de toezichthoudende autoriteit aantoont dat hij passende technische beschermingsmaatregelen heeft genomen en dat deze maatregelen werden toegepast op de persoonsgegevens waarop de inbreuk in verband met persoonsgegevens betrekking heeft. Dergelijke technologische beschermingsmaatregelen moeten de gegevens onbegrijpelijk maken voor eenieder die geen recht op toegang daartoe heeft.

3 bis.  Onverminderd de verplichting van de voor de verwerking verantwoordelijke om de inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de betrokkene te melden, kan de toezichthoudende autoriteit, na de waarschijnlijkheid van negatieve gevolgen van de inbreuk te hebben overwogen, de voor de verwerking verantwoordelijke gelasten de inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de betrokkene te melden wanneer deze laatste dat nog niet heeft gedaan.

4.  De mededeling aan de betrokkene kan worden uitgesteld, of worden beperkt of achterwege gelaten om de redenen bedoeld in artikel 11, lid 4. [Am. 92]

AFDELING 3

FUNCTIONARIS VOOR GEGEVENSBESCHERMING

Artikel 30

Aanstelling van de functionaris voor gegevensbescherming

1.  De lidstaten bepalen dat de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker een functionaris voor gegevensbescherming aanwijzen.

2.  De functionaris voor gegevensbescherming wordt aangewezen op grond van zijn professionele kwaliteiten en, in het bijzonder, zijn deskundigheid op het gebied van de wetgeving en de praktijk inzake gegevensbescherming en zijn vermogen de in artikel 32 bedoelde taken te vervullen. Het vereiste niveau van deskundigheid wordt met name bepaald op grond van de uitgevoerde gegevensverwerking en de bescherming die door de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker verwerkte gegevens vereist is.

2 bis.  De lidstaten bepalen dat de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker ervoor zorgen dat alle andere beroepswerkzaamheden van de functionaris voor gegevensbescherming verenigbaar zijn met zijn taken en verplichtingen als functionaris voor gegevensbescherming en niet tot een belangenconflict leiden.

2 ter.  De functionaris voor gegevensbescherming wordt voor een termijn van ten minste vier jaar benoemd. De functionaris voor gegevensbescherming kan worden herbenoemd. Tijdens zijn ambtstermijn kan de functionaris voor gegevensbescherming alleen worden ontslagen wanneer hij niet langer voldoet aan de voorwaarden voor de uitvoering van zijn taken.

2 quater.  De lidstaten bepalen dat de betrokkene het recht heeft om contact op te nemen met de functionaris voor gegevensbescherming over alle aangelegenheden die te maken hebben met de verwerking van zijn persoonsgegevens.

3.  De functionaris voor gegevensbescherming kan worden aangewezen voor meer dan een entiteit, rekening houdende met de organisatiestructuur van de bevoegde autoriteit.

3 bis.  De lidstaten bepalen dat de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker de naam en de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming aan de toezichthoudende autoriteit en het publiek meedeelt. [Am. 93]

Artikel 31

Positie van de functionaris voor gegevensbescherming

1.  De lidstaten bepalen dat de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker ervoor zorgen dat de functionaris voor gegevensbescherming tijdig en naar behoren wordt betrokken bij alle aangelegenheden die betrekking hebben op de bescherming van persoonsgegevens.

2.  De voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker zorgen ervoor dat de functionaris voor gegevensbescherming de middelen krijgt om zijn plichten en taken uit hoofde van artikel 32 doeltreffend en onafhankelijk te vervullen en geen instructies ontvangt met betrekking tot de uitoefening van de taak.

2 bis.  De voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker ondersteunt de functionaris voor gegevensbescherming bij de vervulling van zijn taken en zorgt voor personeel, kantoren, uitrusting, regelmatige bijscholing en alle andere middelen die nodig zijn voor de vervulling van de in artikel 32 bedoelde plichten en taken, en om zijn professionele kennis op peil te houden. [Am. 94]

Artikel 32

Taken van de functionaris voor gegevensbescherming

De lidstaten bepalen dat de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker de functionaris voor gegevensbescherming ten minste de volgende taken opdragen:

a)  het bewust maken, informeren en adviseren van de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker over hun verplichtingen op grond van deze richtlijn, met name wat betreft technische en organisatorische maatregelen en procedures, en en het documenteren van deze activiteit en de ontvangen antwoorden;

b)  het toezicht houden op de uitvoering en toepassing van het beleid met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens, met inbegrip van de toewijzing van verantwoordelijkheden, de opleiding van het bij de verwerking betrokken personeel en de betreffende audits;

c)  het toezicht houden op de uitvoering en de toepassing van de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen, met name met betrekking tot de vereisten inzake privacy by design, privacy by default en gegevensbeveiliging en met betrekking tot het informeren van betrokkenen en hun verzoeken in het kader van de uitoefening van hun rechten uit hoofde van de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen;

d)  ervoor zorgen dat de in artikel 23 bedoelde documentatie wordt bijgehouden;

e)  het toezicht houden op de documentering en melding van inbreuken op persoonsgegevens overeenkomstig de artikelen 28 en 29;

f)  het toezicht houden op de uitvoering van de privacyeffectbeoordeling door de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker en op het verzoek aan de toezichthoudende autoriteit om voorafgaande raadpleging, voor zover daartoe op grond van artikel 26, lid 1, een verplichting bestaat;

g)  het nagaan van het gevolg dat aan verzoeken van de toezichthoudende autoriteit is gegeven en het, binnen de grenzen van de bevoegdheid van de functionaris voor gegevensbescherming, samenwerken met de toezichthoudende autoriteit op diens verzoek of op eigen initiatief van de functionaris voor gegevensbescherming;

h)  het optreden als contactpunt voor de toezichthoudende autoriteit voor aangelegenheden in verband met de verwerking en het, in voorkomend geval, op eigen initiatief van de functionaris voor gegevensbewerking raadplegen van de toezichthoudende autoriteit. [Am. 95]

HOOFDSTUK V

DOORGIFTE VAN PERSOONSGEGEVENS NAAR DERDE LANDEN OF INTERNATIONALE ORGANISATIES

Artikel 33

Algemene beginselen inzake doorgiften van persoonsgegevens

1.  De lidstaten bepalen dat de bevoegde autoriteiten persoonsgegevens die aan een verwerking worden onderworpen of die bestemd zijn om na doorgifte naar een derde land of naar een internationale organisatie te worden verwerkt, waaronder verdere doorgiften naar een ander derde land of een andere internationale organisatie, slechts mogen doorgeven indien:

a)  de betreffende doorgifte noodzakelijk is met het oog op de preventie, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van straffen; en alsmede

a bis)  de gegevens worden doorgegeven aan een voor de verwerking verantwoordelijke in een derde land of in een internationale organisatie die een bevoegde autoriteit is voor de doeleinden als vermeld in artikel 1, lid 1; alsmede

a ter)  de in dit hoofdstuk neergelegde voorwaarden door de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker worden nageleefd, met inbegrip van de voorwaarden voor doorgiften van persoonsgegevens door een derde land of een internationale organisatie aan een ander derde land of een andere internationale organisatie; alsmede

b)  de in dit hoofdstuk neergelegde overige krachtens deze richtlijn vastgestelde voorwaarden bepalingen door de voor de verwerking verantwoordelijke en de verwerker worden nageleefd. ; alsmede

b bis)  het niveau van de bescherming van persoonsgegevens van natuurlijke personen in de Unie dat met deze richtlijn wordt gewaarborgd, niet wordt aangetast; alsmede

b ter)  de Commissie overeenkomstig de voorwaarden en de procedure als bedoeld in artikel 34, heeft besloten dat het betreffende derde land of de betreffende internationale organisatie een passend beschermingsniveau biedt; of

b quater)  in een juridisch bindend instrument passende garanties voor de bescherming van de persoonsgegevens zijn geboden, als bedoeld in artikel 35.

2.  De lidstaten bepalen dat verdere doorgiften overeenkomstig lid 1 van dit artikel uitsluitend mogen plaatsvinden indien, in aanvulling op de in dat lid opgenomen voorwaarden:

a)  de verdere doorgifte noodzakelijk is voor hetzelfde specifieke doel als de oorspronkelijke doorgifte; alsmede

b)  de bevoegde autoriteit die de oorspronkelijke doorgifte heeft uitgevoerd, de verdere doorgifte goedkeurt. [Am. 96]

Artikel 34

Doorgiften op basis van een besluit waarbij het beschermingsniveau passend wordt verklaard

1.  De lidstaten bepalen dat een doorgifte van persoonsgegevens naar een derde land of een internationale organisatie kan plaatsvinden, wanneer de Commissie overeenkomstig artikel 41 van Verordening (EU) ..../2012 of overeenkomstig lid 3 van dit artikel heeft besloten dat het betrokken derde land, of een gebied of een verwerkingssector in dat derde land, of de betrokken internationale organisatie een passend beschermingsniveau waarborgt. Voor een dergelijke doorgifte is geen verdere specifieke toestemming nodig.

2.  Wanneer er geen overeenkomstig artikel 41 van Verordening (EU) ..../2012 vastgesteld besluit bestaat, beoordeelt de Commissie Bij de beoordeling van de vraag of er een passend beschermingsniveau is, waarbij zij houdt de Commissie rekening houdt met de volgende aspecten:

a)  de rechtsstaat, de relevante geldende algemene en sectorale wetgeving, onder meer inzake openbare veiligheid, defensie, nationale veiligheid en strafrecht, alsook de uitvoering van deze wetgeving en de de veiligheidsmaatregelen die in dat land of door die internationale organisatie worden nageleefd, precedenten in de rechtspraak, alsook het bestaan van effectieve en afdwingbare rechten, waaronder effectieve mogelijkheden voor betrokkenen om administratief beroep of beroep in rechte in te stellen, met name voor in de Unie wonende betrokkenen wier persoonsgegevens worden doorgegeven;

b)  het bestaan en de effectieve werking van een of meer onafhankelijke toezichthoudende autoriteiten in het betrokken land of de betrokken internationale organisatie, die belast zijn met het toezicht op de naleving van de gegevensbeschermingsregels, waaronder toereikende sanctiebevoegdheden, het bijstaan en het adviseren van betrokkenen bij de uitoefening van hun rechten en de samenwerking met de toezichthoudende autoriteiten van de Unie en de lidstaten; alsmede

c)  de internationale verbintenissen die het betrokken derde land of de betrokken internationale organisatie is aangegaan, met name juridisch bindende conventies of instrumenten met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens.

3.  De Commissie kan is bevoegd binnen de werkingssfeer van deze richtlijn bij besluit vaststellen, na het Europees Comité om advies te hebben gevraagd, overeenkomstig artikel 56 gedelegeerde handelingen vast te stellen om te besluiten dat een derde land, of een gebied of een verwerkingssector in dat derde land, of een internationale organisatie een passend beschermingsniveau in de zin van lid 2 waarborgt. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 57, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

4.  In de gedelegeerde uitvoeringshandeling worden het geografische en het sectorale toepassingsgebied vastgelegd en, in voorkomend geval, de in lid 2, onder b), genoemde toezichthoudende autoriteit vermeld.

4 bis.  De Commissie volgt doorlopend de ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de inachtneming van de in lid 2 genoemde aspecten in derde landen en bij internationale organisaties, in verband waarmee overeenkomstig lid 3 een gedelegeerde handeling is vastgesteld.

5.  De Commissie kan is bevoegd overeenkomstig artikel 56, binnen de werkingssfeer van deze richtlijn, bij besluit vaststellen gedelegeerde handelingen vast te stellen om te besluiten dat een derde land, of een gebied of een verwerkingssector in dat derde land, of een internationale organisatie geen passend beschermingsniveau in de zin van lid 2 waarborgt, met name in de gevallen waarin de relevante algemene en sectorale wetgeving die in het betrokken derde land of de betrokken internationale organisatie geldt, geen effectieve en afdwingbare rechten waarborgt, waaronder mogelijkheden voor betrokkenen om administratief beroep of beroep in rechte in te stellen, met name voor betrokkenen wier persoonsgegevens worden doorgegeven. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 57, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure of, in bijzonder spoedeisende omstandigheden voor het recht van natuurlijke personen op bescherming van hun persoonsgegevens, volgens de in artikel 57, lid 3, bedoelde procedure.

6.  De lidstaten zien erop toe dat wanneer de Commissie overeenkomstig lid 5 een besluit vaststelt, alle doorgiften van persoonsgegevens naar het betrokken derde land, of een gebied of een verwerkingssector in dat derde land, of de betrokken internationale organisatie worden verboden; dit besluit laat de doorgiften op grond van artikel 35, lid 1, of overeenkomstig artikel 36 onverlet. De Commissie pleegt ten gepaste tijde overleg met het derde land of de internationale organisatie ter verhelping van de situatie die voortvloeit uit het besluit dat overeenkomstig lid 5 is vastgesteld.

7.  De Commissie maakt in het Publicatieblad van de Europese Unie een lijst bekend van de derde landen, gebieden en verwerkingssectoren in derde landen en internationale organisaties waarvoor zij bij besluit heeft vastgesteld of er al dan niet een passend beschermingsniveau gewaarborgd is.

8.  De Commissie ziet toe op de toepassing van de in de leden 3 en 5 bedoelde uitvoeringshandelingen gedelegeerde handelingen. [Am. 97]

Artikel 35

Doorgiften op basis van passende garanties

1.  Wanneer de Commissie geen besluit overeenkomstig artikel 34 heeft vastgesteld, bepalen de lidstaten of indien zij bij besluit vaststelt dat een doorgifte derde land, een gebied of een verwerkingssector in een derde land, of een internationale organisatie geen passend beschermingsniveau in de zin van artikel 34, lid 5, waarborgt, kan een voor de verwerking verantwoordelijke of een verwerker geen persoonsgegevens naar een ontvanger in een derde land of een internationale organisatie kan plaatsvinden indien doorgeven, tenzij hij in een juridisch bindend instrument passende garanties voor de bescherming van de persoonsgegevens biedt.

a)  in een juridisch bindend instrument passende garanties voor de bescherming van de persoonsgegevens zijn geboden; of

b)  de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker alle omstandigheden in verband met de doorgifte van persoonsgegevens heeft beoordeeld en geconcludeerd heeft dat er passende waarborgen bestaan voor de bescherming van persoonsgegevens.

2.   . Het besluit tot doorgiften op grond van lid 1, onder b), moet worden vastgesteld door naar behoren bevoegd personeel. Deze doorgiften moeten worden gedocumenteerd en de documentatie moet op verzoek aan de behoeven voorafgaande goedkeuring van toezichthoudende autoriteit worden verstrekt. [Am. 98]

Artikel 36

Afwijkingen

1.  Wanneer de Commissie uit hoofde van artikel 34 lid 5 een besluit vaststelt dat er geen passend beschermingsniveau is, blijft doorgifte van persoonsgegevens aan het betrokken derde land, of aan de betrokken internationale organisatie achterwege, voorzover ook in het individuele geval de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene bij een doorgifteverbod prevaleren boven een bijzonder algemeen belang bij doorgifte van de gegevens.

2.  In afwijking van de artikelen 34 en 35 bepalen de lidstaten dat een doorgifte van persoonsgegevens naar een derde land of een internationale organisatie slechts kan plaatsvinden op voorwaarde dat:

a)  de doorgifte noodzakelijk is ter bescherming van een vitaal belang van de betrokkene of van een andere persoon; of

b)  de doorgifte noodzakelijk is ter vrijwaring van de rechtmatige belangen van de betrokkene, wanneer het recht van de lidstaat vanuit welke de doorgifte van persoonsgegevens plaatsvindt, aldus bepaalt; of

c)  de doorgifte van de gegevens van wezenlijk belang is ter voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging voor de openbare veiligheid van een lidstaat of een derde land; of

d)  de doorgifte in afzonderlijke gevallen noodzakelijk is met het oog op de preventie, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen; of

e)  de doorgifte in afzonderlijke gevallen noodzakelijk is voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte in verband met de preventie, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van een specifiek strafbaar feit of de tenuitvoerlegging van een specifieke straf.

2 bis.  Voor verwerking op grond van lid 2 is een in het Unierecht vastgelegde rechtsgrondslag, of een rechtsgrondslag vastgelegd in het recht waaraan de voor de verwerking verantwoordelijk onderworpen is, vereist; dat recht moet voldoen aan een doelstelling van algemeen belang of is noodzakelijk om de rechten en vrijheden van anderen te beschermen, eerbiedigt de wezenlijke inhoud van het recht op de bescherming van persoonsgegevens en staat in verhouding tot het nagestreefde rechtmatige doel.

2 ter.  Alle doorgiften van persoonsgegevens waartoe is besloten op basis van een uitzondering, zijn naar behoren gerechtvaardigd en beperkt tot het strikt noodzakelijke; massale, frequente doorgiften van persoonsgegevens zijn niet toegestaan.

2 quater.  Het besluit tot doorgiften op grond van lid 2 moet worden vastgesteld door naar behoren gemachtigd personeel. Deze doorgiften worden gedocumenteerd en de documentatie wordt desgevraagd ter beschikking gesteld van de toezichthoudende autoriteit, met inbegrip van de datum en tijd van doorgifte, informatie over de ontvangende autoriteit, de reden voor de doorgiften de doorgegeven gegevens zelf. [Am. 99]

Artikel 37

Specifieke voorwaarden voor de doorgifte van persoonsgegevens

De lidstaten bepalen dat de voor de verwerking verantwoordelijke de ontvanger van de persoonsgegevens inlicht over eventuele beperkingen voor de verwerking en alle redelijke maatregelen neemt om te waarborgen dat deze beperkingen worden nageleefd. De voor de verwerking verantwoordelijke licht de ontvanger van de persoonsgegevens tevens in als die gegevens worden bijgewerkt, gerectificeerd of gewist, waarbij de ontvanger die kennisgeving op dezelfde manier verwerkt als bij een nieuwe doorgifte. [Am. 100]

Artikel 38

Internationale samenwerking voor de bescherming van persoonsgegevens

1.  Ten aanzien van derde landen en internationale organisaties nemen de Commissie en de lidstaten de nodige maatregelen om:

a)  procedures voor effectieve internationale samenwerking te ontwikkelen, zodat de handhaving van het recht inzake de bescherming van persoonsgegevens wordt vergemakkelijkt gewaarborgd; [Am. 101]

b)  internationale wederzijdse bijstand te bieden bij de handhaving van het recht inzake de bescherming van persoonsgegevens, onder andere door kennisgeving, doorverwijzing van klachten, bijstand in onderzoeken en uitwisseling van informatie, voor zover passende garanties voor de bescherming van persoonsgegevens en andere grondrechten en fundamentele vrijheden bestaan;

c)  belanghebbenden bij besprekingen en activiteiten te betrekken om de internationale samenwerking bij de handhaving van het recht inzake de bescherming van persoonsgegevens te bevorderen;

d)  het uitwisselen en het documenteren van het recht en de praktijken inzake de bescherming van persoonsgegevens te bevorderen;

d bis)  opheldering te verschaffen en overleg te plegen over geschillen met derde landen inzake jurisdictie. [Am. 102]

2.  Met het oog op de toepassing van lid 1 neemt de Commissie de nodige maatregelen om de betrekkingen met derde landen of internationale organisaties, en met name hun toezichthoudende autoriteiten, te bevorderen, wanneer zij overeenkomstig artikel 34, lid 3, bij besluit heeft vastgesteld dat zij een passend beschermingsniveau waarborgen.

Artikel 38 bis

Verslag van de Commissie

Op gezette tijden dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van de artikelen 33 tot en met 38. Het eerste verslag wordt uiterlijk vier jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn ingediend. Daartoe kan de Commissie bij de lidstaten en de toezichthoudende autoriteiten informatie opvragen die onverwijld wordt toegezonden. Het verslag wordt openbaar gemaakt. [Am. 103]

HOOFDSTUK VI

ONAFHANKELIJKE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEITEN

AFDELING 1

ONAFHANKELIJKHEID

Artikel 39

Toezichthoudende autoriteit

1.  Elke lidstaat bepaalt dat één of meer overheidsinstanties worden belast met het toezicht op de toepassing van de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen en een bijdrage leveren aan de uniforme toepassing ervan in de hele Unie, teneinde de grondrechten en fundamentele vrijheden van natuurlijke personen in verband met de verwerking van hun persoonsgegevens te beschermen en het vrije verkeer van persoonsgegevens binnen de Unie te vergemakkelijken. Daartoe werken de toezichthoudende autoriteiten samen met elkaar en met de Commissie.

2.  De lidstaten kunnen bepalen dat de toezichthoudende autoriteiten die in de lidstaten overeenkomstig Verordening (EU) …./2014 zijn opgericht, verantwoordelijk zijn voor de taken van de toezichthoudende autoriteit die overeenkomstig lid 1 van dit artikel moet worden aangewezen.

3.  Wanneer er in een lidstaat meer dan één toezichthoudende autoriteit is opgericht, wijst die lidstaat de toezichthoudende autoriteit aan die optreedt als enig contactpunt voor de effectieve deelname van die autoriteiten aan het Europees Comité voor gegevensbescherming.

Artikel 40

Onafhankelijkheid

1.  De lidstaten zien erop toe dat de toezichthoudende autoriteit bij de uitvoering van haar taken en de uitoefening van haar bevoegdheden volledig onafhankelijk optreedt, niettegenstaande de bepalingen van hoofdstuk VII van deze richtlijn inzake samenwerking. [Am. 104]

2.  Elke lidstaat ziet erop toe dat de leden van de toezichthoudende autoriteit bij de uitvoering van hun taken instructies vragen noch aanvaarden van wie dan ook, en volledige onafhankelijkheid en onpartijdigheid betrachten. [Am. 105]

3.  De leden van de toezichthoudende autoriteit onthouden zich van alle handelingen die onverenigbaar zijn met hun taken en verrichten gedurende hun ambtstermijn geen andere al dan niet bezoldigde beroepswerkzaamheden.

4.  Na afloop van hun ambtstermijn betrachten de leden van de toezichthoudende autoriteit bij het aanvaarden van functies en voordelen eerlijkheid en kiesheid.

5.  Elke lidstaat ziet erop toe dat de toezichthoudende autoriteit kan beschikken over passende menselijke, technische en financiële middelen, en de lokalen en infrastructuur die nodig zijn om haar taken en bevoegdheden, waaronder die in het kader van wederzijdse bijstand, samenwerking en actieve deelname aan het Europees Comité voor gegevensbescherming, effectief uit te voeren en uit te oefenen.

6.  Elke lidstaat ziet erop toe dat de toezichthoudende autoriteit haar eigen personeelsleden heeft, die door het hoofd van de toezichthoudende autoriteit worden benoemd en onder zijn leiding staan.

7.  De lidstaten zien erop toe dat het financieel toezicht op de toezichthoudende autoriteit haar onafhankelijkheid niet in het gedrang brengt. De lidstaten zien erop toe dat de toezichthoudende autoriteit over een eigen jaarlijkse begroting beschikt. De begroting wordt openbaar gemaakt.

Artikel 41

Algemene voorwaarden voor de leden van de toezichthoudende autoriteit

1.  De lidstaten bepalen dat de leden van de toezichthoudende autoriteit ofwel door het parlement ofwel door de regering van de betrokken lidstaat worden benoemd.

2.  De leden worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en die kunnen aantonen dat zij beschikken over de nodige ervaring en vaardigheden voor de uitvoering van hun taken.

3.  De ambtsvervulling eindigt bij het verstrijken van de ambtstermijn, bij ontslag of bij ontslag ambtshalve, zulks met inachtneming van lid 5.

4.  Een lid kan door een bevoegde nationale gerechtelijke instantie van zijn ambt worden ontheven of van zijn recht op pensioen of andere in de plaats daarvan komende voordelen vervallen worden verklaard, indien hij niet langer voldoet aan de voorwaarden voor de uitvoering van de taken of op ernstige wijze is tekortgeschoten.

5.  Een lid waarvan de ambtstermijn verstrijkt of dat ontslag neemt, blijft zijn of haar taken uitvoeren totdat een nieuw lid is benoemd.

Artikel 42

Oprichting van de toezichthoudende autoriteit

Elke lidstaat bepaalt bij wet:

a)  de oprichting en het statuut van de toezichthoudende autoriteit overeenkomstig de artikelen 39 en 40;

b)  de kwalificaties, de ervaring en de vaardigheden die nodig zijn om de taken van de leden van de toezichthoudende autoriteit uit te voeren;

c)  de voorschriften en de procedures voor de benoeming van de leden van de toezichthoudende autoriteit, alsook de voorschriften in verband met handelingen en activiteiten die met de taken van het ambt onverenigbaar zijn;

d)  de ambtstermijn van de leden van de toezichthoudende autoriteit, die minstens vier jaar bedraagt, behoudens voor de eerste ambtstermijn na de inwerkingtreding van deze richtlijn, die korter kan zijn;

e)  of de leden van de toezichthoudende autoriteit opnieuw kunnen worden benoemd;

f)  het statuut en de gemeenschappelijke voorwaarden in verband met de taken van de leden en de personeelsleden van de toezichthoudende autoriteit;

g)  de voorschriften en de procedures voor de beëindiging van de ambtsvervulling van de leden van de toezichthoudende autoriteit, onder meer in het geval dat zij niet langer voldoen aan de voorwaarden voor de uitvoering van hun taken of op ernstige wijze zijn tekortgeschoten.

Artikel 43

Beroepsgeheim

De lidstaten bepalen dat voor de leden en de personeelsleden van de toezichthoudende autoriteit ten aanzien van de vertrouwelijke informatie die hun bekend is geworden bij de uitvoering van hun officiële taken ter kennis is gekomen, waarvan zij zich kwijten met onafhankelijkheid en transparantie zoals vastgesteld in deze richtlijn, zowel tijdens hun ambtstermijn als daarna en in overeenstemming met het nationale recht en praktijken, het beroepsgeheim geldt. [Am. 106]

AFDELING 2

TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

Artikel 44

Competentie

1.  De lidstaten bepalen dat elke toezichthoudende autoriteit op het grondgebied van haar lidstaat bevoegd is de taken uit te voeren en de bevoegdheden uitoefent uit te oefenen die haar krachtens deze richtlijn zijn toegekend. [Am. 107]

2.  De lidstaten bepalen dat de toezichthoudende autoriteit niet bevoegd is om toe te zien op verwerkingen door gerechtelijke instanties in het kader van hun gerechtelijke taken.

Artikel 45

Taken

1.  De lidstaten bepalen dat de toezichthoudende autoriteit:

a)  toeziet op de toepassing van de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen en de omzettingsmaatregelen daarvan, en de toepassing waarborgt;

b)  kennis neemt van klachten van betrokkenen of van een vereniging die overeenkomstig artikel 50 betrokkenen vertegenwoordigt na daartoe naar behoren door hen te zijn gemachtigd, de aangelegenheid onderzoekt in de mate waarin dat nodig is en de betrokkene of de vereniging binnen een redelijke termijn in kennis stelt van de vooruitgang en het resultaat van de klacht, met name of verder onderzoek of coördinatie met een andere toezichthoudende autoriteit nodig is;

c)  overeenkomstig artikel 14 de rechtmatigheid controleert van de gegevensverwerking en de betrokkene binnen een redelijke termijn informeert over het resultaat van de verificatie of van de redenen waarom de verificatie niet werd verricht;

d)  wederzijdse bijstand biedt aan andere toezichthoudende autoriteiten en zorgt voor de conformiteit in de toepassing en de handhaving van de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen;

e)  onderzoeken, inspecties en audits verricht hetzij op eigen initiatief, hetzij op basis van een klacht of op verzoek van een andere toezichthoudende autoriteit, en de betrokkene, als die een klacht heeft ingediend, binnen een redelijke termijn in kennis stelt van het resultaat van de onderzoeken;

f)  de relevante ontwikkelingen volgt voor zover deze de bescherming van persoonsgegevens beïnvloeden, met name de ontwikkeling van de informatie- en communicatietechnologieën;

g)  door de instellingen en organen van de lidstaat wordt geraadpleegd over wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen in verband met de bescherming van de rechten en vrijheden van natuurlijke personen inzake de verwerking van persoonsgegevens;

h)  over verwerkingen overeenkomstig artikel 26 wordt geraadpleegd;

i)  deelneemt aan de activiteiten van het Europees Comité voor gegevensbescherming.

2.  Elke toezichthoudende autoriteit geeft voorlichting aan het brede publiek over de risico's, de regels, de garanties en de rechten in verband met de verwerking van persoonsgegevens. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan specifiek op kinderen gerichte activiteiten.

3.  De toezichthoudende autoriteit adviseert op verzoek elke betrokkene bij de uitoefening van zijn rechten uit hoofde van krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen en werkt daartoe, indien nodig, samen met de toezichthoudende autoriteiten van andere lidstaten.

4.  Voor de in lid 1, onder b), bedoelde klachten stelt de toezichthoudende autoriteit een klachtenformulier ter beschikking, dat elektronisch kan worden ingevuld, zonder dat andere communicatiemiddelen worden uitgesloten.

5.  De lidstaten bepalen dat aan het optreden van de toezichthoudende autoriteit geen kosten zijn verbonden voor de betrokkene.

6.  Wanneer verzoeken vexatoir kennelijk buitensporig zijn, met name door hun repetitieve karakter, kan de toezichthoudende autoriteit een billijke vergoeding in rekening brengen. of ervoor opteren om de door de betrokkene Een dergelijke vergoeding mag niet hoger zijn dan de kosten van het nemen van de gevraagde maatregelen niet te nemen. De bewijslast met betrekking tot het vexatoire kennelijk buitensporige karakter van het verzoek rust op de toezichthoudende autoriteit. [Am. 108]

Artikel 46

Bevoegdheden

1.  De lidstaten bepalen dat elke toezichthoudende autoriteit met name kan beschikken over de bevoegdheid heeft om:

a)  onderzoeksbevoegdheden, zoals het recht van toegang tot gegevens die voorwerp van verwerking zijn, en bevoegdheden om alle inlichtingen in te winnen die voor de uitoefening van haar toezichtstaak noodzakelijk zijn; de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker in kennis te stellen van een vermeende inbreuk op de voorschriften inzake de verwerking van persoonsgegevens en, indien nodig, de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker te gelasten die inbreuk met nader bepaalde maatregelen ongedaan te maken, teneinde de bescherming van de betrokkene te verbeteren;

b)  effectieve bevoegdheden om in te grijpen, zoals de bevoegdheid om voorafgaand aan de uitvoering van de verwerking advies uit te brengen en te zorgen voor een passende bekendmaking van het advies, of de bevoegdheid om gegevens te laten afschermen, wissen of vernietigen, een verwerking voorlopig of definitief te verbieden, de voor de verwerking verantwoordelijke te waarschuwen of te berispen, of de nationale parlementen of andere politieke instellingen in te schakelen; de voor de verwerking verantwoordelijke opdracht te gelasten aan de verzoeken van de betrokkene tot uitoefening van zijn rechten uit hoofde van deze richtlijn te voldoen, waaronder de in de artikelen 12 tot en met 17 bedoelde rechten, wanneer dergelijke verzoeken in strijd met die bepalingen zijn afgewezen;

c)  de bevoegdheid om in rechte op te treden in geval van inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, of om die inbreuken onder de aandacht van de gerechtelijke instanties te brengen. de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker te gelasten informatie overeenkomstig artikel 10,leden 1 en 2, en de artikelen 11, 28 en 29 te verstrekken;

d)  erop toe te zien dat de in artikel 26 bedoelde voorafgaande raadplegingen worden nageleefd;

e)  de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker te waarschuwen of te berispen;

f)  de rectificatie, wissing of vernietiging van alle gegevens te gelasten indien deze in strijd met de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen verwerkt zijn, en te gelasten dat van dergelijke handelingen mededeling wordt gedaan aan derden aan wie de gegevens verstrekt zijn;

g)  een tijdelijk of definitief verwerkingsverbod op te leggen;

h)  gegevensstromen naar een ontvanger in een derde land of naar een internationale organisatie op te schorten;

i)  nationale parlementen, de regering of andere overheidsinstanties evenals het publiek over dergelijke kwesties te informeren.

2.  Elke toezichthoudende autoriteit kan op grond van haar onderzoeksbevoegdheid van de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker verlangen dat zij:

a)  toegang krijgt tot alle persoonsgegevens en alle informatie die zij nodig heeft voor de uitvoering van haar toezichthoudende taken;

b)  overeenkomstig het nationale recht toegang verlenen tot alle gebouwen en terreinen van de voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker, met inbegrip van alle installaties en middelen voor gegevensverwerking, wanneer er een redelijke grond bestaat om aan te nemen dat er in strijd met deze richtlijn een activiteit wordt verricht, onverminderd de voorwaarde dat de rechter toestemming moet verlenen indien dit volgens het nationale recht vereist is.

3.  Onverminderd het bepaalde in artikel 43 bepalen de lidstaten dat geen aanvullende geheimhoudingsplichten worden vastgesteld op verzoek van de toezichthoudende autoriteiten.

4.  De lidstaten kunnen bepalen dat een aanvullend veiligheidsonderzoek overeenkomstig het nationale recht vereist is voor de toegang tot informatie die als EU CONFIDENTIAL of hoger is gerubriceerd. Indien volgens het recht van de lidstaat van de toezichthoudende autoriteit geen aanvullend veiligheidsonderzoek vereist is, wordt dit door alle andere lidstaten aanvaard.

5.  Elke toezichthoudende autoriteit heeft de bevoegdheid om inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen onder de aandacht van de gerechtelijke instanties te brengen en om in rechte op te treden en een vordering in te stellen bij een bevoegde gerechtelijke instantie overeenkomstig artikel 53, lid 2.

6.  Elke toezichthoudende autoriteit heeft de bevoegdheid om sancties op te leggen in verband met administratieve overtredingen. [Am. 109]

Artikel 46 bis

Melding van inbreuken

1.  De lidstaten bepalen dat de toezichthoudende autoriteiten de richtsnoeren in acht nemen die het Europees Comité voor gegevensbescherming overeenkomstig artikel 66, lid 4 ter van Verordening (EU) ..../2014 verstrekt, en effectieve mechanismen invoeren om vertrouwelijke verslaggeving over inbreuken op deze richtlijn te bevorderen.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten mechanismen invoeren om vertrouwelijke verslaggeving over inbreuken op deze richtlijn te bevorderen. [Am. 110]

Artikel 47

Activiteitenverslag

De lidstaten bepalen dat elke toezichthoudende autoriteit jaarlijks ten minste elke twee jaar een verslag over haar activiteiten opstelt. Het verslag wordt ter beschikking gesteld van het publiek, het betreffende parlement, de Commissie en het Europees Comité voor gegevensbescherming. Het bevat informatie over de mate waarin bevoegde autoriteiten zich binnen hun jurisdictie toegang hebben verschaft tot gegevens in handen van particuliere partijen, ten behoeve van onderzoek naar of vervolging van strafbare feiten. [Am. 111]

HOOFDSTUK VII

SAMENWERKING

Artikel 48

Wederzijdse bijstand

1.  De lidstaten bepalen dat de toezichthoudende autoriteiten elkaar relevante informatie en wederzijdse bijstand verstrekken om deze richtlijn op een conforme manier ten uitvoer te leggen en toe te passen, en maatregelen nemen om effectief met elkaar samen te werken. De wederzijdse bijstand bestrijkt met name verzoeken om informatie en toezichtsmaatregelen, zoals verzoeken om voorafgaande raadplegingen, inspecties en onderzoeken te verrichten.

2.  De lidstaten bepalen dat een toezichthoudende autoriteit alle passende maatregelen neemt die nodig zijn om het verzoek van een andere toezichthoudende autoriteit te beantwoorden. Bij deze maatregelen kan het met name gaan om de toezending van relevante informatie of de handhavingsmaatregelen die zijn genomen om verwerkingen die in strijd met deze richtlijn plaatsvinden, onverwijld en uiterlijk binnen één maand na de ontvangst van het verzoek te doen staken of te verbieden.

2 bis.  Het verzoek om bijstand bevat alle nodige informatie, waaronder het doel van en de redenen voor het verzoek. De uitgewisselde informatie wordt alleen gebruikt voor de aangelegenheid waarvoor om die informatie verzocht is.

2 ter.  Een toezichthoudende autoriteit tot wie een verzoek om bijstand is gericht, kan dit verzoek slechts afwijzen, indien:

a)  het niet bevoegd is om het verzoek te behandelen; of

b)  het verzoek onverenigbaar is met de bepalingen van deze richtlijn.

3.  De toezichthoudende autoriteit waaraan het verzoek is gericht, informeert de verzoekende toezichthoudende autoriteit over de resultaten of, in voorkomend geval, de vooruitgang of de maatregelen die zijn genomen om aan het verzoek van de verzoekende toezichthoudende autoriteit te voldoen.

3 bis.  De toezichthoudende autoriteiten verstrekken de door andere toezichthoudende autoriteiten gevraagde informatie elektronisch en op de kortst mogelijke termijn, met gebruikmaking van een standaardformulier.

3 ter.  De maatregelen die na een verzoek om wederzijdse bijstand worden genomen, zijn kosteloos. [Am. 112]

Artikel 48 bis

Gezamenlijk optreden

1.  De lidstaten bepalen dat de toezichthoudende autoriteiten ter versterking van samenwerking en wederzijdse bijstand, gezamenlijke handhavingsmaatregelen kunnen nemen en andere gezamenlijke activiteiten kunnen uitvoeren, waarbij aangewezen leden of personeel van toezichthoudende autoriteiten van andere lidstaten deelnemen aan activiteiten op het grondgebied van een lidstaat.

2.  De lidstaten bepalen dat in gevallen waarin een verwerking betrekking heeft op betrokkenen in een andere lidstaat of andere lidstaten de bevoegde toezichthoudende autoriteit kan worden uitgenodigd deel te nemen aan de gezamenlijke maatregelen. De bevoegde toezichthoudende autoriteit kan de toezichthoudende autoriteit van elk van die lidstaten uitnodigen tot deelname aan de respectieve gezamenlijke maatregelen en in gevallen waarin zijzelf wordt uitgenodigd, beantwoordt zij onverwijld het verzoek van een toezichthoudende autoriteit om daaraan deel te nemen.

3.  De lidstaten stellen de praktische aspecten van specifieke samenwerkingsmaatregelen vast. [Am. 113]

Artikel 49

Taken van het Europees Comité voor gegevensbescherming

1.  Binnen de werkingssfeer van deze richtlijn voert het Europees Comité voor gegevensbescherming dat bij Verordening (EG) …./2012 2014 is opgericht, de volgende taken in verband met verwerking uit:

a)  adviseren van de Commissie instellingen van de Unie over aangelegenheden in verband met de bescherming van persoonsgegevens in de Unie, waaronder alle voorgestelde wijzigingen van deze richtlijn;

b)  onderzoeken van, op verzoek van de Commissiehet Europees Parlement, de Raad of op eigen initiatief of op dat van één van zijn leden, van alle kwesties in verband met de toepassing van de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen en opstellen van richtsnoeren, aanbevelingen en beste praktijken voor de toezichthoudende autoriteiten, teneinde te bevorderen dat deze bepalingen conform worden toegepast, met inbegrip van de uitoefening van handhavingsbevoegdheden;

c)  evalueren van de praktische toepassing van de onder b) bedoelde richtsnoeren, aanbevelingen en beste praktijken en hierover regelmatig verslag uitbrengen bij de Commissie;

d)  voor de Commissie een advies uitbrengen over het beschermingsniveau in derde landen of internationale organisaties;

e)  bevorderen van samenwerking en effectieve bilaterale en multilaterale uitwisseling van informatie en praktijken tussen de toezichthoudende autoriteiten, met inbegrip van de coördinatie van gezamenlijke maatregelen en andere gezamenlijke activiteiten, wanneer het daar op verzoek van een of meer toezichthoudende autoriteiten toe besluit;

f)  bevorderen van gemeenschappelijke opleidingsprogramma's en vergemakkelijken van uitwisselingen van personeelsleden tussen de toezichthoudende autoriteiten, alsook, in voorkomend geval, met de toezichthoudende autoriteiten van derde landen of van internationale organisaties;

g)  bevorderen van de uitwisseling van kennis en documentatie met de toezichthoudende autoriteiten op het gebied van gegevensbescherming wereldwijd, over onder meer het recht en praktijken op het gebied van gegevensbescherming;

g bis)  advies uitbrengen aan de Commissie bij de voorbereiding van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen uit hoofde van deze richtlijn.

2.  Wanneer het Europees Parlement, de Raad of de Commissie het Europees Comité voor gegevensbescherming om advies vraagt, kan zij een termijn bepalen waarbinnen het gevraagde advies moet worden uitgebracht, met inachtneming van de spoedeisendheid van de aangelegenheid.

3.  Het Europees Comité voor gegevensbescherming zendt zijn adviezen, richtsnoeren, aanbevelingen en beste praktijken toe aan de Commissie en aan het in artikel 57, lid 1, bedoelde comité en maakt deze bekend.

4.  De Commissie informeert het Europees Comité voor gegevensbescherming over de maatregelen die zij naar aanleiding van de adviezen, richtsnoeren, aanbevelingen en beste praktijken van het Europees Comité voor gegevensbescherming heeft genomen. [Am. 114]

HOOFDSTUK VIII

BEROEP, AANSPRAKELIJKHEID EN SANCTIES

Artikel 50

Recht een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit

1.  Onverminderd andere mogelijkheden van administratief beroep of beroep in rechte, bepalen de lidstaten dat iedere betrokkene het recht heeft een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit in een lidstaat, indien hij van mening is dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens niet aan de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen voldoet.

2.  De lidstaten bepalen dat alle organen, organisaties of verenigingen die de bescherming van de rechten en belangen van betrokkenen in verband met de bescherming van hun persoonsgegevens tot doel hebben die handelen in het algemeen belang en die op geldige wijze volgens het recht van een lidstaat zijn opgericht, het recht hebben namens een of meer betrokkenen een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit in een lidstaat, indien zij van mening zijn dat de rechten van betrokkenen uit hoofde van deze richtlijn geschonden zijn als gevolg van de verwerking van persoonsgegevens. De organisatie of vereniging moet daartoe naar behoren door de betrokkene(n) gemachtigd zijn. [Am. 115]

3.  De lidstaten bepalen dat alle in lid 2 bedoelde organen, organisaties of verenigingen, onafhankelijk van een klacht van een betrokkene, het recht hebben een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit in een lidstaat, indien zij van mening zijn dat er een inbreuk in verband met persoonsgegevens heeft plaatsgevonden.

Artikel 51

Recht een beroep in rechte in te stellen tegen een toezichthoudende autoriteit

1.  De lidstaten bepalen dat er een iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon het recht bestaat heeft een beroep in rechte in te stellen tegen de besluiten van een toezichthoudende autoriteit die hem betreffen.

2.  De lidstaten bepalen dat iedere betrokkene heeft het recht heeft een beroep in rechte in te stellen teneinde de toezichthoudende autoriteit te verplichten aan een klacht gevolg te geven, wanneer er geen besluit is genomen dat nodig is voor de bescherming van zijn rechten of wanneer de toezichthoudende autoriteit hem of haar niet overeenkomstig artikel 45, lid 1, onder b), binnen drie maanden in kennis heeft gesteld van de voortgang van de behandeling van de klacht of van het resultaat daarvan.

3.  De lidstaten bepalen dat een vordering tegen een toezichthoudende autoriteit wordt ingesteld bij de gerechtelijke instanties van de lidstaat waar de toezichthoudende autoriteit gevestigd is.

3 bis.  De lidstaten zien erop toe dat de definitieve beslissingen van de gerechtelijke instanties in de zin van dit artikel ten uitvoer worden gelegd. [Am. 116]

Artikel 52

Recht een beroep in rechte in te stellen tegen een voor de verwerking verantwoordelijke of een verwerker

1.  Onverminderd andere mogelijkheden van administratief beroep, waaronder het recht een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit, bepalen de lidstaten dat iedere natuurlijke persoon het recht heeft een beroep in rechte in te stellen, indien hij van mening is dat zijn rechten uit hoofde van krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen geschonden zijn als gevolg van een verwerking van zijn persoonsgegevens die niet aan die bepalingen voldoet.

1 bis.  De lidstaten zien erop toe dat de definitieve beslissingen van de gerechtelijke instanties in de zin van dit artikel ten uitvoer worden gelegd. [Am. 117]

Artikel 53

Gemeenschappelijke voorschriften voor beroepen in rechte

1.  De lidstaten bepalen dat alle in artikel 50, lid 2, bedoelde organen, organisaties of verenigingen het recht hebben de in de artikelen 51, en 52 en 54 bedoelde rechten namens uit te oefenen indien zij daartoe door één of meer betrokkenen uit te oefenen zijn gemachtigd. [Am. 118]

2.  De lidstaten bepalen dat elke toezichthoudende autoriteit heeft het recht heeft in rechte op te treden en een vordering in te stellen bij een gerechtelijke instantie om de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen te doen naleven of om de conformiteit van de bescherming van persoonsgegevens in de Unie te garanderen. [Am. 119]

3.  De lidstaten zien erop toe dat hun nationale recht voorziet in rechtsgedingen waarbij snel maatregelen kunnen worden getroffen, met inbegrip van voorlopige maatregelen, om de vermeende inbreuk te doen eindigen en om te verhinderen dat de betrokken belangen verder worden geschaad.

Artikel 54

Aansprakelijkheid en het recht op vergoeding

1.  De lidstaten bepalen dat eenieder die schade, waaronder immateriële schade, heeft geleden ten gevolge van een onrechtmatige verwerking of van een daad die onverenigbaar is met de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen het recht heeft van de voor de verwerking verantwoordelijke vergoeding van de geleden schade te verkrijgen vorderen. [Am. 120]

2.  Wanneer meer dan één voor de verwerking verantwoordelijke of verwerker bij de verwerking betrokken is, zijn alle voor de verwerking verantwoordelijken en verwerkers hoofdelijk gehouden tot volledige vergoeding van de schade.

3.  De voor de verwerking verantwoordelijke of de verwerker kan geheel of gedeeltelijk worden ontheven van deze aansprakelijkheid, indien hij of zij bewijst dat de schade hem niet kan worden toegerekend.

Artikel 55

Sancties

De lidstaten stellen de sanctieregeling vast die van toepassing is op schendingen van de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen en treffen alle maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat deze ten uitvoer wordt gelegd. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

HOOFDSTUK VIIIbis

Doorgifte van persoonsgegevens aan derden

Artikel 55 bis

Doorgifte van persoonsgegevens aan andere autoriteiten of particuliere instanties in de Unie

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de voor de verwerking verantwoordelijke of de in zijn opdracht handelende verwerker geen persoonsgegevens doorgeeft aan natuurlijke personen of rechtspersonen die niet onderworpen zijn aan de bepalingen van deze richtlijn, tenzij:

a)  de doorgifte in overeenstemming is met het recht van de Unie of het recht van de lidstaat; alsmede

b)  de ontvanger gevestigd is in een lidstaat van de Europese Unie; alsmede

c)  geen gerechtvaardigde specifieke belangen van de betrokkene zich tegen doorgifte verzetten; alsmede

d)  de doorgifte in een specifiek geval voor de voor de verwerking verantwoordelijke noodzakelijk is voor:

i)  de uitvoering van zijn rechtmatig toegewezen taak; of

ii)  het voorkomen van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid; of

iii)  het voorkomen van ernstige schending van de rechten van personen.

2.  De voor de verwerking verantwoordelijke informeert de ontvanger over het doel waarvoor de persoonsgegevens uitsluitend verwerkt mogen worden.

3.  De voor de verwerking verantwoordelijke informeert de toezichthoudende autoriteit over deze doorgiften.

4.  De voor de verwerking verantwoordelijke informeert de ontvanger over beperkingen voor de verwerking en ziet erop toe dat deze beperkingen in acht worden genomen. [Am. 121]

HOOFDSTUK IX

GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN UITVOERINGSHANDELINGEN

Artikel 56

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden.

2.  De in artikel 25 bis, lid 7, artikel 28, lid 5, artikel 34, lid 3, en artikel 34, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor een onbepaalde periode vanaf tijd met ingang van de datum waarop deze richtlijn in werking treedt.

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 25 bis, lid 7, artikel 28, lid 5, artikel 34, lid 3, en artikel 34, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

5.  Een overeenkomstig artikel 25 bis, lid 7, artikel 28, lid 5, artikel 34, lid 3, en artikel 34, lid 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee zes maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de die termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee zes maanden verlengd. [Am. 122]

Artikel 56 bis

Uiterste termijn voor de vaststelling van gedelegeerde handelingen

De Commissie stelt uiterlijk [zes maanden vóór de in artikel 62, lid 1, genoemde datum] de gedelegeerde handelingen als bedoeld in artikel 25 bis, lid 7, en artikel 28, lid 5, vast. De Commissie kan de uiterste termijn als bedoeld in dit lid met zes maanden verlengen. [Am. 123]

Artikel 57

Comitéprocedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 van die verordening, van toepassing. [Am. 124]

HOOFDSTUK X

SLOTBEPALINGEN

Artikel 58

Intrekkingen

1.  Kaderbesluit 2008/977/JBZ wordt ingetrokken.

2.  Verwijzingen naar het in lid 1 bedoelde ingetrokken kaderbesluit gelden als verwijzingen naar deze richtlijn.

Artikel 59

Verhouding met reeds vastgestelde besluiten van de Unie inzake justitiële samenwerking in strafzaken en politiële samenwerking

De specifieke bepalingen ter bescherming van persoonsgegevens in verband met de verwerking van die gegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, die zijn opgenomen in besluiten van de Unie die voorafgaand aan de vaststelling van deze richtlijn zijn vastgesteld en die de verwerking van persoonsgegevens tussen lidstaten onderling en de toegang van door de lidstaten aangewezen autoriteiten tot op grond van de Verdragen opgerichte en onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende informatiesystemen regelen, blijven ongewijzigd.

Artikel 60

Verhouding met reeds gesloten internationale overeenkomsten inzake justitiële samenwerking in strafzaken en politiële samenwerking

De internationale overeenkomsten die door de lidstaten voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze richtlijn zijn gesloten, worden indien nodig binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn gewijzigd.

Artikel 61

Evaluatie

1.  De Commissie evalueert, na het Europees Comité voor gegevensbescherming om een advies te hebben verzocht, de toepassing en de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. De coördinatie van de Commissie vindt in nauwe samenwerking met de lidstaten plaats en omvat aangekondigde en onaangekondigde bezoeken. Het Europees Parlement en de Raad worden gedurende het hele proces op de hoogte gehouden en krijgen toegang tot de relevante documenten.

2.  De Commissie gaat herziet binnen drie twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn na of de andere besluiten die de Europese Unie in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen heeft vastgesteld, en met name de in artikel 59 bedoelde door de Unie vastgestelde besluiten, aan deze richtlijn moeten worden aangepast en dient in voorkomend geval de nodige passende voorstellen in om deze besluiten te wijzigen teneinde een conforme aanpak consistente en uniforme rechtsregels met betrekking tot de verwerking van de bescherming van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, binnen de werkingssfeer van deze richtlijn te waarborgen.

2 bis.  De Commissie dient binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn een passend voorstel in voor de herziening van het rechtskader dat van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens door instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de Unie met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, teneinde consistente en uniforme rechtsregels met betrekking tot het grondrecht op de bescherming van persoonsgegevens in de Unie te waarborgen.

3.  De Commissie brengt op gezette tijden verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de evaluatie en de toetsing van deze richtlijn overeenkomstig lid 1. Het eerste verslag wordt uiterlijk vier jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn ingediend. De volgende verslagen worden om de vier jaar ingediend. De Commissie dient indien nodig passende voorstellen in om deze richtlijn te wijzigen en de andere rechtsinstrumenten aan te passen. Het verslag wordt openbaar gemaakt. [Am. 125]

Artikel 62

Tenuitvoerlegging

1.  De lidstaten dienen uiterlijk op ...(13) de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Zij passen die bepalingen toe vanaf ...*.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 63

Inwerkingtreding en toepassing

Deze richtlijn treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 64

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ...,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

(1) PB C 192 van 30.6.2012, blz. 7.
(2) PB C 192 van 30 juni 2012, blz. 7.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 12 maart 2014.
(4)Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).
(5)Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60).
(6) Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
(7)Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(8)Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (PB L 335 van 17.12.2011, blz. 1).
(9)PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.
(10)PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.
(11)PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.
(12) PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.
(13) Twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.


Tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim ***I
PDF 625kWORD 320k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over de tenuitvoerlegging van de wetgeving op het gebied van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (herschikking) (COM(2013)0410 – C7-0171/2013 – 2013/0186(COD))
P7_TA(2014)0220A7-0095/2014

(Gewone wetgevingsprocedure: herschikking)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0410),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 100, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0171/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door het Maltese parlement, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 december 2013(1),

–  na raadpleging van het Comité van de Regio's,

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten(2),

–  gezien de brief van 28 november 2013 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie vervoer en toerisme overeenkomstig artikel 87, lid 3, van zijn Reglement,

–  gezien de artikelen 87 en 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A7-0095/2014),

A.  overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, geen andere materiële wijzigingen bevat dan die welke als zodanig zijn aangegeven in het voorstel, en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de vorige besluiten samen met die materiële wijzigingen, het voorstel een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten inhoudt, zonder enige wijziging van de inhoud;

1.  neemt het hierna uiteengezette standpunt in eerste lezing aan met inachtneming van de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad inzake de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (herschikking)

P7_TC1-COD(2013)0186


(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie , en met name artikel 100, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie(3),

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(4),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(5),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(6),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Verordening (EG) nr. 549/2004 van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim ("de kaderverordening")(7), Verordening (EG) nr. 550/2004 van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim ("de luchtvaartnavigatiedienstenverordening")(8), Verordening (EG) nr. 551/2004 van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim ("de luchtruimverordening")(9) en Verordening (EG) nr. 552/2004 van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeheer ("de interoperabiliteitsverordening")(10) zijn grondig gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking te worden overgegaan.

(2)  De verwezenlijking van het gemeenschappelijke vervoersbeleid vergt een efficiënt luchtvervoerssysteem dat een veilige en reguliere uitvoering van luchtvervoersdiensten mogelijk maakt, waardoor het vrije verkeer van goederen, personen en diensten wordt bevorderd. [Am. 1]

(3)  Met de goedkeuring door het Europees Parlement en de Raad van het eerste pakket wetgeving betreffende het gemeenschappelijk Europees luchtruim, namelijk Verordening (EG) nr. 549/2004, Verordening (EG) nr. 550/2004, Verordening (EG) nr. 551/2004 van en Verordening (EG) nr. 552/2004 is een solide rechtsgrondslag gelegd voor een naadloos, interoperabel en veilig systeem voor luchtverkeersbeheer (Air Traffic Management — ATM). De vaststelling van het tweede pakket, namelijk Verordening (EG) nr. 1070/2009, heeft het initiatief voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim verder versterkt door de invoering van de concepten "prestatieregeling" en "netwerkbeheerder", teneinde de prestaties van het Europees systeem voor luchtverkeersbeheer te verbeteren.

(4)  In artikel 1 van het in 1944 te Chicago ondertekende Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart erkennen de verdragsluitende staten dat "elke staat de volledige en uitsluitende soevereiniteit heeft over het luchtruim boven zijn grondgebied". De lidstaten van de Unie oefenen in het kader van die soevereiniteit hun publieke bevoegdheden uit bij het verlenen van luchtverkeersleidingsdiensten, conform de geldende internationale verdragen.

(5)  Om het gemeenschappelijke vervoersbeleid ten uitvoer te kunnen leggen, is een efficiënt systeem voor luchtvervoer nodig dat het mogelijk maakt de luchtvervoersdiensten op veilige, regelmatige en duurzame wijze uit te voeren, de capaciteit te optimaliseren en het vrije verkeer van goederen, personen en diensten te vergemakkelijken.

(5 bis)  Om te voorkomen dat de verwachte toename van het luchtverkeer tot congestie van het Europese luchtruim leidt of deze vergroot, met alle kosten van dien op economisch, milieu- en veiligheidsgebied, moet een einde worden gemaakt aan de versnippering van dit luchtruim en moet aldus deze verordening zo snel mogelijk ten uitvoer worden gelegd. [Am. 2]

(5 ter)  De uitvoering van het gemeenschappelijk Europees luchtruim zou een positieve rol moeten spelen op het gebied van groei, werkgelegenheid en concurrentievermogen in Europa, met name door de vraag naar hooggekwalificeerde banen te stimuleren. [Am. 3]

(6)  Bij de gelijktijdige inspanningen gericht op het aanscherpen van de normen inzake luchtvervoersveiligheid en op het verbeteren van de totale prestatie van het luchtverkeersbeheer en de luchtvaartnavigatiediensten voor het algemene luchtvervoer in Europa, dient rekening te worden gehouden met de menselijke factor. Vandaar dat er, naast de lidstaten de invoering van zogenaamde "just culture"-beginselen, ook relevante prestatie-indicatoren dienen te overwegen worden opgenomen in de prestatieregeling van de wetgeving inzake het gemeenschappelijk Europees luchtruim. [Am. 4]

(7)  De lidstaten hebben een algemene verklaring betreffende militaire vraagstukken in verband met het gemeenschappelijk Europees luchtruim aangenomen(11). Volgens deze verklaring moeten de lidstaten de civiel-militaire samenwerking versterken en, indien en voorzover dat door alle betrokken lidstaten noodzakelijk wordt geacht, de samenwerking tussen hun strijdkrachten in alle aangelegenheden op het gebied van luchtverkeersbeheer bevorderen om het flexibele gebruik van het luchtruim te bevorderen. [Am. 5]

(8)  Het nemen van besluiten met betrekking tot de inhoud en de reikwijdte of de uitvoering van militaire operaties en trainingen behoort niet tot de bevoegdheid die overeenkomstig artikel 100, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Unie is verleend.

(9)  De lidstaten hebben, zij het elk in verschillende mate, hun nationale verleners van luchtvaartnavigatiediensten gereorganiseerd door hen een grotere mate van autonomie en meer vrijheid te schenken om diensten te verlenen. Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat er een goed functionerende gemeenschappelijke markt bestaat voor die diensten die kunnen worden verleend onder marktvoorwaarden en dat voldaan is aan de minimumeisen uit hoofde van het openbaar belang voor die diensten die als natuurlijke monopolies worden beschouwd onder de huidige technologische omstandigheden.

(10)  Om te garanderen dat het toezicht op de dienstverlening in heel Europa op correcte en consequente en onafhankelijke wijze plaatsvindt, moeten de nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten de garantie op voldoende onafhankelijkheid en de nodige middelen krijgen, zowel op financieel vlak als op het vlak van personeel. Deze onafhankelijkheid mag deze instanties er niet van weerhouden hun taken binnen een administratief kader uit te oefenen. [Am. 6]

(11)  De nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten spelen een belangrijke rol bij de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim en. De Commissie moet en het Europees luchtvaartagentschap (EAA) moeten bijgevolg hun onderlinge samenwerking vergemakkelijken om hen op die manier in staat te stellen beste praktijken uit te wisselen en een gemeenschappelijke aanpak te ontwikkelen, onder meer door verhoogde samenwerking op regionaal niveau, door te zorgen voor een platform voor dergelijke uitwisselingen. Deze samenwerking moet op regelmatige basis gebeuren. [Am. 7]

(12)  Met het oog op de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim moeten de sociale partners moeten beter worden geïnformeerd en geraadpleegd over alle maatregelen die belangrijke sociale gevolgen hebben. Ook moet op het niveau van de Unie het comité voor de sectoriële dialoog, opgericht bij Besluit 98/500/EG(12), worden geraadpleegd. [Am. 8]

(13)  De verlening van communicatie-, navigatie- en surveillancediensten en van meteorologische diensten, diensten voor het inrichten van het luchtruim en luchtvaartinlichtingendiensten, dient te samen met diensten die gegevens formatteren en aan het algemeen luchtvaartverkeer verstrekken, kan worden georganiseerd onder marktvoorwaarden, met inachtneming van de bijzondere kenmerken van deze diensten, en onder handhaving van, terwijl een hoog veiligheidsniveau zeker wordt gesteld en de klimaateffecten worden verminderd. [Am. 9]

(14)  Bij de verlening van gelijkwaardige luchtvaartnavigatiediensten mag geen onderscheid worden gemaakt tussen luchtruimgebruikers.

(15)  De gemeenschappelijke projecten, die bedoeld zijn om luchtruimgebruikers en/of verleners van luchtvaartnavigatiediensten te helpen bij het verbeteren van de gemeenschappelijke infrastructuur voor luchtvaartnavigatie, het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten en het gebruik van het luchtruim, en met name projecten die nodig kunnen zijn voor de tenuitvoerlegging van het masterplan inzake luchtverkeersbeheer,zoals bekrachtigd bij Besluit 2009/320/EG(13) van de Raad, overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 219/2007 van de Raad, mogen geen afbreuk doen aan reeds bestaande projecten met soortgelijke doelstellingen waartoe door één of meerdere lidstaten is besloten. De bepalingen betreffende de financiering van de uitvoering van de gemeenschappelijke projecten mogen niet vooruitlopen op de manier waarop deze gemeenschappelijke projecten worden opgezet. De Commissie mag voorstellen indienen om financiering, zoals financiering in het kader van trans-Europese netwerken de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, Horizon 2020 of financiering afkomstig van de Europese Investeringsbank, aan te wenden om gemeenschappelijke projecten te ondersteunen, met name om de uitvoering van het SESAR-programma te bespoedigen, binnen het meerjarig financieel kader. Onverminderd de toegang tot die financiering, moeten de lidstaten zelf kunnen beslissen hoe ze de inkomsten uit de veiling van de emissierechten voor de luchtvaart uit hoofde van de regeling voor emissiehandel gebruiken en mogen ze zelf bepalen of een deel van dergelijke inkomsten wordt aangewend om gemeenschappelijke projecten te financieren op het niveau van functionele luchtruimblokken. Voor zover mogelijk moet er in algemene projecten naar worden gestreefd dat er in elke lidstaat een reeks interoperabele basiscapaciteiten beschikbaar is. [Am. 10]

(15 bis)  Tenzij er specifieke mechanismen worden opgezet, kunnen investeringen voor projecten in de lucht en op de grond die betrekking hebben op het masterplan inzake luchtverkeersbeheer op ongecontroleerde wijze plaatsvinden, waardoor het effectief toepassen van SESAR-technologieën vertraging kan oplopen. [Am. 11]

(16)  Het concept van een netwerkbeheerder speelt een centrale rol in de verbetering van de prestaties van het luchtverkeersbeheer op netwerkniveau omdat het ervoor zorgt dat bepaalde diensten, die het beste op netwerkniveau worden verleend, inderdaad op dat niveau worden verleend. Om luchtvaartcrisissen gemakkelijker te kunnen beheersen, wordt de coördinatie van de crisismaatregelen te nemen maatregelen om deze te voorkomen en erop te reageren, toevertrouwd aan de netwerkbeheerder. Het is in dit verband de verantwoordelijkheid van de Commissie om te waarborgen dat er geen belangenconflict ontstaat tussen de verlening van gecentraliseerde diensten en de rol van het prestatiebeoordelingsorgaan. [Am. 12]

(17)  De Commissie is ervan overtuigd dat veilig en efficiënt gebruik van het luchtruim alleen mogelijk is via nauwe samenwerking tussen civiele en militaire luchtruimgebruikers, hoofdzakelijk op basis van het concept van flexibele luchtruimgebruik en effectieve civiel-militaire samenwerking, zoals tot stand gebracht door de ICAO. Zij benadrukt dat het belangrijk is de samenwerking tussen civiele en militaire luchtruimgebruikers te verbeteren om het flexibele gebruik van het luchtruim te bevorderen. [Am. 13]

(18)  De nauwkeurigheid van de informatie over de status van het luchtruim en over specifieke luchtverkeerssituaties en de tijdige verspreiding van deze informatie onder civiele en militaire luchtverkeersleiders heeft een direct effect op de veiligheid en efficiëntie van de activiteiten en moet de voorspelbaarheid ervan verbeteren. Tijdige toegang tot actuele informatie over de status van het luchtruim is van essentieel belang voor alle partijen die profijt willen trekken van luchtruimstructuren die ter beschikking worden gesteld als zij hun vliegplannen indienen of opnieuw indienen. [Am. 14]

(19)  Het aanbieden van moderne, volledige, kwalitatieve en tijdige luchtvaartinlichtingen heeft een grote impact op de veiligheid en het vergemakkelijken van toegang tot het luchtruim van de Unie en op het vrije verkeer binnen dat luchtruim. Vertrekkende van het masterplan inzake luchtverkeersbeheer moet de Unie het initiatief nemen om deze sector, in samenwerking met de netwerkbeheerder, te moderniseren en te garanderen dat de gebruikers deze gegevens kunnen raadplegen via één openbaar toegangspunt, met een moderne, gebruikersvriendelijke en gevalideerde geïntegreerde briefing.

(20)  Om rekening te houden met de wijzigingen die zijn aangebracht in Verordeningen (EG) nr. 1108/2009 en (EG) nr. 1070/2009 moet, overeenkomstig artikel 65 bis van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart(14), de inhoud van deze verordening in overeenstemming worden gebracht met die van Verordening (EG) nr. 216/2008.

(21)  Bovendien moeten de technische bijzonderheden van Verordeningen (EG) nr. 549/2004, (EG) nr. 550/2004, (EG) nr. 551/2004 en (EG) nr. 552/2004, die in 2004 en 2009 zijn overeengekomen, worden geactualiseerd en moeten technische wijzigingen worden aangebracht om rekening te houden met de vooruitgang.

(22)  De geografische werkingssfeer van deze verordening, namelijk de NAT-regio van de ICAO, moet worden gewijzigd om rekening te houden met de bestaande en geplande dienstverleningsregelingen en met de noodzaak om te zorgen voor samenhang bij de toepassing van de regels op de verleners van luchtvaartnavigatiediensten en luchtruimgebruikers die actief zijn in dat gebied. [Am. 15]

(23)  Gezien de rol van de netwerkbeheerder als operationele organisatie en de lopende hervorming van Eurocontrol, moet de netwerkbeheerder verder worden ontwikkeld tot een sectorgeleid partnerschap.

(24)  Het concept van functionele luchtruimblokken, dat ontworpen is om de samenwerking tussen verleners van luchtvaartnavigatiediensten te versterken, is een belangrijk instrument om de prestaties van het Europese luchtverkeersbeheersysteem te verbeteren. Om dit instrument verder uit te bouwen, aan te vullen moeten verleners van luchtvaartnavigatiediensten vrijelijk aan prestatiegerichte sectoriële partnerschappen kunnen deelnemen, die de functionele luchtruimblokken meer prestatiegericht worden gemaakt, op basis van sectoriële partnerschappen, en moet de sector een grotere vrijheid krijgen om de blokken te wijzigen teneinde de prestatiedoelen te bereiken en, indien mogelijk, overtreffen kunnen overlappen. [Am. 16]

(25)  De functionele luchtruimblokken moeten op flexibele wijze functioneren. Ze moeten dienstverleners in heel Europa samenbrengen, zodat ze profijt kunnen trekken van elkaars sterke punten. Deze flexibiliteit moet het mogelijk maken om synergieën tussen dienstverleners tot stand te brengen, ongeacht hun geografische locatie of nationaliteit, en – in het streven naar prestatieverbeteringen - om variabele dienstverleningsformaten te gebruiken.

(26)  Om de klantgerichtheid van verleners van luchtvaartnavigatiediensten te versterken en luchtruimgebruikers sterker te laten wegen op de besluiten die op hen van toepassing zijn, moeten de belanghebbenden effectiever worden geraadpleegd en betrokken bij belangrijke operationele beslissingen van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten. [Am. 17]

(27)  De prestatieregeling is een belangrijk instrument voor de economische regulering van het luchtverkeersbeheer; de kwaliteit en onafhankelijkheid van de besluiten in het kader van deze regeling moeten dan ook worden behouden en waar mogelijk versterkt.

(28)  Om rekening te kunnen houden met technische of operationele ontwikkelingen moet de bevoegdheid om besluiten vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd; zij kan deze bevoegdheid met name uitoefenen door bijlagen te wijzigen of door de bepalingen inzake netwerkbeheer en de prestatieregeling aan te vullen, door de entiteit te selecteren die verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van het masterplan inzake luchtverkeersbeheer (uitrolbeheerder) en de verantwoordelijkheden hiervan te definiëren. De inhoud en strekking van elke delegatie wordt nader omschreven in de desbetreffende artikelen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad. [Am. 18]

(29)  Als de Commissie de lijst van onder het netwerkbeheer vallende diensten uitbreidt, dient zij de belanghebbenden uit de sector en de sociale partners te raadplegen. [Am. 19]

(30)  Om uniforme voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te garanderen, met name wat betreft de uitoefening van de bevoegdheden van de nationale instanties luchtvaartautoriteiten, de verlening van ondersteunende diensten op exclusieve basis door een dienstverlener of groepen dienstverleners, corrigerende maatregelen om de overeenstemming met EU-wijde en bijbehorende lokale prestatiedoelen te waarborgen, de toetsing van de naleving van het heffingenstelsel, het beheer en de vaststelling van gemeenschappelijke projecten voor netwerkgerelateerde functies, de functionele luchtruimblokken, de voorwaarden voor de betrokkenheid van belanghebbenden bij belangrijke operationele beslissingen van verleners van luchtvaartnavigatiediensten, de toegang tot en bescherming van gegevens, elektronische luchtvaartinlichtingen en de technologische ontwikkeling en interoperabiliteit van het luchtverkeersbeheer, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden verleend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(15). [Am. 20]

(31)  Wat betreft de uitvoeringsbesluiten die krachtens deze verordening worden vastgesteld, moet overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 gebruik worden gemaakt van algemene uitvoeringsbesluiten.

(32)  Voor de vaststelling van uitvoeringsbesluiten van individuele strekking moet de raadplegingsprocedure worden gebruikt.

(33)  De sancties die de lidstaten vaststellen voor de overtredingen van deze verordening door gebruikers van het luchtruim en dienstverleners dienen doeltreffend en proportioneel te zijn en een ontmoedigende werking te hebben.

(34)  In voorkomend geval dient de aankoop van dergelijke diensten dient, al naargelang van toepassing, plaats te vinden overeenkomstig Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten(16) en Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten(17). Voorts dient ook rekening te worden gehouden met de richtsnoeren die zijn uiteengezet in Interpretatieve mededeling 2006/C179/02 van de Commissie over de Gemeenschapswetgeving die van toepassing is op het plaatsen van opdrachten die niet of slechts gedeeltelijk onder de richtlijnen inzake overheidsopdrachten vallen(18), voor zover van toepassing. [Am. 21]

(35)  De ministeriële verklaring over Op 2 december 1987 hebben het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk in Londen regelingen getroffen voor nauwere samenwerking inzake het gebruik van de luchthaven van Gibraltar, die in Cordoba op 18 september 2006 (de "ministeriële in de vorm van een gezamenlijke verklaring") tijdens de eerste ministersbijeenkomst van het Forum voor dialoog over Gibraltar werd overeengekomen, vervangt de gemeenschappelijke verklaring over het vliegveld die in Londen op 2 december 1987 werd opgesteld, en volledige naleving van die verklaring wordt geacht volledige naleving van de verklaring van 1987 te zijn. van de ministers van Buitenlandse Zaken van beide landen. De regelingen zijn nog niet toegepast. [Am. 22]

(36)  Deze verordening is in de context van en krachtens de ministeriële verklaring in al zijn onderdelen van toepassing op de luchthaven van Gibraltar. Onverminderd deze ministeriële verklaring zijn de toepassing op de luchthaven van Gibraltar en alle maatregelen in verband met de implementatie van die verklaring volledig in overeenstemming met de verklaring en alle bepalingen daarvan. [Am. 23]

(37)  Aangezien de doelstelling van deze verordening, te weten de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim, wegens het transnationale karakter ervan niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter op het niveau van de Unie tot stand kan worden gebracht, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

1.  In deze verordening zijn regels vastgesteld voor de totstandbrenging en goede werking van het gemeenschappelijk Europees luchtruim, om de huidige veiligheidsnormen voor luchtvervoer aan te scherpen, bij te dragen tot de duurzame ontwikkeling van het luchtvervoerssysteem, bijvoorbeeld door de klimaateffecten te verminderen, en de algemene prestaties van het systeem voor luchtverkeersbeveiligings- en luchtvaartnavigatiediensten voor het algemene luchtverkeer in Europa te verbeteren, teneinde tegemoet te komen aan de behoeften van alle luchtruimgebruikers. Het gemeenschappelijk Europees luchtruim omvat een samenhangend pan-Europees netwerk van routes dat, afhankelijk van specifieke regelingen met de buurlanden, ook derde landen omvat, een luchtruim dat op geïntegreerde wijze kan worden geëxploiteerd, netwerkbeheer en luchtverkeersbeheersystemen die alleen gebaseerd zijn op veiligheid, efficiëntie en interoperabiliteit, ten behoeve van alle luchtruimgebruikers. [Am. 24]

2.  De toepassing van deze verordening laat de soevereiniteit van de lidstaten over hun luchtruim onverlet, alsmede de behoeften van de lidstaten inzake openbare orde, openbare veiligheid en defensieaangelegenheden, zoals vermeld in artikel 35. Deze verordening heeft geen betrekking op militaire operaties en trainingen.

3.  De toepassing van deze verordening laat de rechten en plichten van de lidstaten die voortvloeien uit het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart van 1944 (het "Verdrag van Chicago") onverlet. In deze context heeft deze verordening tot doel om, op de gebieden waarop ze van toepassing is, de lidstaten te helpen bij het nakomen van hun verplichtingen op grond van het Verdrag van Chicago, door een basis te verschaffen voor een gemeenschappelijke interpretatie en een uniforme uitvoering van de bepalingen daarvan, en door ervoor te zorgen dat die bepalingen in deze verordening en de uitvoeringsvoorschriften naar behoren in aanmerking worden genomen.

4.  Deze verordening is van toepassing op het luchtruim in de EUR-, AFI- en NAT- regio en AFI-regio's van ICAO waar lidstaten verantwoordelijk zijn voor de verlening van luchtverkeersdiensten overeenkomstig deze verordening. De lidstaten kunnen deze verordening ook toepassen op het luchtruim dat in andere ICAO-gebieden onder hun verantwoordelijkheid valt, mits zij de Commissie en de overige lidstaten daarvan in kennis stellen. [Am. 25]

5.  De toepassing van deze verordening op de luchthaven van Gibraltar laat de respectieve rechtsopvattingen van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende het geschil de polemiek inzake de soevereiniteit over het grondgebied waarop de luchthaven is gelegen is, onverlet. [Am. 26]

5 bis.  De toepassing van deze verordening op de luchthaven van Gibraltar wordt opgeschort totdat de regelingen van de gezamenlijke verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk van 2 december 1987 van toepassing worden. De regeringen van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk zullen de Raad van die datum in kennis stellen. [Am. 27]

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

1.  "luchtverkeersleidingsdienst": een dienst die wordt verricht teneinde:

a)  botsingen te voorkomen

—  tussen luchtvaartuigen en

—  tussen luchtvaartuigen en hindernissen op dat deel van het luchtvaartterrein dat is bedoeld voor het opstijgen, landen en taxiën met luchtvaartuigen, en

b)  een geordende luchtverkeersstroom tot stand te brengen en te handhaven;

2.  "plaatselijke verkeersleiding": luchtverkeersleidingsdienst voor luchtvaartterreinverkeer;

3.  "luchtvaartinlichtingendienst": een binnen het vastgestelde bestreken gebied opgerichte dienst die verantwoordelijk is voor het verstrekken van luchtvaartinlichtingen en gegevens die nodig zijn voor de veiligheid, regelmaat en efficiency van luchtvaartnavigatie;

4.  "luchtvaartnavigatiediensten": luchtverkeersleidingsdiensten; communicatie-, navigatie- en surveillancediensten; meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie, en luchtvaartinlichtingendiensten;

5.  "verleners van luchtvaartnavigatiediensten": de openbare of particuliere entiteiten die luchtvaartnavigatiediensten voor het algemene luchtverkeer verlenen;

6.  "luchtruimblok": een deel van het luchtruim met vastgestelde afmetingen, in ruimte en tijd, waarbinnen luchtvaartnavigatiediensten worden verleend;

7.  "luchtruimbeheer": een plannings dienst met als belangrijkste doel een maximale benutting van het beschikbare luchtruim door dynamische time-sharing en, bij gelegenheid, opsplitsing van het luchtruim tussen verschillende categorieën luchtruimgebruikers op basis van kortetermijnbehoeften en een strategische functie die samenhangt met de inrichting van het luchtruim; [Am. 28]

8.  "luchtruimgebruikers": exploitanten van luchtvaartuigen die als algemeen luchtverkeer opereren;

9.  "regeling van luchtverkeersstromen": een dienst die tot doel heeft bij te dragen tot een veilige, ordelijke en vlotte doorstroming van het luchtverkeer door ervoor te zorgen dat de luchtverkeersleidingscapaciteit optimaal wordt benut en dat het verkeersvolume verenigbaar is met de door de betrokken luchtverkeersdienstverleners verklaarde capaciteit;

10.  "luchtverkeersbeheer": de verzameling van diensten in de lucht en op de grond (luchtverkeersdiensten, luchtruimbeheer en de regeling van de luchtverkeersstromen) die nodig zijn om de veiligheid en de doeltreffendheid van de vliegtuigbewegingen in alle fasen te waarborgen;

11.  "luchtverkeersdiensten": vluchtinlichtingendiensten, alarmeringsdiensten, adviesdiensten voor het luchtverkeer en luchtverkeersleiding (algemene luchtverkeersleiding, naderingsluchtverkeersleiding en plaatselijke luchtverkeersleiding);

12.  "algemene luchtverkeersleiding": luchtverkeersleiding voor gecontroleerde vluchten in een luchtruimblok controlegebied [Am. 29];

13.  "naderingsluchtverkeersleiding": luchtverkeersleiding voor aankomende of vertrekkende gecontroleerde vluchten;

14.  "masterplan inzake luchtverkeersbeheer": het plan dat wordt goedgekeurd bij Besluit 2009/320/EG van de Raad(19), overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 219/2007 van de Raad van 27 februari 2007 betreffende de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming voor de realisering van het Europese nieuwe generatie luchtverkeersbeveiligingssysteem (SESAR)(20);

15.  "luchtvaartcrisis": omstandigheden waarin de capaciteit van het luchtruim abnormaal is beperkt ten gevolge van bijzonder slechte weersomstandigheden of de onbeschikbaarheid van grote delen van het luchtruim wegens natuurlijke medische, veiligheidsgerelateerde, militaire of politieke redenen; [Am. 30]

16.  "pakket van diensten": twee of meer luchtvaartnavigatiediensten diensten die worden verleend door dezelfde entiteit [Am. 31];

17.  "certificaat": door het Europees Luchtvaartagentschap (EAA) of door een nationale toezichthoudende instantie luchtvaartinstantie overeenkomstig het nationale relevant recht afgegeven document, ongeacht de vorm, waarmee wordt bevestigd dat een verlener van luchtvaartnavigatiediensten voldoet aan de eisen voor het verlenen uitvoeren van een specifieke dienst activiteit; [Am. 32]

18.  "communicatiediensten": vaste en mobiele diensten ten behoeve van de luchtvaart voor grond-grond-, lucht-grond- en lucht-lucht-communicatie voor luchtverkeersleidingsdoeleinden;

18 bis.  "Europees luchtverkeersbeheersysteem": een pan-Europees netwerk van systemen en onderdelen, alsook de stappenplannen voor de essentiële operationele en technologische wijzigingen die in het masterplan voor luchtverkeersbeheer zijn omschreven, waardoor het mogelijk is te zorgen voor volledig interoperabele luchtvaartnavigatiediensten in de Unie, met inbegrip van de interfaces aan de grenzen met derde landen, met als doel de verwezenlijking van de door deze verordening vastgestelde prestatiedoelstellingen; [Am. 33]

19.  "onderdelen": materiële objecten, zoals apparatuur, en immateriële objecten, zoals programmatuur, waarvan de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeheer afhangt;

19 bis.  "uitrolbeheerder": een groep operationele belanghebbenden die door middel van een oproep tot het indienen van voorstellen door de Commissie is geselecteerd, en verantwoordelijk is voor het beheerniveau van het uitrolproces van het masterplan inzake luchtverkeersbeheer [Am. 35]

20.  "verklaring": met betrekking tot luchtverkeersbeheer/luchtvaartnavigatie betekent dit elke schriftelijke verklaring

–  over de conformiteit of geschiktheid voor gebruik van systemen en onderdelen die is afgegeven door een organisatie die betrokken is bij het ontwerp, de vervaardiging en het onderhoud van systemen en onderdelen voor luchtverkeersbeheer/luchtvaartnavigatie

–  over de overeenstemming van in gebruik te nemen diensten of systemen met de toepasselijke eisen, die door een dienstverlener is afgegeven

–  over de bekwaamheid en middelen om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden die gepaard gaan bepaalde vluchtinlichtingendiensten;

21.  "flexibel gebruik van het luchtruim": een concept van luchtruimbeheer dat in het gebied van de European Civil Aviation Conference wordt toegepast op basis van het door de Europese organisatie voor de veiligheid van de luchtvaart (Eurocontrol) uitgegeven "Airspace Management Handbook for the application of the Concept of the Flexible Use of Airspace" (Handboek voor de toepassing van het concept "flexibel gebruik van het luchtruim" in het luchtruimbeheer) (21) ;

22.  "vluchtinlichtingendienst": een dienst die adviezen en informatie verstrekt die nuttig zijn voor de veilige en doeltreffende uitvoering van vluchten;

23.  "waarschuwingsdienst": een dienst die bij de verantwoordelijke organisaties melding maakt van luchtvaartuigen in nood die bijstand behoeven en dergelijke organisaties op verzoek bijstand verstrekt;

24.  "functioneel luchtruimblok": een, ongeacht de staatsgrenzen, op operationele behoeften gebaseerd luchtruimblok waarbinnen de luchtvaartnavigatiediensten en aanverwante functies op prestatiegerichte en optimale wijze worden verleend, met het oogmerk in ieder functioneel luchtruimblok ongeacht de staatsgrenzen, door middel van versterkte samenwerking tussen de verleners van luchtvaartnavigatiediensten of, indien van toepassing, een geïntegreerde dienstverlener in te voeren; [Am. 36]

25.  "algemeen luchtverkeer": alle bewegingen van burgerluchtvaartuigen, alsmede alle bewegingen van staatsluchtvaartuigen (met inbegrip van militaire, douane- en politieluchtvaartuigen), voorzover deze bewegingen worden uitgevoerd in overeenstemming met de procedures van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (de ICAO), zoals opgericht bij het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart uit 1944;

25 bis.  "menselijke factor": de omstandigheden op sociaal, cultureel en personeelsgebied in de sector luchtverkeersbeheer; [Am. 37]

26.  "interoperabiliteit": een geheel van functionele, technische en operationele eigenschappen die worden vereist van de systemen en onderdelen van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeheer en van de procedures voor de werking van het netwerk, teneinde de veilige, naadloze en efficiënte werking van het netwerk te verzekeren. Interoperabiliteit wordt bereikt door er zorg voor te dragen dat de systemen en onderdelen voldoen aan de essentiële eisen;

27.  "meteorologische diensten": de faciliteiten en diensten die luchtvaartuigen voorzien van weersvoorspellingen, instructies en waarnemingen, alsmede andere door lidstaten aangeleverde meteorologische informatie en gegevens voor gebruik in de luchtvaart;

28.  "navigatiediensten": de faciliteiten en diensten die luchtvaartuigen voorzien van informatie op het gebied van positionering en timing;

29.  "operationele gegevens": informatie over alle vluchtfasen, die nodig is voor het nemen van operationele beslissingen door verleners van luchtvaartnavigatiediensten, luchtruimgebruikers, exploitanten van luchthavens en andere betrokken actoren;

30.  "ingebruikname": eerste operationele gebruik na de initiële installatie of upgrade van een systeem;

31.  "routenetwerk": een netwerk van gespecificeerde routes voor de afhandeling van de verkeersstromen van het algemene luchtverkeer, nodig voor het op de meest efficiënte manier verlenen van luchtverkeersleidingsdiensten; [Am. 38]

32.  "surveillancediensten": de faciliteiten en diensten voor het bepalen van de respectieve posities van luchtvaartuigen waarmee voor een veilige separatie wordt gezorgd;

33.  "systeem": het geheel van op de grond gestationeerde en en/of zich in de lucht bevindende onderdelen alsmede en/of in de ruimte gestationeerde apparatuur, dat ondersteuning geeft aan luchtvaartnavigatiediensten voor alle vluchtfasen; [Am. 39]

34.  "upgrade": elke wijziging in de operationele kenmerken van een systeem;

35.  "grensoverschrijdende diensten": iedere situatie waarin luchtvaartnavigatiediensten worden verleend in een lidstaat door een dienstverlener die in een andere lidstaat is gecertificeerd; ;

36.  "nationale toezichthoudende instantie luchtvaartautoriteit": het nationale een nationaal orgaan of de nationale organen waaraan een lidstaat de toezichtstaken overeenkomstig in deze verordening heeft toevertrouwd en de nationale bevoegde autoriteiten waaraan de in artikel 8 ter van en in Verordening (EG) nr. 216/2008 vermelde taken zijn bedoelde toezichtstaken heeft toevertrouwd en die erkend is door het EAA; [Am. 40]

37.  "ondersteunende diensten": andere luchtvaartnavigatiediensten dan luchtverkeersdiensten communicatie-, navigatie- en surveillancediensten, meteorologische diensten en luchtvaartinlichtingendiensten en andere diensten en activiteiten die verband houden met de verlening van luchtvaartnavigatiediensten en deze ondersteunen; [Am. 41]

38.  "lokale prestatiedoelen": prestatiedoelen die door de lidstaten zijn vastgesteld op lokaal niveau, met name het niveau van een functioneel luchtruimblok, een lidstaat, een heffingszone of een luchthaven;

38 bis.  "sectorieel partnerschap": samenwerkingsregelingen op grond van een overeenkomst die is gesloten om het luchtverkeersbeheer te verbeteren tussen verschillende verleners van luchtvaartnavigatiediensten, met inbegrip van de netwerkbeheerder, luchtruimgebruikers, luchthavens of andere vergelijkbare marktdeelnemers; [Am. 42]

38 ter.  "geïntegreerd operationeel luchtruim": het gecontroleerde luchtruim met vastgestelde afmetingen dat het Europese luchtruim en, afhankelijk van passende regelingen, het luchtruim van buurlanden omvat, waar gebruik wordt gemaakt van een dynamische toewijzingsstructuur en time-sharing, controlemiddelen die zorgen voor betere prestaties, volledig interoperabele luchtvaartnavigatiediensten en gecombineerde oplossingen om te komen tot een optimaal, voorspelbaar en veilig gebruik van het luchtruim met het oog op de verwezenlijking van het gemeenschappelijk Europees luchtruim; [Am. 43]

38 quater.  "lokale prestatieplannen": plannen die door één of meerdere nationale luchtvaartautoriteiten zijn vastgesteld op lokaal niveau, met name op het niveau van een functioneel luchtruimblok, op regionaal niveau of op nationaal niveau; [Am. 44]

38 quinquies.  "gekwalificeerde entiteit": een orgaan waaraan het Agentschap of een nationale luchtvaartautoriteit, onder hun respectieve beheer en verantwoordelijkheid, het verrichten van specifieke toezichthoudende of certificeringstaken kunnen toevertrouwen; [Am. 45]

HOOFDSTUK II

nationale instanties

Artikel 3

Nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten [Am. 46]

1.  De lidstaten gaan, gezamenlijk of afzonderlijk, over tot aanwijzing of instelling van één of meer organen een orgaan als hun nationale toezichthoudende instantie luchtvaartautoriteit, belast met de taken welke krachtens deze verordening en Verordening (EG) nr. 216/2008 aan een dergelijke instantie toekomen. [Am. 47]

2.  De nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten moeten juridisch gescheiden en onafhankelijk zijn van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten, met name wat hun organisatie, hiërarchie en besluitvorming betreft, en met inbegrip van afzonderlijke jaarlijkse begrotingstoewijzingen, van alle bedrijven, organisaties, particuliere of publieke entiteiten of personeelsleden die vallen binnen het toepassingsgebied van deze verordening en artikel 1 van Verordening (EG) nr. 216/2008 of die een belang hebben in de activiteiten van dergelijke dienstverleners entiteiten. [Am. 48]

3.  Onverminderd lid 2 kunnen de nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten, voor wat hun werking betreft, worden toegevoegd aan andere regelgevende organen en/of veiligheidsinstanties. [Am. 49]

4.  De nationale toezichthoudende instanties die luchtvaartautoriteiten zorgen voor naleving van de bepalingen van dit artikel op de datum van inwerkingtreding van deze verordening, niet juridisch gescheiden zijn van alle verleners van luchtvaartnavigatiediensten of particuliere of publieke entiteiten die een belang hebben in de activiteiten van dergelijke dienstverleners, zoals bepaald in lid 2, moeten uiterlijk of ten laatste op 1 januari 2020 aan deze eis voldoen 2017. [Am. 50]

5.  De nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten oefenen hun bevoegdheden op onpartijdige, onafhankelijke en transparante wijze uit. Ze worden met name zodanig georganiseerd, van personeel voorzien en gefinancierd dat ze hun bevoegdheden op die wijze kunnen uitoefenen. [Am. 51]

6.  Het personeel van de nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten [Am. 52]

a)  wordt in dienst genomen op basis van duidelijke en transparante regels en criteria die hun onafhankelijkheid waarborgen; De personen die bevoegd zijn voor strategische beslissingen worden aangesteld door het nationale kabinet of de ministerraad of door een andere overheidsinstantie die de verleners van luchtvaartnavigatiediensten niet rechtstreeks controleert en er ook niet rechtstreeks voordeel uit haalt; [Am. 53]

b)  wordt geselecteerd via een transparante procedure, op basis van hun specifieke kwalificaties, inclusief passende bekwaamheden en relevante ervaring; onder meer op het gebied van auditing, luchtvaartnavigatiediensten en systemen;

(b bis) wordt niet gedetacheerd door verleners van luchtvaartnavigatiediensten of bedrijven die onder het toezicht van nationale toezichthoudende instanties vallen; [Am. 55]

c)  handelt onafhankelijk, met name van alle belangen die verband houden met verleners van luchtvaartnavigatiediensten, en vraagt noch aanvaardt instructies van overheidsinstanties of andere publieke of private entiteiten bij de uitoefening van de functies van de nationale toezichthoudende instantie luchtvaartautoriteit, onverminderd de nauwe samenwerking met andere relevante nationale autoriteiten; [Am. 56]

d)  de personen die bevoegd zijn voor het nemen van strategische beslissingen leggen jaarlijks een verbintenisverklaring en een verklaring omtrent hun belangen af, waarin alle directe en indirecte belangen zijn vermeld die kunnen worden geacht afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid en die van invloed kunnen zijn op de uitoefening van hun functies; en

e)  de personen die meer dan zes maanden bevoegd zijn geweest voor strategische beslissingen, audits of andere functies die rechtstreeks verband houden met het toezicht op de prestatiedoelen van verleners van luchtvaartnavigatiediensten mogen na hun termijn bij de nationale toezichthoudende instantie gedurende minstens een jaar luchtvaartautoriteit niet in dienst treden bij of verantwoordelijkheden opnemen bij een van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten, gedurende een periode van: [Am. 57]

(i)  ten minste 12 maanden voor personeel in leidinggevende functies; [Am. 58]

(ii)  ten minste zes maanden voor personeel in niet-leidinggevende functies; [Am. 59]

(e bis) het topmanagement van de instantie wordt voor een vastgestelde termijn van tussen de drie en zeven jaar aangesteld, met eenmalig de mogelijkheid tot verlenging, en zijn leden kunnen tijdens deze termijn alleen worden ontheven van hun functie indien zij niet meer voldoen aan de in dit lid gestelde voorwaarden of zich volgens nationaal recht schuldig hebben gemaakt aan wangedrag. [Am. 60]

7.  De lidstaten zien erop toe dat de nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten over de noodzakelijke middelen en capaciteiten beschikken om de hun overeenkomstig deze verordening toevertrouwde taken tijdig en doelmatig uit te voeren. De nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten zijn volledig bevoegd voor de indienstname en het beheer van hun personeel, op basis van hun eigen financiële middelen, die onder meer afkomstig zijn van de routeheffingen; deze heffingen moeten in verhouding staan tot de taken die de instanties overeenkomstig artikel 4 moeten vervullen. [Am. 61]

8.  De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de namen en adressen van de nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten en van eventuele wijzigingen daarvan, alsook van de maatregelen die zijn genomen om aan dit artikel te voldoen. [Am. 62]

9.  De Commissie stelt gedetailleerde regels op waarin de procedures voor indienstname en selectie zijn uiteengezet, met het oog op de toepassing van lid 6, onder a) en b). Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure en deze specificeren:

a)  het door het tot aanstelling bevoegde gezag van bedrijven, organisaties, particuliere of publieke entiteiten of personeelsleden die vallen binnen het toepassingsgebied van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 216/2008 of die een belang hebben in de activiteiten van dergelijke entiteiten vereiste niveau van scheiding, met het oog op het bewaren van het evenwicht tussen het vermijden van belangenconflicten en bestuurlijke efficiëntie; [Am. 64]

b)  de relevante vereiste technische vakbekwaamheid van de bij de audits betrokken personeelsleden. [Am. 65]

Artikel 4

Taken van de nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten [Am. 66]

1.  De in artikel 3 genoemde nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten worden met name belast met de volgende taken: [Am. 67]

a)  zorgen voor toezicht op de toepassing van deze verordening en van Verordening (EG) nr. 216/2008, met name met betrekking tot de veilige en efficiënte dienstuitvoering door verleners van luchtvaartnavigatiediensten die diensten verlenen met betrekking tot het luchtruim dat onder de verantwoordelijkheid valt van de lidstaat die de betrokken instantie heeft aangewezen of ingesteld; [Am. 68]

b)  certificaten afgeven aan verleners van luchtvaartnavigatiediensten overeenkomstig artikel 8 ter de volledige of gedeeltelijke uitvoering of delegatie van de in de artikelen 8 ter, 8 quater en 10 van Verordening (EG) nr. 216/2008 en de uitvoering van het toezicht houden op de naleving van de voorwaarden waaronder ze zijn afgegeven toepassing van deze verordening, met name met betrekking tot de veilige en efficiënte dienstuitvoering door verleners van luchtvaartnavigatiediensten die diensten verlenen met betrekking tot het luchtruim dat onder de verantwoordelijkheid valt van de lidstaten; [Am. 69]

c)  bewijzen van bevoegdheid, bevoegdverklaringen, goedkeuringen en certificaten afgeven aan verleners van luchtvaartnavigatiediensten overeenkomstig artikel 8 ter van Verordening (EG) nr. 216/2008 en toezicht houden op de naleving van de voorwaarden waaronder ze zijn afgegeven; [Am. 70]

d)  prestatieplannen opstellen en toezicht houden op de tenuitvoerlegging ervan overeenkomstig artikel 11;

e)  toezicht houden op de tenuitvoerlegging van het heffingenstelsel overeenkomstig de artikelen 12 en 13, waaronder de in artikel 13, lid 7, bedoelde bepalingen over verlening van kruissubsidies [Am. 71];

f)  de voorwaarden voor toegang tot operationele gegevens goedkeuren overeenkomstig artikel 22; en

g)  toezicht houden op verklaringen en op de ingebruikname van systemen.

(g bis) jaarlijks verslag uitbrengen over haar activiteiten en de uitvoering van haar taken aan de betrokken autoriteiten van de lidstaten, het EAA en de Commissie. Het verslag bevat de genomen maatregelen en behaalde resultaten voor elk van de in dit artikel genoemde taken. [Am. 72]

2.  Elke nationale toezichthoudende instantie luchtvaartautoriteit organiseert passende inspecties en onderzoeken om na te gaan of aan de eisen van deze verordening is voldaan. De betrokken verlener van luchtvaartnavigatiediensten verleent hieraan zijn medewerking en de betrokken lidstaat biedt alle benodigde ondersteuning om de effectiviteit van het toezicht op de naleving te waarborgen. [Am. 73]

Artikel 5

Samenwerking tussen nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten [Am. 74]

1.  De nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten wisselen informatie uit over hun werkzaamheden, beginselen, praktijken en procedures voor besluitvorming en de tenuitvoerlegging van de wetgeving van de Unie. Zij werken samen met het doel hun besluitvorming in de hele Unie te coördineren. De nationale toezichthoudende instanties Voor dit doel nemen zij deel aan en werken zij samen in een netwerk dat regelmatig en ten minste eenmaal per jaar bijeenkomt. De Commissie en het Luchtvaartagentschap van de Europese Unie (hierna "het EAA") zijn lid van dit netwerk, coördineren en ondersteunen de werkzaamheden ervan en doen aanbevelingen aan het netwerk, voor zover passend. De Commissie en het EAA faciliteren de actieve samenwerking van de nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten en zorgen voor de uitwisseling van personeel tussen de nationale toezichthoudende instanties op basis van een deskundigenpool die overeenkomstig artikel 17, lid 2, onder f), van Verordening (EG) nr. 216/2008 door het EAA wordt opgericht luchtvaartautoriteiten.

Dit netwerk kan onder meer:

a)  gestroomlijnde methodologieën en richtsnoeren opstellen en verspreiden voor de tenuitvoerlegging van de in artikel 4 bedoelde toezichthoudende taken;

b)  ondersteuning bieden aan individuele nationale luchtvaartautoriteiten inzake regelgevingskwesties;

c)  de Commissie en het EAA adviezen verstrekken over het opstellen van regelgeving en certificering;

d)  adviezen, richtsnoeren en aanbevelingen verstrekken over het faciliteren van grensoverschrijdende dienstverlening;

e)  gezamenlijke oplossingen uitwerken om te worden uitgevoerd in twee of meer lidstaten met het oog op het bereiken van de doelstellingen van het masterplan inzake luchtverkeersbeheer of het Verdrag van Chicago. [Am. 75]

Met inachtneming van de regels inzake gegevensbescherming van artikel 22 van deze verordening en Verordening (EG) nr. 45/2001, ondersteunt zorgt de Commissie voor een platform voor de uitwisseling van in alinea een en twee van dit lid vermelde de informatie tussen de leden van het netwerk, eventueel met elektronische middelen, waarbij de vertrouwelijkheid van bedrijfsgeheimen van verleners van luchtvaartnavigatiediensten betrokken bedrijven, organisaties of entiteiten moet worden gerespecteerd. [Am. 76]

2.  De toezichthoudende instanties nationale luchtvaartautoriteiten werken nauw samen, onder meer via werkafspraken, om elkaar wederzijdse bijstand te verlenen bij hun toezichtstaken, klachtenbehandeling en onderzoeken. [Am. 77]

3.  Voor functionele luchtruimblokken die zich uitstrekken over het luchtruim dat onder de verantwoordelijkheid van meer dan één lidstaat valt, sluiten de betrokken lidstaten een overeenkomst inzake het bij dit artikel 4 voorgeschreven toezicht op de verleners van luchtvaartnavigatiediensten die diensten verlenen met betrekking tot die functionele luchtruimblokken. Teneinde die overeenkomst ten uitvoer te leggen stellen de betrokken nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten een plan op waarin de voorwaarden voor hun samenwerking zijn vermeld. [Am. 78]

4.  Nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten werken onderling nauw samen om een adequaat toezicht te waarborgen op de verleners van luchtvaartnavigatiediensten die in het bezit zijn van een geldig certificaat van een lidstaat en die ook diensten verlenen met betrekking tot het luchtruim dat onder de verantwoordelijkheid van een andere lidstaat valt. Deze samenwerking omvat ook regelingen voor de behandeling van gevallen waarin niet voldaan wordt aan deze verordening en aan de geldende gemeenschappelijke eisen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 8 ter, lid 1, van Verordening (EG) nr. 216/2008. [Am. 79]

5.  In het geval van de levering van luchtvaartnavigatiediensten in een deel van het luchtruim dat onder de verantwoordelijkheid van een andere lidstaat valt, omvatten de in de leden 2, 3 en 4 vermelde regelingen een overeenkomst over de wederzijdse erkenning van de toezichtstaken zoals bedoeld in artikel 4, leden 1 en 2, en van de resultaten van deze taken. Deze wederzijdse erkenning geldt ook wanneer regelingen voor erkenning tussen nationale toezichthoudende instanties zijn gemaakt voor het certificeringsproces van dienstverleners. [Am. 80]

6.  Nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten kunnen, indien dit op grond van het nationale recht is toegestaan, met het oog op regionale samenwerking ook regelingen overeenkomen betreffende de verdeling van de verantwoordelijkheden voor toezichtstaken. [Am. 81]

Artikel 6

Gekwalificeerde entiteiten

1.  Het EAA en de nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten kunnen besluiten de in artikel 4, lid 2, bedoelde inspecties en onderzoeken inspecties, onderzoeken en andere hen overeenkomstig deze verordening toevertrouwde taken volledig of ten dele te delegeren aan gekwalificeerde entiteiten die aan de in bijlage I genoemde eisen voldoen. [Am. 82]

2.  Een dergelijke door een nationale toezichthoudende instantie verleende delegatie is binnen de Unie geldig gedurende een periode van drie jaar die kan worden hernieuwd. Het EAA en de nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten kunnen elke gekwalificeerde entiteit die in de Unie is gevestigd met de uitvoering van deze inspecties en onderzoeken belasten. [Am. 83]

3.  Lidstaten Het EAA en de nationale luchtvaartautoriteiten stellen de Commissie, het EAA en de andere lidstaten en, in voorkomend geval, het EAA in kennis van de gekwalificeerde entiteiten waaraan zij taken hebben gedelegeerd overeenkomstig lid 1 , waarbij zij voor elke entiteit het gebied aangeven waarvoor deze verantwoordelijk is alsmede de identificatienummers en alle wijzigingen daarvan . De Commissie maakt de lijst van deze gekwalificeerde entiteiten met hun respectieve identificatienummers en de onder hun verantwoordelijkheid vallende gebieden bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie en draagt zorg voor het bijhouden van deze lijst. [Am. 84]

4.  Indien een gekwalificeerde entiteit niet meer voldoet aan de eisen van bijlage I, trekken lidstaten het EAA en de nationale luchtvaartautoriteiten de delegatie van die entiteit in. De entiteit brengt de Commissie het EAA en de overige lidstaten daarvan onverwijld op de hoogte. [Am. 85]

5.  Organen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn aangewezen als aangemelde instanties overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 552/2004 worden met het oog op de toepassing van dit artikel als gekwalificeerde entiteiten beschouwd.

Artikel 7

Raadpleging van de belanghebbende partijen

1.  De nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten, handelend in overeenstemming met hun nationale wetgeving, zetten raadplegingsmechanismen op om belanghebbende partijen, waaronder belangenorganisaties van beroepspersoneel, op passende wijze te betrekken bij de realisering van het gemeenschappelijk Europees luchtruim voor wat de uitvoering van hun taken betreft. [Am. 86]

2.  Tot de belanghebbende partijen kunnen behoren:

—  verleners van luchtvaartnavigatiediensten,

—  luchthavenexploitanten,

—  relevante luchtruimgebruikers of relevante groepen luchtruimgebruikers,

—  militaire autoriteiten,

—  de industrie,

—  belangenorganisaties van beroepspersoneel.

HOOFDSTUK III

DIENSTVERLENING

Artikel 8

Certificering van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten

1.  De verlening van alle luchtvaartnavigatiediensten in de Unie wordt gecertificeerd of maakt het voorwerp uit van een verklaring aan de nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten of het EAA overeenkomstig artikel 8 ter van Verordening (EG) nr. 216/2008. [Am. 87]

2.  In het kader van het certificeringsproces moeten de aanvragers ook kunnen aantonen dat zij over voldoende financiële draagkracht beschikken en gedekt zijn door een aansprakelijkheidsverzekering, voor zover dit niet gegarandeerd is door de desbetreffende lidstaat.

3.  De certificaten zorgen voor niet-discriminerende toegang tot diensten voor gebruikers van het luchtruim, met speciale aandacht voor de veiligheid. Aan certificering zijn alleen de voorwaarden van bijlage II verbonden .

4.  Verleners van luchtvaartnavigatiediensten, wanneer hen een certificaat wordt afgegeven, krijgen de mogelijkheid om hun diensten aan te bieden aan lidstaten iedere lidstaat, andere verleners van luchtvaartnavigatiediensten, luchtruimgebruikers en luchthavens in de Unie Voor ondersteunende diensten is dit alleen mogelijk als artikel 10, lid 2, wordt nageleefd en aangrenzende derde landen, in voorkomend geval, binnen een functioneel luchtruimblok, afhankelijk van onderlinge overeenstemming tussen de relevante partijen. [Am. 88]

Artikel 9

Aanwijzing van verleners van luchtverkeersdiensten

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat in het luchtruim dat onder hun verantwoordelijkheid valt binnen bepaalde luchtruimblokken op exclusieve basis luchtverkeersdiensten worden verleend. Daartoe wijzen de lidstaten een verlener van luchtverkeersdiensten aan die in het bezit is van een binnen de Unie geldig certificaat of geldige verklaring .

2.  Bij het verlenen van grensoverschrijdende diensten zorgen de lidstaten ervoor dat de naleving van dit artikel en artikel 18, lid 3, niet wordt belemmerd door hun nationale wetgevingsstelsel dat voorschrijft dat een verlener van luchtverkeersdiensten die diensten aanbiedt in het luchtruim dat onder de verantwoordelijkheid van die lidstaat valt aan een van de volgende voorwaarden moet voldoen :

a)  rechtstreeks of via meerderheidsaandeelhouderschap eigendom zijn van die lidstaat of onderdanen daarvan;

b)  zijn hoofdvestiging of geregistreerd kantoor op het grondgebied van die lidstaat hebben;

c)  alleen faciliteiten in die lidstaat gebruiken.

3.  Lidstaten definiëren de rechten en plichten waaraan de aangewezen verleners van luchtverkeersdiensten moeten voldoen. Deze plichten kunnen voorwaarden bevatten voor het tijdig verstrekken van relevante informatie, waarmee alle bewegingen van luchtvaartuigen in het onder hun verantwoordelijkheid vallende luchtruim kunnen worden geïdentificeerd.

4.  De lidstaten hebben de bevoegdheid om zelf een verlener van luchtverkeersdiensten te kiezen, mits deze gecertificeerd is of een verklaring heeft ingediend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 .

5.  Voor functionele luchtruimblokken die overeenkomstig artikel 16 zijn vastgesteld en die zich uitstrekken over het luchtruim dat onder de verantwoordelijkheid van meer dan één lidstaat valt, wijzen de betrokken lidstaten, overeenkomstig lid 1 van dit artikel, gezamenlijk en minstens één maand voor de implementatie van het luchtruimblok één of meer verleners van luchtverkeersdiensten aan. [Am. 89]

6.  De lidstaten stellen de Commissie en de overige lidstaten onmiddellijk in kennis van alle in het kader van dit artikel genomen besluiten over de aanwijzing van verleners van luchtverkeersdiensten in specifieke luchtruimblokken binnen het luchtruim dat onder hun verantwoordelijkheid valt.

Artikel 10

Het verlenen van ondersteunende diensten

1.  De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om te garanderen dat verleners van ondersteunende diensten, er, overeenkomstig dit artikel, geen wettelijke belemmeringen voor de verleners van ondersteunende diensten zijn die het hun onmogelijk maken om binnen de Unie met elkaar kunnen te concurreren op basis van gelijke, niet-discriminerende en transparante voorwaarden.

Aan de in dit artikel uiteengezette eis moet uiterlijk op 1 januari 2020 zijn voldaan.

2.  De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om te garanderen dat wanneer de verlening verleners van luchtverkeersdiensten gescheiden is van de verlening van luchtvaartnavigatiediensten hun zakelijke plannen opstellen, zij bij verschillende verleners van ondersteunende diensten. Een van de eisen om deze scheiding te garanderen, is dat luchtverkeersdiensten en ondersteunende diensten door verschillende ondernemingen moeten worden verleend. om een aanbieding verzoeken, teneinde de financieel en kwalitatief gunstigste dienstverlener te kunnen kiezen. Het in artikel 11, lid 2, bedoelde prestatiebeoordelingsorgaan houdt bij de beoordeling van de prestatieplannen toezicht op de naleving van de bepalingen van dit lid.

3.  Bij de keuze van de een externe verlener van ondersteunende diensten houdt worden de bepalingen van Richtlijn 2004/18/EG nageleefd. Met name kosten- en energie-efficiëntie, de algemene kwaliteit van de diensten, interoperabiliteit, de veiligheid van de diensten alsook de transparantie van de aankoopprocedure zijn bindende selectiecriteria voor de entiteit die deze diensten aankoopt. met name rekening met kostenefficiëntie en de algemene kwaliteit en veiligheid van de diensten.

4.  Een verlener van ondersteunende diensten mag alleen worden gekozen om diensten te verlenen in het luchtruim van een lidstaat als:

a)  hij gecertificeerd is overeenkomstig artikel 8 ter van Verordening (EG) nr. 216/2008;

b)  zijn hoofdvestiging zich op het grondgebied van een lidstaat bevindt;

c)  lidstaten en/of ingezetenen van lidstaten voor meer dan 50 % eigenaar zijn van de dienstverlener en er daadwerkelijk controle over uitoefenen, hetzij direct, hetzij via een of meer tussenbedrijven, tenzij anders is bepaald in een overeenkomst met een derde land waarbij de Unie partij is; en

d)  de dienstverlener voldoet aan de nationale eisen inzake beveiliging en defensie.

5.  De netwerkbeheerder mag diensten ter ondersteuning van de werking van het Europees netwerk voor luchtverkeersbeheer op gecentraliseerde wijze verlenen door deze diensten toe te voegen aan die welke vermeld zijn in artikel 17, lid 2, overeenkomstig artikel 17, lid 3. Deze diensten mogen ook op exclusieve basis worden verleend door een verlener van luchtvaartnavigatiediensten of groepen verleners van luchtvaartnavigatiediensten, met name de diensten die verband houden met de infrastructuur voor luchtverkeersbeheer. De Commissie specificeert de voorwaarden voor de selectie van dienstverleners of groepen dienstverleners, op basis van hun capaciteit en vermogen om de diensten op onpartijdige en kosteneffectieve te verlenen, en stelt een algemene beoordeling op van de geraamde kosten en baten van de gecentraliseerde verlening van de ondersteunende diensten. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. De Commissie stelt dienstverleners of groepen dienstverleners aan overeenkomstig deze uitvoeringshandelingen.

5 bis.  De Commissie stelt gedetailleerde en uitgebreide regels vast voor de selectieprocedures voor de onder dit artikel vallende diensten. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27, lid 3, vermelde onderzoeksprocedure.

5 ter.  De Commissie voert een uitgebreide studie uit naar de gevolgen voor de werkzaamheden, de economie, de veiligheid en de maatschappij van de invoering van marktbeginselen bij de verlening van ondersteunende diensten, en dient deze studie voor 1 januari 2016 in bij het Europees Parlement en de Raad. In deze studie wordt rekening gehouden met de tenuitvoerlegging van het masterplan inzake luchtverkeersbeheer en de effecten van SESAR-technologieën op de sector voor ondersteunende diensten. [Am. 90]

Artikel 11

Prestatieregeling

1.  Om de prestaties van luchtvaartnavigatiediensten en netwerk diensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim te verbeteren, wordt een prestatieregeling vastgesteld voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerk diensten . Die zal bestaan uit:

a)  prestatiedoelen voor de gehele Unie en bijbehorende lokale prestatiedoelen voor de prestatiekerngebieden veiligheid, milieu, capaciteit en kostenefficiëntie overeenkomstig de in het masterplan inzake luchtvaartverkeersbeheer opgenomen, voor een volledige referentieperiode vastgestelde doelstellingen op hoog niveau; [Am. 91]

b)  nationale plannen of plannen voor functionele luchtruimblokken lokale prestatieplannen, inclusief prestatiedoelen, die de naleving van de prestatiedoelen voor de gehele Unie en de bijbehorende lokale prestatiedoelen waarborgen; en alsmede [Am. 92]

c)  periodieke beoordeling, monitoring en benchmarking van de prestaties van luchtvaartnavigatiediensten en netwerk diensten .

2.  De Commissie wijst een onafhankelijk, onpartijdig en bevoegd orgaan aan als "prestatiebeoordelingsorgaan". Het prestatiebeoordelingsorgaan wordt opgericht als een Europese economische toezichthouder onder toezicht van de Commissie, met ingang van 1 juli 2015. De rol van dit orgaan het prestatiebeoordelingsorgaan is de Commissie, in coördinatie met de nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten bij te staan en de nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten op verzoek bij te staan bij de tenuitvoerlegging van de in lid 1 vermelde prestatieregeling, en hier toezicht op te houden. Het prestatiebeoordelingsorgaan is functioneel en juridisch gescheiden van alle dienstverleners, zowel op nationaal als op pan-Europees niveau.. Het EAA, de netwerkbeheerder, Eurocontrol of een andere bevoegde entiteit kunnen technische bijstand verlenen aan het prestatiebeoordelingsorgaan. [Am. 93]

3.  De in lid 1, onder b), bedoelde nationale plannen of plannen voor functionele luchtruimblokken lokale prestatieplannen worden opgesteld door de nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten en door de lidsta(a)t(en) vastgesteld. Deze plannen omvatten bindende lokale doelen en een adequate, door de lidsta(a)t(en) vastgestelde stimuleringsregeling. Bij het opstellen van de plannen vindt overleg plaats met de Commissie, het prestatiebeoordelingsorgaan, verleners van luchtvaartnavigatiediensten, vertegenwoordigers van luchtruimgebruikers en eventueel luchthavenexploitanten en luchthavencoördinatoren. [Am. 94]

4.  De mate waarin de nationale plannen of de plannen lokale prestatieplannen en van de functionele luchtruimblokken en van de lokale doelstellingen voldoen aan de EU-wijde prestatiedoelen zal worden beoordeeld door de Commissie, in samenwerking met het prestatiebeoordelingsorgaan. [Am. 95]

Indien de Commissie vaststelt dat de plannen van de functionele luchtruimblokken of de nationale plannen en de lokale prestatieplannen of de lokale doelstellingen niet voldoen aan de EU-wijde doelstellingen , kan zij vragen dat de betrokken lidstaten de nodige corrigerende maatregelen nemen . De uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27, lid 2, vermelde raadplegingsprocedure. [Am. 96]

5.  De in lid 1 vermelde referentieperiode voor de prestatieregeling bedraagt minimaal drie en maximaal vijf jaar. In deze periode zullen de betrokken lidstaten , indien de lokale doelen niet worden gehaald, maatregelen vaststellen en toepassen die ontworpen zijn om de situatie recht te zetten . Als de Commissie van oordeel is dat deze maatregelen niet volstaan om de situatie recht te zetten, kan zij beslissen dat de betrokken lidstaten de nodige corrigerende maatregelen of sancties moeten treffen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

6.  De Commissie gaat en het EAA gaan, samen met het prestatiebeoordelingsorgaan, regelmatig na of de EU-wijde en bijbehorende lokale prestatiedoelen zijn gehaald. [Am. 97]

7.  De in lid 1 bedoelde prestatieregeling moet gebaseerd zijn op:

a)  het verzamelen, valideren, onderzoeken, evalueren en verspreiden van relevante gegevens over de prestaties van luchtvaartnavigatiediensten en netwerk diensten van alle relevante partijen, waaronder verleners van luchtvaartnavigatiediensten, luchtruimgebruikers, luchthavenexploitanten, het EAA, de nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten, de lidstaten en Eurocontrol; [Am. 98]

b)  het selecteren van passende prestatiekerngebieden op basis van ICAO-document nr. 9854 "Global Air Traffic Management Operational Concept", en conform de in het prestatiekader van het masterplan inzake luchtverkeersbeheer aangemerkte gebieden, inclusief veiligheid, milieu, capaciteit en kostenefficiëntie en de menselijke factor, indien nodig aangepast om rekening te houden met de specifieke behoeften van het gemeenschappelijk Europees luchtruim en met relevante doelstellingen voor genoemde terreinen, en het definiëren van een beperkt pakket van prestatiekernindicatoren voor prestatiemeting. Er dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de veiligheidsprestatie-indicatoren; [Am. 99]

c)  het opstellen en herzien van EU-wijde en bijbehorende lokale prestatiedoelen die worden vastgesteld met inachtneming van inputs die zijn geïdentificeerd op nationaal niveau of op dat van functionele luchtruimblokken. Er worden EU-wijde prestatiedoelen vastgesteld om te waarborgen dat er voor ieder functioneel luchtruimblok voldoende flexibiliteit is om de beste resultaten te behalen; [Am. 100]

d)  de criteria voor de opstelling door de nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten van de nationale lokale prestatieplannen of prestatieplannen voor functionele luchtruimblokken met de lokale prestatiedoelen en de stimuleringsregeling. De prestatieplannen: [Am. 101]

(i)  zijn gebaseerd op de bedrijfsplannen van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten, die op hun beurt rekening moeten houden met de uitvoering van het masterplan inzake luchtverkeersbeheer; [Am. 102]

(ii)  houden rekening met alle kostenelementen van de nationale kostenbasis of de kostenbasis van het functionele luchtruimblok;

(iii)  omvatten bindende lokale prestatiedoelen die in overeenstemming zijn met de EU-wijde prestatiedoelen ;

e)  het beoordelen van de lokale prestatiedoelen op basis van het nationale plan of het plan voor het functionele luchtruimblok lokale prestatieplan; [Am. 103]

f)  het monitoren van de nationale toezicht op de lokale prestatieplannen, of prestatieplannen voor functionele luchtruimblokken, met inbegrip van passende waarschuwingsmechanismen; [Am. 104]

g)  de criteria om sancties en mechanismen voor schadevergoeding op te leggen omdat voor gevallen waarin tijdens de referentieperiode de EU-wijde en bijbehorende lokale prestatiedoelen niet zijn gehaald en om waarschuwingssystemen te ondersteunen; [Am. 105]

h)  de algemene beginselen voor het opstellen door de lidstaten van de stimuleringsregeling;

i)  de beginselen voor de toepassing van een overgangsmechanisme dat nodig is voor de aanpassing aan de werking van de prestatieregeling gedurende uiterlijk twaalf maanden na de goedkeuring van de in deze alinea bedoelde uitvoeringshandeling;

j)  passende referentieperioden en tussenpozen om te beoordelen of de prestatiedoelen bereikt zijn en om nieuwe doelen vast te stellen;

k)  de bijbehorende tijdschema's.

De Commissie is bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 26, teneinde de EU-wijde prestatiedoelen goed te keuren en gedetailleerde regels vast te stellen voor de goede werking van de prestatieregeling, overeenkomstig de in dit lid vermelde punten. [Am. 106]

8.  Bij het opstellen van de prestatieregeling wordt er rekening mee gehouden dat en-routediensten, terminaldiensten en netwerk diensten verschillend zijn en als zodanig moeten worden behandeld, zo nodig ook bij prestatiemetingen.

8 bis.  De Commissie verricht een studie naar de mogelijke gevolgen van het gedrag van niet-ANSP-actoren binnen het luchtverkeersbeheersysteem, zoals luchthavenexploitanten, luchthavencoördinatoren en luchtvervoersexploitanten, voor de efficiënte werking van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeheer.

Het kader van de studie dient te omvatten maar niet beperkt te zijn tot:

a)  het vaststellen van niet-ANSP-actoren binnen het systeem voor luchtverkeersbeheer die de prestaties van het netwerk kunnen beïnvloeden;

b)  de gevolgen die het gedrag van dergelijke actoren hebben op de prestaties van de luchtvaartnavigatie met betrekking tot de prestatiekerngebieden op het gebied van veiligheid, het milieu en de capaciteit;

c)  de haalbaarheid van het ontwikkelen van prestatie-indicatoren en prestatiekernindicatoren voor deze actoren;

d)  alle voordelen voor het Europese netwerk voor luchtverkeersbeheer die kunnen voortvloeien uit de invoering van aanvullende prestatie-indicatoren en prestatiekernindicatoren; en alle belemmeringen die het behalen van maximale prestaties in de weg staan.

De studie begint niet later dan 12 maanden na openbaarmaking van onderhavige verordening en de voltooiing ervan vindt niet later dan 12 maanden daarna plaats. De resultaten ervan worden vervolgens door de Commissie en de lidstaten in aanmerking genomen, met het oog op uitbreiding van het toepassingsgebied van de prestatieregeling door opneming van aanvullende prestatie-indicatoren en prestatiekernindicatoren voor toekomstige referentieperioden, overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. [Am. 107]

Artikel 12

Algemene bepalingen inzake het heffingenstelsel

Overeenkomstig de in de artikelen 13 en 14 vermelde eisen, draagt het heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten bij tot meer transparantie bij het vaststellen, opleggen en innen van heffingen ten laste van luchtruimgebruikers, tot de verbetering van de kostenefficiëntie van het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten en tot de verbetering van de efficiëntie van de vluchten, met inachtneming van een optimaal veiligheidsniveau. Het heffingenstelsel moet ook stroken met artikel 15 van het Verdrag van Chicago van 1944 inzake de internationale burgerluchtvaart en met het heffingensysteem van Eurocontrol voor en-routeheffingen.

Artikel 13

Beginselen met betrekking tot het heffingenstelsel

1.  Het heffingenstelsel is gebaseerd op de berekening van de kosten die de verleners van luchtvaartnavigatiediensten ten behoeve van luchtruimgebruikers moeten maken. Het stelsel wijst deze kosten toe aan categorieën gebruikers.

2.  De beginselen die in de leden 3 tot en met 8 zijn uiteengezet, worden toegepast bij het vaststellen van de kostenbasis voor de heffingen.

3.  De onder luchtruimgebruikers te verdelen kosten zijn de bepaalde kosten van de verlening van luchtvaartnavigatiediensten, met inbegrip van passende bedragen voor rente op kapitaalinvesteringen en afschrijving van activa, alsmede van de kosten van onderhoud, exploitatie, beheer en administratie, inclusief de kosten van relevante taken die zijn toevertrouwd aan het EAA. bepaalde kosten zijn de door de lidstaat op nationaal niveau of het niveau van de functionele luchtruimblokken bepaalde kosten, hetzij aan het begin van de referentieperiode voor elk kalenderjaar van de in artikel 11, lid 5, bedoelde referentieperiode, hetzij gedurende de referentieperiode, na passende aanpassingen met toepassing van het in artikel 11 bedoelde waarschuwingsmechanisme.

4.  De kosten die in dit verband moeten worden meegenomen, zijn die welke geraamd zijn voor de faciliteiten en diensten die zijn voorzien en worden uitgevoerd in het kader van het ICAO Regional Air Navigation Plan, Europese regio. Hieronder vallen ook de kosten van de nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten en/of gekwalificeerde entiteiten, alsmede andere kosten die door de betrokken lidstaat en dienstverlener zijn gemaakt voor het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten. Het omvat echter niet de in artikel 33 vermeldekosten van door de lidstaten opgelegde strafmaatregelen , noch de kosten van de in artikel 11, lid 5, vermelde corrigerende maatregelen of sancties; [Am. 108]

5.  Ten aanzien van de functionele luchtruimblokken en in het kader van hun respectieve kaderovereenkomsten doen de lidstaten redelijke inspanningen om tot afspraken te komen over gemeenschappelijke beginselen voor het beleid inzake heffingen, met als doel te komen tot een enkele heffing, in overeenstemming met hun respectieve prestatieplannen. [Am. 109]

6.  De kosten van de verschillende luchtvaartnavigatiediensten moeten apart worden aangeduid, zoals bepaald in artikel 21, lid 3.

7.  Kruissubsidies tussen en-routediensten en plaatselijke diensten zijn niet toegestaan. Kosten die betrekking hebben op zowel plaatselijke diensten als en-routediensten worden aan de hand van een transparante methode evenredig verdeeld over plaatselijke diensten en en-routediensten. Kruissubsidies tussen verschillende lucht verkeers diensten in een van deze categorieën worden alleen toegestaan wanneer deze door objectieve redenen gerechtvaardigd zijn en moeten duidelijk herkenbaar worden gemaakt. Kruissubsidies tussen luchtverkeersdiensten en ondersteunende diensten zijn niet toegestaan.

8.  De transparantie van de kostenbasis voor de heffingen moet worden gegarandeerd. Uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld voor de verstrekking door de dienstverleners van informatie, met behulp waarvan de prognoses, werkelijke kosten en inkomsten van een dienstverlener kunnen worden beoordeeld. Er moet regelmatig informatie worden uitgewisseld tussen de nationale toezichthoudende instanties, dienstverleners, luchtruimgebruikers, de Commissie en Eurocontrol.

9.  De lidstaten moeten de volgende beginselen naleven bij het vaststellen van heffingen overeenkomstig leden 3 tot en met 8:

a)  heffingen voor de beschikbaarheid van luchtvaartnavigatiediensten worden vastgesteld onder niet-discriminerende voorwaarden; bij het opleggen van heffingen aan de verschillende luchtruimgebruikers voor het gebruik van dezelfde dienst wordt geen onderscheid gemaakt op grond van nationaliteit of categorie luchtruimgebruiker;

b)  vrijstelling van bepaalde gebruikers, met name lichte luchtvaartuigen en staatsluchtvaartuigen, kan worden toegestaan, mits de kosten van een dergelijke vrijstelling niet op andere gebruikers worden afgewenteld;

c)  de heffingen worden per kalenderjaar vastgesteld op basis van de bepaalde kosten;

d)  luchtvaartnavigatiediensten mogen voldoende inkomsten genereren die voorzien in een redelijk rendement van het kapitaal, zodat kan worden bijgedragen aan noodzakelijke kapitaalverbeteringen;

e)  heffingen geven de kosten weer die zijn verbonden aan de luchtvaartnavigatiediensten en aan faciliteiten die aan de luchtruimgebruikers ter beschikking worden gesteld, inclusief de kosten van relevante taken die zijn toevertrouwd aan het EAA rekening houdend met het draagkrachtprincipe van de verschillende betrokken typen luchtvaartuigen;

f)  heffingen moeten de veilige, doelmatige, doeltreffende, daadwerkelijke en duurzame verlening van luchtvaartnavigatiediensten bevorderen teneinde een hoog niveau van veiligheid en kosteneffectiviteit te realiseren en de prestatiedoelen te halen , en ze vormen een stimulans voor geïntegreerde dienstverlening, en leveren een bijdrage aan het reduceren van de milieugevolgen van de luchtvaart. Met het oog op het bepaalde onder f) mogen dit punt mag de nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteit, met betrekking tot de nationale lokale prestatieplannen of prestatieplannen voor functionele luchtruimblokken, mechanismen opzetten, inclusief prikkels in de vorm van financiële voordelen en nadelen, om verleners van luchtvaartnavigatiediensten en/of luchtruimgebruikers aan te moedigen om steun te verlenen aan verbeteringen in de verlening van luchtvaartnavigatiediensten, zoals verhoogde capaciteit, beperkte vertragingen en duurzame ontwikkeling, met behoud van een optimaal veiligheidsniveau. [Am. 110]

10.  De Commissie stelt maatregelen vast waarin de bijzonderheden zijn uiteengezet van de procedure die moet worden gevolgd voor de toepassing van de leden 1 tot en met 9. De Commissie kan financiële mechanismen voorstellen ter verbetering van de synchronisatie van kapitaaluitgaven voor projecten in de lucht en op de grond met betrekking tot de ontwikkeling van SESAR-technologieën. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. [Am. 111]

Artikel 14

Beoordeling van de naleving van de artikelen 12 en 13

1.  De Commissie draagt zorg voor een voortdurende beoordeling van de mate waarin de heffingen aan de in de artikelen 12 en 13 genoemde beginselen en voorschriften voldoen, een en ander in samenwerking met de lidstaten. De Commissie tracht de nodige mechanismen vast te stellen om gebruik te kunnen maken van de deskundigheid van Eurocontrol en deelt de resultaten van de beoordeling met de lidstaten, Eurocontrol en de vertegenwoordigers van luchtruimgebruikers.

2.  De Commissie onderzoekt, op verzoek van één of meer lidstaten of op eigen initiatief, specifieke maatregelen die door de nationale instanties zijn vastgesteld met betrekking tot de toepassing van de artikelen 12 en 13, voor wat de vaststelling van kosten en heffingen betreft . Onverminderd artikel 32, lid 1, deelt de Commissie de resultaten van dat onderzoek met de lidstaten, Eurocontrol en de vertegenwoordigers van de luchtruimgebruikers. Binnen twee maanden na ontvangst van een verzoek bepaalt de Commissie, na de betrokken lidstaat gehoord te hebben of de artikelen 12 en 13 zijn nageleefd en of de maatregel verder mag worden toegepast. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27, lid 2, vermelde raadplegingsprocedure.

Artikel 14 bis

Tenuitvoerlegging van het masterplan inzake luchtverkeersbeheer

De tenuitvoerlegging van het masterplan inzake luchtverkeersbeheer wordt door de Commissie gecoördineerd. De netwerkbeheerder, het prestatiebeoordelingsorgaan en de uitrolbeheerder dragen bij aan de tenuitvoerlegging van het masterplan inzake luchtverkeersbeheer, overeenkomstig de bepalingen van onderhavige verordening. [Am. 112]

Artikel 14 ter

De Commissie stelt maatregelen vast voor het instellen van het beheer van de tenuitvoerlegging van het masterplan inzake luchtverkeersbeheer, waaronder de vaststelling en selectie van de verantwoordelijke op managementniveau (uitrolbeheerder). Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27, lid 3, vermelde onderzoeksprocedure. [Am. 113]

Artikel 14 quater

De uitrolbeheerder beveelt de Commissie bindende termijnen aan voor het uitrollen, alsook passende corrigerende maatregelen tegen vertraging bij de tenuitvoerlegging. [Am. 114]

Artikel 15

Gemeenschappelijke projecten

1.  De implementatie van het masterplan inzake luchtverkeersbeheer kan worden ondersteund door gemeenschappelijke projecten . Deze projecten dragen bij aan de doelstellingen van deze verordening, d.w.z. verbetering van de prestaties van het Europese luchtvaartsysteem op kerngebieden als capaciteit en vlucht- en kostenefficiëntie, alsmede milieuduurzaamheid, binnen het kader van de veiligheidsdoelstellingen, die van de hoogste orde zijn. De gemeenschappelijke projecten hebben tot doel de luchtverkeersbeheersfuncties tijdig, gecoördineerd en gesynchroniseerd ten uitvoer te leggen, teneinde de essentiële operationele wijzigingen te bereiken die in het masterplan voor luchtverkeersbeheer zijn vermeld, met inbegrip van de identificatie van de meest passende geografische dimensie, prestatiegerichte projectobpouw en een op dienstverlening gerichte aanpak die moet worden toegepast door de uitrolbeheerder. Voor zover mogelijk moet er bij het ontwerp en de uitvoering van algemene projecten naar worden gestreefd dat er in elke lidstaat een reeks interoperabele capaciteiten beschikbaar kunnen zijn. [Am. 115]

2.  De Commissie kan maatregelen vaststellen voor het beheer van gemeenschappelijke projecten en prikkels voor de uitvoering ervan. Het orgaan dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de baseline van het masterplan inzake luchtverkeersbeheer is eveneens verantwoordelijk voor het uitrollen van de gemeenschappelijke projecten. Die Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27, lid 3, bedoelde onderzoeks procedure. Deze maatregelen laten vormen een aanvulling op de mechanismen voor de uitvoering van de projecten met betrekking tot functionele luchtruimblokken zoals door de partners van die blokken overeengekomen, onverlet. [Am. 116]

3.  De Commissie kan gemeenschappelijke projecten vaststellen voor netwerkgerelateerde functies die van bijzonder belang zijn voor de verbetering van de algemene prestaties van het luchtverkeersbeheer en de luchtvaartnavigatiediensten in Europa, waarbij wordt nagegaan welke luchtverkeersbeheersfuncties rijp zijn voor uitrol en het tijdschema en geografische toepassingsgebied van die uitrol worden vastgesteld. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27, lid 3, vermelde onderzoeksprocedure . De gemeenschappelijke projecten kunnen in aanmerking komen voor communautaire financiering binnen het meerjarig financieel kader. Hiertoe, en onverminderd de bevoegdheid van de lidstaten om te beslissen over het gebruik van hun eigen financiële middelen, voert de Commissie een onafhankelijke kosten-batenanalyse uit en voert ze overeenkomstig artikel 28 passend overleg met de lidstaten en relevante betrokken partijen, waarbij alle passende wijzen van financiering onder de loep worden genomen. De in aanmerking komende kosten van de uitvoering van gemeenschappelijke projecten worden overeenkomstig de beginselen van transparantie en non-discriminatie gedekt.

3 bis.  Gemeenschappelijke projecten zijn het middel om de door het SESAR-programma ontwikkelde operatieve verbeteringen op gecoördineerde en tijdige wijze om te zetten. Zij dragen aldus op beslissende wijze bij tot de verwezenlijking van de EU-wijde doelstellingen. [Am. 117]

Artikel 16

Functionele luchtruimblokken

1.  De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om te garanderen dat de operationele functionele luchtruimblokken worden opgericht en geïmplementeerd op basis van een geïntegreerde verlening van luchtverkeersdiensten luchtvaartnavigatiediensten, teneinde de vereiste capaciteit en efficiëntie van het netwerk voor luchtverkeersbeveiliging in het gemeenschappelijk Europees luchtruim te bereiken, een hoog niveau van veiligheid in stand te houden, bij te dragen tot de algehele prestaties van het luchtvervoerssysteem en het effect op het milieu te beperken. [Am. 118]

2.  De functionele luchtruimblokken worden, voorzover mogelijk, opgericht op basis van coöperatieve sectoriële partnerschappen tussen verleners van luchtvaartnavigatiediensten, met name met betrekking tot het verlenen van ondersteunende diensten, zoals bepaald in artikel 10. Om optimale prestaties te kunnen bereiken, mogen dergelijke partnerschappen een of meer functionele luchtruimblokken of delen daarvan ondersteunen. [Am. 119]

3.  De lidstaten, en de nationale luchtvaartautoriteiten en de verleners van luchtverkeersdiensten luchtvaartnavigatiediensten werken zoveel mogelijk samen om de naleving van dit artikel te garanderen. Indien van toepassing heeft deze samenwerking ook betrekking op nationale luchtvaartautoriteiten en verleners van luchtverkeersdiensten luchtvaartnavigatiediensten uit derde landen die aan functionele luchtruimblokken deelnemen. [Am. 120]

4.  Functionele luchtruimblokken moeten met name:

a)  worden onderbouwd door een veiligheidsstudie;

b)  zo zijn ontworpen dat de sectoriële partnerschappen zoveel mogelijk synergieën opleveren, teneinde de overeenkomstig artikel 11 vastgestelde prestatiedoelen te verwezenlijken en waar mogelijk te overtreffen; [Am. 121]

c)  optimaal en flexibel gebruik van het luchtruim mogelijk maken, rekening houdende met luchtverkeersstromen; [Am. 122]

d)  zorgen voor consistentie met het Europese routenetwerk dat overeenkomstig artikel 17 wordt opgericht;

e)  hun rechtvaardiging vinden in een algehele toegevoegde waarde, met inbegrip van een optimaal gebruik van technische en personele middelen, op basis van kosten-batenanalyses;

f)  voor zover mogelijk een vlotte en flexibele overdracht garanderen van verantwoordelijkheid voor de luchtverkeersleiding tussen luchtverkeersleidingscentra;

g)  de verenigbaarheid tussen de verschillende luchtruimconfiguraties garanderen ;

h)  voldoen aan voorwaarden die voortvloeien uit regionale overeenkomsten die binnen de ICAO zijn gesloten;

i)  regionale overeenkomsten eerbiedigen die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening van kracht zijn, in het bijzonder de overeenkomsten waarbij derde landen in Europa zijn betrokken;

(i bis) de aankoop van infrastructuur voor luchtverkeersbeheer consolideren en naar verbetering van de interoperabiliteit van bestaande apparatuur streven; [Am. 123]

(i ter) bijdragen aan consistentie met voor de hele Unie geldende prestatiedoelstellingen. [Am. 124]

Aan de eisen van lid 4, onder c), d) en g), moet worden voldaan in overeenstemming met de door de netwerkbeheerder uitgevoerde optimalisering van het luchtruimontwerp, zoals vermeld in artikel 17.

5.  Verleners van luchtvaartnavigatiediensten mogen aan de eisen van dit artikel voldoen door deel te nemen aan een of meer functionele luchtruimblokken.

6.  Operationele functionele luchtruimblokken die zich uitstrekken over delen van het luchtruim die onder de verantwoordelijkheid van meer dan een lidstaat vallen worden ingesteld bij gezamenlijke aanwijzing tussen alle de lidstaten en, in voorkomend geval derde landen die verantwoordelijk zijn voor een deel van het luchtruim in het functioneel luchtruimblok. [Am. 126]

De gezamenlijke aanwijzing waarbij het functioneel luchtruimblok wordt opgericht, bevat de nodige bepalingen inzake de wijze waarop het blok kan worden gewijzigd en waarop een lidstaat of, indien van toepassing, een derde land zich uit het blok kan terugtrekken, inclusief overgangsregelingen.

7.  de lidstaten stellen de Commissie in kennis van de oprichting van functionele luchtruimblokken. Alvorens de Commissie in kennis te stellen van de oprichting van een functioneel luchtruimblok, verstrekt(verstrekken) de betrokken lidsta(a)t(en) de Commissie, de andere lidstaten en de andere belanghebbende partijen passende informatie en worden deze in staat gesteld eventuele opmerkingen te maken.

8.  Bij geschillen tussen twee of meer lidstaten ten aanzien van een grensoverschrijdend functioneel luchtruimblok dat betrekking heeft op luchtruim onder hun verantwoordelijkheid, kunnen de betrokken lidstaten de zaak gezamenlijk voor advies aan het Single Sky-comité voorleggen. Het advies wordt verstrekt aan de betrokken lidstaten. Onverminderd lid 6 houden de lidstaten met dit advies rekening om een oplossing te vinden.

9.  Na door de lidstaten op de hoogte te zijn gebracht overeenkomstig de leden 6 en 7, beoordeelt de Commissie of elk functioneel luchtruimblok voldoet aan de in lid 4 bedoelde eisen en presenteert ze de resultaten ter bespreking aan de lidstaten . Indien de Commissie vaststelt dat één of meerdere functionele luchtruimblokken niet aan de eisen voldoe(t)(n), voert ze gesprekken met de betrokken lidsta(a)t(en) om tot afspraken te komen over de maatregelen die nodig zijn om de situatie te corrigeren.

10.  De Commissie stelt gedetailleerde maatregelen vast voor de in lid 6 bedoelde gezamenlijke aanwijzing van de verlener(s) van luchtverkeersdiensten, met opgave van de voorwaarden voor de selectie van de dienstverlener(s), de aanwijzingsperiode, de toezichtsregelingen, de beschikbaarheid van te verstrekken diensten en aansprakelijkheidsregelingen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27, lid 3, van de kaderverordening bedoelde onderzoeksprocedure .

11.  De Commissie kan maatregelen vast stellen betreffende de in lid 6 vermelde door de lidsta(a)t(en) te verstrekken informatie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27, lid 3, vermelde onderzoeksprocedure. De bepalingen van dit lid laten alle FAB-regelingen die bestaan op de datum van inwerkingtreding van deze verordening onverlet, voor zover deze regelingen in overeenstemming zijn met en, indien mogelijk, verder gaan dan de overeenkomstig artikel 11 vastgestelde prestatiedoelen. [Am. 127]

Artikel 16 bis

Industriële partnerschappen

1.  Verleners van luchtvaartnavigatiediensten mogen samenwerken om industriële partnerschappen op te zetten, met name met betrekking tot het verlenen van ondersteunende diensten overeenkomstig artikel 10. Om optimale prestaties te kunnen bereiken, mogen industriële partnerschappen een of meer functionele luchtruimblokken of delen daarvan ondersteunen.

2.  De Commissie en de lidstaten doen al het mogelijke om te waarborgen dat alle belemmeringen voor partnerschappen tussen verleners van luchtvaartnavigatiediensten worden weggewerkt, waarbij met name rekening wordt gehouden met aansprakelijkheidskwesties, heffingsmodellen en interoperabiliteitsproblemen. [Am. 128]

Artikel 17

Ontwerp en beheer van het netwerk

1.  De netwerk diensten voor luchtverkeersbeheer maken het mogelijk het luchtruim optimaal en flexibel te benutten, garanderen dat luchtruimgebruikers volgens geprefereerde trajecten kunnen vliegen en voorzien in een maximale toegang tot het luchtruim en tot luchtvaartnavigatiediensten.

Deze netwerk diensten zijn gericht op het ondersteunen van initiatieven op nationaal niveau en op het niveau van functionele luchtruimblokken en worden op zodanige wijze uitgevoerd dat de scheiding van regelgevende en uitvoerende taken wordt gehandhaafd. [Am. 129]

2.  Om de in lid 1 vermelde doelstellingen te verwezenlijken en onverminderd de verantwoordelijkheden van de lidstaten met betrekking tot nationale routes en luchtruimstructuren, ziet de Commissie erop toe dat de volgende functies en diensten worden uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van gecoördineerd door een netwerkbeheerder: [Am. 130]

a)  het ontwerp van het Europese routenetwerk;

b)  de coördinatie van schaarse hulpbronnen binnen de luchtvaartfrequentiebanden die door het algemene luchtverkeer worden gebruikt, met name radiofrequenties en coördinatie van radartranspondercodes;;

c)  de centrale functie voor het beheer van de luchtverkeersstromen;

d)  de terbeschikkingstelling van een luchtvaartinlichtingenportaal, overeenkomstig artikel 23;

e)  de optimalisering van het luchtruimontwerp, waaronder luchtruimsectoren en luchtruimstructuren in en-route- en naderingsgebieden, in samenwerking met de verleners van luchtvaartnavigatiediensten en de in artikel 16 vermelde functionele luchtruimblokken; [Am. 131]

f)  de centrale functie voor de coördinatie van luchtvaartcrisissen.

De in deze alinea genoemde functies en diensten hebben geen betrekking op de vaststelling van bindende maatregelen van algemene aard of op het nemen van politieke beslissingen. Hierbij wordt rekening gehouden met voorstellen gedaan op nationaal niveau en op het niveau van functionele luchtruimblokken. Bij de uitvoering ervan vindt coördinatie plaats met militaire autoriteiten, overeenkomstig overeengekomen procedures inzake een flexibel gebruik van het luchtruim. [Am. 132]

De Commissie kan, in overeenstemming met de in lid 4 bedoelde uitvoeringsbepalingen, Eurocontrol of een ander onpartijdig en bevoegd orgaan aanstellen om de taken van netwerkbeheerder uit te voeren . Deze taken worden op onpartijdige en kosteneffectieve wijze uitgevoerd namens Unie, de lidstaten en belanghebbenden. Er wordt hierop een passend beheer toegepast, waarbij de gescheiden verantwoordelijkheden voor dienstverlening en regulering worden aangehouden, rekening houdend met de behoeften van het gehele netwerk voor luchtverkeersbeveiliging; de luchtruimgebruikers en de verleners van luchtvaartnavigatiediensten moeten bij de uitvoering van deze taken volledig worden betrokken. Tegen 1 januari 2020 2016 wijst de Commissie de netwerkbeheerder aan als zelfstandige dienstverlener; indien mogelijk wordt de netwerkbeheerder wordt opgezet als een sectorieel partnerschap. [Am. 133]

3.  De Commissie is bevoegd om gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 26 vast te stellen teneinde taken toe te voegen aan de in lid 2 genoemde lijst van diensten, zodat deze lijst wordt aangepast aan de technische en operationele vooruitgang met betrekking tot het op gecentraliseerde wijze verlenen van ondersteunende diensten .

4.  De Commissie stelt gedetailleerde regels vast met betrekking tot:

a)  de coördinatie en harmonisering van processen en procedures ter verbetering van de doelmatigheid van het beheer van luchtvaartfrequenties, inclusief de ontwikkeling van beginselen en criteria;

b)  de centrale functie voor het coördineren van de vroege vaststelling van en tegemoetkoming aan frequentiebehoeften in de frequentiebanden toegewezen aan het algemene Europese luchtverkeer ter ondersteuning van het ontwerp en de exploitatie van het Europese luchtverkeersnetwerk;

c)  aanvullende diensten voor het netwerk zoals omschreven in het masterplan inzake luchtverkeersbeheer;

d)  gedetailleerde regelingen voor coöperatieve besluitvorming tussen de lidstaten, de verleners van luchtvaartnavigatiediensten en de netwerkbeheersfunctie voor de in lid 2 bedoelde taken;

e)  gedetailleerde regelingen voor het beheer van de netwerkbeheerder, waarbij alle operationele belanghebbenden worden betrokken;

f)  regelingen voor overleg met de relevante belanghebbenden in het besluitvormingsproces, zowel op nationaal als op Europees niveau; en

g)  binnen het radiospectrum toegewezen aan algemeen luchtverkeer door de Internationale Telecommunicatieunie, een verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen de netwerkbeheersfunctie en nationale frequentiebeheerders, om ervoor te zorgen dat de nationale frequentiebeheers diensten de frequentietoewijzingen blijven uitvoeren die niet van invloed zijn op het netwerk. Voor gevallen die van invloed zijn op het netwerk werken de nationale frequentiebeheerders samen met de verantwoordelijken voor de netwerkbeheersfunctie om het gebruik van frequenties te optimaliseren.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 27, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

5.  Andere aspecten van het ontwerp van het luchtruim dan die welke in leden 2 en lid 2 en lid 4, onder c), zijn vermeld, worden op nationaal niveau of op het niveau van functionele luchtruimblokken behandeld. In dit ontwerpproces wordt rekening gehouden met de vraag naar vervoer en de complexiteit van dat vervoer en met de lokale prestatieplannen voor nationale of functionele luchtruimblokken, en is bepaald dat relevante luchtruimgebruikers of relevante groepen die luchtruimgebruikers vertegenwoordigen, en, in voorkomend geval, militaire autoriteiten, volledig moeten worden geraadpleegd. [Am. 134]

Artikel 18

Betrekkingen tussen dienstverleners

1.  Verleners van luchtvaartnavigatiediensten kunnen gebruikmaken van de diensten van andere dienstverleners die in de Unie gecertificeerd zijn of die een verklaring hebben ingediend .

2.  Verleners van luchtvaartnavigatiediensten leggen hun werkafspraken formeel vast door middel van schriftelijke overeenkomsten of daaraan gelijkwaardige juridische regelingen, waarin de specifieke verplichtingen en taken van de verschillende dienstverleners worden vastgelegd en die de uitwisseling van operationele gegevens tussen alle dienstverleners voor wat het algemene luchtverkeer betreft, mogelijk maken. Deze regelingen worden gemeld aan de betrokken nationale toezichthoudende instantie.

3.  Waar het gaat om het verlenen van luchtverkeersdiensten, is de goedkeuring van de betrokken lidstaten vereist.

Artikel 19

Betrekkingen met belanghebbenden

De verleners van luchtvaartnavigatiediensten stellen raadplegingsmechanismen vast om met relevante groepen van luchtruimgebruikers en luchthavenexploitanten te overleggen over alle belangrijke kwesties die verband houden met de verleende diensten en strategische investeringsplannen, in het bijzonder met betrekking tot aspecten die synchronisatie tussen het uitrollen van grond- en luchtsystemen vereisen, of over relevante wijzigingen van de luchtruimconfiguratie. De luchtruimgebruikers worden ook betrokken bij de goedkeuring van strategische investeringsplannen. De Commissie stelt maatregelen vast waarin in detail is uiteengezet hoe het overleg plaatsvindt en hoe de luchtruimgebruikers worden betrokken bij de goedkeuring van de investeringsplannen het opstellen van strategische investeringsplannen om te zorgen voor de samenhang ervan met het masterplan inzake luchtverkeersbeheer en de in artikel 15 bedoelde algemene projecten. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. [Am. 135]

Onverminderd de rol van het Single Sky-comité richt de Commissie een raadgevende groep deskundigen over de menselijke factor op, met leden van de sociale partners van het Europese luchtverkeersbeheer en andere deskundigen uit vertegenwoordigingsorganen voor beroepspersoneel. De rol van deze groep bestaat uit het adviseren van de Commissie over de interactie tussen vliegoperaties en de menselijke factor in de sector luchtverkeersbeheer. [Am. 136]

Artikel 20

Betrekkingen met de militaire autoriteiten

Lidstaten nemen in het kader van het gemeenschappelijke vervoersbeleid de noodzakelijke stappen om ervoor te zorgen dat er voor het beheer van specifieke luchtruimblokken schriftelijke overeenkomsten tussen de bevoegde civiele en militaire autoriteiten of gelijkwaardige juridische regelingen worden aangegaan of hernieuwd.

Artikel 21

Transparantie van rekeningen

1.  Verleners van luchtvaartnavigatiediensten moeten, ongeacht hun eigendomsstructuur of rechtsvorm, hun jaarrekeningen opstellen, aan een onafhankelijke accountantscontrole onderwerpen en publiceren. Deze jaarrekeningen moeten voldoen aan de door de Unie goedgekeurde internationale standaarden voor jaarrekeningen. Wanneer deze rekeningen wegens de juridische status van de dienstverlener niet volledig aan de internationale standaarden voor jaarrekeningen kunnen beantwoorden, streeft de betrokken verlener ernaar om zoveel mogelijk aan deze standaarden te voldoen.

De lidstaten treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat verleners van luchtvaartnavigatiediensten uiterlijk op 1 juli 2017 aan dit artikel voldoen. [Am. 137]

2.  In ieder geval moeten de verleners van luchtvaartnavigatiediensten een jaarverslag publiceren en worden zij regelmatig onderworpen aan een onafhankelijke accountantscontrole.

3.  Wanneer verleners van luchtvaartnavigatiediensten een bundel diensten aanbieden, doen zij opgave van de kosten van en opbrengsten uit verleende luchtvaartnavigatiediensten, opgesplitst overeenkomstig het in artikel 12 vermelde heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten en houden zij, voor zover toepasselijk, geconsolideerde rekeningen bij voor andere diensten die niet de luchtvaartnavigatie betreffen, op dezelfde wijze als verplicht zou zijn wanneer de betrokken diensten zouden worden uitgevoerd door aparte ondernemingen.

4.  Lidstaten wijzen de bevoegde instanties aan die recht op inzage hebben in de boekhouding van dienstverleners die diensten verlenen in het onder hun verantwoordelijkheid vallende luchtruim.

5.  Lidstaten kunnen de overgangsbepalingen van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden(22) voor jaarrekeningen toepassen op de onder de werkingssfeer van deze verordening vallende verleners van luchtvaartnavigatiediensten. [Am. 138]

Artikel 22

Toegang tot en bescherming van gegevens

1.  Voor wat het algemene luchtverkeer betreft, worden relevante operationele gegevens in real time uitgewisseld tussen alle verleners van luchtvaartnavigatiediensten onderling, luchtruimgebruikers en luchthavens teneinde aan hun operationele behoeften tegemoet te komen. De gegevens worden alleen voor operationele doeleinden gebruikt.

2.  Toegang tot relevante operationele gegevens wordt op niet-discriminatoire basis verleend aan bevoegde instanties, gecertificeerde verleners van luchtvaartnavigatiediensten of verleners van luchtvaartnavigatiediensten die een verklaring hebben ingediend , luchtruimgebruikers en luchthavens.

3.  Gecertificeerde dienstverleners of dienstverleners die een verklaring hebben ingediend, luchtruimgebruikers en luchthavens stellen standaardvoorwaarden op voor de toegang tot hun andere relevante operationele gegevens dan de in lid 1 bedoelde. Deze standaardvoorwaarden worden goedgekeurd door de nationale toezichthoudende instanties. De Commissie kan maatregelen vaststellen betreffende de procedures die moeten worden gevolgd voor gegevensuitwisseling en het type gegevens waarop deze toegangsvoorwaarden betrekking hebben. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27, lid 3, bedoelde procedure.

HOOFDSTUK IV

HET LUCHTRUIM

Artikel 23

Elektronische luchtvaartinlichtingen

1.  Onverminderd de publicatie van luchtvaartinlichtingen door de lidstaten en op een wijze die in overeenstemming is met deze publicatie, garandeert de Commissie, in samenwerking met de netwerkbeheerder , dat elektronische luchtvaartinlichtingen van hoge kwaliteit beschikbaar is, die op geharmoniseerde wijze is gepresenteerd en tegemoet komt aan de vereisten van alle relevante gebruikers in termen van kwaliteit van gegevens en tijdigheid.

2.  Met het oog op lid 1 zal de Commissie zorgen voor de ontwikkeling van een EU-wijde infrastructuur voor luchtvaartinlichtingen in de vorm van een geïntegreerd elektronisch briefingportaal met onbeperkte toegang voor belanghebbenden. Deze infrastructuur moet het mogelijk maken vereiste gegevens zoals, onder meer luchtvaartinlichtingen, informatie van de luchtverkeersmeldingspost (ARO), meteorologische informatie en informatie over het beheer van de luchtverkeersstromen te raadplegen en te verstrekken;

3.  De Commissie stelt maatregelen vast voor de oprichting en toepassing van een geïntegreerd elektronisch briefingportaal Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27, lid 3, bedoelde onderzoeks procedure.

Artikel 24

Technologische ontwikkeling en interoperabiliteit van het luchtverkeersbeheer

1.  De Commissie stelt gedetailleerde regels vast voor de bevordering van de technologische ontwikkeling en interoperabiliteit van het luchtverkeersbeheer die verband houdt met de ontwikkeling en uitvoering van het masterplan voor luchtverkeersbeheer. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 27, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

2.  Wat betreft de regels die vermeld zijn in lid 1, is artikel 17, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 216/2008 van toepassing. Voor zover van toepassing verzoekt de Commissie het EAA om deze regels op te nemen in het in artikel 56 van die verordening vermelde jaarlijks werkprogramma

HOOFDSTUK V

slotbepalingen

Artikel 25

Herziening Aanpassing van de bijlagen

De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in bijlage I vermelde eisen voor gekwalificeerde entiteiten en de in bijlage II vermelde voorwaarden voor certificaten die aan verleners van luchtvaartnavigatiediensten worden afgegeven, aan te vullen of te wijzigen, teneinde rekening te houden met de ervaring die door de nationale toezichthoudende instanties is opgedaan bij de toepassing van deze eisen en de omstandigheden of de ontwikkeling van het systeem voor luchtverkeersbeheer in termen van interoperabiliteit en geïntegreerde verlening van luchtvaartnavigatiediensten.

Artikel 26

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.  De delegatie van de bevoegdheid, als bedoeld in artikel 11, lid 7, artikel 17, lid 3, en artikel 25 wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd een periode van zeven jaar aan de Commissie.

De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van zeven jaar een verslag over de bevoegdheidsdelegatie op. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 139]

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11, lid 7, artikel 17, lid 3, en artikel 25 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijdeintrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.  Een overeenkomstig artikel 12, lid 4, artikel 19, lid 3, en artikel 29 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 27

Comitéprocedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het Single Sky-comité, hierna te noemen "het comité" Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 28

Raadpleging van belanghebbenden door de Commissie

1.  De Commissie zet op het niveau van de Unie een raadplegingsmechanisme op om overleg te plegen over kwesties die verband houden met de tenuitvoerlegging van deze verordening, voor zover van toepassing . Het specifieke Comité voor de sectorale dialoog, dat is opgericht bij Besluit 98/500/EG, wordt bij de raadpleging betrokken.

2.  Tot de belanghebbende partijen kunnen behoren:

—  verleners van luchtvaartnavigatiediensten,

—  luchthavenexploitanten,

—  relevante luchtruimgebruikers of relevante groepen luchtruimgebruikers,

—  militaire autoriteiten,

—  de industrie, en

—  belangenorganisaties van beroepspersoneel.

Artikel 29

Raadgevend orgaan voor de luchtvaartsector

Onverminderd de rol van het Comité en van Eurocontrol, richt de Commissie een raadgevend orgaan voor de luchtvaartsector op waar verleners van luchtvaartnavigatiediensten, verenigingen van luchtruimgebruikers, luchthavenexploitanten, de industrie en belangenorganisaties van het beroepspersoneel deel van uitmaken. De taak van dit orgaan bestaat er uitsluitend in de Commissie te adviseren met betrekking tot de implementatie van het gemeenschappelijk Europees luchtruim.

Artikel 30

Betrekkingen met derde landen

De Unie en haar lidstaten zetten zich in voor en ondersteunen de uitbreiding van het gemeenschappelijk Europees luchtruim tot landen die geen lid zijn van de Europese Unie. Daartoe streven zij ernaar om, hetzij in het kader van overeenkomsten met aangrenzende derde landen, hetzij in de context van gezamenlijke aanwijzingen van functionele luchtruimblokken of overeenkomsten over netwerkfuncties , de doelstellingen van deze verordening ook toe te passen op die landen .

Artikel 31

Ondersteuning door externe organen

1.  De Commissie kan voor de uitvoering van haar taken uit hoofde van deze verordening ondersteuning vragen aan een extern orgaan.

Artikel 32

Vertrouwelijkheid

1.  Nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten, die handelen overeenkomstig hun nationale wetgeving, noch de Commissie maken vertrouwelijke informatie bekend, in het bijzonder informatie over verleners van luchtvaartnavigatiediensten, hun zakenrelaties of hun kostencomponenten. [Am. 140]

2.  Lid 1 laat het recht van openbaarmaking door nationale toezichthoudende instanties luchtvaartautoriteiten of de Commissie onverlet indien dit noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taak, in welk geval de openbaarmaking evenredig moet zijn en rekening moet houden met de gewettigde belangen van verleners van luchtvaartnavigatiediensten, luchtruimgebruikers, luchthavens of andere belanghebbenden inzake de bescherming van hun bedrijfsgeheimen. [Am. 141]

3.  Informatie en gegevens die in het kader van het in artikel 12 bedoelde heffingenstelsel zijn verstrekt, worden openbaar gemaakt.

Artikel 33

Sancties

De lidstaten stellen regels vast inzake sancties en mechanismen voor het instellen van beroep die van toepassing zijn op de overtredingen van deze verordening, met name door luchtruimgebruikers en dienstverleners , en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden toegepast. De vastgestelde sancties zijn doeltreffend en proportioneel en hebben een ontmoedigende werking. [Am. 142]

Artikel 34

Evaluatie en methoden voor effectbeoordeling

1.  De Commissie evalueert geregeld de toepassing van deze verordening en brengt verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad aan het einde van iedere referentieperiode als bedoeld in artikel 11, lid 5, onder d). Indien dit gerechtvaardigd is, kan de Commissie de lidstaten om informatie verzoeken die relevant is voor de toepassing van deze verordening.

2.  De verslagen bevatten een beoordeling van de resultaten die zijn bereikt met de ingevolge deze verordening ondernomen acties, met inbegrip van adequate informatie over ontwikkelingen in de sector, met name betreffende economische, sociale, milieu-, werkgelegenheids- en technologische aspecten, alsmede over de kwaliteit van de dienstverlening, een en ander in het licht van de oorspronkelijke doelstellingen en met het oog op toekomstige behoeften.

Artikel 35

Vrijwaringsbepalingen

Deze verordening belet een lidstaat niet de maatregelen te nemen die nodig zijn om essentiële belangen op het gebied van het veiligheidsbeleid of het defensiebeleid te beschermen. Dat zijn met name maatregelen die noodzakelijk zijn:

a)  voor de surveillance van het luchtruim dat onder zijn verantwoordelijkheid valt, overeenkomstig regionale luchtvaartnavigatieovereenkomsten van de ICAO, met inbegrip van het vermogen om alle luchtvaartuigen die dat luchtruim gebruiken op te sporen, te identificeren en te evalueren, in het streven om de veiligheid van de vluchten te waarborgen en actie te ondernemen om te voorzien in de behoeften inzake veiligheid en defensie;

b)  in het geval van ernstige binnenlandse onlusten waardoor de openbare orde wordt verstoord;

c)  in het geval van oorlog of ernstige internationale spanningen die oorlogsgevaar inhouden;

d)  om te voldoen aan internationale verplichtingen die een lidstaat is aangegaan voor het behoud van de vrede en de internationale veiligheid;

e)  ten behoeve van militaire operaties en trainingen, met inbegrip van de daarvoor benodigde oefeningsmogelijkheden.

Artikel 36

Luchtvaarta gentschap van de Europese Unie (EAA)

Bij de tenuitvoerlegging van deze verordening zorgen de lidstaten en de Commissie, overeenkomstig hun respectieve rol als bepaald bij deze verordening, voor passende coördinatie met het EAA .

Artikel 37

Intrekking

Verordeningen (EG) nr. 549/2004, 550/2004, 551/2004 en 552/2004 worden ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 38

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

BIJLAGE I

EISEN VOOR GEKWALIFICEERDE ENTITEITEN 

1.  De gekwalificeerde entiteit:

—  moet met documenten kunnen onderbouwen een ruime ervaring te hebben in de beoordeling van publieke en private entiteiten in de luchtvervoerssectoren, met name van verleners van luchtvaartnavigatiediensten, en in andere vergelijkbare sectoren op één of meer van de onder deze verordening vallende gebieden,

—  moet beschikken over uitgebreide regels en voorschriften voor de periodieke beoordeling van de bovengenoemde entiteiten, die worden gepubliceerd en voortdurend worden aangepast en verbeterd door middel van onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's,

—  mag niet worden gecontroleerd door verleners van luchtvaartnavigatiediensten, beheersinstanties van luchthavens of anderen die commercieel zijn betrokken bij de verlening van luchtvaartnavigatiediensten of bij luchtvervoersdiensten,

—  moet beschikken over het nodige technische, leidinggevende, ondersteunende en onderzoekspersoneel dat in overeenstemming is met de uit te voeren taken.

—  moet beschikken over een aansprakelijkheidsverzekering, tenzij de aansprakelijkheid ervan krachtens nationaal recht door de lidstaat wordt overgenomen of wanneer de lidstaat zelf rechtstreeks verantwoordelijk is voor de inspecties.

De gekwalificeerde entiteit , de directeur daarvan en het met de controles belaste personeel mogen noch rechtstreeks, noch als gemachtigden betrokken zijn bij het ontwerp, de fabricage, de marketing of het onderhoud van de onderdelen of systemen of bij het gebruik ervan. Dit sluit niet uit dat technische informatie tussen de fabrikant of de bouwer kan worden uitgewisseld.

De gekwalificeerde entiteit moet de controles met de grootst mogelijke beroepsintegriteit en technische bekwaamheid uitvoeren; zij moet vrij zijn van elke druk en beïnvloeding, met name van financiële aard, die haar oordeel of de uitkomst van haar inspectie kan beïnvloeden, met name door personen of groepen die belang hebben bij de resultaten van de controles.

2.  Het personeel van de gekwalificeerde entiteit moet beschikken over:

—  een gedegen technische en beroepsopleiding;

—  voldoende kennis van de eisen die aan de door hen uit te voeren inspecties worden gesteld, en voldoende ervaring met dergelijke opdrachten;

—  de vereiste vaardigheid om de verklaringen, testrapporten en verslagen waarmee wordt aangetoond dat de inspecties werden uitgevoerd, op te stellen.

—  gegarandeerde onpartijdigheid . De bezoldiging van het personeel mag niet afhangen van het aantal gehouden inspecties, noch van de resultaten van die inspecties.

BIJLAGE II

VOORWAARDEN DIE AAN CERTIFICATEN MOETEN WORDEN VERBONDEN

1.  Op de certificaten wordt vermeld:

a)  de nationale toezichthoudende instantie luchtvaartautoriteit die het certificaat afgeeft, [Am. 143]

b)  de aanvrager (naam en adres),

c)  de gecertificeerde diensten,

d)  een verklaring ertoe strekkende dat de aanvrager voldoet aan de in artikel 8 ter van Verordening (EG) nr. 216/2008 bedoelde gemeenschappelijke eisen,

e)  de datum van afgifte en de geldigheidsduur van het certificaat.

2.  Aanvullende voorwaarden die aan de certificaten verbonden zijn kunnen in voorkomend geval betrekking hebben op:

a)  niet-discriminerende toegang tot diensten voor luchtruimgebruikers en het vereiste prestatieniveau, met inbegrip van veiligheids- en interoperabiliteitsniveau;

b)  de operationele specificaties voor de afzonderlijke diensten;

c)  de datum waarop de diensten moeten worden verleend;

d)  de verschillende bedieningsapparatuur die in de specifieke dienst(en) moet worden gebruikt;

e)  scheiding van of beperking in het uitvoeren van een dienst of van diensten die geen betrekking heeft of hebben op de verlening van luchtvaartnavigatiediensten;

f)  met de dienst(en) verband houdende overeenkomsten, akkoorden of andere regelingen tussen de dienstverlener(s) en een derde partij;

g)  verstrekking van informatie die redelijkerwijs vereist is voor het toezicht op het voldoen van de dienst(en) aan de gemeenschappelijke eisen, inclusief plannen, financiële en operationele gegevens, en belangrijke wijzigingen in het soort en/of de reikwijdte van de aangeboden luchtvaartnavigatiediensten;

h)  andere wettelijke voorwaarden die niet specifiek zijn voor luchtvaartnavigatiediensten, zoals voorwaarden voor de opschorting of intrekking van het certificaat.

BIJLAGE III

CONCORDANTIETABEL

Verordening 549/2004

Verordening 550/2004

Verordening 551/2004

Verordening 552/2004

Deze verordening

Artikel 1, leden 1, 2 en 3

Artikel 1, leden 1, 2 en 3

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 4

Artikel 1, lid 4

Artikel 1, lid 5

Artikel 1

--------------

Artikel 1, leden 1, 2 en 4

--------------

Artikel 1

--------------

Artikel 2, leden 1 tot en met 35

Artikel 2, leden 1 tot en met 35

Artikel 2, leden 36, 37 en 38

Artikel 2, leden 17, 18, 23, 24, 32, 35, 36

---------------

Artikel 3

---------------

Artikel 4, leden 1 en 2

Artikel 3, leden 1 en 2

Artikel 3, leden 3 en 4

Artikel 4, lid 3

Artikel 3, lid 5

Artikel 3, lid 6

Artikel 3, leden 4 en 5

Artikel 3, leden 7 en 8

Artikel 3, lid 9

Artikel 2, lid 1

Artikel 4, lid 1, onder a)

Artikel 4, lid 1, onder b) tot en met g)

Artikel 2, lid 2

Artikel 4, lid 2

Artikel 5, leden 1 en 2

Artikel 2, leden 3 tot en met 6

Artikel 5, leden 3 tot en met 6

Artikel 3, leden 1 en 2

Artikel 6, leden 1 en 2

Artikel 8, leden 1 en 3

Artikel 6, leden 3 en 4

Artikel 6, lid 5

Artikel 8, leden 2 en 4

-------------

Artikel 6

----------- -

Artikel 10, lid 1

Artikel 7, lid 1

Artikel 7, lid 2

Artikel 7, lid 1

Artikel 8, lid 1

Artikel 8, lid 2

Artikel 7, leden 4 en 6

Artikel 8, leden 3 en 4

Artikel 7, leden 2, 3, 5, 7, 8 en 9

-------------

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 9

-------------

Artikel 11

Artikel 11

Artikel 14

Artikel 12

Artikel 15

Artikel 13

Artikel 16

Artikel 14

Artikel 15 bis

Artikel 15

Artikel 9 bis, lid 1

Artikel 16, leden 1 en 3

Artikel 16, lid 2

Artikel 9 bis, lid 2, onder i)

------------

Artikel 9 bis, lid 2

Artikel 16, lid 4

Artikel 16, lid 5

Artikel 9 bis, leden 3 tot en met 9

Artikel 16, leden 6 tot en met 12

Artikel 9 ter

--------------

Artikel 6, lid 1 en lid 2, onder b)

Artikel 17, lid 1 en lid 2, onder b)

Artikel 17, lid 2, onder c) tot en met e)

Artikel 6, lid 3 tot en met lid 4, onder d)

Artikel 17, lid 3 tot en met lid 4, onder d)

Artikel 17, lid 4, onder e)

Artikel 6, lid 4, onder e) en f)

Artikel 17, lid 4, onder f) en g)

Artikel 6, leden 5 en 7

Artikel 17, leden 5 en 6

Artikel 6, leden 8 en 9

-------------

Artikel 10

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 11

Artikel 20

Artikel 12

Artikel 21

Artikel 13

Artikel 22

Artikel 3

---------------

Artikel 3 bis

Artikel 23

Artikel 4

---------- ----

Artikel 7

---------- ----

Artikel 8

---------- ----

Artikel 24, leden 1 en 2

Artikel 3, lid 3

---------- ----

Artikel 2 en artikel 3, lid 2

-------------

Artikel 3, lid 4, tot en met artikel 7

-------------

Artikel 17, lid 1

Artikel 25

Artikel 26

Artikel 5, leden 1, 2 en 3

Artikel 27, leden 1, 2 en 3

Artikel 5, leden 4 en 5

-------------

Artikel 10, leden 2 en 3

Artikel 28, leden 1 en 2

Artikel 6

Artikel 29

Artikel 7

Artikel 30

Artikel 8

Artikel 31

Artikel 4

-------------

Artikel 9

-------------

Artikel 18

Artikel 32

Artikel 9

Artikel 33

Artikel 12, leden 2, 3 en 4

Artikel 34, leden 1, 2 en 3

Artikel 12, lid 1

-------------

Artikel 18 bis

---- --------

Artikel 10

----- -------

Artikel 13

Artikel 35

Artikel 13 bis

Artikel 36

Artikel 10

-------------

Artikel 11

Artikel 37

Artikel 19, lid 1

Artikel 38

Artikel 19, lid 2

-------------

Bijlage I

Bijlage V

Bijlage I

Bijlage I

-----------

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage II

----------

Bijlage III

Bijlage III

----------

Bijlage IV

-----------

(1)Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt.
(2)PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.
(3)PB C 103 E van 30.4.2002, blz. 1.
(4)PB C 241 van 7.10.2002, blz. 24.
(5)PB C 278 van 14.11.2002, blz. 13.
(6)Standpunt van het Europees Parlement van 12 maart 2014.
(7)PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1.
(8)PB L 96 van 31.3.2004, blz. 10.
(9)PB L 96 van 31.3.2004, blz. 20.
(10)PB L 96 van 31.3.2004, blz. 26.
(11)PB L 96 van 31.3.2004, blz. 9.
(12)PB L 225 van 12.8.1998, blz. 27.
(13)PB L 95 van 9.4.2009, blz. 41.
(14)PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.
(15)PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.
(16)PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.
(17)PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1.
(18)PB C 179 van 1.8.2006, blz. 2.
(19)PB L 95 van 9.4.2009, blz. 41.
(20)PB L 64 van 2.3.2007, blz. 1.
(21)Eurocontrol is opgericht bij het International Verdrag tot samenwerking in het belang van de veiligheid van de luchtvaart van 13 december 1960, als gewijzigd bij het protocol van 12 februari 1981 en herzien bij het protocol van 27 juni 1997.
(22)PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.


Luchtvaartterreinen, luchtverkeersbeheer en luchtvaartnavigatiediensten ***I
PDF 535kWORD 178k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 216/2008 op het gebied van luchthavens, luchtverkeersbeheer en luchtvaartnavigatiediensten (COM(2013)0409 – C7-0169/2013 – 2013/0187(COD))
P7_TA(2014)0221A7-0098/2014

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0409),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 100, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0169/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door het Maltese Huis van Afgevaardigden, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 december 2013(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A7‑0098/2014),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 216/2008 op het gebied van luchtvaartterreinen, luchtverkeersbeheer en luchtvaartnavigatiediensten

P7_TC1-COD(2013)0187


(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Om rekening te houden met de wijzigingen die zijn geïntroduceerd in Verordening (EG) nr. 1108/(4) en in Verordening (EG) nr. 1070/2009 van het Europees Parlement en de Raad(5), is het noodzakelijk om de inhoud van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad(6) in overeenstemming te brengen met Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad(7), Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad(8), Verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad(9) en Verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement en de Raad(10).

(2)  De ontwikkeling en uitvoering van het ATM-masterplan vereist wetshandelingen ten aanzien van een breed scala aan luchtvaartonderwerpen. Het Agentschap moet, wanneer het de Commissie ondersteunt bij het opstellen van technische voorschriften, een evenwichtige benadering hanteren, met vermijding van belangenconflicten, om de verschillende activiteiten te reguleren op basis van hun specifieke eigenschappen, aanvaardbare veiligheidsniveaus, klimaat- en milieuduurzaamheid en een vaststaande risicohiërarchie van gebruikers om te zorgen voor een allesomvattende en gecoördineerde ontwikkeling van de luchtvaart. [Am. 1]

(3)  Om rekening te houden met alle technische, operationele en veiligheidsvereisten – door wijziging of aanvulling van de bepalingen inzake luchtwaardigheid, milieubescherming, piloten, vluchtuitvoeringen, luchtvaartterreinen, ATM/ANS, luchtverkeersleiders, marktdeelnemers uit derde landen, toezicht en handhaving, flexibiliteitsbepalingen, boetes en dwangsommen, en tarieven en vergoedingen – dient de bevoegdheid om handelingen aan te nemen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te worden gedelegeerd aan de Commissie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens de voorbereiding passend overleg pleegt, onder meer met deskundigen. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen dient de Commissie erop toe te zien dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze bij het Europees Parlement en de Raad worden ingediend.

(3 bis)  Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, moet de Commissie het Agentschap en de deskundigen van de stemgerechtigde landen die vertegenwoordigd zijn in de raad van beheer raadplegen. Zij moet rekening houden met het advies van deze overlegorganen en geen gedelegeerde handeling vaststellen wanneer een meerderheid van de deskundigen en het Agentschap bezwaar aantekenen. [Am. 2]

(3 ter)  Om de totstandbrenging van een op risico gebaseerd, evenredig en duurzaam regelgevingskader verder te faciliteren moet de Commissie nader bestuderen of Richtlijn (EG) nr. 216/2008 aan nieuwe ontwikkelingen moet worden aangepast. [Am. 3]

(3 quater)  Als hoeksteen van het luchtvaartstelsel van de Unie moet het Agentschap ook een leidende rol spelen in de externe luchtvaartstrategie van de Unie. Met name voor de verwezenlijking van een van de in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 216/2008 genoemde doelen moet het Agentschap in nauwe samenwerking met de Commissie bijdragen aan het exporteren van de luchtvaartnormen van de Unie en het bevorderen van de producten, beroepsbeoefenaars en diensten van de luchtvaart van de Unie in de hele wereld zodat zij makkelijker toegang krijgen tot nieuwe groeimarkten. [Am. 4]

(3 quinquies)  De afgifte van certificaten en goedkeuringen en de verlening van andere diensten spelen een essentiële rol bij de dienstverlening van het Agentschap aan het bedrijfsleven en moeten derhalve bijdragen aan het concurrentievermogen van de luchtvaartsector van de Unie. Het Agentschap moet in staat zijn om in te spelen op de marktvraag, die kan variëren. Het aantal personeelsleden dat gefinancierd wordt met inkomsten uit tarieven of vergoedingen moet dus aanpasbaar zijn en mag niet in het organigram worden vastgelegd. [Am. 5]

(3 sexies)  Deze verordening heeft tot doel te voldoen aan de eis van artikel 65 bis van Verordening (EG) nr. 216/2008 door de overlappingen tussen Verordening (EG) nr. 549/2004 en Verordening (EG) nr. 216/2008 weg te werken door de eerste aan te passen aan de tweede en voor een duidelijke taakverdeling tussen de Commissie, het Agentschap en Eurocontrol te zorgen, zodat de Commissie zich vooral bezighoudt met economische en technische regelgeving, het Agentschap haar bijstaat voor het opstellen van technische regels en voor het toezicht, en Eurocontrol zich concentreert op operationele taken die met name verband houden met het netwerkbeheersconcept van Verordening (EG) nr. 550/2004, die voorziet in een gemeenschappelijke regeling voor routeheffingen voor luchtvaartdiensten, inclusief toezicht, om meer transparantie en kostenefficiëntie te verwezenlijken ten behoeve van luchtruimgebruikers. In die context is het, ook om de algemene kosten van de toezichtactiviteiten van ATM/ANS te drukken, eveneens noodzakelijk de huidige regeling voor routeheffingen zo te wijzigen dat de toezichtbevoegdheden van ATM/ANS naar behoren gedekt worden. Met die wijziging wordt ervoor gezorgd dat het Agentschap over de middelen beschikt die het nodig heeft om de taken op het gebied van veiligheidstoezicht die in de totale systeembenadering met betrekking tot de luchtvaartveiligheid aan het Agentschap zijn toegewezen te kunnen uitvoeren, om bij te dragen tot een transparantere, kostenefficiëntere en effectievere verlening van luchtvaartdiensten aan de luchtruimgebruikers die het systeem financieren, en om een geïntegreerde dienstverlening te stimuleren. [Am. 6]

(4)  Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(11).

(5)  De Commissie moet onmiddellijk van toepassing zijnde uitvoeringshandelingen vaststellen waar, in terdege gerechtvaardigde gevallen met betrekking tot uitzonderingen voor luchtvaartterreinen en besluiten om de toepassing van flexibiliteitsbepalingen niet toe te staan, dwingende redenen van urgentie dit vereisen.

(5 bis)  Om te zorgen voor interoperabiliteit van de technologieën die wereldwijd worden gebruikt, zouden de Commissie en het Agentschap een gecoördineerde internationale benadering betreffende de standaardiseringinspanningen van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie moeten aanmoedigen. [Am. 7]

(6)  Bepaalde beginselen met betrekking tot het bestuur en de werking Op basis van een analyse per geval en rekening houdend met de specifieke aard van het Agentschap moeten bepaalde beginselen in verband met het bestuur en het functioneren ervan worden aangepast aan de Gemeenschappelijke benadering van de EU inzake gedecentraliseerde agentschappen, zoals bekrachtigd door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in juli 2012. Met name in de samenstelling van de uitvoerende raad zou de betekenis van de luchtvaart in de verschillende lidstaten tot uitdrukking moeten komen, en er zou moeten worden gewaarborgd dat de vereiste deskundigheid adequaat vertegenwoordigd is. [Am. 8]

(7)  Bijgevolg dient Verordening (EG) nr. 216/2008 dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 216/2008 wordt als volgt gewijzigd:

(1)  Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)  punt b) wordt vervangen door:"

"b) luchtvaartterreinen of een gedeelte daarvan, alsook de in lid 1, onder c) en d), bedoelde apparatuur, personeel en organisaties die worden beheerd en gebruikt door het leger, indien het verkeer dat wordt bediend primair ander verkeer is dan algemeen luchtverkeer;"

"

ii)  in punt c) komt de eerste zin als volgt te luiden:"

"c) ATM/ANS, inclusief de in lid 1, onder e) en f), bedoelde systemen en onderdelen, personeel en organisaties die worden verleend of beschikbaar gesteld door het leger, primair voor bewegingen van andere luchtvaartuigen dan algemeen luchtverkeer."

"

b)  lid 3 wordt vervangen door:"

"3. Onverminderd van lid 2, zorgen de lidstaten ervoor dat militaire faciliteiten die openstaan voor algemeen luchtverkeer en diensten die door militair personeel aan het publiek worden verleend, voor zover deze niet onder het toepassingsgebied van lid 1 vallen, een veiligheidsniveau bieden dat ten minste even doeltreffend is als het veiligheidsniveau zoals voorgeschreven door de essentiële eisen van de bijlagen Va en Vb."

"

(2)  Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)  Aan lid 2 worden de volgende punten g) en h) toegevoegd:"

"g) de doeltreffende ontwikkeling en uitvoering van het ATM-masterplan te steunen;

   h) de burgerluchtvaart te reguleren op een manier die de veiligheid, duurzame ontwikkeling, prestaties, interoperabiliteit, klimaatbescherming, milieuvriendelijkheid en veiligheid energiebesparing het meest bevordert en op een manier die in verhouding staat tot de aard van elke specifieke activiteit." [Am. 9]

"

b)  Lid 3, punt c), wordt vervangen door:"

"c) de oprichting van een onafhankelijk Luchtvaartagentschap van de Europese Unie (hierna "het Agentschap" genoemd);"

"

(3)  Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)  punt a) komt als volgt te luiden:"

"a) "permanent toezicht": de taken die moeten worden verricht om te verifiëren dat te allen tijde gedurende de geldigheidsperiode van het certificaat wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder het certificaat is afgegeven, alsmede het nemen van veiligheidsmaatregelen."

"

b)  punt d bis) wordt vervangen door:"

"d bis) "ATM/ANS-onderdelen": onderdelen als gedefinieerd in artikel 2, punt 19, van Verordening (EU) nr....(12) betreffende de uitvoering van het gemeenschappelijk Europees luchtruim;"

"

c)  het volgende punt e bis) wordt ingevoegd:"

"e bis) "verklaring": elke schriftelijke verklaring met betrekking tot ATM/ANS:

   inzake de conformiteit of geschiktheid voor gebruik van systemen of onderdelen, welke is afgegeven door een organisatie die zich bezighoudt met het ontwerp, de productie en het onderhoud van ATM/ANS-systemen en -onderdelen;
   over de naleving van toepasselijke vereisten van een in gebruik te nemen dienst of systeem, welke is afgegeven door een dienstverlener;
   over het vermogen en de middelen om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden met betrekking tot bepaalde vluchtinformatiediensten."

"

d)  punt f) wordt vervangen door:"

"f) "gekwalificeerde entiteit": een orgaan waaraan het Agentschap of een nationale luchtvaartautoriteit, onder hun respectieve beheer en verantwoordelijkheid, specifieke certificerings- of toezichtstaken kan toevertrouwen;"

"

e)  de punten q) en r) worden vervangen door:"

"q) "ATM/ANS": de diensten voor luchtverkeersbeheer als gedefinieerd in artikel 2, lid 10, van Verordening (EG) nr. ...(13), luchtvaartnavigatiediensten als gedefinieerd in artikel 2, lid 4, van de verordening, met inbegrip van netwerkbeheersdiensten zoals genoemd in artikel 17 van die verordening, en diensten die bestaan uit het voortbrengen, verwerken, formatteren en leveren van gegevens met het oog op algemeen luchtverkeer ten behoeve van veiligheidskritieke luchtvaartnavigatie;

   r) "ATM/ANS-systeem": elke combinatie van uitrusting en systemen als gedefinieerd in artikel 2, lid 33, van Verordening (EG) nr.  +;"

"

f)  de volgende punten worden toegevoegd:"

"t) "algemeen luchtverkeer": alle bewegingen van burgerluchtvaartuigen, alsmede alle bewegingen van staatsluchtvaartuigen (met inbegrip van militaire, douane- en politieluchtvaartuigen), voor zover deze bewegingen worden uitgevoerd in overeenstemming met de procedures van de ICAO;

   u) "ATM-masterplan": het plan dat is bekrachtigd bij Besluit 2009/320/EG van de Raad*, overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 219/2007 van de Raad**.

"

__________________________

* 2009/320/EC: Council Decision of 30 March 2009 endorsing the European Air Traffic Management Master Plan of the Single European Sky ATM Research (SESAR) project (PB L 95 van 9.4.2009, blz. 41).

** Verordening (EG) nr. 219/2007 van de Raad van 27 februari 2007 betreffende de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming voor de realisering van het Europese nieuwe generatie luchtverkeersbeveiligingssysteem (SESAR) (PB L 64 van 2.3.2007, blz. 1)"

f bis)  het volgende punt wordt ingevoegd:"

"u bis) "erkenning": het kwalificatieproces van een nationale luchtvaartautoriteit of een gekwalificeerde instantie voor de uitvoering van taken overeenkomstig deze verordening en Verordening (EU) nr….(14);" [Ams. 30 en 32]

"

(4)  Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 3 ter wordt vervangen door:"

"3 b. In afwijking van het bepaalde in lid 3 bis mogen de lidstaten een ontheffing van de bepalingen van deze verordening verlenen aan een luchtvaartterrein dat:

   niet meer dan 10 000 passagiers per jaar afhandelt, en
   niet meer dan 850 vliegbewegingen per jaar uitvoert voor vrachtoperaties,

op voorwaarde dat de ontheffing voldoet aan de algemene veiligheidsdoelstellingen van deze verordening en alle overige voorschriften van de EU-wetgeving.

De Commissie beoordeelt of aan de onder het eerste streepje genoemde voorwaarde is voldaan en stelt, indien zij van oordeel is dat dit niet het geval is, stelt zij een daartoe strekkend besluit vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 65, lid 2, bedoelde procedure. Om naar behoren gemotiveerde, dwingende redenen van hoogdringendheid die verband houden met de veiligheid stelt de Commissie onmiddellijk van toepassing zijnde uitvoeringshandelingen vast volgens de in artikel 65, lid 4, bedoelde procedure.

De desbetreffende lidstaat trekt de ontheffing in na kennisgeving van het in de tweede alinea genoemde besluit."

"

b)  lid 3 quater, eerste zin, wordt vervangen door:"

"3 quater. ATM/ANS die worden verleend in het luchtruim van het grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is en in enig ander luchtruim waar de lidstaten Verordening (EG) nr.  (15) toepassen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van die Verordening, moeten aan deze verordening voldoen."

"

(5)  Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 2, punt d), eerste zin, wordt vervangen door:"

"d) Organisaties die verantwoordelijk zijn voor het onderhoud en het beheer van de permanente luchtwaardigheid van producten, onderdelen en uitrustingsstukken moeten aantonen dat zij de mogelijkheden en de middelen bezitten om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden die aan hun rechten verbonden zijn."

"

b)  lid 5 wordt vervangen door:"

"5. Ten aanzien van de luchtwaardigheid als genoemd in artikel 4, lid 1, onder a), b) en c), is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 65 ter, teneinde gedetailleerde voorschriften vast te leggen met betrekking tot:

   a) de voorwaarden voor de vaststelling en de kennisgeving aan een aanvrager van de typecertificeringsgrondslag voor een product;
   b) de voorwaarden voor de vaststelling en de kennisgeving aan een aanvrager van de gedetailleerde luchtwaardigheidsspecificaties voor de onderdelen en uitrustingsstukken;
   c) de voorwaarden voor de vaststelling en de kennisgeving aan een aanvrager van de specifieke luchtwaardigheidsspecificaties voor luchtvaartuigen die in aanmerking komen voor een beperkt luchtwaardigheidsbewijs;
   d) de voorwaarden voor het verstrekken en het verspreiden van verplichte informatie om te waarborgen dat producten permanent luchtwaardig blijven, alsmede de voorwaarden voor alternatieve middelen om deze bepalingen inzake verplichte informatie na te leven;
   e) de voorwaarden voor de afgifte, handhaving, wijziging, opschorting of intrekking van typecertificaten, beperkte typecertificaten, de goedkeuring van wijzigingen in typecertificaten, aanvullende typecertificaten, de goedkeuring van reparatieontwerpen, afzonderlijke luchtwaardigheidsbewijzen, beperkte luchtwaardigheidsbewijzen, vliegvergunningen en certificaten voor producten, onderdelen of uitrustingsstukken, daaronder begrepen:
   i) de voorwaarden betreffende de geldigheidsduur van die certificaten, en de voorwaarden voor de verlenging van certificaten wanneer er een beperkte geldigheidsduur is vastgesteld;
   ii) de beperkingen op de afgifte van vliegvergunningen. Die beperkingen dienen met name betrekking te hebben op:
   het doel van de vlucht;
   het voor de vlucht gebruikte luchtruim;
   de kwalificaties van het cockpitpersoneel;
   het vervoer van andere personen dan het cockpitpersoneel;
   iii) de luchtvaartuigen die in aanmerking komen voor beperkte luchtwaardigheidsbewijzen met de daaraan verbonden beperkende voorwaarden;
   iv) de gegevens voor operationele geschiktheid, daaronder begrepen:
   het minimumopleidingsprogramma voor het verkrijgen van een certificaat voor vrijgave na onderhoud, teneinde te voldoen aan lid 2, onder f);
   het minimumopleidingsprogramma voor het verkrijgen van de typekwalificatie piloot en de referentiegegevens voor de bijbehorende vluchtnabootsers, teneinde te voldoen aan artikel 7;
   de basisminimumuitrustingslijst, voor zover van toepassing;
   de gegevens over het type luchtvaartuig die relevant zijn voor het cabinepersoneel;
   en aanvullende luchtwaardigheidsspecificaties voor een bepaald soort vluchtuitvoering ter ondersteuning van de permanente luchtwaardigheid en verbetering van de veiligheid van het luchtvaartuig;
   f) de voorwaarden voor de afgifte, handhaving, wijziging, opschorting of intrekking van de goedkeuringen van organisaties die overeenkomstig lid 2, onder d), e) en g), vereist zijn, en de voorwaarden waaronder die goedkeuringen niet te hoeven worden gevraagd;
   g) de voorwaarden voor afgifte, handhaving, wijziging, opschorting of intrekking van de personeelscertificaten die overeenkomstig lid 2, onder f), vereist zijn;
   h) de verantwoordelijkheden van de houders van certificaten;
   i) de wijze waarop voor in lid 1 bedoelde luchtvaartuigen die niet onder lid 2 of lid 4 vallen en voor de in artikel 4, lid 1, onder c), bedoelde luchtvaartuigen, overeenstemming met de essentiële eisen wordt aangetoond;
   j) de voorwaarden voor het onderhoud en het beheer van de permanente luchtwaardigheid van producten, onderdelen en uitrustingsstukken.

Ten aanzien van de luchtwaardigheid als genoemd in artikel 4, lid 1, onder a), b) en c), is de Commissie bevoegd om door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 65 ter, waar nodig bijlage I te wijzigen of aan te vullen als gevolg van technische, operationele of wetenschappelijke ontwikkelingen of nieuwe aanwijzingen van veiligheidsproblemen op het gebied van luchtwaardigheid, teneinde en voor zover nodig de doelstellingen van artikel 2 te verwezenlijken." [Am. 33]

"

(6)  In artikel 6 worden de leden 2 en 3 vervangen door:"

"2. De Commissie wordt gemachtigd om door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 65 ter de in lid 1 genoemde eisen te wijzigen, teneinde deze in overeenstemming te brengen met latere wijzigingen van het Verdrag van Chicago en de bijlagen daarbij, die na de vaststelling van deze verordening in werking treden en in alle lidstaten toepasselijk worden.

3.  Indien nodig om een hoog en uniform niveau van milieubescherming te waarborgen en uitgaande van de inhoud van de aanhangsels van bijlage 16, als genoemd in lid 1, is de Commissie, waar van toepassing, gerechtigd om door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 65 ter gedetailleerde voorschriften vast te stellen ter aanvulling van de in lid 1 vermelde eisen."

"

(7)  Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 2, vierde alinea, wordt vervangen door:"

"Met betrekking tot het bewijs van bevoegdheid als recreatief vlieger kan, niettegenstaande de derde alinea en als de nationale wetgeving dit toestaat, een huisarts die de medische voorgeschiedenis van de aanvrager voldoende in detail kent, optreden als luchtvaartgeneeskundig keuringsarts. De Commissie neemt gedetailleerde voorschriften aan voor het gebruik van een huisarts die optreedt als luchtvaartgeneeskundig keuringsarts, met name om te waarborgen dat het niveau van veiligheid wordt aangehouden. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde procedure."

"

b)  lid 2, zesde alinea, wordt vervangen door:"

"Voor piloten die betrokken zijn bij vluchtuitvoeringen met de in artikel 4, lid 1, onder b) of c), bedoelde luchtvaartuigen kan aan de eisen van de tweede en derde alinea van het onderhavige lid worden voldaan door de aanvaarding van de door of namens een derde land afgegeven bewijzen van bevoegdheid en medische verklaringen." [Am. 41]

"

c)  in lid 6 wordt het inleidende deel vervangen door:"

"6. Wat betreft piloten die betrokken zijn bij vluchtuitvoeringen met de in artikel 4, lid 1, onder b) en c), bedoelde luchtvaartuigen en vluchtnabootsers, en de personen en organisaties die betrokken zijn bij de opleiding, toetsing, controle en medische keuring van deze piloten, is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 65 ter om gedetailleerde voorschriften vast te leggen met betrekking tot:

"

d)  lid 6, punt d), wordt vervangen door:"

"d) de voorwaarden voor de omzetten van bestaande nationale bewijzen van bevoegdheid voor piloot of voor boordwerktuigkundige in bewijzen van bevoegdheid voor piloot, alsmede de voorwaarden voor de omzetting van nationale medische verklaringen;"

"

e)  Lid 6, punt f), wordt vervangen door:"

"f) de wijze waarop piloten van luchtvaartuigen als genoemd in de punten a), onder ii), en d) en h) van bijlage II, zoals gebruikt voor commercieel luchtvervoer, voldoen aan de relevante essentiële eisen van bijlage III."

"

f)  aan het einde van lid 6 wordt de volgende nieuwe alinea toegevoegd:"

"Wat betreft piloten die betrokken zijn bij vluchtuitvoeringen met de in artikel 4, lid 1, onder b) en c), bedoelde luchtvaartuigen en vluchtnabootsers, en de personen en organisaties die betrokken zijn bij de opleiding, toetsing, controle en medische keuring van deze piloten, is de Commissie bevoegd om door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 65 ter, waar nodig, bijlage III te wijzigen of aan te vullen als gevolg van technische, operationele of wetenschappelijke ontwikkelingen of nieuwe aanwijzingen van veiligheidsproblemen inzake het verlenen van licenties aan piloten, teneinde en voor zover nodig om de doelstellingen van artikel 2 te verwezenlijken." [Am. 34]

"

(f bis)  de eerste alinea van lid 7 komt als volgt te luiden:"

"7. Bij de vaststelling van de in lid 6 bedoelde maatregelen draagt de Commissie er in het bijzonder zorg voor dat deze in overeenstemming zijn met de stand van de techniek, met inbegrip van de beste praktijken en wetenschappelijke en technische vooruitgang inzake de opleiding van piloten, een betere veiligheidscultuur en systemen om vermoeidheid te beheersen." [Am. 42]

"

(8)  Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)  in lid 5 wordt het inleidende deel vervangen door:"

"5. Wat betreft de in artikel 4, lid 1, onder b) en c), bedoelde vluchtuitvoering met luchtvaartuigen, wordt de Commissie gemachtigd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 65 ter om gedetailleerde voorschriften vast te leggen met betrekking tot:"

"

b)  lid 5, punt g), wordt vervangen door:"

"g) de wijze waarop de in punt a), onder ii), en de punten d) en h) van bijlage II, vermelde vluchtuitvoering met luchtvaartuigen, wanneer deze worden gebruikt voor de commercieel luchtvervoer, voldoen aan de relevante essentiële eisen van bijlage IV en, indien van toepassing, bijlage Vb."

"

c)  in lid 5 worden de volgende punten h) en i) toegevoegd:"

"h) voorwaarden en procedures op grond waarvan gespecialiseerde vluchtuitvoeringen zijn onderworpen aan een vergunning;

   i) voorwaarden op grond waarvan vluchtuitvoeringen worden verboden, beperkt of onderworpen aan bepaalde voorwaarden in het belang van de veiligheid, overeenkomstig artikel 22, lid 1."

"

d)  aan het einde van lid 5 wordt de volgende nieuwe alinea toegevoegd:"

"Wat betreft de in artikel 4, lid 1, onder b) en c), bedoelde vluchtuitvoering met luchtvaartuigen, wordt de Commissie gemachtigd om door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 65 ter bijlage IV en, indien van toepassing, bijlage Vb te wijzigen of aan te vullen als gevolg van technische, operationele of wetenschappelijke ontwikkelingen of nieuwe aanwijzingen van veiligheidsproblemen inzake vluchtuitvoering met luchtvaartuigen, teneinde en voor zover nodig om de doelstellingen van artikel 2 te verwezenlijken." [Am. 35]

"

(9)  Artikel 8 bis wordt als volgt gewijzigd:

a)  in lid 5 wordt het inleidende deel vervangen door:"

"5. Wat betreft luchtvaartterreinen, luchtvaartterreinapparatuur en luchtvaartterreinactiviteiten, wordt de Commissie gemachtigd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 65 ter, teneinde gedetailleerde voorschriften vast te leggen met betrekking tot:"

"

b)  in lid 5 worden de volgende punten toegevoegd na punt j):"

"k) de voorwaarden voor de afgifte, handhaving, wijziging, opschorting of intrekking van certificaten voor aanbieders van platformbeheerdiensten;

   l) de voorwaarden voor het verstrekken en het verspreiden van verplichte informatie om de veiligheid van luchtvaartterreinactiviteiten en luchtvaartterreinapparatuur te waarborgen;
   m) de in lid 2, onder 2), vermelde verantwoordelijkheden van dienstverleners;
   n) de voorwaarden voor de afgifte, handhaving, wijziging, opschorting of intrekking van goedkeuringen van organisaties en de voorwaarden voor het toezicht op organisaties die betrokken zijn bij het ontwerp, de productie en het onderhoud van veiligheidskritieke luchtvaartterreinapparatuur;
   o) de verantwoordelijkheden van organisaties die betrokken zijn bij het ontwerp, de productie en het onderhoud van veiligheidskritieke luchtvaartterreinapparatuur."

"

c)  aan het einde van lid 5 wordt de volgende nieuwe alinea toegevoegd:"

"Wat betreft luchtvaartterreinen, luchtvaartterreinapparatuur en luchtvaartterreinactiviteiten, wordt de Commissie gemachtigd om door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 65 ter bijlage Va en, indien van toepassing, bijlage Vb te wijzigen of aan te vullen als gevolg van technische, operationele of wetenschappelijke ontwikkelingen of nieuwe aanwijzingen van veiligheidsproblemen inzake luchtvaartterreinen, teneinde en voor zover nodig om de doelstellingen van artikel 2 te verwezenlijken." [Am. 36]

"

(10)  Artikel 8 ter wordt als volgt gewijzigd:

a)  leden 4 en 5 worden vervangen door:"

"4. Krachtens de in lid 6 bedoelde maatregelen mag een certificaat of verklaring verplicht worden gesteld voor het ontwerp, de productie of het onderhoud van ATM/ANS-systemen en -onderdelen waarvan de veiligheid en de interoperabiliteit afhankelijk zijn. Het certificaat wordt verstrekt aan die organisaties die kunnen aantonen dat zij de mogelijkheden en middelen bezitten om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden die aan hun rechten zijn verbonden. De verleende rechten worden in het certificaat gespecificeerd.

5.  Krachtens de in lid 6 bedoelde maatregelen mag certificering ofwel validering of een verklaring door de ATM/ANS-verlener of de organisatie die betrokken is bij het ontwerp, de productie of het onderhoud van ATM/ANS-systemen en -onderdelen verplicht worden gesteld, in verband met ATM/ANS-systemen en -onderdelen waarvan de veiligheid en de interoperabiliteit afhankelijk zijn. Het certificaat of de verklaring voor die systemen en onderdelen wordt afgegeven, of de validering daarvoor wordt verleend, indien de aanvrager heeft aangetoond dat de systemen en onderdelen voldoen aan gedetailleerde specificaties die zijn vastgesteld om de naleving van de in lid 1 bedoelde essentiële eisen te waarborgen."

"

b)  lid 6 wordt als volgt gewijzigd:

i)  het inleidende deel wordt vervangen door:"

"6. Wat betreft het verlenen van ATM/ANS, wordt de Commissie gemachtigd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 65 ter, teneinde gedetailleerde voorschriften vast te leggen met betrekking tot:"

"

ii)  punt e) wordt vervangen door:"

"e) de voorwaarden en procedures voor de verklaring door en het toezicht op dienstverleners en organisaties die betrokken zijn bij het ontwerp, de productie en het onderhoud van ATM/ANS-systemen en -onderdelen als genoemd in de leden 3 tot en met 5."

"

iii)  de volgende punten g), h) en i) worden toegevoegd:"

"g) de voorwaarden voor het verstrekken en het verspreiden van verplichte informatie om de veiligheid bij het verlenen van ATM/ANS te waarborgen;

   h) de voorwaarden voor de validering en de verklaring als genoemd in lid 5 en voor het toezicht op de naleving van deze voorwaarden;
   i) operationele voorschriften en ATM/ANS-onderdelen die vereist zijn voor het gebruik van het luchtruim."

"

iv)  aan het einde van het lid wordt de volgende nieuwe alinea toegevoegd:"

"Wat betreft de verlening van ATM/ANS, wordt de Commissie gemachtigd om door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 65 ter, waar nodig bijlage Va te wijzigen of aan te vullen als gevolg van technische, operationele of wetenschappelijke ontwikkelingen of nieuwe aanwijzingen van veiligheidsproblemen inzake ATM/ANS, teneinde en voor zover nodig de doelstellingen van artikel 2 te verwezenlijken." [Am. 37]

"

c)  lid 7, punt a), wordt vervangen door:"

"a) zijn in overeenstemming met de stand van de techniek en met de beste praktijken op het gebied van ATM/ANS, met name overeenkomstig het ATM-masterplan en in nauwe samenwerking met ICAO."

"

(11)  Artikel 8 quater wordt als volgt gewijzigd:

a)  in lid 10 wordt het inleidende deel vervangen door:"

"10 Wat betreft luchtverkeersleiders alsook personen en organisaties die betrokken zijn bij de opleiding, toetsing, controle of medische keuring van luchtverkeersleiders, wordt de Commissie gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 65 ter, teneinde gedetailleerde voorschriften vast te leggen met betrekking tot:"

"

b)  In lid 10 worden de volgende punten toegevoegd:"

"e) onverminderd de bepalingen van de bilaterale overeenkomsten die zijn gesloten overeenkomstig artikel 12, de voorwaarden voor acceptatie van vergunningen van derde landen;

   f) de voorwaarden waaronder het verstrekken van on-the-job-opleiding is verboden, beperkt of onderworpen aan bepaalde voorwaarden in het belang van de veiligheid;
   g) de voorwaarden voor het verstrekken en het verspreiden van verplichte informatie om de veiligheid bij het verstrekken van on-the-job-opleiding te waarborgen;"

"

c)  aan het einde van lid 10 wordt de volgende nieuwe alinea toegevoegd:"

"Wat betreft luchtverkeersleiders alsook personen en organisaties die betrokken zijn bij de opleiding, toetsing, controle of medische keuring van luchtverkeersleiders, wordt de Commissie gemachtigd om door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 65 ter, waar nodig bijlage Vb te wijzigen of aan te vullen als gevolg van technische, operationele of wetenschappelijke ontwikkelingen of nieuwe aanwijzingen van veiligheidsproblemen inzake opleidingsorganisaties en luchtverkeersleiders, teneinde en voor zover om nodig de doelstellingen van artikel 2 te verwezenlijken." [Am. 38]

"

(12)  Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)  in lid 4 wordt het inleidende deel vervangen door:"

"4. Wat betreft de in artikel 4, lid 1, onder d), bedoelde luchtvaartuigen, alsmede de bemanning van en de vluchtuitvoering met die luchtvaartuigen, wordt de Commissie gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 65 ter, teneinde gedetailleerde voorschriften vast te leggen met betrekking tot:"

"

b)  lid 4, punt a), wordt vervangen door:"

"a) de autorisatie van in artikel 4, lid 1, onder d), bedoelde luchtvaartuigen of bemanningen, die geen houder zijn van een standaard-ICAO-certificaat van luchtwaardigheid of een vergunning om te vliegen naar, in of vanuit de Gemeenschap;"

"

c)  lid 4, punt e), wordt vervangen door:"

"e) de voorwaarden voor de verklaring door en het toezicht op de in lid 3 bedoelde exploitanten;"

"

d)  Aan lid 4 wordt het volgende punt toegevoegd:"

"g) alternatieve voorwaarden voor gevallen waarin naleving van de onder lid 1 bedoelde normen en eisen niet mogelijk is of een onevenredige inspanning vereist, waarbij wel gezorgd wordt dat aan de doelstellingen van de desbetreffende normen en eisen wordt voldaan."

"

e)  in lid 5, punt e), wordt het woord "veiligheidsaspecten" vervangen door "aspecten".

(13)  Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 2 wordt vervangen door:"

"2. Ter uitvoering van lid 1 doen de lidstaten, naast het toezicht op de door hen afgegeven certificaten of de door hen ontvangen verklaringen, onderzoek, inclusief platforminspecties, en nemen zij maatregelen, waaronder een vliegverbod voor luchtvaartuigen, om te voorkomen dat een overtreding wordt voortgezet."

"

b)  in lid 5 wordt het inleidende deel vervangen door:"

"5. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 65 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen om gedetailleerde voorschriften met betrekking tot de voorwaarden voor de in lid 1 bedoelde samenwerking vast te leggen, in het bijzonder betreffende: "

"

c)  aan lid 5 worden de volgende punten toegevoegd:"

"d) de voorwaarden voor de kwalificaties van inspecteurs die platforminspecties uitvoeren en de organisaties die betrokken zijn bij de opleiding van deze inspecteurs;

   e) de voorwaarden voor het beheer en de uitvoering van het toezicht en de handhaving, met inbegrip van veiligheidsbeheersystemen."

"

(14)  Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a)  de leden 1 en 2 worden vervangen door:"

"1. De lidstaten erkennen de in overeenstemming met deze verordening en de op grond daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen afgegeven certificaten, zonder nadere technische eisen te stellen of een beoordeling uit te voeren. Indien de oorspronkelijke erkenning een bijzonder doel of bijzondere doelen dient, geldt elke latere erkenning slechts voor hetzelfde doel of dezelfde doelen.

2.  De Commissie besluit, op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat of van het Agentschap, of een in lid 1 bedoeld certificaat voldoet aan deze verordening en de op grond daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 65, lid 2, bedoelde procedure. Om naar behoren gemotiveerde, dwingende redenen van hoogdringendheid die verband houden met de veiligheid stelt de Commissie onmiddellijk van toepassing zijnde uitvoeringshandelingen vast volgens de in artikel 65, lid 4, bedoelde procedure."

"

(15)  Artikel 12, lid 2, punt b), laatste alinea, wordt vervangen door:"

"kan zij van de betrokken lidstaat vereisen dat deze de overeenkomst wijzigt, de toepassing ervan opschort of de overeenkomst opzegt, overeenkomstig artikel 351 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 65, lid 2, beschreven procedure."

"

(16)  Artikel 13 wordt vervangen door:"

"Artikel 13

Gekwalificeerde entiteiten

"Wanneer een gekwalificeerde entiteit wordt belast met een specifieke certificerings- of toezichtstaak, draagt het Agentschap of de betrokken nationale luchtvaartautoriteit er zorg voor dat deze instantie voldoet aan de criteria van bijlage V.

Gekwalificeerde entiteiten geven geen certificaten of vergunningen af en ontvangen geen verklaringen."

"

(17)  Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 1 wordt vervangen door:"

"1. De bepalingen in deze verordening en de op grond daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen beletten een lidstaat niet onmiddellijk te reageren wanneer zich een veiligheidsprobleem voordoet met betrekking tot een product, systeem, persoon of organisatie, mits de onmiddellijke actie noodzakelijk is om de veiligheid te waarborgen en het niet mogelijk is om het probleem op te lossen overeenkomstig deze verordening en de op grond daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen."

"

b)  lid 3 wordt vervangen door:"

"3. De Commissie beoordeelt of aan de in lid 1 bedoelde voorwaarden is voldaan en neemt, indien zij van mening is dat dit niet het geval is, een daartoe strekkend besluit. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 65, lid 2, bedoelde procedure. Om naar behoren gemotiveerde, dwingende redenen van hoogdringendheid die verband houden met de veiligheid, stelt de Commissie onmiddellijk van toepassing zijnde uitvoeringshandelingen vast volgens de in artikel 65, lid 4 bedoelde procedure.

Na de kennisgeving van het in de eerste alinea van dit lid bedoelde besluit trekt de betrokken lidstaat de krachtens lid 1 genomen maatregel in.

Indien nodig als gevolg van de vaststelling van een veiligheidsprobleem als bedoeld in lid 1, wordt de Commissie gemachtigd overeenkomstig artikel 65 quater gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening te wijzigen of de vastgestelde veiligheidsproblemen aan te vullen pakken." [Am. 39]

"

c)  lid 4 wordt vervangen door:"

"4. De lidstaten kunnen in geval van onvoorziene dringende operationele omstandigheden of operationele behoeften van beperkte duur ontheffing verlenen van de essentiële eisen die zijn voorgeschreven in deze verordening en de op grond daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen, mits de veiligheid daardoor niet in het gedrang komt. Het Agentschap, de Commissie en de andere lidstaten worden van de ontheffingen in kennis gesteld als die bij herhaling of voor langer dan twee maanden worden verleend."

"

d)  lid 5, tweede alinea, wordt vervangen door:"

"De Commissie beoordeelt of de ontheffing voldoet aan de voorwaarden van lid 4 en neemt, indien zij van mening is dat dit niet het geval is, een daartoe strekkend besluit. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 65, lid 2, bedoelde procedure. Om naar behoren gemotiveerde, dwingende redenen van hoogdringendheid die verband houden met de veiligheid, stelt de Commissie onmiddellijk van toepassing zijnde uitvoeringshandelingen vast volgens de in artikel 65, lid 4 bedoelde procedure.

De betrokken lidstaat trekt de ontheffing in na ontvangst van de in de tweede alinea bedoelde kennisgeving."

"

e)  lid 6, eerste alinea, wordt vervangen door:"

"6. Indien met andere middelen een beschermingsniveau kan worden bereikt dat gelijkwaardig is aan het niveau dat wordt bereikt door de toepassing van de op grond van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen, kunnen de lidstaten, zonder onderscheid naar nationaliteit, goedkeuring verlenen in afwijking van die gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen, overeenkomstig de in de tweede alinea en lid 7 vastgestelde procedure."

"

f)  aan het einde van lid 7, tweede alinea, wordt de volgende alinea toegevoegd vervangen door: [Am. 10]"

"Indien de Commissie vaststelt, rekening houdend met de in de eerste alinea bedoelde aanbeveling, dat aan de voorwaarden van lid 6 is voldaan, verleent zij onverwijld de afwijking door de desbetreffende op grond van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen dienovereenkomstig te wijzigen."

"

(18)  In artikel 15, lid 2, wordt het inleidende deel vervangen door:"

"2. Onverminderd het recht van het publiek op toegang tot de documenten van de Commissie, zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1049/2001, stelt de Commissie gedetailleerde voorschriften vast voor de verspreiding, op haar eigen initiatief, van de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie onder belanghebbenden. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde procedure. Deze maatregelen houden rekening met de noodzaak:"

3.  De nationale luchtvaartautoriteiten nemen volgens de regelgeving van de Unie en hun nationale regelgeving de nodige maatregelen om passende geheimhouding van de informatie die zij ingevolge lid 1 ontvangen te waarborgen." [Am. 11]

"

(19)  De titel van hoofdstuk III wordt vervangen door:"

"HET LUCHTVAARTAGENTSCHAP VAN DE EUROPESE UNIE"

"

(20)  Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

a)  Lid 1 wordt vervangen door:"

"Met het oog op de tenuitvoerlegging van deze verordening wordt een Luchtvaartagentschap van de Europese Unie opgericht."

"

b)  lid 2, eerste zin, wordt vervangen door:"

"Om de goede werking en verdere ontwikkeling van de burgerluchtvaart, met name op het gebied van de veiligheid, te waarborgen, dient het Agentschap:" [Am. 12]

"

c)  aan lid 2 wordt het volgende punt toegevoegd:"

"f) de bevoegde autoriteiten in de lidstaten te ondersteunen bij de uitvoering van hun taken door een forum voor de uitwisseling van informatie en deskundigen aan te bieden."

"

c bis)  in lid 2 worden de volgende punten ingevoegd:"

"g) overeenkomstig artikel 2, de luchtvaartnormen en –regels van de Unie op internationaal niveau bevorderen door naar behoren te gaan samenwerken met derde landen en internationale organisaties en daarbij het verkeer van luchtvaartproducten, -personeel en –diensten van de Unie te promoten teneinde hun toegang tot nieuwe groeimarkten in de hele wereld te vergemakkelijken."

   h) de nationale luchtvaartautoriteiten te erkennen. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 65 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen om gedetailleerde voorschriften vast te leggen met betrekking tot de voorwaarden voor de verwezenlijking van de in dit lid bedoelde bepaling." [Ams. 13, 31 en 40]

"

(21)  Artikel 19, lid 2, tweede alinea, wordt vervangen door:"

"Deze documenten zijn in overeenstemming met de stand van de techniek en de beste praktijken op de betrokken gebieden en worden geactualiseerd aan de hand van de wereldwijde ervaring op luchtvaartgebied en de vooruitgang van de wetenschap, en de techniek en het ATM-Master Plan." [Am. 14]

"

(22)  Artikel 21, lid 2, punt b), onder i), wordt vervangen door:"

"i) vluchtnabootsers die worden geëxploiteerd door opleidingsorganisaties die door het Agentschap zijn gecertificeerd;"

"

(23)  Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

a)  in lid 2, punt c), worden de woorden "een maand" vervangen door "drie maanden".

b)  lid 2, punt e), wordt vervangen door:"

"e) indien een lidstaat het niet eens is met de conclusies van het Agentschap inzake een afzonderlijk schema, verwijst het de zaak naar de Commissie. De Commissie besluit of dat schema voldoet aan de veiligheidsdoelstellingen van deze verordening. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 65, lid 2, bedoelde procedure;"

"

(24)  In Artikel 22 bis wordt het volgende punt ingevoegd:"

"c bis) zorgt het Agentschap voor de afgifte en verlenging van certificaten of de aanvaarding van verklaringen van conformiteit of geschiktheid voor gebruik en overeenstemming overeenkomstig artikel 8 ter, leden 4 en 5, van organisaties die pan-Europese diensten of systemen aanbieden, en op verzoek van de betrokken lidstaat ook van andere dienstverleners en organisaties die zich bezighouden met het ontwerp, de productie en het onderhoud van ATM/ANS-systemen en -onderdelen;"

"

(25)  Artikel 24, lid 5, wordt vervangen door:"

"5. Rekening houdend met de in de artikelen 52 en 53 vastgelegde beginselen, stelt de Commissie gedetailleerde voorschriften vast inzake de werkmethoden van het Agentschap voor het uitvoeren van de in de leden 1, 3 en 4, genoemde taken. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 65, lid 2, bedoelde procedure."

"

(26)  Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

a)  in lid 3 wordt het inleidende deel vervangen door:"

3.  "Op grond van de leden 1 en 2 stelt de Commissie, bij overeenkomstig artikel 65 b ter vastgestelde gedelegeerde handelingen, het volgende vast:"

"

b)  lid 3, punt b), wordt vervangen door:"

"b) gedetailleerde voorschriften voor onderzoeken, bijbehorende maatregelen en meldingen, alsmede besluitvorming, waaronder bepalingen inzake recht van verdediging, toegang tot dossiers, juridische vertegenwoordiging, vertrouwelijkheid en termijnbepalingen en de vaststelling van de hoogte en de invordering van boetes en dwangsommen."

"

(27)  Artikel 29, lid 2, wordt geschrapt.

(28)  Artikel 30 wordt vervangen door:"

"Artikel 30

Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is van toepassing op het Agentschap en zijn personeel."

"

(29)  Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 2, punt a), wordt vervangen door:"

"a) benoemt overeenkomstig de artikelen 39 bis en 39 ter de uitvoerend directeur en de adjunct-uitvoerend directeuren;"

"

b)  lid 2, punt c), wordt vervangen door:"

"c) stelt vóór 30 november van elk jaar, en na advies van de Commissie, het jaarlijkse werkprogramma en het meerjarige werkprogramma van het Agentschap voor het komende jaar of de komende jaren vast; deze werkprogramma's worden vastgesteld onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure van de Unie en het wetgevingsprogramma van de Unie op de betrokken gebieden van de luchtvaartveiligheid; het advies van de Commissie wordt bij de werkprogramma's gevoegd;" [Am. 15: geldt niet voor de Nederlandse versie]

"

c)  lid 2, punt h), wordt vervangen door:"

"h) treedt als tuchtraad op ten aanzien van de uitvoerend directeur en, in overleg met deze, ten aanzien van de adjunct-uitvoerend directeuren;"

"

d)  aan lid 2 worden de volgende punten toegevoegd:"

"n) oefent, overeenkomstig lid 6, ten aanzien van het personeel van het Agentschap de bevoegdheden uit die het Statuut toekent aan het tot aanstelling bevoegde gezag, en die de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden toekent aan het tot het sluiten van contracten bevoegde gezag (Verordening EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad*) ("de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag");

   o) zorgt voor passende follow-up van de resultaten en aanbevelingen in de interne en externe controleverslagen en beoordelingen, alsook van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de onderzoeken van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF);
   p) stelt passende uitvoeringsregels vast voor de uitvoering van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, overeenkomstig artikel 110 van het Statuut."
   q) stelt regels vast voor om belangenconflicten bij zijn leden en bij de leden van de kamer(s) van beroep te voorkomen en te beheren;

"

__________________________

* Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1)."

e)  het volgende lid 6 wordt toegevoegd:"

"6. De raad van beheer neemt overeenkomstig artikel 110 van het Statuut een besluit dat is gebaseerd op artikel 2, lid 1, van het Statuut en artikel 6 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, waarin hij de nodige bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag delegeert aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden vastlegt voor de opschorting van deze gedelegeerde bevoegdheden. De uitvoerend directeur is bevoegd om deze bevoegdheden op zijn beurt te delegeren.

De raad van beheer kan in uitzonderlijke gevallen met een absolute meerderheid van zijn leden door middel van een besluit de delegatie van bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur en de bevoegdheden die hij op zijn beurt heeft gedelegeerd, tijdelijk opschorten en deze bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur." [Am. 16]

"

(30)  Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

a)  in lid 1 worden de woorden "één vertegenwoordiger van de Commissie" vervangen door "twee vertegenwoordigers van de Commissie, allen met stemrecht";

b)  in lid 1, tweede alinea, worden de woorden "een vertegenwoordiger en een plaatsvervanger" vervangen door "haar vertegenwoordigers en hun plaatsvervangers";

c)  in lid 1, tweede alinea, wordt het woord "vijf" vervangen door "vier";

d)  aan het einde van lid 1 wordt de volgende nieuwe alinea toegevoegd:"

"De leden van de raad van beheer en hun plaatsvervangers worden aangesteld op basis van hun kennis op luchtvaartgebied, rekening houdende met relevante management-, administratieve en budgettaire vaardigheden. Alle partijen die in de raad van beheer zijn vertegenwoordigd trachten het verloop van hun vertegenwoordigers te beperken, om de continuïteit van de werkzaamheden van de raad van beheer te garanderen. Alle partijen streven naar een evenwicht tussen mannen en vrouwen in de raad van beheer."

"

(31)  Artikel 37, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

–  de woorden "meerderheid van twee derde van de leden" worden vervangen door "eenvoudige absolute meerderheid". [Am. 17]

–  de volgende tweede zin wordt ingevoegd:"

"Voor besluiten met betrekking tot de vaststelling van de werkprogramma's, de jaarlijkse begroting, de benoeming, de verlenging van de ambtstermijn of de ontzetting uit het ambt van de uitvoerend directeur is echter een meerderheid van twee derde van de leden van de raad van beheer vereist."

"

(32)  Het volgende artikel wordt ingevoegd:"

"Artikel 37 bis

Uitvoerende raad

1.  De raad van beheer wordt bijgestaan door een uitvoerende raad.

2.  De uitvoerende raad:

   a) bereidt door de raad van beheer te nemen besluiten voor;
   b) draagt zorg, samen met de raad van beheer, voor een passende opvolging van de resultaten en aanbevelingen in de interne en externe controleverslagen en beoordelingen, alsook van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de onderzoeken van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF);
   c) ondersteunt en adviseert de uitvoerend directeur bij de tenuitvoerlegging van de besluiten van de raad van beheer, onverminderd de verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur als omschreven in artikel 38, teneinde het toezicht op het administratief en begrotingsbeheer te versterken.

3.  In spoedgevallen kan de uitvoerende raad indien nodig bepaalde voorlopige voorlopig besluiten namens de raad van beheer nemen, in het bijzonder met betrekking tot aangelegenheden van administratief beheer, met inbegrip van over de schorsing van de delegatie van de bevoegdheden tot aanstelling, en over begrotingsaangelegenheden. Deze besluiten worden met een meerderheid van vijf van de zeven leden van de uitvoerende raad genomen. Zij worden onverwijld voorgelegd aan de eerstvolgende vergadering van de raad van beheer. De raad van beheer kan de besluiten met absolute meerderheid van stemmen herroepen.

4.  De uitvoerende raad bestaat uit de voorzitter van de raad van beheer, één vertegenwoordiger van de Commissie in de raad van beheer en drie vijf andere leden die door de raad van beheer onder zijn leden met stemrecht zijn aangesteld voor een ambtstermijn van twee jaar. De ambtstermijn van de vijf door de raad van beheer aangestelde leden kan een onbeperkt aantal keren worden verlengd. De voorzitter van de raad van beheer is tevens de voorzitter van de uitvoerende raad. De uitvoerend directeur neemt deel aan de vergaderingen van de uitvoerende raad, maar heeft geen stemrecht.

5.  De ambtstermijn van de leden van de uitvoerende raad is gelijk aan die van de leden van de raad van beheer. De ambtstermijn van de voorzitter van de uitvoerende raad is gelijk aan die van de voorzitter van de raad van beheer. De ambtstermijn van de vertegenwoordiger van de Commissie is gelijk aan de ambtstermijn in de raad van beheer. De ambtstermijn van de leden van de uitvoerende raad eindigt wanneer hun lidmaatschap van de raad van beheer eindigt.

6.  De uitvoerende raad komt ten minste eenmaal per drie maanden in gewone vergadering bijeen. Daarnaast komt het bijeen op initiatief van zijn voorzitter of op verzoek van de leden of van de uitvoerend directeur.

7.  De raad van beheer stelt het reglement van orde van de uitvoerende raad vast." [Am. 18]

"

(33)  Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 1 wordt vervangen door:"

"1. Het Agentschap wordt geleid door zijn uitvoerend directeur, die volledig onafhankelijk is in de uitoefening van zijn taken. Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie, de raad van beheer en de uitvoerende raad, verlangt noch aanvaardt de uitvoerend directeur instructies van geen enkele regering of enige andere instantie."

"

b)  lid 3, punt g), wordt geschrapt.

c)  lid 3, punt i), wordt vervangen door:"

"i) hij kan zijn bevoegdheden aan andere personeelsleden van het Agentschap delegeren. De Commissie stelt de modaliteiten van deze delegaties vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 65, lid 2, bedoelde procedure;"

"

d)  lid 3, punt k), wordt vervangen door:"

"k) hij bereidt het jaarlijkse werkprogramma en de meerjarige werkprogramma's voor en dient ze, na overleg met de Commissie, in bij de raad van beheer;"

"

e)  de volgende punten worden toegevoegd aan lid 3:"

"m) hij voert het jaarlijkse werkprogramma en de meerjarige werkprogramma's uit en brengt bij de raad van beheer verslag uit over de tenuitvoerlegging ervan;

   n) in navolging van de conclusies van interne en externe auditverslagen en onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) stelt hij een actieplan op en brengt hij tweemaal per jaar bij de Commissie en regelmatig bij de uitvoerende raad en de raad van beheer verslag uit over de geboekte vooruitgang;
   o) hij beschermt de financiële belangen van de Unie door preventieve maatregelen te nemen en effectieve controles uit te voeren tegen fraude, corruptie en alle andere illegale activiteiten. In het geval onregelmatigheden worden vastgesteld, vordert hij onterecht uitbetaalde bedragen terug en zorgt hij, voor zover passend, voor een verbetering van de doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties;
   p) hij stelt een fraudebestrijdingsstrategie op voor het Agentschap en legt deze ter goedkeuring voor aan de raad van beheer;

"

(34)  Artikel 39 wordt geschrapt.

(35)  De volgende artikelen worden ingevoegd:"

"Artikel 39 bis

Benoeming van de uitvoerend directeur

1.  De uitvoerend directeur wordt aangesteld als tijdelijk functionaris van het Agentschap overeenkomstig artikel 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

2.  De uitvoerend directeur wordt na een open en transparante selectieprocedure door de raad van beheer uit een lijst van door de Commissie voorgedragen kandidaten benoemd op grond van verdienste en voor de burgerluchtvaart relevante en door bewijsstukken aangetoonde bekwaamheid en ervaring.

Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de uitvoerend directeur wordt het Agentschap vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van beheer.

Voordat hij wordt benoemd, kan legt de door de raad van beheer geselecteerde kandidaat worden verzocht om voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement een verklaring af te leggen af en beantwoordt hij alle vragen van de commissieleden te beantwoorden. [Am. 19]

3.  De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Aan het einde van Halverwege deze termijn stelt de Commissie een beoordeling op waarin rekening wordt gehouden met de evaluatie van evaluatieverslag op over de resultaten van de uitvoerend directeur en de toekomstige taken en uitdagingen van het Agentschap. De Commissie legt dit evaluatieverslag voor aan de bevoegde commissie van het Europees Parlement. [Am. 20]

4.  Op voorstel van de Commissie, waarin rekening wordt gehouden met de beoordeling als bedoeld in lid 3, kan de raad van beheer de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen met ten hoogste vijf jaar.

5.  Wanneer de raad van beheer voornemens is de ambtstermijn van de uitvoerend directeur te verlengen, stelt hij het Europees Parlement daarvan in kennis. In de maand die voorafgaat aan de verlenging van zijn ambtstermijn kan legt de uitvoerend directeur worden gevraagd een verklaring voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement af te leggen af en beantwoordt hij de vragen van de commissieleden te beantwoorden. [Am. 21]

6.  Een uitvoerend directeur van wie de ambtstermijn is verlengd, is aan het einde van de volledige termijn uitgesloten van een andere selectieprocedure voor dezelfde functie.

7.  De uitvoerend directeur kan uitsluitend uit zijn of haar ambt worden ontheven bij besluit van de raad van beheer op voorstel van de Commissie.

8.  De raad van beheer neemt besluiten met betrekking tot de benoeming, de verlenging van de ambtstermijn of de ontzetting uit het ambt van de uitvoerend directeur en/of adjunct-uitvoerend directeuren met een meerderheid van twee derde van zijn leden met stemrecht.

Artikel 39 ter

Benoeming van adjunct-uitvoerend directeuren

1.  De uitvoerend directeur kan worden wordt bijgestaan door een of meer adjunct-uitvoerend directeuren directeur. [Am. 22]

2.  De adjunct-uitvoerend directeur of adjunct-uitvoerend directeuren worden benoemd of hun ambtstermijn wordt verlengd of ze worden uit hun ambt ontzet overeenkomstig artikel 39 bis, na raadpleging van de uitvoerend directeur en, indien van toepassing, de verkozen uitvoerend directeur."

"

(36)  Artikel 40, lid 3, wordt vervangen door:"

"3. De kamer of kamers van beroep komen bijeen indien zulks noodzakelijk is. De Commissie stelt het aantal kamers van beroep en het hun toegewezen werk vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 65, lid 2, bedoelde procedure."

"

(37)  Artikel 41, lid 5, wordt vervangen door:"

"5. De Commissie stelt de voor de leden van elke kamer van beroep vereiste kwalificaties, de bevoegdheden van de afzonderlijke leden in de voorbereidingsfase van de beslissingen en de regels voor stemming vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde procedure."

"

(38)  Artikel 52, lid 1, punt b), wordt vervangen door:"

"b) waar nodig, deskundigen van de betrokken belanghebbenden worden ingeschakeld of gebruik wordt gemaakt van deskundigheid van de desbetreffende Europese normalisatie-instanties, Eurocontrol of andere gespecialiseerde instanties;"

"

(39)  Artikel 56 wordt vervangen door:"

"Artikel 56

Jaarlijks werkprogramma en meerjarig werkprogramma

1.  Uiterlijk op 30 november van elk jaar, overeenkomstig artikel 33, lid 2, onder c), neemt de raad van beheer een programmeringsdocument aan dat de meerjarige en de jaarlijkse programmering omvat, op basis van een door de uitvoerend directeur ingediend ontwerp, rekening houdend met het advies van de Commissie. Dit document wordt toegezonden aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Het programmeringsdocument wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting en wordt, indien nodig, dienovereenkomstig aangepast.

Het jaarlijkse werkprogramma en het meerjarige werkprogramma hebben tot doel de permanente verbetering van de veiligheid van de Europese luchtvaart te bevorderen en beantwoorden aan de in deze verordening vastgestelde doelstellingen, opdrachten en taken van het Agentschap.

2.  Het jaarlijkse werkprogramma omvat een gedetailleerde beschrijving van de doelstellingen en de beoogde resultaten, met inbegrip van prestatie-indicatoren. Het bevat ook een beschrijving van de te financieren activiteiten en een indicatie van de financiële en personele middelen die aan iedere activiteit worden toegewezen overeenkomstig de beginselen die gelden voor activiteitsgestuurde begroting en management. Het jaarlijkse werkprogramma is consistent met het meerjarige werkprogramma als bedoeld in lid 4. Het vermeldt duidelijk de taken die zijn toegevoegd, gewijzigd of geschrapt ten opzichte van het vorige begrotingsjaar.

In het programma wordt ook de strategie opgenomen voor de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties als bedoeld in artikel 27, lid 2, en de maatregelen die verband houden met deze strategie.

3.  Wanneer het Agentschap een nieuwe taak krijgt toegewezen, wijzigt de raad van beheer het vastgestelde jaarlijkse werkprogramma.

Iedere wezenlijke verandering van het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld volgens dezelfde procedure als die voor het oorspronkelijke jaarlijkse werkprogramma. De raad van beheer kan aan de uitvoerend directeur de bevoegdheid delegeren om niet-wezenlijke veranderingen door te voeren in het jaarlijkse werkprogramma.

4.  Het meerjarige werkprogramma omvat een beschrijving van de algemene strategische programmering, met inbegrip van doelstellingen, beoogde resultaten en prestatie-indicatoren. Het behelst ook de programmering van de middelen, met inbegrip van de meerjarige begroting en personeel.

Deze programmering wordt jaarlijks bijgewerkt. De strategische programmering wordt voor zover noodzakelijk bijgewerkt, in het bijzonder om de resultaten van de in artikel 62 bedoelde evaluatie in aanmerking te nemen."

"

(40)  Artikel 57, eerste alinea, wordt vervangen door:"

"In het algemene jaarverslag wordt beschreven hoe het Agentschap zijn jaarlijkse werkprogramma heeft uitgevoerd. Het vermeldt duidelijk welke opdrachten en taken van het Agentschap ten opzichte van het voorgaande jaar zijn toegevoegd, gewijzigd of geschrapt."

"

(41)  Aan artikel 59, lid 1, worden de volgende punten toegevoegd:"

"f) overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) nr. [SES-verordening] betaalde heffingen krachtens Verordening (EU) nr. 391/2013 voor door het Agentschap verrichte taken toezichttaken in verband met ATM/ANS." [Am. 23]

"

(f bis)  giften.[Am. 24]

____________________________

* Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013 van de Commissie van 3 mei 2013 houdende vaststelling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten (PB L 128van 9.5.2013, blz. 31)."

(41 bis)  Het volgende wordt ingevoegd:"

"Artikel 61 bis

Belangenconflicten

1.  De uitvoerend directeur en de door de lidstaten en door de Commissie op tijdelijke basis gedetacheerde ambtenaren leggen een verbintenisverklaring af, alsmede een verklaring over hun belangen waaruit blijkt dat zij geen directe of indirecte belangen hebben die als nadelig voor hun onafhankelijkheid kunnen worden beschouwd. Deze verklaringen worden schriftelijk afgelegd bij indiensttreding en worden vernieuwd bij wijziging van hun persoonlijke situatie. De leden van de raad van beheer, de uitvoerende raad en de kamer van beroep maken deze verklaringen openbaar samen met hun curricula vitae. Het Agentschap publiceert op zijn website een lijst van de leden van de in artikel 42 genoemde organen en van externe en interne deskundigen.

2.  De raad van beheer voert voor het beheren en vermijden van belangenconflicten een beleid dat ten minste bestaat uit:

   a) beginselen voor het beheer en de verificatie van de belangenverklaringen, met inbegrip van regels voor de openbaarmaking ervan, rekening houdend met artikel 77;
   b) verplichte trainingsvereisten inzake belangenconflicten voor het personeel van het Agentschap en gedetacheerde nationale deskundigen;
   c) regels inzake giften en uitnodigingen;
   d) gedetailleerde regels voor verboden activiteiten voor personeel en leden van het Agentschap na beëindiging van hun dienstverband bij het Agentschap;
   e) voorschriften inzake transparantie van de besluiten van het Agentschap waaronder de notulen van de raad van bestuur en het uitvoerend comité die met inachtneming van gevoelige, geheime en commerciële informatie worden gepubliceerd; en
   f) sancties en andere mechanismen om de autonomie en onafhankelijkheid van het Agentschap te waarborgen.

Het Agentschap houdt rekening met de noodzaak om een evenwicht te bewaren tussen de risico's en de voordelen, met name wat betreft de doelstelling om zo goed mogelijk technisch advies en de best mogelijke deskundigheid te verwerven, en het beheer van belangenconflicten. De uitvoerend directeur verstrekt informatie over de uitvoering van dat beleid bij het uitbrengen van verslag aan het Europees Parlement en de Raad overeenkomstig deze verordening." [Am. 25]

"

(42)  Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:

a)  in lid 1 worden de woorden "raad van beheer" vervangen door "Commissie"

b)  het volgende lid 4 wordt toegevoegd:"

"4. Bij elke tweede evaluatie worden ook de bereikte resultaten van het Agentschap getoetst aan zijn doelstellingen, mandaat en taken. Als de Commissie van oordeel is dat het niet langer gerechtvaardigd is om de doelstellingen, het mandaat en de taken die aan het Agentschap zijn toegekend, voort te zetten, kan zij voorstellen deze verordening dienovereenkomstig te wijzigen of in te trekken."

"

(43)  Artikel 64 wordt als volgt gewijzigd:

a)  de titel "Tarieven- en vergoedingenregeling" wordt vervangen door "Tarieven en vergoedingen.

b)  lid 1 wordt vervangen door "De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 65 ter gedelegeerde handelingen vast te stellen om, op grond van de leden 3, 4 en 5, gedetailleerde voorschriften met betrekking tot tarieven en vergoedingen vast te stellen.

c)  lid 3 wordt vervangen door:"

"3. De in lid 1 bedoelde voorschriften bepalen in het bijzonder de zaken waarvoor de in artikel 59, lid 1, onder c) en d), bedoelde tarieven en vergoedingen verschuldigd zijn, de hoogte van de tarieven en vergoedingen en de wijze waarop zij moeten worden betaald."

"

d)  lid 5 wordt vervangen door:"

"5. De hoogte van de tarieven en vergoedingen wordt bepaald op een niveau waarmee wordt gewaarborgd dat de desbetreffende ontvangsten in principe voldoende zijn om de volledige kosten van de geleverde diensten te dekken. Deze kosten omvatten met name alle uitgaven van het Agentschap voor personeel dat betrokken is bij de in lid 3 vermelde activiteiten, inclusief de pro-rata-werkgeversbijdrage aan het pensioenstelsel. De tarieven en vergoedingen, inclusief die welke in 2007 zijn geïnd, zijn bestemmingsontvangsten voor het Agentschap."

"

d bis)  Het volgende lid 6 wordt toegevoegd:"

"6. Het aantal personeelsleden dat gefinancierd wordt met inkomsten uit tarieven en vergoedingen mag variëren naar gelang van de marktvraag naar certificaten, goedkeuringen en andere diensten." [Am. 26]

"

(44)  Artikel 65 wordt vervangen door:"

"Artikel 65

Comité

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de betekenis van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad*.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8, in samenhang met artikel 4, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

__________________

* Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13)."

"

(45)  Artikel 65 bis wordt geschrapt.

(46)  De volgende artikelen worden toegevoegd:"

"Artikel 65 ter

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt volgens de voorwaarden van dit artikel aan de Commissie toegekend.

2.  De in artikel 5, lid 5, artikel 6, lid 2, artikel 6, lid 3, artikel 7, lid 6, artikel 8, lid 5, artikel 8 bis, lid 5, artikel 8 ter, lid 6, artikel 8 quater, lid 10, artikel 9, lid 4, artikel 10, lid 5, artikel 14, lid 3, artikel 14, lid 7, artikel 25, lid 3, en artikel 64, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt voor onbepaalde tijd aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 27]

3.  Het Europees parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 5, artikel 6, lid 2, artikel 6, lid 3, artikel 7, lid 6, artikel 8, lid 5, artikel 8 bis, lid 5, artikel 8 ter, lid 6, artikel 8 quater, lid 10, artikel 9, lid 4, artikel 10, lid 5, artikel 14, lid 3, artikel 14, lid 7, artikel 25, lid 3, en artikel 64, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.  Een overeenkomstig artikel 5, lid 5, artikel 6, lid 2, artikel 6, lid 3, artikel 7, lid 6, artikel 8, lid 5, artikel 8 bis, lid 5, artikel 8 ter, lid 6, artikel 8 quater, lid 10, artikel 9, lid 4, artikel 10, lid 5, artikel 14, lid 3, artikel 14, lid 7, artikel 25, lid 3, en artikel 64, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 65 quater

Spoedprocedure

1.  Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen gebruik wordt gemaakt van de spoedprocedure.

2.  Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 65 ter, lid 5, bedoelde procedure bezwaar maken tegen de gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onverwijld in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt."

"

(46 bis)  Het volgende artikel wordt ingevoegd:"

"Artikel 65 quinquies

Verslag van de Commissie

Overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie beoordeelt de Commissie de toepassing van deze verordening en brengt zij uiterlijk op 31 december 2015 verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad met het oog op verdere ontwikkelingen in verband met de totstandbrenging van een op risico gebaseerd, evenredig en duurzaam veiligheidskader." [Am. 28]

"

(47)  Het volgende artikel 66 bis wordt ingevoegd:"

"Artikel 66 bis

Vestigingsovereenkomst en voorwaarden voor de werking van het Agentschap

1.  De bepalingen betreffende de huisvesting van het Agentschap in de gastlidstaat en de door deze lidstaat ter beschikking gestelde installaties, alsook de specifieke voorschriften die in de gastlidstaat gelden voor de uitvoerend directeur, de leden van de raad van beheer, het personeel van het Agentschap en hun gezinsleden, worden vastgesteld in een vestigingsovereenkomst tussen het Agentschap en de lidstaat waar de zetel van het Agentschap zich bevindt, die wordt gesloten nadat de raad van beheer daarmee heeft ingestemd en niet later dan twee jaar na de inwerkingtreding van de onderhavige verordening.

2.  De gastlidstaat van het Agentschap zorgt ervoor dat het Agentschap in optimale omstandigheden kan werken, onder andere door het aanbieden van meertalig onderwijs met een Europese dimensie en adequate vervoersverbindingen."

"

(48)  Het volgende artikel wordt toegevoegd:"

"Artikel 66 ter

Beveiligingsregels voor de bescherming van gerubriceerde gegevens en gevoelige niet-gerubriceerde gegevens

Het Agentschap past de beginselen toe van de beveiligingsregels van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde gegevens en gevoelige niet-gerubriceerde gegevens van de Europese Unie, die zijn uiteengezet in de bijlage bij Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom. Deze beginselen hebben onder meer betrekking op de uitwisseling, verwerking en opslag van dergelijke gegevens."

"

(49)  Bijlage V, punten 2 en 3, worden vervangen door:"

"2. De instantie en het personeel dat met de certificerings- en toezichtstaken is belast, moeten hun taken met de grootste beroepsintegriteit en technische bekwaamheid uitvoeren; zij dienen vrij te zijn van alle druk en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun beoordeling beslissingen of de uitkomst van hun onderzoeken kan beïnvloeden, inzonderheid door personen of groepen die bij de resultaten van de certificerings- en toezichtwerkzaamheden belang hebben. [Am. 29]

3.  De instantie dient te beschikken over het nodige personeel en de nodige middelen te bezitten om de met de uitvoering van het certificerings- en toezichtsproces verbonden technische en administratieve taken op passende wijze te vervullen; tevens dient de instantie toegang te hebben tot het nodige materiaal voor bijzondere keuringen."

"

(50)  Bijlage Vb wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 2, punt c), onder iv), wordt vervangen door:"

"Luchtverkeersleidingsdiensten en de hieraan gerelateerde processen dienen voor een adequate separatieafstand te zorgen tussen luchtvaartuigen en, op manoeuvreerterrein van het luchtvaartterrein, botsingen tussen hindernissen en luchtvaartuigen te voorkomen en, waar nodig en haalbaar, bij te dragen tot de bescherming tegen obstakels en andere gevaren in de lucht. Deze diensten en processen dienen te zorgen voor prompte en tijdige coördinatie met alle relevante gebruikers en aangrenzende luchtruimsectoren."

"

b)  In lid 2, punt g), worden aan het einde de volgende woorden toegevoegd:"

"Bij het beheren van luchtverkeersstromen wordt beoogd de beschikbare capaciteit bij het gebruik van het luchtruim te optimaliseren en de processen voor het beheer van de luchtverkeersstromen te verbeteren. Het beheer wordt gebaseerd op transparantie en efficiency, zodat de capaciteit op flexibele en efficiënte wijze ter beschikking wordt gesteld, in lijn met de aanbevelingen van het ICAO Regional Air Navigation Plan, European Region.

"

De in artikel 8 ter, lid 6, bedoelde maatregelen inzake het beheer van luchtverkeersstromen ondersteunen de operationele besluiten van verleners van luchtvaartnavigatiediensten, luchthavenexploitanten en luchtruimgebruikers en hebben betrekking op de volgende gebieden:

a)  vluchtplanning;

b)  gebruik van de beschikbare luchtruimcapaciteit tijdens alle fasen van de vlucht, met inbegrip van de slottoewijzing;

c)  routegebruik door het algemeen luchtverkeer, met inbegrip van

–  de opstelling van één enkele publicatie voor routes en verkeersoriëntering,

–  opties voor de omleiding van het algemeen luchtverkeer, weg van gebieden waar congestie optreedt, en

–  voorrangsregels voor toegang tot het luchtruim voor het algemeen luchtverkeer, met name in tijden van congestie en crisis;

d)  afstemming tussen de vluchtplannen en de aankomst- en vertrektijden op de verschillende luchthavens, en de noodzakelijke coördinatie tussen aangrenzende regio's."

c)  in lid 2, punt h), worden aan het einde de volgende woorden toegevoegd:"

"Rekening houdend met de organisatie van de militaire aspecten die onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen, ondersteunt het luchtruimbeheer tevens de uniforme toepassing van het concept van flexibel luchtruimgebruik, zoals dat door de ICAO is omschreven en ten uitvoer is gelegd bij Verordening (EG) nr. 551/2004, teneinde het beheer van het luchtruim en het luchtverkeersbeheer binnen het kader van het gemeenschappelijk vervoersbeleid te faciliteren.

De lidstaten brengen jaarlijks verslag uit aan het Agentschap over de toepassing, in het kader van het gemeenschappelijk vervoersbeleid, van het concept van flexibel luchtruimgebruik op het luchtruim dat onder hun verantwoordelijkheid valt."

"

d)  in lid 3, punt a), worden aan het einde de volgende woorden toegevoegd:"

"De systemen omvatten met name:

1.  Systemen en procedures voor het luchtruimbeheer.

2.  Systemen en procedures voor het beheer van luchtverkeersstromen.

3.  Systemen en procedures voor luchtverkeersdiensten, met name vluchtgegevensverwerkingssystemen, surveillancegegevensverwerkingssystemen en mens/machine-interfacesystemen.

4.  Communicatiesystemen en -procedures voor grond-grond-, lucht-grond- en lucht-luchtcommunicatie.

5.  Navigatiesystemen en -procedures.

6.  Surveillancesystemen en -procedures.

7.  Systemen en procedures voor luchtvaartinlichtingendiensten.

8.  Systemen en procedures voor het gebruik van meteorologische informatie."

"

e)  in lid 3, punt b), worden aan het einde de volgende woorden toegevoegd:"

"ATM/ANS-systemen en de onderdelen daarvan worden, met inachtneming van de passende en goedgekeurde procedures, op een zodanige wijze ontworpen, gebouwd, onderhouden en geëxploiteerd dat de naadloze werking van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeheer te allen tijde en voor alle vluchtfasen is gewaarborgd. Naadloze werking kan met name worden uitgedrukt in termen van informatie-uitwisseling, waaronder relevante informatie over de operationele status, een gemeenschappelijke interpretatie van informatie, vergelijkbare verwerkingsprestaties en de bijbehorende procedures welke gemeenschappelijke operationele prestaties mogelijk maken die zijn overeengekomen voor het geheel of voor delen van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeheer.

Het Europese netwerk voor luchtverkeersbeheer en de systemen en de onderdelen daarvan bieden op gecoördineerde wijze ondersteuning aan nieuwe overeengekomen en goedgekeurde operationele concepten die de kwaliteit, duurzaamheid en doeltreffendheid van luchtvaartnavigatiediensten verbeteren, met name wat betreft veiligheid en capaciteit.

Voor zover dat nodig is voor het effectieve beheer van het luchtruim en de regeling van luchtverkeersstromen en het veilige en efficiënte gebruik van het luchtruim door alle gebruikers, ondersteunen het Europese netwerk voor luchtverkeersbeheer en de systemen en onderdelen daarvan de geleidelijke invoering van civiel-militaire coördinatie, door toepassing van het concept van flexibel luchtruimgebruik.

Om die doelen te bereiken, moeten het Europese netwerk voor luchtverkeersbeheer en de systemen en onderdelen daarvan de tijdige uitwisseling van correcte en consistente informatie, in alle vluchtfasen, tussen de civiele en de militaire partijen ondersteunen."

"

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ...,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

(1) Nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad.
(2)PB C.170 van 5.6.2014, blz.116.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 12 maart 2014.
(4)Verordening (EG) nr. 1108/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 216/2008 op het gebied van luchtvaartterreinen, luchtverkeersbeheer en luchtvaartnavigatiediensten en tot intrekking van Richtlijn 2006/23/EG (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 51).
(5)Verordening (EG) nr. 1070/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 549/2004, (EG) nr. 550/2004, (EG) nr. 551/2004 en (EG) nr. 552/2004 teneinde de prestaties en de duurzaamheid van het Europese luchtvaartsysteem te verbeteren (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 34).
(6) Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1).
(7)Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim ("de kaderverordening") (PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1).
(8)Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim ("de luchtvaartnavigatiedienstenverordening") (PB L 96 van 31.3.2004, blz. 10).
(9)Verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim ("de luchtruimverordening") (PB L 96 van 31.3.2004, blz. 20).
(10)Verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeheer ("de interoperabiliteitsverordening") (PB L 96 van 31.3.2004, blz. 26).
(11) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(12) Het nummer van de herschikte SES-verordening.
(13) Het nummer van de herschikte SES-verordening.
(14) Het nummer van de verordening in procedure 2013/0186(COD).
(15) Het nummer van de herschikte SES-verordening.


Pakketreizen en geassisteerde reisarrangementen ***I
PDF 653kWORD 228k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende pakketreizen en geassisteerde reisarrangementen, houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en van Richtlijn 2011/83/EU, en intrekking van Richtlijn 90/314/EEG van de Raad (COM(2013)0512 – C7-0215/2013 – 2013/0246(COD))
P7_TA(2014)0222A7-0124/2014

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0512),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0215/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 december 2013(1),

–  na raadpleging van het Comité van de Regio's,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de adviezen van de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie juridische zaken (A7‑0124/2014),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 maart 2014 met het oog op de vaststelling van richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende pakketreizen, en geassisteerde vakantiepakketten, rondreispakketten en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad en intrekking van Richtlijn 90/314/EEG van de Raad [Am. 1]

P7_TC1-COD(2013)0246


HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Richtlijn 90/314/EEG van de Raad (4) geeft consumenten een aantal belangrijke rechten op het gebied van pakketreizen, in het bijzonder met betrekking tot informatieverstrekking, aansprakelijkheid van handelaars voor de uitvoering van een pakketreis en bescherming bij insolventie van een organisator of een doorverkoper. Het rechtskader moet echter worden aangepast aan de marktontwikkelingen om de wetgeving geschikter te maken voor de interne markt, onduidelijkheden weg te nemen en in juridische leemten te voorzien.

(2)  Toerisme speelt een belangrijke rol in de economieën van de Unie, en pakketreizen, vakantiepakketten en rondreispakketten ("pakketten") beslaan een significant deel van die markt. De reismarkt is erg veranderd sinds de goedkeuring van Richtlijn 90/314/EEG. Naast de traditionele distributiekanalen wordt internet een steeds belangrijker medium voor het aanbieden van reisdiensten. Reisdiensten worden niet alleen gecombineerd in de vorm van de klassieke, kant-en-klare pakketreizen, maar ook tot op maat gesneden vakanties. Veel van deze reisproducten bevinden zich in een juridisch grijs gebied of vallen duidelijk niet onder Richtlijn 90/314/EEG. De nieuwe richtlijn moet de bescherming uitbreiden tot deze nieuwe producten, zorgen voor meer transparantie, en reizigers en handelaars meer rechtszekerheid bieden. [Am. 2]

(3)  In artikel 169 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”) wordt bepaald dat de Unie moet bijdragen tot de verwezenlijking van een hoog niveau van consumentenbescherming door middel van maatregelen die op grond van artikel 114 van het VWEU worden genomen.

(4)  Richtlijn 90/314/EEG geeft de lidstaten veel speelruimte ten aanzien van de omzetting; daardoor bestaan er nog steeds grote verschillen tussen de nationale wetgevingen. Juridische versnippering leidt voor ondernemingen tot hogere kosten en tot belemmeringen als zij grensoverschrijdend zaken willen doen, waardoor de keuze voor de consument wordt beperkt.

(5)  De interne markt moet volgens artikel 26, lid 2, van het VWEU een ruimte zonder binnengrenzen omvatten waarin het vrije verkeer van goederen en diensten en de vrijheid van vestiging zijn gewaarborgd. Harmonisatie van bepaalde aspecten van de uit pakketovereenkomsten en geassisteerde gekoppelde reisarrangementen voortvloeiende rechten en plichten is noodzakelijk voor de totstandkoming van een echte interne markt voor de consument, met het juiste evenwicht tussen een hoog beschermingsniveau voor de consument en concurrentie in het bedrijfsleven. [Am. 3]

(6)  De grensoverschrijdende mogelijkheden van de pakketreizenmarkt in de Unie worden momenteel niet volledig benut. De verschillen in de regels ter bescherming van de reiziger in de lidstaten weerhouden reizigers in de ene lidstaat ervan pakketreizen en geassisteerde gekoppelde reisarrangementen in een andere lidstaat te kopen; tegelijkertijd weerhouden die verschillen organisatoren en doorverkopers in de ene lidstaat ervan dergelijke diensten in een andere lidstaat te verkopen. Om consumenten en ondernemingen in staat te stellen optimaal van de interne markt te profiteren en tegelijkertijd een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen in de gehele Unie, moeten de wettelijke regels van de lidstaten inzake pakketreizen en geassisteerde gekoppelde reisarrangementen op elkaar worden afgestemd.

(7)  De meeste kopers van pakketreizen zijn consumenten in de zin van het consumentenrecht van de Unie. Tegelijkertijd is het onderscheid tussen consumenten en vertegenwoordigers van kleine ondernemingen of zakenlieden die een zaken- of dienstreis boeken niet altijd even duidelijk, omdat zij gebruikmaken van dezelfde boekingskanalen. Die reizigers hebben vaak een vergelijkbaar beschermingsniveau nodig. Grotere ondernemingen of organisaties daarentegen boeken reizen voor hun werknemers, leden en vertegenwoordigers vaak op basis van een kaderovereenkomst met ondernemingen die gespecialiseerd zijn in zakenreizen. Voor dergelijke zakenreizen is niet hetzelfde beschermingsniveau vereist als voor consumenten. Daarom dient deze richtlijn alleen van toepassing te zijn op zakelijke reizen die niet worden geboekt op basis van een kaderovereenkomst. Om verwarring te voorkomen met de term “consument” die in andere consumentenbeschermingsrichtlijnen te voorkomen, consumentenbeschermingswetgeving van de Unie wordt gebruikt, dienen de personen die in het kader van deze richtlijn bescherming genieten, “reizigers” te worden genoemd. [Am. 4]

(8)  Daar reisdiensten op veel verschillende manieren kunnen worden gecombineerd, dienen alle combinaties van reisdiensten met kenmerken die door reizigers worden geassocieerd met pakketreizen, als pakketreizen te worden beschouwd; het gaat daarbij met name om afzonderlijke reisdiensten die worden gebundeld tot één enkel reisproduct dat onder verantwoordelijkheid van de organisator wordt uitgevoerd. Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie(5) mag het geen verschil maken of reisdiensten worden gecombineerd voorafgaand aan enig contact met de reiziger danwel op diens verzoek of overeenkomstig de door hem gemaakte selectie. Dezelfde principes dienen te gelden ongeacht of de reis via een klassiek reisbureau of online wordt geboekt.

(9)  Met het oog op de transparantie moet een onderscheid worden gemaakt tussen pakketreizen en geassisteerde gekoppelde reisarrangementen, waarbij klassieke of online reisbureaus reizigers helpen reisdiensten te combineren en reizigers overeenkomsten sluiten met verschillende aanbieders van reisdiensten, bijvoorbeeld via op gerichte wijze onderling verbonden boekingsprocedures; hierbij ontbreken de hierboven bedoelde kenmerken en het zou niet passend zijn hierop alle verplichtingen toe te passen die voor pakketreizen gelden. [Am. 5]

(10)  Gezien de marktontwikkelingen dient het begrip “pakketreis” nader te worden gedefinieerd op basis van alternatieve objectieve criteria die in de eerste plaats betrekking hebben op de manier waarop de reisdiensten worden aangeboden of gekocht, en op basis waarvan reizigers redelijkerwijs mogen verwachten onder de bescherming van de richtlijn te vallen. Dat geldt bijvoorbeeld wanneer verschillende reisdiensten voor één reis of vakantie door middel van één boekingsprocedure worden gekocht bij één verkooppunt of wanneer deze diensten worden aangeboden of gefactureerd voor een gezamenlijke prijs of een totaalprijs. Reisdiensten moeten worden geacht door middel van één boekingsprocedure te zijn gekocht indien zij worden geselecteerd voordat de reiziger met de betaling heeft ingestemd.

(11)  Voorts moeten geassisteerde gekoppelde reisarrangementen worden onderscheiden van reisdiensten die door reizigers zelf worden geboekt, vaak op verschillende tijdstippen, ook al gebeurt dat voor dezelfde reis of vakantie. Online geassisteerde gekoppelde reisarrangementen moeten ook worden onderscheiden van gekoppelde websites die geen contract met de reiziger beogen en van links die reizigers niet op gerichte wijze naar algemene informatie over andere reisdiensten leiden; daarbij kan worden gedacht aan een hotel of een organisator van evenementen die een lijst op zijn website plaatst van alle aanbieders van vervoersdiensten naar zijn adres, zonder dat dit gekoppeld is aan een boeking, of aan cookies of metadata die worden gebruikt om advertenties op websites advertenties te plaatsen die verband houden met de reisbestemming en/of reisperiode van de als eerste gekozen reisdienst. [Am. 6]

(12)  Een losse vlucht die wordt geboekt als op zichzelf staande reisdienst is geen pakketreis en ook geen geassisteerd gekoppeld reisarrangement.

(13)  Er In deze richtlijn dienen specifieke regels te worden vastgesteld voor klassieke en online doorverkopers die reizigers tijdens één bezoek of contactmoment assisteren bij het sluiten van afzonderlijke overeenkomsten met verschillende dienstverleners, en voor als reizigers elke reisdienst apart selecteren en wensen te betalen. Deze regels dienen ook van toepassing te zijn op online doorverkopers die via onderling verbonden online boekingsprocedures de aankoop van aanvullende reisdiensten van een andere handelaar gericht faciliteren, via onderling verbonden online boekingsprocedures als ten minste de naam of de contactgegevens van de reiziger aan de andere handelaar worden doorgegeven en deze aanvullende diensten ten laatste wanneer 24 uur nadat de boeking van de eerste dienst wordt bevestigd worden verleend. Deze regels zouden bijvoorbeeld moeten gelden wanneer een reiziger samen met de bevestiging van een eerste reisdienst zoals een vlucht of een treinreis, een uitnodiging ontvangt om een aanvullende reisdienst te boeken op de gekozen bestemming, bijvoorbeeld hotelaccommodatie, met een link naar de boekingssite van een andere dienstverlener of tussenpersoon. Dergelijke geassisteerde gekoppelde reisarrangementen vormen geen pakketreis in de zin van deze richtlijn, daar het duidelijk is dat de aansprakelijkheid voor de reisdiensten niet bij één organisator berust, maar zijn een alternatief bedrijfsmodel dat vaak scherp concurreert met pakketreizen. [Am. 7]

(14)  Met het oog op eerlijke mededinging en ter bescherming van de consument moet ook bij geassisteerde gekoppelde reisarrangementen de verplichting gelden dat moet worden aangetoond dat voldoende zekerheden zijn gesteld voor de terugbetaling van vooruitbetalingen en de repatriëring van reizigers in geval van insolventie.

(14 bis)  Online zijn praktijken aan het licht gekomen waarbij handelaars die de aankoop van gekoppelde reisarrangementen faciliteren, niet duidelijk en ondubbelzinnig de keuzemogelijkheid boden om alleen de hoofddienst te boeken en geen verdere diensten te kiezen. Dergelijke praktijken moeten als misleidend voor reizigers worden beschouwd. Aangezien het bestaande rechtskader het nog niet mogelijk heeft gemaakt deze praktijken uit te bannen en aangezien zij specifiek zijn voor gekoppelde reisarrangementen, moeten die praktijken krachtens deze richtlijn worden verboden. [Am. 8]

(15)  Om reizigers meer duidelijkheid te bieden en in staat te stellen met kennis van zaken een keuze te maken uit het reisaanbod, dienen handelaars te worden verplicht de aard van de aangeboden reis duidelijk te omschrijven en de reizigers te wijzen op hun rechten. In de verklaring van de handelaar omtrent de juridische aard van het aangeboden reisproduct dient de werkelijke juridische aard van het betrokken product te worden vermeld. De handhavingsinstanties dienen op te treden tegen handelaars die reizigers onjuiste informatie verschaffen.

(15 bis)  Reizigers moet voordat zij betalen, worden meegedeeld of zij een pakketreis dan wel een gecombineerd reisarrangement kiezen, en wat het overeenkomstige beschermingsniveau is. [Am. 9]

(15 ter)  Handelaars die de aankoop van een gecombineerd reisarrangement faciliteren, moeten een reiziger, voordat deze gebonden is aan een overeenkomst of een daarmee overeenstemmend aanbod betreffende een gecombineerd reisarrangement, duidelijk mededelen dat alle andere overeenkomsten waaruit het gecombineerde reisarrangement bestaat, binnen 24 uur moeten worden bevestigd, teneinde de voordelen van de richtlijn die van toepassing zijn op gecombineerde reisarrangementen te waarborgen. Indien consumenten niet in kennis worden gesteld van deze informatie of indien deze informatie onjuist, misleidend of geschrapt is, kan er sprake zijn van een oneerlijke handelspraktijk. [Am. 141]

(16)  Alleen Combinaties van verschillende reisdiensten zoals accommodatie, personenvervoer per bus, trein, boot of vliegtuig, en verhuur van auto's, andere voertuigen of andere transportmiddelen, komen in aanmerking om te worden beschouwd als een pakketreis of een geassisteerd gekoppeld reisarrangement. Zuivere hotelovernachtingen met aanvullende pakketten, zoals kaartjes voor een musical of wellnessbehandelingen, dienen te worden uitgesloten indien dat pakket niet specifiek aan de reiziger wordt aangeboden als significant onderdeel van de reis of indien de aanvullende dienst duidelijk niet het essentiële aspect van de reis vormt. Accommodatie die dient als woonruimte dient en duidelijk geen toeristisch doel heeft, bijvoorbeeld voor langlopende taalcursussen, mag niet worden beschouwd als accommodatie in de zin van deze richtlijn. [Am. 11]

(16 bis)  Vervoer per bus, trein, boot of vliegtuig waarvan accommodatie deel uitmaakt, bijvoorbeeld een reis per veerboot met overnachting of een treinreis in een slaapwagen, dient als één reisdienst te worden beschouwd indien het vervoerselement duidelijk overweegt en het vervoer niet met een andere reisdienst wordt gecombineerd. [Am. 12]

(17)  Andere toeristische diensten, zoals toegangskaarten voor concerten, sportevenementen, excursies of evenementenparken zijn diensten die in combinatie met personenvervoer, accommodatie en/of verhuur van auto's, andere voertuigen of andere transportmiddelen, in aanmerking komen om als pakketreis of geassisteerd gekoppeld reisarrangement te worden beschouwd. Dergelijke pakketreizen vallen echter alleen onder de richtlijn als de betrokken toeristische dienst een significant deel van de pakketreis uitmaakt. In het algemeen is dat het geval als de toeristische dienst uitdrukkelijk als significant deel van het pakket aan de reizigers wordt aangeboden, als hij duidelijk het doel van de reis is of als hij meer dan 20% 25% van de totale prijs uitmaakt of anderszins een wezenlijk kenmerk van de reis of vakantie vormt. Aanvullende diensten zoals met name reisverzekeringen, vervoer tussen station en accommodatie, vervoer aan het begin van de reis en in het kader van excursies, bagagevervoer, maaltijdverstrekking en schoonmaakdiensten als onderdeel van de accommodatie, mogen op zichzelf niet als toeristische dienst worden beschouwd. [Am. 13]

(18)  Voorts moet worden verduidelijkt dat overeenkomsten waarbij de handelaar de reiziger na het sluiten van het contract een keuze laat maken uit een selectie van verschillende soorten reisdiensten, zoals bij een reiscadeaubon, moeten worden beschouwd als een pakketreis. Ook een combinatie van reisdiensten waarbij de naam van de reiziger en andere voor de boeking benodigde gegevens persoonsgegevens, zoals contact-, creditcard- en paspoortgegevens, ten laatste wanneer 24 uur nadat de boeking van de eerste dienst wordt is bevestigd, tussen de handelaars worden doorgegeven, moet worden beschouwd als een pakketreis. Bij voor de boeking benodigde gegevens gaat het om creditcardgegevens of andere voor de betaling benodigde gegevens. Het doorgeven van gegevens zoals de reisbestemming of de reistijden is evenwel niet voldoende. Voorts dienen cruises en meerdaagse treinreizen met accommodatie als pakketreis te worden aangemerkt, omdat het daarbij om een combinatie van vervoer, accommodatie en maaltijden gaat. [Am. 14]

(19)  Omdat reizigers bij korte reizen minder bescherming behoeven en omdat handelaren niet onnodig moeten worden belast, dienen reizen die korten korter dan 24 uur duren en waarbij geen accommodatie nodig is, alsook incidenteel georganiseerde pakketreizen niet onder de richtlijn te vallen. Ook pakketten en gekoppelde reisarrangementen die incidenteel worden aangeboden of samengesteld door natuurlijke of rechtspersonen, zoals non-profitorganisaties, liefdadigheidsinstellingen, voetbalclubs en scholen, die met de verkoop van die pakketten of het faciliteren van die gekoppelde reisarrangementen direct noch indirect financiële winst behalen, moeten van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten. [Am. 15]

(19 bis)  De lidstaten dienen bevoegd te blijven om, overeenkomstig het Unierecht, de bepalingen van deze richtlijn toe de passen op gebieden die niet onder het toepassingsgebied ervan vallen. Daarom mogen de lidstaten, met betrekking tot overeenkomsten die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, nationale wetgeving handhaven of invoeren die overeenstemt met alle of een aantal bepalingen van deze richtlijn. Zo mogen lidstaten de bepalingen van deze richtlijn bijvoorbeeld toepassen op pakketten en gekoppelde reisarrangementen die incidenteel worden aangeboden of samengesteld door natuurlijke of rechtspersonen die met de verkoop van die pakketten of het faciliteren van die gekoppelde reisarrangementen direct noch indirect financiële winst behalen, en op pakketten en gekoppelde reisarrangementen die een periode van minder dan 24 uur bestrijken en geen accommodatie omvatten. [Am. 16]

(20)  Het belangrijkste kenmerk van pakketreizen is dat ten minste één handelaar als organisator aansprakelijk is voor de correcte uitvoering van het gehele pakket. Daarom moet een handelaar, meestal een klassiek of online reisbureau, alleen als louter doorverkoper of tussenpersoon kunnen optreden, zonder aansprakelijk te zijn als organisator, wanneer een andere handelaar optreedt als organisator van een pakket . Of een handelaar optreedt als organisator van een bepaalde pakketreis dient af te hangen van de mate waarin hij betrokken is bij de opzet van de pakketreis in de zin van deze richtlijn, en niet van de noemer waaronder hij zijn activiteiten verricht. Wanneer twee of meer handelaars voldoen aan de voorwaarden waaronder een combinatie van reisdiensten als pakketreis wordt beschouwd en deze handelaars de reiziger niet hebben laten weten wie van hen de organisator van de pakketreis is, dienen alle betrokken handelaars als organisator te worden beschouwd.

(20 bis)  Richtlijn 90/314/EEG laat de lidstaten vrij om te bepalen of doorverkopers, organisatoren, of zowel doorverkopers als organisatoren aansprakelijk zijn voor de correcte uitvoering van een pakket. Door die flexibiliteit is het in sommige lidstaten onduidelijk of handelaars die bij een pakket betrokken zijn, aansprakelijk zijn voor de uitvoering van de betreffende diensten, met name tijdens de online boekingsprocedure. Daarom dient in deze richtlijn te worden verduidelijkt dat organisatoren verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de reisdiensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, tenzij de nationale wetgeving ook uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid dat de organisator of de doorverkoper aansprakelijk wordt gesteld. [Am. 17]

(21)  Bij pakketreizen dienen doorverkopers samen met de organisator aansprakelijk te zijn voor het verstrekken van precontractuele informatie. Maar ook moet duidelijk zijn dat beiden doorverkopers aansprakelijk zijn voor boekingsfouten, als zij tijdens de boekingsprocedure fouten maken. Om de communicatie gemakkelijker te laten verlopen, vooral bij grensoverschrijdende gevallen, moeten reizigers ook via de doorverkoper bij wie zij de pakketreis hebben gekocht contact kunnen opnemen met de organisator. [Am. 18]

(22)  De reiziger dient alle nodige informatie te krijgen voordat hij een pakketreis koopt, ongeacht of die wordt verkocht met behulp van telecommunicatie, over de toonbank of via andere distributiekanalen. Bij het verstrekken van deze informatie dient de handelaar rekening te houden met de specifieke behoeften van reizigers die vanwege hun leeftijd of een lichamelijke handicap bijzonder kwetsbaar zijn op een manier die de handelaar redelijkerwijs kon voorzien.

(23)  Belangrijke informatie, bijvoorbeeld over de hoofdkenmerken van de reisdiensten of de prijzen, die in advertenties, op de website van de organisator of in brochures wordt verstrekt als onderdeel van de precontractuele informatie, moet bindend zijn, tenzij de organisator zich het recht voorbehoudt deze elementen te wijzigen en deze wijzigingen duidelijk en op opvallende wijze worden meegedeeld aan de reiziger voordat de overeenkomst wordt gesloten. Met de huidige communicatietechnologieën hoeven er echter niet langer specifieke voorschriften voor brochures te worden vastgesteld; wel moet ervoor worden gezorgd dat de partijen in bepaalde omstandigheden via een duurzame gegevensdrager communiceren over wijzigingen die van invloed zijn op de uitvoering van de overeenkomst, zodat de informatie bewaard blijft voor de toekomst. Deze informatie moet altijd kunnen worden gewijzigd wanneer beide partijen daar expliciet mee instemmen. [Am. 19]

(23 bis)  Gezien de nieuwe communicatietechnologieën die ervoor kunnen helpen zorgen dat de reizigers op het moment van de boeking toegang hebben tot actuele informatie, en gezien de toenemende tendens om pakketreizen online te boeken, zijn er echter geen specifieke regels meer nodig die gedrukte brochures verplicht stellen. [Am. 20]

(23 ter)  De vluchttijden dienen een vast bestanddeel van de overeenkomst te vormen en dienen als een van de hoofdkenmerken van een reis te worden beschouwd. Zij mogen niet wezenlijk verschillen van de tijden die de reizigers in de precontractuele informatie zijn meegedeeld. [Am. 21]

(24)  De informatievereisten van deze richtlijn zijn volledig, maar dienen de informatievereisten die in andere toepasselijke wetgeving van de Unie(6) zijn vastgelegd, onverlet te laten.

(25)  Rekening houdend met de specifieke kenmerken van pakketreisovereenkomsten moet worden vastgelegd welke rechten en verplichtingen de partijen hebben voor en na het begin van de pakketreis, met name wanneer de pakketreis niet naar behoren wordt uitgevoerd of wanneer bepaalde omstandigheden veranderen.

(26)  Daar pakketreizen vaak lang van tevoren worden gekocht, kunnen zich onvoorziene omstandigheden voordoen. Daarom moet een reiziger onder bepaalde voorwaarden een pakketreis kunnen overdragen aan een andere reiziger. In dergelijke gevallen moet de organisator zijn onkosten kunnen terugvorderen, bijvoorbeeld wanneer een onderaannemer een vergoeding vraagt voor het wijzigen van de naam van de reiziger of voor het annuleren en vervangen van een reisbiljet. Reizigers moeten de overeenkomst ook voor het begin van de pakketreis tegen betaling van een redelijke schadeloosstelling kunnen opzeggen en het recht hebben dit zonder schadeloosstelling te doen wanneer onvoorziene en onvermijdbare omstandigheden zoals oorlog, met inbegrip van terrorisme, of een natuurramp met inbegrip van orkanen en aardbevingen, of politieke instabiliteit, die de veiligheid van de reizigers in gevaar brengen, aanzienlijke gevolgen hebben voor de pakketreis, indien deze omstandigheden zich na de sluiting van de reisovereenkomst voordoen. Er dient van te worden uitgegaan dat van onvermijdbare en buitengewone omstandigheden sprake is wanneer in betrouwbare en openbare verslagen, zoals aanbevelingen van autoriteiten van de lidstaten, wordt afgeraden naar de plaats van bestemming te reizen. [Am. 22]

(27)  In specifieke gevallen moet ook de organisator voor het begin van de pakketreis de overeenkomst zonder schadeloosstelling kunnen opzeggen, bijvoorbeeld wanneer het minimumaantal deelnemers niet is bereikt en dit voorbehoud in de overeenkomst is gemaakt. In een dergelijke situatie moet de organisator de reizigers voor wie deze bepaling van de overeenkomst gevolgen kan hebben, op adequate wijze informeren. [Am. 23]

(28)  In bepaalde omstandigheden moet de organisator de pakketreisovereenkomst eenzijdig kunnen wijzigen. Reizigers moeten dan echter het recht hebben de overeenkomst op te zeggen als de voorgestelde wijzigingen een wezenlijke verandering van de belangrijkste kenmerken van de reisdiensten inhouden. Prijsverhogingen dienen alleen mogelijk te zijn indien er veranderingen zijn opgetreden in de prijs van personenvervoersdiensten ten gevolge van de brandstofkosten voor het personenvervoer, in belastingen of vergoedingen die worden geheven door niet direct bij de uitvoering van de reisdiensten betrokken derden, of in de wisselkoersen die van belang zijn voor de pakketreis, mits de overeenkomst expliciet voorziet in prijsverhogingen en prijsverlagingen. Prijsverhogingen mogen maximaal 10% Indien de prijsverhoging meer dan 8% van de prijs van een de oorspronkelijke pakketreis bedragen bedraagt, moeten reizigers het recht hebben de overeenkomst zonder betaling van een schadevergoeding op te zeggen of een door de organisator aangeboden gelijkwaardig reisalternatief te aanvaarden. [Am. 24]

(28 bis)  Een prijsverhoging dient altijd door middel van een duurzame gegevensdrager te worden gemotiveerd. Bij een prijsverhoging van meer dan 8% dient de reiziger door middel van een duurzame gegevensdrager de mogelijkheid te worden geboden om de overeenkomst op te zeggen of een gelijkwaardig reisalternatief tegen de overeengekomen prijs te aanvaarden. Als de reiziger hiervan geen gebruik maakt, dient de reis geacht te worden tegen de verhoogde prijs te zijn aanvaard. De bewijslast voor de ontvangst van de kennisgeving door middel van een duurzame gegevensdrager dient bij de organisator te liggen. [Am. 25]

(29)  Er dienen specifieke regels te worden vastgesteld voor oplossingen als sprake is van niet-nakoming van de pakketreisovereenkomst. De reiziger dient erop te kunnen rekenen dat problemen worden opgelost en dient een alternatief te krijgen aangeboden wanneer een significant deel van de overeengekomen reisdiensten niet kan worden geleverd. Reizigers dienen ook aanspraak te kunnen maken op een prijsverlaging en/of schadeloosstelling. Ook immateriële schade dient te worden vergoed, in het bijzonder als de vakantie is bedorven, evenals, in gemotiveerde gevallen, kosten die de reiziger maakt bij het zelf oplossen van een probleem.

(30)  Met het oog op de samenhang dienen de bepalingen van deze richtlijn te worden afgestemd op de internationale verdragen over reisdiensten en op de wetgeving van de Unie inzake rechten van passagiers. Wanneer de organisator aansprakelijk is voor het niet of niet correct verlenen van de diensten waarop de pakketreisovereenkomst betrekking heeft, dient de organisator zich te kunnen beroepen op de beperking van de aansprakelijkheid van dienstverleners zoals die is geregeld bij internationale verdragen zoals het verdrag van Montreal tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (1999)(7), het verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF, 1980)(8), en het verdrag van Athene inzake het vervoer van passagiers en hun bagage over zee (1974)(9). Wanneer het als gevolg van onvermijdbare en buitengewone omstandigheden onmogelijk is ervoor te zorgen dat de reiziger kan terugkeren naar de plaats van vertrek, dient de verplichting van de organisator om de kosten van het verlengde verblijf van de reiziger op de plaats van bestemming voor zijn rekening te nemen, te worden afgestemd op Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad(10)(11).

(31)  Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de rechten van reizigers om vorderingen in te dienen op grond van deze richtlijn en op grond van andere toepasselijke wetgeving van de Unie; reizigers behouden de mogelijkheid om vorderingen in te dienen bij de organisator, de vervoerder of enig andere aansprakelijke partij, of eventueel bij meerdere partijen. Het moet duidelijk zijn dat reizigers geen rechten uit hoofde van verschillende rechtsgronden mogen cumuleren als die rechten dezelfde belangen beschermen of hetzelfde doel dienen. Het feit dat moet worden gewaarborgd dat reizigers tijdig een passende schadeloosstelling ontvangen indien de overeenkomst door een van de partijen niet volledig word nageleefd, mag echter geen onredelijke en onevenredig zware last voor organisatoren en doorverkopers betekenen. Naast de verplichting om eventuele niet-nakoming te verhelpen of reizigers schadeloos te stellen, moeten organisatoren en doorverkopers daarom het recht hebben om verhaal te halen op derden die hebben bijgedragen tot de gebeurtenis die schadeloosstelling of andere verplichtingen tot gevolg heeft. De aansprakelijkheid van de organisator en de doorverkoper laat het bijgevolg dit recht om verhaal te halen op derden, zoals dienstverleners, onverlet. [Am. 27]

(32)  De organisator dient verplicht te zijn onmiddellijk onverwijld passende bijstand te verlenen als de reiziger in moeilijkheden verkeert tijdens de reis of vakantie. Bij deze bijstand moet het voornamelijk gaan om informatie over bijvoorbeeld lokale medische diensten, plaatselijke autoriteiten en consulaire bijstand, en om praktische bijstand, zoals bij communicatie vanuit het buitenland en het regelen van reisalternatieven. [Am. 28]

(33)  In haar mededeling van 18 maart 2013 over passagiersbescherming in geval van insolventie van luchtvaartmaatschappijen stelt de Commissie dat een betere handhaving van Verordening (EG) nr. 1008/2008 en van Verordening nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad(12), in combinatie met een nauwere samenwerking met de sector, kunnen leiden tot een betere bescherming van reizigers; als dit niet blijkt te werken, zal zij nieuwe wetgeving voorstellen. Die mededeling heeft betrekking op de aankoop van een afzonderlijke component, namelijk een vliegreis; zij heeft dus geen gevolgen voor de bestaande regels inzake pakketreizen en belet de wetgever niet om ook voor kopers van andere moderne combinaties van reisdiensten bescherming bij insolventie te regelen.

(34)  De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat reizigers die een pakketreis of een geassisteerd gekoppeld reisarrangement kopen, volledig beschermd zijn tegen insolventie van de organisator, de doorverkoper die het geassisteerde gekoppelde reisarrangement heeft gefaciliteerd, of een van de andere aanbieders van reisdiensten bij het gekoppelde reisarrangement betrokken onderneming. De lidstaten waar organisatoren van pakketreizen en doorverkopers die geassisteerde reisarrangementen faciliteren, zijn gevestigd, dienen ervoor te zorgen dat handelaars die dergelijke combinaties van reisdiensten aanbieden, zekerheden stellen voor de terugbetaling van alle reeds betaalde bedragen en de repatriëring van reizigers in geval van insolventie. De lidstaten zijn vrij om te bepalen hoe zij de bescherming tegen insolventie willen regelen, maar zij moeten er wel op toezien dat hun nationale beschermingsregelingen doeltreffend zijn en voor alle getroffen reizigers zowel een snelle repatriëring als onmiddellijke terugbetaling garanderen. Indien een reiziger er de voorkeur aan geeft het pakket of het gekoppelde reisarrangement te voltooien in plaats van alle kosten volledig vergoed te krijgen, moet de bescherming bij insolventie indien passend voorzien in de uitvoering van bestaande overeenkomsten, opdat de reizigers zonder bijkomende kosten het pakket of het gekoppelde reisarrangement kan voortzetten. De vereiste bescherming bij insolventie dient te zijn gebaseerd op het werkelijke financiële risico van de activiteiten van de organisator, de doorverkoper of de dienstverlener bij het gekoppelde reisarrangement betrokken onderneming, waarbij moet worden gekeken naar het soort combinaties van reisdiensten dat zij verkopen, voorzienbare seizoensfluctuaties en het bedrag van de vooruitbetalingen alsook de manier waarop deze worden gegarandeerd. Overeenkomstig richtlijn 2006/123/EG van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, mag in gevallen waarin insolventiebescherming de vorm kan aannemen van een garantie of een verzekering, deze zekerheid niet worden beperkt tot attesten van financiële instellingen in een bepaalde lidstaat. [Am. 29]

(35)  Om het vrije verkeer van diensten te bevorderen, dienen de lidstaten verplicht te zijn de bescherming bij insolventie volgens het recht van de lidstaat van vestiging te erkennen. Om de administratieve samenwerking en het toezicht op ondernemingen die actief zijn in verschillende lidstaten op het gebied van bescherming bij insolventie te vergemakkelijken, moeten de lidstaten verplicht zijn centrale contactpunten aan te wijzen.

(36)  Voor geassisteerde gekoppeld reisarrangementen geldt niet alleen de verplichte bescherming bij insolventie en de verplichting om reizigers mee te delen dat de afzonderlijke aanbieders van reisdiensten uitsluitend contractueel aansprakelijk zijn voor de verlening van hun eigen diensten, de betrokken overeenkomsten vallen ook onder de algemene consumentenbeschermingswetgeving en de sectorspecifieke wetgeving van de Unie.

(37)  Reizigers moeten bescherming genieten wanneer een doorverkoper bij het boeken van een pakketreis of een geassisteerd gekoppeld reisarrangement een fout maakt.

(38)  Tevens moet duidelijk zijn dat reizigers geen afstand kunnen doen van rechten die voortvloeien uit deze richtlijn en dat handelaars die de aankoop van een geassisteerd gekoppeld reisarrangement faciliteren, zich niet aan hun verplichtingen kunnen onttrekken met het argument dat zij slechts optreden als dienstverlener, tussenpersoon of in een andere hoedanigheid.

(39)  Het is noodzakelijk dat de lidstaten sancties vaststellen voor inbreuken op nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn en erop toezien dat ze worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(40)  Door de vaststelling van deze richtlijn moeten bepaalde besluiten op het gebied van consumentenbescherming worden aangepast. Daar Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten Raad(13) in haar huidige vorm niet van toepassing is op overeenkomsten die onder Richtlijn 90/314/EEG vallen, moet Richtlijn 2011/83/EU worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat zij van toepassing is op geassisteerde reisarrangementen blijft op afzonderlijke diensten die deel uitmaken van een gekoppeld reisarrangement, voor zover die afzonderlijke diensten niet anderszins van het toepassingsgebied van Richtlijn 2011/83/EU zijn uitgezonderd, en dat bepaalde bij die richtlijn geregelde consumentenrechten ook van toepassing zijn op pakketreizen. [Am. 30]

(41)  Deze richtlijn dient Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad(14) onverlet te laten, evenals het nationale verbintenissenrecht voor de aspecten die niet onder die verordening vallen. Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk bij te dragen tot de goede werking van de interne markt en tot de verwezenlijking van een hoog niveau van consumentenbescherming, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt, kande Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(42)  Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) worden erkend. Deze richtlijn eerbiedigt in het bijzonder de in artikel 16 van het Handvest neergelegde vrijheid van ondernemerschap en zorgt in overeenstemming met artikel 38 van het Handvest voor een hoog niveau van consumentenbescherming.

(43)  Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken(15) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Hoofdstuk I

Onderwerp, toepassingsgebied en definities

Artikel 1

Onderwerp

Deze richtlijn moet bijdragen heeft tot doel bij te dragen tot de goede werking van de interne markt en tot de verwezenlijking van een zo uniform mogelijk hoog niveau van consumentenbescherming door met betrekking tot de onderlinge aanpassing van bepaalde aspecten van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake tussen reizigers en handelaars gesloten overeenkomsten betreffende pakketreizen en geassisteerde gekoppelde reisarrangementen. [Am. 31]

Artikel 1 bis

Mate van harmonisatie

Tenzij in deze richtlijn anders is bepaald, mogen de lidstaten in hun nationale wetgeving geen bepalingen handhaven of invoeren die afwijken van de bepalingen van deze richtlijn, met inbegrip van meer of minder strikte bepalingen die een ander niveau van consumentenbescherming zouden waarborgen. [Am. 32]

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.  Deze richtlijn is, met uitzondering van de artikelen 17, 17 bis en 17 ter van toepassing op pakketreizen die door handelaars worden aangeboden of verkocht aan reizigers, en, met uitzondering van de artikelen 4 tot en met 14, artikel 18 en artikel 21, lid 1, op geassisteerde gekoppelde reisarrangementen.

2.  Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a)  pakketreizen en geassisteerde gekoppelde reisarrangementen die een periode van minder dan 24 uur beslaan, tenzij zij een overnachting omvatten;

a bis)  pakketten en gekoppelde reisarrangementen die incidenteel worden aangeboden of samengesteld door natuurlijke of rechtspersonen die met de verkoop van die pakketten of het faciliteren van die gekoppelde reisarrangementen direct noch indirect financiële winst behalen, mits de verantwoordelijke handelaar de reiziger er naar behoren van in kennis heeft gesteld dat deze richtlijn niet op een dergelijk pakket of reisarrangement van toepassing is; [Am. 33]

b)  aanvullende overeenkomsten inzake reisdiensten die als aanvullende diensten bij pakketreizen worden verricht en zonder tussenkomst van de organisator bijgeboekt worden, of aanvullende overeenkomsten inzake financiële diensten; [Am. 34]

c)  pakketreizen en geassisteerde gekoppelde reisarrangementen die worden gekocht op basis van een kaderovereenkomst voor zakenreizen tussen een bedrijf in naam waarvan de werkgever van de reiziger reist en een handelaar die zich toelegt op het regelen van zakenreizen; [Am. 35]

d)  pakketreizen waarbij slechts één van de in artikel 3, punt 1, onder a), b), en c) genoemde reisdiensten wordt gecombineerd met een in artikel 3, punt 1, onder d) bedoelde reisdienst indien laatstgenoemde reisdienst geen significant deel van de pakketreis uitmaakt; of duidelijk niet het doel van de reis is, of als de aanvullende dienst duidelijk niet als het hoofdbestanddeel van de reis wordt aangeboden; of [Am. 36]

e)  afzonderlijke overeenkomsten voor een op zichzelf staande reisdienst.

e bis)  personenvervoer per bus, trein, boot of vliegtuig waarin een overnachting inbegrepen is, wanneer het doel van vervoer duidelijk primeert en dit vervoer niet met een in artikel 3, lid 1, onder b), c) of d), bedoelde andere reisdienst gecombineerd wordt. [Am. 37]

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

(1)  Reisdienst:

a)  personenvervoer,

b)  niet-residentiële accomodatie, residentiële accommodatie, mits die duidelijk een toeristische doel heeft, [Am. 38]

c)  autoverhuur verhuur van auto's, andere voertuigen of andere vervoersmiddelen, of [Am. 39]

d)  andere, niet met personenvervoer, accommodatie of autoverhuur verhuur van auto's, andere voertuigen of andere vervoersmiddelen verband houdende toeristische diensten [Am. 40]

(2)  pakketreis: een combinatie van ten minste twee verschillende soorten reisdiensten voor dezelfde reis of vakantie, wanneer:

a)  deze diensten worden gecombineerd door één handelaar, eventueel op verzoek of overeenkomstig de keuze van de reiziger, voordat er een overeenkomst betreffende alle diensten wordt gesloten; of

b)  deze diensten, ongeacht of er afzonderlijke overeenkomsten worden gesloten met verschillende aanbieders van reisdiensten, worden:

i)  gekocht bij één verkooppunt via dezelfde boekingsprocedure, en al deze diensten door de reiziger zijn geselecteerd voordat hij heeft ingestemd met de betaling, [Am. 41]

ii)  aangeboden of gefactureerd voor een gezamenlijke prijs of een totaalprijs, of [Am. 42]

iii)  onder de term "pakketreis" of een vergelijkbare term worden aangeprezen of verkocht, of [Am. 43]

iv)  gecombineerd nadat er een overeenkomst is gesloten waarbij de handelaar de reiziger laat kiezen uit een selectie van verschillende soorten reisdiensten, of

v)  gekocht van verschillende handelaars via onderling verbonden online boekingsprocedures, waarbij de naam en andere gegevens persoonsgegevens van de reizigers zoals contact-, creditcard- en paspoortgegevens, die nodig zijn om een boekingstransactie te kunnen afsluiten, ten laatste wanneer 24 uur nadat de boeking van de eerste dienst wordt bevestigd, tussen de handelaren worden uitgewisseld; [Am. 44]

(3)  “pakketreisovereenkomst”: een overeenkomst inzake de gehele pakketreis of, indien de pakketreis uit hoofde van verschillende overeenkomsten wordt geleverd, alle overeenkomsten die betrekking hebben op de diensten die deel uitmaken van de pakketreis;

(4)  “begin van de pakketreis”: begin van de uitvoering van de pakketreis;

(5)  “geassisteerd gekoppeld reisarrangement”: een combinatie van ten minste twee verschillende soorten reisdiensten voor dezelfde reis of vakantie, die geen pakketreis vormt en waarvoor afzonderlijke overeenkomsten worden gesloten met de verschillende aanbieders van reisdiensten, waarbij de combinatie door een betrokken aanbieder of een doorverkoper wordt gefaciliteerd: [Am. 45 Dit amendement: "gekoppeld" in plaats van "geassisteerd", is van toepassing op de gehele tekst.]

a)  op basis van afzonderlijke boekingen en de reiziger elke reisdienst apart selecteert en wenst te betalen tijdens één bezoek aan of contactmoment met het verkooppunt; of [Am. 46]

b)  door middel van de gerichte aankoop van aanvullende reisdiensten van een andere handelaar via onderling verbonden online boekingsprocedures, als ten minste de naam of de contactgegevens van de reiziger aan de andere handelaar worden doorgegeven en deze aanvullende diensten ten laatste wanneer 24 uur nadat de boeking van de eerste dienst wordt bevestigd, worden verleend. [Am. 47]

(6)  “reiziger”: iedere persoon die een overeenkomst wenst te sluiten die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn valt, of die het recht heeft op grond van een dergelijke overeenkomst te reizen, met inbegrip van zakenreizigers, voor zover zij niet reizen op basis van een kaderovereenkomst met een handelaar die zich toelegt op het regelen van zakenreizen;

(7)  “handelaar”: iedere persoon die handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit;

(8)  “organisator”: een handelaar die pakketreizen samenstelt en deze rechtstreeks danwel dan wel via of samen met een andere handelaar verkoopt of te koop aanbiedt of die de combinatie en aankoop van dergelijke pakketreizen faciliteert; indien meerdere handelaars beantwoorden aan de in punt 2), onder b), genoemde criteria worden al deze handelaars beschouwd als organisatoren, tenzij één van hen is aangewezen als organisator en dit aan de reiziger is meegedeeld; [Am. 48]

(9)  “doorverkoper”: een handelaar, anders dan de organisator, die:

a)  door de organisator samengestelde pakketreizen verkoopt of te koop aanbiedt, of [Am. 49]

b)  de aankoop faciliteert van reisdiensten die deel uitmaken van een geassisteerd gekoppeld reisarrangement door reizigers te helpen met het sluiten van afzonderlijke overeenkomsten met verschillende aanbieders van reisdiensten, van wie de doorverkoper zelf er een kan zijn; [Am. 50]

(10)  “duurzame gegevensdrager”: ieder hulpmiddel dat de reiziger of de handelaar in staat stelt om persoonlijk aan hem gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is afgestemd op het doel waarvoor de informatie kan dienen, en die een ongewijzigde reproductie van de opgeslagen informatie mogelijk maakt;

(11)  “onvermijdbare en buitengewone omstandigheden”: een onvoorzienbare situatie die zich onafhankelijk van de wil van de handelaar voordoet en waarvan de gevolgen ondanks alle voorzorgsmaatregelen niet konden worden vermeden; [Am. 51]

(12)  "niet-nakoming": het niet- of niet correct verlenen van de reisdiensten die deel uitmaken van een pakketreis.

(12 bis)  "aanvullende dienst": een niet op zichzelf staande toeristische dienst die wordt verleend in het kader van de verrichting of aanvulling van reisdiensten, zoals met name reisverzekeringen, vervoer tussen station en accommodatie, naar de luchthaven van vertrek en in het kader van excursies, bagagevervoer, maaltijdverstrekking en schoonmaakdiensten als onderdeel van de accommodatie; [Am. 53]

Hoofdstuk II

Informatieverplichtingen en inhoud van de pakketreisovereenkomst

Artikel 4

Precontractuele informatie

1.  De lidstaten zien erop toe dat de organisator en, indien de pakketreis wordt verkocht via een doorverkoper, ook de doorverkoper, de reiziger, voordat deze is gebonden door een pakketreisovereenkomst of een daarmee overeenstemmend aanbod de volgende informatie verstrekt voor zover deze van toepassing is op de betrokken pakketreis: [Am. 54]

a)  belangrijkste kenmerken van de reisdiensten:

i)  de reisbestemming(en), de route en de verblijfsperioden, met data, en het aantal nachten; [Am. 55]

ii)  de te gebruiken vervoermiddelen, kenmerken en categorieën van deze vervoermiddelen, plaatsen, data en tijdstippen van vertrek en terugkeer, of, wanneer het exacte tijdstip nog niet vaststaat, tijdstip van vertrek en terugkeer bij benadering, duur en plaats van tussenstops, en aansluitingen;

Indien het exacte tijdstip nog niet vaststaat, deelt de handelaar de reiziger het tijdstip van vertrek en terugkeer bij benadering mee.

Indien geen tijdstip bij benadering van worden bepaald, stelt de handelaar de reiziger daarvan in kennis; [Am. 56]

iii)  de ligging, de belangrijkste kenmerken en de toeristische officiële categorie van de accommodatie zoals toegekend door de bevoegde instantie van de plek waar de accommodatie zich bevindt; [Am. 57]

iv)  of maaltijden worden verstrekt en zo ja, het maaltijdschema;

v)  bezoeken, excursies of andere diensten die zijn begrepen in de overeengekomen totale pakketprijs;

v bis) of een of meer van de reisdiensten aan de reiziger als onderdeel van een groep worden geleverd en, indien dat het geval is, hoeveel mensen er naar verwachting zullen deelnemen; [Am. 58]

vi)  de taal of talen waarin de activiteiten worden verricht, en [Am. 59]

vii)  op verzoek van de reiziger, of voor personen met beperkte mobiliteit op verzoek van de reiziger, de toegang wordt gegarandeerd gedurende de gehele reis of vakantie; [Am. 60]

b)  de handelsnaam en het geografische adres van de organisator en, indien van toepassing, van de doorverkoper, alsook hun telefoonnummer en e-mailadres;

c)  de totaalprijs van de pakketreis, inclusief belastingen en, indien van toepassing, alle bijkomende vergoedingen, toeslagen en andere kosten, of, indien deze niet goed van tevoren kunnen worden berekend, het feit dat de reiziger mogelijk bijkomende kosten moet maken en de aard van die kosten; de totaalprijs moet worden gepresenteerd in de vorm van een volledige rekening die alle kosten voor de dienstverlening op transparante wijze weergeeft; [Am. 61]

d)  de betalingsregelingen en, indien van toepassing, het bestaan van en de voorwaarden voor waarborgsommen of andere financiële garanties die de reiziger moet betalen of leveren;

e)  in voorkomend geval, het minimumaantal personen dat nodig is om de pakketreis uit te voeren en een de in artikel 10, lid 3, onder a) vermelde termijn van ten minste 20 dagen voor het begin van de pakketreis waarbinnen de reis kan worden geannuleerd als dat aantal niet wordt bereikt; [Am. 62]

f)  algemene informatie betreffende paspoorten en visa, zoals de termijn die ongeveer nodig is voor het verkrijgen van visa, voor de onderdanen van de betrokken lidstaat of lidstaten en informatie over de vereiste formaliteiten op gezondheidsgebied;

(f bis)  informatie over het facultatieve aangaan van een verzekeringsovereenkomst die de kosten in verband met annulering door de reiziger dekt of van een bijstandsovereenkomst die de repatriëringskosten bij ongeval of ziekte dekt; [Am. 63]

g)  de bevestiging dat de diensten een pakketreis vormen.

(g bis)  het feit dat de reiziger of de organisator de overeenkomst overeenkomstig artikel 10, op elk moment vóór het begin van de pakketreis kan opzeggen, in voorkomend geval tegen betaling van een redelijke standaardopzegvergoeding; [Am. 64]

(g ter)  of het mogelijk is de pakketreis over te dragen naar een andere reiziger en mogelijke beperkingen of gevolgen van een dergelijke overdracht. [Am. 65]

1 bis.  Indien een pakketreis via een doorverkoper verkocht wordt verstrekt de doorverkoper de reiziger onverwijld de volledige informatie als bedoeld in lid 1. [Am. 66]

2.  De in lid 1 bedoelde informatie wordt op een duidelijke, begrijpelijke en opvallende manier verstrekt. [Am. 67]

2 bis.  Bij een elektronisch afgesloten reisovereenkomst wijst de organisator de reiziger duidelijk, nadrukkelijk en onmiddellijk voordat deze zijn reis boekt, op de in lid 1, onder a), punten i), ii), iii), iv), v), c) en d), van dit artikel bedoelde informatie. Artikel 8, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2011/83/EEG is van overeenkomstige toepassing. [Am. 68]

2 ter.  De bewijslast voor de nakoming van de in dit hoofdstuk neergelegde informatievoorschriften ligt bij de handelaar. [Am. 69]

Artikel 5

Bindend karakter van de precontractuele informatie en sluiting van de overeenkomst

1.  De lidstaten zien erop toe dat de organisator de informatie die op grond van artikel 4, lid 1, onder a), c), d), e) en f), g) en g bis), aan de reiziger is verstrekt, niet mag veranderen, ; deze maakt integraal deel uit van de pakketreisovereenkomst en mag niet worden gewijzigd tenzij de organisator zich dit recht voorbehoudt en eventuele partijen bij de overeenkomst uitdrukkelijk anders overeenkomen. Alle wijzigingen in de precontractuele informatie worden de reiziger op duidelijke en opvallende wijze aan de reiziger meedeelt meegedeeld voordat de overeenkomst wordt gesloten. [Am. 70]

2.  Indien de in artikel 4, lid 1, onder c) bedoelde informatie over bijkomende vergoedingen, toeslagen en andere kosten niet wordt verstrekt voordat de overeenkomst wordt gesloten, hoeft de reiziger dezen deze vergoedingen, toeslagen of andere kosten niet te betalen. [Am. 71]

3.  Op of onmiddellijk onverwijld na het moment dat de overeenkomst wordt gesloten verstrekt de organisator de reiziger een kopie van de overeenkomst of een bevestiging van de overeenkomst op een duurzame gegevensdrager. [Am. 72]

Artikel 6

Inhoud van de pakketreisovereenkomst en documenten die moeten worden overgelegd voor het begin van de pakketreis

1.  De lidstaten zien erop toe dat pakketreisovereenkomsten in heldere en begrijpelijke taal worden gesteld en, voor zover zij schriftelijk worden vastgelegd, leesbaar zijn.

2.  De tekst van de overeenkomst of de bevestiging van de overeenkomst bevat alle moet de volledige inhoud van de overeenkomst weergeven en met name ook de in artikel 4 bedoelde informatie Daarnaast bevat die onderdeel van de overeenkomst geworden is. De tekst van de overeenkomst of de bevestiging bevat de volgende aanvullende informatie: [Am. 74]

a)  bijzondere wensen van de reiziger waarop de organisator is ingegaan;

b)  het feit dat de organisator:

i)  aansprakelijk is voor de correcte uitvoering van alle onder de overeenkomst vallende reisdiensten;

ii)  verplicht is bijstand te bieden wanneer de reiziger in moeilijkheden verkeert, zoals bepaald is in artikel 14;

iii)  verplicht is bescherming te regelen bij insolventie en terugbetaling en repatriëring te garanderen overeenkomstig artikel 15, en de naam, de contactgegevens en het geografische adres moet verstrekken van de instantie die de insolventiebescherming biedt;

c)  de gegevens betreffende een contactpunt waar de reiziger een klacht kan indienen over eventuele niet-nakoming ter plaatse; [Am. 75]

d)  de naam, het geografische adres, het telefoonnummer en het e-mailadres van de plaatselijke vertegenwoordiger van de organisator of van een contactpunt waarop een reiziger in moeilijkheden een beroep kan doen of, wanneer er geen vertegenwoordiger of contactpunt is, een noodnummer of informatie over andere manieren om contact op te nemen met de organisator; [Am. 76]

e)  het feit dat de reiziger de overeenkomst op elk gewenst moment voor het begin van de pakketreis kan opzeggen tegen betaling van een passende schadeloosstelling of een redelijke standaardopzegvergoeding, mits een dergelijke vergoeding wordt gespecificeerd overeenkomstig artikel 10, lid 1; [Am. 77]

f)  indien niet door hun ouders of voogd begeleide minderjarigen deelnemen aan een pakketreis waar accommodatie bij is inbegrepen, informatie waardoor over de wijze waarop een ouder of voogd rechtstreeks contact mogelijk is kan opnemen met de minderjarige of met de persoon die ter plaatse verantwoordelijk is voor de minderjarige; [Am. 78]

g)  informatie over klachtenprocedures ter plaatse en alternatieve geschillenbeslechtingsregelingen overeenkomstig Richtlijn 2013/11/EU van het Europees Parlement en de Raad(16) en online geschillenbeslechtingsregelingen overeenkomstig Verordening(EU) nr. 524/2013 van het Europees Parlement en de Raad(17). [Am. 79]

3.  De in lid 2 bedoelde informatie wordt op een duidelijke, begrijpelijke en opvallende manier verstrekt. [Am. 80]

4.  Ruim voor het begin van de pakketreis verstrekt de organisator de reiziger de nodige ontvangstbewijzen, waardebonnen of toegangsbewijzen met volgende informatie: over de precieze tijdstippen van vertrek, tussenstops, aansluitingen en aankomst.

a)  nodige ontvangstbewijzen, waardebonnen of toegangsbewijzen met informatie over de precieze tijdstippen van vertrek, tussenstops, aansluitingen en aankomst;

b)  alle relevante contactgegevens voor het geval dat een reiziger de niet-nakoming van het contract vaststelt, en informatie over de door de reiziger te ondernemen stappen;

c)  de naam, het geografische adres, het telefoonnummer en het e-mailadres van de plaatselijke vertegenwoordiger van de organisator of van een contactpunt waarop een reiziger in moeilijkheden een beroep kan doen of, wanneer er geen vertegenwoordiger of contactpunt is, een noodnummer of informatie over andere manieren om contact op te nemen met de organisator. [Am. 81]

Hoofdstuk III

Wijziging van de overeenkomst voor het begin van de pakketreis

Artikel 7

Overdracht van de overeenkomst aan een andere reiziger

1.  De lidstaten zien erop toe dat reizigers die de organisator of de doorverkoper binnen een redelijke termijn van zeven dagen voor het begin van de pakketreis via een duurzame gegevensdrager op de hoogte stellen, de overeenkomst kunnen overdragen aan iemand die voldoet aan alle voorwaarden die voor die overeenkomst gelden. [Am. 82]

2.  Degene die de overeenkomst overdraagt en degene die de overeenkomst overneemt zijn hoofdelijk en gezamenlijk aansprakelijk voor de betaling van het nog verschuldigde bedrag en voor eventuele bijkomende vergoedingen, toeslagen en eventuele andere kosten die voortvloeien uit de overdracht. Deze kosten mogen niet onredelijk zijn en De organisator brengt degene die de overeenkomst overdraagt en degene die de overeenkomst overneemt op de hoogte van de eventuele kosten van de overdracht, die in geen geval onredelijk mogen zijn en meer mogen bedragen dan de werkelijke kosten voor de organisator. [Am. 83]

Het is de taak van de organisator om bewijs te overleggen in verband met de bijkomende vergoedingen, toeslagen en andere kosten die voortvloeien uit de overdracht van de overeenkomst. [Am. 84]

Artikel 8

Prijswijzigingen

1.  De lidstaten zien erop toe dat de prijs van pakketreizen niet wordt gewijzigd, tenzij de overeenkomst uitdrukkelijk in de mogelijkheid van een prijsverhoging voorziet en de organisator verplicht is de prijs evenredig te verlagen als er veranderingen optreden:

a)  in de prijs van het personenvervoer door de brandstofkosten voor het personenvervoer; [Am. 85]

b)  in de hoogte van belastingen of vergoedingen die worden geheven door niet direct bij de uitvoering van de pakketreis betrokken derden, zoals toeristenbelastingen, landingsrechten en belastingen in verband met het in- of uitstappen in havens en op vliegvelden; of

c)  in de wisselkoersen die van belang zijn voor het pakket.

1 bis.  Een prijsverlaging overeenkomstig lid 1 van 3% of meer wordt aan de reiziger doorgegeven. Een prijsverhoging overeenkomstig lid 1 mag slechts aan de reiziger worden doorgerekend indien de prijs met meer dan 3% wijzigt. Bij een prijsverlaging van 3% of meer mag de organisator een vast bedrag van 10 EUR per reiziger aan administratiekosten in rekening brengen. [Am. 86]

2.  Indien de in lid 1 bedoelde prijsverhoging mag maximaal 10% meer dan 8% van de prijs van een de pakketreis bedragen bedraagt, is artikel 9, lid 2, van toepassing. [Am. 87]

3.  De in lid 1 bedoelde prijsverhoging geldt alleen indien de organisator de reiziger er door middel van een duurzame gegevensdrager onverwijld en uiterlijk 20 dagen voor het begin van de pakketreis van op heldere en begrijpelijke wijze in kennis stelt van de prijsverhoging met een motivering en berekening. [Am. 88]

Artikel 9

Wijziging van andere voorwaarden van de overeenkomst

1.  De lidstaten zien erop toe dat de organisator voor het begin van de pakketreis andere voorwaarden van de overeenkomst dan de prijs overeenkomstig artikel 8 niet eenzijdig verandert, tenzij: [Am. 89]

a)  de organisator zich dit recht heeft voorbehouden in de overeenkomst,

b)  het om een onbeduidende verandering gaat, en met name wat de in artikel 4, lid 1, onder a) en d), genoemde elementen betreft, en [Am. 90]

c)  de organisator de reiziger er op een duidelijke en opvallende manier door middel van een duurzame gegevensdrager van in kennis stelt.

1 bis.  Een wijziging van de voorwaarden van de overeenkomst wordt met name ingrijpend in de zin van lid 2 van dit artikel geacht indien het overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), punt ii), meegedeelde tijdstip van vertrek en terugkeer meer dan drie uur afwijkt van het daadwerkelijke tijdstip van vertrek en terugkeer of indien het niet binnen het in de precontractuele informatie vermelde dagdeel valt. [Am. 91]

2.  Indien de organisator zich vóór het begin van de pakketreis genoodzaakt ziet een van de belangrijkste kenmerken van de reisdiensten in de zin van artikel 4, lid 1, onder a), of de bijzondere wensen in de zin van artikel 6, lid 2, onder a), ingrijpend te wijzigen, of de prijs van de pakketreis overeenkomstig artikel 8, lid 2, met meer dan 8% van de contractueel overeengekomen prijs te verhogen, stelt hij de reiziger onverwijld op een duidelijke en opvallende manier door middel van een duurzame gegevensdrager in kennis van: [Am. 92]

a)  de voorgestelde wijzigingen en het effect daarvan op de reiskosten; en [Am. 93]

b)  het feit dat de reiziger de overeenkomst binnen een nader bepaalde redelijke termijn zonder boete kan opzeggen en dat anders de voorgestelde wijziging als aanvaard wordt beschouwd. of een door de organisator aangeboden gelijkwaardig reisalternatief kan aanvaarden. [Am. 94]

b bis)  het feit dat de voorgestelde wijziging als aanvaard wordt beschouwd als de reiziger geen gebruik heeft gemaakt van zijn opzeggingsrecht of geen door de organisator aangeboden gelijkwaardig reisalternatief heeft aanvaard. [Am. 95]

3.  Wanneer de in lid 2 bedoelde wijzigingen van de overeenkomst of het aangeboden gelijkwaardige alternatieve reispakket, als bedoeld in lid 2, tot gevolg hebben dat de kwaliteit van de pakketreis vermindert of dat de kosten ervan omlaag gaan, heeft de reiziger recht op een passende prijsverlaging. [Am. 96]

4.  Indien de overeenkomst op grond van lid 2, onder b) wordt opgezegd, betaalt de organisator alle bedragen die hij van de reiziger heeft ontvangen, ook voor via hem geboekte aanvullende diensten, zoals een reis- of annuleringsverzekering of aanvullende activiteiten ter plaatse, binnen veertien dagen nadat na de opzegging van de overeenkomst is opgezegd terug aan de reiziger. De reiziger heeft eventueel recht op schadeloosstelling in de zin van artikel 12. [Am. 97]

Artikel 10

Opzegging van de overeenkomst voor het begin van de pakketreis

1.  De lidstaten zien erop toe dat de reiziger vóór het begin van de pakketreis de overeenkomst kan opzeggen tegen betaling van een passende schadeloosstelling aan de organisator. In de overeenkomst kunnen redelijke standaardopzegvergoedingen worden bepaald op basis van het tijdstip van de opzegging en de normale kostenbesparingen en inkomsten uit alternatief gebruik van de reisdiensten. Indien er geen standaardopzegvergoedingen zijn vastgesteld, moet het bedrag van de schadeloosstelling gelijk zijn aan de prijs van de pakketreis minus de kosten die waarvan bewezen is dat de organisator ze heeft bespaard en die niet kunnen worden teruggevorderd van de aanbieders van de reisdiensten of kunnen worden teruggewonnen met een alternatief gebruik van die diensten. Kosten die betaald moeten worden wegens opzegging van de overeenkomst, inclusief administratiekosten, mogen niet onevenredig of buitensporig zijn. De organisator verstrekt een rechtvaardiging van de berekening van de schadeloosstelling of de standaardopzegvergoeding. De organisator moet aantonen dat de schadeloosstelling passend is. [Am. 98]

2.  Als de reisovereenkomst eenmaal is gesloten, heeft de reiziger heeft het recht de overeenkomst voor het begin van de pakketreis zonder schadeloosstelling op te zeggen wanneer zich op de plaats van bestemming, op de weg daarheen, of in de onmiddellijke omgeving daarvan onvermijdbare en buitengewone omstandigheden voordoen die aanzienlijke gevolgen hebben voor de pakketreis en de organisator als gevolg daarvan significante wijzigingen aan wezenlijke onderdelen van de pakketreisovereenkomst moet aanbrengen. Van dergelijke onvermijdbare en buitengewone omstandigheden is bijvoorbeeld sprake wanneer de pakketreis aanzienlijk wordt verstoord door oorlogshandelingen of een natuurramp. Van onvermijdbare en buitengewone omstandigheden wordt met name uitgegaan wanneer in betrouwbare en openbare berichten, zoals aanbevelingen van autoriteiten van de lidstaten, wordt afgeraden van reizen naar de plaats van bestemming. [Am. 99]

3.  De organisator kan de overeenkomst uitsluitend in de volgende gevallen zonder schadeloosstelling aan de reiziger opzeggen indien: [Am. 101]

a)  het aantal personen dat zich heeft ingeschreven voor de pakketreis kleiner is dan het minimumaantal dat in de overeenkomst staat vermeld en de organisator de reiziger uiterlijk 20 dagen voor het begin van binnen de pakketreis ervan in kennis stelt dat de overeenkomst wordt opgezegd; of bepaalde termijn, maar uiterlijk:

i)  20 dagen voor het begin van de reis bij reizen van meer dan 6 dagen,

ii)  7 dagen voor het begin van de reis bij reizen van 2 tot 6 dagen,

iii)  48 uur voor het begin van de reis bij reizen van meer dan 6 dagen, of [Am. 102]

b)  de organisator de overeenkomst niet kan uitvoeren als gevolg van onvermijdbare en buitengewone omstandigheden en hij de reiziger er onverwijld voor het begin van de pakketreis van in kennis stelt dat de overeenkomst wordt opgezegd.

4.  Wanneer de overeenkomst op grond van de leden 1, 2 en 3 wordt opgezegd, betaalt de organisator de reiziger binnen veertien dagen alle eventuele onverschuldigd betaalde bedragen terug.

Hoofdstuk IV

Uitvoering van de pakketreis

Artikel 11

Aansprakelijkheid voor de uitvoering van de pakketreis

1.  De lidstaten zien erop toe dat de organisator aansprakelijk is voor de uitvoering van de reisdiensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, ongeacht of deze diensten door de organisator zelf of door andere dienstverleners worden verricht.

2.  Indien een of meer diensten niet overeenkomstig de overeenkomst worden uitgevoerd, zorgt de organisator dat de niet-nakoming wordt verholpen, tenzij dit een voor zover de reiziger de niet-nakoming aan de organisator meldt of deze zich bewust is van de niet-nakoming en voor zover de oplossing geen onevenredig grote inspanning vergt, tenzij de niet-nakoming aan de reiziger toe te schrijven is. [Am. 103]

3.  Indien een significant deel van de diensten niet volgens de overeenkomst kan worden uitgevoerd, regelt de organisator een geschikt alternatief, zonder extra kosten voor de reiziger waarbij de kwaliteit van de geleverde diensten ten minste gelijkwaardig is aan de diensten die in de overeenkomst zijn gespecificeerd, bijvoorbeeld wanneer de reiziger niet volgens de afspraken kan terugkeren naar de plaats van vertrek. [Am. 104]

4.  Indien de organisator geen geschikt alternatief kan bieden of indien de reiziger het voorgestelde alternatief niet aanvaardt omdat het niet vergelijkbaar is met wat in de overeenkomst was afgesproken, biedt de organisator, voor zover de pakketreis personenvervoer omvat, de reiziger zonder extra kosten gelijkwaardig vervoer naar de plaats van vertrek of naar een andere met hem overeengekomen plaats en stelt hij in voorkomend geval indien de overeengekomen diensten niet werden verstrekt, de reiziger schadeloos overeenkomstig artikel 12. De schadeloosstelling geschiedt binnen 14 dagen. [Am. 105]

4 bis.  Als lid 4 van toepassing is, kan de reiziger de overeenkomst opzeggen indien de niet volgens de overeenkomst uitgevoerde dienst wezenlijk is en latere uitvoering niet mogelijk of niet succesvol was. [Am. 106]

5.  Indien de reiziger als gevolg van onvermijdbare en buitengewone omstandigheden niet tijdig kan terugkeren, betaalt de organisator de kosten van het verlengde verblijf van de reiziger tot een maximum van 100 EUR per nacht gedurende drie maximaal vijf nachten. De organisator draagt zorg voor de accommodatie en neemt voor de te kiezen hotelcategorie de geboekte categorie als uitgangspunt. Alleen als de organisator de accommodatie uitdrukkelijk niet zelf kan of wil regelen, mag de reiziger zelf boeken. In dergelijke gevallen kan de organisator de accommodatiekosten beperken tot 125 EUR per reiziger per nacht. [Am. 107]

6.  De in lid 5 van dit artikel beschreven beperking van de kosten is niet van toepassing op personen met beperkte mobiliteit in de zin van artikel 2, onder a), Verordening (EG) nr. 1107/2006, Raad van 5 juli 2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen, noch op personen die hen begeleiden, zwangere vrouwen en alleenreizende kinderen, en personen die specifieke medische bijstand behoeven, mits de organisator bij de sluiting van de pakketreisovereenkomst, of indien dit niet mogelijk is ten minste 48 uur voor het begin van de pakketreis in kennis is gesteld van hun bijzondere behoeften. De organisator mag zich niet beroepen op onvermijdbare en buitengewone omstandigheden om de in lid 5 van dir artikel bedoelde kosten te beperken als de betrokken vervoerder dat krachtens het toepasselijke recht van de Unie niet mag. [Am. 108]

7.  Wanneer de geboden alternatieven tot gevolg hebben dat de kwaliteit van de pakketreis vermindert of dat de kosten ervan omlaag gaan, heeft de reiziger recht op een prijsverlaging en eventueel op een schadeloosstelling in de zin van artikel 12.

7 bis.  De lidstaten kunnen voorschriften handhaven of invoeren die bepalen dat de doorverkoper ook aansprakelijk is voor de uitvoering van de pakketreis en dus gebonden is door de verplichtingen die voortvloeien uit dit artikel en artikel 6, lid 2, onder b), artikel 12, artikel 15, lid 1, en artikel 16. [Am. 109]

7 ter.  Elk recht op schadeloosstelling van de reiziger uit hoofde van Verordening (EG) nr. 261/2004 is onafhankelijk van elk recht op schadeloosstelling van de reiziger uit hoofde van deze richtlijn. Indien de reiziger recht heeft op schadeloosstelling uit hoofde van zowel Verordening (EG) nr. 261/2004 als deze richtlijn, dan heeft de reiziger het recht vorderingen in te dienen krachtens beide rechtshandelingen, maar hij mag voor dezelfde feiten geen rechten cumuleren uit hoofde van beide rechtshandelingen als deze rechten dezelfde belangen beschermen of hetzelfde doel hebben. [Am. 110]

Artikel 12

Prijsverlaging en schadeloosstelling

1.  De lidstaten zien erop toe dat de reiziger recht heeft op een passende prijsverlaging:

a)  voor elke periode waarin sprake was van niet-nakoming; of

b)  indien de in artikel 11, leden 3 en 4, bedoelde alternatieven tot gevolg hebben dat de kwaliteit van de pakketreis vermindert of dat de kosten ervan omlaag gaan.

2.  De reiziger heeft recht op schadeloosstelling van de organisator voor elke schade, met inbegrip van immateriële schade, die hij oploopt als gevolg van niet-nakoming.

3.  De reiziger heeft geen recht op prijsverlaging of schadeloosstelling indien:

a)  de organisator aantoont dat de niet-nakoming te wijten is aan:

i)  de reiziger

ii)  een derde die niet bij de levering van de bij de overeenkomst bedoelde diensten is betrokken en de niet-nakoming niet kon worden voorzien of vermeden;

iii)  onvermijdbare en buitengewone omstandigheden, of

b)  hij nalaat de organisator onverwijld op de hoogte te stellen van enige vorm van niet-nakoming ter plaatse, indien deze verplichting duidelijk en uitdrukkelijk wordt vermeld in de overeenkomst en redelijk is in de gegeven omstandigheden.

4.  Indien internationale verdragen waarbij de Unie partij is grenzen stellen aan de voorwaarden waaronder dienstverleners die diensten verlenen die deel uitmaken van een pakketreis schadeloosstelling moeten betalen of aan de hoogte van die schadeloosstelling, gelden die grenzen ook voor de organisator. Indien internationale verdragen waarbij de Unie geen partij is, grenzen stellen aan schadeloosstellingen die moeten worden betaald door een dienstverlener, kunnen de lidstaten overeenkomstige grenzen stellen aan de schadeloosstelling die door de organisator moet worden betaald. In andere gevallen kunnen in de overeenkomst grenzen worden gesteld aan de schadeloosstelling die de organisator moet betalen, behalve voor persoonlijk letsel en of opzettelijk of door grove nalatigheid veroorzaakte schade, en met dien verstande dat de grenzen niet lager mogen liggen dan driemaal de totaalprijs van de pakketreis. [Am. 111]

5.  Elk recht op schadeloosstelling of prijsverlaging uit hoofde van deze richtlijn laat de rechten van reizigers uit hoofde van Verordening (EG) nr. 261/2004(18) 261/2004, Verordening (EG) nr. 1371/2007, Verordening (EU) nr. 1177/2010 en Verordening (EU) nr. 181/2011 onverlet. Reizigers hebben het recht vorderingen in te dienen krachtens deze richtlijn en die verordeningen, maar mogen met name vorderingen voor extra schadeloosstelling. dezelfde feiten geen Rechten cumuleren uit hoofde van verschillende rechtsgronden als deze rechten die op dezelfde belangen beschermen of hetzelfde doel feiten betrekking hebben, mogen niet worden gecumuleerd. [Am. 112]

6.  De verjaringstermijn voor het indienen van vorderingen op grond van dit artikel moet minimaal een drie jaar zijn. [Am. 113]

Artikel 13

Mogelijkheid om contact op te nemen met de organisator via de doorverkoper

De lidstaten zien erop toe dat de reiziger boodschappen, klachten of vorderingen in verband met de uitvoering van de pakketreis rechtstreeks kan richten tot de doorverkoper van wie hij de reis heeft gekocht. De doorverkoper geeft deze boodschappen, klachten of vorderingen onverwijld door aan de organisator. Om te beoordelen of de berichten binnen de gestelde termijn of de verjaringstermijn zijn ingediend, wordt de inontvangstneming door de doorverkoper beschouwd als inontvangstneming door de organisator.

Artikel 14

Verplichting bijstand te bieden

De lidstaten zien erop toe dat de organisator verplicht is onmiddellijk onverwijld passende bijstand te bieden aan reizigers die in moeilijkheden verkeren, met name door: [Am. 114]

a)  goede informatie te verstrekken over lokale medische diensten, plaatselijke autoriteiten en consulaire bijstand, en

b)  de reiziger te helpen bij communicatie op afstand en het regelen van hem te helpen reisalternatieven te regelen. [Am. 115]

De organisator moet een redelijke vergoeding kunnen vragen voor dergelijke bijstand indien de situatie het gevolg is van opzet of nalatigheid van de reiziger. Die vergoeding bedraagt in geen geval meer dan de werkelijke kosten voor de organisator. [Am. 116]

Hoofdstuk V

Bescherming bij insolventie

Artikel 15

Doeltreffendheid en reikwijdte van de bescherming bij insolventie

1.  De lidstaten zien erop toe dat op hun grondgebied gevestigde organisatoren van pakketreizen en doorverkopers van gekoppelde reisarrangementen die de aankoop van geassisteerde gekoppelde reisarrangementen faciliteren, een zekerheid stellen voor de effectieve en snelle onmiddellijke terugbetaling van alle reeds door de reiziger betaalde bedragen en, voor zover personenvervoer in de pakketreis is inbegrepen, voor een effectieve en snelle repatriëring van de reiziger in het geval van insolventie. Waar mogelijk wordt voortzetting van de reis aangeboden. [Am. 117]

2.  De in lid 1 bedoelde bescherming bij insolventie is gebaseerd op het werkelijke financiële risico van de activiteiten van de betrokken handelaar. De bescherming geldt voor reizigers ongeacht hun woonplaats, de plaats van vertrek of waar de pakketreis of het geassisteerde gekoppeld reisarrangement is verkocht.

Artikel 16

Wederzijdse erkenning van bescherming bij insolventie en administratieve samenwerking

1.  De lidstaten gaan ervan uit dat de bescherming die door organisatoren of doorverkopers die de aankoop van geassisteerde gekoppelde reisarrangementen faciliteren, wordt geboden op grond van de regels in hun lidstaat van vestiging ter omzetting van artikel 15 voldoet aan de vereisten van hun eigen nationale regels ter omzetting van artikel 15.

1 bis.  De lidstaten stellen organisatoren van pakketreizen, doorverkopers die de aankoop van gekoppelde reisarrangementen faciliteren alsook passagiersvervoerders die buiten hun grondgebied of buiten de Unie gevestigd zijn, in staat om bescherming bij insolventie te verkrijgen krachtens hun nationale regelingen voor bescherming bij insolventie. [Am. 118]

2.  Om de administratieve samenwerking en het toezicht op organisatoren en doorverkopers die de aankoop van geassisteerde gekoppelde reisarrangementen faciliteren en die actief zijn in verschillende lidstaten te vergemakkelijken, wijzen de lidstaten centrale contactpunten aan. Zij delen de gegevens van deze contactpunten mee aan de andere lidstaten en aan de Commissie.

3.  De centrale contactpunten stellen onderling alle nodige informatie beschikbaar over hun nationale regelingen voor bescherming bij insolventie en de instantie of instanties die bescherming bij insolventie bieden voor een bepaalde handelaar die op hun grondgebied is gevestigd. Zij bieden elkaar toegang tot alle overzichten van organisatoren en doorverkopers die de aankoop van geassisteerde gekoppelde reisarrangementen faciliteren die voldoen aan hun verplichtingen op het gebied van bescherming bij insolventie.

4.  Als een lidstaat twijfels heeft omtrent de bescherming bij insolventie van een in een andere lidstaat gevestigde maar op zijn grondgebied opererende organisator of een doorverkoper die de aankoop van geassisteerde gekoppelde reisarrangementen faciliteert, vraagt hij de lidstaat van vestiging om opheldering. De lidstaten beantwoorden verzoeken om opheldering van andere lidstaten uiterlijk binnen 15 werkdagen na de ontvangst ervan. [Am. 119]

Hoofdstuk VI

Geassisteerde Gekoppelde reisarrangementen

Artikel 17

Informatieverplichtingen voor geassisteerde gekoppelde reisarrangementen

De lidstaten zien erop toe dat de doorverkoper die de aankoop van een geassisteerd gekoppeld reisarrangement faciliteert, de reiziger, voordat deze is gebonden aan een overeenkomst of een daarmee overeenstemmend aanbod betreffende een geassisteerd gekoppeld reisarrangement er op duidelijke en opvallende wijze op wijst:

a)  dat elke dienstverlener uitsluitend contractueel aansprakelijk is voor de correcte verlening van zijn eigen diensten;

b)  dat de reiziger geen aanspraak kan maken op de rechten die bij deze richtlijn worden toegekend aan kopers van pakketreizen, maar bij insolventie van de doorverkoper of van een van de dienstverleners wel recht heeft op terugbetaling van vooruitbetalingen en, indien personenvervoer deel uitmaakt van het geassisteerde gekoppeld reisarrangement, op repatriëring en

(b bis)  dat de reiziger desalniettemin de uit hoofde van Richtlijn 2011/83/EU verleende rechten geniet, behoudens in die richtlijn bedoelde uitzonderingen. [Am. 120]

Indien de handelaar die de aankoop van gekoppelde reisarrangementen faciliteert, de voorschriften van lid 1, onder b), niet naleeft, beschikt de reiziger over alle garanties en rechten die in deze richtlijn met betrekking tot pakketreizen worden gewaarborgd. [Am. 121]

Artikel 17 bis

Informatieverstrekking aan de doorverkoper over aanvullende reisdiensten die in het kader van gekoppelde reisarrangementen via onderling verbonden online boekingsprocedures zijn geboekt

Handelaars die in het kader van gekoppelde reisarrangementen, aanvullende reisdiensten aanbieden, zorgen ervoor dat de betrokken doorverkoper goed op de hoogte is van de bevestigde boeking van aanvullende reisdiensten, die samen met de eerste geboekte reisdienst een gekoppeld reisarrangement vormen, hetgeen de uit deze richtlijn voortvloeiende aansprakelijkheid en verplichtingen van de doorverkoper tot gevolg heeft. [Am. 122]

Artikel 17 ter

Handelaars die de aankoop van gekoppelde reisarrangementen online faciliteren

Handelaars die de aankoop van gekoppelde reisarrangementen online faciliteren, mogen de keuzemogelijkheid om geen verdere diensten of aanvullende diensten te boeken niet verborgen houden of op onduidelijke, onbegrijpelijke of dubbelzinnige wijze verstrekken. Deze keuzemogelijkheid moet altijd standaard zijn voorgeselecteerd. [Am. 123]

Hoofdstuk VII

Algemene bepalingen

Artikel 18

Verplichtingen van de doorverkoper als de organisator buiten de EER is gevestigd

Wanneer de organisator buiten de EER is gevestigd, gelden voor de doorverkoper die in een lidstaat is gevestigd de verplichtingen voor organisatoren die zijn vastgelegd in de hoofdstukken IV en V, tenzij de doorverkoper aantoont dat de organisator aan de hoofdstukken IV en V voldoet. Indien een in de EER gevestigde organisator als doorverkoper optreedt, is de bestaande, tot schadeloosstelling aanleiding gevende aansprakelijkheid bij niet-nakoming van andere contractuele zorgvuldigheidsplichten van toepassing. Deze voorschriften laten andere nationale voorschriften inzake aansprakelijkheid van doorverkopers onverlet. [Am. 124]

Artikel 18 bis

Verplichtingen van buiten de EER gevestigde organisatoren of doorverkopers

De lidstaten zien erop toe dat een organisator van pakketreizen of een doorverkoper die de aankoop van gekoppelde reisarrangementen faciliteert, die buiten de EER gevestigd is en zijn diensten rechtstreeks op het grondgebied van de lidstaat verkoopt, onderworpen is aan de bij deze richtlijn vastgestelde verplichtingen. [Am. 125]

Artikel 18 ter

Vormvereisten voor overeenkomsten

1.  De lidstaten zien erop toe dat alle overeenkomsten die onder deze richtlijn vallen, in een heldere en begrijpelijke taal worden gesteld en, voor zover zij schriftelijk worden vastgelegd, leesbaar zijn. De taal waarin de overeenkomst is opgesteld, is dezelfde als de taal van de informatie die voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst is verstrekt.

2.  De overeenkomst wordt geleverd op een duurzame gegevensdrager. Buiten verkooppunten gesloten overeenkomsten worden daarnaast ook op papier verstrekt.

3.  Indien de overeenkomst per telefoon wordt gesloten, bevestigt de handelaar het aanbod aan de reiziger op een duurzame gegevensdrager, en is de reiziger daar alleen aan gebonden als hij de overeenkomst tekent of zijn of haar schriftelijke instemming op een duurzame gegevensdrager verstuurt. [Am. 126]

Artikel 19

Aansprakelijkheid voor boekingsfouten

De lidstaten zien erop toe dat een doorverkoper die ermee heeft ingestemd een pakketreis of een geassisteerd gekoppeld reisarrangement te boeken of die de boeking daarvan faciliteert, aansprakelijk is voor indien hij de door de organisator overeenkomstig artikel 4, lid 1verstrekte informatie niet verstrekt, indien hij onvolledige informatie verstrekt of indien hij fouten die zich maakt tijdens de boekingsprocedure voordoen, tenzij deze indien zij daadwerkelijk tijdens de boekingsprocedure zijn gebeurd. Een doorverkoper is niet aansprakelijk wanneer fouten bij de boeking zijn toe te schrijven aan de reiziger of aan onvermijdbare en buitengewone omstandigheden. In de context van een gekoppeld reisarrangement op basis van de gerichte aankoop van aanvullende reisdiensten van een andere handelaar via onderling verbonden online boekingsprocedures als bedoeld in artikel 3, punt 5, onder b), is de doorverkoper niet aansprakelijk voor boekingsfouten die het gevolg zijn van fouten van die handelaar. In dat geval zien de lidstaten erop toe dat de handelaar die de aanvullende reisdiensten aanbiedt aansprakelijk is voor de fouten in de boekingsprocedure van deze diensten. [Am. 127]

Artikel 20

Recht op verhaal

1.  Wanneer een organisator of, overeenkomstig artikel 15 of 18 een doorverkoper, schadeloosstelling betaalt, de prijs verlaagt of aan andere uit de richtlijn voortvloeiende verplichtingen voldoet, mag geen enkele bepaling van deze richtlijn of van nationaal recht worden uitgelegd als een beperking van het recht van zien de lidstaten erop toe dat de de organisator of doorverkoper het recht heeft om verhaal te halen op derden die hebben bijgedragen aan de gebeurtenis die heeft geleid tot de schadeloosstelling, prijsverlaging of andere verplichtingen.

2.  Het in lid 1 van dit artikel genoemde recht om verhaal te halen omvat ook het recht van organisatoren en doorverkopers om verhaal te halen op aanbieders van reisdiensten indien een organisator of doorverkoper verplicht is uit hoofde van deze richtlijn een schadeloosstelling aan een reiziger te betalen en de reiziger tegelijkertijd recht op schadeloosstelling heeft uit hoofde van andere toepasselijke Unie-wetgeving, inclusief, maar niet beperkt tot, Verordening (EG) nr. 261/2004 en Verordening (EG) nr. 1371/2007. Dat recht om verhaal te halen mag in een overeenkomst niet worden beperkt.

3.  De lidstaten zien erop toe dat elke beperking van het in lid 1 bedoelde recht om verhaal te halen redelijk en evenredig is, overeenkomstig de toepasselijke nationale wetgeving. [Am. 128]

Artikel 21

Dwingend karakter van de richtlijn

1.  Een verklaring van een organisator dat hij uitsluitend optreedt als aanbieder van een reisdienst, als tussenpersoon of in een andere hoedanigheid, of dat een pakketreis in de zin van deze richtlijn geen pakketreis is, ontslaat de organisator niet van de verplichtingen die krachtens deze richtlijn op organisatoren rusten.

2.  Reizigers kunnen geen afstand doen van de rechten die zij genieten uit hoofde van de nationale maatregelen ter omzetting van deze richtlijn.

3.  Contractuele regelingen of verklaringen van reizigers die direct of indirect inhouden dat reizigers afstand doen van de rechten die zij genieten uit hoofde van deze richtlijn of dat deze rechten worden beperkt, of die bedoeld zijn om de toepassing van deze richtlijn te ontduiken, zijn niet bindend voor reizigers.

Artikel 22

Handhaving

De lidstaten zorgen ervoor dat passende en doeltreffende middelen beschikbaar zijn om de bepalingen van deze richtlijn te doen naleven.

Voorts zorgen de lidstaten ervoor dat er geschikte mechanismen worden opgezet om te voorkomen dat handelaars of organisatoren zich schuldig maken aan misleidende praktijken, met name het wekken van de verwachting bij de consument dat hij rechten en garanties heeft waarin niet wordt voorzien in de betreffende overeenkomst. [Am. 129]

Artikel 23

Sancties

De lidstaten stellen regels vast voor de sancties die door handhavingsinstanties aan handelaars kunnen worden opgelegd voor inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zij worden toegepast. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 24

Verslaglegging door de Commissie en evaluatie

De Commissie dient uiterlijk...(19) bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze richtlijn. Zo nodig worden aan dit verslag wetgevingsvoorstellen toegevoegd om deze richtlijn aan de ontwikkelingen op het gebied van rechten van reizigers aan te passen.

Artikel 25

Wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2011/83/EU

1.  Punt 5 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad(20) komt als volgt te luiden:"

'5. Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad*.

_________________________

* Verordening (EG) nr. 2006/2004 van ...betreffende pakketreizen en geassisteerde reisarrangementen, houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad en intrekking van Richtlijn 90/314/EEG (PB L…)(21)+

"

2.  Artikel 3, lid 3, onder g), van Richtlijn 2011/83/EU komt als volgt te luiden:"

“g) betreffende pakketreizen in de zin van artikel 3, lid 2, van Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad* met uitzondering van artikel 8, lid 2, artikel 19, artikel 21 en artikel 22.

_________________

* Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende pakketreizen, en geassisteerde vakantiepakketten, rondreispakketten en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad en intrekking van Richtlijn 90/314/EEG van de (PB L ...) (22)"

"

Hoofdstuk VIII

Slotbepalingen

Artikel 26

Intrekkingsbepalingen

Richtlijn 90/314/EEG wordt vanaf ...(23)ingetrokken. [Am. 130]

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en moeten worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage I.

Artikel 27

Omzetting

1.  De lidstaten stellen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen en publiceren deze uiterlijk [18 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn]. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen maatregelen onverwijld mee. [Am. betreft niet alle taalversies]

2.  Zij passen de bepalingen die maatregelen toe vanaf ...(24). [Am. 133]

3.  Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

4.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 28

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op [twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie].

Artikel 29

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

BIJLAGE

Concordantietabel

Richtlijn 90/314/EEG

Artikelnummers van de onderhavige richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, lid 1

Artikel 3, lid 2 en artikel 2, lid 2 , onder a)

Artikel 2, lid 2

Artikel 3, lid 8

Artikel 2, lid 3

Artikel 3, lid 9

Artikel 2, lid 4

Artikel 3, lid 6

Artikel 2, lid 5

Artikel 3, lid 3

Artikel 3, lid 1

-

Artikel 3, lid 2

Artikelen 4 en 5

Artikel 4, lid 1

Artikel 4, lid 1, Artikel 6, lid 2 en Artikel 6, lid 4

Artikel 4, lid 1, onder b), iv)

-

Artikel 4, lid 2, onder a)

Artikel 6, lid 2

Artikel 4, lid 2, onder b)

Artikel 5, lid 3, en artikel 6, lid 1 en lid 3

Artikel 4, lid 2, onder c)

-

Artikel 4, lid 3

Artikel 7

Artikel 4, lid 4

Artikel 8

Artikel 4, lid 5

Artikel 9, lid 2

Artikel 4, lid 6

Artikel 9, lid 3 en lid 4 en Artikel 10, lid 3 en lid 4

Artikel 4, lid 7

Artikel 11, lid 3, lid 4 en lid 7

Artikel 5, lid 1

Artikel 11, lid 1

Artikel 5, lid 2

Artikel 12, lid 2, lid 3 en lid 4 en artikel 14

Artikel 5, lid 3

Artikel 21, lid 3

Artikel 5, lid 4

Artikel 6, lid 2, onder c) en artikel 12, lid 3, onder b)

Artikel 6

Artikel 11, lid 2

Artikel 7

Artikel 15 en artikel 16

Artikel 8

-

Artikel 9, lid 1

Artikel 27, lid 1, lid 2 en lid 3

Artikel 9, lid 2

Artikel 27, lid 4

Artikel 10

Artikel 29

(1) PB C 170 van 5 juni 2014, blz. 73.
(2) PB C 170 van 5 juni 2014, blz. 73.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 12 maart 2014.
(4)Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (PB L 158 van 23.6.1990, blz. 59).
(5)Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 april 2012 in zaak C-400/00 Club Tour, Viagens e Turismo SA tegen Alberto Carlos Lobo Gonçalves Garrido en Club Med Viagens Ld, Jurispr. 2002, I-04051.
(6) Zie Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ("Richtlijn inzake elektronische handel") (PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1) en Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36), alsook Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 betreffende de vaststelling van een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod binnen de Gemeenschap is opgelegd en het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij, en tot intrekking van artikel 9 van Richtlijn 2004/36/EG (PB L 344 van 27.12.2005, blz. 15), Verordening (EG) nr. 1107/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 1), Verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 14), Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (PB L 293 van 31.10.2008, blz. 3), Verordening (EU) nr.1177/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende de rechten van passagiers die over zee of binnenwateren reizen en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 1) en Verordening (EU) nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 1).
(7)Besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001 inzake de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (Verdrag van Montreal) (PB L 194 van 18.7.2001, blz. 38).
(8)Besluit 2013/103/EU van de Raad van 16 juni 2011 betreffende de ondertekening en sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer tot toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd bij het protocol van Vilnius van 3 juni 1999 (PB L 51 van 23.2.2013, blz. 1).
(9)2012/22/EU: Besluit van de Raad van 12 december 2011 betreffende de toetreding van de Europese Unie tot het Protocol van 2002 bij het Verdrag van Athene inzake het vervoer van passagiers en hun bagage over zee van 1974, met uitzondering van de artikelen 10 en 11 (PB L 8 van 12.1.2012, blz. 1).
(10)Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad van ... houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 261/2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en Verordening (EG) nr. 2027/97 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders met betrekking tot het luchtvervoer van passagiers en hun bagage (PB L ...).
(11) Het nummer van de Verordening (2013/0072(COD)) in de overweging alsook het nummer van inwerkingtreding en publicatie in voetnoot 4.
(12) Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46 van 17.2.2004, blz. 1).
(13)Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64).
(14)Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6).
(15) PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.
(16) Richtlijn 2013/11/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende alternatieve beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG (richtlijn ADR consumenten) (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 63).
(17) Verordening (EU) nr. 524/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende onlinebeslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG (verordening ODR consumenten) (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 1).
(18)PB L 46 van 17.2.2004, blz. 1.
(19) 5 jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.
(20) Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming („verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming”) (PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1).
(21)+ Het nummer, de datum van publicatie en inwerkingtreding van deze richtlijn.
(22) Het nummer, de datum van publicatie en inwerkingtreding van deze richtlijn.
(23) [18 24 maand na de inwerkingtreding van deze richtlijn].
(24) [18 24 maand na de inwerkingtreding van deze richtlijn].


Gefluoreerde broeikasgassen ***I
PDF 197kWORD 102k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende gefluoreerde broeikasgassen (COM(2012)0643 – C7-0370/2012 – 2012/0305(COD))
P7_TA(2014)0223A7-0240/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0643),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0370/2012),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 mei 2013(1),

–  na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 18 december 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A7-0240/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006

P7_TC1-COD(2012)0305


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 517/2014.)

(1) PB C 271 van 19.9.2013, blz. 138.


Vrij verkeer van werknemers ***I
PDF 198kWORD 50k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen om de uitoefening van de in de context van het vrije verkeer van werknemers aan werknemers verleende rechten te vergemakkelijken (COM(2013)0236 – C7-0114/2013 – 2013/0124(COD))
P7_TA(2014)0224A7-0386/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0236),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 46 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0114/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 september 2013(1),

–  na raadpleging van het Comité van de Regio's,

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 20 december 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0386/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen om de uitoefening van de in de context van het vrije verkeer van werknemers aan werknemers verleende rechten te vergemakkelijken

P7_TC1-COD(2013)0124


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/54/EU.)

(1) PB C 341 van 21.11.2013, blz. 54.


Milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten ***I
PDF 281kWORD 90k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (COM(2012)0628 – C7-0367/2012 – 2012/0297(COD))
P7_TA(2014)0225A7-0277/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0628),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0367/2012),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 13 februari 2013(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 30 mei 2013(2),

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 20 december 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie verzoekschriften (A7-0277/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(3);

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten

P7_TC1-COD(2012)0297


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/52/EU.)

(1) PB C 133 van 9.5.2013, blz. 33.
(2) PB C 218 van 30.7.2013, blz. 42.
(3) Dit standpunt vervangt de amendementen die zijn aangenomen op 9 oktober 2013 (Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0413).


Statistieken van de buitenlandse handel met derde landen (gedelegeerde en uitvoeringsbevoegdheden) ***I
PDF 246kWORD 76k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 471/2009 betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen wat het verlenen van gedelegeerde en uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie voor de vaststelling van bepaalde maatregelen betreft (COM(2013)0579 – C7-0243/2013 – 2013/0279(COD))
P7_TA(2014)0226A7-0042/2014

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0579),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 338, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0243/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0042/2014),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 471/2009 betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen wat het verlenen van gedelegeerde en uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie voor de vaststelling van bepaalde maatregelen betreft

P7_TC1-COD(2013)0279


(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 338, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) moeten de aan de Commissie verleende bevoegdheden worden aangepast aan de artikelen 290 en 291 VWEU.

(2)  De Commissie heeft met betrekking tot Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(2), toegezegd(3) de wetgevingshandelingen die momenteel verwijzingen naar de regelgevingsprocedure met toetsing bevatten, te bezien in het licht van de in het VWEU vastgelegde criteria.

(3)  Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad(4) verleent bevoegdheden aan de Commissie om sommige bepalingen van die verordening uit te voeren.

(4)  In de context van de aanpassing van Verordening (EG) nr. 471/2009 aan de nieuwe voorschriften van het VWEU moet in de momenteel aan de Commissie toegekende uitvoeringsbevoegdheden worden voorzien door aan de Commissie de bevoegdheid toe te kennen om gedelegeerde handelingen en/of uitvoeringshandelingen vast te stellen.

(5)  Teneinde rekening te houden met wijzigingen in het douanewetboek of bepalingen die voortvloeien uit internationale overeenkomsten, wijzigingen omwille van methodologische redenen en de noodzaak een efficiënt systeem voor het verzamelen van gegevens en het opstellen van statistieken op te zetten, moet de bevoegdheid om handelingen overeenkomstig artikel 290 VWEU vast te stellen, aan de Commissie worden overgedragen met betrekking tot de aanpassing van de lijst van douaneregelingen of douanebestemmingen, specifieke goederen of bewegingen en verschillende of specifieke bepalingen dienaangaande, de uitsluiting van goederen of bewegingen van de statistiek van de buitenlandse handel, de verzameling van gegevens overeenkomstig artikel 4, leden 2 en 4, van Verordening (EG) nr. 471/2009, de nadere specificatie van de statistische gegevens, de vraag naar beperkte reeksen gegevens voor specifieke goederen of bewegingen en voor overeenkomstig artikel 4, lid 2, daarvan verstrekte gegevens, de kenmerken van de steekproef, de rapporteringsperiode en de mate van aggregatie voor partnerlanden, goederen en valuta’s voor statistieken over de handel naar factuurvaluta, de aanpassing van de uiterste termijn van indiening van de statistieken, de inhoud, de dekking en de herziening van reeds ingediende statistieken, de uiterste termijn voor de indiening van de statistieken over de handel naar bedrijfskenmerken en statistieken over de handel naar factuurvaluta.

(6)  Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(7)  De Commissie dient ervoor te zorgen dat deze gedelegeerde handelingen voor de lidstaten en de respondenten geen aanzienlijke extra administratieve lasten opleveren.

(8)  Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om maatregelen vast te stellen in verband met de voor gegevens bedoeld in artikel 5, lid 1, van die verordening te gebruiken codes en in verband met de koppeling van de gegevens over bedrijfskenmerken met overeenkomstig hetzelfde artikel opgetekende gegevens. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011. [Am. 1]

(9)  Het in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 471/2009 genoemde Comité voor de statistiek van het goederenverkeer met derde landen (Extrastat-comité) geeft advies aan de Commissie en verleent bijstand bij de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie. [Am. 2]

(10)  Volgens de strategie om ter verbetering van de coördinatie en het partnerschap het Europees statistisch systeem (hierna "ESS" genoemd) een nieuwe, duidelijke, piramidevormige structuur te geven, moet het bij Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek(5) opgerichte Comité voor het Europees statistisch systeem (hierna "ESS-comité" genoemd) een adviserende rol hebben en de Commissie bijstaan in de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden. [Am. 3]

(11)  Verordening (EG) nr. 471/2009 moet worden gewijzigd door de verwijzing naar het Extrastat-comité te vervangen door een verwijzing naar het ESS-comité. [Am. 4]

(12)  Ter waarborging van de rechtszekerheid moet deze verordening de procedures voor de vaststelling van maatregelen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening geïnitieerd maar niet afgerond zijn, onverlet laten.

(13)  Verordening (EG) nr. 471/2009 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 471/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1)  Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 2 wordt vervangen door:"

"2. Teneinde rekening te houden met wijzigingen in het douanewetboek of bepalingen die voortvloeien uit internationale verdragen is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen voor de aanpassing van de lijst van douaneregelingen of douanebestemmingen als bedoeld in lid 1.";

"

b)  in lid 3 wordt de tweede alinea vervangen door:"

"De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen met betrekking tot specifieke goederen of bewegingen en verschillende of specifieke bepalingen dienaangaande vast te stellen.";

"

c)  in lid 4 wordt de tweede alinea vervangen door:"

"De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen met betrekking tot de uitsluiting van goederen of bewegingen van de statistiek van de buitenlandse handel vast te stellen.".

"

2)  Artikel 4, lid 5, wordt vervangen door:"

"5. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen met betrekking tot de verzameling van gegevens overeenkomstig de leden 2 en 4 van dit artikel vast te stellen.".

"

3)  Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 2 wordt vervangen door:"

"2. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen in verband met de vaststelling van regels met met betrekking tot de nadere specificatie van de in lid 1 bedoelde gegevens vast te stellen en met betrekking tot de maatregelen in verband met de voor die gegevens te gebruiken codes.

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen maatregelen met betrekking tot de voor die gegevens te gebruiken codes vast.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure."; [Am. 5]

"

b)  in lid 4 wordt de tweede alinea vervangen door:"

"De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen met betrekking tot deze beperkte reeksen gegevens vast te stellen.".

"

4)  Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)  in lid 2 wordt de laatste alinea vervangen door:"

"De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen maatregelen is bevoegd om overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen in verband met de vaststelling van regels met betrekking tot de koppeling van de gegevens en deze op te stellen statistieken vast.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure."; [Am. 6]

"

b)  in lid 3 wordt de laatste alinea vervangen door:"

"De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen met betrekking tot de kenmerken van de steekproef, de rapporteringsperiode en de mate van aggregatie voor partnerlanden, goederen en valuta’s vast te stellen.".

"

5)  Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)  in lid 1 wordt de laatste alinea vervangen door:"

"De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen met betrekking tot de aanpassing van de uiterste termijn van indiening van de statistieken, de inhoud, de dekking en de voorwaarden voor herziening van reeds ingediende statistieken vast te stellen.";

"

b)  lid 2 wordt vervangen door:"

"2. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 10 bis gedelegeerde handelingen met betrekking tot de uiterste termijn voor de indiening van de in artikel 6, lid 2, bedoelde statistieken over de handel naar bedrijfskenmerken en de in artikel 6, lid 3, bedoelde statistieken over de handel naar factuurvaluta vast te stellen.".

"

6)  Het volgende artikel wordt ingevoegd:"

"Artikel 10 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.  Bij de uitoefening van de op grond van artikel 3, leden 2, 3 en 4, artikel 4, lid 5, artikel 5, leden 2 en 4, artikel 6, lid 3, en artikel 8, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie ziet de Commissie erop toe dat de gedelegeerde handelingen voor de lidstaten en de respondenten geen aanzienlijke extra administratieve lasten met zich meebrengen.

3.  De in artikel 3, leden 2, 3 en 4, artikel 4, lid 5, artikel 5, leden 2 en 4, artikel 6, lid 3 en artikel 8, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd een termijn van vijf jaar met ingang van (Publicatiebureau: gelieve de exacte datum van de inwerkingtreding van deze verordening in te vullen)...(6). De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 7]

4.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, leden 2, 3 en 4, artikel 4, lid 5, artikel 5, leden 2 en 4, artikel 6, lid 3 en artikel 8, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheden. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

5.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.  Een overeenkomstig artikel 3, leden 2, 3 en 4, artikel 4, lid 5, artikel 5, leden 2 en 4, artikel 6, lid 3, en artikel 8, leden 1 en 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.".

"

7)  Artikel 11 wordt vervangen door: geschrapt."

"Artikel 11

Comité

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor het Europees statistisch systeem, dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek (*). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (*).

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

________________________

(*) PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164.

(*) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.". [Am. 8]

"

Artikel 2

Deze verordening laat de procedures voor de vaststelling van de in Verordening (EG) nr. 471/2009 bedoelde maatregelen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening geïnitieerd maar niet afgerond zijn, onverlet.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie en wordt binnen drie maanden na de inwerkingtreding geconsolideerd met de verordening die zij wijzigt. [Am. 9]

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ...,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

(1) Standpunt van het Europees Parlement van 12 maart 2014.
(2)Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(3)PB L 55 van 28.2.2011, blz. 19.
(4)Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1172/95 van de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 23).
(5)PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164.
(6) Datum van de inwerkingtreding van deze verordening.


Copernicus-programma ***I
PDF 194kWORD 147k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Copernicus-programma en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 911/2010 (COM(2013)0312 – C7-0195/2013 – 2013/0164(COD))
P7_TA(2014)0227A7-0027/2014

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0312),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 189, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0195/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 16 oktober 2013(1),

–  na raadpleging van het Comité van de Regio's,

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 20 december 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7‑0027/2014),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Copernicus-programma en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 911/2010

P7_TC1-COD(2013)0164


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr.377/2014.)

(1) PB C 67 van 6.3.2014, blz. 88.


Europese GNSS-Agentschap ***I
PDF 199kWORD 94k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 912/2010 tot oprichting van het Europese GNSS-Agentschap (COM(2013)0040 – C7-0031/2013 – 2013/0022(COD))
P7_TA(2014)0228A7-0364/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0040),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 172 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0031/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 april 2013(1)

–  na raadpleging van het Comité van de Regio's,

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 13 december 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole (A7-0364/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  benadrukt dat eventuele besluiten van de wetgevingsautoriteit tot toekenning van meerjarige financiering aan het GNSS-Agentschap ("het Agentschap") los moeten staan van de besluiten van de begrotingsautoriteit in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure;

3.  verzoekt de Commissie een financieel memorandum te presenteren dat volledig recht doet aan de resultaten van het wetgevingsakkoord tussen het Europees Parlement en de Raad ter voorziening in de budgettaire en personeelsbehoeften van het Agentschap en eventueel van de diensten van de Commissie;

4.  verzoekt de Commissie een werkbare oplossing te vinden voor de problemen waar het Agentschap mee te maken kan krijgen met betrekking tot de financiering van Europese Scholen van Type II, aangezien dit rechtstreekse gevolgen heeft voor de mogelijkheden van het Agentschap om gekwalificeerd personeel aan te trekken;

5.  verzoekt de Commissie om bij de vaststelling van de aanpassingscoëfficiënt voor de bezoldiging van het personeel van het Agentschap niet uit te gaan van het Tsjechische gemiddelde, maar rekening te houden met de kosten van levensonderhoud in het hoofdstedelijk gebied Praag;

6.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

7.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 maart 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 912/2010 tot oprichting van het Europese GNSS-Agentschap

P7_TC1-COD(2013)0022


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 512/2014.)

(1) PB C 198 van 10.7.2013, blz. 67.


Prioriteiten voor de betrekkingen van de EU met de landen van het Oostelijk partnerschap
PDF 178kWORD 81k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over de beoordeling en vaststelling van prioriteiten voor de betrekkingen van de EU met de landen van het Oostelijk Partnerschap (2013/2149(INI))
P7_TA(2014)0229A7-0157/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien de oprichting van het Oostelijk Partnerschap in Praag op 7 mei 2009,

–  gezien de start van de activiteiten van de Parlementaire Vergadering van Euronest op 3 mei 2011 tijdens de zevende zittingsperiode van het Europees Parlement,

–  gezien de oprichting van het Forum voor het maatschappelijk middenveld van het Oostelijk Partnerschap en zijn huidige acquis, waaronder aanbevelingen en andere documenten die zijn uitgewerkt in de vijf werkgroepen of in het kader van de jaarlijkse bijeenkomsten, namelijk in Brussel, België, 16‑17 november 2009; Berlijn, Duitsland, 18‑19 november 2010; Poznań, Polen, 28‑30 november 2011; Stockholm, Zweden, 28‑30 november 2012; en Chișinău, Moldavië, 4‑5 oktober 2013,

–  gezien de oprichting van de Conferentie van lokale en regionale overheden van het Oostelijk Partnerschap (Corleap) door het Comité van de Regio's, waarvan de inaugurele vergadering plaatsvond op 8 september 2011 te Poznań in Polen, alsmede de standpunten die tot nu toe door Corleap zijn uitgewerkt,

–  gezien de conclusies van de top in Warschau van 29 en 30 oktober 2011,

–  gezien de conclusies van de top in Vilnius van 28 en 29 november 2013,

–  gezien de mededelingen van de Commissie van 11 maart 2003 met de titel "De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden" (COM(2003)0104), van 12 mei 2004 met de titel "Europees Nabuurschapsbeleid – Strategiedocument" (COM(2004)0373), van 4 december 2006 met de titel "De versterking van het Europees nabuurschapsbeleid" (COM(2006)0726), van 5 december 2007 met de titel "Een sterk Europees nabuurschapsbeleid" (COM(2007)0774), van 3 december 2008 met de titel "Oostelijk Partnerschap" (COM(2008)0823), en van 12 mei 2010 met de titel "Het Europees nabuurschapsbeleid: een balans" (COM(2010)0207),

–  gezien de gezamenlijke mededelingen van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 20 maart 2013 met de titel "Europees nabuurschapsbeleid: naar een sterker partnerschap" (JOIN(2013)0004) en van 25 mei 2011 met de titel "Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden" (COM(2011)0303),

–  gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 26 juli 2010 en 20 juni 2011 over het Europees nabuurschapsbeleid en van 18 en 19 november 2013 over het Oostelijk Partnerschap, en gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken (Handel) van 26 september 2011 en van de Europese Raad van 7 februari 2013,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad over het Oostelijk Partnerschap van 19 en 20 december 2013,

–  gezien de gezamenlijke mededelingen van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 15 mei 2012 met de titel "Oostelijk Partnerschap: een routekaart voor de top in het najaar van 2013" (JOIN(2012)0013) en "Resultaten boeken voor een nieuw Europees nabuurschapsbeleid" (JOIN(2012)0014) en de bijbehorende gezamenlijke werkdocumenten van 20 maart 2013 ("Regionale verslagen", SWD(2013)0085 en 0086),

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2011, met de titel "Een centrale plaats voor mensenrechten en democratie in het externe optreden van de EU - voor een meer doeltreffende aanpak" (COM(2011)0886),

–  gezien de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument 2014-2020,

–  gezien de resolutie van de Parlementaire Vergadering Euronest van 28 mei 2013 over energiezekerheid in verband met de energiemarkt en de harmonisatie tussen de Oost-Europese partnerlanden en de EU-landen (2013/C 338/03),

–  gezien zijn resoluties van 23 oktober 2013 over "Europees nabuurschapsbeleid: naar een sterker partnerschap – standpunt van het EP over de voortgangsverslagen van 2012"(1), van 14 december 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid(2) en van 7 april 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid – de oostelijke dimensie(3),

–  gezien zijn standpunt van 11 december 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de tenuitvoerlegging van de instrumenten voor extern optreden van de Unie(4),

–  gezien zijn standpunt van 11 december 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld(5),

–  gezien zijn resolutie van 7 juli 2011 over het externe beleid van de EU ter bevordering van democratie(6),

–  gezien zijn jaarlijkse resoluties over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie, waaronder de implicaties voor het strategische mensenrechtenbeleid van de EU, namelijk: zijn resolutie van 18 april 2012 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie, waaronder de implicaties voor het strategische mensenrechtenbeleid van de EU(7); zijn resolutie van 13 december 2012 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2011 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie ter zake(8); en zijn resolutie van 11 december 2013 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2012 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie ter zake(9);

–  gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 29 maart 2012 over de modaliteiten voor de mogelijke oprichting van een Europees Fonds voor Democratie (EFD)(10), alsmede de oprichting in 2012 en de definitieve start van de activiteiten van het EFD in 2013,

–  gezien zijn resolutie van 13 december 2012 over de herziening van de mensenrechtenstrategie van de EU(11),

–  gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlandbeleid van de EU(12),

–  gezien zijn resolutie van 13 juni 2013 over vrijheid van pers en media in de wereld(13),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0157/2014),

A.  overwegende dat het Europees nabuurschapsbeleid, met name het Oostelijk Partnerschap, gebaseerd is op een gemeenschap van waarden en een gezamenlijke inzet voor internationaal recht en fundamentele waarden, evenals de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, en de rechtsstaat, de markteconomie, duurzame ontwikkeling en goed bestuur; overwegende dat het Oostelijk Partnerschap, de waarden en beginselen waarop de EU is gestoeld tracht uit te dragen, te delen en te bevorderen, in het bijzonder vrede, vriendschap, solidariteit en welvaart, om te helpen gezonde democratieën op te bouwen en te consolideren, om duurzame economische groei na te streven en grensoverschrijdende verbindingen te beheren, met het doel de politieke associatie en economische integratie van de landen van het Oostelijk Partnerschap met de EU te bespoedigen; overwegende dat alle deelnemers aan de top over het Oostelijk Partnerschap in Vilnius hun verbintenis ten aanzien van de tenuitvoerlegging van deze richtsnoeren herbevestigd hebben;

B.  overwegende dat achtereenvolgende uitbreidingen van de EU, Armenië, Azerbeidzjan, Georgië, Moldavië, Oekraïne en Belarus dichter bij de EU hebben gebracht, waardoor hun veiligheid, stabiliteit en welvaart in toenemende mate van invloed zijn op die van de EU en andersom;

C.  overwegende dat vrijheden, democratische waarden en mensenrechten alleen ontwikkeld kunnen worden in een geschikte omgeving die gekenmerkt wordt door economische en sociale stabiliteit, alsmede nationale en internationale veiligheid, hetgeen blijkt uit de geschiedenis van de EU zelf;

D.  overwegende dat, hoewel de onderliggende beginselen en doelstellingen van het Europees nabuurschapsbeleid van toepassing zijn op alle partners, de betrekkingen van de Europese Unie met elk van haar partners uniek is, en de instrumenten van het Europees nabuurschapsbeleid afgestemd zijn op elk van die betrekkingen;

E.  overwegende dat tijdens de top over het Oostelijk Partnerschap in Vilnius bleek dat het noodzakelijk is om na te denken over het EU-beleid jegens de oostelijke partners;

F.  overwegende dat het Oostelijk Partnerschap gericht is op Oost-Europese landen in de zin van de artikelen 8 en 49 van de Verdragen; overwegende dat het de democratische overgangen en hervormingsprocessen moet steunen en een antwoord vormt op de Europese aspiraties van de samenlevingen van de partnerlanden;

G.  overwegende dat de landen van het Oostelijk Partnerschap diepgewortelde Europese aspiraties hebben en nog altijd lastige overgangsprocessen doormaken naar een democratisch systeem gebaseerd op de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten en de burgerlijke vrijheden, na jaren deel van de Sovjet-Unie te zijn geweest; overwegende dat er in een aantal landen van het Oostelijk Partnerschap een gebrek aan consensus over hun Europese toekomst bestaat;

H.  overwegende dat het huidige momentum in de betrekkingen met de oostelijke partners moet worden aangegrepen om het streven van de burgers van deze landen naar verdere democratische hervormingen aan te zwengelen; overwegende dat het proces van de associatie met de Europese Unie precies dat voor ogen heeft en voortgezet moet worden ondanks de huidige achteruitgang in sommige landen van het oostelijk Partnerschap;

I.  overwegende dat het Oostelijk Partnerschap de politieke, economische, geopolitieke veiligheids-, sociale en culturele aspecten van samenwerking moet promoten;

J.  overwegende dat het Europees nabuurschapsinstrument het belangrijkste middel is voor het overbrengen van de steun en bijstand van de Unie aan de landen van het Oostelijk Partnerschap; overwegende dat het differentiatie en de "meer-voor-meer"-aanpak weerspiegelt en voorziet in aanzienlijke financiële stimulansen voor de buurlanden die democratische hervormingen doorvoeren;

K.  overwegende dat de landen van het Oostelijk Partnerschap nog altijd streven naar politieke ontwikkeling en dat het door de EU aangeboden partnerschap gebaseerd is op hun eigen politieke wil, maar dat gebleken is dat dit geen toereikende stimulans is voor veranderingen en hervormingen, ondanks de duidelijke Europese aspiraties van de bevolking van de landen van het Oostelijk Partnerschap; overwegende dat de recente ontwikkelingen in de landen van het Oostelijk Partnerschap, evenals de uitkomst van de top van Vilnius, de noodzaak duidelijk maken om het strategische karakter van het Oostelijk Partnerschap te versterken, en om de inspanningen te vergroten om het besef van de wederzijdse voordelen van de associatieovereenkomsten te promoten en te vergroten, en erop duiden dat deze landen nog steeds door derde partijen onderdrukt en gechanteerd worden in hun autonome besluiten; overwegende dat de landen van het Oostelijk Partnerschap vrij en autonoom moeten zijn om hun recht om hun toekomst te bepalen zonder ongeoorloofde druk, bedreigingen of intimidaties van buitenaf ten volle uit te oefenen; overwegende dat ieder land het soevereine recht heeft om toe te treden tot een internationale organisatie of alliantie en om zijn eigen toekomst te bepalen zonder inmenging van buitenaf;

L.  overwegende dat uit recente ontwikkelingen is gebleken dat het EU-beleid inzake het Oostelijk Partnerschap door sommige geopolitieke spelers ten onrechte gezien wordt als een proces waarbij niemand gebaat is en dat derhalve rekening moet worden gehouden met hun negatieve rol;

M.  overwegende dat het Oostelijk Partnerschap op geen enkele manier beoogt de bilaterale betrekkingen met de Russische Federatie aan te tasten of te belemmeren, maar er juist voor open staat synergieën met Moskou op te zetten om de meest gunstige omstandigheden te creëren voor de duurzame ontwikkeling van de gezamenlijke buurlanden;

1.  verwijst naar het doel van het Oostelijk Partnerschap, te weten de versterking van de politieke, economische en culturele Europese integratie van de oostelijke partners, berustend op wederzijdse waarden, belangen en de verbintenissen ten aanzien van het internationaal recht, fundamentele waarden, goed bestuur en de markteconomie en gebaseerd op gedeelde zeggenschap en gezamenlijke verantwoordelijkheid; is in dit verband ingenomen met de oprichting en de werkzaamheden van de belanghebbenden bij het Oostelijk Partnerschap – de Parlementaire Vergadering Euronest het Forum van het maatschappelijk middenveld van het Oostelijk Partnerschap en Corleap – evenals met andere initiatieven zoals het Eastern Europe Initiatives Congress; merkt evenwel op dat de recente ontwikkelingen in een aantal landen van het Oostelijk Partnerschap herinneren aan de broosheid van het politieke, economische en maatschappelijke proces van integratie; onderstreept hoe belangrijk het is dat de samenleving zo ruim mogelijk wordt betrokken bij het streven naar verandering; dringt aan op frequentere en doeltreffende interactie met plaatselijke en regionale autoriteiten, alsmede met de parlementen, vooraanstaande ondernemers en het maatschappelijk middenveld, teneinde een draagvlak voor hervormingen tot stand te brengen dat de nationale besluitvorming kan beïnvloeden;

2.  uit zijn zorgen over het feit dat derde partijen het Oostelijk Partnerschap als geheel onlangs zwaar hebben gehekeld en vraagt alle betrokken deelnemers te blijven ijveren voor het project;

3.  onderstreept dat een Europees perspectief, met inbegrip van het recht zich kandidaat te stellen voor lidmaatschap op grond van artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, een drijvende kracht kan vormen voor hervormingen in deze landen en hun verbintenis verder kan versterken ten aanzien van gedeelde waarden en beginselen, zoals democratie, de rechtsstaat, eerbiediging van de mensenrechten en goed bestuur, en dat de landen van het Oostelijk Partnerschap die zich het meest voor de verdieping van de betrekkingen met de EU inzetten en bereid zijn op zowel politiek als economisch niveau de nodige hervormingen door te voeren en ten uitvoer te brengen, naar behoren in aanmerking moeten worden genomen en moeten worden ondersteund, als stimulans voor verdere Europese integratie;

4.  erkent dat de samenlevingen van het Oostelijk Partnerschap die voor integratie met de Europese Unie zijn nu meer dan ooit behoefte hebben aan sterke, proactieve en onmiddellijke steun van de EU die via verschillende kanalen en politieke sectoren moet worden geboden, variërend van financiële bijstand tot visumversoepelingsregelingen;

5.  is van oordeel dat het project van het Oostelijk Partnerschap een diepgaande beoordeling van de doeltreffendheid ervan vereist, met inbegrip van een nauwkeurige evaluatie van de successen en mislukkingen, en dat het nader beschouwd moet worden en behoefte heeft aan nieuwe impulsen en een duidelijke toekomstvisie, waarbij evenzeer wordt ingezet op politieke samenwerking en partnerschap met de samenlevingen van het Oostelijk Partnerschap, als op het doel om deze samenlevingen een Europese keuze te bieden; dringt er daarom op aan dat de EU met name focust op investeringen in spoedige vooruitgang voor de burgers en in het kader daarvan visumvrije regelingen invoert, jongeren en toekomstige leiders ondersteunt, en meer aandacht besteedt aan het mondig maken van het maatschappelijk middenveld; benadrukt het belang van de energie-, de vervoers- en de onderzoekssector voor de algehele Europese integratie van de landen van het Oostelijk Partnerschap;

6.  is van mening dat de uitkomst van de top van Vilnius benadrukt dat het strategische karakter van het Oostelijk Partnerschap moet worden bevorderd; raadt derhalve aan flexibel gebruik te maken van de instrumenten die de EU ter beschikking staan, zoals macro-economische bijstand, de versoepeling van handelsregelingen, projecten ter verbetering van de energiezekerheid en economische modernisering, alsook snelle uitvoering van de liberalisering van het visaregime, overeenkomstig de Europese waarden en belangen;

7.  verzoekt de Commissie een groenboek over de toekomst van het Oostelijk Partnerschap na Vilnius op te stellen;

8.  dringt er bij de Commissie en de EDEO op aan rekening te houden met de lessen die zijn getrokken uit de recente ontwikkelingen in het Oostelijk Partnerschap bij het vaststellen van bilaterale en multilaterale prioriteiten van de Unie en financiering met middelen uit het ENI;

9.  is van mening dat democratische overgangsprocessen die gebaseerd zijn op de rechtsstaat, eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, een sleutelrol spelen bij het opbouwen van een sterk en duurzaam partnerschap met de landen van het Oostelijk Partnerschap;

10.  benadrukt de belangrijke rol van het maatschappelijk middenveld in overgangs- en hervormingsprocessen en de politieke dialoog in de landen van het Oostelijk Partnerschap; ringt er bij de EU op aan de samenwerking met het maatschappelijk middenveld te versterken en het maatschappelijk middenveld te steunen middels een reeks verschillende financieringsinstrumenten;

11.  is verheugd over de toewijzingen voor 2013 uit hoofde van het "Integratie- en samenwerkingsprogramma in het kader van het Oostelijk Partnerschap" (EaPIC, vallende onder het ENPI), die zijn verdeeld over Moldavië, Georgië en Armenië als de aanvullende financiering voor de landen van het Oostelijk Partnerschap die vooruitgang boeken bij de hervormingen ten behoeve van diepgewortelde democratie en mensenrechten;

12.  is ingenomen met het voorstel van de Commissie om ervoor te zorgen dat burgers van Moldavië zonder visum naar het Schengengebied kunnen reizen; benadrukt dat de liberalisering van de visumvoorschriften een prioriteit moet zijn en roept op tot meer inspanningen op dit gebied merkt in dit verband op dat de liberalisering van de visumvoorschriften slechts bijdraagt aan het streven om de samenlevingen dichter bij elkaar te brengen, en dat er op dit gebied bijkomende inspanningen nodig zijn, met name wat betreft de bevordering van samenwerking op het gebied van onderwijs, wetenschap, cultuur en sport; benadrukt dat het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op onderzoek, studie, scholierenuitwisseling, bezoldigde en onbezoldigde stages, vrijwilligerswerk of au-pairactiviteiten een instrument is dat veel invloed zal hebben op het gebied van onderwijs en cultuur; dringt aan op snelle goedkeuring van deze richtlijn, die voorziet in langetermijnvisa en verblijfsvergunningen voor onderdanen uit derde landen voor bovengenoemde doeleinden;

13.  onderstreept dat het belangrijk is om te investeren in projecten voor jongeren en toekomstige leiders, door ten volle gebruik te maken van studiebeurzen in het kader van het "Erasmus +"-programma ter bevordering van uitwisselingen van studenten en docenten tussen landen van het Oostelijk Partnerschap en EU-lidstaten, door financiële steun te blijven geven aan de Europese Universiteit voor menswetenschappen in ballingschap, en door een Universiteit van het Oostelijk Partnerschap op te richten evenals het Europees College van de Zwarte Zee, hetgeen mogelijkheden zou bieden voor de ontwikkeling van onderwijsprogramma's op verschillende niveaus, met als doel de opleiding van toekomstige leiders van landen van het Oostelijk Partnerschap en de EU-lidstaten, alsook om academische en onderwijsprojecten waarvan de waarde op dit gebied reeds is aangetoond, zoals het Europa College, verder te bevorderen;

14.  dringt erop aan dat er meer schooluitwisselingen tussen de EU-lidstaten en de landen van het Oostelijk Partnerschap worden georganiseerd, en is van mening dat er hiervoor bijzondere financiering moet worden verstrekt;

15.  benadrukt dat het noodzakelijk is de samenwerking in jeugdzaken op te voeren in het kader van het "Oostelijk Partnerschap Jeugd" van het programma "Jeugd in actie", en op die manier het actieve burgerschap van jongeren te versterken en de solidariteit en verdraagzaamheid tussen jongeren te bevorderen; is in dit verband verheugd over de jeugdtop van het Oostelijk Partnerschap die in oktober 2013 werd gehouden ter vergemakkelijking van de politieke dialoog en netwerkvorming met besluitvormers en jongeren uit landen van de EU en van het Oostelijk Partnerschap;

16.  merkt op dat de moeilijkheden bij de bevordering en de uitvoering van het Oostelijk Partnerschap kunnen worden overwonnen door een evenwichtigere en sterkere inzet van de EU, waarbij de EU zich niet beperkt tot een politieke dialoog, maar ook sociale, economische en culturele initiatieven aanpakt en uitbouwt; verzoekt de EU haar aanwezigheid in de partnerlanden te vergroten met behulp van meer interactieve audiovisuele middelen en sociale media in de betreffende plaatselijke talen om de gehele maatschappij te bereiken; roept de Commissie op een duidelijke communicatiestrategie voor de samenlevingen in de landen van het Oostelijk Partnerschap te ontwikkelen om hen de voordelen duidelijk te maken van associatieovereenkomsten, met inbegrip van diepe en brede vrijhandelszones (DCFTA's), als instrumenten ter modernisering van hun politieke systemen en economieën;

17.  benadrukt dat de EU en de Oost-Europese partners voor gemeenschappelijke politieke uitdagingen staan wat betreft het verzekeren van een betrouwbare en veilige energievoorziening; herinnert eraan dat samenwerking op het gebied van energiezekerheid duidelijk als een prioriteit van het Oostelijk Partnerschap en het nabuurschapsbeleid is vastgelegd; wijst erop dat het Energiegemeenschapsverdrag de basis legt voor de verwezenlijking van een volledig geïntegreerde regionale energiemarkt die groei, investeringen en een stabiel regelgevingskader bevordert; is van mening dat verdere vooruitgang bij de integratie van de gas- en elektriciteitsnetwerken, inclusief bidirectionele stromen, in de regio essentieel is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Energiegemeenschap; onderstreept dat het belangrijk is om meer aandacht te schenken aan de consolidatie, de verbetering en de efficiëntie van de energiesector, een van de grondvoorwaarden voor de modernisering van de economie, om de energiezekerheid en het concurrentievermogen te versterken en om overeenkomstig de verbintenissen van de Europese Energiegemeenschap en de EU-doelen energiestrategieën te ontwikkelen; verzoekt de hervormingen van de gas- en elektriciteitsmarkt voort te zetten en daarbij in een passend aandeel hernieuwbare energie te voorzien overeenkomstig het EU-beleid en de EU-normen; erkent dat de dynamiek van de Europese integratie wordt bemoeilijkt door de afhankelijkheid van de energietoevoer uit derde landen van de landen van het Oostelijk Partnerschap en de ontoereikende diversificatie van de voorziening; herinnert er in dit verband aan dat projecten zoals South Stream de afhankelijkheid van de Unie van Russisch gas verhogen en roept de Commissie en de lidstaten op vaart te zetten achter projecten die kunnen bijdragen tot een verbetering van deze situatie; roept de Commissie en de Raad op solidariteit tot fundamenteel beginsel te maken van de energiegemeenschap, dat door alle actoren op de EU-markt gerespecteerd wordt;

18.  dringt erop aan om in alle overeenkomsten met landen van het Oostelijk Partnerschap een energiezekerheidsclausule op te nemen, teneinde volledige naleving van de EU-wetgeving ten aanzien van de interne energiemarkt te waarborgen, en om een mechanisme van vroegtijdige waarschuwing in deze overeenkomsten vast te stellen, teneinde een vroegtijdige beoordeling van mogelijke risico's en problemen met betrekking tot de doorvoer en voorziening van energie vanuit derde landen te waarborgen en een gemeenschappelijk kader voor wederzijdse steun, solidariteit en het oplossen van geschillen in te voeren;

19.  pleit voor een meer op maat geschoeide aanpak ten aanzien van de afzonderlijke partnerlanden, onder andere door beter rekening te houden met hun specifieke geopolitieke kwetsbaarheden, met inachtneming van het differentiatie- en het "meer voor meer"-beginsel, maar waarbij er ook sprake is van algemene coördinatie; is ervan overtuigd dat de diepgang en reikwijdte van de betrekkingen met elk partnerland zijn eigen Europese ambitie, zijn inzet voor gedeelde waarden en de geboekte vooruitgang bij de aanpassing aan de EU-wetgeving moeten weerspiegelen, hetgeen wordt afgemeten aan duidelijke parameters en aan zijn eigen verdiensten; is van mening dat de architectuur van het Oostelijk Partnerschap toekomstgericht en flexibel moet zijn, zowel institutioneel als conceptueel, om te voorzien in stimulansen voor de lange termijn voor alle partners, inclusief de partners die het verst gevorderd zijn, en dus de betrekkingen met de EU verder te intensiveren; is voorts van mening dat het Oostelijk Partnerschap niet alleen aandacht moet schenken aan normatieve doelen, maar ook de burgers moet bereiken via bottum-upbenaderingen die als doel hebben om de voordelen van toekomstige aansluiting te verankeren in de publieke opinie; herinnert eraan dat de voortgang van het partnerschap afhankelijk zal zijn van de vraag of er vooruitgang wordt geboekt en of de landen zich aanzienlijke inspanningen getroosten op het gebied van eerbiediging van de mensenrechten, hervorming van de rechterlijke macht, hervormingen van de overheidsadministratie, bestrijding van corruptie en grotere participatie van de burgers in de openbare besluitvorming;

20.  verzoekt de Commissie zich nader te buigen over de mogelijkheden om in voorkomend geval de handelsbarrières te verminderen, zelfs vóór de ondertekening en uitvoering van diepe en brede vrijhandelsovereenkomsten, zodat de samenlevingen en bedrijven in de betrokken landen van het Oostelijk Partnerschap meer rechtstreekse economische voordelen van de nauwere samenwerking met de EU kunnen ondervinden;

21.  erkent de betekenis van inclusiviteit als het erom gaat te waarborgen dat het partnerschap voortgang boekt met de participatie van alle zes partners; onderstreept dan ook de noodzaak om de multilaterale dimensie verder te bevorderen, en moedigt regelmatige ontmoetingen op ministerieel niveau op alle beleidsterreinen aan;

22.  benadrukt in dit opzicht, zoals in het geval van Oekraïne, hoe belangrijk het is dat de Raad onmiddellijk actie onderneemt, onder meer door middel van grotere diplomatieke druk en individuele, gerichte maatregelen, reisverboden en bevriezing van tegoeden en eigendom gericht op ambtenaren, wetgevers en hun geldschieters die verantwoordelijk zijn voor schendingen van de mensenrechten, en dat er meer inspanningen worden gedaan om een einde te maken aan het witwassen van geld en belastingontduiking door bedrijven en zakenlieden uit het betrokken land via Europese banken;

23.  toont zich verontrust over het gebrek aan gedeeld begrip van het wezen van samenwerking tussen de EU en de landen van het Oostelijk Partnerschap; merkt met bezorgdheid op dat de EU vaak als donor en de partnerlanden vaak als ontvangers worden gezien, terwijl beide partijen een dubbele functie zouden moeten vervullen; waarschuwt dat er door een dergelijke publieksperceptie onrealistische verwachtingen kunnen worden gewekt in de samenlevingen van het Oostelijk Partnerschap;

24.  betreurt dat de lidstaten vaak van mening verschillen en geen gemeenschappelijk standpunt innemen ten aanzien van de betrekkingen met en ontwikkelingen in de landen van het Oostelijk Partnerschap; stelt met bezorgdheid vast dat de lidstaten onvoldoende begrijpen wat het strategische belang van samenwerking en van een gemeenschappelijk standpunt in sommige kwesties is; roept op tot een diepgaande evaluatie van het nabuurschapsbeleid, met name ten opzichte van de oostelijke buurlanden, in het licht van de recente gebeurtenissen en ook in termen van concrete en tastbare maatregelen, in het bijzonder met betrekking tot de burgers van het Oostelijk Partnerschap;

25.  beveelt aan om het multilaterale traject van het Oostelijk Partnerschap verder te versterken teneinde een klimaat van samenwerking en vriendschap en een goed nabuurschap te bevorderen, die bijdragen aan de doelstellingen van politieke vereniging en in het bijzonder van economische integratie, en om multilaterale samenwerkingsinitiatieven en gemeenschappelijke projecten aan te moedigen, alsook om grensoverschrijdende en regionale samenwerking verder te bevorderen, vooral op gebieden als vervoer, contacten tussen mensen, milieu, grensbeveiliging en energiezekerheid, en herinnert eraan dat de EU in dit verband groot belang hecht aan de Parlementaire Vergadering Euronest; meent dat de samenwerking indien mogelijk niettemin moet worden voortgezet op bilaterale basis, tussen de EU enerzijds en de partnerlanden anderzijds;

26.  benadrukt dat er meer moet worden ingezet op het uitwisselen van ervaringen met democratische hervormingen, waarbij wordt geput uit de ruime ervaring van de Europese landen met het opzetten en beschermen van democratische stelsels die stoelen op eerbied voor de fundamentele waarden en de rechtsstaat, in het bijzonder door de lidstaten die uit zowel hun ervaring met de EU-integratie als hun nauwe betrekkingen met de landen van het Oostelijk Partnerschap kunnen putten, waarbij de eigenheden van de individuele landen moeten worden erkend, de verwachte wederzijdse voordelen in de verf moeten worden gezet en een evenwicht tussen conditionaliteit en solidariteit moet worden gezocht, eveneens in het belang van de verdere ontwikkeling van de EU zelf; stelt voor de mogelijkheden na te gaan om van elkaar te leren, zowel op beleids- als op technisch gebied, om het bewustzijn van en de kennis over het opbouwen van een democratie en de rechtsstaat te bevorderen;

27.  is van oordeel dat de EU de partnerlanden op meer proactieve wijze zou moeten aanmoedigen om schendingen van mensenrechten te bestrijden; roept de lidstaten op de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenactivisten toe te passen en herinnert eraan dat de EU overeenkomstig de Verdragen bij ernstige schendingen van mensenrechten en fundamentele vrijheden zelf kan overwegen om in het kader van het GBVB restrictieve maatregelen of sancties te treffen, waaronder een wapenembargo, een uitvoerverbod op goederen bedoeld voor binnenlandse repressie en visumbeperkingen of een reisverbod voor personen die direct of indirect verantwoordelijk zijn voor ernstige schendingen van mensenrechten of de repressie van het maatschappelijk middenveld en de democratische oppositie, of wier activiteiten op andere wijze de democratie of de rechtsstaat ernstig ondermijnen, alsmede het bevriezen van tegoeden en financiële middelen; onderstreept dat moet worden gewaarborgd dat sancties selectief en gericht zijn, om te voorkomen dat gewone burgers hierdoor in hun dagelijks leven worden geraakt;

28.  is ingenomen met de positieve afsluiting van de top van Vilnius in de vorm van de parafering van de associatieovereenkomsten, met inbegrip van een diepe en brede vrijhandelsovereenkomst met de Republiek Moldavië en Georgië, maar betreurt dat de resultaten van de top van Vilnius niet aan alle verwachtingen voldeden, en dringt erop aan dat er, waar toepasselijk, associatieovereenkomsten met de partnerlanden op korte termijn worden ondertekend en volledig, snel en efficiënt worden uitgevoerd, ter ondersteuning van het moderniserings- en hervormingsproces in die landen, met name op gebieden die verband houden met de consolidatie van goed bestuur, de rechtsstaat, de bescherming van de mensenrechten en de bestrijding van corruptie, en ter ondersteuning van de uitbouw en de modernisering van de economie en van ondernemersvriendelijke regelgeving in de partnerlanden; dringt er bij de EDEO en de Commissie op aan de (samenwerkings)gebieden van de associatieagenda's te bepalen waarop al op korte en middellange termijn met de tenuitvoerlegging kan worden begonnen;

29.  betreurt de voortdurende druk die wordt uitgeoefend op de landen van het Oostelijk Partnerschap, met economische, politieke en militaire middelen, door Rusland, dat de versterking van de betrekkingen tussen de EU en de landen van het Oostelijk Partnerschap beschouwt als een aantasting van de eigen belangen; onderstreept dat deze kwestie met Rusland moet worden besproken en dat de lidstaten van de EU serieus moeten overleggen over nieuwe manieren om Rusland op een constructieve wijze te betrekken bij initiatieven die bijdragen aan het gemeenschappelijke belang in het kader van een veilig, stabiel en welvarend Europees nabuurschap, zodat kan worden afgestapt van de verouderde en gevaarlijke denkwijze op basis van invloedssferen; dringt er bij de EU op aan om concrete maatregelen te treffen, met inbegrip van economische bijstand, een versoepeling van de handelsregelingen, projecten voor de verbetering van de energiezekerheid en de modernisering van de economie, om de landen van het Oostelijk Partnerschap hun Europese aspiraties te helpen verwezenlijken, en om een gemeenschappelijke strategie aan te nemen ten aanzien van Rusland; roept verder op tot een eerlijke en open dialoog met derde landen teneinde alle inspanningen te leveren om synergieën te ontwikkelen die de landen van het Oostelijk Partnerschap ten goede komen;

30.  herinnert eraan dat de doelstellingen inzake samenwerking met de landen van het Oostelijk Partnerschap erin moeten bestaan dat er een hechter strategisch partnerschap wordt opgericht, dat de contacten tussen mensen uit de EU-landen en de landen van het Oostelijk Partnerschap worden versterkt, dat er met het oog op de verdere integratie sociale netwerken tot stand worden gebracht en dat er niet louter wordt ingezet op stabilisering, maar ook op modernisering en een pro-Europese oriëntatie;

31.  benadrukt de noodzaak om de Europese Unie meer bekendheid te geven in de landen van het Oostelijk Partnerschap; onderstreept dat de EU-delegaties in de landen van het Oostelijk Partnerschap een belangrijke ondersteunende rol moeten spelen in de campagnes die de EU zichtbaarder moeten maken;

32.  ondersteunt de ontwikkeling van nauwere betrekkingen tussen de partnerlanden en de bevordering van stabiliteit en multilateraal vertrouwen; benadrukt dienaangaande het belang van de ontwikkeling van een echte multilaterale dimensie in het Oostelijk Partnerschap teneinde de nabuurschapsbetrekkingen en de regionale samenwerking te verbeteren en bilaterale geschillen op te lossen;

33.  herhaalt dat het van mening is dat stationaire conflicten de volledige ontwikkeling van het Oostelijk Partnerschap in de weg staan en haat, animositeit en spanningen tussen de volkeren van verschillende landen van het Oostelijk Partnerschap steeds verder opdrijven; stelt vast dat het belangrijk is om rechtvaardige oplossingen en langdurige vrede op basis van de beginselen van het internationale recht tot stand te brengen; roept met het oog hierop alle partijen op om gunstige voorwaarden te creëren door zich te onthouden van haatretoriek en oorlogsdreigementen en door vertrouwen kwekende maatregelen te treffen om humanitaire, economische en andere problemen aan alle zijden van de huidige scheidslijnen aan te pakken; benadrukt het belang van regionale samenwerking en vertrouwensopbouwende initiatieven tussen de partijen; onderstreept dat een versterking van het beginsel van goed nabuurschap cruciaal is voor het oplossen van conflicten; toont zich verontrust dat de inspanningen en de middelen vrijgemaakt door de EU tot nu toe niet toereikend zijn geweest voor het behalen van tastbare resultaten; dringt er bij de Commissie op aan om meer vertrouwensopbouwende programma's op te zetten in de conflictgebieden, teneinde de dialoog te herstellen en contacten tussen mensen te vergemakkelijken; dringt er bij de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger en de EDEO op aan innoverende maatregelen en benaderingen te ontwikkelen, waaronder communicatiestrategieën, eventuele pragmatische initiatieven en informele contacten en overleg, teneinde een civiele cultuur en een gemeenschapsdialoog te bevorderen;

34.  is van mening dat deelname en betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld van zowel de EU als de partnerlanden bijzonder belangrijk is voor de vooruitgang van het Oostelijk Partnerschap; benadrukt dat de deelname en de actieve rol van het Forum van het maatschappelijk middenveld van het Oostelijk Partnerschap op alle niveaus van het multilaterale platform waardevol zijn en moeten worden versterkt;

35.  is van mening dat samenwerking tussen organisaties van het maatschappelijk middenveld een goede basis vormt voor werkelijke contacten tussen mensen, die niet door landsgrenzen mogen worden beperkt; beveelt nauwere samenwerking en betere coördinatie aan tussen het Forum van het maatschappelijk middenveld van het Oostelijk Partnerschap en dat van de EU en Rusland;

36.  is van mening dat de samenwerkingsinstrumenten duidelijk moet worden afgebakend, met inachtneming van de beschikbare instrumenten en programma's, en met bijzondere aandacht voor onderwijs en academische uitwisselingen; vraagt dat er bijkomende financiële middelen worden verstrekt ter uitvoering van het Oostelijk Partnerschap en ter ondersteuning van hervormingen, vlaggenschipinitiatieven en projecten; pleit voor een volwaardige deelname van alle zes de partnerlanden van het Oostelijk Partnerschap aan de programma's van de Unie;

37.  benadrukt dat eerbiediging van de rechtsstaat, met inbegrip van de invoering van een onafhankelijke en efficiënte rechterlijke macht, en bestrijding van corruptie in zowel de particuliere als de publieke sector essentieel zijn voor de bescherming van de democratische waarden;

38.  onderstreept dat corruptie in de landen van het Oostelijk Partnerschap nog altijd welig tiert en een belangrijk probleem is dat moet worden aangepakt;

39.  onderkent de gevolgen van de economische crisis voor de economische ontwikkeling van de landen van het Oostelijk Partnerschap; benadrukt dat het voor de ontwikkeling van het project van het Oostelijk Partnerschap belangrijk is de economische samenwerking te versterken, onder meer door mensen bewust te maken van de complexiteit van de economische problemen, goed bestuur in de financiële sector en samenwerking met internationale financiële instellingen te stimuleren, een specifieke aanpak per sector vast te stellen, en wetgeving te bevorderen die gunstig is voor de ontwikkeling van kmo's; benadrukt de noodzaak om diepe en brede vrijhandelsovereenkomsten te sluiten en voorwaardelijk toe te passen, daar dit de belangrijkste instrumenten zijn voor de modernisering van de economieën van de landen van het Oostelijk Partnerschap en voor herstel na de financiële crisis;

40.  dringt aan op grotere inspanningen ter versterking van de zakelijke dimensie van het Oostelijk Partnerschap, onder meer via verbetering van het bedrijfsklimaat in de partnerlanden ten gunste van lokale, regionale en Europese kmo's en bedrijven en bevordering van bedrijfspartnerschappen tussen de EU en de landen van het Oostelijk Partnerschap;

41.  is voorts van mening dat de bevordering van gezamenlijke activiteiten met andere strategische partners en samenwerking in internationale en Europese organisaties alle partijen ten goede zouden komen;

42.  benadrukt de noodzaak om sociale en culturele contacten te bevorderen en op die manier het devies van de EU "In verscheidenheid verenigd" in de praktijk om te zetten;

43.  onderstreept het belang van culturele en informatie-uitwisseling tussen de landen van het Oostelijk Partnerschap en de EU teneinde hedendaagse, goed ingelichte samenlevingen op te bouwen en de Europese waarden te bevorderen;

44.  onderstreept dat het Europees Fonds voor democratie (EFD) een belangrijke rol te spelen heeft in de landen van het Oostelijk Partnerschap door op snelle, doeltreffende en flexibele wijze het maatschappelijk middenveld te versterken en de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten te bevorderen, en de prodemocratische bewegingen te ondersteunen of te ontwikkelen in landen voor en tijdens de democratische transformatie; verzoekt de Commissie, de EDEO en de lidstaten om de werkzaamheden van het Europees Fonds voor democratie te ondersteunen en het synergetische en samenwerkingspotentieel optimaal te benutten; roept het de EU en de EU-lidstaten in dit verband op om passende en stabiele financiering te waarborgen voor de activiteiten van het Europees Fonds voor democratie (EFD);

45.  is van mening dat de EU, ter verbetering van de samenwerking onder de oostelijke partners, niet moet aandringen op het gebruik van slechts één taal in gemeenschappelijke projecten, maar juist meertaligheid moet bevorderen, met name in initiatieven die uitgaan van lokale regeringen, burgers en onderwijsinstanties;

46.  benadrukt het belang van de bevordering en ondersteuning van gezamenlijke inspanningen inzake onderzoek en innovatie, met inbegrip van uitwisselingsprogramma's voor studenten, inzake virtuele meertalige projecten, inzake dialoog tussen culturen, aan de hand van gezamenlijke filmproducties en gezamenlijke steun voor literaire vertalingen, en inzake gezamenlijk onderzoek naar de erfenis van het nazisme, het communisme en andere totalitaire regimes, alsook op het gebied van gedeelde Europese geschiedenis, onder meer in het kader van het programma "Europa voor de burger" en door samenwerking met het Platform Europese nagedachtenis en Europees geweten te bevorderen;

47.  roept op tot de geleidelijke ontwikkeling van een gemeenschappelijke ruimte van kennis en innovatie, waarin de verschillende bestaande samenwerkingsvormen op het gebied van onderzoek en innovatie bijeen komen;

48.  moedigt verdere aanpassing van de regelgeving aan op alle vervoersgebieden en bij de tenuitvoerlegging van vervoersinfrastructuurprojecten, in het gehele vervoersnetwerk van het Oostelijk Partnerschap, via bestaande EU-programma's en -instrumenten, waarbij tevens gestreefd wordt naar nauwere betrokkenheid van Europese en internationale financiële instellingen en voorrang wordt gegeven aan projecten die tot betere verbindingen met het TEN-T-kernnetwerk leiden;

49.  hoopt op een beter begrip van het feit dat het Oostelijk Partnerschap een ambitieus programma is, waarvan de resultaten wellicht op de lange termijn duidelijker zullen worden; onderstreept dat het Oostelijk Partnerschap weliswaar alom bekritiseerd wordt, maar dat het succes van dit initiatief afhankelijk is van de inzet en de politieke wil van zowel de EU als van haar oostelijke buurlanden; acht het bovendien van essentieel belang dat kritiek op het Oostelijk Partnerschap een constructief karakter draagt en gericht is op de verbetering en niet op het zwart maken ervan;

50.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Europese Dienst voor extern optreden, het Comité van de Regio's, de regeringen en parlementen van de landen van het Oostelijk Partnerschap, de OVSE en de Raad van Europa.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0446.
(2) PB C 168 E van 14.6.2013, blz. 26.
(3) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 105.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0565.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0570.
(6) PB C 33 E van 5.2.2013, blz 165.
(7) PB C 258 E van 7.9.2013, blz. 8.
(8) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0503.
(9) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0575.
(10) PB C 257 E van 6.9.2013, blz. 13.
(11) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0504.
(12) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0470.
(13) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0274.


Het toezichtprogramma van de NSA in de VS, toezichthoudende instanties in verschillende lidstaten en gevolgen voor de grondrechten van EU-burgers
PDF 641kWORD 212k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over het surveillanceprogramma van de NSA in de VS, toezichthoudende instanties in verschillende lidstaten en gevolgen voor de grondrechten van EU-burgers en voor de trans-Atlantische samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken (2013/2188(INI))
P7_TA(2014)0230A7-0139/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name de artikelen 2, 3, 4, 5, 6, 7, 10, 11 en 21 daarvan,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen 15, 16 en 218 en titel V daarvan,

–  gezien Protocol 36 betreffende de overgangsbepalingen en artikel 10 daarvan en Verklaring 50 betreffende dit protocol,

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de artikelen 1, 3, 6, 7, 8, 10, 11, 20, 21, 42, 47, 48 en 52 daarvan,

–  gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, met name de artikelen 6, 8, 9, 10 en 13, en de daarbij gevoegde protocollen,

–  gezien de Universele verklaring van de rechten van de mens, met name de artikelen 7, 8, 10,11,12 en 14 daarvan(1),

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, met name de artikelen 14, 17, 18 en 19 daarvan,

–  gezien het Verdrag van de Raad van Europa betreffende gegevensbescherming (ETS nr. 108) en het aanvullend protocol van 8 november 2001 bij het Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens inzake toezichthoudende autoriteiten en grensoverschrijdend verkeer van gegevens (ETS nr. 181),

–  gezien het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer, met name de artikelen 24, 27 en 40,

–  gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake cybercriminaliteit (ETS nr. 185),

–  gezien het verslag van de speciale rapporteur van de VN over het bevorderen en beschermen van mensenrechten en fundamentele vrijheden bij terrorismebestrijding, ingediend op 17 mei 2010 (2),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Internetbeleid en governance – De rol van Europa bij het vormgeven van de toekomst van internetgovernance" (COM(2014)0072);

–  gezien het verslag van de speciale rapporteur van de VN over het bevorderen en beschermen van het recht op vrijheid van mening en meningsuiting, ingediend op 17 april 2013(3),

–  gezien de richtsnoeren inzake mensenrechten en de bestrijding van terrorisme die op 11 juli 2002 zijn aangenomen door het Comité van ministers van de Raad van Europa,

–  gezien de Verklaring van Brussel van 1 oktober 2010, aangenomen op de zesde conferentie van de parlementaire commissies voor het toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van de lidstaten van de Europese Unie,

–  gezien Resolutie nr. 1954 (2013) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa over nationale veiligheid en toegang tot informatie,

–  gezien het verslag over het democratische toezicht op de veiligheidsdiensten, op 11 juni 2007 aangenomen door de Commissie van Venetië (4), en met grote belangstelling uitkijkend naar de actualisering daarvan, die wordt verwacht in het voorjaar van 2014,

–  gezien de bevindingen van de vertegenwoordigers van de toezichthoudende commissies voor inlichtingendiensten van België, Nederland, Denemarken en Noorwegen,

–  gezien de rechtszaken die zijn aangespannen voor de Franse(5), Poolse en Britse(6) rechtbanken, en voor het Europees Hof voor de rechten van de mens(7) in verband met klachten over massa-observatie van burgers,

–  gezien de door de Raad overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie opgestelde overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie(8), en met name titel III daarvan,

–  gezien Beschikking 2000/520/EG van de Commissie van 26 juli 2000 betreffende de gepastheid van de bescherming geboden door de Veiligehavenbeginselen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de daarmee verband houdende Vaak gestelde vragen, die door het ministerie van Handel van de Verenigde Staten zijn gepubliceerd,

–  gezien de beoordelingsverslagen van de Commissie betreffende de tenuitvoerlegging van de Veiligehavenbeginselen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van 13 februari 2002 (SEC(2002)0196) en van 20 oktober 2004 (SEC(2004)1323),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 27 november 2013 betreffende de werking van de Veiligehavenovereenkomst vanuit het perspectief van EU-burgers en in de EU gevestigde bedrijven (COM(2013)0847) en de mededeling van de Commissie van 27 november 2013 betreffende het herstellen van het vertrouwen in het verkeer van gegevens tussen de EU en de VS (COM(2013)0846),

–  gezien de resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2000 over de ontwerpbeschikking van de Commissie betreffende de gepastheid van de bescherming die wordt geboden door de „Safe Harbor Privacy Principles” en de „Frequently Asked Questions” opgesteld door het „US Department of Commerce”(9) in verband daarmee, waarin het standpunt werd aangenomen dat de gepastheid van het systeem niet bevestigd kon worden, en de adviezen van de Groep artikel 29, met name Advies 4/2000 van 16 mei 2000(10),

–  gezien de overeenkomsten tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie inzake het gebruik en de doorgifte van persoonsgegevens van passagiers (PNR-overeenkomst) van 2004, 2007(11) en 2012(12),

—  gezien de gezamenlijke herziening van de tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de EU en de VS inzake de verwerking en de doorgifte van persoonsgegevens van passagiers aan het Amerikaanse Ministerie van Binnenlandse Veiligheid (13), begeleidend document bij het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en aan de Raad inzake de gezamenlijke herziening (COM(2013)0844),

–  gezien de conclusie van advocaat-generaal Cruz Villalón waarin wordt geconcludeerd dat Richtlijn 2006/24/EG betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare elektronische communicatiediensten of van openbarecommunicatienetwerken in zijn geheel niet verenigbaar is met artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en dat artikel 6 daarvan niet verenigbaar is met artikel 7 en artikel 52, lid 1, van het Handvest(14),

–  gezien Besluit 2010/412/EU van de Raad van 13 juli 2010 betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en doorgifte van gegevens betreffende het financiële berichtenverkeer van de Europese Unie naar de Verenigde Staten ten behoeve van het programma voor het traceren van terrorismefinanciering (TFTP) (15) en de bijbehorende verklaringen van de Commissie en de Raad,

–  gezien de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken(16),

–  gezien de lopende onderhandelingen over een kaderakkoord tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de bescherming van persoonsgegevens bij doorgifte en verwerking daarvan met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen of vervolgen van strafbare feiten, waaronder terrorisme, in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (het ‘Kaderakkoord’),

–  gezien Verordening (EG) nr. 2271/96 van de Raad van 22 november 1996 tot bescherming tegen de gevolgen van de extraterritoriale toepassing van rechtsregels uitgevaardigd door een derde land en daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen(17),

–  gezien de verklaring van de president van de Federale Republiek Brazilië bij de opening van de 68e zitting van de Algemene Vergadering van de VN op 24 september 2013, en het werk dat is verricht door de door de Federale Senaat van Brazilië ingestelde parlementaire commissie voor onderzoek naar spionage,

–  gezien de door president George W. Bush op 26 oktober 2001 ondertekende Amerikaanse Patriot Act,

–  gezien de Foreign Intelligence Surveillance Act (FISA) van 1978 en de FISA Amendments Act van 2008,

–  gezien Uitvoeringsbevel nr. 12333, in 1981 uitgevaardigd door de president van de Verenigde Staten van Amerika en gewijzigd in 2008,

–  gezien de door president Barack Obama op 17 januari 2014 uitgevaardigde presidentiële richtlijn inzake inlichtingen uit berichtenverkeer (Presidential Policy Directive 28),

–  gezien de wetgevingsvoorstellen die momenteel worden bestudeerd door het Congres van de VS, waaronder het ontwerp voor de Amerikaanse Freedom Act, het ontwerp voor de Intelligence Oversight and Surveillance Reform Act en andere wetgevingsvoorstellen,

–  gezien de herzieningen die zijn uitgevoerd door de Raad van toezicht op de privacy en de burgerlijke vrijheden (Privacy and Civil Liberties Oversight Board), de Amerikaanse Nationale Veiligheidsraad en de werkgroep van de president inzake inlichtingen- en communicatietechnologie, met name het verslag van de laatstgenoemde van 12 december 2013 getiteld ‘Liberty and Security in a Changing World’,

–  gezien de uitspraak van de United States District Court voor het District of Columbia, Klayman et al. v Obama et al., Civil Action No 13-0851 van 16 december 2013, alsook de uitspraak van de United States District Court voor het Southern District of New York in de zaak ACLU et al. v James R. Clapper et al., Civil Action No 13-3994 van 11 juni 2013,

–  gezien het verslag over de bevindingen van de medevoorzitters van de Europese Unie van de ad hoc werkgroep van de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika betreffende gegevensbescherming van 27 november 2013(18),

–  gezien zijn resoluties van 5 september 2001(19) en 7 november 2002(20) over het bestaan van een wereldwijd systeem voor de interceptie van particuliere en economische communicatie (Echelon-interceptiesysteem),

–  gezien zijn resolutie van 21 mei 2013 over het EU-Handvest: vaststelling van normen voor de vrijheid van de media in de gehele EU(21),

–  gezien zijn resolutie van 4 juli 2013 over de toezichtprogramma's van de NSA in de VS, medewerking van IT-bedrijven, nationale intelligentiediensten en de gevolgen voor de privacy van EU-onderdanen(22), waarbij het zijn Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken opdracht heeft gegeven een diepgaand onderzoek in te stellen naar de kwestie ,

–  gezien werkdocument 1 over de observatieprogramma's van de Verenigde Staten en de EU en de gevolgen ervan voor de grondrechten van EU-burgers,

–  gezien werkdocument 3 over de relatie tussen de bespioneringspraktijken in de EU en de VS en de EU-bepalingen inzake gegevensbescherming,

–  gezien werkdocument 4 over toezichtpraktijken van de VS waarbij EU-gegevens betrokken zijn en mogelijke rechtsgevolgen voor de trans-Atlantische overeenkomsten en samenwerking,

–  gezien werkdocument 5 over democratisch toezicht op de inlichtingendiensten van de lidstaten en op de inlichtingendiensten van de EU,

–  gezien het werkdocument van AFET over Aspecten van het buitenlands beleid die betrekking hebben op het onderzoek naar elektronisch massaal toezicht op EU-burgers;

–  gezien zijn resolutie van 23 oktober 2013 over georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen: aanbevelingen inzake de benodigde acties en initiatieven(23),

–  gezien zijn resolutie van 23 oktober 2013 over de opschorting van de TFTP-overeenkomst naar aanleiding van het surveillanceprogramma van de NSA(24),

–  gezien zijn resolutie van 10 december 2013 over het aanboren van het potentieel van cloud computing in Europa(25),

–  gezien het interinstitutionele akkoord tussen het Europees Parlement en de Raad over het doorzenden aan en verwerken door het Europees Parlement van gerubriceerde informatie waarover de Raad beschikt met betrekking tot aangelegenheden die niet vallen onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid(26),

–  gezien bijlage VIII van zijn Reglement,

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0139/2014),

De effecten van massale observatie

A.  overwegende dat gegevensbescherming en privacy grondrechten zijn; overwegende dat veiligheidsmaatregelen, waaronder terrorismebestrijdingsmaatregelen, daarom moeten worden doorgezet volgens het rechtstaatbeginsel, en onder naleving van grondrechtelijke verplichtingen zoals die in verband met de privacy en gegevensbescheming;

B.  overwegende dat informatiestromen en gegevens, die tegenwoordig het dagelijks leven domineren en bepalend zijn voor de persoonlijke integriteit, beveiligd moeten zijn tegen onbevoegde toegang, net zoals woonhuizen beveiligd zijn tegen inbraak;

C.  overwegende dat de banden tussen Europa en de Verenigde Staten van Amerika zijn gebaseerd op de geest en de beginselen van democratie, rechtsstatelijkheid, vrijheid, rechtvaardigheid en solidariteit;

D.  overwegende dat samenwerking tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie en haar lidstaten op het gebied van terrorismebestrijding van essentieel belang blijft voor de veiligheid van beide partners;

E.  overwegende dat wederzijds vertrouwen en begrip fundamentele factoren zijn in de trans-Atlantische dialoog en het trans-Atlantische partnerschap;

F.  overwegende dat na 11 september 2001 de bestrijding van terrorisme één van de belangrijkste prioriteiten van de meeste regeringen is geworden; overwegende dat politieke leiders zich door de onthullingen aan de hand van de door voormalig NSA-medewerker Edward Snowden gelekte documenten genoopt zagen om zich te buigen over de problemen rond het toezicht en de controle op de inlichtingendiensten bij hun observatie-activiteiten en de effecten van die activiteiten op de grondrechten en de rechtsstatelijkheid in een democratische samenleving;

G.  overwegende dat de onthullingen sinds juni 2013 in de EU aanleiding hebben gegeven tot verschillende zorgen met betrekking tot:

   de omvang van de observatiesystemen die zowel in de Verenigde Staten als in de EU-lidstaten aan het licht zijn gebracht;
   de schending van de wettelijke normen, de grondrechten en de normen inzake gegevensbescherming van de EU;
   de mate van vertrouwen tussen de trans-Atlantische partners de EU en de Verenigde Staten van Amerika;
   de mate van samenwerking en betrokkenheid van bepaalde EU-lidstaten bij Amerikaanse surveillanceprogramma's of gelijksoortige programma's op nationaal niveau zoals die door de media aan het licht zijn gebracht;
   het gebrek aan controle en doeltreffend toezicht door de Amerikaanse politieke autoriteiten en bepaalde EU-lidstaten op hun inlichtingengemeenschappen;
   de mogelijkheid dat deze massale observatie-operaties worden gebruikt voor andere doeleinden dan nationale veiligheid en terrorismebestrijding in enge zin, bijvoorbeeld economische en industriële spionage of profilering op politieke gronden;
   de ondermijning van de persvrijheid en onderschepping van communicatie tussen mensen met een beroepsgeheim, zoals artsen en advocaten;
   de respectieve rollen en de mate van betrokkenheid van inlichtingendiensten en particuliere IT- en telecombedrijven;
   de steeds meer vervagende grenzen tussen rechtshandhaving en inlichtingenactiviteiten, waardoor elke burger als een verdachte wordt behandeld en onder observatie staat;
   de gevaren voor de privacy in het digitale tijdperk en de gevolgen van massale observatie voor burgers en samenlevingen;

H.  overwegende dat de ongekende omvang van de onthulde spionagepraktijken diepgaand onderzoek door de Amerikaanse autoriteiten, de Europese instellingen en de regeringen van de lidstaten, de nationale parlementen en de justitiële autoriteiten vereist;

I.  overwegende dat de Amerikaanse autoriteiten een deel van de onthulde informatie hebben ontkend, maar het grootste deel ervan niet hebben weersproken; overwegende dat in de Verenigde Staten van Amerika en in bepaalde EU-lidstaten op grote schaal een openbare discussie op gang is gekomen; overwegende dat de regeringen en parlementen in de EU te vaak blijven zwijgen en nalaten passend onderzoek in te stellen;

J.  overwegende dat president Obama onlangs een hervorming van de NSA en zijn surveillanceprogramma's heeft aangekondigd;

K.  overwegende dat het Europees Parlement zich in vergelijking met hetgeen de andere EU-instellingen en bepaalde EU-lidstaten hebben ondernomen, zijn taak om opheldering te verkrijgen over de onthullingen omtrent willekeurige en grootschalige observatie van EU-burgers zeer serieus heeft genomen, en dat het in zijn resolutie van 4 juli 2013 over de toezichtprogramma's van de NSA in de VS, medewerking van IT-bedrijven, nationale intelligentiediensten en de gevolgen voor de privacy van EU-onderdanen zijn Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken heeft opgedragen de kwestie grondig te onderzoeken;

L.  overwegende dat het de plicht van de Europese instellingen is om te waarborgen dat de EU-wetgeving ten volle ten uitvoer wordt gelegd ten voordele van de Europese burgers en dat de rechtskracht van de EU-Verdragen niet wordt ondermijnd door een afwijzende aanvaarding van de extraterritoriale gevolgen van de normen of acties van derde landen;

Ontwikkelingen in de VS betreffende de hervorming van inlichtingendiensten

M.  overwegende dat de District Court voor het District of Columbia in zijn besluit van 16 december 2013 heeft bepaald dat het op grote schaal verzamelen van metagegevens door de NSA een inbreuk vormt op het Vierde Amendement van de Amerikaanse grondwet(27) ; overwegende dat het District Court voor het Southern District of New York deze verzameling in zijn vonnis van 27 december 2013 evenwel rechtmatig heeft verklaard;

N.  overwegende dat het besluit van de District Court voor het Eastern District of Michigan heeft bepaald dat het Vierde Amendement redelijkheid eist in alle doorzoekingen, alsook een voorafgaand bevel voor alle redelijke doorzoekingen, bevelen op basis van gerede aanleiding, een beschrijving van mensen, plaatsen en dingen, en de interventie van een neutrale magistraat tussen uitvoerende handhavingsambtenaren en burgers(28);

O.  overwegende dat de werkgroep van de president inzake inlichtingen- en communicatietechnologie in zijn verslag van 12 december 2013 de president van de Verenigde Staten van Amerika 46 aanbevelingen doet; overwegende dat in de aanbevelingen de noodzaak benadrukt wordt om tegelijkertijd de nationale veiligheid en de privacy en burgerlijke vrijheden te beschermen; overwegende dat de werkgroep de Amerikaanse regering in overweging geeft: zo snel als doenlijk is zo spoedig mogelijk een einde te maken aan de massale inzameling van telefoongegevens van Amerikaanse burgers uit hoofde van artikel 215 van de Patriot Act; een diepgaande hervorming van de NSA en het rechtskader van de Amerikaanse inlichtingendiensten door te voeren teneinde eerbiediging van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer te waarborgen; de inspanningen te staken om commerciële software te ondermijnen of kwetsbaar te maken (backdoors en malware), het gebruik van versleuteling te bevorderen, met name in geval van gegevens die voor doorvoer zijn bestemd, en om de pogingen om versleutelingsstandaarden te ontwikkelen niet te ondermijnen; een Public Interest Advocate (pleitbezorger voor het algemeen belang) aan te stellen om de privacy en de burgerlijke vrijheden te vertegenwoordigen voor de Foreign Intelligence Surveillance Court; de Privacy and Civil Liberties Oversight Board, de bevoegdheid toe te kennen om toezicht te houden op activiteiten van de inlichtingengemeenschap voor buitenlandse inlichtingendoeleinden, en niet alleen voor de bestrijding van terrorisme; te luisteren naar de klachten van klokkenluiders, gebruik te maken van verdragen inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken om elektronische berichten te verkrijgen, en de observatiesystemen niet te gebruiken voor het stelen van industriële of commerciële geheimen;

P.  overwegende dat volgens een openbaar memorandum dat een groep voormalige leidinggevenden van de NSA (Veteran Intelligence Professionals for Sanity (VIPS)) op op 7 januari 2014 aan president Obama heeft voorgelegd(29) , de grootschalige verzameling van gegevens geen grotere mogelijkheid heeft opgeleverd om een terroristische aanslag in de toekomst te voorkomen; overwegende dat zij benadrukken dat door de grootschalige observatie door de NSA geen enkele aanslag is voorkomen en dat miljarden zijn uitgegeven voor programma's die minder doeltreffend zijn en in veel grotere mate inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de burgers dan de in 2001 binnen de NSA ontwikkelde technologie genaamd THINTHREAD;

Q.  overwegende dat in de aanbevelingen aan de president van de Verenigde Staten van Amerika wat betreft inlichtingenactiviteiten over burgers van buiten de Verenigde Staten uit hoofde van Deel 702 van de FISA, de fundamentele kwestie wordt erkend van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de menselijke waardigheid zoals neergelegd in artikel 12 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens en artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten; overwegende dat in de aanbevelingen niet wordt geadviseerd om aan mensen van buiten de Verenigde Staten dezelfde rechten en mate van bescherming toe te kennen als aan Amerikanen;

R.  overwegende dat president Barack Obama in zijn presidentiële richtlijn van 17 januari 2014 inzake inlichtingen uit berichtenverkeer en in zijn toespraak daarover heeft benadrukt dat grootschalige elektronische surveillance voor de Verenigde Staten een belangrijk rol zal blijven spelen met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, de Amerikaanse burgers en de burgers van bondgenoten en partners van de VS en de behartiging van de belangen van de VS op het gebied van buitenlands beleid; overwegende dat die beleidsrichtlijn bepaalde beginselen bevat ten aanzien van de verzameling, het gebruik en de doorgifte van inlichtingen uit elektronisch berichtenverkeer, en bepaalde waarborgen biedt aan niet-VS-burgers waarbij ten dele wordt voorzien in een behandeling gelijk aan die van VS-burgers, met waarborgen voor de bescherming van persoonlijke informatie van eenieder, ongeacht nationaliteit of woonplaats; overwegende evenwel dat president Obama geen enkel concreet voorstel heeft aangekondigd, met name geen verbod van massale observatie-activiteiten en ook geen instelling van administratieve en gerechtelijke geschillenregeling voor niet-VS-burgers ;

Rechtskader

Grondrechten

S.  overwegende dat in het verslag over de bevindingen van de medevoorzitters van de Europese Unie van de ad hoc werkgroep van de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika betreffende gegevensbescherming een overzicht wordt gegeven van de rechtssituatie in de Verenigde Staten, maar dat dit verslag geen opheldering verschaft over de feiten met betrekking tot de Amerikaanse surveillanceprogramma's; overwegende dat er geen informatie beschikbaar is gesteld over de zogenaamde werkgroep van het "tweede spoor", in het kader waarvan de lidstaten aangelegenheden met betrekking tot de nationale veiligheid bilateraal bespreken met de Amerikaanse autoriteiten;

T.  overwegende dat grondrechten, met name de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van de pers, de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, de vrijheid van vereniging, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de gegevensbescherming, alsook het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, het vermoeden van onschuld en het recht op een eerlijk proces en non-discriminatie, als neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, hoekstenen van de democratie zijn; overwegende dat de grootschalige surveillance van mensen onverenigbaar is met deze hoekstenen;

U.  overwegende dat de wetgeving in alle lidstaten bescherming biedt tegen de bekendmaking van vertrouwelijke mededelingen tussen een advocaat en zijn cliënt, een beginsel dat door het Europees Hof van Justitie is erkend(30);

V.  overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 23 oktober 2013 over georganiseerde misdaad, corruptie en het witwassen van geld, de Commissie had gevraagd een wetgevingsvoorstel voor te leggen voor invoering van een effectief en integraal Europees programma ter bescherming van klokkenluiders met het oog op de bescherming van de financiële belangen van de EU, en voorts na te gaan of een dergelijke toekomstige wetgeving ook andere bevoegdheidsterreinen van de Unie zou moeten omvatten;

Bevoegdheden van de Europese Unie op het gebied van beveiliging

W.  overwegende dat de Europese Unie overeenkomstig artikel 67, lid 3, VWEU "ernaar streeft een hoog niveau van veiligheid te waarborgen"; overwegende dat de bepalingen van het Verdrag (met name artikel 4, lid 2, VEU, artikel 72 VWEU en artikel 73 VWEU) inhouden dat de Europese Unie over bepaalde bevoegdheden beschikt ten aanzien van aangelegenheden met betrekking tot de collectieve veiligheid van de Unie; overwegende dat de Europese Unie bevoegdheden heeft in aangelegenheden van interne veiligheid (artikel 4, lid 2, onder j), VWEU) en deze bevoegdheid heeft uitgeoefend door besluiten te nemen over een aantal wetgevingsinstrumenten, door internationale overeenkomsten (PNR, TFTP) te sluiten die erop gericht zijn zware criminaliteit en terrorisme te bestrijden en door een strategie inzake interne veiligheid en agentschappen op dit gebied op te zetten;

X.  overwegende dat in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is bepaald dat het "de lidstaten [vrijstaat] onderling en onder hun verantwoordelijkheid vormen van samenwerking en coördinatie te organiseren zoals zij het passend achten tussen hun bevoegde overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor het verzekeren van de nationale veiligheid" (artikel 73 VWEU);

Y.  overwegende dat in artikel 276 VWEU is bepaald dat "[bij] de uitoefening van zijn taken in verband met de bepalingen in de hoofdstukken 4 en 5 van titel IV van het derde deel, betreffende de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht [...] het Hof van Justitie van de Europese Unie niet bevoegd [is] om de geldigheid of de evenredigheid na te gaan van operaties van de politie of van andere instanties belast met wetshandhaving in een lidstaat, noch om zich uit te spreken over de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de lidstaten ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid";

Z.  overwegende dat de concepten 'nationale veiligheid', 'interne veiligheid', 'interne veiligheid van de EU' en 'internationale veiligheid' elkaar overlappen; overwegende dat het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, het beginsel van loyale samenwerking tussen de EU-lidstaten en het uit de wetgeving inzake mensenrechten voortvloeiende beginsel van een restrictieve uitlegging van uitzonderingen, duiden op een restrictieve uitlegging van het begrip ‘nationale veiligheid’ en van de lidstaten verlangen dat zij ervan afzien inbreuk te maken op de bevoegdheden van de EU;

AA.  overwegende dat de Europese Commissie bij de Europese Verdragen is aangewezen als "hoedster van de Verdragen" en dat het derhalve de wettelijke taak van de Europese Commissie is om inbreuken op de EU-wetgeving te onderzoeken;

AB.  overwegende dat de nationale overheidsdiensten en ook particuliere partijen die zich met nationale veiligheid bezighouden, ingevolge artikel 6 VEU, waarin wordt verwezen naar het Handvest van de grondrechten en het EVRM , de aldaar genoemde rechten in acht moeten nemen, zowel jegens eigen burgers als die van andere staten;

Extraterritoriale werking

AC.  overwegende dat de extraterritoriale toepassing door een derde land van zijn wetten, verordeningen en andere wetgevings- of uitvoeringsinstrumenten in situaties die onder de bevoegdheid van de EU of haar lidstaten vallen, gevolgen kan hebben voor de gevestigde rechtsorde en de rechtsstatelijkheid, of zelfs het internationale recht of het EU-recht kan schenden, met inbegrip van de rechten van natuurlijke en rechtspersonen, rekening houdend met de reikwijdte en het aangekondigde of feitelijke doel van een dergelijke toepassing; overwegende dat het in deze uitzonderlijke omstandigheden noodzakelijk is om op EU-niveau actie te ondernemen om te waarborgen dat de in artikel 2 VEU, het Handvest van de grondrechten en het EVRM verankerde waarden van de EU, dat wil zeggen de grondrechten, de democratie en de rechtsstatelijkheid, alsook de in secundaire wetgeving ter uitvoering van deze fundamentele beginselen neergelegde de rechten van natuurlijke en rechtspersonen binnen de Europese Unie worden geëerbiedigd, met name door de effecten van de desbetreffende buitenlandse wetgeving weg te nemen, op te heffen, te blokkeren of op een andere manier tegen te gaan;

Internationale gegevensdoorgiften

AD.  overwegende dat de doorgifte van persoonsgegevens door instellingen, instanties, bureaus of agentschappen van de Europese Unie of door de lidstaten aan de Verenigde Staten van Amerika ten behoeve van rechtshandhaving in de afwezigheid van geschikte waarborging en bescherming voor de eerbiediging van de grondrechten van EU-burgers, met name het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het recht op bescherming van persoonsgegevens, die instelling, die instantie, dat bureau of dat agentschap van de Europese Unie of die lidstaat uit hoofde van artikel 340 VWEU of de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie(31), verantwoordelijk maakt voor schending van het EU-recht, met inbegrip van inbreuken op de grondrechten als neergelegd in het EU-Handvest;

AE.  overwegende dat de doorgifte van informatie niet aan geografische beperkingen onderhevig is en dat de wetgever van de Unie met name wat betreft toenemende globalisering en wereldwijde communicatie geconfronteerd wordt met nieuwe uitdagingen op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens en berichtenverkeer; zodat het van het hoogste belang is om wettelijke kaders voor gemeenschappelijke normen te bevorderen;

AF.  overwegende dat de grootschalige verzameling van persoonsgegevens voor commerciële doeleinden en met het oog op de bestrijding van terrorisme en ernstige internationale misdaad de rechten van de EU-burgers op bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer in gevaar brengen;

Doorgiften aan de VS op basis van de Veiligehavenovereenkomst met de VS

AG.  overwegende dat het Amerikaanse rechtskader voor gegevensbescherming geen passend beschermingsniveau biedt voor EU-burgers;

AH.  overwegende dat de Commissie in haar Beschikking 2000/520/EG een passendverklaring heeft afgegeven voor de bescherming geboden door de Veiligehavenbeginselen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de daarmee verband houdende vaak gestelde vragen, die zijn gepubliceerd door het ministerie van Handel van de Verenigde Staten voor persoonsgegevens die vanuit de Unie worden doorgegeven aan in de Verenigde Staten gevestigde organisaties die zich bij de Veiligehavenovereenkomst hebben aangesloten, zodat de voor verwerking verantwoordelijken in de EU persoonsgegevens mogen doorgeven aan een entiteit in de Verenigde Staten;

AI.  overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 5 juli 2000 twijfels en zorgen heeft geuit over deze passendverklaring van de Veiligehavenovereenkomst en de Commissie heeft gevraagd de beschikking te zijner tijd te evalueren aan de hand van de opgedane ervaringen en mogelijke wettelijke ontwikkelingen;

AJ.  overwegende dat de rapporteurs in werkdocument 4 van het Parlement van 12 december 2013 over de observatie- en afluisterpraktijken van de VS waarbij EU-gegevens betrokken zijn en de mogelijke juridische gevolgen daarvan voor de trans-Atlantische overeenkomsten en samenwerking, twijfel en bezorgdheid hebben doen blijken over de passendverklaring van de Veiligehavenovereenkomst en er bij de Commissie op hebben aangedrongen deze passendverklaring in te trekken en nieuwe juridische oplossingen te zoeken;

AK.  overwegende dat in Beschikking 2000/520/EG van de Commissie is vastgelegd dat de bevoegde autoriteiten in de lidstaten van hun bestaande bevoegdheden gebruik kunnen maken om gegevensstromen naar een organisatie die door zelfcertificering de Veiligehavenbeginselen heeft onderschreven, op te schorten, teneinde personen ten aanzien van de verwerking van hun persoonsgegevens te beschermen in gevallen waarin het zeer waarschijnlijk is dat de Veiligehavenbeginselen worden geschonden of dat verdere doorgifte een onmiddellijk risico op ernstige schade voor de betrokkenen inhoudt;

AL.  overwegende dat in Beschikking 2000/520/EG van de Commissie ook wordt gesteld dat wanneer is aangetoond dat een instantie die verantwoordelijk is voor de naleving van de beginselen haar taak niet naar behoren vervult, de Commissie het ministerie van Handel van de Verenigde Staten hiervan in kennis stelt en zo nodig maatregelen voorstelt om deze beschikking in te trekken of op te schorten dan wel de werkingssfeer ervan te beperken;

AM.  overwegende dat de Commissie in haar eerste twee verslagen over de uitvoering van de Veiligehavenovereenkomst van 2002 en 2004 verschillende tekortkomingen heeft gesignaleerd ten aanzien van de goede toepassing van de Veiligehavenovereenkomst en verschillende aanbevelingen aan de Amerikaanse autoriteiten heeft gedaan om die tekortkomingen te corrigeren;

AN.  overwegende dat de Commissie in haar derde uitvoeringsverslag van 27 november 2013, negen jaar na het tweede verslag en zonder dat de tekortkomingen die in dat verslag waren geconstateerd gecorrigeerd waren, nog meer grote lacunes en tekortkomingen in de Veiligehavenovereenkomst heeft opgemerkt en tot de conclusie is gekomen dat de huidige uitvoering niet kan worden gehandhaafd; overwegende dat de Commissie heeft benadrukt dat ruimschootse toegang door de Amerikaanse inlichtingendiensten tot de gegevens die aan de Verenigde Staten worden doorgegeven door in het kader van de Veiligehavenovereenkomst gecertificeerde entiteiten bijkomende ernstige problemen oplevert waar het gaat om de continuïteit van de gegevensbescherming van gegevenssubjecten in de EU; overwegende dat de Commissie 13 aanbevelingen heeft gericht aan de Amerikaanse autoriteiten en heeft getracht om samen met de Amerikaanse autoriteiten voor de zomer van 2014 oplossingen te vinden die zo spoedig mogelijk kunnen worden uitgevoerd, waarmee de basis wordt gevormd voor een volledige herziening van de werking van de Veiligehavenbeginselen;

AO.  overwegende dat de delegatie van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (Commissie LIBE) van het Europees Parlement op 28 tot en met 31 oktober 2013 in Washington D.C. een ontmoeting had met het ministerie van Handel van de Verenigde Staten en de Federal Trade Commission van de Verenigde Staten; overwegende dat het ministerie van Handel het bestaan heeft erkend van organisaties die door zelfcertificering de Veiligehavenbeginselen hebben onderschreven, maar een "niet-meer-actueel-status" hebben, wat inhoudt dat het bedrijf niet aan de Veiligehavenvereisten voldoet, maar nog wel persoonsgegevens vanuit de Europese Unie blijft ontvangen; overwegende dat de Federal Trade Commission heeft toegegeven dat de Veiligehavenovereenkomst ter verbetering moet worden herzien, met name wat betreft klachten en alternatieve systemen voor de beslechting van geschillen;

AP.  overwegende dat de Veiligehavenbeginselen kunnen worden beperkt "voor zover dit nodig is om aan de eisen van de nationale veiligheid, het algemeen belang en rechtshandhaving te voldoen"; overwegende dat, als een uitzondering op een grondrecht, deze uitzondering altijd restrictief moet worden uitgelegd en beperkt tot wat noodzakelijk en evenredig is in een democratische maatschappij, en in de wetgeving duidelijk de voorwaarden en waarborgen moeten worden vastgesteld om deze beperking te rechtvaardigen; overwegende dat de werkingssfeer van deze uitzondering door de VS en de EU, en met name de Commissie, had moeten worden verduidelijkt om een uitleg of een toepassing te voorkomen die onder meer het grondrecht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens in wezen teniet doet; overwegende dat een dergelijke uitzondering bijgevolg niet moet worden gebruikt op een manier die de door het Handvest van de grondrechten, het EVRM en de wetgeving inzake gegevensbescherming van de Europese Unie en de Veiligehavenbeginselen geboden bescherming ondermijnt of teniet doet; wijst er met klem op dat wanneer omwille van de nationale veiligheid een beroep op de uitzondering wordt gedaan, gespecificeerd moet worden krachtens welke nationale wet dit gerechtvaardigd is;

AQ.  overwegende dat grootschalige toegang door de Amerikaanse inlichtingendiensten het trans-Atlantische vertrouwen ernstig heeft geschaad en negatieve gevolgen heeft gehad voor het vertrouwen in Amerikaanse organisaties die werkzaam zijn in de Europese Unie; overwegende dat dit nog verder is verergerd door het gebrek aan rechterlijke of administratieve verhaalsmogelijkheden voor EU-burgers uit hoofde van de Amerikaanse wetgeving, met name in gevallen van toezichtactiviteiten voor inlichtingendoeleinden;

Doorgifte naar derde landen met de gelijkwaardigheidsbeschikking

AR.  overwegende dat uit de onthulde informatie en de resultaten van het door de commissie LIBE uitgevoerde onderzoek is gebleken dat de nationale veiligheidsdiensten van Nieuw-Zeeland, Canada en Australië op grote schaal betrokken zijn geweest bij grootschalige controle van elektronische communicatie en actief met de Verenigde Staten hebben samengewerkt in het kader van het zogenaamde "Five eyes"-programma, en mogelijk vanuit de Europese Unie doorgegeven persoonsgegevens van EU-burgers met elkaar hebben uitgewisseld;

AS.  overwegende dat in de Beschikkingen 2013/65/EU(32) en 2002/2/EG(33) van de Commissie is verklaard dat het gepaste niveau van bescherming wordt gewaarborgd wordt door de Personal Information Protection and Electronic Documents Act van Nieuw-Zeeland en Canada; overwegende dat de voornoemde onthullingen ook ernstige schade toebrengen aan het vertrouwen in de rechtsstelsels van deze landen wat betreft de continuïteit van de bescherming van EU-burgers; overwegende dat de Commissie dit aspect niet heeft bestudeerd;

Doorgiften gebaseerd op contractbepalingen en andere instrumenten

AT.  overwegende dat Richtlijn 95/46/EG stelt dat internationale doorgiften naar een derde land ook mogen plaatsvinden door middel van specifieke instrumenten, indien de voor de verwerking verantwoordelijke voldoende waarborgen biedt ten aanzien van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de fundamentele rechten en vrijheden van personen, alsmede ten aanzien van de uitoefening van de daaraan verbonden rechten;

AU.  overwegende dat deze waarborgen met name kunnen voortvloeien uit passende contractbepalingen;

AV.  overwegende dat Richtlijn 95/46/EG de Commissie de bevoegdheid geeft om te besluiten dat specifieke modelcontractbepalingen de in de richtlijn vereiste passende waarborgen bieden en overwegende dat de Commissie op deze basis drie modellen van modelcontractbepalingen heeft aangenomen voor doorgiften aan voor de verwerking verantwoordelijken en verwerkers (en subverwerkers) in derde landen;

AW.  overwegende dat in de beschikkingen van de Commissie waarin de modelcontractbepalingen worden vastgesteld, wordt gesteld dat de bevoegde autoriteiten in de lidstaten hun bestaande bevoegdheden kunnen uitoefenen om het gegevensverkeer op te schorten wanneer wordt vastgesteld dat het recht waaraan de gegevensimporteur of een subverwerker is onderworpen, hen vereisten oplegt waarmee van het toepasselijke recht inzake gegevensbescherming moet worden afgeweken, die verder gaan dan de beperkingen die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn als bedoeld in artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG, indien die vereisten in aanzienlijke mate afbreuk dreigen te doen aan de door het toepasselijke recht inzake gegevensbescherming en de modelcontractbepalingen geboden waarborgen, of wanneer het in aanzienlijke mate waarschijnlijk is dat de in de bijlage opgenomen modelcontractbepalingen niet worden of zullen worden nageleefd en bij verdere doorgifte het onmiddellijke risico bestaat dat de betrokkenen ernstige schade wordt toegebracht;

AX.  overwegende dat de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten bindende bedrijfsvoorschriften hebben ontwikkeld om internationale doorgiften binnen een multinational te vergemakkelijken met passende waarborgen en eerbiediging van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de fundamentele rechten en vrijheden van personen, en voor de uitoefening van de daarmee samenhangende rechten; overwegende dat bindende bedrijfsvoorschriften, voordat ze worden gebruikt, door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten worden goedgekeurd nadat deze hebben nagegaan of de voorschriften in overeenstemming zijn met de wetgeving inzake gegevensbescherming van de Unie; overwegende dat de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken zich in het verslag over de algemene verordening gegevensbescherming tegen bindende bedrijfsvoorschriften voor gegevensbeschermers heeft uitgesproken aangezien de voor de verwerking verantwoordelijke en de betrokkenen in het kader van dergelijke voorschriften geen invloed zouden hebben op de vraag binnen welk rechtsgebied hun gegevens worden verwerkt;

AY.  overwegende dat het Europees Parlement op grond van zijn in artikel 218 VWEU neergelegde bevoegdheid ten taak heeft de waarde van internationale overeenkomsten waaraan het zijn goedkeuring heeft gehecht, voortdurend te monitoren;

Doorgiften op basis van TFTP- en PNR-overeenkomsten

AZ.  overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 23 oktober 2013 ernstige zorgen heeft geuit over de onthullingen met betrekking tot de activiteiten van de NSA wat betreft directe toegang tot betalingsberichten en aanverwante gegevens, wat een duidelijke inbreuk op de TFTP-overeenkomst zou vormen, met name op artikel 1 daarvan;

BA.  overwegende dat het traceren van terrorismefinanciering een essentieel instrument is in de bestrijding van terrorismefinanciering en ernstige criminaliteit, dat terrorismebestrijders in staat stelt verbanden te leggen tussen doelwitten die worden onderzocht en andere potentiële verdachten die gelieerd zijn aan grotere terrorismenetwerken die worden verdacht van terrorismefinanciering;

BB.  overwegende dat het Europees Parlement de Commissie heeft gevraagd om de overeenkomst op te schorten en erom heeft verzocht dat alle relevante informatie en documenten onmiddellijk beschikbaar worden gesteld voor de beraadslagingen van het Parlement; overwegende dat de Commissie noch het een noch het ander heeft gedaan;

BC.  overwegende dat de Commissie na de door de media gepubliceerde aantijgingen heeft besloten om overleg met de Verenigde Staten te openen overeenkomstig artikel 19 van de TFTP-overeenkomst; overwegende dat commissaris Malmström de Commissie LIBE op 27 november 2013 heeft laten weten dat de Commissie, na een ontmoeting met de Amerikaanse autoriteiten en met het oog op de antwoorden die de Amerikaanse autoriteiten hebben gegeven in hun brieven en tijdens hun vergaderingen, had besloten om geen overleg te plegen met als redenen dat er geen elementen waren waaruit bleek dat de Amerikaanse regering had gehandeld in strijd met de bepalingen van de overeenkomst, en dat de Verenigde Staten de schriftelijke verzekering hebben gegeven dat er geen directe verzameling van gegevens heeft plaatsgevonden in strijd met de bepalingen van de TFTP-overeenkomst; overwegende dat niet duidelijk is of de autoriteiten van de VS de overeenkomst hebben omzeild doordat zij zich via andere middelen toegang tot dergelijke gegevens hebben verschaft, zoals door de autoriteiten van de VS in de brief van 18 september 2013 wordt aangegeven(34);

BD.  overwegende dat de delegatie tijdens de LIBE-delegatie naar Washington van 28 tot en met 31 oktober 2013 een ontmoeting heeft gehad met het Amerikaanse ministerie van Financiën; overwegende dat het Amerikaanse ministerie van Financiën heeft verklaard dat het sinds de inwerkingtreding van de TFTP-overeenkomst geen toegang heeft gehad tot gegevens van SWIFT in de Europese Unie, behalve in het kader van de TFTP-overeenkomst; overwegende dat het Amerikaanse ministerie van Financiën heeft geweigerd commentaar te geven op de vraag of andere Amerikaanse regeringsorganen of ministeries buiten de TFTP-overeenkomst toegang hebben gehad tot SWIFT-gegevens of dat de Amerikaanse overheid op de hoogte was van de grootschalige toezichtactiviteiten van de NSA; overwegende dat de heer Glenn Greenwald op 18 december 2013 voor de commissie LIBE heeft verklaard dat de NSA en de GCHQ het op SWIFT-netwerken hadden gemunt;

BE.  overwegende dat de Belgische en Nederlandse gegevensbeschermingsautoriteiten op 13 november 2013 hebben besloten een gezamenlijk onderzoek in te stellen naar de veiligheid van SWIFT-betalingsnetwerken, om na te gaan of derde partijen ongeautoriseerde of onwettige toegang tot de bankgegevens van Europese burgers zouden kunnen verkrijgen(35);

BF.  overwegende dat het Amerikaanse Ministerie van Binnenlandse Veiligheid volgens de gezamenlijke herziening van de PNR-overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika 23 onthullingen van PNR-gegevens aan de NSA per geval ten behoeve van de bestrijding van terrorisme, heeft gedaan op een manier die in overeenstemming was met de specifieke voorwaarden van de overeenkomst;

BG.  overwegende dat in de gezamenlijke herziening geen gewag wordt gemaakt van het feit dat in het geval van de verwerking van persoonsgegevens voor inlichtingendoeleinden, onderdanen van buiten de Verenigde Staten uit hoofde van de Amerikaanse wetgeving geen gerechtelijke of administratieve stappen kunnen ondernemen om hun rechten te beschermen, en grondwettelijke bescherming alleen wordt geboden aan Amerikaanse staatsburgers; overwegende dat dit gebrek aan gerechtelijke of administratieve rechten de bescherming voor EU-burgers zoals neergelegd in de bestaande PNR-overeenkomst teniet doet;

Doorgiften op basis van de overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika

BH.  overwegende dat de overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika van 6 juni 2003(36) in werking is getreden op 1 februari 2010 en is bedoeld om de samenwerking tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika te vergemakkelijken om misdaad doeltreffender te bestrijden, waarbij naar behoren rekening worden gehouden met de rechten van personen en de rechtsstatelijkheid;

Kaderakkoord betreffende gegevensbescherming op het gebied van politiële en justitiële samenwerking ("raamovereenkomst")

BI.  overwegende dat het doel van deze algemene overeenkomst is om het rechtskader vast te stellen voor alle doorgiften van persoonsgegevens tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika uitsluitend met als doel de preventie, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten, met inbegrip van terrorisme, in het kader van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken; overwegende dat de onderhandelingen op 2 december 2010 door de Raad zijn toegestaan; overwegende dat deze overeenkomst van het grootste belang is en als basis zou dienen voor de vergemakkelijking van de gegevensoverdracht in het kader van politiële en justitiële samenwerking en in strafzaken;

BJ.  overwegende dat deze overeenkomst zou moeten voorzien in duidelijke en nauwkeurige juridisch bindende beginselen inzake gegevensverwerking en in het bijzonder het recht van EU-burgers moet erkennen op toegang tot de rechter, rectificatie en uitwissing van hun persoonsgegevens in de Verenigde Staten, alsook het recht op een doeltreffend administratief en gerechtelijk verhaalsmechanisme in de VS voor EU-burgers en onafhankelijk toezicht op de gegevensverwerkingsactiviteiten;

BK.  overwegende dat de Commissie in haar mededeling van 27 november 2013 heeft aangegeven dat de "raamovereenkomst" moet resulteren in een hoog niveau van bescherming voor burgers aan beide zijden van de Atlantische Oceaan en het vertrouwen van Europeanen in de uitwisseling van gegevens tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten moet versterken, waarmee een basis wordt verstrekt waarop de veiligheidssamenwerking en het partnerschap tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika verder moeten worden ontwikkeld;

BL.  overwegende dat er geen vooruitgang is geboekt met de onderhandelingen over de overeenkomst vanwege het ferme standpunt van de Amerikaanse regering om te weigeren de effectieve rechten van EU-burgers op administratieve en gerechtelijke verhaalsmogelijkheden te erkennen, en vanwege het voornemen om ruime uitzonderingen op de beginselen inzake gegevensbescherming van de overeenkomst toe te staan, zoals doelbinding, de bewaring van gegevens of verdere doorgiften binnen of buiten de eigen landsgrenzen;

Hervorming op het gebied van gegevensbescherming

BM.  overwegende dat het rechtskader inzake gegevensbescherming van de Europese Unie momenteel wordt herzien om een alomvattend, samenhangend, modern en duurzaam systeem voor alle gegevensverwerkende activiteiten in de Unie in te stellen; overwegende dat de Commissie in januari 2012 een pakket wetgevingsvoorstellen heeft gepresenteerd: een algemene verordening gegevensbescherming(37), die Richtlijn 95/46/EG zal vervangen en een uniforme wet in de Europese Unie zal instellen, en een richtlijn(38) waarin een geharmoniseerd kader zal worden neergelegd voor alle gegevensverwerkende activiteiten door rechtshandhavingsinstanties voor rechtshandhavingsdoeleinden en die de huidige verschillen tussen nationale wetten zal verkleinen;

BN.  overwegende dat de commissie LIBE op 21 oktober 2013 haar wetgevingsverslagen heeft vastgesteld over de twee voorstellen en een besluit heeft aangenomen over de opening van onderhandelingen met de Raad met als doel om de wetsinstrumenten nog in deze zittingsperiode aangenomen te krijgen;

BO.  overwegende dat de Raad, hoewel de Europese Raad van 24 en 25 oktober 2013 heeft gevraagd om de tijdige vaststelling van een sterk algemeen kader inzake gegevensbescherming van de Europese Unie, teneinde het vertrouwen van burgers en bedrijven in de digitale economie te bevorderen, er na twee jaar van beraadslagingen nog steeds niet in is geslaagd om tot een algemene benadering voor de algemene verordening gegevensbescherming en de richtlijn te komen(39);

IT-beveiliging en cloud computing

BP.  overwegende dat in bovengenoemde resolutie van het Parlement van 10 december 2013 de nadruk wordt gelegd op het economische potentieel van "cloud computing" voor de groei en werkgelegenheid ; verwegende dat de algehele economische waarde van de 'cloudmarkt' wordt geschat op USD 207 miljard per jaar vanaf 2016, oftewel tweemaal de waarde van 2012;

BQ.  overwegende dat het niveau van gegevensbescherming in een cloud computing-omgeving niet lager mag zijn dan het niveau dat in een andere context van gegevensverwerking is vereist; overwegende dat de wetgeving inzake gegevensbescherming van de Unie, aangezien deze technologisch neutraal is, reeds ten volle van toepassing is op cloud computing-diensten in de Europese Unie;

BR.  overwegende dat grootschalige toezichtactiviteiten inlichtingendiensten toegang verlenen tot persoonsgegevens die door personen in de Europese Unie worden bewaard of anderszins worden verwerkt uit hoofde van overeenkomsten voor clouddiensten met grote Amerikaanse cloudaanbieders; overwegende dat de Amerikaanse inlichtingenautoriteiten zich toegang hebben verschaft tot persoonsgegevens die worden bewaard of anderszins behandeld in servers op het grondgebied van de Europese Unie, door aftapping van de interne netwerken van Yahoo en Google; overwegende dat deze handelwijze een schending oplevert van internationale verplichtingen en Europese grondrechtnormen zoals het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, de vertrouwelijkheid van communicatie, het vermoeden van onschuld, de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van informatie en de vrijheid van ondernemerschap; overwegende dat het niet uitgesloten is dat inlichtingenautoriteiten ook toegang hebben verkregen tot informatie die in clouddiensten is opgeslagen door de overheidsinstanties of de ondernemingen en instellingen in de lidstaten;

BS.  overwegende dat inlichtingendiensten van de VS een beleid voeren waarbij cryptografische protocollen en producten systematisch worden ondermijnd om zelfs versleutelde communicatie te kunnen onderscheppen; overwegende dat de National Security Agency van de VS in groten getale "zero-day exploits" heeft verzameld – zwakke punten in de IT-beveiliging die het publiek of de verkoper van het product nog niet bekend zijn; overwegende dat dergelijke activiteiten de mondiale inspanningen ter verbetering van de IT-beveiliging in grote mate ondermijnen;

BT.  overwegende dat het feit dat inlichtingendiensten zich toegang hebben verschaft tot persoonsgegevens van gebruikers van onlinediensten, het vertrouwen van de burgers in dergelijke diensten ernstig heeft geschaad en zodoende een negatief effect heeft op investeringen van het bedrijfsleven in de ontwikkeling van nieuwe diensten die gebruik maken van "big data" en nieuwe toepassingen, zoals het "internet van de dingen";

BU.  overwegende dat verkopers van IT vaak producten leveren waarvan de IT-beveiliging niet naar behoren is getest of waarin soms zelfs met opzet "achterdeuren" zijn geïnstalleerd door de verkoper; overwegende dat het gebrek aan betrouwbaarheidsvoorschriften voor verkopers van software tot een situatie heeft geleid die door inlichtingendiensten wordt benut, maar die ook het risico van aanvallen door andere entiteiten openhoudt;

BV.  overwegende dat het van essentieel belang is dat ondernemingen die dergelijke nieuwe diensten en toepassingen aanbieden, de voorschriften voor gegevensbescherming eerbiedigen, alsook de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen van wie gegevens worden verzameld, verwerkt en geanalyseerd, teneinde het vertrouwen van de burgers op een hoog peil te houden;

Democratisch toezicht op inlichtingendiensten

BW.  overwegende dat inlichtingendiensten in democratische samenlevingen bijzondere bevoegdheden en capaciteiten krijgen om de grondrechten, de democratie en de rechtsstaat, de burgerrechten en de staat te beschermen tegen dreigingen van binnenuit en van buitenaf, maar onderworpen blijven aan democratische verantwoording en rechterlijke toetsing; overwegende dat hun uitsluitend voor deze taak bijzondere bevoegdheden en capaciteiten worden verleend; overwegende dat deze bevoegdheden binnen de door de grondrechten, de democratie en de rechtsstaat gestelde grenzen moeten worden gebruikt, en de hantering ervan nauwlettend moet worden gecontroleerd, aangezien zij anders hun legitimiteit verliezen en de democratie dreigen te ondermijnen;

BX.  overwegende dat inlichtingendiensten een bepaalde mate van geheimhouding wordt toegestaan om te voorkomen dat lopende operaties in gevaar worden gebracht, werkwijzen worden onthuld of het leven van agenten op het spel wordt gezet, mag die geheimhouding niet prevaleren boven of de toepassing uitsluiten van regels inzake democratisch of gerechtelijk toezicht op of onderzoek naar hun activiteiten of inzake transparantie, met name met betrekking tot de eerbiediging van de grondrechten, de democratie en de rechtsstaat, die evenzovele hoekstenen zijn in een democratische samenleving;

BY.  overwegende dat de meeste bestaande nationale toezichtsmechanismen en -organen in de jaren negentig zijn opgericht of hervormd en niet noodzakelijkerwijs zijn aangepast aan de snelle politieke en technologische ontwikkelingen van de afgelopen tien jaar die een intensievere internationale samenwerking op inlichtingengebied te zien hebben gegeven, mede door de grootschalige uitwisseling van persoonsgegevens, waarbij de scheiding tussen samenwerking op het gebied van inlichtingen en wetshandhaving vaak is vervaagd;

BZ.  overwegende dat democratisch toezicht op inlichtingendiensten nog altijd uitsluitend op nationaal niveau wordt uitgeoefend, ondanks de toename van de uitwisseling van informatie tussen EU-lidstaten onderling en tussen de lidstaten en derde landen; overwegende dat er een groeiende kloof bestaat tussen enerzijds het niveau van internationale samenwerking en anderzijds de toezichtscapaciteiten die tot een nationaal niveau beperkt blijven, hetgeen tot onvoldoende en ondoeltreffende democratische toetsing leidt;

CA.  overwegende dat nationale toezichtorganen veelal geen volledige toegang hebben tot de informatie die van een buitenlandse inlichtingendienst wordt ontvangen, hetgeen leidt tot hiaten waarin de internationale uitwisseling van informatie zonder adequaat toezicht kan plaatsvinden; overwegende dat dit probleem nog wordt verergerd door de zogenaamde "regel van de derde partij" of het beginsel dat de afzender controleert, hetgeen bedoeld is om de afzender in staat te stellen de controle over de verdere verspreiding van zijn gevoelige informatie te behouden, maar helaas soms ook wordt uitgelegd als zijnde van toepassing op het toezicht op de diensten van de ontvanger;

CB.  overwegende dat particuliere en publieke initiatieven voor hervormingen gericht op meer transparantie van essentieel belang zijn om het vertrouwen van de burgers in de activiteiten van de inlichtingendiensten te waarborgen; overwegende dat niet bij wet mag worden verboden dat ondernemingen informatie openbaar maken over de wijze waarop zij met verzoeken van de regering om of gerechtelijke bevelen tot het verstrekken van informatie omgaan, met inbegrip van de mogelijkheid om globale informatie bekend te maken over het aantal goedgekeurde en verworpen verzoeken en bevelen;

Belangrijkste bevindingen

1.  is van oordeel dat de recente onthullingen van klokkenluiders en journalisten in de media, tezamen met de bij dit onderzoek door deskundigen aangedragen informatie, de bekentenissen van autoriteiten, en ontoereikende antwoorden op deze beschuldigingen een overtuigend bewijs opleveren van het bestaan van verstrekkende, complexe en technologisch zeer geavanceerde systemen die door de VS en enkele inlichtingendiensten van lidstaten zijn ontworpen om op ongekende schaal en op willekeurige en niet enige verdenking gebaseerde wijze gegevens, met inbegrip van inhoudelijke gegevens, en metagegevens betreffende de communicatie en locatie van alle mensen op de wereld te verzamelen, op te slaan en te analyseren;

2.  wijst in het bijzonder op de inlichtingenprogramma's van de NSA in de VS waarmee grootschalig elektronisch toezicht op EU-burgers wordt uitgeoefend door middel van rechtstreekse toegang tot de centrale servers van leidende internetbedrijven in de VS (PRISM-programma), de analyse van inhoud en metagegevens (Xkeyscore-programma), de omzeiling van online encodering (BULLRUN), toegang tot computer- en telefoonnetwerken en toegang tot locatiegegevens, en tot systemen van het Britse inlichtingenbureau GCHQ zoals de stroomopwaartse gegevensverzameling (Tempora-programma), het decoderingsprogramma (Egdehill), de doelgerichte man-in-the-middle-aanvallen op informatiesystemen (programma's Quantumtheory en Foxacid) en de verzameling en bewaring van 200 miljoen SMS-berichten per dag (programma Dishfire);

3.  wijst op de vermeende 'hacking'- of aftappraktijken van het Britse inlichtingenbureau GCHQ bij de Belgacom-systemen; herhaalt dat Belgacom heeft verklaard dat het kon bevestigen noch ontkennen dat EU-instellingen het doelwit waren of getroffen waren, en dat de gebruikte malware uiterst complex was en de ontwikkeling en het gebruik ervan grootschalige financiële en personele middelen vereiste waar private entiteiten of hackers niet over kunnen beschikken;

4.  stelt dat het vertrouwen diep is geschokt: het vertrouwen tussen de beide transatlantische partners, het vertrouwen tussen de EU-lidstaten, het vertrouwen tussen de burgers en hun overheden, het vertrouwen in de eerbiediging van de rechtsstaat en het vertrouwen in de veiligheid van IT-diensten; meent dat een omvattend responsplan dat een reeks maatregelen behelst dringend noodzakelijk is om het vertrouwen in al deze dimensies weer op te bouwen;

5.  merkt op dat verschillende regeringen beweren dat deze grootschalige observatie- en afluisterprogramma's noodzakelijk zijn om terrorisme te bestrijden; veroordeelt terrorisme ten stelligste, maar is ervan overtuigd dat de strijd tegen het terrorisme op zichzelf nooit een rechtvaardiging kan zijn voor niet-doelgerichte, geheime en soms zelfs illegale grootschalige observatie- en afluisterprogramma's; stelt dat zulke programma's onverenigbaar zijn met de beginselen van noodzaak en evenredigheid die in een democratische samenleving gelden;

6.  bevestigt nogmaals dat de EU er vast van overtuigd is dat er een juist evenwicht moet worden gevonden tussen veiligheidsmaatregelen en bescherming van burgerlijke vrijheden en grondrechten en dat het recht op privacy en gegevensbescherming optimaal moet worden geëerbiedigd;

7.  meent dat gegevensverzameling op een dergelijke schaal laat betwijfelen of dit gebeuren alleen wordt ingegeven door de angst voor terrorisme, nu alle mogelijke gegevens over elke burger worden verzameld; wijst daarom op het mogelijke bestaan van andere oogmerken, waaronder politieke en economische spionage;

8.  twijfelt aan de verenigbaarheid van de grootschalige economische spionageactiviteiten van sommige lidstaten met de EU-wetgeving op het gebied van de interne markt en mededinging zoals vastgelegd in titel I en titel VII van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; wijst opnieuw op het beginsel van loyale samenwerking zoals verankerd in artikel 4, lid 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het beginsel dat de lidstaten zich "onthouden [...] van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen";

9.  wijst erop dat de internationale verdragen en de wetgeving van de EU en de VS, alsmede nationale toezichtsmechanismen, niet de noodzakelijke controles en evenwichten voor democratische verantwoording hebben geboden;

10.  veroordeelt de grootschalige, stelselmatige, allesomvattende verzameling van persoonsgegevens van onschuldige mensen, waaronder vaak intieme persoonlijke informatie; benadrukt dat de systemen voor grootschalige en willekeurige observatie door inlichtingendiensten een ernstige inbreuk op de grondrechten van de burgers vormen; onderstreept dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer geen luxerecht is, maar het fundament vormt van een vrije en democratische samenleving; wijst er bovendien op dat grootschalige observatie ernstige potentiële gevolgen kan hebben voor de persvrijheid, de vrijheid van denken en de vrijheid van meningsuiting alsook de vrijheid van vergadering en vereniging, en een aanzienlijk potentieel risico vormt voor misbruik van de verzamelde informatie voor het tegenwerken van politieke tegenstanders; benadrukt dat deze grootschalige observatie- en afluisteractiviteiten illegaal handelen door inlichtingendiensten impliceren en vragen opwerpen over de extraterritoriale werking van nationale wetten;

11.  acht het van cruciaal belang dat het beroepsgeheim van advocaten, journalisten, artsen en andere gereguleerde beroepen gevrijwaard blijft van massale observatie- en afluisterpraktijken; onderstreept met name dat elke onzekerheid omtrent de vertrouwelijkheid van berichtenverkeer tussen advocaat en cliënt een negatieve uitwerking heeft op het recht van de EU-burger op toegang tot rechtskundig advies, toegang tot de rechter en op een eerlijk proces;

12.  ziet de observatieprogramma's als een volgende stap naar de oprichting van een volledig preventieve staat, waarbij het gevestigde paradigma van strafrecht in democratische samenlevingen, volgens hetwelk elke ingreep in de grondrechten van verdachten door een rechter of officier van justitie op basis van een redelijke verdenking en in overeenstemming met het toepasselijke recht moet zijn goedgekeurd, verandert en in plaats daarvan een combinatie van wetshandhavings- en inlichtingenactiviteiten met vervaagde en afgezwakte juridische waarborgen wordt bevorderd, die vaak niet in lijn is met democratische controles en evenwichten en de grondrechten, met name het vermoeden van onschuld; herinnert in dit opzicht aan het besluit van het Duits federaal Constitutioneel Hof(40) over het verbod op het gebruik van preventieve registervergelijking (‘präventive Rasterfahndung’) tenzij er een bewijs is voor concreet gevaar voor andere hoogwaardige wettelijk beschermde rechten, waarbij een algemene dreigingssituatie of internationale spanningen niet voldoende zijn om dergelijke maatregelen te rechtvaardigen;

13.  is ervan doordrongen dat geheime wetten, verdragen en rechtbanken een schending van de rechtstaat vormen; wijst er met klem op dat een uitspraak van een rechtbank of tribunaal of een beslissing van een bestuursautoriteit van een derde land waarbij direct of indirect de doorgifte van persoonsgegevens wordt toegestaan, noch mag worden erkend noch op enigerlei wijze ten uitvoer mag worden gelegd, tenzij een wederzijds rechtshulpverdrag of een internationale overeenkomst tussen het verzoekende derde land en de Unie of de betrokken lidstaat van kracht is en de doorgifte vooraf is goedgekeurd door de bevoegde toezichthoudende autoriteit; wijst erop dat geen enkele uitspraak van een geheime rechtbank of een geheim tribunaal en geen enkele beslissing van een bestuursautoriteit van een derde land waarbij in het geheim direct of indirect surveillanceactiviteiten worden toegestaan, wordt erkend of ten uitvoer wordt gelegd;

14.  wijst erop dat de bovengenoemde zorgen worden verergerd door de snelle technologische en maatschappelijke ontwikkelingen nu internet en mobiele toestellen in het moderne dagelijkse leven overal aanwezig zijn ("ubiquitous computing", alomtegenwoordige gegevensverwerking) en het bedrijfsmodel van de meeste internetbedrijven gebaseerd is op de verwerking van persoonsgegevens; stelt dat de omvang van dit probleem ongekend is; wijst erop dat hierdoor een situatie kan ontstaan waarin infrastructuur voor massale verzameling en bewerking van gegevens zou kunnen worden misbruikt bij verandering van politiek regime;

15.  merkt op dat er geen garantie is, noch voor openbare instellingen van de EU noch voor de burgers, dat hun IT-veiligheid of persoonlijke levenssfeer kan worden beschermd tegen indringing door goed uitgeruste derde landen of inlichtingendiensten van de EU ("geen 100% IT-veiligheid"); merkt op dat om een maximale IT-veiligheid te bereiken, de Europeanen bereid moeten zijn voldoende middelen, zowel in menselijk als in financieel opzicht, te wijden aan de instandhouding van de onafhankelijkheid en zelfredzaamheid van Europa op IT-gebied;

16.  staat zeer afwijzend tegenover de gedachte dat alle aangelegenheden met betrekking tot programma's voor grootschalige surveillance uitsluitend tot het domein van de nationale veiligheid behoren en daarom alleen tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren; roept de lidstaten op de EU-wetgeving en het EVRM volledig te eerbiedigen wanneer zij maatregelen treffen ter waarborging van de nationale veiligheid; herinnert aan een recente beslissing van het Hof van Justitie die bepaalt dat het weliswaar aan de lidstaten is om de passende maatregelen te treffen om de binnenlandse en buitenlandse veiligheid te verzekeren, doch het enkele feit dat een besluit de staatsveiligheid betreft, er niet toe kan leiden dat het Unierecht niet van toepassing is(41); brengt voorts in herinnering dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van alle EU-burgers op het spel staat, alsmede de veiligheid en betrouwbaarheid van alle communicatienetwerken in de EU; is derhalve van mening dat discussie en ingrijpen op EU-niveau niet alleen legitiem is, maar ook een kwestie van autonomie en soevereiniteit van de EU;

17.  looft de instellingen en deskundigen die aan dit onderzoek hebben bijgedragen; betreurt dat verschillende autoriteiten van lidstaten hebben geweigerd aan het onderzoek dat het Europees Parlement namens de burgers uitvoert mee te werken; is ingenomen met de openheid van verschillende Congresleden en leden van nationale parlementen;

18.  is zich ervan bewust dat in dit beperkte tijdsbestek slechts een inleidend onderzoek betreffende alle aangelegenheden die zich sinds juli 2013 hebben aangediend kon worden uitgevoerd; is zich bewust van de reikwijdte van de betreffende onthullingen en hun permanente aard; kiest daarom voor een vooruitziende aanpak die uit een reeks specifieke voorstellen en een mechanisme voor follow-upacties in de volgende zittingsperiode van het Parlement bestaat, zodat de vastgestelde feiten hoog op de politieke agenda van de EU blijven staan;

19.  is van plan na de Europese verkiezingen in mei 2014 van de nieuwe Commissie sterke politieke toezeggingen te verlangen dat zij de voorstellen en aanbevelingen van dit onderzoek tot uitvoering zal brengen;

Aanbevelingen

20.  roept de autoriteiten van de VS en de EU-lidstaten waar dit nog niet is gebeurd, op allesomvattende, massale observatie- en afluisteractiviteiten te verbieden;

21.  roept de lidstaten van de EU, en met name de lidstaten die deelnemen aan de zogenaamde "Nine eyes"- en "Fourteen eyes"-programma's(42), op om hun nationale wetgeving en praktijken met betrekking tot de activiteiten van hun inlichtingendiensten uitvoerig te evalueren en waar nodig te herzien, om ervoor te zorgen dat deze onderworpen zijn aan parlementair, rechterlijk en openbaar toezicht, en beantwoorden aan de beginselen van rechtmatigheid, noodzaak, proportionaliteit, behoorlijke rechtsgang, kennisgeving aan de gebruiker en transparantie, ook getoetst aan de goede praktijken en aanbevelingen van de Commissie van Venetië, en dat zij in overeenstemming zijn met de normen van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en voldoen aan hun grondrechtelijke verplichtingen inzake met name gegevensbescherming, persoonlijke levenssfeer en vermoeden van onschuld;

22.  roept alle lidstaten van de EU, en met name, gelet op zijn resolutie van 4 juli 2013 en zijn onderzoeks-hoorzittingen, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Zweden, Nederland en Polen op ervoor te zorgen dat hun huidige en toekomstige wetgevingskaders en toezichtsmechanismen voor de activiteiten van inlichtingendiensten in overeenstemming zijn met de normen van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de EU-wetgeving inzake gegevensbescherming; vraagt deze lidstaten om nadere opheldering over de klachten omtrent massale observatie- en afluisteractiviteiten, zoals massaal afluisteren van grensoverschrijdende telecommunicatie, ongericht afluisteren op kabelverbindingen, mogelijke afspraken tussen inlichtingendiensten en telecommunicatiebedrijven omtrent toegang en uitwisseling van persoonsgegevens, en toegang tot transatlantische kabelverbindingen, inzet van personeel en materieel van Amerikaanse inlichtingendiensten op het EU-gebied zonder toezicht op de observatie-operaties, en de verenigbaarheid van een en ander met de EU-wetgeving; geeft de nationale parlementen van die landen in overweging hun samenwerking met hun toezichtsorganen op gebied van inlichtingendiensten op Europees niveau te intensiveren;

23.  vraagt in het bijzonder het Verenigd Koninkrijk, gezien de uitgebreide mediaberichten over massale observatie- en afluisterpraktijken door de inlichtingendienst GCHQ, zijn huidige juridische kader, dat gevormd wordt door een 'complexe interactie' tussen drie afzonderlijke stukken wetgeving – de Human Rights Act van 1998, de Intelligence Services Act van 1994 en de Regulation of Investigatory Powers Act van 2000 –, te herzien;

24.  neemt nota van de herziening van de Nederlandse Wet op de inlichtingen- veiligheidsdiensten 2002 (verslag van de commissie-Dessens van 2 december 2013); spreekt zijn steun uit voor de aanbevelingen van de commissie die erop zijn gericht de transparantie van en de controle en het toezicht op de Nederlandse inlichtingendiensten te versterken; dringt er bij de Nederlandse regering op aan af te zien van een zodanige uitbreiding van de bevoegdheden van de inlichtingendiensten dat een ongerichte en grootschalige surveillance van kabelgebonden communicatie van onschuldige burgers mogelijk zou worden, met name gezien het feit dat een van de grootste internetknooppunten ter wereld (AMS-IX) in Amsterdam is gevestigd; maant tot voorzichtigheid bij de vaststelling van het mandaat en de capaciteiten van de nieuwe Joint Sigint Cyber Unit, evenals voorzichtigheid met de aanwezigheid en werkzaamheden van medewerkers van Amerikaanse inlichtingendiensten op Nederlands grondgebied;

25.  dringt er bij de lidstaten op aan om, ook als zij door hun inlichtingendiensten worden vertegenwoordigd, gegevens van derde landen die op onrechtmatige wijze zijn verzameld niet te aanvaarden en observatieactiviteiten op hun grondgebied door overheden of bureaus van derde landen die volgens nationaal recht onrechtmatig zijn of niet voldoen aan de juridische waarborgen die in internationale of EU-instrumenten zijn vastgelegd, waaronder de bescherming van de mensenrechten in het kader van het VEU, het EVRM en het Handvest van de grondrechten van de EU, te weigeren;

26.  roept op tot de beëindiging van de massale onderschepping en verwerking van webcambeelden door enige geheime dienst; roept de lidstaten op diepgaand te onderzoeken of, hoe en in hoeverre hun respectievelijke geheime dienst betrokken waren bij het vergaren en verwerken van webcambeelden, en om alle opgeslagen beelden die via dergelijke programma's voor massale observatie zijn verkregen te vernietigen;

27.  roept de lidstaten onmiddellijk op te voldoen aan hun positieve verplichting uit hoofde van het Europees Verdrag voor de rechten van de mensen om hun burgers te beschermen tegen door derde landen of hun eigen inlichtingendiensten bedreven observatie die in strijd is met de vereisten daarvan, ook wanneer het doel ervan de waarborging van de nationale veiligheid is, en te garanderen dat de rechtsstaat niet is verzwakt als gevolg van extraterritoriale toepassing van een wet van een derde land;

28.  verzoekt de secretaris-generaal van de Raad van Europa de artikel 52-procedure op te starten op grond waarvan iedere hoge verdragsluitende partij na ontvangst van een verzoek van de secretaris-generaal van de Raad van Europa een toelichting moet verstrekken van de manier waarop haar interne rechtsstelsel in de doelmatige tenuitvoerlegging van bepalingen van het Verdrag voorziet;

29.  roept de lidstaten op onmiddellijk passende actie te ondernemen, met inbegrip van gerechtelijke stappen, tegen de schending van hun soevereiniteit, en zodoende tegen de schending van het algemeen internationaal publiekrecht door de grootschalige observatieprogramma's; roept de EU-lidstaten voorts op alle beschikbare internationale maatregelen in te zetten om de grondrechten van de EU-burgers te beschermen, met name door de klachtprocedure tussen staten krachtens artikel 41 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR) in werking te stellen;

30.  roept de lidstaten op doeltreffende mechanismen in te voeren om ervoor te zorgen dat degenen die verantwoordelijk zijn voor programma's voor (massale) observatie die in strijd zijn met de rechtsstaat en de grondrechten van de burgers, verantwoording dienen af te leggen voor dit machtsmisbruik;

31.  roept de VS op zijn wetgeving onverwijld te herzien om deze in lijn te brengen met het internationaal recht, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en andere rechten van EU-burgers te erkennen, in gerechtelijk verhaal voor EU-burgers te voorzien, teneinde de rechten van EU-burgers op gelijk voet te stellen met die van VS-burgers, en het facultatief protocol te ondertekenen dat klachten door individuen op grond van het ICCPR mogelijk maakt;

32.  is in dit verband ingenomen met de door de president Barack Obama van de VS op 17 januari 2014 gemaakte opmerkingen en zijn op die dag uitgevaardigde beleidsrichtlijn, die een stap vormen in de richting van een beperking van de mate waarin het gebruik surveillance en gegevensverwerking voor doeleinden in verband met de nationale veiligheid wordt toegestaan, en in de richting van een gelijke behandeling van de persoonsgegevens van alle personen, ongeacht hun nationaliteit of verblijfplaats, door de inlichtingendiensten van de VS; verwacht evenwel in het kader van de betrekkingen tussen de EU en de VS dat verdere specifieke stappen worden genomen die met name het vertrouwen in trans-Atlantische gegevensoverdrachten versterken en bindende garanties bieden voor de uitoefening en de handhaving van privacyrechten voor EU-burgers, zoals in dit verslag nader is uiteengezet;

33.  benadrukt zijn ernstige bezorgdheid over de werkzaamheden die binnen de Raad van Europa door het Comité van deskundigen inzake criminaliteit in de cyberruimte zijn verricht met betrekking tot artikel 32 van het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken van 23 november 2001 (Verdrag van Boedapest) betreffende grensoverschrijdende toegang tot opgeslagen computergegevens waarvoor toestemming is verleend of die openbaar zijn, en verzet zich tegen de eventuele aanneming van een aanvullend protocol of richtsnoer waarmee wordt beoogd de werkingssfeer van deze bepaling uit te breiden ten opzichte van de bij dit verdrag vastgestelde bestaande regeling, die reeds in een grote uitzondering op het territorialiteitsbeginsel voorziet, aangezien dit tot ongecontroleerde toegang op afstand door wetshandhavingsautoriteiten tot servers en computers in andere jurisdicties kan leiden zonder dat een beroep hoeft te worden gedaan op overeenkomsten voor wederzijdse rechtshulp of andere instrumenten voor justitiële samenwerking, met name Verdrag 108 van de Raad van Europa, die ingesteld zijn om de grondrechten van het individu, met inbegrip van gegevensbescherming en een behoorlijke rechtsgang, te waarborgen;

34.  roept de Commissie op voor juli 2014 een onderzoek uit te voeren naar de toepasbaarheid van Verordening (EG) nr. 2271/96 op gevallen van conflicterende wetgeving inzake doorgifte van persoonsgegevens;

35.  vraagt het Bureau voor de grondrechten een diepgaand onderzoek te verrichten naar de bescherming van de grondrechten tegen de achtergrond van observatie en afluisteren, en met name naar de juridische positie van EU-burgers met betrekking tot de rechtswegen die voor hen tegen bedoelde praktijken openstaan;

Internationale gegevensdoorgiften

Rechtskader inzake gegevensbescherming van de VS en de veilige haven in de VS

36.  merkt op dat de bedrijven die volgens de onthullingen in de media zijn betrokken bij grootschalig, massaal toezicht op betrokkenen in de EU door de NSA in de VS bedrijven zijn die zich door zelfcertificering bij de veilige haven hebben aansloten, en dat de veilige haven een rechtsinstrument is dat voor de doorgifte van persoonsgegevens van de EU naar de VS wordt gebruikt (Google, Microsoft, Yahoo!, Facebook, Apple, LinkedIn); uit zijn bezorgdheid over het feit dat deze organisaties de stroom van informatie en communicaties tussen hun gegevenscentra niet versleutelen, waardoor zij inlichtingendiensten de mogelijkheid geven informatie te onderscheppen; verwelkomt de toezegging naderhand van sommige Amerikaanse bedrijven om versneld uitvoering te geven aan de plannen voor versleuteling van gegevensstromen tussen hun over de wereld verspreide gegevenscentra;

37.  is van oordeel dat grootschalige toegang van inlichtingenbureaus in de VS tot door de veilige haven verwerkte persoonsgegevens in de EU niet voldoet aan het criterium voor derogatie in het kader van 'nationale veiligheid';

38.  is van mening dat, aangezien de veiligehavenbeginselen onder de huidige omstandigheden niet in passende bescherming van EU-burgers voorzien, deze doorgiften in het kader van andere instrumenten moeten worden uitgevoerd, zoals contractbepalingen of bindende bedrijfsvoorschriften, mits die instrumenten waarin specifieke waarborgen en beschermingen bieden en niet via andere rechtskaders kunnen worden omzeild;

39.  stelt zich op het standpunt dat de Commissie heeft nagelaten de welbekende tekortkomingen waardoor de tenuitvoerlegging van de Veiligehavenovereenkomst tot dusver is gekenmerkt, te verhelpen;

40.  dringt er bij de Commissie op aan maatregelen te treffen voor de onmiddellijke opschorting van Beschikking 2000/520/EG van de Commissie betreffende de gepastheid van de veiligehavenbeginselen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de daarmee verband houdende Vaak gestelde vragen, die door het ministerie van Handel van de Verenigde Staten zijn gepubliceerd; dringt er daarom bij de Amerikaanse autoriteiten op aan een voorstel uit te brengen voor een nieuw kader voor doorgifte van persoonsgegevens van de EU naar de VS dat aan de vereisten van de EU-wetgeving voor gegevensbescherming beantwoordt en dat het vereiste beschermingsniveau biedt;

41.  roept de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, te weten de gegevensbeschermingsautoriteiten, op gebruik te maken van hun bestaande bevoegdheden en gegevensstromen naar elke organisatie die door zelfcertificering de veiligehavenbeginselen van de VS heeft onderschreven onmiddellijk te onderbreken en te eisen dat dergelijke gegevensstromen uitsluitend tot stand worden gebracht in het kader van andere instrumenten, mits deze de noodzakelijke vrijwaringen en waarborgen ten aanzien van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de fundamentele rechten en vrijheden van personen bieden;

42.  dringt er bij de Commissie op aan tegen december 2014 een omvattende beoordeling te presenteren over het wettelijk kader van de VS voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer dat van toepassing is op handels-, wetshandhavings- en inlichtingenactiviteiten, en die concrete aanbevelingen bevat en de gevolgen van het ontbreken van een algemene gegevensbeschermingswet in de VS uiteenzet; spoort de Commissie aan gesprekken met de regering van de VS te beginnen teneinde een juridisch kader tot stand te brengen dat de burgers een hoog beschermingsniveau kan bieden waar het gaat om bescherming van hun persoonsgegevens bij doorgifte daarvan naar de VS, en om te zorgen voor gelijkwaardigheid van de Europese en de Amerikaanse privacy-regelgeving;

Doorgiften naar andere landen met adequaatheidsbesluit

43.  brengt in herinnering dat Richtlijn 95/46/EG bepaalt dat persoonsgegevens slechts naar een derde land mogen worden doorgegeven, indien, onverminderd de naleving van de nationale bepalingen die zijn vastgesteld ter uitvoering van de andere bepalingen van de richtlijn, dat land een passend beschermingsniveau waarborgt, en dat het doel van deze bepaling is om de continuïteit van de door de gegevensbeschermingswetgeving van de EU geboden bescherming te waarborgen waar persoonsgegevens buiten de EU worden doorgegeven;

44.  herinnert eraan dat Richtlijn 95/46/EG bepaalt dat het passend karakter van het door een derde land geboden beschermingsniveau wordt beoordeeld met inachtneming van alle omstandigheden die op de doorgifte van gegevens of op een bundeling van zulke doorgiften van invloed zijn; herinnert er tevens aan dat deze richtlijn de Commissie toerust met uitvoerende bevoegdheden om te verklaren dat een derde land een passend beschermingsniveau biedt volgens de criteria van Richtlijn 95/46/EG, terwijl Richtlijn 95/46/EG de Commissie ook de bevoegdheid verleent om te verklaren dat een derde land niet een passend beschermingsniveau waarborgt;

45.  brengt in herinnering dat de lidstaten in dit laatste geval de nodige maatregelen moeten nemen om doorgifte van gegevens van dezelfde aard naar het betrokken land te voorkomen, en dat de Commissie onderhandelingen moet voeren om de situatie op te lossen;

46.  roept de Commissie en de lidstaten op onverwijld te beoordelen of het passende beschermingsniveau in Nieuw-Zeelande Privacy Act en van de Canadese Personal Information Protection and Electronic Documents Act, zoals verklaard in Uitvoeringsbesluit 2013/65/EU en Beschikking 2002/2/EG zijn beïnvloed door de betrokkenheid van de inlichtingenbureaus van deze landen bij de grootschalige observering van EU-burgers, en passende maatregelen te nemen om de adequaatheidsbesluiten op te schorten of ongedaan te maken; dringt er tevens bij de Commissie op aan een evaluatie te maken van de situatie met betrekking tot andere landen waarvan het beschermingsniveau als adequaat is aangemerkt; verlangt van de Commissie dat zij uiterlijk in december 2014 aan het Europees Parlement verslag uitbrengt over haar bevindingen met betrekkingen tot de bovengenoemde landen;

Doorgiften gebaseerd op contractbepalingen en andere instrumenten

47.  herinnert eraan dat nationale gegevensbeschermingsautoriteiten hebben aangegeven dat noch modelcontractbepalingen noch bindende bedrijfsvoorschriften werden opgesteld met het oog op situaties betreffende de toegang tot persoonsgegevens voor grootschalig toezicht, en dat dergelijke toegang niet in overeenstemming zou zijn met de derogatiebepalingen van de contractbepalingen of bindende bedrijfsvoorschriften, waarin uitzonderlijke derogaties voor een legitiem belang in een democratische samenleving waar noodzakelijk en proportioneel worden bedoeld;

48.  dringt er bij de lidstaten op aan gegevensstromen naar derde landen die gebaseerd zijn op de door de nationale bevoegde autoriteiten goedgekeurde modelcontractbepalingen, contractbepalingen of bindende bedrijfsvoorschriften te verbieden of op te schorten indien het waarschijnlijk is dat het recht waaraan de gegevensimporteur is onderworpen hem vereisten oplegt die verder gaan dan de beperkingen die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn en afbreuk dreigen te doen aan de door het toepasselijke recht inzake gegevensbescherming en de modelcontractbepalingen geboden waarborgen, of omdat bij verdere doorgifte het risico bestaat dat de betrokkenen ernstige schade wordt toegebracht;

49.  roept de Groep gegevensbescherming artikel 29 op richtsnoeren en aanbevelingen uit te brengen over waarborgen en beschermingen die contractuele instrumenten voor internationale doorgiften van persoonsgegevens uit de EU moeten bevatten teneinde de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de grondrechten en de fundamentele vrijheden van natuurlijke personen te garanderen, waarbij in het bijzonder rekening moet worden gehouden met de wetten van derde landen over inlichtingen en nationale veiligheid, en de betrokkenheid van de bedrijven die de gegevens in een derde land via door inlichtingenbureaus van een derde land uitgevoerde grootschalige observatieactiviteiten ontvangen;

50.  roept de Commissie op de modelcontractbepalingen die zij heeft opgesteld onverwijld tegen het licht te houden om te onderzoeken of zij de nodige bescherming bieden wat betreft de toegang tot persoonsgegevens die worden doorgegeven overeenkomstig de bepalingen voor inlichtingendoeleinden en, indien noodzakelijk, deze te herzien;

Doorgiften gebaseerd op de overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp

51.  roept de Commissie op voor het eind van 2014 een diepgaande onderzoek uit te voeren naar de bestaande overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in overeenstemming met artikel 17 van deze overeenkomst, teneinde de praktische tenuitvoerlegging ervan te toetsen, en met name om na te gaan of de VS er effectief gebruik van heeft gemaakt om informatie of bewijsmateriaal in de EU te vergaren en of de overeenkomst is omzeild om rechtstreeks informatie te verkrijgen in de EU, en het effect op de grondrechten van natuurlijke personen te beoordelen; dit onderzoek moet niet alleen uitgaan van officiële verklaringen van de VS als toereikende grondslag voor de analyse, maar moet gebaseerd zijn op specifieke beoordelingen van de EU; deze diepgaande beoordeling moet ook de gevolgen omvatten van de toepassing van de constitutionele architectuur van de Unie op dit instrument om het in lijn te brengen met het Unierecht, waarbij met name rekening moet worden gehouden met protocol 36 en artikel 10 hiervan en verklaring 50 betreffende dit protocol; verzoekt de Raad en de Commissie eveneens om de bilaterale overeenkomsten tussen de EU-lidstaten en de Verenigde Staten te evalueren om te zorgen voor congruentie tussen deze bilaterale overeenkomsten en de overeenkomsten die de EU met de Verenigde Staten heeft gesloten of besluit te sluiten;

Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van de EU

52.  vraagt de Raad en de Commissie het Parlement in te lichten over het feitelijke gebruik door de lidstaten van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten, met name titel III over het aftappen van telecommunicatie; roept de Commissie op een voorstel te presenteren overeenkomstig verklaring 50 betreffende protocol 36, zoals gevraagd, voor het eind van 2014, teneinde het aan te passen aan het kader van het Verdrag van Lissabon;

Doorgiften gebaseerd op de TFTP-overeenkomst en de PNR-overeenkomst

53.  is van mening dat uit de door de Europese Commissie en het Amerikaanse ministerie van Financiën verstrekte informatie niet kan worden opgemaakt of de inlichtingenbureaus van de VS toegang hebben tot berichten over financiële transacties van SWIFT door SWIFT-netwerken, beheerssystemen van banken of communicatienetwerken binnen te dringen, zelfstandig dan wel in samenwerking met nationale inlichtingenbureaus in de EU en zonder hun toevlucht te nemen tot bestaande bilaterale kanalen voor wederzijdse rechtshulp en gerechtelijke samenwerking;

54.  herinnert aan zijn resolutie van 23 oktober 2013 en vraagt de Commissie de TFTP-overeenkomst op te schorten;

55.  roept de Europese Commissie op te reageren op de zorgen over het feit dat drie van de grootste geautomatiseerde boekingssystemen die wereldwijd door luchtvaartmaatschappijen worden gebruikt in de VS zijn gevestigd en dat PNR-gegevens worden opgeslagen in cloud-systemen die op Amerikaanse bodem worden beheerd volgens Amerikaans recht, waarvan de adequaatheid van gegevensbescherming tekortschiet;

Kaderovereenkomst betreffende gegevensbescherming op het gebied van politiële en justitiële samenwerking ('overkoepelende overeenkomst')

56.  is van mening dat een bevredigende oplossing overeenkomstig de 'overkoepelende overeenkomst' een voorwaarde is voor het volledig herstel van het vertrouwen tussen de transatlantische partners;

57.  vraagt om onmiddellijke hervatting van de onderhandelingen met de VS over de 'overkoepelende overeenkomst', die voor gelijke rechten voor EU-burgers en burgers van de VS moet zorgen; is voorts van mening dat de overeenkomst moet voorzien in effectieve en uitvoerbare bestuursrechtelijke en strafrechtelijke rechtsmiddelen voor alle EU-burgers in de VS zonder discriminatie;

58.  vraagt de Commissie en de Raad niet te beginnen aan nieuwe sectorale overeenkomsten of gezamenlijke regelingen met de VS voor de doorgifte van persoonsgegevens voor wetshandhavingsdoeleinden zolang de 'overkoepelende overeenkomst' niet in werking is getreden;

59.  roept de Commissie dringend op om tegen april 2014 gedetailleerd verslag uit te brengen over de diverse punten van het onderhandelingsmandaat en de nieuwste stand van zaken;

Hervorming op het gebied van gegevensbescherming

60.  roept het Raadsvoorzitterschap en de lidstaten op hun werk aan het gehele gegevensbeschermingspakket te versnellen om aanneming in 2014 mogelijk te maken, zodat de EU-burgers in de zeer nabije toekomst van een hoog niveau van gegevensbescherming verzekerd zullen zijn; onderstreept dat de volledige betrokkenheid en steun van de Raad noodzakelijke voorwaarden zijn om geloofwaardigheid en daadkracht tegenover derde landen te tonen;

61.  onderstreept dat de verordening gegevensbescherming en de richtlijn gegevensbescherming beiden noodzakelijk zijn om de grondrechten van natuurlijke personen te beschermen en daarom als pakket moeten worden behandeld om gelijktijdig te kunnen worden aangenomen, teneinde ervoor te zorgen dat alle gegevensverwerkingsactiviteiten in de EU onder alle omstandigheden een hoog beschermingsniveau bieden; benadrukt dat het verdere maatregelen tot samenwerking op het gebied van wetshandhaving zal aannemen nadat de Raad met het Parlement en de Commissie over het gegevensbeschermingspakket in onderhandeling is getreden;

62.  wijst erop dat de concepten ‘ingebouwde privacy’ en ‘standaardprivacy’ (‘privacy by design’ en ‘privacy by default’) de gegevensbescherming versterken en de richtsnoeren voor alle op het internet aangeboden producten, diensten en systemen moeten vormen;

63.  beschouwt grotere transparantie en strengere veiligheidsnormen voor online en telecommunicatie als een noodzakelijk beginsel voor een beter gegevensbeschermingsstelsel; verzoekt de Commissie daarom een wetsvoorstel over gestandaardiseerde algemene voorwaarden voor online en telecommunicatie te presenteren en een toezichtsorgaan op te dragen de naleving van de algemene voorwaarden te bewaken;

Cloud computing;

64.  merkt op dat het vertrouwen in cloud computing en cloud-providers in de VS door de bovengenoemde praktijken negatief is beïnvloed; onderstreept daarom het belang van de ontwikkeling van Europese clouds en IT-oplossingen als essentieel onderdeel voor groei en werkgelegenheid en vertrouwen in cloud computing-diensten en -providers en voor de waarborging van een hoog niveau van bescherming van persoonsgegevens;

65.  verzoekt alle overheidsorganen in Europa geen gebruik te maken van clouddiensten wanneer wetten van derde landen van toepassing zijn;

66.  spreekt opnieuw zijn ernstige bezorgdheid uit over de verplichte directe bekendmaking van persoonsgegevens en informatie uit de EU die worden verwerkt in het kader van cloud-overeenkomsten aan autoriteiten van derde landen door cloud-providers die onderworpen zijn aan wetten van derde landen of gebruikmaken van opslagservers in derde landen, alsmede over directe toegang op afstand tot door wetshandhavingsautoriteiten en inlichtingendiensten van derde landen verwerkte persoonsgegevens en informatie;

67.  benadrukt met name dat EU-burgers die door inlichtingendiensten van derde landen in de gaten worden gehouden ten minste moeten kunnen beschikken over dezelfde waarborgen en rechtsmiddelen als de burgers van het betreffende derde land; (Niet van toepassing op de Nederlandse versie);

68.  roept de Commissie en de lidstaten op de werkzaamheden voor de oprichting van een Europees cloud-partnerschap te versnellen en tevens het maatschappelijk middenveld en de technische gemeenschap, zoals de Internet Engineering Task Force (IETF), er volledig bij te betrekken, en er ook gegevensbeschermingsaspecten in op te nemen;

69.  dringt er bij de Commissie op aan om bij onderhandelingen over internationale overeenkomsten die betrekking hebben op de verwerking van persoonsgegevens, bijzondere aandacht te besteden aan de risico's en uitdagingen van "cloud computing" voor de grondrechten, en met name, maar niet uitsluitend, voor het recht op privacy en de bescherming van persoonsgegevens, als vastgelegd in artikel 7 en artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; dringt er voorts bij de Commissie op aan aandacht te besteden aan de nationale regelgeving van de onderhandelingspartner voor wat betreft de toegang van rechtshandhavingsinstanties en inlichtingendiensten tot persoonsgegevens die via cloud computing-diensten zijn verwerkt, in het bijzonder door te eisen dat dergelijke toegang enkel wordt verleend met volledige inachtneming van een behoorlijke rechtsgang en op basis van een ondubbelzinnige rechtsgrond, alsmede door te eisen dat de exacte voorwaarden voor toegang, het doel van het verkrijgen van dergelijke toegang, de beveiligingsmaatregelen bij het overhandigen van gegevens, de rechten van personen en de regels voor toezicht en voor een doeltreffend beroepsmechanisme zijn vastgesteld;

70.  roept in herinnering dat alle bedrijven die diensten verlenen in de EU zonder uitzondering het EU-recht moeten naleven en voor inbreuken zullen worden bestraft, en onderstreept het belang van doeltreffende, proportionele en afschrikkende administratieve sancties die kunnen worden opgelegd aan cloud computing-providers die de EU-normen op het gebied van gegevensbescherming niet naleven;

71.  verzoekt de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te beoordelen in welke mate de voorschriften van de EU op het gebied van gegevensbescherming en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zijn geschonden doordat rechtspersonen in de EU hebben samengewerkt met geheime diensten of doordat in strijd met de EU-wetgeving inzake gegevensbescherming gehoor is gegeven aan gerechtelijke bevelen van autoriteiten van derde landen waarmee persoonsgegevens van EU-burgers werden opgevraagd;

72.  verzoekt ondernemingen die nieuwe diensten verlenen die gebruikmaken van “big data” en nieuwe toepassingen, zoals het “internet der dingen”, reeds in de ontwikkelingsfase gegevensbeschermingsmaatregelen in te bouwen teneinde een hoog vertrouwensniveau onder de burgers in stand te houden;

Overeenkomst betreffende het transatlantisch handels- en investeringspartnerschap (TTIP)

73.  realiseert zich dat de EU en de VS onderhandelingen voeren met het oog op een transatlantisch handels- en investeringspartnerschap, dat van zeer groot strategisch belang is om verdere economische groei te creëren ;

74.  waarschuwt - gezien het belang van de digitale economie in de betrekkingen tussen de EU en de VS en voor het herstel van hun onderlinge vertrouwen - dat de goedkeuring van de definitieve TTIP-overeenkomst door het Europees Parlement achterwege zou kunnen blijven zolang de willekeurige massale observatieactiviteiten en onderschepping van berichtenverkeer tussen EU-instellingen en diplomatieke vertegenwoordigingen niet volledig worden gestaakt en er geen adequate oplossing wordt gevonden voor de gegevensprivacy van EU-burgers, inclusief een administratieve en gerechtelijke geschillenbeslechting; onderstreept dat het Parlement de definitieve TTIP-overeenkomst alleen zal goedkeuren als deze de in het Handvest van de EU vastgelegde grondrechten volledig eerbiedigt, en dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van natuurlijke personen ten aanzien van de verwerking en verspreiding van persoonsgegevens onderworpen moet blijven aan artikel XIV van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS); benadrukt dat de EU-wetgeving inzake gegevensbescherming onder toepassing van artikel XIV van GATS niet kan worden beschouwd als een “willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie”;

Democratisch toezicht op inlichtingendiensten

75.  beklemtoont dat, ondanks het feit dat toezicht op de activiteiten van inlichtingendiensten gegrond moet zijn op zowel democratische legitimiteit (sterk wettelijk kader, ex ante-machtiging en ex post-controle) en een adequate technische capaciteit en deskundigheid, het merendeel van de huidige toezichtsorganen in de EU en VS in beide opzichten ernstig tekortschieten, met name voor wat betreft de technische capaciteiten;

76.  verzoekt, zoals het in het geval van Echelon heeft gedaan, alle nationale parlementen die dit nog niet hebben gedaan doelmatig toezicht op inlichtingenactiviteiten door parlementsleden of deskundigenorganen met wettelijke onderzoeksbevoegdheden in te stellen; verzoekt de nationale parlementen ervoor te zorgen dat deze toezichtscommissies/-organen over voldoende middelen, technische deskundigheid en juridische middelen, waaronder het recht om controles ter plaatse te verrichten, beschikken om effectief in staat te zijn om toezicht uit te oefenen op inlichtingendiensten;

77.  bepleit de oprichting van een groep op hoog niveau die op transparante wijze en in samenwerking met de parlementen, aanbevelingen moet uitbrengen voor verscherpt democratisch toezicht, ook parlementair toezicht, op inlichtingendiensten, en voor nauwere samenwerking op het gebied van toezicht in de EU, met name ten aanzien van de grensoverschrijdende dimensie; is van mening dat de groep zich in het bijzonder moet buigen over de mogelijkheid om Europese minimumnormen of richtsnoeren vast te stellen inzake (ex ante- en ex post-) toezicht op inlichtingendiensten op grond van bestaande beste praktijken en aanbevelingen van internationale organen (VN, Raad van Europa), met inbegrip van de kwestie dat toezichtsorganen als derde partij worden beschouwd, volgens het "beginsel van de derde partij" of het "beginsel van controle door afzender", met het oog op de controleerbaarheid en de verantwoording van inlichtingen uit derde landen, criteria voor een grotere transparantie, voortbouwend op het algemene beginsel van toegang tot informatie en de zogenaamde "Tshwane-beginselen"(43), alsmede beginselen inzake beperkingen voor de duur en de reikwijdte van elke observeringsactiviteit, om te waarborgen dat ze in verhouding staan en beperkt blijven tot het doel ervan;

78.  verzoekt deze groep een verslag op te stellen voor en mee te werken aan de voorbereiding van een conferentie die begin 2015 moet worden georganiseerd door het Parlement, met nationale parlementaire dan wel onafhankelijke toezichthoudende organen;

79.  roept de lidstaten op voort te bouwen op hun beste praktijken om toegang van hun toezichtsorganen tot informatie over inlichtingenactiviteiten (inclusief gerubriceerde informatie en informatie van andere diensten) te verbeteren en te voorzien in de bevoegdheid om bezoeken ter plaatse te brengen, een solide pakket bevoegdheden voor verhoor, adequate middelen en technische deskundigheid, strikte onafhankelijkheid ten opzichte van hun regering en een rapportageverplichting jegens hun parlement;

80.  roept de lidstaten op samenwerking tussen toezichtsorganen te ontwikkelen, met name binnen het Europees netwerk van nationale inlichtingenbeoordelaars (European Network of National Intelligence Reviewers, ENNIR);

81.  roept de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter op om voor de bevoegde organen van het Parlement regelmatig verantwoording af te leggen over de activiteiten van het EU Intelligence Analysis Center (IntCen), onder andere over de volledige inachtneming van de fundamentele mensenrechten en toepasselijke EU-voorschriften inzake gegevensbescherming, om zo een beter toezicht door het Parlement van de externe dimensie van het EU-beleid mogelijk te maken; dringt er bij de Commissie en de HV/VV op aan een voorstel in te dienen voor een juridische grondslag voor de activiteiten van IntCen, indien operaties of toekomstige bevoegdheden op het gebied van inlichtingen of eigen faciliteiten voor gegevensverzameling worden gepland die gevolgen kunnen hebben voor de interneveiligheidsstrategie van de EU;

82.  roept de Commissie op tegen december 2014 een voorstel in te dienen voor een veiligheidsmachtigingsprocedure van de EU voor alle bekleders van een openbaar ambt in de EU, die gestoeld is op de door de lidstaat van herkomst uitgevoerde veiligheidsmachtiging, voorziet in verschillende vereisten en lengtes van de procedures binnen de nationale systemen, en zodoende tot een verschillende behandeling van Parlementsleden en hun personeel naargelang hun nationaliteit leidt;

83.  herinnert aan de bepalingen van de interinstitutionele overeenkomst tussen het Europees Parlement en de Raad betreffende het doorzenden aan en verwerken door het Europees Parlement van gerubriceerde informatie waarover de Raad beschikt met betrekking tot aangelegenheden die niet vallen onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, die moeten worden gebruikt om het toezicht op EU-niveau te verbeteren;

EU-agentschappen

84.  roept het Gemeenschappelijk Controleorgaan van Europol en de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten op tegen het eind van 2014 een gezamenlijk onderzoek uit te voeren om vast te stellen of met Europol uitgewisselde informatie en persoonsgegevens onrechtmatig door nationale autoriteiten zijn verkregen, met name indien de informatie of gegevens aanvankelijk door inlichtingendiensten in de EU of een derde land waren verkregen, en of geschikte maatregelen worden getroffen om het gebruik en de verdere verspreiding van deze informatie of gegevens te voorkomen; is van mening dat Europol geen informatie of gegevens mag verwerken die in strijd met door het Handvest van de grondrechten beschermde grondrechten zijn verkregen;

85.  roept Europol op ten volle gebruik te maken van haar mandaat om van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te verlangen dat zij strafrechtelijk onderzoek instellen naar grote cyberaanvallen en IT-inbreuken met mogelijke grensoverschrijdende effecten; stelt dat het mandaat van Europol moet worden verruimd zodat het ook eigen onderzoek kan starten bij verdenking van een kwaadwillige aanval op netwerk- en informatiesystemen van twee of meer lidstaten of organen van de Unie(44); vraagt de Commissie om de activiteiten van het Europees cybercriminaliteitscentrum te evalueren en indien noodzakelijk met een voorstel voor een omvattend kader voor de versterking van de bevoegdheden van dit centrum te komen;

Vrijheid van meningsuiting

86.  spreekt diepe bezorgdheid uit over de groeiende bedreigingen van de persvrijheid en het ontradend effect op journalisten als gevolg van intimidatie door staatsinstellingen, met name wat betreft de bescherming van de vertrouwelijkheid van journalistieke bronnen; herhaalt de punten waarop het heeft aangedrongen in zijn resolutie van 21 mei 2013 over ‘het EU-Handvest: vaststelling van normen voor de vrijheid van de media in de gehele EU';

87.  neemt kennis van de hechtenis van David Miranda en de inbeslagname door de Britse autoriteiten van het materiaal dat in zijn bezit was op grond van schema 7 van de Terrorism Act 2000 (wet op terrorisme van 2000) (en ook het verzoek aan The Guardian om het materiaal te vernietigen of af te geven) en vreest dat dit een mogelijke ernstige inbreuk is op het recht op vrijheid van meningsuiting zoals vastgelegd in artikel 10 van het EVRM en artikel 11 van het EU-Handvest, en dat wetgeving die bedoeld is voor terrorismebestrijding in zulke gevallen kan worden misbruikt;

88.  vraagt aandacht voor de benarde positie van klokkenluiders en van degenen die hun steun bieden, waaronder journalisten die hun onthullingen nagaan; vraagt de Commissie om te onderzoeken of een toekomstig wetgevingsvoorstel voor invoering van een effectief en integraal Europees programma ter bescherming van klokkenluiders, waarop het Parlement in zijn resolutie van 23 oktober 2013 al heeft aangedrongen, ook andere bevoegdheidsterreinen van de Unie zou moeten omvatten, waarbij er in het bijzonder op moet worden gelet dat in de sfeer van het inlichtingenwerk de kwestie van klokkenluiders wat gecompliceerder ligt; verzoekt de lidstaten de mogelijkheid te onderzoeken om klokkenluiders internationaal bescherming te bieden tegen vervolging;

89.  vraagt de lidstaten erop toe te zien dat hun wetgeving met name inzake nationale veiligheid, voorziet in een veilige mogelijkheid om misstanden als corruptie, strafbare delicten, verzuim van wettelijke plichten, gerechtelijke dwalingen, en misbruik van gezag, in plaats van te verzwijgen, te onthullen of te melden, wat ook zou aansluiten op de bepalingen van verschillende internationale (VN en Raad van Europa) instrumenten tegen corruptie, de beginselen in de PACE Resolutie 1729 (2010), de Tshwane-beginselen enz.;

IT-veiligheid in de EU

90.  wijst erop dat uit de recente gebeurtenissen duidelijk blijkt dat de EU, en met name de EU-instellingen, nationale regeringen en parlementen, grote Europese bedrijven en Europese IT-infrastructuur en -netwerken, zeer kwetsbaar zijn voor geavanceerde aanvallen met ingewikkelde software en malware; merkt op dat voor deze aanvallen dusdanige financiële en personele middelen nodig zijn dat zij waarschijnlijk afkomstig zijn van overheidsentiteiten die namens buitenlandse regeringen (met inbegrip van EU-lidstaten) handelen; beschouwt in dit verband het hacken of aftappen van het telecommunicatiebedrijf Belgacom als een zorgwekkend voorbeeld van een aanval gericht tegen de IT-capaciteit van de EU; onderstreept dat een hoger niveau van IT-veiligheid ook de kwetsbaarheid van de EU kan verminderen voor cyberaanvallen door grote criminele en terroristische organisaties;

91.  is van mening dat de onthullingen over de grootschalige observatie waardoor deze crisis is begonnen, kunnen worden gebruikt als gelegenheid voor Europa om het initiatief te nemen en zo snel mogelijk, als strategische maatregel met de allerhoogste prioriteit, een autonome capaciteit op het gebied van essentiële IT-middelen op te bouwen; benadrukt dat een dergelijke Europese IT-capaciteit, om vertrouwen te kunnen terugwinnen, zoveel mogelijk gebaseerd moet zijn op open standaarden en gratis en open software en zo mogelijk ook hardware, waardoor de hele ‘stack’ van het ontwerp van de processor tot de toepassingslaag door elke belanghebbende kan worden geëvalueerd; wijst erop dat, om concurrentiekracht terug te winnen in de strategische sector van IT-diensten, een digitale ‘New Deal’ noodzakelijk is, die gezamenlijke en grootschalige inspanningen van de EU-instellingen, de regeringen van de lidstaten, onderzoeksinstellingen en het maatschappelijk middenveld vergt; verzoekt de Commissie en de lidstaten om overheidsopdrachten als hefboom te gebruiken ter ondersteuning van dergelijke capaciteit op het gebied van middelen in de EU door van Europese veiligheids- en privacynormen een essentiële vereiste te maken bij overheidsopdrachten voor IT-goederen en -diensten; verzoekt de Commissie derhalve de huidige richtlijnen inzake overheidsopdrachten te herzien ten aanzien van overheidsopdrachten voor gegevensverwerking, om overheidsopdrachten uitsluitend te laten uitvoeren door gecertificeerde bedrijven en zo mogelijk door bedrijven uit de EU indien er veiligheidsbelangen bij zijn betrokken;

92.  veroordeelt met klem dat inlichtingendiensten hebben getracht de IT-veiligheidsnormen te verlagen en achterdeurtjes aan te brengen in een brede reeks IT-systemen; vraagt de Commissie wetsvoorstellen te presenteren om het gebruik van achterdeurtjes door wetshandhavingsinstanties te verbieden; beveelt dientengevolge het gebruik van opensourcesoftware aan in alle omgevingen waar IT-veiligheid van belang is;

93.  verzoekt alle lidstaten, de Commissie, de Raad en de Europese Raad zo veel mogelijk steun te bieden, ook door voldoende geld uit te trekken voor O&O, aan de ontwikkeling van Europese innovatieve en technologische capaciteit wat betreft IT-instrumenten, -bedrijven en -aanbieders (hardware, software, diensten en netwerk), onder andere met het oog op cyberveiligheid en capaciteiten op het gebied van encryptie en cryptografie; roept alle bevoegde instellingen en lidstaten van de EU op te investeren in lokale en onafhankelijke technologieën in de EU, en om de detentiefaciliteiten op grote schaal verder te ontwikkelen en uit te breiden;

94.  verzoekt de Commissie, normalisatie-instellingen en Enisa om vóór december 2014 veiligheids- en privacynormen en richtsnoeren te ontwikkelen voor IT-systemen, -netwerken en -diensten, inclusief cloudcomputingdiensten, om de persoonsgegevens van EU-burgers en de integriteit van alle IT-systemen beter te beschermen; is van mening dat deze normen tot maatstaf zouden kunnen worden voor mondiale normen en dat deze moeten worden vastgesteld volgens een open en democratische procedure die niet door één land, entiteit of multinationale onderneming wordt bepaald; is van mening dat er weliswaar rekening moet worden gehouden met legitieme rechtshandhavings- en inlichtingenaspecten om de strijd tegen terrorisme te steunen, maar dat deze niet mogen leiden tot een algemene ondermijning van de betrouwbaarheid van alle IT-systemen; staat achter de recente beslissingen van de Internet Engineering Task Force (IETF) om regeringen op te nemen in het bedreigingsmodel voor internetveiligheid;

95.  wijst erop dat de EU en nationale regulerende instanties op telecomgebied, en soms de telecombedrijven ook, de IT-veiligheid van hun gebruikers en klanten duidelijk hebben veronachtzaamd; verzoekt de Commissie ten volle gebruik te maken van haar bestaande bevoegdheden uit hoofde van de kaderrichtlijn inzake e-privacy en telecommunicatie om de bescherming van de vertrouwelijkheid van de communicatie te versterken, door maatregelen vast te stellen om te waarborgen dat eindapparatuur verenigbaar is met het recht van gebruikers om hun persoonsgegevens te controleren en beschermen, en om een hoog veiligheidsniveau van de telecommunicatienetwerken en -diensten te waarborgen, onder andere door utramoderne end-to-end encryptie van communicatie te eisen;

96.  steunt de cyberstrategie van de EU, maar is van mening dat deze niet in alle mogelijke dreigingen voorziet en moet worden uitgebreid tot gedragingen van kwaadaardige overheden; onderstreept dat er een sterkere IT-veiligheid en weerbaarheid van IT-systemen nodig is;

97.  verzoekt de Commissie om uiterlijk in januari 2015 een actieplan te presenteren voor de ontwikkeling van de onafhankelijkheid van de EU in de IT-sector, inclusief een meer samenhangende aanpak van de bevordering van de Europese technologische IT-capaciteiten (waaronder IT-systemen, apparatuur, diensten, cloudcomputing, encryptie en anonimisering) en van de bescherming van kritieke IT-infrastructuur (onder meer wat betreft eigendom en kwetsbaarheid);

98.  verzoekt de Commissie, in het kader van het volgende werkprogramma van het Horizon 2020-programma, meer middelen toe te wijzen aan de bevordering van Europees onderzoek, ontwikkeling, innovatie en opleiding op het gebied van IT, met name privacybevorderende technologieën en infrastructuur, cryptologie, veilig computergebruik, de best mogelijke veiligheidsoplossingen zoals open-sourcebeveiligingsoplossingen en andere diensten ten behoeve van de informatiemaatschappij, en tevens om de interne markt te bevorderen op gebied van Europese software, hardware, en versleutelde communicatiemethoden en -infrastructuur, door een alomvattende Europese strategie voor de IT-industrie uit te werken; is van mening dat kleine en middelgrote ondernemingen een bijzondere rol spelen op het gebied van onderzoek; onderstreept dat er geen financiering mag gaan naar projecten die enkel de ontwikkeling van sleutels voor illegale toegang tot IT- systemen tot doel hebben;

99.  vraagt de Commissie samen met het Europees Parlement de huidige verantwoordelijkheden in kaart te brengen en uiterlijk in december 2014 de noodzaak van een breder mandaat, betere coördinatie en/of extra middelen en technische capaciteiten voor het cybercriminaliteitscentrum van Europol en andere gespecialiseerde kenniscentra van de Unie, Enisa, EU-CERT en de EDPS te beoordelen, zodat zij een centrale positie kunnen innemen bij de beveiliging van Europese communicatiesystemen, doeltreffender kunnen worden bij het voorkomen en onderzoeken van belangrijke schendingen op het gebied van IT in de EU en bij het uitvoeren (of het assisteren van de lidstaten en EU-instanties bij de uitvoering) van technisch onderzoek ter plaatse met betrekking tot belangrijke schendingen op het gebied van IT; verzoekt de Commissie met name om te overwegen de rol van Enisa bij de bescherming van interne systemen binnen de EU-instellingen te versterken en binnen de structuur van Enisa een computercrisisteam (CERT) voor de EU en haar lidstaten op te richten;

100.  verzoekt de Commissie ook rekening te houden met de mogelijke aanvullende behoefte aan een Europese IT-academie waar de beste onafhankelijke Europese en internationale deskundigen op alle verwante terreinen worden samengebracht, die tot taak heeft alle relevante EU-instellingen en -instanties wetenschappelijk advies te verstrekken over IT-technologieën, inclusief veiligheidsgerelateerde strategieën;

101.  verzoekt de desbetreffende diensten in het secretariaat van het Europees Parlement, om onder verantwoordelijkheid van de Voorzitter van het EP, uiterlijk in juni 2015, voorafgegaan door een tussentijds verslag in december 2014 een grondige evaluatie en beoordeling van de betrouwbaarheid van de IT-veiligheid van het Europees Parlement uit te voeren die speciaal gericht is op: begrotingsmiddelen, personeelsmiddelen, technische capaciteiten, interne organisatie en alle relevante aspecten, teneinde een hoog veiligheidsniveau voor de IT-systemen van het EP te bereiken; is van mening dat een dergelijke beoordeling ten minste een gegevensanalyse en aanbevelingen moet verschaffen over:

   de noodzaak van regelmatige, strenge, onafhankelijke veiligheidscontroles en penetratietests, met de selectie van externe beveiligingsdeskundigen waarbij de transparantie en garanties wat betreft hun kwalificaties ten opzichte van derde landen of gevestigde belangen worden gewaarborgd;
   het opnemen van specifieke vereisten voor IT-veiligheid/privacy in aanbestedingsprocedures voor nieuwe IT-systemen, inclusief de mogelijkheid van een vereiste voor opensourcesoftware als leveringsvoorwaarde of de vereiste dat alleen betrouwbare Europese bedrijven aan een aanbesteding mogen deelnemen wanneer het om kwetsbare, veiligheidsgerelateerde gebieden gaat;
   de lijst van bedrijven onder contract bij het Europees Parlement op het gebied van IT en telecommunicatie, waarbij rekening wordt gehouden met berichten over eventuele samenwerking met inlichtingendiensten (zoals de onthullingen over NSA-contracten met een bedrijf als RSA, waarvan het Europees Parlement de producten gebruikt om zogenaamd de toegang op afstand tot zijn gegevens door de lidstaten en zijn personeel af te schermen), alsmede de mogelijkheden om diezelfde diensten door andere, bij voorkeur Europese bedrijven te laten verrichten;
   de betrouwbaarheid en weerbaarheid van de door de EU-instellingen in hun IT-systemen gebruikte software, met name uit voorraad leverbare software, met betrekking tot penetraties en binnendringing door rechtshandhavingsautoriteiten of inlichtingendiensten van de EU of derde landen, mede lettend op internationale normen op dit gebied, op beste praktijken gebaseerde beginselen inzake veiligheidsrisicobeheer, en de naleving van EU-normen op het gebied van netwerk- en informatiebeveiliging, onder andere over inbreuken op de veiligheid;
   het gebruik van meer gratis en opensourcesystemen;
   stappen en maatregelen die genomen moeten worden om iets te doen aan het toegenomen gebruik van mobiele instrumenten (bijvoorbeeld smartphones, tablets, zij het beroepsmatig of persoonlijk) en de gevolgen hiervan voor de IT-veiligheid van het systeem;
   de veiligheid van de communicatie tussen de verschillende werkplekken van het Europees Parlement en van de bij het Europees Parlement gebruikte IT-systemen;
   het gebruik en de locatie van de servers en IT-centra voor de IT-systemen van het EP en de gevolgen voor de veiligheid en integriteit van de systemen;
   de praktische tenuitvoerlegging van de bestaande regelgeving inzake inbreuken op de veiligheid en de onmiddellijke inkennisstelling van de bevoegde autoriteiten door de aanbieders van publiek toegankelijke telecommunicatienetwerken;
   het gebruik van cloudcomputing en opslagdiensten door het Parlement, inclusief de aard van de in de cloud opgeslagen gegevens, de wijze waarop de inhoud en de toegang daartoe wordt beschermd en de plaats waar de cloud-servers zich bevinden, met nadere toelichting omtrent de toepasselijke wettelijke voorschriften inzake gegevensbescherming en inlichtingenwerk , alsmede nagaan van de mogelijkheid om alleen cloudservers te gebruiken die op Europese bodem staan;
   een plan dat voorziet in het gebruik van meer cryptografische technologieën, met name geverifieerde end-to-end-encryptie voor alle IT- en communicatiediensten zoals cloudcomputing, e-mail, instant messaging en telefonie;
   het gebruik van elektronische handtekeningen in e-mails;
   een plan voor het gebruik van de GNU Privacy Guard als encryptiestandaard voor e-mails, waardoor tegelijkertijd het gebruik van digitale handtekeningen mogelijk wordt;
   de mogelijkheid om binnen het Europees Parlement een veilige instant-messagingdienst op te zetten die veilige communicatie mogelijk maakt, waarbij op de server alleen versleutelde inhoud voorkomt;

102.  verzoekt alle EU-instellingen en -agentschappen uiterlijk in juni 2015, voorafgegaan door een tussentijds verslag in december 2014 in samenwerking met Enisa, Europol en de CERT’s een vergelijkbare actie uit te voeren, met name de Europese Raad, de Raad, de Dienst voor extern optreden (inclusief EU-delegaties), de Commissie, het Hof van Justitie en de Europese Centrale Bank; verzoekt de lidstaten vergelijkbare beoordelingen uit te voeren;

103.  benadrukt dat er met betrekking tot het externe optreden van de EU beoordelingen van verwante begrotingsbehoeften moeten worden uitgevoerd en onverwijld eerste maatregelen moeten worden genomen in het geval van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), en dat er in de ontwerpbegroting voor 2015 voldoende middelen ter beschikking moeten worden gesteld;

104.  is van oordeel dat de grootschalige IT-systemen die in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht worden gebruikt, zoals het Schengeninformatiesysteem II, het visuminformatiesysteem, Eurodac en potentiële toekomstige systemen zoals EU-ESTA, op zodanige wijze moeten worden ontwikkeld en geëxploiteerd dat wordt gewaarborgd dat gegevens niet in gevaar worden gebracht door verzoeken van autoriteiten van derde landen; vraagt eu-LISA vóór eind 2014 verslag uit te brengen aan het Parlement over de betrouwbaarheid van de aanwezige systemen;

105.  verzoekt de Commissie en de EDEO om internationale maatregelen te nemen, met name met de VN en in samenwerking met belanghebbende partners, om een Europese strategie voor democratische governance van het internet uit te voeren om een te grote invloed door één enkele entiteit of één enkel bedrijf of land op de activiteiten van ICANN en IANA te vermijden door zorg te dragen voor gepaste vertegenwoordiging in deze organen van alle belanghebbende partijen en tegelijkertijd te voorkomen dat staatscontrole of censuur, of de ‘balkanisering’ en fragmentatie van het internet wordt bevorderd;

106.  roept de EU op het voortouw te nemen bij de hervorming van de internet-architectuur en de internet-governance, om de risico’s in verband met gegevensstromen en -opslag aan te pakken, en naar meer gegevensminimalisering en transparantie en minder gecentraliseerde massaopslag van ruwe gegevens te streven, alsmede naar omleiding van internetverkeer of integrale versleuteling van alle internetverkeer, zodat de risico's worden vermeden van onnodige routing van het verkeer door het gebied van landen die niet voldoen aan de basisnormen betreffende de grondrechten, gegevensbescherming en privacy;

107.  roept op tot de bevordering van

   zoekmachines en sociale netwerken van de EU als een waardevolle stap naar de onafhankelijkheid van de EU op IT-gebied;
   Europese IT-dienstverleners;
   het encrypteren van communicatie in het algemeen, met inbegrip van communicatie via e-mail en sms;
   belangrijke IT-elementen op Europees niveau, bijvoorbeeld oplossingen voor client-serversystemen met het gebruik van open source standaarden, de ontwikkeling van Europese elementen voor netwerkkoppeling, bijvoorbeeld routers;

108.  verzoekt de Commissie een wetsvoorstel te presenteren voor een EU-routingsysteem, met inbegrip van de verwerking van gespreksgegevens (CDR's) op EU-niveau, dat de substructuur moet vormen van het bestaande internet en zich niet zal uitstrekken tot buiten de EU-grenzen; wijst erop dat alle routinggegevens en CDR's verwerkt moeten worden in overeenstemming met de rechtskaders van de EU;

109.  verzoekt de lidstaten om, in samenwerking met Enisa, het cybercriminaliteitscentrum van Europol, CERT's en nationale gegevensbeschermingsautoriteiten en cybercriminaliteitseenheden, een veiligheidscultuur te ontwikkelen en een onderwijs- en bewustmakingscampagne te starten zodat burgers met meer kennis van zaken een keuze kunnen maken met betrekking tot de persoonsgegevens die zij online zetten en hoe zij deze beter kunnen beschermen, onder andere door versleuteling en veilige cloudcomputing, waarbij ten volle gebruikgemaakt wordt van het platform voor informatie van algemeen belang dat is opgericht bij de Universeledienstrichtlijn;

110.  verzoekt de Commissie om vóór september 2014 wetsvoorstellen te presenteren om software- en hardwarefabrikanten te stimuleren tot de invoering van meer veiligheid en ingebouwde en standaardprivacy in hun producten, door ontmoediging van overmatige en onevenredige verzameling van persoonsgegevens op grote schaal, invoering van wettelijke aansprakelijkheid van de fabrikant voor bekende zwakke punten die nog niet zijn verholpen, gebrekkige of onveilige producten, en voor aanbrengen van geheime achterdeurtjes, die ongeoorloofde toegang tot en verwerking van gegevens mogelijk maken; verzoekt de Commissie met het oog hierop de mogelijkheid te onderzoeken om een certificatie- of goedkeuringssysteem voor IT-hardware op te zetten, met inbegrip van testprocedures op EU-niveau om de integriteit en veiligheid van de producten te waarborgen;

Het vertrouwen herstellen

111.  is van mening dat uit het onderzoek is gebleken dat, afgezien van het feit dat wetswijzigingen nodig zijn, de VS het vertrouwen van zijn EU-partners moet herstellen, aangezien in de eerste plaats de activiteiten van de Amerikaanse inlichtingendiensten op het spel staan;

112.  wijst erop dat de ontstane vertrouwenscrisis zich uitstrekt over:

   de geest van samenwerking binnen de EU, aangezien sommige nationale inlichtingenactiviteiten de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen;
   de burgers, die zich realiseren dat niet alleen derde landen of multinationale bedrijven hen mogelijk bespioneren, maar ook hun eigen regering;
   de eerbiediging van de grondrechten, de democratie en de rechtsstaat, alsmede de geloofwaardigheid van de democratische, gerechtelijke en parlementaire waarborgen en controle in een in toenemende mate digitale maatschappij;

Tussen de EU en de VS

113.  herinnert aan het belangrijke historische en strategische partnerschap tussen de EU-lidstaten en de VS, dat is gebaseerd op een gezamenlijk vertrouwen in democratie, de rechtsstaat en grondrechten;

114.  is van mening dat de grootschalige observatie van burgers en de bespionering van politieke leiders door de VS de betrekkingen tussen de EU en de VS ernstig hebben beschadigd en het vertrouwen in Amerikaanse organisaties die in de EU actief zijn negatief hebben beïnvloed; dit wordt nog verergerd doordat in het Amerikaanse recht gerechtelijke en bestuurlijke verhaalmogelijkheden voor EU-burgers ontbreken, met name in gevallen van controleactiviteiten voor inlichtingenwerk;

115.  erkent, in het licht van de mondiale uitdagingen waar de EU en de VS voor staan, dat het trans-Atlantisch partnerschap verder moet worden versterkt en dat het van essentieel belang is dat de trans-Atlantische samenwerking inzake de bestrijding van terrorisme wordt voortgezet op een nieuwe vertrouwensbasis die gegrond is op echte gezamenlijke eerbiediging van de rechtsstaat en de verwerping van alle willekeurige praktijken van grootschalig toezicht; dringt er derhalve op aan dat de VS duidelijke maatregelen neemt om het vertrouwen te herstellen en de gedeelde basiswaarden van het partnerschap opnieuw te onderstrepen;

116.  is bereid actief gesprekken te voeren met de Amerikaanse tegenhangers zodat, in het lopende Amerikaanse openbare en congressionele debat over de hervorming van de observatieprogramma's en de evaluatie van het toezicht op inlichtingendiensten, het recht op privacy en de andere rechten van de EU-burgers aan de orde wordt gesteld, gelijkwaardige rechten op informatie en privacybescherming in de Amerikaanse rechtbanken, inclusief de mogelijkheid van geschillenbeslechting door de rechter, worden gewaarborgd door bijvoorbeeld herziening van de Privacy Act en de Electronic Communications Privacy Act en ratificering van het eerste facultatieve Protocol bij het Internationale Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten (ICCPR), zodat de huidige discriminatie niet blijft voortduren;

117.  dringt erop aan dat de nodige hervormingen worden ondernomen en dat Europeanen doeltreffende waarborgen krijgen om ervoor te zorgen dat het gebruik van observatie en gegevensverwerking voor buitenlands inlichtingenwerk binnen proporties blijft, beperkt door duidelijk omschreven voorwaarden en verband houdt met een redelijk vermoeden of aannemelijke verdenking van terroristische activiteiten; benadrukt dat dit doel aan transparant gerechtelijk toezicht moet worden onderworpen;

118.  is van mening dat onze Amerikaanse partners duidelijke politieke signalen moeten afgeven om te laten zien dat de VS onderscheid maakt tussen bondgenoten en tegenstanders;

119.  dringt er bij de Europese Commissie en de Amerikaanse regering op aan om, tegen de achtergrond van de lopende onderhandelingen over een raamovereenkomst tussen de EU en de VS inzake gegevensoverdracht voor rechtshandhavingsdoeleinden, het recht van EU-burgers op informatie en op gerechtelijke geschillenbeslechting aan de orde te stellen en deze onderhandelingen, overeenkomstig de verbintenis die is aangegaan tijdens de vergadering van de ministers van justitie en binnenlandse zaken van de EU en de VS van 18 november 2013, vóór de zomer van 2014 af te sluiten;

120.  spoort de VS aan zich aan te sluiten bij het Verdrag van de Raad van Europa tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Verdrag 108), net zoals de VS zich heeft aangesloten bij het Verdrag inzake cybercriminaliteit van 2001, en daardoor de gedeelde rechtsgrondslag onder de trans-Atlantische bondgenoten te versterken;

121.  verzoekt de EU-instellingen te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om met de VS een gedragscode op te stellen die zou waarborgen dat de VS zich niet bezighoudt met spionage tegen EU-instellingen en -faciliteiten;

Binnen de Europese Unie

122.  is tevens van mening dat de betrokkenheid en activiteiten van de EU-lidstaten afbreuk hebben gedaan aan het vertrouwen, ook tussen de lidstaten en tussen burgers en de autoriteiten van hun lidstaten; is van mening dat alleen door volkomen duidelijkheid met betrekking tot de doelen en instrumenten voor de observatie van burgers, openbaar debat en, uiteindelijk, de herziening van de wetgeving en praktijken om een einde te maken aan grootschalige observatie-activiteiten en het systeem van gerechtelijke en parlementaire controle te versterken, het verloren vertrouwen kan worden hersteld; wijst er nogmaals op hoe moeilijk het is een alomvattend veiligheidsconcept voor de EU uit te werken terwijl er zulke massale observatie-activiteiten gaande zijn, en onderstreept dat het EU-beginsel van loyale samenwerking vereist dat lidstaten zich onthouden van inlichtingenactiviteiten op elkaars grondgebied;

123.  constateert dat sommige EU-lidstaten zich bezighouden met bilaterale communicatie met de Amerikaanse autoriteiten over beschuldigingen van spionage en dat enkele van hen zogenaamde "antispionageakkoorden" hebben gesloten (Verenigd Koninkrijk) of overwegen te sluiten (Duitsland, Frankrijk); onderstreept dat deze lidstaten de belangen van de EU als geheel ten volle in acht moeten nemen; acht zulke bilaterale akkoorden averechts en niet ter zake dienend, werken, gezien de noodzaak van een Europese oplossing; verzoekt de Raad het Parlement op de hoogte te brengen van besprekingen door de lidstaten over een EU-brede wederzijdse non-spionageovereenkomst;

124.  is van mening dat dergelijke akkoorden geen inbreuk mogen maken op de Unieverdragen, met name het beginsel van loyale samenwerking (ingevolge artikel 4, lid 3, VEU), en het EU-beleid in het algemeen en, meer in het bijzonder, de interne markt, eerlijke concurrentie en de economische, industriële en sociale ontwikkeling niet mogen ondermijnen; besluit te evalueren of dergelijke akkoorden verenigbaar zijn met het Europees recht en behoudt zich het recht voor de procedures uit het Verdrag op gang te brengen wanneer dergelijke akkoorden in strijd blijken te zijn met de samenhang van de Unie of de grondbeginselen waarop deze is gebaseerd;

125.  vraagt de lidstaten alles in het werk te stellen voor en betere samenwerking, om in samenwerking met de desbetreffende EU-organen en -agentschappen, waarborgen te kunnen bieden tegen spionage, met het oog op de bescherming van de burgers en de instellingen van de EU, Europese ondernemingen, het bedrijfsleven in de EU, en de IT infrastructuur en netwerken, evenals het Europese onderzoek; beschouwt een actieve betrokkenheid van belanghebbenden in de EU als eerste voorwaarde voor een effectieve informatie-uitwisseling; wijst erop dat veiligheidsdreigingen internationaler, diffuser en complexer zijn geworden en daardoor een versterkte Europese samenwerking vereisen; stelt dat deze ontwikkeling in de Verdragen beter tot uitdrukking moet komen en pleit daarom voor een zodanige herziening van de Verdragen dat het begrip loyale samenwerking tussen de lidstaten en de Unie meer gewicht krijgt waar het gaat om de totstandbrenging van een ruimte van veiligheid, en dat wederzijdse spionage tussen lidstaten binnen de Unie wordt vermeden;

126.  beschouwt niet-afluisterbare communicatiestructuren (e-mail en telecommunicatie, met inbegrip van vaste en mobiele telefoons), en niet afluisterbare vergaderruimtes binnen alle relevante EU-instellingen en EU-delegaties als absoluut noodzakelijk; pleit daarom voor de oprichting van een geëncrypteerd intern e-mailsysteem van de EU;

127.  dringt er bij de Raad en de Commissie op aan zonder verder uitstel hun goedkeuring te hechten aan het op 23 mei 2012 door het Europees Parlement aangenomen voorstel voor een verordening van het Europees Parlement tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Europees Parlement en tot intrekking van Besluit 95/167/EG, Euratom, EGKS van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, uitgebracht op de grondslag van artikel 226 VWEU; bepleit een zodanige herziening van het Verdrag dat dit enquêterecht zich zonder beperkingen of uitzonderingen uitstrekt tot alle bevoegdheids- en werkterreinen van de Unie gebieden, en ook de mogelijkheid omvat van ondervraging onder ede;

Internationaal

128.  verzoekt de Commissie uiterlijk in januari 2015 een EU-strategie voor democratische governance van het internet te presenteren;

129.  verzoekt de lidstaten gehoor te geven aan de oproep van de 35e internationale conferentie van functionarissen voor gegevensbescherming en privacy "om te pleiten voor de goedkeuring van een aanvullend protocol bij artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR), dat gebaseerd moet zijn op de normen die zijn ontwikkeld en bekrachtigd door de internationale conferentie en de bepalingen in algemene opmerking nr. 16 van het Mensenrechtencomité bij het Verdrag, teneinde wereldwijd toepasbare normen voor gegevensbescherming en de bescherming van de privacy tot stand te brengen met inachtneming van de rechtsstaat"; verzoekt de lidstaten hierbij ook te pleiten voor een internationaal agentschap van de VN dat met name tot taak moet krijgen d eopkomst van observatie-instrumenten in het oog te houden en het gebruik daarvan te reguleren en te onderzoeken; vraagt de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger van de Commissie en de Dienst voor extern optreden een proactieve houding aan te nemen;

130.  verzoekt de lidstaten een samenhangende en krachtige strategie te ontwikkelen binnen de Verenigde Naties ter ondersteuning van met name de door Brazilië en Duitsland geïnitieerde resolutie inzake "het recht op privacy in het digitale tijdperk", zoals op 27 november 2013 aangenomen door de derde Algemene Vergadering van de VN (Mensenrechtencomité), en om verdere maatregelen te nemen ter bescherming van het fundamentele recht op privacy en gegevensbescherming op internationaal niveau, onder vermijding van staatscontrole of censuur, of ‘balkanisering’ en fragmentatie van het internet, waaronder ook een initiatief voor een internationaal verdrag dat in een verbod op massale observatie- en afluisteractiviteiten voorziet, met een agentschap voor het toezicht daarop;

Prioriteitenplan: Een Europese digitale habeas corpus - voor bescherming van de grondrechten in een digitaal tijdperk

131.  besluit de bovengenoemde aanbevelingen aan de burgers, instellingen en lidstaten van de EU voor te leggen als een prioriteitenplan voor de volgende zittingsperiode; verzoekt de Commissie en de andere in deze resolutie bedoelde instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de EU om in overeenstemming met artikel 265 VWEU te handelen naar aanleiding van de aanbevelingen en oproepen in deze resolutie;

132.  besluit ‘Een Europese digitale habeas corpus - voor bescherming van de grondrechten in een digitaal tijdperk ’ te lanceren met de hienavolgende 8 acties, op de uitvoering waarvan het zal toezien:

   Actie 1: in 2014 het gegevensbeschermingspakket goedkeuren;
   Actie 2: de raamovereenkomst tussen de EU en de VS sluiten die het grondrecht van de burgers op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en gegevensbescherming waarborgt en voor passende verhaalmechanismen voor EU-burgers zorgt, onder andere in het geval van gegevensoverdracht van de EU naar de VS voor rechtshandhavingsdoeleinden;
   Actie 3: de "Veilige Haven" opschorten tot er een volledige herziening is uitgevoerd en de huidige mazen zijn gedicht, en ervoor zorgen dat de overdracht van persoonsgegevens van de Unie naar de VS voor commerciële doeleinden alleen kan plaatsvinden overeenkomstig de hoogste EU-normen;
   Actie 4: de TFTP-overeenkomst opschorten totdat: (i) de onderhandelingen over de raamovereenkomst zijn afgerond; (ii) een grondig onderzoek is uitgevoerd op basis van een EU-analyse en alle in de resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2013 naar voren gebrachte punten van zorg goed zijn aangepakt;
   Actie 5: alle overeenkomsten, mechanismen of uitwisselingen waar derde landen bij zijn betrokken en waarbij persoonsgegevens worden verwerkt beoordelen om te waarborgen dat het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en bescherming van persoonsgegevens niet wordt geschonden als gevolg van observatieactiviteiten, en de nodige vervolgmaatregelen nemen;
   Actie 6: bescherming van de rechtsstaat en de grondrechten van de EU-burgers (onder meer tegen bedreigingen voor de persvrijheid), van het recht van het publiek om onpartijdige informatie te ontvangen en van het beroepsgeheim (inclusief de relatie tussen advocaat en cliënt), en betere bescherming van klokkenluiders;
   Actie 7: een Europese strategie voor grotere IT-onafhankelijkheid ontwikkelen (een digitale ‘New Deal’, met de toewijzing van adequate middelen op nationaal en EU-niveau) die de IT-industrie moet stimuleren en Europese ondernemingen moet laten profiteren van de concurrentievoorsprong van de EU op punt van privacy;
   Actie 8: de EU ontwikkelen als referentiespeler voor een democratische en neutrale governance van het internet;

133.  roept de EU-instellingen en de lidstaten op tot bevordering van de ‘Europese digitale habeas corpus - voor bescherming van de grondrechten in een digitaal tijdperk - ; neemt de waakhondfunctie voor de rechten van de EU-burgers op zich, met het volgende tijdschema voor het toezicht op de uitvoering:

   April 2014 - maart 2015: een toezichtgroep op basis van het LIBE-onderzoeksteam die verantwoordelijk is voor het toezicht op nieuwe onthullingen betreffende het mandaat van het onderzoek en die de uitvoering van deze verordening in detail onderzoekt;
   Vanaf juli 2014: een permanent toezichtmechanisme voor gegevensoverdracht en rechtsmiddelen binnen het bevoegde comité;
   Voorjaar 2014: een formeel verzoek aan de Europese Raad om de Europese digitale habeas corpus - voor bescherming van de grondrechten in een digitaal tijdperk - op te nemen in de richtsnoeren die krachtens artikel 68 VWEU moeten worden goedgekeurd;
   Najaar 2014: een toezegging dat de Europese digitale habeas corpus corpus - voor bescherming van de grondrechten in een digitaal tijdperk - en hiermee verband houdende aanbevelingen de belangrijkste criteria zullen zijn voor de goedkeuring van de volgende Commissie;
   2014: een conferentie waarin Europese deskundigen op hoog niveau op de verschillende terreinen die bijdragen tot IT-veiligheid (waaronder wiskunde, cryptografie en privacybevorderende technologieën) bijeen worden gebracht ter bevordering van een Europese IT-strategie voor de volgende zittingsperiode;
   2014-2015: een vertrouwens-/gegevens-/burgerrechtengroep die regelmatig bijeenkomt tussen het Europees Parlement en het Amerikaanse Congres, alsook met parlementen van andere betrokken derde landen, waaronder Brazilië;
   2014-2015: een conferentie met de instanties van de Europese nationale parlementen die toezicht houden op de inlichtingendiensten;

o
o   o

134.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie door te sturen naar de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de parlementen en regeringen van de lidstaten, nationale gegevensbeschermingsautoriteiten, de EDPS, eu-LISA, Enisa, het Bureau voor de grondrechten, de Groep gegevensbescherming artikel 29, de Raad van Europa, het Congres van de Verenigde Staten van Amerika, de Amerikaanse regering, de president, de regering en het parlement van de Federale Republiek Brazilië en de Secretaris-Generaal der Verenigde Naties;

135.  verzoekt zijn Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken het Parlement tijdens de plenaire vergadering een jaar na de goedkeuring van deze resolutie op de hoogte te brengen van de stand van zaken; acht het van essentieel belang dat wordt vastgesteld in hoeverre de door het Parlement aangenomen aanbevelingen opgevolgd zijn, en dat gevallen worden geanalyseerd waarin de aanbevelingen niet zijn opgevolgd;

(1) http://www.un.org/en/documents/udhr/
(2) http://daccess-dds-ny.un.org/doc/UNDOC/GEN/N08/134/10/PDF/N0848087.pdf?OpenElement
(3) http://www.ohchr.org/Documents/HRBodies/HRCouncil/RegularSession/Session23/A.HRC.23.40_EN.pdf
(4) http://www.venice.coe.int/webforms/documents/CDL-AD(2007)016.aspx
(5) La Fédération Internationale des Ligues des Droits de l’Homme and La Ligue française pour la défense des droits de l’Homme et du Citoyen v. X; Tribunal de Grande Instance van Parijs.
(6) Zaken door Privacy International and Liberty in het Tribunaal voor onderzoeksbevoegdheden.
(7) Gezamenlijke vordering uit hoofde van artikel 34 van Big Brother Watch, Open Rights Group, English Pen en Dr Constanze Kurz (verzoekers) - v - Verenigd Koninkrijk (verweerder)‑Gezamenlijke vordering uit hoofde van artikel 34 van Big Brother Watch, Open Rights Group, English Pen en Dr Constanze Kurz (verzoekers) - v - Verenigd Koninkrijk (verweerder).
(8) PB C 197 van 12.7.2000, blz. 1.
(9) PB C 121 van 24.4.2001, blz. 152.
(10) http://ec.europa.eu/justice/policies/privacy/docs/wpdocs/2000/wp32en.pdf
(11) PB L 204 van 4.8.2007, blz. 18.
(12) PB L 215 van 11.8.2012, blz. 5.
(13) SEC(2013)0630, 27.11.2013.
(14) Conclusie advocaat-generaal Cruz Villalón, 12 december 2013, zaak C-293/12.
(15) PB L 195 van 27.7.2010, blz. 3.
(16) PB L 181 van 19.7.2003, blz. 34.
(17) PB L 309 van 29.11.1996, blz. 1.
(18) Document 16987/2013 van de Raad.
(19) PB C 72 E van 21.3.2002, blz. 221.
(20) PB C 16 E van 22.1.2004, blz. 88.
(21) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0203.
(22) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0322.
(23) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0444.
(24) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0449.
(25) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0535.
(26) PB C 353 E van 3.12.2013, blz.156.
(27) Klayman et al. v Obama et al., Civil Action No . 13-0851, 16 december 2013.
(28) ACLU v. ACLU v. NSA nr. 06-CV-10204, 17 augustus 2006.
(29) http://consortiumnews.com/2014/01/07/nsa-insiders-reveal-what-went-wrong.
(30) Arrest van 18 mei 1982 in zaak C-155/79, AM & S Europe Limited v Commissie.
(31) Zie o.m. gevoegde zaken C-6/90 en C-9/90, Francovich e.a./Italië, arrest van 19 november 1991.
(32) PB L 28 van 30.1.2013, blz. 12.
(33) PB L 2 van 4.1.2002, blz. 13.
(34) In de brief wordt verklaard dat "de regering van de VS financiële informatie tracht te verkrijgen en verkrijgt [...] via wettelijke kanalen, wetshandhavingsinstanties, diplomatieke bronnen en inlichtingendiensten en door uitwisselingen met buitenlandse partners [...] De regering van de VS maakt gebruik van het TFTP-programma om SWIFT-gegevens te verkrijgen die wij niet uit andere bronnen verkrijgen".
(35) http://www.privacycommission.be/fr/news/les-instances-europ%C3%A9ennes-charg%C3%A9es-de-contr%C3%B4ler-le-respect-de-la-vie-priv%C3%A9e-examinent-la
(36) PB L 181 van 19.7.2003, blz. 25.
(37) COM(2012)0011 van 25.1.2012.
(38) COM(2012)0010 van 25.1.2012.
(39) http://register.consilium.europa.eu/pdf/nl/13/st00/st00169.nl13.pdf
(40) 1 BvR 518/02 van 4 april 2006.
(41) Arrest in zaak C-300/11, ZZ / Secretary of State for the Home Department, 4 juni 2013.
(42) The ‘9-eyes programme’ comprises the US, the UK, Canada, Australia, New Zealand, Denmark, France, Norway and the Netherlands; the ‘14-eyes programme’ includes those countries and also Germany, Belgium, Italy, Spain and Sweden.
(43) The Global Principles on National Security and the Right to Information (Mondiale beginselen betreffende nationale veiligheid en het recht op informatie), juni 2013.
(44) Standpunt van het Europees Parlement van 25 februari 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking en opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Europol)(Europol) (Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0121).


Evaluatie van de rechtspleging met betrekking tot het strafrecht en de rechtsstaat
PDF 206kWORD 59k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over de evaluatie van de rechtspleging in relatie tot de strafrechtspleging en het rechtsstaatbeginsel (2014/2006(INI))
P7_TA(2014)0231A7-0122/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name de artikelen 2, 6 en 7,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 70, 85, 258, 259 en 260,

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 27 maart 2013 met als titel "Het EU-scorebord voor justitie – Een instrument ter bevordering van een doeltreffende justitie en groei" (COM(2013)0160),

–  gezien de brief van 6 maart 2013 van de ministers van Buitenlandse Zaken van Duitsland, Denemarken, Finland en Nederland aan de voorzitter van de Commissie, José Barroso, waarin zij oproepen tot instelling van een mechanisme om de eerbiediging van de fundamentele waarden in de lidstaten te bevorderen,

–  gezien Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten,

–  gezien het voorstel van de Commissie tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie (COM(2013)0534), waarin wordt gewezen op de noodzaak een EU-ruimte voor strafrechtspleging tot stand te brengen,

–  gezien de activiteiten, de jaarverslagen en de studies van het Bureau voor de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien de werkzaamheden en verslagen van de Europese Commissie voor Democratie door Recht (Commissie van Venetië), en met name het verslag van die commissie over de rechtsstaat (CDL-AD(2011)003rev), het verslag over de onafhankelijkheid van het gerechtelijk apparaat – deel I: de onafhankelijkheid van rechters (CDL-AD (2010)004, en het verslag over Europese normen voor de onafhankelijkheid van het gerechtelijk apparaat – deel II: het openbaar ministerie (CDL-AD (2010)040),

–  gezien het memorandum van overeenstemming tussen de Raad van Europa en de Europese Unie,

–  gezien het gewijzigde statuut van de Europese Commissie voor Democratie door recht,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 november 2013, met als titel "Jaarlijkse groeianalyse 2014" (COM(2013)0800),

–  gezien de activiteiten en verslagen van de Europese Commissie voor Efficiëntie in Justitie (CEPEJ), en met name het laatste evaluatieverslag van die commissie over de Europese rechtsplegingstelsels (2012),

–  gezien zijn resoluties over de situatie, normen en praktijken met betrekking tot de grondrechten in de Europese Unie en alle resoluties met betrekking tot de rechtsstaat en de rechtspleging, waaronder de resoluties over corruptie en over het Europees aanhoudingsbevel(1),

–  gezien artikel 48 van het Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A7-0122/2014),

A.  overwegende dat evaluatie op het gebied van de strafrechtspleging het wederzijds vertrouwen vergroot en dat het bestaan van wederzijds vertrouwen onontbeerlijk is voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van instrumenten op het gebied van wederzijdse erkenning; overwegende dat evaluatie in het programma van Stockholm wordt genoemd als één van de belangrijkste instrumenten voor integratie op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht;

B.  overwegende dat de Verdragen de vereiste grondslag bieden voor evaluatie van het beleid op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht en respect voor de fundamentele waarden van de Europese Unie, zoals het beginsel van de rechtsstaat; overwegende dat kwaliteit, onafhankelijkheid en efficiëntie van rechtsplegingstelsels ook in het kader van het Europees semester (de nieuwe jaarlijkse cyclus van economische beleidscoördinatie) worden aangemerkt als prioriteit;

C.  overwegende dat het scorebord voor justitie op dit moment aandacht krijgt tegen de achtergrond van het Europees economisch semester, waardoor te sterk de nadruk wordt gelegd op de economische waarde van de rechtspleging, terwijl de rechtspleging een waarde op zichzelf is, en los van economische belangen voor eenieder toegankelijk dient te zijn;

D.  overwegende dat het noodzakelijk is dat nationale autoriteiten samenwerken en dezelfde inzichten hebben wat betreft de uitlegging van de EU-wetgeving op het gebied van het strafrecht;

E.  overwegende dat het scorebord voor justitie 2013 zich uitsluitend bezighoudt met de rechtspleging op civiel-, handels- en bestuursrechtelijk gebied, maar zich ook zou moeten richten op de strafrechtspleging, aangezien het functioneren en de integriteit van de strafrechtspleging ook van grote invloed zijn op de mensenrechten en bovendien in nauw verband staan met de eerbiediging van de rechtsstaat;

F.  overwegende dat het Bureau voor de grondrechten van de Europese Unie in het hoofdstuk "toegang tot efficiënte en onafhankelijke rechtspraak" van zijn jaarverslag 2012 zijn bezorgdheid uit over de situatie op het gebied van de rechtsstaat in een aantal lidstaten, met name wat betreft de onafhankelijkheid van de rechtspleging, en tevens over het fundamentele recht van toegang tot de rechter, dat ernstig onder druk staat vanwege de financiële crisis;

G.  overwegende dat voor het Europees Hof voor de rechten van de mens de zeer lange duur van gerechtelijke procedures nog altijd de belangrijkste reden is om EU-lidstaten te veroordelen;

H.  overwegende dat de Europese Commissie voor Efficiëntie in Justitie (CEPEJ) sinds haar oprichting in 2002 een bijzondere deskundigheid heeft ontwikkeld op het gebied van de analyse van nationale rechtsplegingstelsels, en beschikt over een ongeëvenaard kennisbestand met een werkelijke toegevoegde waarde, waarvan de lidstaten gebruik kunnen maken om de evaluatie en het functioneren van hun rechtsplegingstelsels te verbeteren; overwegende dat deze evaluatieronde, die nu voor de vijfde keer plaatsvindt, betrekking heeft op alle gebieden van rechtspraak en op verschillende categorieën onderwerpen en dus informatie oplevert over bijvoorbeeld demografische en economische aspecten, het recht op een eerlijk proces, toegang tot de rechter, of de loopbaan van rechters, leden van het openbaar ministerie en advocaten;

I.  overwegende dat de Commissie van Venetië in haar laatste verslag over de rechtsstaat zes beginselen heeft opgesomd waarover consensus bestaat en die de pijlers van de rechtsstaat vormen: legaliteit, met inbegrip van een transparant, controleerbaar en democratisch wetgevingsproces, rechtszekerheid, een verbod op willekeur, toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter, waaronder het recht op beroep tegen bestuursrechtelijke besluiten, eerbiediging van de mensenrechten, en non-discriminatie en gelijkheid voor de wet;

J.  overwegende dat nauwe samenwerking en interactie tussen de EU-instellingen bij de uitvoering van hun taken belangrijk is en dat er gebruik moet worden gemaakt van de beste praktijken en deskundigheid van andere internationale instanties, waaronder de gespecialiseerde instanties van de Raad van Europa, om overlapping en dubbel werk te voorkomen en een efficiënt gebruik van hulpbronnen te waarborgen;

K.  overwegende dat de Raad van Europa en de Europese Unie opnieuw hebben toegezegd hun samenwerking op gebieden van gemeenschappelijk belang te intensiveren, met name waar het gaat om de bevordering en bescherming van de pluralistische democratie, de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en de beginselen van de rechtsstaat, en daarbij optimaal gebruik te maken van gespecialiseerde organen, zoals de Commissie van Venetië, en vormen van samenwerking te ontwikkelen die aansluiten op de uitdagingen van deze tijd;

L.  overwegende dat het Parlement herhaaldelijk heeft gepleit voor versterking van bestaande mechanismen om de eerbiediging, de bescherming en bevordering van de waarden van de Unie, als bedoeld in artikel 2 VEU, te waarborgen en om snel en doeltreffend het hoofd te kunnen bieden aan crisissituaties in de Unie en de lidstaten; overwegende dat er momenteel door het Parlement, de Raad en de Commissie wordt gedebatteerd over de invoering van een "nieuw mechanisme";

M.  overwegende dat voorkomen moet worden dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, rechters en openbare aanklagers in de lidstaten onder druk komt te staan door politieke inmenging;

N.  overwegende dat iedere beslissing die op dit gebied wordt genomen een juiste toepassing, op zo kort mogelijke termijn, van artikel 2 VEU moet waarborgen en ervoor moet zorgen dat besluiten op objectieve criteria en een objectieve evaluatie berusten, om aldus de kritiek te ondervangen dat er sprake zou zijn van dubbele normen, ongelijke behandeling en politieke vooringenomenheid;

O.  overwegende dat de toepassing van EU-instrumenten op het gebied van de strafrechtspleging, waaronder, in dit verband, de eerbiediging van de grondrechten, en de totstandbrenging van een ruimte voor strafrecht afhankelijk zijn van doeltreffend functionerende nationale strafrechtstelsels;

P.  overwegende dat er behoefte is aan een samenhangende en alomvattende rechtsbedeling in strafzaken, om te voorkomen dat criminelen gebruikmaken van de verschillen tussen de strafrechtstelsels door de grens over te gaan;

Ontwikkeling van een scorebord voor justitie op het gebied van het strafrecht

1.  is ingenomen met het door de Commissie voorgestelde EU-scorebord voor justitie; betreurt evenwel dat het zich uitsluitend bezighoudt met de rechtspleging op civiel-, handels- en bestuursrechtelijk gebied;

2.  benadrukt dat een scorebord voor justitie met betrekking tot de strafrechtspleging er in belangrijke mate aan zou kunnen bijdragen dat rechters en leden van het openbaar ministerie overeenstemming bereiken over de uitlegging van EU-wetgeving op het gebied van het strafrecht, hetgeen het wederzijds vertrouwen ten goede zou komen;

3.  verzoekt de Commissie derhalve het toepassingsgebied van het scorebord voor justitie aldus uit te breiden dat het een afzonderlijk en alomvattend scorebord wordt, dat aan de hand van objectieve indicatoren alle gebieden van de rechtspleging onderzoekt, waaronder de strafrechtspleging, alsook alle horizontale kwesties die samenhangen met de rechtspleging, zoals de onafhankelijkheid, doeltreffendheid en integriteit van de rechterlijke macht, de loopbaan van rechters en de eerbiediging van procedurele rechten; verzoekt de Commissie alle relevante actoren hierbij te betrekken en gebruik te maken van de ervaringen die zij hebben opgedaan en tevens voort te bouwen op de werkzaamheden die op het gebied van de evaluatie van de rechtsstaat en rechtsplegingsstelsels reeds zijn verricht door de instanties van de Raad van Europa en het Bureau voor de grondrechten van de Europese Unie;

De rol van de nationale parlementen en het Europees Parlement

4.  verzoekt de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat het Europees Parlement en de nationale parlementen bij dit proces betrokken worden, overeenkomstig hetgeen is bepaald in de Verdragen, en te waarborgen dat de resultaten van de evaluaties op gezette tijden aan hen worden voorgelegd;

Deelname van de lidstaten

5.  betreurt het gebrek aan beschikbare gegevens over nationale rechtsplegingstelsels en vraagt de lidstaten derhalve ten volle met de instellingen van de EU en de Raad van Europa samen te werken en op gezette tijden onpartijdige, betrouwbare, objectieve en vergelijkbare gegevens met betrekking tot hun rechtsplegingstelsels te verzamelen en over te leggen;

De rechtsstaat en de fundamentele vrijheden

6.  verzoekt de Commissie het herhaalde verzoek van het Parlement te honoreren en een voorstel te doen voor:

   een doeltreffend mechanisme voor regelmatig toezicht op de eerbiediging van de in artikel 2 VEU neergelegde fundamentele waarden van de EU in de lidstaten, dat als basis kan dienen voor een instrument voor vroegtijdige waarschuwing; en
   een mechanisme voor crisissituaties dat voorziet in passende interventiemogelijkheden, doeltreffender inbreukprocedures en de mogelijkheid om sancties op te leggen als er in een lidstaat sprake is van systematische schending van democratische en rechtsstatelijke beginselen en de daarvoor bestemde controlemechanismen van de desbetreffende lidstaat niet naar behoren functioneren;

7.  wijst er nogmaals op dat een dergelijk mechanisme in alle lidstaten transparant, uniform en gelijkelijk moet worden toegepast en moet streven naar complementariteit met de werkzaamheden van andere instanties, zoals de Raad van Europa, en met name de Commissie van Venetië; zou graag zien dat het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten bij dit toezicht een rol wordt toebedeeld;

8.  dringt aan op nauwere samenwerking tussen het Europees Parlement en de Commissie van Venetië; verzoekt het Parlement en de Raad van Europa een passend mechanisme te ontwikkelen voor de indiening bij de Commissie van Venetië van verzoeken om advies over onderwerpen van belang en te waarborgen dat het Parlement als waarnemer aan de werkzaamheden van de Commissie van Venetië kan deelnemen;

9.  acht het noodzakelijk de samenwerking tussen de bevoegde commissies van het Parlement en hun tegenhangers bij de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa te intensiveren, overeenkomstig artikel 199 van het Reglement, met name door middel van reguliere en ad-hocvergaderingen, en aan beide zijden contactpunten aan te wijzen; doet de vertegenwoordigers van de Raad van Europa (de bevoegde commissies van de Raad van Europa, de Commissie van Venetië, de CEPEJ, de hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten) een permanente uitnodiging toekomen om de vergaderingen van de bevoegde commissies van het Parlement bij te wonen;

10.  dringt aan op actualisering van het akkoord uit 2007 over de verbetering van de samenwerking tussen de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa en het Europees Parlement, om optimaal rekening te kunnen houden met de ontwikkelingen sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon; verzoekt de Conferentie van voorzitters om op basis artikel 199 van het Reglement van het Europees Parlement de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa uit te nodigen besprekingen aan te gaan, met als doel om in dit akkoord praktische maatregelen op te nemen betreffende de samenwerking tussen deze instanties;

11.  is van oordeel dat het memorandum van overeenstemming tussen de Raad van Europa en de Europese Unie eveneens regelmatig geëvalueerd moet worden;

12.  dringt er bij de Raad en de lidstaten op aan dat zij ten volle voldoen aan de verplichtingen op het gebied van de fundamentele rechten die krachtens het Handvest en de Verdragen, en met name de artikelen 2, 6 en 7 VEU, op hen rusten; meent dat dit een voorwaarde is voor een doeltreffende aanpak door de EU van situaties waarin de beginselen van democratie, de rechtsstaat en de grondrechten door een lidstaat niet in acht worden genomen;

13.  wijst erop dat de Commissie bevoegd is om tegen een lidstaat die een krachtens de Verdragen op hem rustende verplichting niet is nagekomen een zaak aanhangig te maken bij het Hof van Justitie van de Europese Unie;

o
o   o

14.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0500, P7_TA(2013)0315, P7_TA(2011)0388 en P7_TA(2013)0444; P7_TA(2014)0173 en P7_TA(2014)0174.


Voorbereiding op een volledig geconvergeerde audiovisuele wereld
PDF 137kWORD 57k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over de voorbereiding op een volledig geconvergeerde audiovisuele wereld (2013/2180(INI))
P7_TA(2014)0232A7-0057/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 167 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten)(1),

–  gezien Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (richtlijn elektronische handel)(2),

–  gezien Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische‑communicatienetwerken en ‑diensten (kaderrichtlijn)(3), zoals gewijzigd bij Richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009(4),

–  gezien Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (toegangsrichtlijn)(5),

–  gezien Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten (machtigingsrichtlijn)(6), zoals gewijzigd bij Richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009(7),

–  gezien Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit(8),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 11 juli 2012 voor een richtlijn betreffende het collectieve beheer van rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik,

–  gezien Richtlijn 2001/29/EG betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (auteursrechtrichtlijn)(9),

–  gezien de resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over connected tv(10),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs en het advies van de Commissie juridische zaken (A7-0057/2014),

A.  overwegende dat met audiovisuele convergentie wordt bedoeld het samensmelten van audiovisuele mediadiensten die tot dan toe grotendeels gescheiden van elkaar werden verspreid, evenals het in elkaar grijpen van diverse audiovisuele diensten langs de waardeketen of de bundeling van deze diensten;

B.   overwegende dat convergentie vraagt om innovatie en er nieuwe vormen van samenwerking tussen ondernemingen en sectoren nodig zijn zodat gebruikers overal, altijd en met elk apparaat toegang hebben tot audiovisuele inhoud en elektronische diensten;

C.  overwegende dat horizontale (sectorconvergentie), verticale (convergentie in de waardeketen) en functionele (convergentie van toepassingen/diensten) convergentie stuk voor stuk impact hebben op de audiovisuele sector;

D.   overwegende dat technische convergentie inhoudt dat er steeds meer overlapping optreedt tussen mediarecht en netwerkbeleid;

E.  overwegende dat de toegankelijkheid en vindbaarheid van audiovisuele inhoud zich ontwikkelen tot de centrale vraagstukken van een geconvergeerde wereld; overwegende dat het beleid een zelfregulerend systeem voor de etikettering van de inhoud dat aan de minimumnormen voldoet, niet mag belemmeren, en dat netneutraliteit in verband met kabelverbindingen en verbindingen voor mobiele telefonie steeds dringender wordt;

F.  overwegende dat de technische convergentie van de media inmiddels, met name voor de omroep, de pers en internet werkelijkheid is geworden, en dat in het Europese media-, cultuur- en netwerkbeleid het regelgevingskader aan de nieuwe situatie moet worden aangepast en moet worden gewaarborgd dat ook ten aanzien van nieuwe marktdeelnemers uit de EU en derde landen een uniform regelgevingsniveau kan worden gerealiseerd en gehandhaafd;

G.   overwegende dat de ervaring met het gebruik van aan elkaar gekoppelde apparaten en de gebruikersverwachtingen en -profielen ondanks de toenemende technische convergentie nog steeds beperkt zijn;

H.  overwegende dat digitalisering en technische convergentie op zich beperkte waarde hebben voor burgers, en overwegende dat steun voor omvangrijke en langdurige investeringen in originele Europese inhoud een van de centrale prioriteiten blijft in een geconvergeerde mediaomgeving;

I.   overwegende dat de interactie tussen audiovisuele media, elektronische diensten en toepassingen omwille van de toenemende convergentie een nieuwe invulling moet krijgen;

J.   overwegende dat de term "content gateway" een aanduiding is voor elke entiteit die als intermediair fungeert tussen aanbieders van audiovisuele inhoud en eindgebruikers, en waarvoor kenmerkend is dat deze een aantal aanbieders van inhoud samenbrengt, selecteert en organiseert, en een interface aanbiedt met behulp waarvan gebruikers die inhoud kunnen vinden en gebruiken; overwegende dat de term tevens van betrekking kan zijn op tv-platforms (zoals satelliet, kabel en IPTV), apparatuur (zoals smart tv's en spelcomputers) en "over-the-top"-diensten (diensten die via breedband en over het open internet worden aangeboden);

Convergente markten

1.  stelt vast dat de toenemende tendens van horizontale concentratie van de sectoren en de verticale integratie in de hele waardeketen nieuwe zakelijke kansen kan opleveren, maar ook kan leiden tot machtsposities op de markt;

2.  benadrukt dat regelgeving nodig is als content gateways de toegang tot de media beheersen en een directe of indirecte invloed op de opinievorming hebben; verzoekt de Commissie en de lidstaten dan ook om deze ontwikkelingen te onderzoeken en de mogelijkheden van het Europese concurrentie- en kartelrecht volledig te benutten en, indien nodig, maatregelen in te voeren om de diversiteit te waarborgen en een regelgevingskader voor convergentie in het leven te roepen dat is aangepast aan deze ontwikkelingen;

3.   stelt vast dat de marktontwikkelingen erop duiden dat bedrijven in de toekomst steeds vaker netwerkdiensten zullen koppelen aan het beschikbaar stellen van audiovisuele inhoud, en dat het internet in zijn huidige vorm, die is gebaseerd op optimale toegang, daardoor meer en meer plaats kan gaan maken voor een eenzijdig op de belangen van bedrijven gericht aanbod;

4.   is van mening dat alle gegevens in het kader van elektronische communicatie principieel gelijk behandeld moeten worden ongeacht hun inhoud, toepassing, herkomst en doel (de zogenaamde inspanningsverplichting), en pleit daarom, met name wat betreft de ontwikkeling van speciale diensten, voor het behouden en waarborgen van een vrij en open internet;

5.  onderstreept dat de rechten en plichten van de omroepen door een horizontaal en mediaoverkoepelend rechtskader in evenwicht moeten worden gebracht met de rechten en plichten van andere marktdeelnemers;

Toegankelijkheid en vindbaarheid

6.  benadrukt dat netneutraliteit, in overeenstemming met de inspanningsverplichting en de non-discriminatoire toegang en doorgifte van alle audiovisuele inhoud, een waarborg is voor een veelzijdig informatieaanbod en een waaier aan meningen en culturen, en daarmee een cruciaal element vormt dat analoog is aan de "doorgifteverplichting" van het geconvergeerde medialandschap; verzoekt de Commissie dan ook er op een juridisch bindende wijze voor te zorgen dat de beginselen van internetneutraliteit, die in de context van de mediaconvergentie onontbeerlijk is, worden nageleefd;

7.   pleit voor een non-discriminatoire, transparante en open internettoegang voor alle gebruikers en aanbieders van audiovisuele diensten en spreekt zich uit tegen een inperking van de inspanningsverplichting via de eigen platformen of diensten van aanbieders;

8.  wijst er nogmaals op dat de regels inzake netneutraliteit de toepassing van regels inzake de "doorgifteverplichting" voor beheerde netwerken of gespecialiseerde diensten zoals kabeltelevisie en IPTV geenszins overbodig maken;

9.  pleit voor uniforme normen om zorg te dragen voor de interoperabiliteit van smart tv's, die moeten worden ontwikkeld door de sector, teneinde innovatie niet in de kiem te smoren;

10.  verlangt dat de diversiteit van culturele en audiovisuele werken in een geconvergeerde wereld toegankelijk en vindbaar is voor alle Europese burgers, in het bijzonder in gevallen waarin de aangeboden inhoud wordt opgelegd door fabrikanten van eindapparatuur, netwerkexploitanten, aanbieders van inhoud of andere groepen marktdeelnemers;

11.  is van mening dat het zoeken en vinden van audiovisuele inhoud niet mag worden ingegeven door economische belangen met het oog op het waarborgen van de diversiteit van producten en meningen, en dat er alleen regelgevende maatregelen genomen mogen worden als een platformaanbieder zijn machtspositie op de markt of zijn functie als poortwachter ten voor- of nadele van bepaalde inhoud gebruikt;

12.  verzoekt de Commissie te controleren in hoeverre exploitanten van content gateways geneigd zijn hun positie te misbruiken om hun eigen inhoud naar voren te schuiven, en maatregelen uit te werken om elk toekomstig misbruik te voorkomen;

13.  verzoekt de Commissie te definiëren wat een platform is en indien nodig regelgeving op te stellen die ook van toepassing is op technische netwerken voor de doorgifte van audiovisuele inhoud;

14.  is van mening dat platformen in openbare netwerken, die geen machtspositie op de markt innemen en de mededinging niet belemmeren moeten worden uitgesloten van deze platformregulering;

15.  is van mening dat het creëren van applicaties ("apps") moet worden aangemoedigd, omdat dit een groeimarkt is; benadrukt echter dat de "verapping" kan leiden tot problemen met de markttoegang voor producenten van audiovisuele inhoud; verzoekt de Commissie te onderzoeken waar maatregelen ter waarborging van de toegankelijkheid en de vindbaarheid van audiovisuele werken nodig zijn en hoe deze toegepast kunnen worden, en wijst er opnieuw op dat er alleen regelgevende maatregelen genomen mogen worden als een platformaanbieder zijn machtspositie op de markt of zijn functie als poortwachter met behulp van apps ten voor- of nadele van bepaalde inhoud gebruikt;

16.  is van mening dat de lidstaten de mogelijkheid moeten hebben om specifieke maatregelen te treffen met het oog op een redelijke mate van vindbaarheid en zichtbaarheid van audiovisuele inhoud die van algemeen belang is, teneinde de pluraliteit van meningen te garanderen, terwijl de gebruikers het aanbod zelf gemakkelijk moeten kunnen filteren;

Bescherming van de diversiteit en financieringsmodellen

17.  verzoekt de Commissie om in het licht van mediaconvergentie te bepalen hoe de (her)financiering en de productie van kwalitatief hoogstaande Europese audiovisuele inhoud op een toekomstbestendige en evenwichtige manier gewaarborgd kan worden;

18.  verzoekt de Commissie om te onderzoeken in hoeverre de ongelijke behandeling van lineaire en niet-lineaire diensten uit hoofde van Richtlijn 2010/13/EU leidt tot marktverstoringen bij kwantitatieve en kwalitatieve reclameverboden;

19.   onderstreept dat de nieuwe reclamestrategieën waarin gebruik wordt gemaakt van nieuwe technologieën voor het doeltreffender maken van reclame (screenshots, consumentenprofilering, multischermstrategieën) vragen opwerpen in verband met de bescherming van consumenten, hun privéleven en persoonsgegevens; benadrukt daarom dat er een samenhangend geheel van regels moet worden opgesteld die kunnen worden toegepast op deze strategieën;

20.  verzoekt de Commissie de regelgeving in de vorm van kwantitatieve reclamebepalingen voor lineaire audiovisuele inhoud af te schaffen om erop toe te zien dat de doelstellingen van Richtlijn 2010/13/EU met meer succes worden verwezenlijkt, met meer flexibiliteit en een versterking van de co- en zelfregulering;

21.  is van mening dat nieuwe bedrijfsmodellen waarbij niet-toegestane audiovisuele inhoud op de markt wordt gebracht een bedreiging vormen voor kwalitatief hoogwaardige journalistiek, de publieke omroep en uit reclame-inkomsten gefinancierde uitzendingen;

22.  is van mening dat het lineaire of niet-lineaire aanbod van omroepen of andere aanbieders van inhoud inhoudelijk en technisch niet veranderd mag worden en dat de specifieke inhoud of onderdelen ervan niet in het programma-aanbod mogen worden opgenomen of anderszins gebruikt mogen worden, al dan niet tegen betaling, zonder de toestemming van de omroeporganisatie of de aanbieder;

23.  is van mening dat in het licht van de convergentie ook de goedkeuringsprocedures voor elektronische informatie- en communicatiediensten die worden gefinancierd door een licentievergoeding – voor zover het om een openbaar aanbod van audiovisuele diensten gaat – moeten worden aangepast aan de digitale realiteit van concurrentie bij de media;

24.   onderstreept dat het essentieel is de overheidssector buiten het keurslijf van reclamefinanciering te houden om zijn onafhankelijkheid te kunnen behouden, en verzoekt de lidstaten de financieringsinspanningen van deze sector te ondersteunen;

Infrastructuur en frequenties

25.  stelt vast dat een ruime beschikbaarheid van breedbandinternetaansluitingen met een zo hoog mogelijke snelheid een basisvoorwaarde vormt voor convergentie en innovatie in de mediawereld; benadrukt dat dergelijke breedbandnetwerken vooral op het platteland nog verder ontwikkeld moeten worden, en roept de lidstaten op dit aan de hand van investeringscampagnes op korte termijn te corrigeren;

26.  betreurt dat er in heel Europa nog steeds uitgestrekte gebieden zijn waar de internetinfrastructuur beperkt is, en herinnert de Commissie eraan dat de toegang van consumenten tot razendsnel internet cruciaal is voor het ontsluiten van het potentieel van een geconvergeerde audiovisuele wereld;

27.  dringt er bij de marktspelers op aan om, anticiperend op een meer geconvergeerde toekomst, op vrijwillige basis samen te werken en er op die manier voor te zorgen dat er een gemeenschappelijk kader komt voor medianormen, zodat er een meer samenhangende aanpak komt die geldt voor alle media, en om er tevens voor te zorgen dat de consument blijft begrijpen welke inhoud gereguleerd is en in welke mate;

28.  benadrukt dat open en interoperabele normen garanties bieden voor een vrije en onbelemmerde toegang tot audiovisuele inhoud;

29.  stelt vast dat voor nieuwe zelfregulerende initiatieven een centrale rol is weggelegd bij de ontwikkeling van uniforme normen voor gebruikstechnologieën, ontwikkelaars en producenten;

30.  benadrukt dat DVB-T/T2 op de lange termijn uitstekende kansen biedt voor het gezamenlijke gebruik van de 700 MHz-frequentieband in media-uitzendingen en mobiele telefonie, in het bijzonder door het gebruik van veelbelovende hybride mobiele apparaten en door televisieontvangerchips in mobiele apparaten in te bouwen;

31.  bepleit de ontwikkeling van een technologiemix die efficiënt gebruikmaakt van zowel omroep- als breedbandtechnologie, en media-uitzendingen en mobiele telefonie op een intelligente manier met elkaar combineert ("smart broadcasting");

32.  is van mening dat er behoefte is aan een routekaart voor digitale terrestrische radio om de investeerders die afkomstig zijn uit zowel de omroepwereld als de mobiele telefonie de zekerheid te bieden die zij nodig hebben om te kunnen plannen op de lange termijn;

Waarden

33.  mist in het groenboek een uitdrukkelijke verwijzing naar het tweeledige karakter van de audiovisuele media als culturele en economische troef;

34.  herinnert de Commissie eraan dat de EU zich heeft te houden aan het Unesco-verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen;

35.  benadrukt dat het beschermen van de mediavrijheid, het bevorderen van pluralisme en culturele diversiteit in de media en de bescherming van minderjarigen belangrijke waarden blijven in een tijdperk van convergentie;

36.  verzoekt de Commissie zich bij een eventuele herziening van Richtlijn 2010/13/EU te blijven inzetten om de persvrijheid te waarborgen;

37.  verzoekt de Commissie en de lidstaten strenger toe te zien op de uitvoering van artikel 13 van de richtlijn audiovisuele mediadiensten over de bevordering van het maken van en de toegang tot Europese producties door middel van audiovisuele mediadiensten op aanvraag;

38.  vestigt de aandacht van de Commissie op het feit dat het opnemen van audiovisuele cultuur en media in internationale handelsovereenkomsten in tegenspraak is met de toezegging van de EU om culturele diversiteit en identiteit te bevorderen en de culturele soevereiniteit van de lidstaten over hun eigen culturele erfgoed te eerbiedigen;

39.  spoort de Europese audiovisuele sector aan de ontwikkeling van samenhangende en aantrekkelijke diensten, met name online, voort te zetten en aldus het Europese aanbod van audiovisuele inhoud te verrijken; benadrukt dat de inhoud de voornaamste overweging moet blijven; onderstreept dat een grote hoeveelheid platformen niet noodzakelijkerwijs gevarieerde inhoud met zich meebrengt;

40.  onderstreept dat de bescherming van minderjarigen, consumentenbescherming en gegevensbescherming absolute doelstellingen van de regelgeving zijn, die op alle aanbieders op het vlak van media en communicatie in de hele EU in gelijke mate van toepassing moeten zijn;

41.  verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de vereisten op het gebied van de bescherming van minderjarigen en consumenten beter worden nageleefd; is van oordeel dat gegevensbescherming voor alle aanbieders van diensten op het vlak van media en communicatie in de hele EU in gelijke mate van toepassing moet zijn; benadrukt dat consumenten op ieder moment de mogelijkheid moeten hebben hun privacy‑instellingen eenvoudig te wijzigen;

42.  benadrukt dat het in verband met de mondiale concurrentie in geconvergeerde markten absoluut noodzakelijk is om op internationaal niveau passende co- en zelfreguleringsnormen te ontwikkelen voor de bescherming van minderjarigen en consumenten;

43.  roept de Commissie en de lidstaten op de reeds bestaande activiteiten voor de verwerving van digitale mediavaardigheden te verbeteren en uit te breiden, en een methode voor de evaluatie van het doceren van mediavaardigheden te ontwikkelen;

Regelgevingskader

44.  is van mening dat het Europese media- en internetbeleid erop gericht moet zijn om barrières voor media-innovaties uit de weg te ruimen en tegelijkertijd de normatieve aspecten van een democratisch en in cultureel opzicht divers mediabeleid niet uit het oog te verliezen;

45.  benadrukt dat voor vergelijkbare inhoud op hetzelfde apparaat een uniform, flexibel en gebruikersvriendelijk en toegankelijk rechtskader nodig is, dat technologieneutraal, transparant en uitvoerbaar is;

46.  dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat deze platformen overeenkomstig de marktomstandigheden worden geëxploiteerd en eerlijke concurrentie in de hand werken;

47.  dringt bij de Commissie aan op een effectbeoordeling waarin zij nagaat of de werkingssfeer van de richtlijn audiovisuele mediadiensten nog steeds relevant is gezien de ontwikkelingen in de audiovisuele mediadiensten waar de Europese burgers toegang toe hebben;

48.  verzoekt de Commissie te onderzoeken in hoeverre het criterium van lineariteit ertoe leidt dat de regelgevingsdoelstellingen van Richtlijn 2010/13/EU op veel terreinen van de geconvergeerde wereld niet meer verwezenlijkt worden;

49.  stelt voor om de gebieden van Richtlijn 2010/13/EU waarop de regelgevingsdoelstelling niet worden gehaald te dereguleren; vindt dat in plaats daarvan op Europees niveau minimumvoorschriften voor alle audiovisuele mediadiensten moeten worden ingevoerd;

50.  benadrukt het belang van technologieneutrale stelsels voor de vereffening van rechten om ervoor te zorgen dat diensten van aanbieders van mediadiensten beschikbaar worden gesteld op platformen van derden;

51.  stelt nadrukkelijk vast dat het beginsel van het land van herkomst (of het land waar de omroep zich bevindt) dat is verankerd in de richtlijn audiovisuele mediadiensten een essentiële voorwaarde blijft om audiovisuele inhoud ook grensoverschrijdend te kunnen aanbieden en een mijlpaal is op weg naar een gemeenschappelijke dienstenmarkt; benadrukt echter dat de EU-wetgeving moet worden aangepast aan de realiteit van internet en de digitale omgeving, en dat er speciale aandacht moet worden besteed aan bedrijven die online audiovisuele inhoud aanbieden en die proberen de belasting in bepaalde lidstaten te ontduiken door zich in een land te vestigen waar een zeer laag belastingpercentage wordt geheven;

52.  roept de Commissie op na te gaan in hoeverre het auteursrecht aangepast moet worden om een passende evaluatie van lineaire en niet-lineaire inhoud via de verschillende platformen, evenals hun grensoverschrijdende toegankelijkheid mogelijk te maken;

53.  roept de Commissie op het beginsel van technologieneutraliteit consequent toe te passen en zo nodig het Europees auteursrecht dienovereenkomstig te herzien;

o
o   o

54.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1.
(2) PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.
(3) PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33.
(4) PB L 337 van 18.12.2009, blz. 37.
(5) PB L 108 van 24.4.2002, blz. 7.
(6) PB L 108 van 24.4.2002, blz. 21.
(7) PB L 337 van 18.12.2009, blz. 37.
(8) PB L 91 van 7.4.1999, blz. 10.
(9) PB L 167 van 22.5.2001, blz. 10.
(10) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0329.


Verslag over het EU-burgerschap 2013
PDF 139kWORD 69k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 betreffende het Verslag over het EU-burgerschap 2013. EU-burgers: uw rechten, uw toekomst (2013/2186(INI))
P7_TA(2014)0233A7-0107/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien het verslag van de Commissie van 27 oktober 2010 getiteld "Verslag over het EU‑burgerschap 2010: Het wegnemen van de belemmeringen voor de rechten van EU‑burgers" COM(2010)0603,

–  gezien de uitkomst van de openbare raadpleging van de Commissie over het EU‑burgerschap, gehouden van 9 mei tot 27 september 2012,

–  gezien zijn resolutie van 29 maart 2012 over het verslag over het EU‑burgerschap 2010: Het wegnemen van de belemmeringen voor de rechten van EU-burgers(1),

–  gezien de door de Commissie verzoekschriften, LIBE en de Europese Commissie gezamenlijk georganiseerde hoorzitting op 19 februari 2013, "Making the most of EU citizenship" en de hoorzitting van 24 september 2013 "The impact of the crisis on Europe’s citizens and the reinforcement of democratic involvement in the governance of the Union" (De impact van de crisis op de Europese burgers en de versterking van de democratische betrokkenheid bij het bestuur van de Unie),

–  gezien het verslag van de Commissie van 8 mei 2013 getiteld "Verslag over het EU‑burgerschap 2013 – EU‑burgers: uw rechten, uw toekomst" COM(2013)0269,

–  gezien zijn eerdere resoluties over de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften,

–  gezien het recht van petitie, verankerd in artikel 227 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het tweede deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, getiteld "Non-discriminatie en burgerschap van de Unie" en hoofdstuk V van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien de artikelen 9, 10 en 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften en het advies van de Commissie cultuur en onderwijs (A7‑0107/2014),

A.  overwegende dat het Verdrag van Lissabon het concept van het burgerschap van de EU en de daaraan te ontlenen rechten verder heeft versterkt;

B.  overwegende dat het recht om een verzoekschrift te richten tot het Europees Parlement een van de pijlers is van het Europees burgerschap, waardoor een verbinding ontstaat tussen de burgers en de Europese instellingen, met het doel om de EU dichter bij de burgers te brengen en van de EU voor de burgers in toenemende mate een betekenisvol en geloofwaardig concept te maken;

C.  overwegende dat de rechten die inherent zijn aan het burgerschap van de Unie opgenomen zijn in de Verdragen en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

D.  overwegende dat alle lidstaten zich ertoe verbonden hebben om de gezamenlijk overeengekomen EU‑regels na te leven betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de Unie, non-discriminatie en de gemeenschappelijke waarden van de Europese Unie, met name inachtneming van de grondrechten, met bijzondere aandacht voor de rechten van personen die tot minderheden behoren; overwegende dat speciale aandacht moet worden besteed aan nationaal burgerschap en de daaruit voor minderheden voortvloeiende rechten; overwegende dat inbreuken die lidstaten op grondrechten maken die verband houden met burgerschapsvraagstukken, moeten worden uitgebannen om dubbele standaarden en/of discriminatie tegen te gaan; overwegende dat de Roma-minderheid nog steeds geconfronteerd wordt met wijdverspreide discriminatie en dat de vooruitgang bij de uitvoering van de nationale strategieën voor de integratie van de Roma nog steeds beperkt is;

E.  overwegende dat het vrij verkeer van personen een van de kernelementen is van het EU‑burgerschap en kan bijdragen aan het terugdringen van de discrepantie tussen banen en vaardigheden op de interne markt; overwegende dat volgens een Flash Eurobarometer-enquête van februari 2013 meer dan tweederde van de respondenten het eens is met de stelling dat vrij verkeer van personen binnen de EU over het geheel genomen voordelen oplevert voor de economie van hun eigen land; overwegende dat de Schengencriteria van technische aard moeten zijn en niet moeten worden gebruikt om de toegang tot vrij verkeer van personen, te beperken;

F.  overwegende dat discriminatie op grond van nationaliteit nog steeds voorkomt in sommige EU-landen;

G.  overwegende dat de kwestie van het verkrijgen en verliezen van het nationale burgerschap in verzoekschriften wordt aangehaald, in het bijzonder vanuit het perspectief van de gevolgen voor het Europees burgerschap; overwegende dat veel indieners, waaronder vele die in lidstaten tot een minderheid behoren, de wens hebben uitgesproken dat de in Europa geldende wetten op het gebied van burgerschap meer gecoördineerd worden;

H.  overwegende dat diverse klachten zijn ontvangen met het oog op de uitoefening van het stemrecht bij Europese en gemeenteraadsverkiezingen en eveneens over de ontneming van het stemrecht bij de nationale verkiezingen van personen die een periode in het buitenland hebben verbleven;

I.  overwegende dat het vertrouwen van het publiek in de Europese Unie is gedaald en de Europese burgers een moeilijke periode doormaken vanwege een zware economische en sociale crisis;

J.  overwegende dat de verkiezingen van 2014 de eerste zijn sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, waarin de bevoegdheden van het Europees Parlement aanzienlijk zijn uitgebreid; overwegende dat de Europese verkiezingen een kans zijn om het publieke vertrouwen in het politieke stelsel te vergroten, een Europese publieke ruimte te scheppen en de stem en de rol van de burgers te versterken, wat een van de belangrijkste voorwaarden voor het versterken van de democratie in de lidstaten en in de EU vormt; overwegende dat een democratisch, transparant functioneren van het Europees Parlement een van de belangrijkste middelen vormt voor de bevordering van de Europese waarden en integratie;

K.  overwegende dat de Europese Unie, middels haar Verdragen en het Handvest van de grondrechten, een Europa van rechten en democratische waarden, van vrijheid, solidariteit en veiligheid verdedigt, en een betere bescherming van Europese burgers waarborgt;

L.  overwegende dat de burgers op het niveau van de Unie rechtstreeks vertegenwoordigd zijn in het Europees Parlement en het democratische recht hebben om kandidaat te zijn en hun stem uit te brengen bij de Europese verkiezingen, ook al wonen zij in een andere lidstaat dan hun eigen lidstaat; overwegende dat het stemrecht bij Europese en gemeenteraadsverkiezingen voor Europese burgers die in een andere lidstaat wonen, in sommige lidstaten onvoldoende wordt bevorderd en benadrukt;

M.  overwegende dat de Europese Unie voor Europese burgers het recht heeft geïntroduceerd om een Europees Burgerinitiatief te organiseren en te ondersteunen door beleidsvoorstellen bij de Europese instellingen in te dienen, en dat sinds 1 april 2012 door miljoenen Europese burgers van dit recht gebruik is gemaakt;

1.  is ingenomen met het verslag van de Commissie over het EU-burgerschap 2013 (COM(2013)0269) waarin ze op zes gebieden twaalf nieuwe maatregelen aankondigt die gericht zijn op de versterking van de rechten van de EU-burgers;

2.  is ingenomen met het feit dat het grootste deel van de 25 in het verslag over het EU‑burgerschap 2010 van de Commissie aangekondigde maatregelen, inmiddels door de Commissie en andere EU-instellingen uitgevoerd is;

3.  benadrukt dat burgers over de uitoefening van hun in het Verdrag vastgestelde rechten weloverwogen moeten kunnen besluiten en daartoe dan ook toegang moeten hebben tot alle benodigde informatie, waarbij de nadruk niet alleen mag liggen op abstracte rechten, maar ook op praktische, eenvoudig toegankelijke informatie over economische, bestuurlijke, wettelijke en culturele aangelegenheden; verzoekt nationale, regionale en lokale overheden een beter begrip van het burgerschap van de EU te bevorderen en de praktische voordelen ervan voor individuele burgers toe te lichten;

4.  is verheugd over de initiatieven van de Commissie om het besef bij de burgers van hun rechten via Europa Direct en Uw Europa te vergroten en dringt er bij de lidstaten op aan zich meer voor de verspreiding van de kennis van het Solvit-netwerk onder de burgers en bedrijven in te spannen; stelt voor, in dit verband, dat ter gelegenheid van de viering van de Dag van Europa op 9 mei, meer informatie over het Europees burgerschap wordt verstrekt;

5.  roept de Commissie dringend op ervoor te zorgen dat de openbare raadplegingen in alle officiële talen van de EU toegankelijk zijn zodat er geen sprake is van discriminatie op grond van taal; wijst erop dat de activiteiten van het Parlement op de sociale media, en met name die van de Commissie verzoekschriften, een uitstekende manier zijn om interactie en dialoog met de burgers tot stand te brengen;

6.  moedigt de lidstaten aan in hun leerprogramma's meer ruimte te bieden aan politieke vorming in EU-aangelegenheden, de opleiding van leraren hierop aan te laten sluiten, en daartoe de nodige kennis en middelen ter beschikking te stellen; benadrukt dat toegankelijk onderwijs een cruciale rol speelt in de opleiding van toekomstige burgers, door hen in staat te stellen om een solide basis van algemene kennis te verwerven, en individuele verantwoordelijkheid, solidariteit en wederzijds begrip en sociale cohesie te bevorderen; stelt in dit verband vast dat educatie essentieel is om ieder individu de kans te geven volwaardig deel te nemen aan het democratische, sociale en culturele leven en is dan ook van mening dat er geen grote besparingen mogen plaatsvinden op de middelen die aan educatie zijn toegewezen;

7.  is van mening dat het in het bijzonder van belang is om de erkenning van vrijwilligerswerk te bevorderen, vaardigheden en deskundigheid die in het kader daarvan verkregen worden op waarde te schatten, en obstakels voor het vrij verkeer uit de weg te ruimen;

8.  onderstreept het belang van de maatschappelijke organisaties bij het versterken van een actief Europees burgerschap; acht het dan ook cruciaal de grensoverschrijdende werkzaamheden van deze organisaties verder te bevorderen door de bureaucratische rompslomp te verminderen en adequate financiering te verstrekken; doet opnieuw de oproep(2) om een Europees statuut voor verenigingen tot stand te brengen, zodat de ontwikkeling van projecten binnen een transnationale organisatie tussen burgers uit verschillende lidstaten vergemakkelijk wordt; wijst op de noodzaak om een gestructureerd kader voor een Europese civiele dialoog te creëren dat inhoud geeft aan participerend burgerschap;

9.  betreurt de bestaande opt-outs van sommige lidstaten ten aanzien van onderdelen van de EU-verdragen, die de rechten van burgers ondermijnen en de facto verschillen in de rechten van burgers teweegbrengen die volgens de EU-verdragen gelijk verondersteld worden te zijn;

10.  benadrukt dat de lidstaten een essentiële rol spelen in het correct uitvoeren van Europese wetgeving; is van mening dat er nog vooruitgang kan worden geboekt en dat een versterkte samenwerking tussen de Europese instellingen en lokale en nationale overheden noodzakelijk is; is van oordeel dat een betere samenwerking een doeltreffende manier is om problemen en in het bijzonder administratieve belemmeringen informeel op te lossen; is in dit verband verheugd over het voornemen van de Commissie om vanaf 2013 via het stelsel van jumelages tussen steden in het Programma "Europa voor de burger", de uitwisseling te steunen van optimale werkmethoden tussen gemeenten en projecten om de kennis over burgerrechten te vergroten en de juiste toepassing ervan te verbeteren; is van mening dat praktisch instrumentarium inzake EU-burgerrechten, toegesneden op de lokale en regionale overheden, een juiste toepassing verder zou verbeteren;

11.  betreurt het dat ouders en kinderen niet in alle lidstaten over dezelfde rechtsmiddelen beschikken in geval van een scheiding of echtscheiding als gevolg waarvan honderden ouders in Europa de Commissie verzoekschriften hebben verzocht hierin een actievere rol op te spelen ondanks haar beperkte bevoegdheden ter zake;

12.  verwacht dat het nieuwe webportaal voor verzoekschriften, dat begin 2014 beschikbaar zal zijn, een aantrekkelijk en gebruiksvriendelijk instrument zal zijn om verzoekschriften in te dienen, ook voor mensen met een handicap; roept de Commissie en de andere instellingen op om de procedure voor de indiening van verzoekschriften, op hun websites op gepaste wijze onder de aandacht te brengen;

13.  verheugt zich erover dat in november 2013 drie zeer verschillende Europese burgerschapsinitiatieven (EBI's) de vereiste drempel hadden bereikt; is ingenomen met de voor de Europese verkiezingen geplande hoorzittingen met de organisatoren van de succesvolle EBI's; roept de lidstaten op het recht om EBI's te organiseren en te steunen te bevorderen, en Verordening (EU) nr. 211/2011 over het Europees burgerinitiatief op een inclusieve manier uit te voeren, door de bereidheid te verzekeren om de handtekeningen geldig te verklaren van zowel hun eigen burgers die in het buitenland verblijven als van burgers uit ander lidstaten die op hun grondgebied verblijven;

14.  verzoekt al die lidstaten die nog niet over een nationale ombudsman beschikken, op dit moment Italië en Duitsland, er een te benoemen teneinde aan de verwachtingen van alle Europese burgers te voldoen;

15.  roept de Commissie op om stelselmatig toe te zien op de manier waarop de administratieve formaliteiten met betrekking tot binnenkomst en verblijf van EU-burgers en hun verwanten, door de lidstaten worden afgehandeld; roept de Commissie op een actieve rol te spelen door ervoor te zorgen dat de door de lidstaten ingevoerde procedures de waarden en de grondrechten zoals die erkend zijn door de Europese verdragen, volledig eerbiedigen; benadrukt dat arbeidsmobiliteit een van de belangrijkste pijlers van de interne markt is; benadrukt de grote voordelen die migrerende werknemers in de EU opleveren voor de economie van de lidstaten; roept in dit verband de Commissie op om de situatie nauwlettend in de gaten te houden en gepaste maatregelen te treffen om potentiële belemmeringen, zoals bureaucratische rompslomp, weg te nemen die op nationaal niveau deze fundamentele vrijheid in de weg staan;

16.  onderkent dat, volgens de vaste rechtspraak van het Europees Hof van Justitie(3), de voorwaarden voor het verkrijgen en het verliezen van het burgerschap van de lidstaten exclusief door het nationale recht van de afzonderlijke lidstaten geregeld wordt; verzoekt niettemin om meer coördinatie en een meer gestructureerde uitwisseling van optimale praktijken tussen de lidstaten met betrekking tot hun burgerschapswetgeving teneinde grondrechten en in het bijzonder rechtszekerheid voor burgers te waarborgen; roept op tot omvattende, gemeenschappelijke richtsnoeren waarin de relatie tussen nationaal en Europees burgerschap wordt verduidelijkt;

17.  verzoekt de lidstaten die hun eigen burgers het stemrecht ontnemen als zij ervoor kiezen om voor een langere tijd in een andere lidstaat te wonen, aan deze praktijk een einde te maken en hun wetgeving dienovereenkomstig aan te passen teneinde te voorzien in volledige burgerschapsrechten gedurende het volledige proces; beveelt de lidstaten aan om het nodige te doen om burgers die in een andere lidstaat dan hun eigen lidstaat hun stem willen uitbrengen of zich kandidaat wensen te stellen, daadwerkelijk te helpen en bij te staan; benadrukt de noodzaak voor EU-burgers om vanuit de lidstaat waar zij verblijven hun stemrecht te doen gelden bij nationale verkiezingen in hun land van herkomst;

18.  roept de lidstaten op om de betekenis van het EU-burgerschap te beschermen en te versterken door elke vorm van discriminatie op grond van nationaliteit te ontmoedigen; betreurt iedere populistische retoriek die is gericht op het instellen van discriminatoire praktijken alleen op basis van nationaliteit;

19.  roept de Europese politieke partijen en hun nationale afdelingen op om transparante verkiezingscampagnes te organiseren voorafgaand aan de Europese verkiezingen van 2014 en de problemen van de dalende opkomst bij de verkiezingen en de groeiende kloof tussen burgers en de EU-instellingen doeltreffend aan te pakken; is van mening dat de benoeming door Europese politieke partijen van Europa-brede kandidaten voor de functie van voorzitter van de Commissie een belangrijke stap is naar de vorming van een werkelijk Europese publieke ruimte, is er van overtuigd dat het vooruitzicht van Europeanisering van de verkiezingscampagne meer kans van slagen heeft door pan-Europese activiteiten en via netwerken van lokale en nationale media, met name publieke media op het gebied van radio, televisie en het internet;

20.  benadrukt het belang om burgers te informeren over hun recht om te stemmen bij gemeentelijke en Europese verkiezingen in het geval zij niet in hun thuisland wonen en dit recht op verschillende manieren te bevorderen; dringt er bij de Commissie op aan niet tot mei 2014 te wachten om haar handboek uit te brengen waarin deze EU-rechten "in duidelijke en eenvoudige taal" uiteengezet zijn;

21.  roept alle instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de Europese Unie op om de transparantie verder te verhogen en documenten gemakkelijk en op een gebruiksvriendelijke manier toegankelijk te maken aangezien hiermee de burgers in staat worden gesteld beter deel te nemen aan het besluitvormingsproces; roept de instellingen van de Unie, en in het bijzonder de Europese Commissie, op de efficiëntie van hun procedures te vergroten zodat gewettigde verzoeken van Europese burgers zo snel mogelijk worden ingewilligd; verzoekt alle instellingen van de Unie, en met name het Parlement, transparantie en verantwoordingsplicht in gelijke mate te waarborgen;

22.  is verheugd over de recente vaststelling van de twee voornaamste EU-programma's die activiteiten subsidiëren op het gebied van EU-burgerschap van 2014 tot 2020: het programma "Rechten en burgerschap" en het programma "Europa voor de burger"; vindt het zeer spijtig dat juist de financiële middelen voor dit laatste programma, waarmee projecten voor een actief Europees burgerschap worden ondersteund, in vergelijking met de periode 2007-2013 drastisch zijn verlaagd door de regeringen van de lidstaten;

23.  spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over een aantal verzoekschriften met betrekking tot de delicate situatie van bepaalde inwoners, die vanwege hun status niet ten volle aanspraak kunnen maken op hun recht op vrij verkeer of hun recht om te stemmen bij lokale verkiezingen; roept de Europese Commissie en de betrokken lidstaten op om in dergelijke gevallen de regularisatie van hun status te vergemakkelijken;

24.  is ernstig bezorgd over de belemmeringen waarmee burgers nog steeds geconfronteerd worden bij het uitoefenen van hun individuele rechten op de interne markt en is van mening dat het wegnemen van deze belemmeringen onderdeel moet zijn van de aanpak van de huidige economische onzekerheid in Europa; is daarom ingenomen met de nieuwe initiatieven die zijn aangekondigd door de Commissie om de positie van de burger in zijn rol van consument en werknemer in heel Europa, te versterken;

25.  beklemtoont het belang om de informatie-uitwisseling te verbeteren over mogelijke stageplekken en leercontracten in andere EU-landen, via het Eures-netwerk; is verontrust over het werkloosheidspercentage, met name vanwege de gevolgen daarvan voor jongeren; is ingenomen met het Commissievoorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake een kwaliteitskader voor stages(4) en verzoekt de lidstaten de in de richtsnoeren opgenomen beginselen, na te leven;

26.  roept de lidstaten op de Europese burgers beter te informeren over hun rechten en plichten, en een gelijke toegang tot deze rechten in zowel hun land van herkomst als in een andere lidstaat te bevorderen;

27.  vestigt de aandacht op de klachten van bepaalde indieners, het merendeel geëxpatrieerde EU-burgers, die melding hebben gemaakt van problemen in verband met de verwerving, overdracht en eigendom van onroerend goed in verschillende landen;

28.  erkent de problemen van personen met een handicap die hun recht op vrij verkeer uitoefenen en doet een oproep om een Europese identiteitskaart voor mensen met een handicap in te voeren die in heel Europa geldig is;

29.  roept de lidstaten op om maatregelen te treffen om hun werkzaamheden te coördineren en samen te werken teneinde de problemen van dubbele voertuigregistratiebelasting, belastingdiscriminatie en dubbele belasting in een grensoverschrijdende context doeltreffend aan te pakken, en om beter met de realiteit van de grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit rekening te houden; is van mening dat de bestaande bilaterale belastingovereenkomsten of eenzijdige maatregelen van lidstaten ontoereikend zijn om de problemen van de dubbele belasting aan te pakken en dat er behoefte is aan een gecoördineerd en tijdig optreden op EU-niveau;

30.  betreurt het bestaan van grensoverschrijdende obstakels in burger- en sociale zaken, zoals familierecht en pensioenen, waardoor veel burgers verstoken zijn van de voordelen van een volledig EU-burgerschap;

31.  herinnert eraan dat EU-burgers op het grondgebied van een derde land waar de lidstaat waarvan zij de nationaliteit hebben niet is vertegenwoordigd, recht hebben op bescherming door diplomatieke of consulaire autoriteiten van elke andere lidstaat onder dezelfde voorwaarden als die gelden voor personen met de nationaliteit van die lidstaat, en benadrukt het belang van een dergelijke bepaling als principekwestie;

32.  roept de lidstaten op zo snel mogelijk in elke lidstaat een centraal loket in te richten om projecten met een grensoverschrijdende impact te kunnen coördineren, onder meer die met maatschappelijke gevolgen zoals noodhulpdiensten, met bijzondere aandacht voor projecten met een milieu-impact, zoals windmolenparken waar bij gelegenheid geen raadpleging van de bewoners aan beide zijden van de grens plaatsvindt en geen effectbeoordeling wordt uitgevoerd;

33.  roept de Commissie op om de voordelen en uitdagingen van het Europees Jaar van de burger 2013 grondig te evalueren; betreurt het dat, wegens een gebrek aan middelen en aan politieke wil, het Europees Jaar van de burger 2013 weinig media-aandacht heeft gekregen en geen breed, voor het publiek zichtbaar debat over Europees burgerschap tot stand heeft gebracht, dat een bijdrage had kunnen leveren aan de totstandkoming van verbeterde of nieuw ontwikkelde instrumenten;

34.  roept de Commissie op voorstellen te doen om vrijwilligerswerk te erkennen als element dat tot burgerschap bijdraagt;

35.  verzoekt de Europese Commissie een uiteenzetting over de burgerrechten voor en na het Verdrag van Lissabon te publiceren en te verspreiden teneinde het vertrouwen van de burgers te herstellen;

36.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese ombudsman en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB C 257 E van 6.9.2013, blz. 74.
(2) Verklaring van het Europees Parlement van 10 maart 2011 over de opstelling van een Europees Statuut voor onderlinge maatschappijen, verenigingen en stichtingen (PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 187).
(3) Meest recentelijk in zijn arrest van 2 maart 2010, zaak C‑135/08, Rottmann.
(4) COM(2013)0857.


Europees openbaar ministerie
PDF 270kWORD 113k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie (COM(2013)05342013/0255(APP))
P7_TA(2014)0234A7-0141/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel voor een verordening van de Raad (COM(2013)0534),

–  gezien het voorstel voor een verordening betreffende het EU-Agentschap voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) (COM(2013)0535),

–  gezien het voorstel voor een richtlijn betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (COM(2012)0363),

–  gezien de resolutie van de Raad van 30 november 2009 over een routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures,

–  gezien zijn resolutie van 23 oktober 2013 over georganiseerde misdaad, corruptie en het witwassen van geld: aanbevelingen inzake de benodigde acties en initiatieven(1),

–  gezien de andere strafrechtelijke instrumenten die het Europees Parlement en de Raad middels de medebeslissingsprocedure hebben goedgekeurd, zoals Richtlijn 2013/48/EU betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en betreffende het recht op communicatie bij aanhouding, de richtlijn inzake het Europees onderzoeksbevel in strafzaken, enz.,

–  gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens,

–  gezien de artikelen 2, 6 en 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name de artikelen 86, 218, 263, 265, 267, 268 en 340,

–   gezien het advies van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 december 2013,

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's van 30 januari 2014,

–  gezien artikel 81, lid 3, van zijn Reglement,

–  gezien het interimverslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie begrotingscontrole, de Begrotingscommissie en de Commissie juridische zaken (A7-0141/2014),

A.  overwegende dat met de oprichting van het Europees Openbaar Ministerie in de eerste plaats wordt beoogd bij te dragen aan de verbetering van de bescherming van de financiële belangen van de Unie, het vertrouwen van het Europese bedrijfsleven en de Europese burgers in de instellingen van de Unie te vergroten en te zorgen voor een efficiëntere en doeltreffendere opsporing en vervolging van strafbare feiten die de financiële belangen van de EU schaden, dit alles geheel in overeenstemming met de grondrechten zoals neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

B.  overwegende dat de EU zich tot doel heeft gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en justitie te ontwikkelen, en overwegende dat zij overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de mensenrechten en de grondrechten eerbiedigt; overwegende dat criminaliteit steeds minder aan grenzen gebonden is, en dat de EU bij strafbare feiten tegen de financiële belangen van de Unie, die de Unie elk jaar aanzienlijke financiële schade berokkenen, een doeltreffende respons moet bieden, die de gezamenlijke inspanningen van alle lidstaten een toegevoegde waarde geeft, aangezien de bescherming van de EU-begroting tegen fraude beter op EU-niveau kan worden bewerkstelligd;

C.  overwegende dat voor de EU-begroting het beginsel van nultolerantie moet worden toegepast om zo de fraude tegen de financiële belangen van de Europese Unie op samenhangende en doeltreffende wijze te kunnen aanpakken;

D.  overwegende dat de lidstaten de hoofdverantwoordelijkheid dragen voor de uitvoering van ongeveer 80% van de begroting van de Unie, alsmede voor de inning van eigen middelen, zoals bepaald in Besluit van de Raad 2007/436/EG, Euratom(2), dat binnenkort wordt vervangen door een besluit van de Raad over het gewijzigde voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (COM(2011) 739);

E.  overwegende dat het evenzeer van belang is ervoor te zorgen dat de financiële belangen van de Unie bij de inning van de middelen van de EU worden beschermd als bij de besteding ervan;

F.  overwegende dat 10% van de door OLAF uitgevoerde onderzoeken gevallen van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad betreft, die evenwel 40% vertegenwoordigen van de totale financiële impact op de financiële belangen van de Europese Unie;

G.  overwegende dat de instelling van het Europees Openbaar Ministerie de enige handeling op het gebied van het strafrecht is waarop de gewone wetgevingsprocedure niet van toepassing is;

H.  overwegende dat het voorstel voor een verordening tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie onlosmakelijk verbonden is met het voorstel voor een richtlijn betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt en met het voorstel voor een verordening betreffende het EU-Agentschap voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), die onder de gewone wetgevingsprocedure vallen;

I.  overwegende dat de eerbiediging van de rechtsstaat een leidend beginsel moet zijn bij alle Europese wetgeving, in het bijzonder op het gebied van de rechtspleging en de bescherming van de fundamentele mensenrechten;

J.  overwegende dat 14 nationale parlementaire kamers uit 11 lidstaten de "gele kaart"-procedure hebben opgestart naar aanleiding van het Commissievoorstel, en overwegende dat de Commissie op 27 november 2013 heeft besloten het voorstel te handhaven, maar daarbij wel heeft aangegeven dat zij bij het wetgevingsproces terdege rekening zal houden met de gemotiveerde adviezen van de nationale parlementaire kamers;

K.  overwegende dat voor de instelling van een Europees Openbaar Ministerie overeenkomstig artikel 86, lid 1, VWEU eenparigheid van stemmen in de Raad vereist is; overwegende dat het uiterst onwaarschijnlijk lijkt dat deze eenparigheid tot stand zal komen en dat het om die reden waarschijnlijker lijkt dat een aantal lidstaten een Europees Openbaar Ministerie zal oprichten middels de procedure inzake nauwere samenwerking, in welk geval de Commissie een nieuw voorstel zal moeten indienen;

1.  meent dat met het voorstel van de Commissie wordt beoogd een nieuwe stap te zetten voor de oprichting van een Europese strafrechtelijke ruimte en ter versterking van de instrumenten ter bestrijding van fraude ten koste van de financiële belangen van de Unie, hetgeen het vertrouwen van de belastingbetalers in de EU zal versterken;

2.  meent dat de oprichting van een Europees Openbaar Ministerie van werkelijke toegevoegde waarde voor de ruimte van vrijheid, veiligheid en justitie, zou kunnen zijn, indien alle lidstaten deelnemen, aangezien de financiële belangen van de Unie en daarmee ook de belangen van de Europese belastingbetalers in alle lidstaten moeten worden beschermd;

3.  verzoekt de Raad het Parlement nauw te betrekken bij zijn wetgevende werkzaamheden door het voortdurend van informatie te voorzien en te raadplegen, zodat deze werkzaamheden tot een resultaat zullen leiden dat overeenstemt met de wijzigingen aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie die zijn aangebracht naar aanleiding van het Lissabonproces en waarin beide partijen zich kunnen vinden;

4.  wijst erop dat de Europese Unie uitsluitend doeltreffend kan handelen op het gebied van de rechtspleging indien haar acties samenhangend zijn, en verzoekt de Europese wetgever derhalve bij de behandeling van dit voorstel rekening te houden met andere hiermee nauw samenhangende voorstellen, zoals het voorstel voor een richtlijn betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt, het voorstel voor een verordening betreffende het EU-Agentschap voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), alsmede andere relevante instrumenten op het gebied van het strafrecht en procedurele rechten, om ervoor te zorgen dat het volledig met deze voorstellen verenigbaar is en op coherente wijze ten uitvoer kan worden gelegd;

5.  benadrukt dat de bevoegdheden en het handelen van het Europees Openbaar Ministerie volledig in overeenstemming moeten zijn met het geheel aan grondrechten zoals neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de grondwettelijke tradities van de lidstaten; verzoekt de Raad daarom terdege rekening te houden met de volgende aanbevelingen:

   (i) het Europees Openbaar Ministerie dient bij zijn werkzaamheden het recht op een eerlijk proces nauwlettend na te leven en dus het beginsel van de wettelijk bevoegde rechter te eerbiedigen, op grond waarvan de criteria waarmee wordt vastgesteld welke rechter bevoegd is om recht te spreken, duidelijk van tevoren worden vastgesteld; aangezien artikel 27, lid 4, in de huidige versie het Europees Openbaar Ministerie buitensporige vrijheid biedt bij de toepassing van deze criteria, dienen deze bindend te zijn en te worden gerangschikt om voorspelbaarheid te garanderen; in dit verband dient rekening te worden gehouden met de rechten van de verdachte; voorts dient de vaststelling van de bevoegdheid overeenkomstig deze criteria vatbaar te zijn voor rechterlijke toetsing;
   (ii) het Europees Openbaar Ministerie dient volledig onafhankelijk te zijn van zowel de nationale regeringen als de instellingen van de EU en dient tegen elke politieke druk te worden beschermd;
  (iii) het bevoegdheidsterrein van het Europees Openbaar Ministerie dient nauwkeurig te worden afgebakend, zodat van tevoren kan worden bepaald voor welke strafbare feiten het bevoegd is; het Parlement wenst dat de in artikel 13 van het voorstel van de Commissie opgenomen definities inzake impliciete bevoegdheid, nauwkeurig worden herzien, omdat deze in hun huidige vorm de grenzen van het toepassingsgebied van artikel 86, lid 1 t/m 3, VWEU, overschrijden; dit dient zo te gebeuren dat de bevoegdheden van het Europees Openbaar Ministerie uitsluitend kunnen worden uitgebreid tot strafbare feiten anders dan die de financiële belangen van de Unie schaden, indien aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:
   a) de gedraging in kwestie houdt tegelijkertijd een strafbaar feit tegen de financiële belangen van de Unie in en andere strafbare feiten; en
   b) de strafbare feiten tegen de financiële belangen van de Unie hebben de overhand, terwijl de andere feiten slechts van bijkomend belang zijn; en
   c) de andere feiten zouden niet kunnen worden vervolgd en bestraft indien deze niet tezamen met de feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, zouden worden vervolgd;
     voorts dient de vaststelling van de bevoegdheid overeenkomstig deze criteria vatbaar te zijn voor rechterlijke toetsing;
   (iv) aangezien de in artikel 12 van het voorstel bedoelde richtlijn tot vaststelling van de strafbare feiten waarvoor het Europees Openbaar Ministerie bevoegd is, nog niet is aangenomen, dient in het voorstel uitdrukkelijk te worden vermeld dat het Europees Openbaar Ministerie geen vervolging kan instellen tegen strafbare feiten waarin de desbetreffende wetgeving van de lidstaten op het moment dat deze feiten werden gepleegd, nog niet voorzag; bovendien mag het Europees Openbaar Ministerie vóór het volledig operationeel is, zijn bevoegdheid niet uitoefenen met betrekking tot gepleegde feiten; in dit verband dient artikel 71 van het voorstel dienovereenkomstig te worden gewijzigd;
   (v) de opsporingsinstrumenten en -maatregelen die het Europees Openbaar Ministerie ter beschikking staan moeten homogeen zijn, nauwkeurig worden gedefinieerd en ingepast kunnen worden in de rechtsstelsels van de lidstaten waar deze ten uitvoer worden gelegd; bovendien dienen de criteria voor de inzet van opsporingsmaatregelen gedetailleerder te worden uiteengezet, om te waarborgen dat "forum shopping" wordt uitgesloten;
   (vi) de bepaling van de ontvankelijkheid van het bewijsmateriaal en de beoordeling ervan overeenkomstig artikel 30 zijn sleutelelementen van het strafrechtelijk onderzoek; de regels ter zake dienen dan ook helder en eenvormig te zijn over de gehele reikwijdte van de bevoegdheden van het Europees Openbaar Ministerie, en volledig te voldoen aan de procedurele waarborgen; voor dit laatste dienen de aan de toelaatbaarheid van het bewijsmateriaal gestelde voorwaarden dusdanig te zijn dat alle rechten die worden gewaarborgd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens, worden geëerbiedigd;
   (vii) het recht op een doeltreffende voorziening in rechte dient te allen tijde te worden geëerbiedigd bij de activiteiten van het Europees Openbaar Ministerie op het gehele grondgebied van de Unie; door het Europees Openbaar Ministerie genomen besluiten moeten dan ook vatbaar zijn voor rechterlijke toetsing door de bevoegde rechtbank; in dit verband dienen besluiten die door het Europees Openbaar Ministerie worden genomen voorafgaand aan of onafhankelijk van het proces, zoals die welke zijn vastgesteld in de artikelen 27, 28 en 29 inzake bevoegdheid, sepot en schikking, bij de gerechtshoven van de Unie te kunnen worden aangevochten;

Artikel 36 van het voorstel dient te worden herschreven om te voorkomen dat de Verdragsbepalingen over de bevoegdheid van de gerechtshoven van de Unie worden omzeild en dat het recht op een doeltreffende voorziening in rechte krachtens artikel 47, lid 1, van het Handvest van de grondrechten, onevenredig wordt beperkt;

   (viii) in artikel 28 van het voorstel dient duidelijk te worden bepaald dat het de nationale vervolgingsinstanties, na sepot door het Europees Openbaar Ministerie van een zaak in verband met lichtere feiten, niet wordt belet de zaak verder te onderzoeken en te vervolgen indien dit krachtens hun wetgeving is toegestaan; en dat het verplicht is te seponeren indien het onvoldoende bewijs naar verwachting niet middels verdere proportionele opsporingsactiviteiten alsnog tot sluitend bewijs leidt; bovendien dient bij de opsporing zo vroeg mogelijk te worden nagegaan of er verplichte sepotgronden bestaan en dient een zaak onverwijld na vaststelling van het bestaan van dergelijke gronden te worden geseponeerd;
   (ix) willekeurige rechtsbedeling dient onder alle omstandigheden te worden voorkomen; dat betekent dat de in artikel 29, lid 1, van het voorstel neergelegde voorwaarde van "goede rechtsbedeling" als schikkingsgrond moet worden vervangen door specifiekere criteria; meer in het bijzonder dient er niet te worden geschikt op het moment van tenlastelegging en zeker niet in gevallen die kunnen worden geseponeerd krachtens artikel 28 van het voorstel, alsook in ernstige zaken;
   (x) aangezien de bevoegdheden van het Europees Openbaar Ministerie niet alleen rechterlijke toetsing door het Hof van Justitie, maar ook toezicht van het Europees Parlement en de nationale parlementen vereisen, dienen er dienaangaande bepalingen te worden opgenomen, met name ter waarborging van doeltreffende en tussen de lidstaten samenhangende praktijken en van verenigbaarheid met de beginselen van de rechtsstaat;

6.  verzoekt de Raad rekening te houden met de volgende aanbevelingen en dienovereenkomstig te handelen, terwijl het oproept tot de volledige eerbieding van de grondbeginselen, zoals het recht op een eerlijk proces, waaruit het recht op verdediging in strafzaken rechtstreeks voortvloeit:

   (i) bij alle activiteiten van het Europees Openbaar Ministerie dient het recht op verdediging volledig te worden beschermd, met name aangezien de Unie een ruimte zou kunnen worden waarbinnen het Europees Openbaar Ministerie op dienstsnelheid zou kunnen optreden, zonder haar toevlucht te hoeven nemen tot instrumenten voor wederzijdse rechtshulp; in dit opzicht is het van wezenlijk belang voor de adequate werking van het Europees Openbaar Ministerie dat de EU-minimumnormen op het gebied van de rechten van personen in strafzaken in alle lidstaten worden geëerbiedigd;

Overigens is de routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures, aangenomen door de Raad op 30 november 2009, nog niet voltooid en worden op grond van het voorstel alle kwesties op het gebied van het recht op zwijgen, onschuldpresumptie, het recht op gratis rechtsbijstand en onderzoek ter verdediging, naar nationaal niveau terugverwezen; de wetgeving die van toepassing is op de verdachten of beklaagden die betrokken zijn bij procedures van het Europees Openbaar Ministerie, dient met het oog op het beginsel van processuele gelijkheid eveneens van toepassing te zijn op de procedurele waarborgen tegen de opsporings- en vervolgingshandelingen van het Europees Openbaar Ministerie, zonder afbreuk te doen aan eventuele aanvullende of strengere normen betreffende procedurele waarborgen op grond van de wetgeving van de Unie;

   (ii) na verstrijking van de betrokken overgangsperiode kan niet-omzetting of verkeerde omzetting van de EU-wetgeving inzake procedurele rechten nooit worden geïnterpreteerd ten nadele van individuen tegen wie een onderzoek of vervolging loopt en de tenuitvoerlegging ervan zal altijd geschieden overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie en het Europees Hof voor de rechten van de mens;
   (iii) de eerbiediging van het beginsel van ne bis in idem dient te worden gewaarborgd;
   (iv) de vervolging dient in overeenstemming te zijn met artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de toepasselijke EU-wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens; wanneer persoonsgegevens worden overgedragen aan derde landen of internationale organisaties dient bijzondere aandacht uit te gaan naar de rechten van de betrokkene;

7.  verzoekt de Raad rekening te houden met de volgende aanbevelingen, om ervoor te zorgen dat het Europees Openbaar Ministerie een soepele, gestroomlijnde en doelmatige structuur krijgt waarmee optimale resultaten kunnen worden geboekt:

   (i) om goede en eerlijke resultaten en coördinatie van onderzoeken te waarborgen, dienen diegenen die ermee belast zijn te beschikken over diepgaande kennis van de rechtsstelsels van de betrokken landen; op het centrale niveau van het Europees Openbaar Ministerie dient er daarom voor te worden gezorgd dat de benodigde vaardigheden, ervaring en kennis van de rechtsstelsels van de lidstaten aanwezig zijn;
   (ii) om ervoor te zorgen dat besluiten snel en doeltreffend worden genomen, dient het besluitvormingsproces door het Europees Openbaar Ministerie te kunnen worden ontwikkeld, dat hierin wordt bijgestaan door gedelegeerde nationale aanklagers met deskundigheid op specifieke gebieden;
   (iii) om ervoor te zorgen dat het Europees Openbaar Ministerie een hoog niveau van onafhankelijkheid, doeltreffendheid, ervaring en professionaliteit kan waarborgen, dient zijn personeel zo hooggekwalificeerd mogelijk te zijn en een waarborg te bieden voor de verwezenlijking van de in deze resolutie opgenomen doelstellingen; dit personeel kan met name afkomstig zijn uit de rechterlijke macht, de advocatuur of uit andere sectoren waarin het de bovengenoemde ervaring en professionaliteit heeft opgedaan, alsmede de nodige kennis van de rechtsstelsels van de lidstaten; in dit verband dienen de uitlatingen van de Commissie in paragraaf 4 van de toelichting bij het voorstel betreffende de algehele kosten, overeen te stemmen met de effectieve vereisten wat betreft de doeltreffendheid en de werking van het Europees Openbaar Ministerie;
   (iv) er dient een controlemechanisme te worden ingesteld op basis waarvan jaarlijks verslag wordt uitgebracht over de activiteiten van het Europees Openbaar Ministerie;

8.  neemt kennis van het idee om het Europees Openbaar Ministerie te baseren op bestaande structuren, een oplossing die naar verwachting van de Commissie geen hoge nieuwe kosten met zich zal meebrengen voor de Unie of de lidstaten, omdat de administratieve diensten van het Europees Openbaar Ministerie verzorgd zullen worden door Eurojust en het personeel afkomstig zal zijn van bestaande organen als OLAF;

9.  is echter niet overtuigd door het argument van kosteneffectiviteit in het voorstel, aangezien het Europees Openbaar Ministerie gespecialiseerde afdelingen moet opzetten, één voor elke lidstaat, die grondige kennis moeten bezitten van de nationale rechtskaders om op doeltreffende wijze onderzoek te kunnen doen en vervolgingen te kunnen instellen; wenst dat een evaluatie wordt uitgevoerd om de kosten van het opzetten van het Europees Openbaar Ministerie voor de EU-begroting te beoordelen, evenals eventuele kosten voor de nationale begrotingen; wenst dat in het kader van deze evaluatie eveneens de voordelen worden beoordeeld;

10.  is bezorgd over het feit dat het voorstel is gebaseerd op de aanname dat de door Eurojust geleverde administratieve dienstverlening geen financiële of personele gevolgen zal hebben voor dit gedecentraliseerde agentschap; is daarom van mening dat het financieel memorandum misleidend is; vestigt in dit verband de nadruk op zijn verzoek aan de Commissie om een geactualiseerd financieel memorandum te presenteren waarin rekening wordt gehouden met mogelijke wijzigingen door de wetgever voorafgaand aan de afronding van het wetgevingsproces;

11.  beveelt aan dat, overeenkomstig artikel 86, lid 1, VWEU, op grond waarvan de Raad "op de grondslag van Eurojust" een Europees Openbaar Ministerie kan instellen, de Commissie een loutere overdracht van financiële middelen van OLAF naar het Europees Openbaar Ministerie overweegt, en dat het Europees Openbaar Ministerie gebruik maakt van de deskundigheid en de meerwaarde van de personeelsleden van Eurojust;

12.  benadrukt dat het geen duidelijke aanwijzing heeft gekregen of het Europees Openbaar Ministerie, als nieuw orgaan, onderworpen wordt aan de vermindering van personeel die wordt voorzien voor alle instellingen en organen van de Unie; benadrukt dat het een dergelijke benadering niet zou steunen;

13.  verzoekt de Raad de bevoegdheden van alle bestaande organen die belast zijn met de bescherming van de financiële belangen van de Unie duidelijker te definiëren; wijst erop dat het uitermate belangrijk is om de relatie tussen het Europees Openbaar Ministerie en andere bestaande organen, zoals Eurojust en OLAF, nader te definiëren en duidelijk af te bakenen; benadrukt dat het Europees Openbaar Ministerie moet profiteren van de jarenlange ervaring van OLAF op het gebied van het uitvoeren van onderzoeken, zowel op nationaal als op EU-niveau, op gebieden die verband houden met de bescherming van de financiële belangen van de Unie tegen onder meer corruptie; benadrukt in het bijzonder dat de Raad de complementariteit van de werkzaamheden van OLAF en het Europees Openbaar Ministerie moet verduidelijken wanneer het gaat om "interne" en "externe" onderzoeken; benadrukt dat uit het huidige voorstel van de Commissie noch duidelijk wordt wat de relatie tussen OLAF en het Europees Openbaar Ministerie is, noch op welke manier interne onderzoeken binnen de EU-instellingen moeten worden uitgevoerd;

14.  is van mening dat een nadere evaluatie van het gelijktijdige functioneren van OLAF, Eurojust en het Europees Openbaar Ministerie moet worden uitgevoerd teneinde het risico op conflicterende bevoegdheden te beperken; verzoekt de Raad de respectievelijke bevoegdheden van deze organen te verduidelijken, zowel mogelijke gedeelde bevoegdheden als inefficiënties te identificeren, en waar nodig oplossingen hiervoor voor te stellen;

15.  verzoekt, gezien het feit dat een aantal lidstaten waarschijnlijk niet zal deelnemen aan het voorstel voor een Europees Openbaar Ministerie, om een evaluatie om te verduidelijken welke eenheden en welke personeelsleden van OLAF zullen worden overgedragen naar het Europees Openbaar Ministerie en welke bij OLAF zullen blijven; eist dat OLAF de nodige middelen behoudt om werkzaamheden ter bestrijding van fraude uit te voeren die niet onder het mandaat van het Europees Openbaar Ministerie vallen;

16.  wijst erop dat OLAF bevoegd zal blijven voor de lidstaten die niet deelnemen aan het Europees Openbaar Ministerie, en dat voor deze lidstaten moet worden voorzien in een gelijkwaardig niveau van procedurele waarborgen;

17.  verzoekt de Commissie dan ook om bij de wijziging van de OLAF-verordening ten gevolge van de instelling van het Europees Openbaar Ministerie, te voorzien in voldoende procedurele waarborgen, waaronder de mogelijkheid van rechterlijke toetsing van door OLAF genomen opsporingsmaatregelen;

18.  is van mening dat de verplichting jegens nationale autoriteiten om het Europees Openbaar Ministerie te informeren over gedragingen die een strafbaar feit zouden kunnen vormen dat binnen haar bevoegdheden valt, in lijn moet zijn met, en niet strenger moet zijn dan, de verplichtingen die gelden op het niveau van de lidstaten en de onafhankelijkheid van die autoriteiten moet eerbiedigen;

19.  roept op tot de vaststelling van een speciale reeks regels op het niveau van de Unie om te zorgen voor een geharmoniseerde bescherming van klokkenluiders;

20.  verzoekt de Raad de doelmatigheid en doeltreffendheid van de respectievelijke rechtbanken in de lidstaten verder te verbeteren, die een doorslaggevende rol zullen spelen bij het welslagen van het project voor een Europees Openbaar Ministerie;

21.  verwelkomt het idee om het Europees Openbaar Ministerie in te bedden in bestaande gedecentraliseerde structuren door middel van de deelname van nationale gedelegeerde aanklagers als "bijzondere adviseurs"; is zich bewust van de noodzaak om de onafhankelijkheid van de gedelegeerde aanklagers ten opzichte van de nationale gerechtelijke apparaten en de transparante procedures voor hun benoeming verder uit te werken, teneinde te voorkomen dat de indruk wordt gewekt dat er sprake is van nepotisme van de kant van het Europees Openbaar Ministerie;

22.  is van mening dat er op uniforme en doeltreffende wijze een passende opleiding in EU-strafrecht moet worden aangeboden aan gedelegeerde Europese aanklagers en hun personeel;

23.  herinnert de Raad en de Commissie eraan dat het uiterst belangrijk is dat het Europees Parlement in zijn hoedanigheid van medewetgever in kwesties betreffende het materiële en formele strafrecht, nauw betrokken blijft bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie en dat in alle fasen van de procedure terdege met zijn standpunt rekening wordt gehouden; is dan ook voornemens regelmatig contact met de Commissie en de Raad te onderhouden, zodat de samenwerking vruchten kan afwerpen; is zich volledig bewust van het complexe karakter van de werkzaamheden en van het feit dat een redelijke termijn moet worden bepaald voor de verwezenlijking ervan, en verbindt zich ertoe zijn standpunt uiteen te zetten, indien noodzakelijk in latere interimverslagen, over de toekomstige ontwikkelingen rond het Europees Openbaar Ministerie;

24.  verzoekt de Raad de tijd te nemen die nodig is voor een diepgaande beoordeling van het voorstel van de Commissie en de onderhandelingen niet overhaast af te ronden; benadrukt dat een voorbarige overgang naar de procedure voor nauwere samenwerking moet worden vermeden;

25.  draagt zijn Voorzitter op te verzoeken om voortzetting van het onderzoek naar het voorstel met de Raad;

26.  wijst de Raad erop dat de hierboven genoemde politieke richtsnoeren zijn vervangen door de bij deze resolutie gevoegde technische bijlage;

27.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

BIJLAGE BIJ DE RESOLUTIE

Overweging 22

Wijziging 1

Voorstel voor een Verordening

Amendement

(22)  Strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, houden vaak nauw verband met andere strafbare feiten. In het belang van efficiënte procedures en om een mogelijke inbreuk op het ne bis in idem-beginsel te voorkomen, dient de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie zich ook uit te strekken tot strafbare feiten die in het nationale recht technisch gezien niet worden gedefinieerd als feiten die de financiële belangen van de Unie schaden wanneer de bestanddelen daarvan identiek en onlosmakelijk verbonden zijn met die van de strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden. Wanneer in dergelijke gemengde gevallen het strafbare feit dat de financiële belangen van de Unie schaadt, dominant is, dient het Europees Openbaar Ministerie zijn bevoegdheid uit te oefenen na raadpleging van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat. De dominantie dient te worden vastgesteld op basis van criteria zoals de financiële gevolgen van het strafbare feit voor de Unie, voor nationale begrotingen, het aantal slachtoffers of andere omstandigheden die verband houden met de ernst van het feit, of de toepasselijke sancties.

(22)  Strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, houden vaak nauw verband met andere strafbare feiten. Om een mogelijke inbreuk op het ne bis in idem-beginsel te voorkomen, dient de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie zich ook uit te strekken tot strafbare feiten die in het nationale recht technisch gezien niet worden gedefinieerd als feiten die de financiële belangen van de Unie schaden wanneer de bestanddelen daarvan identiek en verbonden zijn met die van de strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden. Wanneer in dergelijke gemengde gevallen het strafbare feit dat de financiële belangen van de Unie schaadt, de overhand heeft, dient het Europees Openbaar Ministerie zijn bevoegdheid uit te oefenen na raadpleging van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat.Dit laatste dient te worden vastgesteld op basis van criteria zoals de financiële gevolgen van het strafbare feit voor de Unie, voor nationale begrotingen, het aantal slachtoffers of andere omstandigheden die verband houden met de ernst van het feit, of de toepasselijke sancties.

Artikel 46

Wijziging 3

Voorstel voor een Verordening

Amendement

(46)  De algemene transparantievoorschriften die gelden voor de organen van de Unie, dienen weliswaar ook te gelden voor het Europees Openbaar Ministerie, maar alleen voor de administratieve taken, zodat de vereiste vertrouwelijkheid van de operationele werkzaamheden op geen enkele manier wordt geschonden. Evenzo dient de Europese Ombudsman bij zijn administratieve onderzoeken de vereiste vertrouwelijkheid van het Europees Openbaar Ministerie te eerbiedigen.

(46)  De algemene transparantievoorschriften die gelden voor de organen van de Unie, dienen ook te gelden voor het Europees Openbaar Ministerie; de Europese Ombudsman dient bij zijn administratieve onderzoeken de vereiste vertrouwelijkheid van het Europees Openbaar Ministerie te eerbiedigen.

Artikel 13

Wijziging 2

Voorstel voor een Verordening

Amendement

1.  Wanneer de in artikel 12 bedoelde strafbare feiten onlosmakelijk zijn verbonden met andere dan de in artikel 12 bedoelde strafbare feiten en het in het belang van een goede rechtsbedeling is dat beide soorten feiten gezamenlijk worden opgespoord en vervolgd, is het Europees Openbaar Ministerie ook bevoegd voor die andere strafbare feiten, mits de in artikel 12 bedoelde feiten dominant zijn en de andere strafbare feiten op dezelfde elementen zijn gebaseerd.

1.  Wanneer de in artikel 12 bedoelde strafbare feiten zijn verbonden met andere dan de in artikel 12 bedoelde strafbare feiten, is het Europees Openbaar Ministerie ook bevoegd voor die andere strafbare feiten, mits aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

—  een specifiek geheel aan strafbare feiten omvat zowel strafbare feiten tegen de financiële belangen van de Unie als een ander strafbaar feit of andere strafbare feiten; en

—  het strafbare feit of de strafbare feiten tegen de financiële belangen van de Unie heeft/hebben de overhand en het andere feit of de andere feiten is/zijn slechts van bijkomend belang; en

—  verdere vervolging en bestraffing van het andere feit of de andere feiten zouden niet meer mogelijk zijn indien dit/deze niet vervolgd zou/zouden worden tezamen met het feit/de feiten die de financiële belangen van de Unie schaadt/schaden.

Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, is de lidstaat die bevoegd is voor de andere feiten, ook bevoegd voor de in artikel 12 bedoelde feiten.

Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, is de lidstaat die bevoegd is voor de andere feiten, ook bevoegd voor de in artikel 12 bedoelde feiten.

2.  Het Europees Openbaar Ministerie en de nationale vervolgingsinstanties raadplegen elkaar om vast te stellen welke instantie op grond van artikel 1 bevoegd is. Overeenkomstig artikel 57 kan Eurojust eventueel worden ingeschakeld om gemakkelijker te kunnen vaststellen wie er bevoegd is.

2.  Het Europees Openbaar Ministerie en de nationale vervolgingsinstanties raadplegen elkaar om vast te stellen welke instantie op grond van artikel 1 bevoegd is. Overeenkomstig artikel 57 kan Eurojust eventueel worden ingeschakeld om gemakkelijker te kunnen vaststellen wie er bevoegd is.

3.  Indien het Europees Openbaar Ministerie en de nationale vervolgingsinstanties van mening verschillen over de bevoegdheid als bedoeld in lid 1, beslist de nationale rechter die bevoegd is voor de toewijzing van vervolgingsbevoegdheden op nationaal niveau over de impliciete bevoegdheid.

3.  Indien het Europees Openbaar Ministerie en de nationale vervolgingsinstanties van mening verschillen over de bevoegdheid als bedoeld in lid 1, beslist de nationale rechter die bevoegd is voor de toewijzing van vervolgingsbevoegdheden op nationaal niveau over de impliciete bevoegdheid.

4.  Tegen de vaststelling van de bevoegdheid uit hoofde van dit artikel is geen beroep mogelijk.

4.  De overeenkomstig artikel 27, lid 4, van het voorstel aangewezen procesrechter kan uit eigen beweging tegen de vaststelling van de bevoegdheid uit hoofde van dit artikel beroep aantekenen.

Artikel 27

Wijziging 4

Voorstel voor een Verordening

Amendement

1.  De Europese openbare aanklager en de gedelegeerde Europese aanklagers hebben dezelfde bevoegdheden als nationale openbare aanklagers bij het vervolgen en voor het gerecht brengen, met name de bevoegdheid om een requisitoir te houden, deel te nemen aan de bewijsvoering en de beschikbare rechtsmiddelen in te stellen.

1.  De Europese openbare aanklager en de gedelegeerde Europese aanklagers hebben dezelfde bevoegdheden als nationale openbare aanklagers bij het vervolgen en voor het gerecht brengen, met name de bevoegdheid om een requisitoir te houden, deel te nemen aan de bewijsvoering en de beschikbare rechtsmiddelen in te stellen.

2.  Indien de bevoegde gedelegeerd Europees aanklager van oordeel is dat de opsporing is afgerond, legt hij een samenvatting van de zaak met een ontwerp-tenlastelegging en de lijst van bewijsstukken voor aan de Europese openbare aanklager. Wanneer deze geen opdracht geeft de zaak te seponeren op grond van artikel 28, geeft hij de betrokken gedelegeerd Europees aanklager opdracht de zaak met een tenlastelegging voor de bevoegde nationale rechter te brengen, of verwijst hij de zaak terug voor nader onderzoek. De Europese openbare aanklager kan de zaak ook zelf voor de bevoegde nationale rechter brengen.

2.  Indien de bevoegde gedelegeerd Europees aanklager van oordeel is dat de opsporing is afgerond, legt hij een samenvatting van de zaak met een ontwerp-tenlastelegging en de lijst van bewijsstukken voor aan de Europese openbare aanklager. Wanneer deze geen opdracht geeft de zaak te seponeren op grond van artikel 28 of ingeval op diens bevel een voorstel tot schikking is gedaan krachtens artikel 29 en dit voorstel niet is aanvaard, geeft hij de betrokken gedelegeerd Europees aanklager opdracht de zaak met een tenlastelegging voor de bevoegde nationale rechter te brengen, of verwijst hij de zaak terug voor nader onderzoek. De Europese openbare aanklager kan de zaak ook zelf voor de bevoegde nationale rechter brengen.

3.  De tenlastelegging die bij de bevoegde nationale rechter wordt ingediend, bevat de lijst van bewijsstukken die in het proces zullen worden aangevoerd.

3.  De tenlastelegging die bij de bevoegde nationale rechter wordt ingediend, bevat de lijst van bewijsstukken die in het proces zullen worden aangevoerd.

4.  De Europese openbare aanklager kiest, in nauw overleg met de gedelegeerd Europees aanklager die de zaak inleidt, en uitgaande van een correcte rechtsbedeling, het forum en bepaalt welke nationale rechter bevoegd is aan de hand van de volgende criteria:

4.  De bevoegde nationale rechter wordt bepaald aan de hand van de volgende criteria, in volgorde van prioriteit:

a)  de plaats waar het strafbare feit of, indien het om meerdere strafbare feiten gaat, de meerderheid van de strafbare feiten is gepleegd;

a)  de plaats waar het strafbare feit of, indien het om meerdere strafbare feiten gaat, de meerderheid van de strafbare feiten is gepleegd;

b)  de gewone verblijfplaats van de verdachte;

b)  de gewone verblijfplaats van de verdachte;

c)  de plaats waar het bewijs zich bevindt;

c)  de plaats waar het bewijs zich bevindt;

d)  de gewone verblijfplaats van de directe slachtoffers.

d)  de gewone verblijfplaats van de directe slachtoffers.

5.  Indien dit nodig is voor de invordering, de administratieve follow-up of het toezicht stelt de Europese openbare aanklager de bevoegde nationale autoriteiten, de betrokken personen en de betrokken instellingen, organen en instanties van de Unie in kennis van de tenlastelegging.

5.  Indien dit nodig is voor de invordering, de administratieve follow-up of het toezicht stelt de Europese openbare aanklager de bevoegde nationale autoriteiten, de betrokken personen en de betrokken instellingen, organen en instanties van de Unie in kennis van de tenlastelegging.

Artikel 28

Wijziging 5

Voorstel voor een Verordening

Amendement

1.  De Europese openbare aanklager seponeert de zaak wanneer vervolging om een van de volgende redenen onmogelijk is geworden:

1.  De Europese openbare aanklager seponeert de zaak wanneer vervolging om een van de volgende redenen onmogelijk is geworden:

a)  de verdachte is overleden;

a)  de verdachte is overleden;

b)  de onderzochte gedragingen houden geen strafbaar feit in;

b)  de onderzochte gedragingen houden geen strafbaar feit in;

c)  de verdachte wordt amnestie of immuniteit verleend;

c)  de verdachte wordt amnestie of immuniteit verleend;

d)  de nationale verjaringstermijn is verstreken;

d)  de nationale verjaringstermijn is verstreken;

e)  de verdachte is binnen de Unie definitief vrijgesproken van of veroordeeld voor dezelfde feiten, of de zaak is afgehandeld overeenkomstig artikel 29.

e)  de verdachte is binnen de Unie definitief vrijgesproken van of veroordeeld voor dezelfde feiten, of de zaak is afgehandeld overeenkomstig artikel 29;

f)  volledige, allesomvattende en proportionele opsporing door het Europees Openbaar Ministerie heeft onvoldoende bewijs opgeleverd.

2.  De Europese openbare aanklager mag de zaak om elk van de volgende redenen seponeren:

a)   het strafbaar feit is als licht strafbaar feit aangemerkt in de nationale wetgeving ter omzetting van Richtlijn 2013/xx/EU betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt;

b)  er is onvoldoende bewijs.

2.  De Europese openbare aanklager mag de zaak seponeren indien het strafbaar feit als licht strafbaar feit is aangemerkt in de nationale wetgeving ter omzetting van Richtlijn 2013/xx/EU betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt;

3.  Het Europees Openbaar Ministerie kan zaken die het seponeert naar OLAF of naar de bevoegde nationale bestuurlijke of rechterlijke instanties verwijzen voor invordering, andere administratieve follow-up of toezicht.

3.  Het Europees Openbaar Ministerie kan zaken die het seponeert naar OLAF of naar de bevoegde nationale bestuurlijke of rechterlijke instanties verwijzen voor invordering, andere administratieve follow-up of toezicht.

4.  Indien de opsporing was ingesteld op basis van door de benadeelde partij verstrekte informatie, stelt het Europees Openbaar Ministerie deze partij in kennis van de seponering of verwijzing.

4.  Indien de opsporing was ingesteld op basis van door de benadeelde partij verstrekte informatie, stelt het Europees Openbaar Ministerie deze partij in kennis van de seponering of verwijzing.

Artikel 29

Wijziging 6

Voorstel voor een Verordening

Amendement

1.  Wanneer de zaak niet wordt geseponeerd en het in het belang van een goede rechtsbedeling is, kan het Europees Openbaar Ministerie, nadat de schade is vergoed, de verdachte een forfaitaire geldboete voorstellen waarmee de zaak definitief wordt afgehandeld (schikking). Indien de verdachte hiermee instemt, betaalt hij de geldboete aan de Unie.

1.  Wanneer de zaak niet krachtens artikel 28 kan worden geseponeerd en indien gevangenisstraf, zelfs wanneer de gedraging volledig ten overstaan van de rechtbank zou zijn bewezen, onevenredig zou zijn, kan het Europees Openbaar Ministerie, nadat de schade is vergoed, de verdachte een forfaitaire geldboete voorstellen waarmee de zaak definitief wordt afgehandeld (schikking). Indien de verdachte hiermee instemt, betaalt hij de geldboete aan de Unie.

2.  Het Europees Openbaar Ministerie houdt toezicht op de inning van de bij de schikking opgelegde boete.

2.  Het Europees Openbaar Ministerie houdt toezicht op de inning van de bij de schikking opgelegde boete.

3.  Nadat de verdachte de boete heeft betaald, sluit de Europese openbare aanklager de zaak af; hij stelt de bevoegde nationale rechtshandhavings- en rechterlijke instanties hiervan officieel in kennis en licht de betrokken instellingen, organen en instanties van de Unie in.

4.  De in lid 3 bedoelde afsluiting is niet vatbaar voor rechterlijke toetsing.

3.  Nadat de verdachte de boete heeft betaald, sluit de Europese openbare aanklager de zaak af; hij stelt de bevoegde nationale rechtshandhavings- en rechterlijke instanties hiervan officieel in kennis en licht de betrokken instellingen, organen en instanties van de Unie in.

Artikel 30

Wijziging 7

Voorstel voor een Verordening

Amendement

1.  Bewijs dat door het Europees Openbaar Ministerie aan de geadieerde rechter wordt voorgelegd en dat volgens de rechter een eerlijk proces of de rechten van de verdediging in de zin van de artikelen 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten niet in de weg staat, wordt toegelaten zonder validering of vergelijkbare procedure, ook als volgens het nationale recht van de lidstaat waar het proces wordt gevoerd andere regels gelden voor de vergaring of aanvoering van dat bewijs.

1.  Bewijs dat door het Europees Openbaar Ministerie aan de geadieerde rechter wordt voorgelegd wordt toegelaten indien volgens de rechter de toelating ervan een eerlijk proces of de rechten van de verdediging in de zin van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de verplichtingen van de lidstaten krachtens artikel 6 VEU niet in de weg staat.

2.  Het feit dat het bewijs is toegelaten, laat de bevoegdheid van de nationale rechter om het door het Europees Openbaar Ministerie aangevoerde bewijs vrijelijk te beoordelen, onverlet.

2.  Het feit dat het bewijs is toegelaten, laat de bevoegdheid van de nationale rechter om het door het Europees Openbaar Ministerie aangevoerde bewijs vrijelijk te beoordelen, onverlet.

Artikel 33

Wijziging 8

Voorstel voor een Verordening

Amendement

1.  Wie als verdachte of beklaagde betrokken is bij de procedures van het Europees Openbaar Ministerie, heeft overeenkomstig het nationale recht het recht om bij verhoor te zwijgen over de strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht, en wordt erop gewezen dat hij niet verplicht is een voor zichzelf belastende verklaring af te leggen.

1.  Wie als verdachte of beklaagde betrokken is bij de procedures van het Europees Openbaar Ministerie, heeft het recht om bij verhoor te zwijgen over de strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht, en wordt erop gewezen dat hij niet verplicht is een voor zichzelf belastende verklaring af te leggen.

2.  De verdachte of beklaagde wordt voor onschuldig gehouden tot zijn schuld volgens het nationale recht is bewezen.

2.  De verdachte of beklaagde wordt voor onschuldig gehouden tot zijn schuld is bewezen.

Artikel 34

Wijziging 9

Voorstel voor een Verordening

Amendement

Een ieder die wordt verdacht of beschuldigd van een feit dat onder de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie valt, heeft er overeenkomstig het nationale recht recht op dat de nationale autoriteiten hem geheel of gedeeltelijk kosteloze rechtsbijstand aanbieden als hij over onvoldoende middelen beschikt om hiervoor te betalen.

Een ieder die wordt verdacht of beschuldigd van een feit dat onder de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie valt, heeft er recht op dat de nationale autoriteiten hem geheel of gedeeltelijk kosteloze rechtsbijstand aanbieden als hij over onvoldoende middelen beschikt om hiervoor te betalen.

Artikel 36

Wijziging 10

Voorstel voor een Verordening

Amendement

1.  Wanneer het Europees Openbaar Ministerie bij de uitvoering van zijn functies procedurele maatregelen vaststelt, geldt het uit het oogpunt van rechterlijke toetsing als een nationale autoriteit.

Het Europees Openbaar Ministerie geldt uit het oogpunt van rechterlijke toetsing als een nationale autoriteit ten aanzien van alle door hem in het kader van zijn vervolgingsbevoegdheden ten overstaan van de bevoegde procesrechter vastgestelde procedurele maatregelen. Voor al het andere handelen of nalaten geldt het Europees Openbaar Ministerie als orgaan van de Unie.

2.  Wanneer bepalingen van het nationale recht door deze verordening van toepassing worden, gelden deze niet als onderdeel van de Uniewetgeving als bedoeld in artikel 267 van het Verdrag.

Artikel 68

Wijziging 11

Voorstel voor een Verordening

Amendement

De administratieve activiteiten van het Europees Openbaar Ministerie kunnen worden onderzocht door de Europese Ombudsman overeenkomstig artikel 228 van het Verdrag.

Het Europees Openbaar Ministerie kan worden onderzocht door de Europese Ombudsman wegens vermeend wanbestuur overeenkomstig artikel 228 van het Verdrag.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0444.
(2) PB L 163 van 23.6.2007, blz. 17.


Voortgangsverslag over Turkije 2013
PDF 163kWORD 90k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over het voortgangsverslag over Turkije 2013 (2013/2945(RSP))
P7_TA(2014)0235B7-0241/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie met als titel "Turkije: voortgangsverslag 2013" (SWD(2013)0417),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 16 oktober 2013 met als titel "Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2013-2014" (COM(2013)0700),

–  gezien zijn eerdere resoluties, met name die van 10 februari 2010 over het voortgangsverslag 2009 betreffende Turkije(1), van 9 maart 2011 over het voortgangsverslag 2010 betreffende Turkije(2), van 29 maart 2012 over het voortgangsverslag 2011 betreffende Turkije(3), van 18 april 2013 over het voortgangsverslag 2012 betreffende Turkije(4) en van 13 juni 2013 over de situatie in Turkije(5),

–  gezien het kader voor de onderhandelingen met Turkije van 3 oktober 2005,

–  gezien Besluit 2008/157/EG van de Raad van 18 februari 2008 betreffende de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die worden opgenomen in het toetredingspartnerschap met Turkije(6) ("het Toetredingspartnerschap") en de eerdere besluiten van de Raad van 2001, 2003 en 2006 betreffende het Toetredingspartnerschap,

–  gezien de conclusies van de Raad van 14 december 2010, 5 december 2011, 11 december 2012 en 25 juni 2013,

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien de conclusies van het verslag van 26 november 2013 van de mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa, dat de aandacht vestigde op het excessieve optreden van de wetshandhavingsinstanties tijdens de protesten van Gezi in het licht stellen,

–  gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije op 3 oktober 2005 werden geopend, en dat het openen van dergelijke onderhandelingen het beginpunt van een langdurig proces vormt waarvan het eindresultaat niet vaststaat en dat is gebaseerd op eerlijke en strikte voorwaarden en hervormingsbereidheid;

B.  overwegende dat Turkije zich heeft verplicht tot de naleving van de criteria van Kopenhagen, adequate en doeltreffende hervormingen, goede nabuurschapsbetrekkingen en geleidelijke aanpassing aan de EU; overwegende dat deze inspanningen moeten worden beschouwd als een kans voor Turkije om zijn moderniseringsproces voort te zetten;

C.  overwegende dat de EU de referentie voor de hervormingen in Turkije moet blijven;

D.  overwegende dat de volledige naleving van alle criteria van Kopenhagen en de integratiecapaciteit van de Unie, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van december 2006, de basis blijven voor toetreding tot de EU;

E.  overwegende dat de Raad in zijn conclusies van 11 december 2012 zijn steun heeft uitgesproken voor de nieuwe benadering van de Commissie betreffende de onderhandelingskaders van nieuwe kandidaat-lidstaten, waarbij de rechtsstaat centraal komt te staan in het uitbreidingsbeleid, en heeft bevestigd dat hoofdstuk 23 (rechterlijke macht en grondrechten) en hoofdstuk 24 (recht, vrijheid en veiligheid) een centrale plaats innemen in het onderhandelingsproces en in een vroeg stadium van de onderhandelingen aan bod moeten komen, teneinde te zorgen voor duidelijke criteria en toereikende termijnen voor het doorvoeren van de vereiste wetgevingswijzigingen en institutionele hervormingen, en bijgevolg het boeken van gedegen resultaten met de uitvoering;

F.  overwegende dat de Commissie in haar mededeling met als titel "Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2013-2014" concludeerde dat Turkije, wegens de economie, strategische ligging en belangrijke regionale rol van het land, een strategische partner van de EU is en een waardevolle component vormt van de economische concurrentiekracht van de EU, en dat in de voorgaande twaalf maanden aanzienlijke vooruitgang is geboekt met de hervormingen; overwegende dat de Commissie heeft aangedrongen op verdere hervormingen en op de bevordering van een dialoog waarbij het gehele politieke spectrum in Turkije en de Turkse samenleving in brede zin worden betrokken;

G.  overwegende dat Turkije voor het achtste opeenvolgende jaar nog steeds niet de bepalingen ten uitvoer heeft gelegd die voortvloeien uit de associatieovereenkomst tussen de EU en Turkije en het aanvullend protocol daarbij;

H.  overwegende dat Turkije zich, in zijn eigen belang en met het oog op meer stabiliteit en de bevordering van goede betrekkingen met zijn buurlanden, meer moet inspannen om een oplossing te vinden voor nog openstaande bilaterale vraagstukken, waaronder niet nagekomen wettelijke verplichtingen en conflicten over land- en zeegrenzen en geschillen over het luchtruim met zijn naaste buren, overeenkomstig de bepalingen van het VN-handvest en het internationale recht;

I.  overwegende dat Turkije een centrale rol zou kunnen spelen bij de diversifiëring van energiebronnen en -routes voor olie-, gas en elektriciteitsdoorvoer vanuit naburige landen naar de EU, en overwegende dat zowel Turkije als de EU de rijkdom van Turkije aan hernieuwbare energiebronnen zouden kunnen benutten om een duurzame koolstofarme economie tot stand te brengen;

J.  overwegende dat corruptiebestrijding op alle niveaus een belangrijk onderdeel van een goed werkend rechtsstelsel is;

K.  overwegende dat Turkije actief betrokken blijft in de ruimere regio en een belangrijke regionale speler is;

Geloofwaardige inzet en sterke democratische grondslagen

1.  is ingenomen met het voortgangsverslag 2013 betreffende Turkije en deelt de conclusie van de Commissie dat Turkije een strategische partner van de EU is en dat in de afgelopen twaalf maanden aanzienlijke vooruitgang is geboekt met de hervormingen; onderstreept het belang en de dringende noodzaak van verdere hervormingen met het oog op meer verantwoordingsplicht en transparantie in de Turkse administratie en de bevordering van een dialoog waarbij het gehele politieke spectrum en de samenleving in brede zin worden betrokken, in het bijzonder door het maatschappelijk middenveld echt te betrekken en mondiger te maken, alsook de volledige eerbiediging van de grondrechten en de rechtsstaat in de praktijk; herinnert eraan dat in elke democratie het beginsel van de scheiding der machten, de rechtsstaat en de grondrechten centraal staan, en benadrukt het belang van een onpartijdige of onafhankelijke rechterlijke macht voor een echt democratische staat;

2.  wijst op de transformerende kracht die uitgaat van de onderhandelingen tussen de Unie en Turkije, en benadrukt het belang van nauw overleg en samenwerking tussen Turkije en de EU tijdens het hervormingsproces, zodat de onderhandelingen Turkije een duidelijke referentie en duidelijke benchmarks kunnen blijven aanreiken; benadrukt in dit verband het belang van geloofwaardige, te goeder trouw gevoerde onderhandelingen op basis van een wederzijdse afspraak tussen Turkije en de Unie om doeltreffende hervormingen door te voeren die de democratische grondbeginselen van de Turkse samenleving en de fundamentele waarden bevorderen en die een positieve verandering in de hand werken in de Turkse instellingen en wetgeving en in de mentaliteit van de Turkse samenleving; is bijgevolg verheugd over de opening van hoofdstuk 22;

3.  is verheugd over de ondertekening van de overnameovereenkomst tussen de EU en Turkije en over het begin van de dialoog over visumliberalisering op 16 december 2013; benadrukt hoe belangrijk het is dat Turkije en de EU het met elkaar eens zijn dat de overnameovereenkomst en het stappenplan voor visumliberalisering voor beide partijen van belang zijn; vraagt de EU in dit verband Turkije volledige technische en financiële bijstand te verlenen bij de uitvoering van de overnameovereenkomst, en vraagt Turkije passende beleidsmaatregelen te nemen om asielzoekers effectieve internationale bescherming te bieden en te garanderen dat de mensenrechten van migranten worden geëerbiedigd; is van mening dat de oprichting van het Directoraat-generaal migratiebeheer en de toepassing van de wet inzake buitenlanders en internationale bescherming een eerste positieve stap in die richting zijn; herinnert eraan dat Turkije een van de belangrijkste transitlanden voor irreguliere migratie naar de EU is, en benadrukt het belang van een spoedige ratificatie van de overnameovereenkomst en de effectieve toepassing ervan ten aanzien van alle lidstaten; vraagt Turkije de bestaande bilaterale overnameovereenkomsten volledig en effectief toe te passen; benadrukt dat versoepeling van de toegang tot de EU voor zakenlieden, academici, studenten en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, duidelijke voordelen biedt, en vraagt Turkije en de Commissie de dialoog verder te zetten teneinde aanzienlijke vooruitgang te boeken met de visumliberalisering;

Naleving van de criteria van Kopenhagen

4.  is zeer bezorgd over de recente ontwikkelingen in Turkije met betrekking tot beschuldigingen van corruptie op hoog niveau; betreurt dat de openbare aanklagers en de politiemensen die het oorspronkelijke onderzoek voerden, van de zaak zijn gehaald, aangezien dit ingaat tegen het fundamentele beginsel van een onafhankelijke rechterlijke macht en weinig vooruitzichten biedt op een geloofwaardig onderzoek; betreurt de ernstige vertrouwensbreuk tussen de overheid, de rechterlijke macht, de politie en de media; vraagt de Turkse regering daarom met klem zich volledig achter de democratische beginselen te scharen en zich niet verder te mengen in het onderzoek naar en het proces wegens corruptie;

5.  herinnert de Turkse regering eraan dat zij zich ertoe heeft verbonden corruptie uit te roeien, met name door gevolg te geven aan het merendeel van de aanbevelingen die in de evaluatieverslagen van de Groep van Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (GRECO) van 2005 zijn gedaan; vraagt de Turkse regering toe te zien op de goede werking van de Rekenkamer overeenkomstig de toepasselijke internationale normen en het publiek en de betrokken instellingen, met name de Grote Nationale Vergadering van Turkije, volledige inzage te geven in de verslagen van de Rekenkamer, ook die over de veiligheidsdiensten; vraagt Turkije ervoor te zorgen dat alle ministeries samenwerking verlenen aan de Rekenkamer; benadrukt nogmaals dat er een gerechtelijke politie moet worden ingesteld die onder het gezag van een rechter werkt;

6.  wijst erop dat in een moderne democratische staat een systeem van wederzijdse controle ("checks and balances") een cruciale rol vervult, en benadrukt dat de Grote Nationale Vergadering van Turkije een fundamentele rol moet spelen in het hart van het Turkse politieke systeem door een kader te bieden voor dialoog en de bewerkstelliging van consensus in het gehele politieke spectrum; uit zijn bezorgdheid over de politieke polarisatie en het gebrek aan bereidheid bij de regering en de oppositie om consensus te bereiken over cruciale hervormingen en het opstellen van een nieuwe grondwet; dringt er bij alle politieke actoren, de regering en de oppositie op aan samen te werken om een pluralistische visie in overheidsinstellingen te bewerkstelligen en de modernisering en democratisering van de staat en de samenleving te bevorderen; benadrukt de essentiële rol van maatschappelijke organisaties en de noodzaak van voldoende communicatie met de burgers over het hervormingsproces; vraagt de politieke meerderheid andere politieke krachten en maatschappelijke organisaties actief bij het overleg over relevante hervormingen te betrekken en op inclusieve wijze rekening te houden met hun belangen en gezichtspunten; benadrukt dat de grondwetshervorming de belangrijkste prioriteit moet blijven voor de modernisering en democratisering van Turkije;

7.  is bezorgd over de aantijgingen dat de autoriteiten ambtenaren, politiemensen en militairen systematisch profileren op basis van hun godsdienst, etnische afkomst en politieke overtuiging;

8.  benadrukt dat er dringend verdere voortgang moet worden geboekt bij de tenuitvoerlegging van de grondwetswijzigingen van 2010, met name wat betreft de aanneming van wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens en het militair strafrecht en van wetgeving tot invoering van positieve discriminatie ter bevordering van gendergelijkheid; beklemtoont het belang van de nauwgezette tenuitvoerlegging van deze wetswijzigingen van zodra deze zijn goedgekeurd;

9.  looft het feit dat het Bemiddelingscomité consensus heeft bereikt over zestig grondwetswijzigingen, maar uit zijn bezorgdheid over de opschorting van de werkzaamheden van het comité en het huidige gebrek aan vooruitgang; is ervan overtuigd dat de werkzaamheden inzake een nieuwe grondwet voor Turkije voortgezet moet worden, aangezien dit noodzakelijk is voor het hervormingsproces in Turkije; benadrukt dat het van belang is om in het kader van het constitutionele hervormingsproces consensus te bereiken over een doeltreffende scheiding van machten en een inclusieve definitie van burgerschap teneinde een volledig democratische grondwet te bereiken die gelijke rechten waarborgt voor iedereen in Turkije; onderstreept dat Turkije, als lid van de Raad van Europa, zou kunnen profiteren van een actieve dialoog met de commissie van Venetië over het proces van de grondwetsherziening; benadrukt dat het proces van grondwetswijzigingen op transparante en inclusieve wijze moet verlopen, met volledige inspraak van het maatschappelijk middenveld in alle fasen;

10.  uit zijn diepe bezorgdheid over de nieuwe wet op de Hoge Raad van rechters en openbare aanklagers en wijst op de sterke, centrale rol die de minister van Justitie wordt toebedeeld, hetgeen niet strookt met het beginsel van een onafhankelijke rechterlijke macht als voorwaarde voor een volledig functionerend democratisch systeem van scheiding der machten; benadrukt dat de regels betreffende de benoeming, samenstelling en werking van de Hoge Raad van rechters en openbare aanklagers volledig in overeenstemming moeten zijn met de Europese normen, en vraagt de Turkse regering nauw overleg te plegen met de Europese Commissie en de Commissie van Venetië en de nieuwe wet op de Hoge Raad van rechters en openbare aanklagers overeenkomstig hun aanbevelingen te wijzigen;

11.  is ingenomen met het democratiseringspakket dat de regering op 30 september 2013 heeft gepresenteerd en vraagt de regering het snel en volledig ten uitvoer te leggen, bij de voorbereiding van de uitvoeringsbepalingen naar behoren overleg te plegen met de oppositie en relevante maatschappelijke organisaties, en door te gaan met zijn inspanningen met het oog op de hervorming van het kiesstelsel (onder meer de verlaging van de kiesdrempel van 10%) en de adequate inclusie van alle onderdelen van de Turkse samenleving om de democratie te versterken en het bestaande pluralisme in het land beter te weerspiegelen; benadrukt de dringende noodzaak van een alomvattende antidiscriminatiewetgeving en de instelling van een Raad voor discriminatiebestrijding en gelijkheid; vraagt de regering ervoor te zorgen dat de wetgeving betreffende haatmisdrijven bescherming biedt aan alle burgers en gemeenschappen, met inbegrip van LGTBI; moedigt de overheid ertoe aan onverwijld maatregelen te nemen om de alevitische gemeenschap meer rechten te geven; vraagt om verdere inspanningen om de discriminatie van de Roma-minderheid aan te pakken, hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te vergroten en schooluitval terug te dringen;

12.  is verheugd over de oprichting van nieuwe instellingen, met name de Ombudsman en het Turks Nationaal Instituut voor de Mensenrechten, die sinds 2013 operationeel zijn en die bijkomende mechanismen creëren waarmee personen de bescherming van hun grondrechten en vrijheden kunnen afdwingen;

13.  betreurt ten zeerste dat er onder betogers en politiemensen doden zijn gevallen, dat de politie excessief geweld heeft gebruikt en dat een aantal marginale groepen gewelddaden heeft gepleegd; is van mening dat de protesten in het Gezipark zowel getuigen van het bestaan van een krachtig maatschappelijk middenveld als van de dringende noodzaak van verdere dialoog en hervormingen met het oog op de bevordering van fundamentele waarden; betreurt dat de rechtbanken er blijkbaar niet zijn geslaagd alle staatsambtenaren en politiemensen te straffen die verantwoordelijk waren voor het buitensporige geweld en de doden en zwaargewonden die onder de betogers in het Gezipark zijn gevallen, en is dan ook verheugd over het lopende administratieve onderzoek (dat door het Ministerie van Binnenlandse Zaken is ingesteld), het gerechtelijke onderzoek en het onderzoek van de Ombudsman over klachten over de gebeurtenissen in het Gezipark, als een nieuwe kans om blijk te geven van het engagement om de rechtsstaat te handhaven en de verantwoordelijken voor de rechter te brengen; verwacht dat de onderzoeken de punten van zorg volledig en onverwijld zullen aanpakken; dringt er bij Turkije op aan adequate interne beoordelingsprocedures vast te stellen en een onafhankelijke toezichtsinstantie voor overtredingen door de politie op te richten; is van mening dat de gebeurtenissen in het Gezipark de noodzaak blootleggen om verstrekkende hervormingen door te voeren, teneinde de eerbiediging van de vrijheid van vergadering te waarborgen; moedigt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en de politie ertoe aan werkwijzen te ontwikkelen om op een meer beheerste wijze met straatprotest om te gaan en vraagt hun met name medisch personeel, advocaten en andere beroepsgroepen die de grondrechten van betogers verdedigen, niet te arresteren en hun werkzaamheden niet te belemmeren; uit zijn bezorgdheid over de rechtszaken tegen gezondheidswerkers, advocaten, academici, studenten en beroepsverenigingen in verband met hun geweldloze acties tijdens de gebeurtenissen van Gezi;

14.  merkt op dat deze ongekende protestgolf tevens blijk geeft van het legitieme verlangen van een groot aantal Turkse burgers naar meer democratie; herhaalt dat regeringen in een democratische bestuursvorm tolerantie moeten bevorderen en de vrijheid van godsdienst en overtuiging voor alle burgers moeten waarborgen; roept de regering op de pluraliteit en rijkdom van de Turkse samenleving te eerbiedigen;

15.  is zeer bezorgd over de zeer beperkte berichtgeving over de gebeurtenissen in het Gezipark door de Turkse media en het ontslag van journalisten die kritiek uitten op de reactie van de regering op die gebeurtenissen; herinnert eraan dat vrijheid van meningsuiting en pluralisme in de media, ook de digitale en sociale media, centrale Europese waarden zijn, en dat een onafhankelijke pers essentieel is voor een democratische samenleving, aangezien zij burgers in staat stelt geïnformeerd deel te nemen aan de collectieve besluitvorming en daardoor de democratie versterkt; is uiterst bezorgd over de nieuwe internetwet die buitensporige controle over en toezicht op internettoegang invoert, en mogelijk grote gevolgen kan hebben voor de vrijheid van meningsuiting, onderzoeksjournalistiek, democratisch toezicht en toegang tot politiek diverse informatie op het internet; wijst op de ernstige bezorgdheid die de EU en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa hebben geuit en vraagt de Turkse regering de wet te herzien in overeenstemming met de Europese normen inzake vrijheid van de media en vrijheid van meningsuiting; uit eens te meer zijn bezorgdheid over het feit dat de meeste media in het bezit zijn van en geconcentreerd zijn bij grote ondernemingen met een brede reeks zakelijke belangen, en wijst op het verontrustende en wijdverspreide fenomeen van zelfcensuur door media-eigenaren en journalisten; is bezorgd over het feit dat journalisten uit posities in de media ontslagen zijn wegens kritiek op de regering; is uiterst bezorgd over de procedures die gebruikt worden om eigenaars van kritische media te bestraffen; stelt zich vragen bij de gevolgen van overheidsaccreditatie die voornamelijk op de oppositiemedia gericht is; uit grote bezorgdheid over het buitengewoon grote aantal journalisten dat momenteel in voorlopige hechtenis zit, daar dit de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van de media belemmert, en dringt er bij de gerechtelijke autoriteiten van Turkije op aan deze zaken zo spoedig mogelijk te beoordelen en te behandelen; benadrukt de bijzondere rol van openbare media bij het versterken van de democratie en vraagt de Turkse regering te garanderen dat deze onafhankelijk en duurzaam zijn en voldoen aan de Europese normen;

16.  uit zijn grote bezorgdheid en ontevredenheid over het gebrek aan echte dialoog en raadpleging over het ontwerp van mediawet en het wetsontwerp inzake de Hoge Raad van rechters en openbare aanklagers, en merkt op dat daarmee sterk wordt afgeweken van eerdere gevallen van goede samenwerking; vreest ten zeerste dat Turkije met de internetwet en de wet inzake de Hoge Raad van rechters en openbare aanklagers afwijkt van zijn pad in de richting van de naleving van de criteria van Kopenhagen, en vraagt de Turkse regering een echte, constructieve dialoog aan te gaan over deze twee wetten en toekomstige wetgeving, met name inzake de media en de rechterlijke macht, en er alles aan te doen om het onderhandelingsproces nieuw leven in te blazen en te tonen dat zij haar Europese perspectief echt ter harte neemt, onder meer door een hervorming van de internetwet en de wet inzake de Hoge Raad van rechters en openbare aanklagers;

17.  uit zijn bezorgdheid over de kort geleden gedane uitspraken van de premier van Turkije volgens welke hij in overtreding met de huidige internetwet Facebook en YouTube zou kunnen verbieden;

18.  merkt op dat de ad-hocdelegatie van het Parlement voor de waarneming van processen tegen journalisten in Turkije die in 2011 werd opgericht, en die wordt vermeld in zijn resoluties over de voortgangsverslagen betreffende Turkije van 2011 en 2012, het activiteitenverslag in 2013 heeft voorgelegd, op basis van feitelijke observaties, en op 1 april 2014 het definitieve activiteitenverslag zal voorleggen;

19.  wijst op de zorgen in de Turkse samenleving over de buitensporig grote reikwijdte van het Ergenekon-proces, de tekortkomingen wat betreft de eerlijke procesgang, en de beschuldigingen van het gebruik van tegenstrijdig bewijs tegen de beklaagden, als gevolg waarvan het draagvlak voor de uitspraak in deze zaak, net als in het Sledgehammer-proces, wordt ondermijnd; benadrukt in het licht van bovenstaande eens te meer dat het KCK-proces het bewijs moet vormen van de kracht en het correct, onafhankelijk, onpartijdig en transparant functioneren van de democratische instituties en van de rechterlijke macht in Turkije, alsook van de krachtige en onvoorwaardelijke inzet voor de eerbiediging van de grondrechten; roept de EU-delegatie in Ankara op om de verdere ontwikkelingen in deze processen op de voet te volgen, met inbegrip van een eventuele beroepsprocedure en de detentieomstandigheden, en om verslag uit te brengen aan de Commissie en het Parlement;

20.  vestigt bijzondere aandacht op de rechtszaken tegen Füsun Erdoğan en Pinar Selek; is van mening dat deze rechtszaken een illustratie vormen van de tekortkomingen van het Turkse rechtsstelsel en uit bezorgdheid over het feit dat het proces tegen Pinar Selek 16 jaar geduurd heeft; benadrukt dat rechtszaken op transparante wijze moeten verlopen, en dat in dit verband de rechtsstaat moet worden eerbiedig en gepaste omstandigheden moeten worden gewaarborgd;

21.  is bezorgd over de breder wordende culturele kloof in Turkije op basis van zogenaamde "levensstijlkwesties", waardoor het gevaar bestaat dat de autoriteiten zich beginnen te mengen in de persoonlijke levenssfeer van burgers, zoals wordt geïllustreerd door de recente uitspraken over het aantal kinderen dat vrouwen moeten hebben, gemengde studentenverblijven en de verkoop van alcohol;

22.  wijst erop dat de tenuitvoerlegging van het derde pakket justitiële hervormingen heeft geleid tot de vrijlating van een aanzienlijk aantal gedetineerden, en verwelkomt het vierde pakket justitiële hervormingen als een volgende belangrijke stap in de richting van een Turkse rechterlijke macht die in overeenstemming is met de normen en waarden van de EU; wijst in het bijzonder op i) het nieuwe, belangrijke onderscheid tussen de vrijheid van meningsuiting, van pers en van vergadering en het aanzetten tot geweld of tot terreurdaden, ii) de beperking van de strafbaarstelling van het ophemelen van een misdaad of een misdadiger tot gevallen waarbij er sprake is van een duidelijke en acute dreiging voor de openbare orde, en iii) de inperking van de strafbaarstelling van het plegen van een misdaad in naam van een organisatie, zonder lid van deze organisatie te zijn, tot uitsluitend gewapende organisaties;

23.  is ingenomen met de initiatieven van de hoge raad van rechters en openbare aanklagers om een groot aantal rechters en openbare aanklagers op te leiden op het gebied van mensenrechten en om een grondige, operationele interpretatie van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) te bevorderen; wijst op de goedkeuring van een actieplan ter voorkoming van schendingen van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en roept de regering ertoe op te zorgen voor de snelle en effectieve uitvoering ervan zodat alle kwesties die aan de orde komen in arresten van het EHRM waarin werd bepaald dat Turkije de bepalingen van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens heeft geschonden eens en voor altijd kunnen worden aangepakt; spoort de regering aan de ambitieuze justitiële hervormingen voort te zetten, die zijn gebaseerd op de noodzaak om de bescherming en bevordering van grondrechten te ondersteunen; benadrukt in dit verband dat de hervorming van de antiterreurwet prioriteit dient te krijgen;

24.  roept Turkije op zich te committeren aan de strijd tegen straffeloosheid en de inspanningen ten aanzien van de toetreding tot het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (ICC) tot een goed einde te brengen;

25.  wijst er nogmaals op hoe belangrijk het is om hoofdstuk 23 (rechterlijke macht en fundamentele rechten) en hoofdstuk 24 (justitie en binnenlandse zaken) in een vroeg stadium van het onderhandelingsproces te openen en als laatste af te ronden; benadrukt dat dit in overeenstemming zou zijn met de nieuwe benadering van de Commissie voor nieuwe kandidaat-lidstaten; herinnert eraan dat de opening van deze hoofdstukken afhankelijk is van de vervulling van de voorwaarden vastgesteld in het kader de officiële referentiecriteria en benadrukt dan ook dat de vaststelling, ten opzichte van Turkije, van officiële criteria voor de opening van deze hoofdstukken tot een duidelijk stappenplan zou leiden voor en een nieuwe impuls zou geven aan het hervormingsproces, en in het bijzonder het hervormingsproces een duidelijk richtsnoer zou geven, op basis van de Europese normen, met bijzondere nadruk op de rechtsspraak; verzoekt de Raad dan ook hernieuwde inspanningen voor de vaststelling van de officiële referentiecriteria en uiteindelijk, wanneer aan de criteria is voldaan, voor de opening van de hoofdstukken 23 en 24; dringt er bij Turkije op aan zoveel mogelijk samen te werken om dit te bereiken; verzoekt de Commissie om onverwijld dialoog en samenwerking met Turkije te bevorderen op het gebied van de rechtsspraak en de grondrechten en op het gebied van justitie en binnenlandse zaken in het kader van de "positieve agenda";

26.  prijst het besluit van de vereniging van stichtingen om de grond van het historische Mor Gabriël-klooster terug te geven aan de Syrische gemeenschap in Turkije, overeenkomstig de belofte van de regering in het democratiseringspakket; benadrukt dat een passend rechtskader moet blijven bestaan voor het herstel van de eigendomsrechten van alle religieuze gemeenschappen; benadrukt dat het van belang is het hervormingsproces op het gebied van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst voort te zetten door religieuze gemeenschappen in staat te stellen rechtspersoonlijkheid te verwerven, door alle restricties ten aanzien van de opleiding, benoeming en opvolging van geestelijken weg te nemen, door te voldoen aan de desbetreffende arresten van het EHRM en de aanbevelingen van de commissie van Venetië, en door alle vormen van op godsdienst gebaseerde discriminatie of belemmeringen uit te bannen; vraagt de regering van Turkije zich te buigen over het verzoek van de alevitische gemeenschap om erkenning van de cemevis als volwaardige gebedshuizen onderstreept dat alle obstakels voor een spoedige heropening van het Halki-seminarie en het publiek gebruik van de kerkelijke titel van oecumenisch patriarch moeten worden weggenomen; roept het Turks hooggerechtshof op terug te komen op zijn beslissing waarbij de historische Hagia Sophiakerk in Trabzon als een moskee wordt ingericht en aan te dringen op de onmiddellijke heropening als een museum;

27.  spreekt zijn steun uit voor de databank inzake geweld tegen vrouwen die op dit moment door het ministerie van Gezinszaken en Sociaal Beleid wordt opgezet; dringt erop aan de bestaande wetgeving inzake de opzet van opvanghuizen voor vrouwen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld aan te vullen met adequate follow-upinstrumenten, indien gemeenten verzuimen om dergelijke opvanghuizen op te zetten; ondersteunt de inspanningen van het ministerie van Gezinszaken en Sociaal Beleid om de straffen te verhogen voor gedwongen huwelijken op jonge leeftijd, een fenomeen dat moet worden uitgebannen, en moedigt het aan op deze weg verder te gaan; roept op tot meer inspanningen om zogeheten "eerwraak" uit te bannen; spreekt nogmaals zijn zorg uit over de geringe maatschappelijke en economische inclusie van vrouwen en over de geringe participatie van vrouwen in het arbeidsproces, in de politiek en op hoog niveau in het openbaar bestuur, en spoort de regering aan om adequate maatregelen te nemen om een centralere rol van vrouwen in het economische en politieke stelsel van Turkije te bevorderen; verzoekt de politieke partijen om specifieke maatregelen te treffen om de positie van vrouwen verder te versterken en zo hun actieve deelname aan het politieke leven te bevorderen; benadrukt de sleutelrol van onderwijs en beroepsopleiding bij de bevordering van de maatschappelijke en economische inclusie van vrouwen, en de noodzaak om gendergelijkheid een plaats te geven in het wetgevingsproces en bij de tenuitvoerlegging van wetten;

28.  geeft volledige steun aan het initiatief van de regering om een oplossing te vinden voor het Koerdische vraagstuk op basis van onderhandelingen met de PKK, met als doel de terroristische acties van de PKK definitief te doen ophouden; is verheugd over het feit dat onderwijs in het Koerdisch nu toegestaan is in particuliere scholen en moedigt de regering aan om de noodzakelijke hervormingen in gang te zetten om de sociale, culturele en economische rechten van de Koerdische gemeenschap te bevorderen, onder meer door middel van onderwijs in het Koerdisch in openbare scholen, na toereikende raadpleging van de relevante belanghebbenden en van de oppositie, met als uiteindelijk doel bij te dragen aan een daadwerkelijke bereidheid rekening te houden met de eisen wat betreft grondrechten voor alle burgers van Turkije; verzoekt Turkije het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden van de Raad van Europa te ondertekenen; geeft uiting aan zijn bezorgdheid over het grote aantal processen tegen schrijvers en journalisten die over het Koerdische vraagstuk schrijven en over de arrestatie van diverse Koerdische politici, burgemeesters, gemeenteraadsleden, vakbondsleden, advocaten, manifestanten en mensenrechtenactivisten in verband met het zogenaamde KCK-proces; dringt er bij de oppositie op aan de onderhandelingen en hervormingen actief te ondersteunen als een belangrijke stap in het belang van de Turkse samenleving als geheel; dringt er bij de Turkse autoriteiten en de Commissie op aan om nauw samen te werken om te beoordelen welke uit hoofde van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) uitgevoerde programma's kunnen worden gebruikt om duurzame ontwikkeling in het zuidoosten te bevorderen, in het kader van de onderhandelingen over hoofdstuk 22;

29.  is verheugd over de, naar verwachting, spoedige tenuitvoerlegging van de aankondiging van de regering van Turkije dat er opnieuw een Griekse minderheidsschool zal worden geopend op het eiland Gökçeada (Imbros), hetgeen een positieve stap is in de richting van het behoud van het biculturele karakter van de eilanden Gökçeada (Imbros) en Bozcaada (Tenedos), overeenkomstig resolutie 1625 van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa uit 2008; merkt evenwel op dat verdere stappen nodig zijn om de problemen aan te pakken waarmee leden van de Griekse minderheid worden geconfronteerd, met name wat hun eigendomsrechten betreft; verzoekt de Turkse overheid in dit verband om, gezien het dalende aantal leden van de minderheid, expatgezinnen die tot de minderheid behoren en wensen terug te keren naar het eiland, aan te moedigen en te helpen;

30.  is van mening dat een maatschappelijke dialoog en de betrokkenheid van de sociale partners van wezenlijk belang zijn voor de ontwikkeling van een welvarende en pluralistische samenleving, en ter bevordering van maatschappelijke en economische inclusie in de samenleving in het algemeen; onderstreept dat verdere vooruitgang moet worden geboekt op het gebied van sociaal beleid en werkgelegenheid, in het bijzonder met als doel alle obstakels voor het effectief en ongehinderd functioneren van vakbonden weg te nemen, in het bijzonder bij kleine en middelgrote ondernemingen, een nationale werkgelegenheidsstrategie vast te stellen, zwartwerk aan te pakken, de dekking van socialebeschermingsmechanismen te verbreden, en de arbeidsparticipatie onder vrouwen en personen met een handicap te vergroten; wijst op de tenuitvoerlegging van nieuwe wetgeving inzake vakbondsrechten in zowel de publieke als de particuliere sector, en verzoekt Turkije om er alles aan te doen om de wetgeving volledig in overeenstemming met de IAO-normen te brengen, in het bijzonder het stakingsrecht en het recht op collectieve onderhandelingen; benadrukt het belang om hoofdstuk 19 over sociaal beleid en werkgelegenheid te openen;

Werken aan goede nabuurschapsbetrekkingen

31.  neemt kennis van de voortdurende inspanningen van Turkije en Griekenland om hun bilaterale betrekkingen te verbeteren, onder meer door middel van bilaterale vergaderingen; vindt het evenwel betreurenswaardig dat de casus belli-dreiging van de Turkse Grote Nationale Vergadering jegens Griekenland niet is ingetrokken; dringt er bij de Turkse regering op aan om een einde te maken aan de herhaaldelijke schendingen van het Griekse luchtruim en de territoriale wateren en aan de Turkse militaire vluchten over Griekse eilanden;

32.  dringt er bij de regering van Turkije op aan het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos), dat deel uitmaakt van het acquis communautaire, zonder verdere vertraging te tekenen en te ratificeren, en herinnert eraan dat de exclusieve economische zone van de Republiek Cyprus volledig legitiem is; verzoekt Turkije om de soevereine rechten van alle lidstaten te eerbiedigen, met inbegrip van de rechten in verband met het onderzoek naar en de exploitatie van bodemschatten in de grondgebieden of wateren onder hun soevereiniteit;

33.  herhaalt zijn sterke steun voor de hereniging van Cyprus, op basis van een eerlijke en duurzame oplossing voor beide gemeenschappen, en is dit verband verheugd over de gemeenschappelijke verklaring van de leiders van de twee gemeenschappen over het opnieuw opstarten van de gesprekken over de hereniging van Cyprus en de inzet van beide partijen voor een oplossing op basis van een federatie van twee gemeenschappen en twee zones met politieke gelijkheid, en het feit dat het herenigde Cyprus, als lid van de VN en van de EU, een enkele internationale rechtspersoonlijkheid, een enkel zelfbestuur en een enkel staatsburgerschap, zal krijgen; is verheugd over de inspanningen van beide partijen om een positieve sfeer te creëren om de gesprekken tot een goed einde te kunnen brengen, en om maatregelen te treffen om het vertrouwen te herstellen ter ondersteuning van het onderhandelingsproces; verzoekt Turkije actieve steun te verlenen aan de onderhandelingen die gericht zijn op een eerlijke, alomvattende en duurzame oplossing, onder auspiciën van de secretaris-generaal van de VN en overeenkomstig de desbetreffende resolutie van de VN-Veiligheidsraad; dringt er bij Turkije op aan te beginnen met de terugtrekking van zijn troepen uit Cyprus en het afgegrendelde gebied rond Famagusta over te dragen aan de VN, overeenkomstig Resolutie 550 (1984) van de VN-Veiligheidsraad; dringt er bij de Republiek Cyprus op aan de haven van Famagusta onder het toezicht van de EU-douane open te stellen, teneinde een positief klimaat te scheppen voor een succesvolle afronding van de lopende onderhandelingen over hereniging, en de Turks-Cyprioten toe te staan rechtstreeks handel te drijven op een legale wijze die voor alle partijen aanvaardbaar is; neemt kennis van de voorstellen van de regering van Cyprus om bovenstaande kwesties aan te pakken;

34.  is ingenomen met de gezamenlijke verklaring van burgemeester Alexis Galanos en burgemeester Oktay Kayalp van 10 december 2013 waarin zij hun duidelijke steun hebben uitgesproken voor een herenigd Famagusta;

35.  is ingenomen met het besluit van Turkije om het Comité vermiste personen toegang te verschaffen tot een afgegrendeld militair gebied in het noordelijke deel van Cyprus en spoort Turkije aan het comité voor onderzoekdoeleinden toegang te verlenen tot relevante archieven en militaire zones; vraagt bijzondere aandacht voor het werk dat wordt verricht door het Comité vermiste personen;

36.  benadrukt het belang van een coherente en alomvattende veiligheidsbenadering in het oostelijke gedeelte van de Middellandse Zee en dringt er bij Turkije op aan een politieke dialoog tussen de EU en de NAVO mogelijk te maken door zijn veto op samenwerking tussen de EU en de NAVO, met inbegrip van Cyprus, op te heffen; roept tegelijkertijd de Republiek Cyprus op zijn veto op de deelname van Turkije aan het Europees defensieagentschap op te heffen;

37.  dringt er bij Turkije en Armenië op aan over te gaan tot een normalisering van hun betrekkingen door de protocollen over de instelling van diplomatieke betrekkingen onvoorwaardelijk te ratificeren, de grens open te stellen en hun betrekkingen actief te verbeteren, in het bijzonder wat grensoverschrijdende samenwerking en economische integratie betreft;

Bevordering van de samenwerking tussen de EU en Turkije

38.  betreurt de weigering van Turkije te voldoen aan zijn verplichting van een volledige, niet-discriminatoire uitvoering van het aanvullend protocol bij de associatieovereenkomst EG-Turkije ten opzichte van alle lidstaten; herinnert eraan dat deze weigering grote gevolgen blijft hebben voor het onderhandelingsproces;

39.  wijst erop dat Turkije nog altijd de op vijf na grootste handelspartner van de EU is, terwijl de EU voor Turkije de grootste handelspartner vormt, waarbij 38 % van de totale Turkse handel naar de EU gaat en 71 % van de directe buitenlandse investeringen in Turkije uit de EU afkomstig zijn; is verheugd dat de Commissie de douane-unie tussen de EU en Turkije voortdurend evalueert teneinde de gevolgen ervan voor beide partijen en eventuele aanpassingen ervan te beoordelen en dringt er bij Turkije op aan om de resterende belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen weg te nemen;

40.  is van mening dat, gezien de strategische rol van Turkije als energieknooppunt en gezien het feit dat het land over grote hoeveelheden hernieuwbare energiebronnen beschikt, moet worden overwogen om nauwe samenwerking op energiegebied tot stand te brengen tussen de EU en Turkije en om de onderhandelingen over hoofdstuk 15 betreffende energie te openen met het oog op een passend regelgevingskader; wijst er verder op dat het belangrijk is om Turkije te betrekken bij de uitwerking van het Europese energiebeleid; benadrukt het feit dat prioriteiten op het gebied van klimaatverandering, hernieuwbare energie en energie-efficiëntie moeten worden aangepakt, en benadrukt in dit verband de mogelijkheden voor samenwerking tussen de EU en Turkije op het gebied van groene energie; verzoekt de Commissie prioriteit te verlenen aan de financiering van projecten voor duurzame energie, het energienetwerk en interconnectie in Turkije; verzoekt Turkije om wetgeving inzake milieueffectbeoordeling volledig ten uitvoer te leggen, zonder uitzondering te maken voor grote projecten;

41.  neemt nota van de sterkere inmenging van Turkije in Zuidoost-Europa, met name in Bosnië en Herzegovina, en spoort de Turkse overheid ertoe aan haar standpunt in lijn te brengen met dat van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU, om diplomatieke activiteiten te coördineren met de HR/VP en om de samenwerking met de lidstaten verder te versterken;

42.  is ingenomen met de Turkse inzet bij de verstrekking van humanitaire bijstand aan bijna één miljoen Syrische vluchtelingen; verzoekt Turkije om zijn grenzen grondig te bewaken om de binnenkomst van strijders en wapens te voorkomen ten gunste van groeperingen waarvan het waarschijnlijk wordt geacht dat zij betrokken zijn bij systematische mensenrechtenschendingen of die niet bijdragen aan de democratische overgang in Syrië; is van oordeel dat de EU, Turkije en andere internationale belanghebbenden er actief naar moeten streven een gemeenschappelijke strategische visie te ontwikkelen om onverwijld een politieke en democratische oplossing voor Syrië te bevorderen en politieke en economische stabiliteit in de regio te ondersteunen, met bijzondere aandacht voor Jordanië, Libanon, Iran en Irak; wijst in het bijzonder op de moeilijke omstandigheden van de Syrische alevitische vluchtelingengemeenschap, die haar toevlucht heeft gezocht tot de randen van de grote steden, en verzoekt Turkije ervoor te zorgen dat steun hen daadwerkelijk kan bereiken; benadrukt dat toegang moet worden gewaarborgd tot onderwijs en banen voor vluchtelingen, en uit tegelijkertijd bezorgdheid over de sociaal-economische impact van vluchtelingengemeenschappen op steden en dorpen in de buurt van vluchtelingenkampen; verzoekt de Commissie, de lidstaten en de internationale gemeenschap om nauw samen te werken met Turkije bij het verlenen van steun aan vluchtelingen;

o
o   o

43.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger, de secretaris-generaal van de Raad van Europa, de voorzitter van het Europees Hof voor de rechten van de mens, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van de Republiek Turkije.

(1) PB C 341 E van 16.12.2010, blz. 59.
(2) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 98.
(3) PB C 257 E van 6.9.2013, blz. 38.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0184.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0277.
(6) PB L 51 van 26.2.2008, blz. 4.


EU-strategie voor de Noordpool
PDF 155kWORD 79k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over de strategie van de EU voor het Noordpoolgebied (2013/2595(RSP))
P7_TA(2014)0236RC-B7-0229/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn voorgaande verslagen en resoluties over het Noordpoolgebied, waarvan de meest recente werd aangenomen in januari 2011,

–  gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 26 juni 2012 getiteld "Ontwikkeling van een EU-beleid ten opzichte van het noordpoolgebied: vooruitgang sedert 2008 en volgende stappen" (JOIN(2012)0019) en de mededeling van de Commissie van 20 november 2008 getiteld "De Europese Unie en het Noordpoolgebied" (COM(2008)0763),

–  gezien de voorbereidende actie "Strategische milieueffectbeoordeling van de ontwikkeling van het Noordpoolgebied",

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 2013 over het EU-beleid ten aanzien van het Noordpoolgebied,

–  gezien de bepalingen van het VN-Zeerechtverdrag,

–  gezien het programma van de Arctische Raad voor de periode 2013-2015 onder het Canadese voorzitterschap,

–  gezien de verklaring van Kiruna van de Arctische Raad van 15 mei 2013,

–  gezien het partnerschap EU-Groenland 2007-2013 en de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de EU en Groenland,

–  gezien zijn standpunt van 5 februari 2014 over het ontwerpbesluit van de Raad inzake de betrekkingen tussen de Europese Unie, enerzijds, en Groenland en het Koninkrijk Denemarken, anderzijds(1),

–  gezien het programma Horizon 2020 voor onderzoek en innovatie voor de periode 2014-2020,

–  gezien de verklaring die op 3-4 juni 2013 in Kirkenes is uitgegeven ter gelegenheid van het 20-jarig bestaan van de Europees-Arctische samenwerking in het Barentsz-zeegebied,

–  gezien de nationale strategieën en beleidsdocumenten betreffende Arctische aangelegenheden van respectievelijk Finland, Zweden, Denemarken en Groenland, Noorwegen, Rusland, de VS, Canada en het Verenigd Koninkrijk,

–  gezien de verklaringen van het Parlementair Forum van de Noordelijke Dimensie van september 2009 te Brussel, februari 2011 te Tromsø en november 2013 te Archangelsk,

–  gezien de gemeenschappelijke verklaring van de derde ontmoeting van ministers van de Noordelijke Dimensie in Brussel op 18 februari 2013,

–  gezien de prioriteiten van de Raad voor het Europees-Arctische Barentsz-zeegebied voor de periode 2013-2015 onder het Finse voorzitterschap,

–  gezien de verklaringen van de negende conferentie van parlementsleden van de Arctische regio op 13-15 september 2010 in Brussel, en van de tiende conferentie van parlementsleden van de Arctische regio op 5-7 september 2012 in Akureyri, en gezien de verklaring van het Permanent Comité van parlementsleden van de Arctische regio (SCPAR) van 19 september 2013 in Moermansk betreffende de status van waarnemer van de EU in de Arctische Raad,

–  gezien de aanbevelingen van de Noordse Raad van 2012,

–  gezien Richtlijn 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten(2),

–  gezien zijn resolutie van 20 april 2012 getiteld "Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020"(3),

–  gezien zijn resolutie van 5 februari 2014 over een kader voor klimaat- en energiebeleid voor 2030(4),

–  gezien het verslag van de Gemengde Parlementaire Commissie van de Europese Economische Ruimte van 28 oktober 2013 over het noordpoolbeleid,

–  gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 3 oktober 2013 in Zaak C-583/11P en van 25 april 2013 in Zaak T-526/10 betreffende een verzoek tot nietigverklaring van Verordening (EU) nr. 737/2010 van de Commissie van 10 augustus 2010 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1007/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de handel in zeehondenproducten(5),

–  gezien het panelrapport van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) van 25 november 2013 getiteld "European Communities – measures prohibiting the importation and marketing of seal products", hoofdstuk 1.3.5 (waarin de prejudiciële uitspraak van 29 januari 2013 wordt behandeld), en het beroep dat de EU op 29 januari 2014 bij de beroepsinstantie van de WTO heeft ingesteld,

–  gezien het Nordregio Report 2009:2 ("Strong, Specific and Promising – Towards a Vision for the Northern Sparsely Populated Areas in 2020"),

–  gezien artikel 110, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de EU belangen heeft in het Noordpoolgebied omwille van haar rechten en verplichtingen krachtens het internationaal recht, haar inzet voor milieu-, klimaat- en ander beleid en de gelden die zij besteedt, haar onderzoeksactiviteiten en economische belangen;

B.  overwegende dat de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid hun gezamenlijke mededeling getiteld "Ontwikkeling van een EU-beleid ten opzichte van het Noordpoolgebied: vooruitgang sedert 2008 en volgende stappen" in juni 2012 hebben gepubliceerd;

C.  overwegende dat de Raad nog geen reactie heeft bekendgemaakt op de gemeenschappelijke verklaring van de Commissie en de EDEO die in de zomer van 2012 is gepubliceerd;

D.  overwegende dat het Parlement actief heeft deelgenomen aan de werkzaamheden van het SCPAR via zijn delegatie voor de betrekkingen met Zwitserland, IJsland en Noorwegen en in de conferentie van parlementariërs van het Noordpoolgebied;

E.  overwegende dat Denemarken, Finland en Zweden Arctische landen zijn; overwegende dat het enige inheemse volk van de EU, de Sami, in de arctische regio's van Finland en Zweden alsmede van Noorwegen en Rusland leeft;

F.  overwegende dat Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Polen, Spanje en Italië - waarnemers in de Arctische Raad - een aanzienlijke rol spelen in het Noordpoolgebied en zich sterk geïnteresseerd tonen in een toekomstige dialoog en samenwerking met de Arctische Raad;

G.  overwegende dat IJsland en Noorwegen als betrokken en betrouwbare partner met de EU geassocieerd zijn via de EER en de Schengenovereenkomst;

H.  overwegende dat de Noordpool een bewoond gebied is met soevereine staten; overwegende dat de Europese Arctische regio uit moderne geïndustrialiseerde samenlevingen, plattelandsgebieden en inheemse gemeenschappen bestaat; overwegende dat de actieve betrokkenheid van deze regio's bij de ontwikkeling van het EU-beleid voor de Noordpool een sine qua non is voor het waarborgen van legitimiteit, wederzijds begrip en plaatselijke steun voor de rol van de EU in het gebied;

I.  overwegende dat de EU zich al heel lang voor het Noordpoolgebied inzet via de rol die zij speelt in het beleid inzake de noordelijke dimensie met Rusland, Noorwegen en IJsland, bij de samenwerking in het Barentsz-zeegebied, en in het bijzonder in de Raad voor het Europees-Arctische Barentsz-zeegebied, in de strategische partnerschappen met Canada, de VS en Rusland, en via haar deelname als actief ad-hocwaarnemer in de Arctische Raad in de afgelopen jaren;

J.  overwegende dat de Arctische Raad op 15 mei 2013 in Kiruna besloten heeft "positief te reageren" op het verzoek van de EU om toekenning van de status van permanent waarnemer; overwegende dat hieraan de voorwaarde verbonden is dat het geschil tussen de EU en Canada in verband met het verbod op de invoer van producten van zeehonden wordt opgelost; overwegende dat de EU en Canada aan een oplossing voor deze kwestie werken; overwegende dat de EU reeds als permanent waarnemer aan de Arctische Raad deelneemt;

K.  overwegende dat de EU en haar lidstaten een belangrijke bijdrage aan onderzoek in het Noordpoolgebied leveren; overwegende dat met middelen van meerdere EU-programma's, waaronder het nieuwe kaderprogramma Horizon 2020 en de Europese structuur- en investeringsfondsen, steun wordt toegekend aan grote onderzoeksprojecten in het gebied, die niet in de laatste plaats ten goede komen aan de plaatselijke inwoners en economieën;

L.  overwegende dat slechts 20% van de mondiale reserves van fossiele brandstoffen in 2050 kunnen worden geëxploiteerd teneinde de gemiddelde temperatuursverhoging onder de 2°C te houden;

M.  overwegende dat het Noordpoolgebied naar schatting een vijfde van de onontdekte koolwaterstofreserves op aarde herbergt, hoewel er meer onderzoek nodig is;

N.  overwegende dat de groeiende belangstelling voor het Noordpoolgebied onder niet-Arctische spelers als China, Japan, India en andere Aziatische landen, de bedragen die zij aan poolonderzoek besteden en de bevestiging van Zuid-Korea, China, Japan, India en Singapore als waarnemers bij de Arctische Raad wijzen op een toenemende geopolitieke interesse in het Noordpoolgebied wereldwijd;

O.  overwegende dat economische investeringen en ontwikkeling geflankeerd moeten worden door onderzoek en ontwikkeling, effectbeoordelingen en de bescherming van ecosystemen, teneinde te waarborgen dat het Noordpoolgebied duurzaam wordt ontwikkeld;

P.  overwegende dat het onverminderd een topprioriteit is om toekomstige economische kansen en belangen door middel van duurzame ontwikkeling in evenwicht te brengen met sociaal-culturele, ecologische en milieu-uitdagingen, hetgeen ook tot uitdrukking komt in de nationale Noordpoolstrategieën van de staten in het Noordpoolgebied;

1.  is ingenomen met de gemeenschappelijke verklaring van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 26 juni 2012 als belangrijke bouwsteen voor het waarborgen van de voortdurende ontwikkeling van het EU-beleid voor de Noordpool;

2.  pleit nogmaals voor een eenvormig EU-beleid voor het Noordpoolgebied, alsook voor een coherente strategie en een concreet actieplan voor het engagement van de EU in het Arctisch gebied, met bijzondere aandacht voor sociaaleconomische en ecologische kwesties; meent dat een dergelijke strategie van essentieel belang is om de legitimiteit van en plaatselijke steun voor het EU-beleid in het Noordpoolgebied te verzekeren;

3.  onderstreept dat de toenemende benutting van de natuurlijke rijkdommen van het Noordpoolgebied ten goede moet komen aan de plaatselijke inheemse en niet-inheemse bevolking, en neemt de volledige verantwoordelijkheid voor het broze Arctische milieu;

4.  wijst op de economische kansen en de ruime waaier van industrieën in de Arctische en sub-Arctische gebieden, zoals op het gebied van toerisme, maritieme industrie en scheepvaart, hernieuwbare energie, ecologische en schone technologieën, gas en olie, offshore-industrieën, bosbouw en houtindustrie, mijnbouw, vervoerdiensten en communicatie, informatietechnologie en e-oplossingen, visserij en aquacultuur, alsook landbouw en traditionele activiteiten zoals rendierhouderij; erkent de impact en het belang ervan zowel voor de regio als voor Europa in zijn geheel, en benadrukt het engagement van de Europese spelers op het gebied van handel, onderzoek en ontwikkeling;

5.  neemt nota van de verklaring van Kiruna van de Arctische Raad van mei 2013, alsook van het besluit van de Arctische Raad om de EU en een aantal andere staten de status van permanent waarnemer toe te kennen; verzoekt de Commissie haast te maken met het vinden van een oplossing voor het geschil tussen de EU en Canada in verband met het verbod op de invoer van producten van zeehonden, en het Europees Parlement daarover steeds naar behoren te informeren; betreurt de gevolgen die het EU-verbod op de invoer van producten van zeehonden heeft voor delen van de bevolking en met name de cultuur en de inkomstenbronnen van de inheemse bevolking;

6.  herinnert aan de rol van de EU en haar lidstaten als actieve leden van andere instellingen die zich met voor het Noordpoolgebied relevante zaken bezighouden, zoals de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en het Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD); is van oordeel dat de EU-instellingen hun inspanningen moeten richten op die gebieden waar de politieke, milieu- en economische belangen van de EU en haar lidstaten in het geding zijn; beklemtoont dat de belangen van de EU en de Europese Noordpoolstaten en -regio's centraal moeten staan wanneer EU-programma's met aangetoonde of potentiële gevolgen voor de Noordpool worden ingezet, gewijzigd of verder ontwikkeld om deze aan het hele Noordpoolgebied ten goede te laten komen;

7.  beschouwt de Raad voor het Europees-Arctische Barentsz-zeegebied (BEAC) als een belangrijk forum voor samenwerking tussen Denemarken, Finland, Noorwegen, Rusland, Zweden en de Commissie; neemt kennis van het werk van de BEAC op het vlak van de gezondheidszorg en sociale kwesties, onderwijs en onderzoek, energie, cultuur en toerisme; wijst op de adviserende rol van de werkgroep inheemse volkeren (Working Group of Indigenous Peoples -WGIP) binnen de BEAC;

8.  pleit ten zeerste voor vrijheid van onderzoek in het Noordpoolgebied en moedigt brede samenwerking aan tussen de landen die actief zijn op het gebied van multidisciplinair Noordpoolonderzoek en die onderzoeksfaciliteiten opzetten;

9.  wijst op de bijdrage die de EU levert op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, en op de inzet van Europese economische actoren die opereren in het Noordpoolgebied;

10.  onderstreept dat betrouwbare hogecapaciteitsnetwerken en digitale diensten van essentieel belang zijn om de economische activiteit en de welvaart van de volkeren in het Noordpoolgebied te bevorderen;

11.  verzoekt de Commissie voorstellen te doen voor de wijze waarop het Galileo-project of projecten die een impact kunnen hebben op het Noordpoolgebied, zoals Wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid (GMES), uitgebouwd zouden kunnen worden om een veiligere en snellere scheepvaart in de Noordelijke wateren mogelijk te maken, en zo te investeren in de veiligheid en toegankelijkheid van met name de Noordoostpassage, bij te dragen aan een betere voorspelbaarheid van ijsbewegingen, de zeebodem van het Noordpoolgebied beter in kaart te brengen en meer inzicht te krijgen in de belangrijkste geodynamische processen in het gebied;

12.  benadrukt dat betrouwbare toezicht- en observatiesystemen nodig zijn die de veranderende omstandigheden in het Noordpoolgebied volgen;

13.  beklemtoont dat kenniscentra moeten worden ontwikkeld met het oog op het waarborgen van de veiligheid, een adequate voorbereidheid op noodsituaties en goede reddingsfaciliteiten; is van oordeel dat de EU een actieve bijdrage aan de ontwikkeling van dergelijke kenniscentra moet leveren;

14.  is ingenomen met de inventarisatie van de ecologisch en biologisch gewichtige zones in de Noordpoolregio op grond van het VBD, wat een belangrijk proces vormt om de doeltreffende bescherming van de biodiversiteit op de Noordpool zeker te stellen en benadrukt het belang van de uitvoering van een ecosysteemgebaseerd beheer van het mariene milieu, het kustgebied en het vasteland van de Noordpool, zoals belicht door de groep deskundigen van de Arctische Raad;

15.  benadrukt dat speciale aandacht moet worden besteed aan de ernstige milieuzorgen met betrekking tot de Arctische wateren, teneinde de bescherming van het milieu in het Noordpoolgebied in verband met eventuele offshore-olie- en -gasactiviteiten te waarborgen, daarbij rekening houdend met het risico op zware ongevallen en de noodzaak van een doeltreffende respons daarop, zoals bepaald in Richtlijn 2013/30/EU; roept de lidstaten van de EU en de EER op om in het kader van de beoordeling van de financiële draagkracht van exploitanten van offshore-olie- en -gasactiviteiten overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2013/30/EU de financiële capaciteit van aanvragers te beoordelen om de eventueel uit de desbetreffende offshore-olie- en -gasactiviteiten voortvloeiende aansprakelijkheden te dragen, met inbegrip van de aansprakelijkheid voor milieuschade, voor zover deze valt onder de milieu-aansprakelijkheidsrichtlijn (2004/35/EG);

16.  verzoekt de Commissie, de EDEO en de lidstaten de inachtneming van de hoogste veiligheidsnormen voor het milieu in de Arctische wateren aan te moedigen en actief te bevorderen;

17.  juicht het toe dat de leden van de Arctische Raad besloten hebben de zogenaamde "search and rescue"-overeenkomst en de "oil spill response"-overeenkomst te implementeren; betreurt evenwel het feit dat deze overeenkomsten geen specifieke bindende gemeenschappelijke normen bevatten;

18.  onderstreept de noodzaak van een bindend instrument voor de preventie van vervuiling;

19.  wijst nadrukkelijk op de noodzaak van een actieve rol van de EU in alle relevante werkgroepen van de Arctische Raad;

20.  neemt kennis van het initiatief van de regering van IJsland om een eind te maken aan de onderhandelingen over EU-lidmaatschap; verzoekt de Commissie en de EDEO de goede betrekkingen in stand te houden en nauwer te gaan samenwerken met IJsland op gebieden die voor beide partijen van belang zijn, zoals de ontwikkeling van het zeevervoer, visserij, geothermale energie en milieu, en daarbij ten volle gebruik te maken van bestaande instrumenten, Arctische samenwerking tussen belanghebbenden in de EU en in IJsland aan te moedigen en ervoor te zorgen dat de Europese belangen in deze strategisch belangrijke regio niet in het gedrang komen;

21.  is ingenomen met de voorbereidingen voor een Arctische Economische Raad, die als adviesorgaan voor de Arctische Raad moet gaan fungeren, en wijst op het grote aantal Europese bedrijven en instituten die een bijdrage leveren aan en investeren in het Noordpoolgebied, wat erop wijst dat niet alleen het bedrijfsleven van de drie Arctische EU-lidstaten doeltreffend participeert, maar ook dat van andere landen (met een waarnemersstatus), gezien de mondiale aard die veel bedrijven tegenwoordig hebben;

22.  benadrukt dat het nodig is investeringen op een ecologisch en maatschappelijk verantwoorde manier te doen;

23.  is ingenomen met "bottom-up"-initiatieven die voor een evenwichtig en langdurig engagement van Europese en niet-Europese bedrijven kunnen zorgen, en verzoekt de Commissie met voorstellen te komen voor de wijze waarop Europese bedrijven zich kunnen inzetten voor een duurzame en evenwichtige ontwikkeling van het Noordpoolgebied op de lange termijn;

24.  beklemtoont dat de EU zich moet realiseren dat het belangrijk is dat activiteiten op het gebied van de exploitatie van grondstoffen ook het gebied zelf ten goede komen en daar worden geaccepteerd; onderkent dat er op dit moment nog een kloof bestaat tussen de kennis op het gebied van de winning van delfstoffen, verwerking en de geraamde toekomstige behoeften naarmate het gebied zich verder ontwikkelt; geeft aan dat de deelname van Arctische spelers aan gezamenlijke projecten op Europees niveau (zoals het innovatiepartnerschap inzake grondstoffen) de weg vrijmaakt voor informatie- en kennisuitwisseling op een groot aantal terreinen;

25.  verzoekt de Commissie, gezien het grote aantal wetenschappelijke, economische en maatschappelijke activiteiten, met name in het Europese Noordpoolgebied, het gebied van de Barentszzee en daarbuiten, methodes te ontwikkelen die leiden tot een beter gebruik van bestaande EU-subsidies en tot waarborging van een goed evenwicht tussen bescherming en ontwikkeling van het Noordpoolgebied als er EU-middelen naar dit gebied gaan;

26.  onderstreept het cruciale belang van het regionaal en cohesiebeleid van de EU met betrekking tot interregionale en grensoverschrijdende samenwerking;

27.  dringt daarnaast aan op de ontwikkeling van effectievere synergieën tussen bestaande programma's, bijvoorbeeld in het kader van het "Interreg IV"-programma, het programma voor de noordelijke periferie, het Kolarctic-programma, het programma voor de Oostzee en de strategie voor blauwe groei, alsook van het medefinancieren van partnerschappen in het kader van de Noordelijke Dimensie, zoals het milieupartnerschap voor de Noordelijke Dimensie en het partnerschap van de Noordelijke Dimensie inzake transport en logistiek, of van andere activiteiten in het kader van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI), om de doeltreffendheid van de financieringsstromen te kunnen verbeteren en heldere prioriteiten voor investeringen in het Arctisch gebied te kunnen vaststellen; verzoekt de Commissie en de EDEO met klem samen te werken aan een coherente verdeling van middelen voor het Noordpoolgebied, om zo de effectieve interactie tussen de interne en externe programma's en projecten van de EU voor de Arctische en sub-Arctische regio's te maximaliseren;

28.  onderstreept dat de EU-strategie voor het gebied van de Noordpool alleen succesvol kan zijn indien er voldoende begrotingsmiddelen voor worden vrijgemaakt;

29.  is van mening dat het beleid inzake de Noordelijke Dimensie, dat gebaseerd is op regionale samenwerking en pragmatische partnerschappen, een geslaagd model van stabiliteit, gezamenlijke verantwoordelijkheid en inzet is dat de EU, IJsland, Noorwegen en Rusland omvat;

30.  wijst in dit verband nog eens met nadruk op het bijzondere belang van prioriteiten voor het gebied van de Noordpool, zoals goed functionerende infrastructurele en logistieke voorzieningen, ontwikkeling, bevordering van investeringen in knowhow op het gebied van extreem lage temperaturen en hieraan gerelateerde milieuvriendelijke technologieën, en steun voor regionaal en plattelandsondernemerschap, met name op het niveau van de kmo's; vraagt de EU meer te doen om deze prioriteiten voor het Noordpoolgebied te integreren in de Europa 2020-strategie voor groei en in programma's zoals Horizon 2020 en de innovatie-Unie, alsook in andere EU-onderzoeksprogramma's;

31.  herhaalt zijn steun voor, en verzoekt de Commissie werk te maken van, de oprichting van een EU-informatiecentrum voor het Noordpoolgebied, in de vorm van een netwerkproject met Rovaniemi als thuisbasis, onder verwijzing naar de voorbereidende actie "Strategische milieueffectbeoordeling van de ontwikkeling van het Noordpoolgebied", zoals gesteund door de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid in hun gezamenlijke mededeling van 2012 en uitgevoerd door het Arctisch Centrum van de Universiteit van Lapland in samenwerking met een netwerk van Europese kenniscentra op het gebied van de Noordpool, teneinde de toegang tot informatie over het Noordpoolgebied te verzekeren, dialoog op alle niveaus te bevorderen en uitwisselingen tot stand te brengen, om deze informatie en kennis in te zetten voor duurzaamheid in het Noordpoolgebied;

32.  kijkt in dit verband uit naar de resultaten van de 18 maanden durende voorbereidende actie betreffende de strategische milieu-effectbeoordeling van ontwikkeling in het gebied van de Noordpool, die naar verwachting dit voorjaar bekend zullen worden gemaakt; verzoekt de EU direct daarna over te gaan tot de oprichting van het EU-informatiecentrum voor het Noordpoolgebied;

33.  benadrukt dat een speciale faciliteit voor het Noordpoolgebied nodig is met als doel te zorgen voor een open en partijoverschrijdend platform in Brussel waar verschillende onderwerpen worden behandeld en waarmee het begrip tussen de talrijke relevante spelers in het Noordpoolgebied en de EU wordt bevorderd en besluitvorming, wetenschap, het maatschappelijk middenveld en handel worden bijeengebracht;

34.  beveelt aan het geregeld uitwisselen van informatie en het plegen van overleg over Noordpoolgerelateerde onderwerpen met regionale, plaatselijke en inheemse betrokken partijen in het Europese Noordpoolgebied te versterken, teneinde het wederzijds begrip te bevorderen, met name in het kader van het EU-Arctische beleidsvormingsproces; benadrukt dat dergelijke raadplegingen nodig zijn om te kunnen voortbouwen op de ervaring en de deskundigheid van de regio en de bewoners ervan en om de noodzakelijke legitimiteit van de verdere betrokkenheid van de EU als Arctische speler te waarborgen;

35.  is van oordeel dat op EU-niveau de Commissie en de EDEO hun initiatieven beter op elkaar zouden moeten afstemmen, met name vanwege het sectoroverschrijdende karakter van veel Noordpoolrelevante onderwerpen;

36.  erkent dat de zeeën rond de Noordpool in de meeste gevallen internationale wateren zijn;

37.  wijst op het feit dat energiezekerheid nauw verwant is aan klimaatverandering; meent dat de energiezekerheid moet worden verbeterd door de EU minder afhankelijk te maken van fossiele brandstoffen; benadrukt dat de transformatie van het Noordpoolgebied een belangrijk effect van de klimaatverandering op de veiligheid van de EU is; benadrukt dat deze risicofactor met behulp van een versterkte EU-strategie voor het Noordpoolgebied moet worden aangepakt, en via een verbeterd beleid voor in de EU gegenereerde duurzame energie en energie-efficiëntie waarmee de afhankelijkheid van de Unie van externe bronnen aanzienlijk wordt verminderd en haar energiezekerheid wordt verhoogd;

38.  steunt het initiatief van vijf kuststaten van de Noordpool om tussentijdse preventieve maatregelen overeen te komen die toekomstige visserij in volle zee in het Noordpoolgebied moeten voorkomen in afwachting van passende wettelijke procedures, en steunt de ontwikkeling van een netwerk van beschermde Arctische gebieden en met name de bescherming van het internationale zeegebied rond de Noordpool dat buiten de economische zones van de kuststaten valt;

39.  roept de lidstaten en de EER op de internationale toezegging in het kader van het VBD te steunen om 10% van elk kustgebied en elke mariene regio te beschermen;

40.  verzoekt de EU alles in het werk te stellen om te komen tot een duurzaam evenwicht tussen economische activiteiten, een afdoende sociaal-ecologische en milieubescherming en ontwikkeling, met het oog op welzijn en welvaart in het Noordpoolgebied;

41.  beklemtoont dat het buitengewoon belangrijk is dat het Noordpoolgebied bewoond blijft door ontwikkelde en duurzame gemeenschappen met een hoge levenskwaliteit, en dat de EU hierbij een centrale rol toekomt; vraagt de EU in dit verband haar inspanningen op de gebieden ecosysteemgebaseerd beheer, multilaterale samenwerking, kennisgebaseerde besluitvorming en nauwe samenwerking met de plaatselijke bewoners en de inheemse bevolkingsgroepen, te intensiveren;

42.  erkent de wens van de bevolkingen en regeringen in het Noordpoolgebied om met soevereine rechten en verantwoordelijkheden een duurzame economische ontwikkeling te blijven nastreven en tegelijkertijd de traditionele middelen van bestaan van de inheemse bevolking en de uiterst gevoelige ecosystemen in het Noordpoolgebied te beschermen;

43.  erkent het cruciale belang van de richtsnoeren voor regionale steunmaatregelen, op grond waarvan de regio's in het hoge noorden met speciale kenmerken en uitdagingen gebruik kunnen blijven maken van passende mechanismen voor het bevorderen van innovatie en duurzame groei;

44.  bevestigt zijn uitspraken over de rechten van inheemse volkeren in het algemeen en de Sami, als enig inheems volk van de EU, in het bijzonder;

45.  steunt de bijeenkomsten die de Commissie houdt met de zes verenigingen van inheemse volkeren van het Noordpoolgebied die zijn erkend als permanent vertegenwoordiger in de Arctische Raad; verzoekt de Commissie na te gaan of het mogelijk is te waarborgen dat rekening wordt gehouden met hun opinies in het kader van EU-debatten en deze verenigingen financiële steun te verlenen;

46.  onderkent dat EU-beleid dat zorgt voor een verbetering van de faciliteiten voor hoger onderwijs en onderzoek in het gebied belangrijk is voor versterking van het innovatieklimaat en de mechanismen voor technologieoverdracht; onderstreept dat het belangrijk is steun te verlenen voor de totstandbrenging van netwerken voor samenwerking tussen hogeronderwijsinstellingen binnen de regio en met dergelijke instellingen buiten het gebied, alsook te zorgen voor financiering voor onderzoek, met name op gebieden waar de regio reeds een goede reputatie heeft opgebouwd, teneinde in het gebied van de Noordpool voor een duurzame economische ontwikkeling te zorgen;

47.  wijst erop hoe enorm belangrijk het is dat de nieuwe mondiale handelsroutes over zee in het Noordpoolgebied veilig en zeker zijn, in het bijzonder voor de EU en de economieën van de lidstaten, aangezien deze landen 40% van de mondiale commerciële scheepvaart controleren;

48.  is verheugd over het werk van de Internationale Scheepvaartorganisatie (IMO) aan de voltooiing van een verplichte zeevaartcode voor het Noordpoolgebied; pleit voor samenwerking, zowel op het gebied van onderzoek als investeringen, met het oog op een robuuste en veilige infrastructuur voor zeeroutes in het Noordpoolgebied, en onderstreept dat de EU en haar lidstaten de beginselen van vrije scheepvaart en onschuldige doorvaart actief moeten verdedigen;

49.  benadrukt dat het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid over de nodige middelen moet beschikken om verontreiniging van het Noordpoolgebied door zeescheepvaart en olie- en gasinstallaties, te kunnen monitoren en voorkomen;

50.  verzoekt de landen in de regio te waarborgen dat alle huidige vervoersroutes – en de routes die in de toekomst kunnen ontstaan – openstaan voor de internationale scheepvaart en zich te onthouden van de invoering van eenzijdige financiële of administratieve lasten, die de scheepvaart op de Noordpool kunnen belemmeren, met uitzondering van internationaal overeengekomen maatregelen ter verhoging van de veiligheid of ter bescherming van het milieu;

51.  wijst erop dat het belangrijk is infrastructurele verbindingen tot stand te brengen tussen het gebied van de Noordpool en de rest van Europa;

52.  verzoekt de Commissie en de lidstaten bijzondere aandacht te besteden aan vervoerscorridors via weg-, spoorweg- en zeevervoer, teneinde grensoverschrijdende contacten in het Europese Noordpoolgebied in stand te houden en te bevorderen en goederen van het Noordpoolgebied naar de Europese markten te brengen; is van mening dat de verbindingen met en binnen het Europese Noordpoolgebied in het kader van de verdere ontwikkeling van de EU-vervoersinfrastructuur (Connecting Europe Facility, TEN-T) moeten worden verbeterd;

53.  herhaalt dat de bevolking in het Noordpoolgebied het recht heeft zelf over hun middelen van bestaan te beslissen en neemt er nota van dat zij kiezen voor de duurzame ontwikkeling van hun leefgebied; vraagt de Commissie aan te geven welke EU-programma's voor ondersteuning van een dergelijke op de lange termijn gerichte, duurzame ontwikkeling gebruikt kunnen worden en maatregelen voor te bereiden die een meer concrete bijdrage kunnen leveren aan de verwezenlijking van deze doelstelling;

54.  neemt nota van de recente exploratie-activiteiten in het Europese Noordpoolgebied en de Barentszzee, en wijst op de bilaterale samenwerking tussen Noorwegen en Rusland, die erop gericht is bij het boren naar olie en gas in de Barentszzee de hoogst mogelijke technische normen op het gebied van milieubescherming toe te passen; wijst in het bijzonder op het belang van de voortdurende ontwikkeling van nieuwe, speciaal voor het Noordpoolgebied ontwikkelde technologieën, zoals de technologie voor installatie onder de zeebodem;

55.  brengt in herinnering dat de EU een van de grootste afnemers van aardgas uit het Noordpoolgebied is, en wijst erop dat aardgas uit een veilige en zekere bevoorradingsbron en geproduceerd met inachtneming van de strengste normen een significante rol kan spelen bij de overgang op een koolstofarme economie in de toekomst; staat achter de stapsgewijze, op voorzorg gebaseerde aanpak bij de ontwikkeling van energiebronnen in het Noordpoolgebied, maar erkent dat de regio's in het Noordpoolgebied aanzienlijk verschillen;

56.  wijst op de nauwe betrekkingen tussen de EU en Groenland en het geostrategische belang van dat gebied; neemt kennis van de prioriteiten van de regering van Groenland, waarin opnieuw sterk de nadruk wordt gelegd op economische ontwikkeling en de exploitatie van grondstoffen; verzoekt de Commissie en de EDEO na te gaan hoe de EU en in de EU gevestigde spelers uit de wetenschap, technologie en de bedrijfswereld kunnen bijdragen en steun kunnen geven aan de duurzame ontwikkeling van Groenland, zodat zowel milieuoverwegingen als de behoefte aan economische ontwikkeling in aanmerking worden genomen; uit in dit verband zijn bezorgdheid over de beperkte resultaten van de intentieverklaring die een vicevoorzitter van de Commissie met Groenland heeft ondertekend;

57.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de regeringen en parlementen van de landen van het Noordpoolgebied.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0075.
(2) PB L 178 van 28.6.2013, blz. 66.
(3) PB C 258 E van 7.9.2013, blz. 99.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0094.
(5) PB L 216 van 17.8.2010, blz. 1.

Juridische mededeling - Privacybeleid