Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2014/2005(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0254/2014

Ingediende teksten :

A7-0254/2014

Debatten :

PV 14/04/2014 - 23
CRE 14/04/2014 - 23

Stemmingen :

PV 15/04/2014 - 8.38
CRE 15/04/2014 - 8.38
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2014)0378

Aangenomen teksten
PDF 150kWORD 67k
Dinsdag 15 april 2014 - Straatsburg
Onderhandelingen over het MFK 2014-2020: welke lessen kunnen worden getrokken en hoe moet het verder?
P7_TA(2014)0378A7-0254/2014

Resolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over de onderhandelingen over het MFK 2014-2020: welke lessen kunnen worden getrokken en hoe moet het verder (2014/2005(INI))

Het Europees Parlement,

—  gezien het voorstel voor een verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader (MFK) voor de jaren 2014‑2020 (COM(2011)0398), zoals gewijzigd op 6 juli 2012 (COM(2012)0388), en het ontwerp van Interinstitutioneel Akkoord (IIA) tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (COM(2011)0403),

—  gezien zijn instemming van 19 november 2013 met de MFK(1)-verordening, overeenkomstig artikel 312 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en zijn goedkeuring op dezelfde dag van de sluiting van het IIA(2),

—  gezien het MFK en het IIA, zoals definitief vastgesteld op 2 december 2013 en bekendgemaakt in het Publicatieblad op 20 december 2013,

—  gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over "Investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa"(3),

—  gezien zijn resolutie van 23 oktober 2012 met het oog op het bereiken van een positief resultaat van de goedkeuringsprocedure voor het meerjarig financieel kader 2014‑2020(4),

—  gezien zijn resolutie van 13 maart 2013 over de conclusies van de Europese Raad van 7 en 8 februari 2013 betreffende het meerjarig financieel kader(5),

—  gezien zijn resolutie van 3 juli 2013 over het politieke akkoord over het meerjarig financieel kader 2014‑2020(6),

—  gezien zijn resolutie van 12 december 2013 over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de instellingen die de nationale regeringen vertegenwoordigen(7),

—  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

—  gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie constitutionele zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0254/2014),

A.  overwegende dat het akkoord over het MFK 2014-2020 het resultaat was van lange en moeilijke onderhandelingen die twee en een half jaar hebben aangesleept; overwegende dat het definitieve politieke akkoord enkel kon worden bereikt op het hoogste politieke niveau tussen de drie voorzitters (Parlement, voorzitterschap van de Raad en Commissie), overeenkomstig artikel 324 van het VWEU;

B.  overwegende dat het totale bedrag van het volgende MFK (960 miljard EUR vastleggingskredieten en 908 miljard EUR betalingskredieten in prijzen van 2011), zoals goedgekeurd door de Europese Raad en uiteindelijk bekrachtigd door het Parlement, een daling van 3,5% voor de vastleggingskredieten en van 3,7% voor de betalingskredieten inhoudt ten opzichte van het financieel kader 2007-2013, ondanks de toegenomen bevoegdheden van de EU na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en de uitbreiding van de Unie tot 28 lidstaten; overwegende dat deze bedragen ontoereikend zijn om de politieke doelstellingen en toezeggingen van de EU te verwezenlijken, met name ten aanzien van de Europa 2020-strategie;

C.  overwegende dat de jaarlijkse begroting van de EU de komende jaren ongeveer 1% van het bbi van de EU zal blijven bedragen, wat reeds begin de jaren '90 werd afgesproken en aanzienlijk lager is dan het maximum voor de eigen middelen van 1,29% van het bbi van de EU voor de vastleggingskredieten en van 1,23% van het bbi van de EU voor de betalingskredieten, zoals in 1992 aanvankelijk werd overeengekomen en in 2010 opnieuw werd bekrachtigd;

D.  overwegende dat het Parlement, dat politiek gezien de door de Europese Raad vastgestelde totale MFK-bedragen niet kan wijzigen, zich gericht heeft op de verbetering van de uitvoering van het MFK door met succes te onderhandelen over de opname van nieuwe cruciale bepalingen die eraan zullen bijdragen dat het nieuwe financieel kader en de nieuwe jaarlijkse EU-begrotingen operationeler, samenhangender en transparanter worden, beter tegemoetkomen aan de behoeften van de EU-burgers en dat de maxima van het MFK optimaal worden benut; overwegende dat deze bepalingen met name betrekking hebben op de nieuwe regelingen voor de herziening van het MFK, flexibiliteit en de eenheid en transparantie van de EU-begroting, en ook gepaard gaan met een verdere toezegging om de financiering van de EU-begroting te hervormen (gemeenschappelijke verklaring over de eigen middelen);

E.  overwegende dat, overeenkomstig het leidende beginsel dat "er geen akkoord is zolang niet over alles een akkoord is bereikt", het Parlement op 19 november 2013 heeft ingestemd met de nieuwe MFK-verordening en zijn goedkeuring heeft verleend aan het nieuwe Interinstitutioneel Akkoord, en dit pas nadat de Raad had voldaan aan de voorwaarden die zijn vermeld in zijn resolutie van 3 juli 2013, onder meer de goedkeuring van 11,2 miljard EUR extra betalingskredieten voor 2013;

F.  overwegende dat de Raad geen vorderingen heeft gemaakt inzake de dringende hervorming van het huidige stelsel voor de financiering van de EU-begroting, ondanks de ambitieuze voorstellen van de Commissie om niet alleen uit de impasse te geraken die het gevolg is van het feit dat er geen echt stelsel van eigen middelen bestaat, maar ook om het stelsel van de financiering van de EU-begroting eenvoudiger, eerlijker en transparanter te maken voor de EU-burgers;

G.  overwegende dat het MFK, na het akkoord over het MFK 2014-2020, nog steeds niet samen eindigt met de mandaten van het Parlement en de Commissie die in 2014 aanvangen;

H.  overwegende dat geen gebruik werd gemaakt van de mogelijkheden waarin het Verdrag van Lissabon voorziet om de besluitvormingsprocedures betreffende het MFK en besluiten over de eigen middelen te wijzigen;

1.  betreurt ten zeerste dat er zowel tijdens de procedure om tot het akkoord over het MFK 2014-2020 te komen als tijdens het politieke debat over deze onderhandelingen absoluut geen sprake was van een gemeenschappelijke visie over de EU-begroting en de beleidsprioriteiten, dat is gebleken dat de EU-instellingen een zeer verschillende benadering hanteren en dat niet werd tegemoetgekomen aan de grotere rol en prerogatieven van het Parlement die in het Verdrag van Lissabon zijn vastgesteld; acht het daarom uitermate belangrijk dat in dit verslag de nodige politieke en institutionele lessen worden getrokken, die als basis kunnen dienen voor de voorbereiding van toekomstige onderhandelingen, met name over de herziening van het MFK na de Europese verkiezingen, waarmee de Commissie uiterlijk eind 2016 moet beginnen;

Politieke overwegingen

2.  erkent dat de begrotingsconsolidatie die de lidstaten momenteel doorvoeren, een ambitieuzer akkoord over het MFK 2014-2020 onmogelijk heeft gemaakt; betreurt evenwel ten zeerste dat de rol die de EU-begroting vervult als een belangrijk en gemeenschappelijk beleidsinstrument om de huidige economische en sociale crisis te boven te komen, niet naar behoren is erkend; herinnert eraan dat de Europese begroting hoofdzakelijk een investeringsbegroting is die een uniek kader biedt om de gerealiseerde nationale inspanningen te coördineren en te vergroten teneinde in de gehele EU tot nieuwe groei te komen, het concurrentievermogen te bevorderen en werkgelegenheid te scheppen;

3.  is ten zeerste bezorgd over het feit dat de begrotingsdebatten in de Raad reeds jaren worden overschaduwd door de logica van een "goede opbrengst" in plaats van de logica van de Europese meerwaarde; is van mening dat, waar dit soort debat reeds bestond vóór de invoering van op het bbi gebaseerde middelen, deze situatie nog veel erger is geworden door het huidige financieringsstelsel van de EU, waarbij ongeveer 74% van de inkomsten afkomstig is uit nationale bijdragen op grond van het bbi in plaats van uit echte eigen middelen, zoals is voorzien in het Verdrag van Rome en alle daaropvolgende EU-Verdragen; is van mening dat een dergelijk systeem te veel de nadruk legt op het netto-evenwicht tussen de lidstaten en heeft geleid tot de gestage invoering van complexe en vage kortingen en andere correctiemechanismen in het kader van de financiering van de EU-begroting;

4.  is van mening dat deze logica ook overheerste in de wijze waarop de Europese Raad op 8 februari 2013 het MFK-akkoord heeft goedgekeurd; betreurt dat dit terug te vinden is in het feit dat de nationale toewijzingen, met name voor de twee grootste uitgavengebieden in de EU-begroting (landbouw en cohesiebeleid), op dat ogenblik zijn vastgesteld; heeft met name kritiek op de steeds talrijkere speciale toewijzingen en "cadeaus" die tijdens de onderhandelingen onder de staatshoofden en regeringsleiders worden uitgedeeld, en die niet gebaseerd zijn op objectieve en verifieerbare criteria, maar eerder weergeven hoe goed lidstaten kunnen onderhandelen, proberen hun nationale belangen te beschermen en naar een maximale netto-opbrengst streven; laakt het gebrek aan transparantie bij de totstandkoming van dit akkoord en de onwil van de Raad en de Commissie om het Parlement van alle betreffende documenten te voorzien; benadrukt dat de Europese meerwaarde moet prevaleren op nationale belangen;

5.  verwerpt met klem deze puur boekhoudkundige kijk op de EU-begroting, die geen oog heeft voor de Europese toegevoegde waarde, in strijd is met het beginsel van EU-solidariteit en de huidige en potentiële rol van de EU-begroting om de economische governance te versterken onderschat; benadrukt dat de EU-begroting hoofdzakelijk een investeringsbegroting met een groot hefboomeffect is die het mogelijk maakt een aantal projecten uit te voeren die anders moeilijk of niet zouden kunnen worden uitgevoerd, en tevens een katalysator voor groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid in de gehele Unie, en een krachtige prikkel voor hervormingen; betreurt dan ook ten zeerste dat sommige lidstaten de nationale bijdragen aan de EU-begroting blijkbaar louter als een kostenpost beschouwen die tot een minimum moet worden beperkt;

6.  betreurt dat de Europese Raad een top-down benadering heeft gevolgd bij de vaststelling van het totale bedrag van het MFK 2014-2020, wat op zijn beurt een verontrustende discrepantie toont tussen de politieke toezeggingen van de Europese Raad en zijn terughoudendheid om deze adequaat te financieren; is evenwel van mening dat dit besluit gebaseerd moet zijn op een bottom-up proces, dat voortvloeit uit een grondige beoordeling van de financiële behoeften en de beleidsdoelstellingen van de EU die zijn vastgelegd in de meerjarenprogramma's van de EU en in het beleid van de wetgevingsautoriteit;

7.  is er dan ook van overtuigd dat elk besluit over het financieel kader moet worden voorafgegaan door – en gebaseerd op – een echt politiek debat over de rol, de functie en de meerwaarde van de EU-begroting en over de verenigbaarheid ervan met de politieke strategie van de Unie en de aan de Unie toegewezen operationele prioriteiten en doelstellingen; is van mening dat, om de kloof te overbruggen tussen de uiteenlopende visies over datgene waarvoor de EU-begroting staat en wat zij kan verwezenlijken, dit debat tijdig moet worden georganiseerd en dat niet alleen de EU-instellingen en alle nationale parlementen, maar ook de hoogste politieke niveaus in de lidstaten hierbij moeten worden betrokken;

8.  is er bovendien van overtuigd dat merkbare vooruitgang enkel kan worden geboekt na een grondige hervorming van de financiering van de EU-begroting die de letter en de geest van het Verdrag in acht neemt, waarbij moet worden teruggekeerd naar een stelsel van echte, duidelijke, eenvoudige en eerlijke eigen middelen; benadrukt dat de invoering van een of meerdere nieuwe eigen middelen het aandeel van op het bbi gebaseerde bijdragen aan de EU-begroting tot een minimum zal herleiden en bijgevolg de last voor de nationale schatkist aanzienlijk zal verminderen; herhaalt dat het een grote voorstander is van elk proces dat leidt tot de hervorming van het stelsel van eigen middelen, dat momenteel wordt gekenmerkt door complexiteit, vaagheid en ondoeltreffendheid; betreurt dat het eindakkoord van de Raad over de eigen middelen nog ingewikkelder is dan het vorige omdat het nieuwe kortingen en uitzonderingen heeft ingevoerd;

Institutionele overwegingen

9.  herinnert eraan dat het Parlement als eerste EU-instelling zijn visie op het MFK 2014-2020 heeft gepresenteerd en erop heeft gewezen dat de financiering van de EU-begroting moet worden hervormd, met name in het verslag van zijn gespecialiseerde SURE-commissie in juni 2011; is van mening dat deze vroegtijdige voorbereiding ertoe heeft bijdragen dat het Parlement een ruime consensus over de beleidsprioriteiten heeft bereikt en tijdens het hele daarop volgende onderhandelingsproces met één stem heeft gesproken; is verder van mening dat in dit verslag richtsnoeren aan de Commissie werden gegeven om haar eigen voorstellen over het MFK en de eigen middelen op te stellen, en spreekt zijn waardering uit voor de regelmatige politieke dialoog die in alle fasen van de voorbereiding van dit verslag tussen de twee instellingen tot stand is gekomen; is van mening dat deze praktijk moet worden uitgebouwd tot een meer gestructureerde dialoog tussen de twee instellingen die aan de indiening van voorstellen betreffende het MFK voorafgaat;

10.  herinnert eraan dat, overeenkomstig artikel 312 VWEU, de Raad met eenparigheid van stemmen de MFK-verordening vaststelt, na goedkeuring door het Europees Parlement, en dat de drie EU-instellingen "alle maatregelen nemen die nodig zijn om de vaststelling te vergemakkelijken"; wijst er bijgevolg op dat het Verdrag niet voorziet in een concrete procedure om het Parlement bij de MFK-onderhandelingen te betrekken en dat de modaliteiten hiervoor vervolgens, op initiatief van het Parlement, in de praktijk werden vastgesteld via een aantal adhocregelingen die op politiek niveau werden overeengekomen;

11.  betreurt dat, voorafgaand aan het akkoord van de Europese Raad van 8 februari 2013 over het MFK, geen betekenisvolle onderhandelingen hebben plaatsgevonden tussen het Parlement en de Raad; is van mening dat de vele bijeenkomsten tussen zijn onderhandelingsteam en de opeenvolgende Raadsvoorzitters in de marge van de desbetreffende bijeenkomsten van de Raad algemene zaken, en ook zijn deelname aan de informele Raadsbijeenkomsten over het MFK, enkel de informatie-uitwisseling tussen de Raad en het Parlement hebben vergemakkelijkt; acht het daarom noodzakelijk dat het Parlement voortbouwt op de opgedane ervaringen en alle beschikbare middelen inzet om zijn invloed op de geest, het tijdschema en de inhoud van de onderhandelingen met de Raad te vergroten, door de Raad meer rekening te doen houden met de argumenten en standpunten van het Parlement;

12.  betreurt het feit dat, ondanks de ernstige bezwaren van het Parlement, alle opeenvolgende "onderhandelingspakketten" die de verschillende Raadsvoorzitters voorstelden, en uiteindelijk ook het akkoord van de Europese Raad van 8 februari 2013 over het MFK, een aanzienlijk aantal wetgevingselementen bevatten die volgens de gewone wetgevingsprocedure hadden moeten worden goedgekeurd; benadrukt dat de wettelijk vereiste eenparigheid in de Raad over de MFK-verordening enkel kon worden bereikt door vooruit te lopen op een aantal belangrijke beleidswijzigingen in het sectoraal beleid van de EU, waarbij de prerogatieven van het Parlement in het kader van de medebeslissing, en met name zijn recht om op gelijke voet met de Raad wijzigingen voor te stellen, werden belemmerd, wat duidelijk in strijd is met de Verdragen;

13.  wijst erop dat de echte onderhandelingen over de MFK-verordening en het IIA pas in mei 2013 zijn gestart, waarbij de onderhandelaars van de Raad niet over een formeel mandaat beschikten maar in plaats daarvan het MFK-akkoord van de Europese Raad als het enige referentiepunt beschouwden en geen ruimte lieten voor enig debat; benadrukt dat deze houding niet alleen heeft geleid tot onnodig tijdverlies maar ook tot de onaanvaardbare poging van de Raad om bepaalde thema's buiten de onderhandelingen te houden, waardoor het Parlement zich gedwongen zag tot op het hoogste politieke niveau te moeten strijden voor onderhandelingen over elk artikel van de MFK-verordening / het IIA;

14.  herinnert eraan dat de Europese Raad overeenkomstig het Verdrag géén wetgevingstaken uitoefent; benadrukt bijgevolg dat de conclusies van de Europese Raad moeten worden gezien als onderhandelingsrichtsnoeren voor de Raad en dat ze geenszins vaste standpunten vormen waarover niet kan worden onderhandeld met het Parlement; dringt aan op een standaardformulering die eraan herinnert dat de bepalingen van artikel 15, lid 1, VWEU moeten worden opgenomen in de conclusies van de Europese Raad;

15.  betreurt ten zeerste dat hetzelfde probleem de onderhandelingen over de meerjarenprogramma's van de EU overschaduwde, met name op het gebied van landbouw en het cohesiebeleid; merkt op dat de Raad in meerdere gevallen weigerde zelfs te verwijzen naar de "MFK-gerelateerde aspecten" van deze rechtsgronden; benadrukt dat dit het Parlement heel wat inspanningen en tijd heeft gevergd om ervoor te zorgen dat alle punten van de rechtsgronden die onder de medebeslissing van de Raad en het Parlement vallen, op de onderhandelingstafel bleven; stelt met tevredenheid vast dat de onderhandelaars van het Parlement er uiteindelijk zijn in geslaagd enkele delen van het akkoord van de Europese Raad aan te vallen;

16.  merkt op dat de MFK-bedragen (totale bedrag en verdeling per rubriek) zoals beslist door de Europese Raad, uiteindelijk niet werden betwist door het Parlement, dat de bijzonder moeilijke economische en financiële context ten tijde van dat besluit erkende; benadrukt evenwel dat dit geenszins mag worden beschouwd als een precedent en herhaalt zijn standpunt dat de MFK-bedragen en elk ander onderdeel van het desbetreffende politiek akkoord van de Raad onderworpen zijn aan onderhandelingen met het Parlement;

17.  benadrukt dat de modaliteiten van toekomstige onderhandelingen over het MFK aanzienlijk moeten worden verbeterd om tijdens de onderhandelingen impasses te vermijden en kostbare tijd en middelen te sparen; is van mening dat deze modaliteiten formeel moeten worden vastgelegd in een overeenkomst op het hoogste politieke niveau, waarbij rekening wordt gehouden met de tekortkomingen van de recente onderhandelingen en waarbij de rol en de prerogatieven van het Parlement, die zijn vastgelegd in het EU-Verdrag, ten volle zijn gewaarborgd; is van mening dat deze procedure uiteindelijk moet worden opgenomen in het IIA zelf, zoals voor de begrotingsprocedure het geval is;

18.  wijst erop dat er enorm veel informatie-uitwisseling en coördinatie in het Parlement nodig is om de consistentie te waarborgen in de parallelle onderhandelingen over het MFK en de rechtsgronden van meer dan 60 meerjarenprogramma's; benadrukt dat het van groot belang is de thema's te identificeren die via medebeslissing moeten worden goedgekeurd en deze maximaal onder de bevoegdheid van de respectieve commissies te laten; stelt voor dat het Parlement bij de volgende onderhandelingen over het MFK de wetgevingsvoorstellen parallel benadert en uiteindelijk als pakket goedkeurt, waarbij het maximaal het beginsel hanteert dat er geen akkoord is zolang niet over alles een akkoord is bereikt;

19.  is ervan overtuigd dat de eenparigheidsregel in de Raad betekent dat het akkoord de kleinste gemene deler weergeeft, waarbij er moet worden naar gestreefd het veto van ook maar één lidstaat te vermijden; benadrukt dat de goedkeuring van de MFK-verordening met een gekwalificeerde meerderheid niet alleen een afstemming zou betekenen op de gewone wetgevingsprocedure, die voor vrijwel alle meerjarenprogramma's van de EU geldt, maar ook op de jaarlijkse procedure voor de vaststelling van de EU-begroting;

20.  merkt op dat de Europese Raad gebruik kan maken van de algemene passerelleclausule (artikel 48, lid 7, VEU) om over te stappen naar een gekwalificeerde meerderheid en de gewone wetgevingsprocedure voor besluiten over de eigen middelen en het MFK; herinnert er bovendien aan dat overeenkomstig artikel 312, lid 2, VWEU een gekwalificeerde meerderheid hoe dan ook is toegestaan voor besluiten over het MFK; verzoekt de Europese Raad met klem deze beide passerelles te gebruiken waarvoor ze bedoeld zijn en zo de juiste richting aan te geven voor de besluitvorming in de Raad en ervoor te zorgen dat de huidige politiek van nationale "juste retour" niet langer de bovenhand haalt op het gemeenschappelijk belang van de Unie als geheel;

MFK 2014-2020: hoe moet het verder

21.  verklaart dat het van plan is ervoor te zorgen dat alle nieuwe bepalingen die met succes zijn opgenomen in de MFK-verordening en het IIA ten volle worden aangewend in de jaarlijkse begrotingsprocedure; verwacht van de Raad dat hij niet probeert beperkte interpretaties van deze bepalingen op te leggen, met name wat de aard en het toepassingsgebied van alle speciale instrumenten betreft, maar daarentegen verantwoord zal handelen en de noodzakelijke kredieten zal goedkeuren om zowel in zijn vorige vastleggingen als in onvoorziene uitgaven te voorzien, ook al moeten als gevolg hiervan de jaarlijkse MFK-maxima worden overschreden; herinnert er hierbij aan dat de maxima van het MFK 2014-2020 ver beneden de maxima van de eigen middelen zijn vastgesteld;

22.  legt specifiek de nadruk op de nieuwe flexibiliteitsregels die het mogelijk moeten maken de respectieve MFK-maxima voor de vastleggings- en betalingskredieten optimaal te benutten; benadrukt dat de praktijk van vorige financiële kaders waarbij de jaarlijkse EU-begroting ver onder de MFK-maxima bleef, met name bij de betalingskredieten, niet langer houdbaar is;

23.  benadrukt hierbij dat de geaccumuleerde RAL een kritisch niveau heeft bereikt dat uiteindelijk tot een structureel tekort van de EU-begroting kan leiden, wat in strijd is met de bepalingen van het Verdrag (artikelen 310 en 323 VWEU); maakt zich ernstig zorgen over het feit dat de omvang van onbetaalde rekeningen aan het eind van het jaar sinds 2011 almaar toeneemt (23,4 miljard EUR eind 2013 alleen al voor het cohesiebeleid), wat de maxima van het MFK 2014-2020 voor de betalingskredieten onder grote druk zal zetten; benadrukt dat het noodzakelijk is de jaarlijkse maxima van het MFK voor betalingskredieten nauwkeurig vast te stellen door naar behoren rekening te houden met onder meer de dynamiek van het cohesiebeleid, bijvoorbeeld het tijdstip van de programmering, de uitvoering, de definitieve afsluiting van de programma's en annuleringen;

24.  benadrukt dat met de globale marge voor vastleggingen wordt beoogd investeringen ten behoeve van groei en werkgelegenheid in Europa te ondersteunen, en met name werkgelegenheid van jongeren; herinnert eraan dat dit instrument een initiatief van het Europees Parlement was;

25.  herinnert eraan dat de volgende Commissie, die na de Europese verkiezingen van 2014 zal aantreden, uiterlijk eind 2016 met een verplichte beoordeling en herziening van het MFK 2014-2020 moet beginnen; benadrukt dat de bepaling betreffende deze postelectorale beoordeling/herziening van het MFK een van de centrale eisen van het Parlement in de MFK-onderhandelingen was, en gebaseerd is op het feit dat de volgende Commissie en het volgende Parlement de beleidsprioriteiten van de EU opnieuw moeten beoordelen en het MFK zo nieuwe democratische legitimiteit moeten geven; benadrukt dat, na de uitbraak van de economische crisis, de investeringen in Europa tussen 2008 en 2012 aanzienlijk zijn gedaald, en herinnert eraan dat dit het continent volgens sommige ramingen(8) tegen 2020 540 miljard EUR aan gederfde inkomsten zal kosten;

26.  benadrukt dat het volgende Parlement, met het oog op de beoordeling/herziening van het MFK na de verkiezingen, tijdig over de beleidsprioriteiten moet gaan nadenken, bijvoorbeeld de vaststelling van gebieden waarvoor in de tweede helft van het MFK 2014-2020 meer investeringen noodzakelijk worden geacht; verzoekt de volgende Commissie en het volgende Parlement daarom de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie zorgvuldig te beoordelen, met name op het gebied van werkgelegenheid en bestrijding van de economische crisis, en hetzelfde te doen voor de prestaties van cruciale EU-programma's zoals Horizon 2020, om zich zo volop te kunnen richten op gebieden waar bewezen is dat EU-bestedingen toegevoegde waarde creëren en die bijkomende financiële middelen nodig zullen hebben;

27.  dringt erop aan dat bij de tussentijdse herziening van het MFK voorbereidingen worden getroffen om de looptijd van het volgende goed te keuren MFK toch te verkorten, om ervoor te zorgen dat hierover telkens opnieuw kan worden onderhandeld tijdens het mandaat van elk Parlement en elke Commissie en zo volledige democratische legitimiteit voor gewone besluiten over de financiële vooruitzichten van de Unie te waarborgen, waarbij tegelijkertijd maatregelen moeten worden genomen om te voorzien in de behoefte aan stabiele programmeringscycli en voorspelbare investeringen; is ervan overtuigd dat een MFK-cyclus van vijf jaar de democratische legitimiteit zal verhogen, de prioritering van de begrotingsmiddelen zal verbeteren en als een eerste voorwaarde kan worden beschouwd voor meer politiek debat;

28.  benadrukt dat de Commissievoorstellen voor de MFK-herziening ten volle rekening moeten houden met de recentste macro-economische ramingen en een grondige beoordeling moeten bevatten van de werking van alle speciale instrumenten, en met name van de totale marges voor de vastleggings- en betalingskredieten; herinnert eraan dat dit proces niet mag leiden tot een verlaging van eerder toegewezen nationale bedragen, en dus ook niet van het ESF-gedeelte van deze nationale bedragen; verwacht in dit verband van de Commissie dat zij het Parlement en de Raad van identieke en consistente gegevens over bedragen en ramingen voorziet, teneinde misverstanden tijdens de onderhandelingen te voorkomen ten aanzien van de basis waarop de besprekingen plaatsvinden;

29.  benadrukt dat een brede en open discussie moet worden bevorderd over de resultaten die met de financieringsprogramma's van de EU zijn bereikt, en met name een beoordeling van de mate waarin deze programma's bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie;

30.  benadrukt dat innovatieve financiële instrumenten zoals de Europese projectobligaties een zeer belangrijke rol kunnen spelen bij het stimuleren van hoognodige investeringen, op voorwaarde dat zij correct ontworpen zijn; dringt er bij de Commissie op aan hierbij ook optimaal gebruik te maken van de aanstaande beoordeling in het kader van de beoordeling/herziening van het MFK 2014-2020;

31.  is ingenomen met de gemeenschappelijke verklaring van de drie instellingen in het kader van de onderhandelingen over het MFK, waarin wordt gesteld dat in de jaarlijkse begrotingsprocedures waar nodig genderelementen zullen worden geïntegreerd, waarbij rekening wordt gehouden met de wijze waarop het algeheel financieel kader van de Unie aan meer gendergelijkheid bijdraagt (en voor gendermainstreaming zorgt); benadrukt dat deze beginselen moeten worden opgenomen in de voorstellen van de Commissie voor de herziening van het MFK;

32.  herhaalt zijn voornemen om deze verplichte herziening van het MFK tot een centrale eis bij de benoeming van de nieuwe Commissie te maken; dringt er dan ook bij het volgende Europees Parlement op aan de benoeming van de voorgedragen kandidaat-voorzitter van de Commissie afhankelijk te stellen van een ernstige en ondubbelzinnige toezegging om deze postelectorale beoordeling/herziening uit te voeren en een echte en grondige politieke dialoog over de inhoud ervan aan te gaan;

33.  merkt op dat de nieuwe artikelen 70 en 70 bis (interinstitutionele onderhandelingen bij wetgevingsprocedures) van het Reglement van het Parlement voor de volgende onderhandelingsronde van toepassing zullen zijn; beveelt aan dat de voor het Reglement bevoegde commissie bij het begin van het volgende mandaat van het Parlement wordt verzocht na te gaan hoe deze artikelen kunnen worden afgestemd op artikel 75 (MFK), artikel 75 quater (financieel driehoeksoverleg) en artikel 81, lid 3 (goedkeuringsprocedure), met de bedoeling één samenhangend artikel op te stellen dat specifiek geldt voor de bijzondere wetgevingsprocedures die zijn vastgelegd in de artikelen 311 en 312 VWEU met betrekking tot de vaststelling van het mandaat, het houden van trialogen (met inbegrip van de rol van de Voorzitter) en toetsing door de plenaire vergadering;

34.  is van mening dat de Conventie bij de volgende herziening van de Verdragen voorstellen moet doen voor een stelsel van echte medebeslissing tussen de Raad en het Parlement over de goedkeuring van het MFK en besluiten betreffende de eigen middelen;

35.  is ervan overtuigd dat de werkgroep op hoog niveau inzake de eigen middelen een unieke kans biedt om uit de impasse te geraken die is ontstaan naar aanleiding van de hervorming van het huidige stelsel van eigen middelen; verwacht dat deze werkgroep een belangrijke bijdrage zal leveren om de tekortkomingen van het huidige stelsel te begrijpen, alsook om de voordelen te begrijpen die kunnen voortvloeien uit een grondige, omvattende hervorming en uit de invoering van nieuwe en echte eigen middelen, waardoor het aandeel van de bbi-bijdragen aan de EU-begroting aanzienlijk kan dalen;

36.  herinnert eraan dat de werkgroep op hoog niveau tot taak heeft alle aspecten van de hervorming van het stelsel van eigen middelen te onderzoeken; is vastberaden om via zijn drie vertegenwoordigers intensief aan alle stadia van dit proces mee te werken en het tot een goed einde te brengen; rekent erop dat de Raad blijk geeft van dezelfde verantwoordelijkheid en vastberadenheid ten aanzien van dit proces; benadrukt dat ook de nationale parlementen bewust moeten worden gemaakt van wat er op het spel staat; benadrukt dat de bevindingen en conclusies van deze werkgroep op hoog niveau tijdig beschikbaar moeten zijn om ze mee te nemen in de beoordeling/herziening van het MFK in 2016, en er zo voor te zorgen dat eventuele hervormingen in het volgende meerjarig financieel kader kunnen worden doorgevoerd;

37.  is er stellig van overtuigd dat elke nieuwe begrotingscapaciteit of begroting die specifiek is ontwikkeld voor lidstaten van de eurozone en waarvan de begrotingstaken niet door het MFK worden gedekt moet worden ontwikkeld binnen het kader van de Unie en dat hierover naar behoren democratische verantwoording moet worden afgelegd bij de bestaande instellingen;

o
o   o

38.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie en de parlementen van de lidstaten.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0455.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0456.
(3) PB C 380 E van 11.12.2012, blz. 89.
(4) PB C 68 E van 7.3.2014, blz. 1.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0078.
(6) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0304.
(7) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0599.
(8) Toespraak door de voorzitter van de raad van bestuur van de EIB tijdens de Europese interparlementaire week op 21 januari 2014.

Juridische mededeling - Privacybeleid