Resolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 "Hoe kan de Europese Unie bijdragen tot de totstandkoming van een stimulerend klimaat voor het scheppen van banen door ondernemingen, bedrijven en starters?" (2013/2176(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld "Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),
– gezien de werkzaamheden van de Groep van onafhankelijke belanghebbenden op hoog niveau inzake de administratieve lasten,
– gezien het verslag van de Commissie getiteld "Regeldruk voor het mkb verminderen – EU-regelgeving aanpassen aan de behoeften van micro-ondernemingen" (COM(2011)0803),
– gezien de mededeling van de Commissie "Gezonde EU-regelgeving" (COM(2013)0685),
– gezien het actieplan Ondernemerschap 2020 van de Commissie,
– gezien de mededeling van de Commissie over een actieplan ter verbetering van de toegang tot financiering voor kmo's (COM(2011)0870),
– gezien de resolutie van het Europees Parlement van 5 februari 2013 getiteld “Betere toegang tot financiering voor kmo's”(1),
– gezien de Richtlijn betalingsachterstand (Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad),
– gezien het door CEEMET (de Raad van Europese werkgevers in de sectoren metaal, techniek en technologie) verrichte onderzoek getiteld "Flexible employment contracts responding to changing market circumstances and meeting employee needs"(2),
– gezien het nieuwe programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI) dat onder meer steun zal verlenen aan verstrekkers van microkredieten uit hoofde van de huidige Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit,
– gezien het Eurofound-verslag van januari 2013 getiteld "Born global: The potential of job creation in new international businesses",
– gezien het Eurofound-verslag van 2013 getiteld “Public policy and support for restructuring in SMEs",
– gezien het Eurofound-verslag van januari 2010 getiteld "Job creation measures”,
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0101/2014),
A. overwegende dat de tijd die het kost om een bedrijf op te richten in Europa van lidstaat tot lidstaat verschilt en uiteenloopt van vier tot 40 dagen, hetgeen effect kan sorteren op het scheppen van banen;
B. overwegende dat is vastgesteld dat verschillende factoren, waaronder starheid op de arbeidsmarkt, in bepaalde lidstaten een negatief effect sorteren op het scheppen van banen, en dat de combinatie van baanflexibiliteit en -zekerheid een gunstiger kader kan vormen;
C. overwegende dat de interne markt en het Europese potentieel op het vlak van personele middelen een cruciale rol kan spelen in de verwezenlijking van de werkgelegenheidsdoelstellingen van Europa 2020;
D. overwegende dat het mkb de ruggengraat vormt van de economie in de EU en een enorm potentieel bezit voor het scheppen van banen, aangezien het goed is voor 85% van de nieuwe banen;
E. overwegende dat 20,7 miljoen kmo's meer dan 67% van de tewerkstelling in de privésector voor hun rekening nemen en dat 30% daarvan afkomstig is van micro-ondernemingen;
F. overwegende dat de kosten per werknemer om aan de verplichtingen uit de regelgeving te voldoen tot tien keer hoger kunnen zijn voor kmo’s dan voor grote ondernemingen (COM(2011)0803);
G. overwegende dat kmo’s vanwege de financiële crisis en de daaruit voortvloeiende kredietschaarste geconfronteerd worden met de hoogste kredietkosten en de sterkste schaarste; overwegende dat kleinere ondernemingen in de perifere landen volgens het Instituut van Internationale Financiën tussen 4% en 6% meer betalen voor bankleningen dan hun collega’s in Midden-Europa, waardoor zij aanzienlijk benadeeld worden en bijgevolg ook de vooruitzichten van de regio op economisch herstel en een nettogroei van de werkgelegenheid belemmerd worden;
H. overwegende dat bedrijfsobligatie-, aandelen- en securitisatiemarkten in Europa relatief onderontwikkeld blijven vergeleken met andere economieën en dat niet-bancaire financiering grotendeels ontoegankelijk blijft voor kmo's, hetgeen hun potentieel om te groeien en banen te scheppen ondermijnt;
I. overwegende dat doeltreffende dienstverlening essentieel is voor toekomstige groei, innovatie en nieuwe banen;
J. overwegende dat hoewel de huidige generatie de best opgeleide generatie jongeren in de geschiedenis van Europa is en de lidstaten enorme bedragen hebben geïnvesteerd in onderwijs en opleiding, onze jongeren grotendeels afgesneden blijven van de arbeidsmarkt en hun vaardigheden onbenut blijven aangezien zij moeten concurreren voor tijdelijke en onderbetaalde banen;
K. overwegende de belangrijke rol van het Europees Sociaal Fonds bij het verlenen van bijstand aan de lidstaten om werklozen kansen en opleidingen te bieden zodat zij kunnen terugkeren naar de arbeidsmarkt;
L. overwegende dat de werkloosheid onder jonge Europeanen (15-24) een onhoudbare 23% heeft bereikt en meer dan 50% bedraagt in de lidstaten die het zwaarst getroffen zijn door de crisis; overwegende dat deze massale werkloosheid onder jongeren leidt tot een enorme braindrain en onze capaciteit voor duurzame groei in de toekomst ondermijnt;
M. overwegende dat de EU bedreigd wordt door het vooruitzicht van een “banenloze groei”, die het sociale en economische weefsel van onze samenleving en de langetermijnvooruitzichten op gelijke concurrentie binnen de gemondialiseerde kenniseconomie voor de EU verder ondermijnt;
Het scheppen van banen
1. is verontrust over de kosten, complexiteit en tijd die het kost om in sommige delen van Europa een bedrijf op te richten, en wijst erop dat elk van deze drie factoren een negatief effect kan sorteren op het scheppen van nieuwe banen in de toekomst; meent dat, als de EU haar concurrentievermogen wil herwinnen en meer banen wil scheppen, de lidstaten moeten werken aan een vereenvoudiging en versnelling van dit proces en moeten zorgen voor toereikende begeleidings- en ondersteuningsmaatregelen, en de daaraan verbonden kosten moeten verlagen;
2. merkt op dat jonge ondernemingen die na hun start snel en intensief internationaliseren een veelbelovende bijdrage leveren aan de economie doordat zij zelf voor innovatie zorgen, innovatie in andere bedrijven stimuleren, deelnemen aan internationale toeleveringsketens en duurzame en kwaliteitsvolle banen scheppen; benadrukt echter dat deze ondernemingen geconfronteerd worden met aanzienlijke uitdagingen in de opstartfase, die snel en met een beperkt kapitaal moet worden gerealiseerd, waardoor goedkope, eenvoudige en snelle opstartprocedures voor hen erg gunstig zouden zijn;
3. merkt op dat wereldwijde trends zowel concurrentiedruk als mogelijkheden voor ondernemingen in het leven hebben geroepen; beklemtoont dat de lidstaten een correct regelgevings- en fiscaal kader tot stand moeten brengen om het scheppen van banen te bevorderen, waarbij tegelijkertijd een veilige werkomgeving moet worden gecreëerd;
4. is van mening dat een meer stimulerend klimaat voor het scheppen van banen tot stand kan worden gebracht als de lidstaten met, daar waar van toepassing, de hulp van de Europese Unie de nodige hervormingen doorvoeren voor het aanpakken van de volgende factoren: vaardigheden, kwalificering van werknemers, ondernemerschap, de gevolgen van demografische veranderingen, markttoegang, financiering, de arbeidsmarkt, arbeidsrechten, administratieve kosten en betere regelgeving;
5. onderstreept het belang van onderzoek en innovatie om het concurrentievermogen, de productiviteit, de duurzaamheid en het werkgelegenheidspotentieel van Europese kmo's te vergroten en wijst op de aanzienlijke aandacht die binnen Horizon 2020 en door het EIT wordt geschonken aan de oprichting en ondersteuning van snelgroeiende innovatieve kmo's;
6. benadrukt het banenpotentieel van de groene economie, die volgens ramingen van de Commissie tegen 2020 vijf miljoen banen zou kunnen creëren in de sectoren energie-efficiëntie en hernieuwbare energie alleen al, op voorwaarde dat een ambitieus klimaat- en energiebeleid wordt gevoerd; verzoekt de lidstaten te zorgen voor voldoende hoge investeringen in deze sectoren en in te spelen op toekomstige vaardigheden van werknemers en de jobkwaliteit van “groene banen” te garanderen;
7. wijst op de belangrijke rol van de EU-vrijhandelsovereenkomsten bij het creëren en handhaven van investeringen en banen in de lidstaten van de EU;
8. is van mening dat de gestage ontwikkeling en uitdieping van de interne markt van de Unie leidt tot vele nieuwe en belangrijke kansen voor bedrijven van elke grootte, en dat er daarom zeer zeker een flexibel kader tot stand moet worden gebracht voor het stimuleren van ondernemerschap en zelfstandigheid, maar dat er daarnaast met het oog op een soepele werking ervan een basismodel met regelgeving in het leven moet worden geroepen met betrekking tot met name de volksgezondheid en de veiligheid, de gezondheid en de veiligheid op het werk, de voedselveiligheid en de milieubescherming;
Vaardigheden
9. is van mening dat de EU geconfronteerd wordt met ernstige tekorten aan geschoolde werknemers en mismatches in vaardigheden in bepaalde regio’s en sectoren, die de economische groei en de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie belemmeren; merkt op dat er in de EU meer dan 1,85 miljoen niet-ingevulde vacatures zijn; is bezorgd over het feit dat de laatste resultaten van het onderzoek naar de vaardigheden van volwassenen (PIAAC), dat werd uitgevoerd door de OESO met de steun van DG Onderwijs en Cultuur van de Commissie, aangeven dat 20% van de Europese actieve bevolking over weinig lees- en rekenvaardigheden beschikt en dat 25% van de volwassenen niet over de vaardigheden beschikt die nodig zijn om effectief gebruik te maken van ICT;
10. merkt op dat er een tendens bestaat naar banen waarvoor meer vaardigheden vereist zijn en dat voor nagenoeg 90% van de arbeidsplaatsen die naar verwachting tegen 2020 zullen worden gecreëerd of vrijkomen gemiddelde of hoge diploma's vereist zijn;
11. is van mening dat actieve beleidsmaatregelen voor het bevorderen van stages, voortgezette opleiding, partnerschappen tussen scholen en bedrijven, en het leerlingstelsel tot een betere afstemming van de door de bedrijven gezochte vaardigheden kunnen leiden;
12. onderkent dat, gezien het tekort aan gekwalificeerd personeel, het concept van levenslang leren en het vrije verkeer van werknemers in de EU een bijdrage kunnen leveren aan het inspelen op de vraag van de arbeidsmarkt;
13. wijst erop dat uitmuntendheid, innovatie en menselijk potentieel de troeven van de Unie zijn, en dat veel Europeanen door de afnemende investeringen in onderzoek, onderwijs en opleiding, maar ook door de bijzonder hoge werkloosheidspercentages, zowel in enkele lidstaten als in de eurozone in haar geheel, ertoe worden aangezet werk op andere arbeidsmarkten te zoeken; wijst er tevens op dat de braindrain een belangrijk struikelblok is voor de economische groei, de versterking van het concurrentievermogen van de Unie en de bevordering van ondernemerschap;
14. is van mening dat de onderwijs- en opleidingsstelsels in sommige lidstaten beter moeten worden aangepast aan en moeten aansluiten op de toekomstige ondernemingsbehoeften op het vlak van vaardigheden; merkt met bezorgdheid op dat het geschatte tekort aan gekwalificeerd ICT-personeel in de EU in 2015 naar schatting zal stijgen tot 384 000 à 700 000 arbeidsplaatsen en dat de toevoer van STEM-vaardigheden (wetenschap, technologie, techniek en wiskunde) in de nabije toekomst geen gelijke tred zal houden met de stijgende ondernemingsbehoeften, terwijl het dalende aantal vrouwen dat actief is op dit soort domeinen onvoldoende wordt aangepakt; daarom moeten de lidstaten aangemoedigd worden duale onderwijs- en opleidingsstelsels in te voeren, met name voor opleidingen in STEM-vaardigheden, en de her-, bij- en omscholing van werknemers te bevorderen, met name van werknemers met weinig of verouderde vaardigheden;
15. onderstreept het belang van duale onderwijs- en opleidingsstelsels, met de nadruk op STEM-vaardigheden en een combinatie van praktijkgericht onderwijs in beroepsopleidingen met stageplaatsen, aangezien we hiervan weten dat het de beste manier is om de overgang van school naar werk te vergemakkelijken;
16. is ingenomen met de mededeling van de Commissie getiteld “Open het onderwijs”, die ervoor moet zorgen dat jongeren de nodige digitale vaardigheden aangeleerd krijgen;
17. is van mening dat de ontwikkeling van ondernemersvaardigheden en programma's om te leren hoe de markt, de economie en het financieel stelsel werken en met elkaar verbonden zijn, deel moeten uitmaken van het algemeen onderwijs; is van mening dat een goed voorbereid ondernemingsplan de eerste stap is voor betere toegang tot financiering en voor reële overlevingskansen; verzoekt de Commissie en de lidstaten financieel onderwijs en adviezen over het beginnen van een bedrijf in hun onderwijsprogramma's op te nemen en financiering van lessen in ondernemerschap als een investering te beschouwen; steunt in dit verband het programma "Erasmus voor jonge ondernemers", dat bedoeld is om een cultuur van ondernemerschap te bevorderen en de interne markt en het concurrentievermogen te ontwikkelen;
18. onderstreept dat de overgang van school naar werk vlotter moet verlopen, zodat jongeren zo snel mogelijk hun weg vinden naar de arbeidsmarkt en het risico op NEET wordt voorkomen;
19. merkt op dat de ESI-fondsen steun verlenen aan autoriteiten en belanghebbenden op plaatselijk, regionaal en nationaal niveau om onder andere leren op de werkplek, onderzoek, ontwikkeling en innovatie te stimuleren en het concurrentievermogen van micro-ondernemingen (vooral eenmanszaken) en kmo's te vergroten door samenwerkingsverbanden aan te gaan met wetenschappelijke en onderzoeksfaciliteiten, en op die manier de huidige economische en maatschappelijke uitdagingen en met name de hoge werkloosheid te helpen aanpakken;
20. beklemtoont dat inspanningen om groei, innovatie en het scheppen van banen te ondersteunen in een duurzame economie gezondheids- en veiligheidsnormen moeten garanderen en een evenwicht moeten zien te vinden tussen economische, sociale en milieumaatregelen, waarbij onder meer slimme specialisatie moet worden ondersteund en het ecosysteem moet worden geëerbiedigd, zodat er in alle regio's van de EU fatsoenlijk betaalde kwaliteitsbanen beschikbaar komen; benadrukt in dit verband de belangrijke rol die bedrijven en de onderwijssector moeten spelen door middel van grensoverschrijdende projecten, samenwerking tussen universiteiten en andere kwalitatief hoogstaande onderwijsinstellingen en de totstandbrenging van innovatieve "clusters"; pleit voor lokale en regionale financieringsprogramma's om opleidingen in het kader van het leerlingwezen mogelijk te maken;
21. is van mening dat de voltooiing van de digitale interne markt de ondersteuning aan en ontwikkeling van kmo's zal bevorderen; acht het noodzakelijk dat er voldoende gekwalificeerd ICT-personeel beschikbaar is en dat het Europese publiek over de nodige digitale vaardigheden beschikt om de ICT-technologie te benutten;
22. benadrukt dat, om het huidige tekort aan vaardigheden in Europa aan te pakken, er dringend maatregelen nodig zijn om vrouwen sneller toegang te bieden tot wetenschappelijke en technologische opleidingen en beroepen, en met name in de sector van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën;
23. roept op tot initiatieven die partnerschappen tussen ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten stimuleren die de Europeanen de nodige vaardigheden verschaffen om toegang te krijgen tot banen in de ICT, de energiesector en de hoogtechnologische productie;
Ondernemerschap
24. is bezorgd over het feit dat het aantal EU-burgers dat als zelfstandige ondernemer aan de slag wil de voorbije drie jaar van 45% naar 37% gedaald is, waarbij bijna de helft aangeeft bang te zijn om failliet te gaan en meer dan 50% zegt dat het moeilijk is om voldoende informatie te krijgen over het starten van een bedrijf; is van oordeel dat de toename van het aantal kmo's nauw verband houdt met het fenomeen 'ondernemerschap'; onderstreept dat 'start-ups' en het uitoefenen van een vrij beroep werkgelegenheidskansen creëren en bijdragen aan de totstandbrenging van sterke industrie- en dienstensectoren, en moedigt de lidstaten derhalve aan ondernemerschap en ondernemerschapsvaardigheden op verschillende onderwijsniveaus te bevorderen en voorlichting over het starten van een bedrijf te organiseren in universiteiten en beroepsopleidingscentra; merkt tot zijn bezorgdheid op dat vrouwen slechts 30% van alle ondernemers in Europa uitmaken; wijst erop dat ondernemerschap bij vrouwen moet worden bevorderd door de toegang tot technische, wetenschappelijke en zakelijke ondersteuningsnetwerken te vergemakkelijken en te werken aan coaching/begeleidingsprogramma’s voor vrouwelijke ondernemers;
25. wijst erop dat de 'risicofactor' van de status van zelfstandige en het negatieve effect van de recente economische crisis op de mogelijkheden om geld te lenen, een rem zetten op de mogelijkheden om een bedrijf te beginnen; vindt in dit verband dat de lidstaten moeten overwegen maatregelen te nemen om het stelsel van sociale voorzieningen voor zelfstandigen te verbeteren zonder de flexibiliteit van deze specifieke soort activiteit aan te tasten;
26. is bezorgd over het feit dat de financiële crisis en de daaropvolgende recessie veel Europese kmo’s zwaar hebben getroffen, waarbij een groot aantal ondernemingen vereffend is in plaats van een nieuwe start te krijgen; wijst op het belang van een gunstig regelgevingskader dat gezonde herstructureringen mogelijk maakt en voorkomt dat banen verloren gaan; is verheugd over het actieplan Ondernemerschap van de Commissie dat steun verleent aan de inspanningen van de lidstaten om gezonde ondernemingen te helpen overleven en eerlijke ondernemers een tweede kans te geven, aangezien hiervan een positief werkgelegenheidseffect zal uitgaan; dringt er daarom bij de Commissie op aan om een overzicht op te stellen van alle maatregelen die in de verschillende lidstaten zijn getroffen om het ondernemingsklimaat te verbeteren; onderstreept de verantwoordelijkheid van de lidstaten om de door de Commissie aangeboden steun om het ondernemingsklimaat te verbeteren ten volle te benutten; is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om burgers en ondernemingen te informeren over de financieringsmogelijkheden, bijvoorbeeld via de uitgaven “Overzicht van de financiële regels” en “Financieringsmogelijkheden 2007-2013”;
27. is ingenomen met het programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kmo's (COSME) en het kmo-instrument waarin Horizon 2020 voorziet; betreurt evenwel het feit dat het budget voor COSME en voor kmo's binnen Horizon 2020 binnen het meerjarig financieel kader (MFK) beperkt is;
28. is met name verheugd over de specifieke maatregelen in het kader van COSME, die bestemd zijn om de raamvoorwaarden voor ondernemingen en vooral kmo's te verbeteren, om de toegang tot financiering en tot de markten te vergemakkelijken en om ondernemerschap en een ondernemerscultuur te bevorderen; onderstreept dat een stabiele en duidelijke regelgeving is vereist om de ontwikkeling van ondernemerschap in Europa te bevorderen; verwacht dat de maatregelen en acties ter bevordering van het ondernemerschap op Europees of nationaal niveau gericht zullen zijn op alle types van ondernemingsmodellen, met inbegrip van coöperaties, ambachtelijke bedrijven, vrije beroepen en sociale ondernemingen; is ingenomen met de voortgezette ondersteuning van aandelen- en schuldfinanciering uit hoofde van Horizon 2020 en COSME;
29. is van oordeel dat met name jonge ondernemers aan innovatie doen en nieuwe werkgelegenheid scheppen; onderstreept dat het noodzakelijk is om ervaren begeleiders in contact te brengen met jonge aspirant-ondernemers en om de oprichting van ondersteuningsstructuren voor innovatieve start-ups te vergemakkelijken; verwelkomt regelingen zoals Erasmus voor jonge ondernemers die bedoeld zijn om nieuwe ondernemers te helpen bij het verwerven van de nodige vaardigheden voor het runnen van een bedrijf, en meent dat dergelijke programma's verder bevorderd dienen te worden om meer ondernemers te helpen bij hun ontwikkeling en bij het scheppen van banen; verzoekt de lidstaten in ondernemerschapsonderwijs- en opleidingen, zoals school-bedrijfsprojecten en stages, meer aandacht te besteden aan de praktische aspecten van het ondernemerschap; roept de Commissie en de lidstaten op dit in acht te nemen bij de tenuitvoerlegging van Cosme; is in dat verband ingenomen met de versterking van het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT), waarin duidelijk de nadruk ligt op het bijbrengen van ondernemers- en innovatieve vaardigheden aan 10 000 master- en 10 000 doctoraatsstudenten tegen 2020;
30. verzoekt om de EU-mobiliteitsprogramma's voor ondernemers, zoals Erasmus voor jonge ondernemers, te ondersteunen en om ondernemerschapsonderwijs op te nemen in de nationale leerplannen via de uitwisseling van beste praktijken;
31. wijst erop dat het belangrijk is starterscentra op te richten en te ondersteunen, teneinde jonge ondernemers in de gelegenheid te stellen hun ideeën te testen en met bedrijfsnetwerken in contact te komen, en ze te helpen bij het leggen van contacten met potentiële partners, klanten en investeerders; meent dat EU-financiering een essentiële rol kan spelen in het gericht scheppen van banen en benadrukt het succes van door de EU-gefinancierde projecten en universiteitsprogramma's die ondernemingszin en ondernemerschap stimuleren door te voorzien in mentors, intensieve steun voor starters en ruimte voor starterscentra, zoals het Birmingham Skills for Enterprise and Employability Network (BSEEN) in het VK, dat door het EFRO wordt gefinancierd;
32. vestigt de aandacht op het feit dat de werknemers van veel Europese ondernemingen, geconfronteerd met een mogelijke sluiting van hun bedrijf, eigenaar van de onderneming kunnen worden door het opzetten van coöperatieve vennootschappen; wenst dat wordt onderzocht of er mogelijk nieuwe steunlijnen kunnen worden ontwikkeld via het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering en de Europese Investeringsbank voor ondernemingen in sectoren die volgens de Europa 2020-strategie sleutelsectoren zijn;
33. toont zich bezorgd om het in de EU toenemende verschijnsel van "schijnzelfstandigen"; verzoekt de lidstaten specifiek beleid te ontwikkelen om dit te voorkomen, dat bijvoorbeeld bestaat uit toereikende werkgelegenheidskansen of intensievere arbeidsinspecties;
34. verzoekt de lidstaten een cultuur van internationalisering te bevorderen via voorlichting, informatie over optimale praktijken en het opzetten van een uitwisselingsplatform; verzoekt de lidstaten te zorgen voor de ontwikkeling van ondernemerschapsvaardigheden met een internationaal gerichte benadering, de transparantie van ondersteunende instrumenten voor startende bedrijven te bevorderen en netwerken en uitwisselingsstructuren voor contacten tussen jonge ondernemers en potentiële investeerders en handelspartners te ondersteunen, en vraagt de lidstaten tot slot om ook na de opstartfase operationeel advies en steun te blijven verstrekken om ondernemingen te helpen de eerste kritieke jaren te doorstaan en stimulansen voor de werkgelegenheid te bieden;
35. onderstreept dat het belangrijk is om jonge Europeanen ondernemerschapsonderwijs te bieden en hen ondernemingsgeest bij te brengen; wijst in dat verband op de bepalende rol die het EIT speelt in het bevorderen van een ondernemingscultuur via onderwijs, opleiding en praktijk; merkt op dat alle kennis- en innovatiegemeenschappen van het EIT het ondernemerschap op hun respectieve terreinen actief bevorderen door de ontwikkeling van programma's waarin excellente wetenschap en innovatie worden gecombineerd met ondernemersvaardigheden en -ervaringen, om de ondernemers van de toekomst klaar te stomen en bestaande ondernemingen een innovatieve en ondernemende mentaliteit bij te brengen;
36. stelt dat het voor de sociale samenhang in de EU van cruciaal belang is de hoge werkloosheidscijfers in de EU, met name onder jongeren en andere kwetsbare bevolkingsgroepen, aan te pakken door het regionale concurrentievermogen en de regionale werkgelegenheid een impuls te geven en ondernemerszin te stimuleren; verzoekt de lidstaten dan ook de ESI-fondsen te gebruiken om zich te richten op het scheppen van duurzame banen en kansen voor bedrijven door een gunstige omgeving te creëren en het juiste regelgevingskader in het leven te roepen voor micro-ondernemingen, kleine en middelgrote ondernemingen, bedrijven en start-ups;
37. wijst erop dat de ESI-fondsen een belangrijke rol vervullen bij de ondersteuning van concrete projecten die tot doel hebben de ondernemersvaardigheden, het zakelijk inzicht en de creatieve vaardigheden van onder meer jonge mensen te vergroten; onderstreept dat alle lidstaten en regio's deze mogelijkheid ten volle moeten benutten om de jeugdwerkloosheid te bestrijden; benadrukt dat de plaatselijke en regionale autoriteiten via de ESI-fondsen bijzondere aandacht moeten besteden aan de bevordering van ondernemerschap op plaatselijk en regionaal niveau, waarbij de nadruk ligt op start-ups van jongeren;
38. is verheugd over de groei van de sociale economie als een nieuwe vorm van ondernemerschap in de EU, met name voor jongeren; verzoekt de lidstaten strategieën en programma's ter bevordering van de sociale economie te ontwikkelen;
Demografische gegevens
39. is van mening dat, gezien het wijdverbreide verschijnsel van de vergrijzing, de lidstaten aangemoedigd moeten worden om, mede in het kader van de solidariteit tussen generaties, het behoud van oudere vrouwelijke en mannelijke werknemers op de arbeidsmarkt te bevorderen door ervaring te waarderen; onderstreept dat een oudere beroepsbevolking en langere loopbanen een positieve bijdrage tot het herstel en groei in de toekomst kunnen leveren; onderstreept daarom het belang van levenslang leren, met name voor oudere werknemers; onderstreept tot slot dat ouderen onmisbaar zijn met het oog op het overdragen van kennis en ervaring aan volgende generaties;
40. meent dat het belangrijk is het ondernemerschap van senioren te bevorderen als manier om senioren met aanzienlijke bedrijfservaring te betrekken bij het innovatieproces en hen zo langer aan het werk te houden en onmisbare vaardigheden op de arbeidsmarkt te behouden;
41. verzoekt de lidstaten om de EU-wetgeving die discriminatie op het werk op grond van leeftijd, handicap, seksuele geaardheid en godsdienst of overtuiging verbiedt, effectief uit te voeren;
42. onderkent dat het belangrijk is rekening te houden met de situatie van mensen die werk en privéleven moeten combineren;
Markttoegang
43. beklemtoont dat de Europese interne markt kansen biedt die moeten worden benut om de Europese economieën nieuw leven in te blazen door de grenzen open te stellen, de resterende belemmeringen die de mobiliteit van werknemers in de weg staan weg te nemen en nieuwe kansen voor bedrijven en nieuwe banen te scheppen;
44. vraagt om de resterende hindernissen voor grensoverschrijdende dienstverlening weg te nemen, waardoor meer banen gecreëerd zullen kunnen worden;
45. benadrukt dat grootte voor kmo’s wel degelijk van belang is: grotere kmo’s zijn beter bestand tegen economische cycli, bouwen een diepgaandere expertise op, vinden nieuwe klanten en markten, sluiten aan op mondiale toeleveringsketens en hebben het gemakkelijker om financiering van de bank te krijgen en andere financieringsbronnen te benutten en scheppen zo meer banen; is van mening dat de Commissie en de lidstaten onderricht in management- en bedrijfsstrategieën voor eigenaars van kmo’s die hun activiteiten willen uitbreiden, dienen te stimuleren; wijst op het belang van steun voor kmo’s om contacten te leggen met nog niet aangeboorde buitenlandse markten door bestaande overheidsinstanties daartoe te laten samenwerken met banken en kmo-verenigingen;
46. benadrukt dat de vaststelling van een gunstig en flexibel rechtskader in de interne markt voor het stimuleren van ondernemerschap en met name het ondersteunen van het midden- en kleinbedrijf, dat de "ruggengraat" van de EU-economie vormt, in geen geval ten koste mag gaan van de Europese minimumarbeidsnormen en de fundamentele arbeidsrechten;
47. merkt op dat het van essentieel belang is om kmo’s die willen internationaliseren via leningen of kapitaalinvesteringen op de middellange en lange termijn te steunen, en kmo’s te informeren over de toegang tot handelsfinanciering;
48. wijst op het belang van de digitale economie voor het scheppen van werkgelegenheid, met name in sectoren waarin Europa het traditioneel goed doet, zoals de creatieve sector, cultureel erfgoed en toerisme;
49. benadrukt dat vrije en eerlijke mededinging op de interne markt, ondersteund door gemeenschappelijke sociale normen, van essentieel belang is om groei en innovatie te stimuleren en zo de werkgelegenheid in de Unie te vergroten;
Financiën
50. merkt op dat bankleningen nog steeds de meeste voorkomende bron van financiering zijn in Europa; is evenwel van mening dat nieuwe vormen van financiering met behulp van innovatieve regelingen en niet-bancaire trajecten, zoals 'crowdfunding', particuliere investeringen in kmo’s, peer-to-peer lenen, microleningen, laagdrempelige microkredietverstrekking en andere instrumenten, echte voordelen kunnen opleveren omdat zij starters de nodige investeringen bezorgen om te kunnen groeien en banen te scheppen; is van oordeel dat nieuwe financieringsvormen gunstig kunnen zijn voor jonge, dynamische ondernemingen die moeilijk toegang krijgen tot eerder traditionele financieringsbronnen doordat zij zo nieuw zijn; beklemtoont dat zulke nieuwe financieringsvormen niet beperkt mogen worden tot de opstart- en de groeifase, en dat de bevordering van alternatieve kapitaalmarkten ook zou kunnen bijdragen tot positieve resultaten voor zowel de onderneming als zijn werknemers, bijvoorbeeld in het geval van een herstructurering;
51. vindt het bijzonder belangrijk dat lidstaten Richtlijn 2011/7/EU betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties ten uitvoer leggen in het kader waarvan de contractuele betalingstermijn voor transacties tussen ondernemingen en overheidsinstanties niet meer mag bedragen dan de in artikel 4, lid 3 bepaalde termijn, tenzij in het contract uitdrukkelijk anders is overeengekomen en mits een en ander objectief gerechtvaardigd is in het licht van de bijzondere aard of kenmerken van het contract, en in ieder geval niet meer dan 60 kalenderdagen;
52. onderstreept dat niet-innovatieve kmo's en gevestigde kmo's die nieuwe markten willen aanboren of aan een nieuwe eigenaar worden overgedragen vaak overheidssteun nodig hebben om de nodige financiering te kunnen krijgen;
53. benadrukt dat het cohesiebeleid voor de periode 2014-2020 een belangrijk en doeltreffend instrument vormt voor de totstandbrenging van slimme, duurzame en inclusieve groei, de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen, door met een brede waaier aan maatregelen en innovatieve financiële instrumenten de oprichting en ontwikkeling te ondersteunen van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), met inbegrip van micro-ondernemingen, die tot de voornaamste generatoren van nieuwe werkgelegenheid in de EU behoren;
54. verwelkomt initiatieven die de toegang tot EU-steun voor burgers, organisaties en bedrijven, en met name kmo's, vergemakkelijken via een meertalig internetportaal dat informatie verschaft over de Structuurfondsen, met inbegrip van het ESF, Horizon 2020 en COSME; is ook verheugd over de inspanningen van het Enterprise Europe Network in dit verband; meent dat er echter meer in het werk moet worden gesteld om bestaande en potentiële ondernemers in alle regio's middels een éénloketsysteem begrijpelijk en volledig te informeren over steunmogelijkheden, en om financiële intermediairs ertoe aan te zetten meer gebruik te maken van de beschikbare financieringsinstrumenten;
55. verzoekt om een betere coördinatie van de financieringsmechanismen van de EU, zoals de Structuurfondsen, het EFRO, Horizon 2020 en EIB-investeringen, met name wat de financiering van innovatieve kmo’s betreft, en verzoekt om te onderzoeken welke belemmeringen momenteel banken in verschillende lidstaten beletten om middelen en leninggaranties over te dragen aan kmo’s en de reële economie;
56. onderstreept het belang van onderzoek en innovatie om het concurrentievermogen, de productiviteit, de duurzaamheid en het potentieel om banen te scheppen van Europese kmo's te vergroten, en wijst op de aanzienlijke aandacht die binnen Horizon 2020 en door het EIT wordt geschonken aan de oprichting en ondersteuning van snelgroeiende innovatieve kmo's;
57. is ingenomen met de oprichting van een kmo-instrument binnen het Horizon 2020-programma dat kmo's toegang biedt tot financiële en niet-financiële ondersteuning voor de uitvoering van innovatieve ideeën; verzoekt de Commissie om het instrument vanaf 2014 op de meest kmo-vriendelijke manier in de praktijk te brengen, dat wil zeggen via een specifiek agentschap, waarmee een werkelijke bottom-upbenadering mogelijk wordt gemaakt voor de indiening van projecten en om allerlei soorten innovatie te ondersteunen, met inbegrip van niet-technologische en sociale innovatie;
58. wijst erop dat ondernemingen echter vaak problemen ondervinden om geld te vinden om hun onderzoek te financieren, nieuwe producten te ontwikkelen of nieuwe markten aan te boren;
59. steunt initiatieven op EU-niveau om kmo's te helpen eenvoudiger toegang te krijgen tot meer financiële middelen, omdat jonge en innovatieve bedrijven hierdoor gemakkelijker toegang tot financiering krijgen, de lidstaten te stimuleren innovatiestimulerende maatregelen vast te stellen (bijvoorbeeld belastingverrekeningsregelingen voor de financiering van onderzoeks- en innovatieactiviteiten) en de ongelijke situatie tussen de lidstaten te corrigeren; steunt initiatieven om ondernemers die failliet zijn gegaan aan te moedigen door hun een tweede kans te bieden en niet te ontmoedigen risico's te nemen;
60. is verheugd over de vereenvoudiging van de terugbetalingswijzen als onderdeel van het Commissievoorstel voor een gemeenschappelijke verordening voor de Structuurfondsen, gezien de belangrijke rol die deze instrumenten in vele regio's vervullen in het promoten van ondernemerschap en vaardigheden; verzoekt de Commissie om de toegang van kmo's tot gemeenschapsfondsen te monitoren en daarvan verslag uit te brengen aan het Parlement;
61. is van mening dat overheidsinvesteringen en staatssteun voor de oprichting en instandhouding van ondernemingen van essentieel belang zijn; is van mening dat de lidstaten vrijwaringen en garanties moeten vragen van ondernemingen die zich in een lidstaat vestigen en overheidssteun krijgen; dit alles om werkgelegenheid in stand te houden;
Arbeidsmarkt
62. is ervan overtuigd dat bedrijven alleen banen kunnen creëren in de correcte omstandigheden, waaronder toegang tot gekwalificeerd en hoog opgeleid personeel, een goed evenwicht tussen werk en privé, redelijke kosten en een niet te hoge belastingdruk, en minimale administratieve lasten en regelgeving;
63. wijst op het belang van flexizekerheid op de werkplek die aan de werknemers enerzijds zekerheid biedt en die aan de bedrijven de mogelijkheid biedt flexibel in te spelen op marktontwikkelingen;
64. meent dat de invoering van zogenaamde jeugdcoaches in de arbeidsbemiddelingsdiensten een belangrijke stap is om nog minder jongeren te verliezen bij de overgang van de school naar de arbeidsmarkt;
65. is van mening dat de lidstaten meer in menselijk kapitaal moeten investeren en beter op de behoeften van de arbeidsmarkt moeten inspelen, met name door te zorgen voor sterke koppelingen tussen de onderwijswereld en de bedrijfswereld, door ervoor te zorgen dat jongeren de juiste informatie, het juiste advies en de nodige sturing krijgen om goede keuzes te maken in hun loopbaan, door werkplekleren en het leerlingstelsel te bevorderen, aan na- en bijscholing te doen en levenslang leren aan te bieden;
66. is van mening dat de participatie van de betrokken instanties en de sociale partners in de planning van een langetermijnstrategie voor het midden- en kleinbedrijf sterk voor verbetering vatbaar is, omdat een dergelijke participatie de enige manier is om storingen op te sporen, slimme en flexibele wetgeving op te stellen, de versplintering van de arbeidsmarkt te voorkomen en levensvatbare en hoogwaardige werkgelegenheid te creëren;
67. verzoekt de Commissie en de lidstaten om haalbare regelingen uit te werken voor de overgang van het hoger onderwijs en beroepsopleidingen naar de arbeidsmarkt, met name voor jongeren die voor het eerst gaan werken;
68. verzoekt de lidstaten beleidsmaatregelen te blijven treffen, samen met stimuleringsmaatregelen op economisch en regelgevend gebied, die vorm geven aan cultuur- en onderwijssystemen, door middel van de oprichting van partnerschappen en uitwisselingsnetwerken tussen verschillende onderwijsniveaus en het bedrijfsleven, teneinde de huidige kloof tussen onderwijs en de markt te dichten, de mobiliteit van onderzoekers vanuit de universiteit naar het bedrijfsleven te vereenvoudigen en zo innovatie te bevorderen;
Kmo's en micro-ondernemingen
69. meent dat kmo's de grootste motor achter innovatie en economische groei in de EU zijn en dat ze een cruciale rol vervullen in het verschaffen van kansen op werk voor alle leeftijden, en zowel voor vrouwen, als voor mannen; betreurt dat kmo's in veel lidstaten zijn uitgesloten van overheidsbeleid inzake onderzoek, innovatie en ontwikkeling;
70. wijst op het belang van kmo's, niet alleen voor het creëren, maar ook voor het in stand houden van werkgelegenheid;
71. wijst erop dat meer dan 20 miljoen kmo's in de EU 99% van alle bedrijfsactiviteit uitmaken en een essentiële drijvende kracht zijn voor economische groei, innovatie, werkgelegenheid en maatschappelijke integratie;
72. is van mening dat overheidsbeleidsmaatregelen een belangrijke rol spelen in het ondersteunen en stimuleren van de opzet en ontwikkeling van kmo's (bijv. betaalbare leningen, adviesdiensten over overheidsinitiatieven en wetgeving, bedrijfsnetwerken en starterscentra, clusters, bureaus voor technologieoverdracht, coaching- en begeleidingsregelingen, enz.); is van oordeel dat netwerken en de uitwisseling van beste praktijken in dit verband een belangrijke rol spelen; is van mening dat niet-materiële en niet-financiële steun, zoals toegang tot kennis en informatie, financieel onderricht en bedrijfsnetwerken, van essentieel belang is voor nieuwe ondernemers en kmo's om hun onderneming te ontwikkelen; is van mening dat om de interne markt en de handel tussen kleine ondernemingen te stimuleren het van uitzonderlijk belang is de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties en de interoperabiliteit van verschillende regelgevingskaders in de handel te verzekeren;
73. is van mening dat innovatie in kmo's een belangrijke weg is naar het scheppen van banen; wijst erop dat het van essentieel belang is dat kmo's zelf de leiding krijgen over hun innovatieactiviteiten en dat de ondersteuning beter wordt afgestemd op hun werkelijke behoeften om met succes te kunnen deelnemen aan het innovatiesysteem;
74. onderschrijft het "denk eerst klein"-beginsel; onderkent dat grensoverschrijdende e-handel kmo's nieuwe kansen biedt om toegang tot de interne markt te krijgen, nieuwe banen te creëren, de kosten terug te dringen en op de wereldmarkt te concurreren;
75. benadrukt dat ICT-technologie mogelijkheden creëert om de productiviteit en het concurrentievermogen te versterken; wijst erop dat het potentieel van de digitale interne markt moet worden ontwikkeld en dat de kosten van het opzetten van een innovatieve ICT-start-up de afgelopen tien jaar met een factor 100 zijn gedaald, hoofdzakelijk dankzij technologieën als supersnel en alomtegenwoordige breedbandverbindingen, cloud computing, open-sourcesoftware, open data en toegang tot overheidsinformatie;
76. benadrukt dat e-overheidsdiensten bijzonder positief zijn voor ondernemingen (met name voor kmo's, die vaak met onoverkomelijke belemmeringen te maken hebben als zij over de grenzen heen actief zijn in de EU) daar het effect hiervan is dat administratieve uitgaven en kosten worden verlaagd, en de productiviteit, de doeltreffendheid, het concurrentievermogen, de transparantie, de openheid, de doelmatigheid van beleidsmaatregelen, de toegankelijkheid en stroomlijning van procedures worden verbeterd;
77. is van mening dat het gebrek aan passende bescherming voor kmo’s in veel gevallen ondernemingen kan hinderen en de economische groei kan afremmen en ondernemers ook kan ontmoedigen waardoor zij hun kans niet langer willen wagen, hetgeen effect zal sorteren op hun vermogen te groeien en nieuwe banen te creëren;
78. merkt op dat de belangrijkste obstakels voor het opstarten en ontwikkelen van snelgroeiende kmo's de toegang tot en de kosten van financiering, ingewikkelde regelgeving, indirecte kosten, de beperkte toegang tot exportmarkten, gemiddelde betaaltermijnen en tekorten aan geschoolde werknemers zijn;
79. verwelkomt de invoering van de 'kmo-test' en is ingenomen met de verbintenis van de Commissie om lichtere regelgevingsstelsels voor te stellen voor kmo’s, evenals uitzonderingen voor micro-ondernemingen die geval per geval worden toegekend, zonder dat dit de normen inzake veiligheid, gezondheid en arbeidsvoorwaarden in het gedrang brengt; meent dat verzachtende maatregelen moeten worden ingevoerd in een reeks wetgevingsvoorstellen, bijv. een langere uitvoeringstermijn, doeltreffende en effectieve inspecties, of minder zware bureaucratie, zonder dat daardoor een tweedeling op de arbeidsmarkt tot stand komt;
80. verwelkomt initiatieven zoals het CREATE-project, dat de belemmeringen voor groei, het scheppen van banen en concurrentiekracht aanpakt die kmo's in plattelandsgebieden ondervinden;
81. meent dat de lidstaten aangemoedigd moeten worden om, bijvoorbeeld via het Europees netwerk van kmo-gezanten, goede praktijken uit te wisselen inzake innovatieve manieren om banen te scheppen, bureaucratie en administratieve rompslomp te beperken en communicatie te verbeteren, vooral voor kmo's en micro-ondernemingen;
82. vraagt de Commissie en de lidstaten plaatselijke autoriteiten en verenigingen van kmo's te steunen om plaatselijke productie en de hoge kwaliteit daarvan te bevorderen, onder andere door de vorming van clusters van bedrijven rond gemeenschappelijke onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten;
83. is van mening dat ook verenigingen van kmo’s moeten worden aangemoedigd om over de grenzen heen beste praktijken uit te wisselen inzake innovatieve manieren om bureaucratie en administratieve rompslomp te beperken;
84. betreurt dat door de arbeidsmarkthervormingen die in verschillende lidstaten worden doorgevoerd grote groepen werknemers worden uitgesloten van collectieve arbeidsovereenkomsten, met name in kmo's; is van mening dat elke verbetering van de flexibiliteit in de arbeidsmarkt gepaard moet gaan met voldoende sociale bescherming;
85. is van mening dat het kader voor de deelname van kmo’s aan openbare aanbestedingen moet worden verbeterd;
86. wijst erop dat in vele lidstaten onvoldoende ondersteuning en/of een ontoereikend regelgevingskader bestaan om adequate voorwaarden te verzekeren voor jonge en innovatieve bedrijven en start-ups, en benadrukt dat de verschillende Europese, nationale, regionale en plaatselijke beleidslijnen en instrumenten op het gebied van kmo's beter moeten worden gecoördineerd;
87. wijst op de noodzaak de communautaire wetgeving inzake traceerbaarheid van producten te versterken, teneinde namaak te bestrijden en een goed instrument voor het stimuleren van de groei van kmo's in het leven te roepen;
Betere regelgeving
88. benadrukt de behoefte aan doeltreffender en duidelijker geformuleerde regelgeving die eenvoudig kan worden toegepast en alle actoren, waaronder ondernemers, kan helpen om binnen de rechtsstaat te handelen, en zowel ondernemers, als werknemers helpt hun voordeel te doen met de kansen en bescherming die worden geboden door de arbeids-, gezondheids- en veiligheidswetgeving;
89. onderstreept de noodzaak van een betere integratie van het Uniebeleid ten gunste van kmo's met betrekking tot innovatie, groei, internationalisering, ondernemerschap, hulpbronnenproductiviteit, vermindering van de bureaucratie, kwaliteit van menselijke hulpbronnen, en sociale en milieuverantwoordelijkheid;
90. verwelkomt de maatregelen van de Commissie om de resultaten van de herziening van de top-tien van de meest belastende wetten voor kmo’s aan te pakken, hetgeen ertoe zal leiden dat bedrijven gemakkelijker nieuwe banen zullen kunnen scheppen; meent dat de Commissie dringend prioriteit moet verlenen aan de verbetering van deze regelgeving op een manier die tegemoet komt aan de zorgen van kmo's; meent dat de EU en de lidstaten er zorg voor moeten dragen dat zij tijdens het beleidsproces rekening houden met de specifieke noden van bedrijven en steunmaatregelen moeten overwegen, vooral voor kmo's en micro-ondernemingen;
91. merkt op dat jonge bedrijven die na de opstartfase snel en sterk internationaal actief worden een veelbelovende bijdrage aan de economie leveren omdat zij zorgen voor innovatie en de innovatie van andere ondernemingen, aan internationale toeleveringsketens deelnemen en duurzame en kwaliteitsvolle banen scheppen; wijst er echter op dat die bedrijven tijdens de opstartfase geconfronteerd worden met grote uitdagingen en slechts over beperkt kapitaal beschikken, en dat goedkope, eenvoudige en snelle opstartprocedures voor hen dan ook gunstig zouden zijn;
92. benadrukt dat regelingen inzake de gezondheid en de veiligheid op het werk, en inzake de bescherming van werknemers niet als 'lastig' kunnen worden gezien; verzoekt de Commissie enerzijds buitensporige administratieve lasten te vereenvoudigen en anderzijds te allen tijde de gezondheid en de veiligheid op het werk te waarborgen en ervoor te zorgen dat het mkb passende kennis en middelen wordt geboden om de werkomgeving van werknemers adequaat te beheren;
93. neemt nota van de nieuwe strategie voor gezondheid en veiligheid; hoopt dat deze zich - met het oog op het waarborgen van de gezondheid en de veiligheid van werknemers - zal richten op preventie, bruikbaarheid, verduidelijking, vereenvoudiging, preventie en een betere toepassing van de bestaande wetgeving;
94. is ingenomen met de verlaging van de REACH-registratiekosten voor kmo's, hoewel de kosten slechts een fractie van de totale nalevingskosten uitmaken; is echter zeer bezorgd dat de aanvankelijke kostenramingen voor REACH onderschat werden en dat het verschil reeds 1 miljard EUR bedraagt en zal blijven groeien;
95. wijst op de noodzaak de algehele efficiëntie van bedrijven te verbeteren door middel van projecten en instrumenten waarmee de uitdaging van de energieterugwinning kan worden aangegaan zodat de energiekosten kunnen worden verminderd;
96. merkt op dat de bepalingen van de verordeningen voor de cohesiebeleidsperiode 2014-2020 gericht zijn op een verlichting van de administratieve lasten voor micro-ondernemingen en kmo's, met name als het gaat om de herintreding van werklozen, en daarmee bijdragen aan de totstandbrenging van een gunstigere omgeving voor het scheppen van banen; verzoekt de lidstaten de obstakels op te heffen die een betere uitvoering van de ESI-fondsen ten gunste van micro-ondernemingen en kmo’s in de weg staan;
Aanbevelingen
97. vraagt de Commissie en de lidstaten om een snel en ambitieus optreden teneinde de regeldruk voor kmo's te verminderen en er tegelijkertijd voor te zorgen dat eventuele voorgestelde oplossingen empirisch onderbouwd zijn en in overeenstemming zijn met de regelgeving inzake veiligheid en gezondheid en met het bepaalde in artikel 9 VWEU;
98. verzoekt de Commissie en de lidstaten om het banenpotentieel van de groene economie ten volle te benutten door een strategie voor de opleving van de industrie voor een duurzaam Europa (Renaissance of Industry for a Sustainable Europe - RISE) uit te werken waarin wordt gestreefd naar technologische, zakelijke en maatschappelijke innovatie met het oog op een derde industriële revolutie, inclusief een koolstofarm moderniseringsoffensief; voert aan dat de RISE-strategie nieuwe markten, bedrijfsmodellen en creatieve ondernemers, nieuwe banen en fatsoenlijk werk zal creëren, hetgeen leidt tot een industriële vernieuwing met economische dynamiek, vertrouwen in de economie en economisch concurrentievermogen; is van mening dat energie- en hulpbronnenefficiëntie hoofdpijlers van een dergelijke strategie zijn;
99. is van mening dat het voorstel van de Commissie om micro-ondernemingen van de werkingssfeer van komende wetgevingsvoorstellen uit te sluiten tenzij er een goede reden is om dit niet te doen, een passende benadering zou kunnen zijn;
100. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat nationale mkb-organisaties ingebonden worden in het onlangs opgerichte netwerk van mkb-gezanten en de mkb-vergadering, en in dat kader naar behoren worden ingelicht over EU-initiatieven en beleidsvoorstellen; benadrukt in dit verband de net zo belangrijke rol van de Euro Info Centres (Euroloketten), die er tot op heden niet in zijn geslaagd hun dienstverlening af te stemmen op de verwachtingen en de behoeften van het Europese bedrijven;
101. verzoekt de lidstaten het aanleren van talen door levenslang leren (beroepsopleiding) aan te moedigen voor personeel van kmo’s en micro-ondernemingen, als een middel om de toegang tot en deelneming aan de interne markt van deze bedrijven te verbeteren;
102. verzoekt de Commissie te zorgen voor eenvoudiger toegang van het mkb tot de Structuurfondsen, met name door de eisen voor voorgefinancierde projecten te versoepelen, de eisen voor medefinanciering te verlagen, zich beter op verschillende soorten mkb-bedrijven te richten, de financieringskloof tussen inschrijvingscycli te dichten en capaciteitsopbouw voor financiering van het mkb te steunen;
103. beveelt de leden van het Europees Parlement aan om het directoraat Effectbeoordeling en Europese Meerwaarde ten volle te benutten om inzicht te krijgen in de kosten, de voordelen en de andere gevolgen van voorstellen voor wetgeving voor kmo's en, in het bijzonder, het scheppen van nieuwe banen;
104. verzoekt de Commissie en de lidstaten om nauwgezetter te werk te gaan bij het beoordelen van de effecten van bestaande en toekomstige regelgeving op kmo's en het concurrentievermogen in het algemeen;
105. herinnert de lidstaten aan hun verbintenis uit hoofde van de Small Business Act om ervoor te zorgen dat ondernemingen binnen maximaal 48 uur kunnen worden opgestart; verzoekt de lidstaten in dit verband er alles aan te doen om dit mogelijk te maken, met het oog op de verwezenlijking van de werkgelegenheidsdoelstellingen in de Europa 2020-strategie;
106. verzoekt de Commissie alle negatieve effecten van de EU-wetgeving voor bedrijven en hun banenscheppend vermogen aan te pakken, vooral met betrekking tot het gebrek aan kennis van de EU-wetgeving, de algemene voorstelling die men ervan heeft en het gebrek aan steun voor de toepassing in de praktijk daarvan; roept de Commissie op de informatievoorziening aan kmo's te verbeteren;
107. vraagt de Commissie om in het kader van het REFIT-programma te controleren of alle wetgeving beantwoordt aan het beoogde doel en om gebieden in kaart te brengen waar de maatregelen onsamenhangend of ondoeltreffend zijn en negatieve effecten sorteren voor de werkgelegenheid;
108. wijst op de recente trend dat bedrijven productie- en dienstenactiviteiten naar Europa terughalen, en op de kansen die dit biedt voor nieuwe banen; is van mening dat de economieën in de EU een unieke gelegenheid hebben om dit terughalen van banen te versnellen, en verzoekt de lidstaten om samen met de Commissie na te denken over gerichte steun, inclusief de mogelijkheid van het opzetten van centrale aanspreekpunten, om bedrijven te helpen profiteren van de kansen die het terughalen van activiteiten biedt;
109. verzoekt de lidstaten en de Commissie om zelfstandig ondernemen, daar waar mogelijk met een grensoverschrijdend karakter en vooral bij vrouwen en jongeren, te ondersteunen door een klimaat te scheppen en een onderwijs- en sociaalzekerheidsstelsel te ontwikkelen dat ondernemers aanmoedigt een bedrijf op te zetten en uit te bouwen, en nieuwe banen te scheppen, bijvoorbeeld door ondernemerschap bij studenten en beroepsuitoefenaars aan te prijzen;
110. hoopt dat ondernemerschap de komende jaren meer aan bod zal komen; merkt op dat daarover zal moeten worden nagedacht, met name wat de uitvoering van het actieplan Ondernemerschap 2020 betreft; is van mening dat de ontwikkeling van ondernemerszin en vaardigheden een duurzame manier is om meer banen, start-ups en bedrijfsinnovatie in de hand te werken; wenst dat de Commissie 2017 tot "Europees jaar voor ondernemerschap" uitroept;
111. vraagt de sociale partners om slimme regelgevingsinstrumenten te verwelkomen, in hun onderhandelingen vaker gebruik te maken van effectbeoordelingen en om wetshandelingen waarin een overeenkomst wordt voorgesteld door te verwijzen naar de effectbeoordelingsraad van de Commissie;
112. is van oordeel dat bij de verordening inzake gegevensbescherming voor een evenwichtige benadering moet worden gekozen, waarbij enerzijds gegevens worden beschermd en anderzijds de digitale economie, de werkgelegenheid en groei worden gestimuleerd;
113. verzoekt de EU met de lidstaten, universiteiten, onderzoeksinstellingen en het bedrijfsleven samen te werken om de financieringsmiddelen van de EU (zoals het ESF, het EFRO, COSME, Horizon 2020 en Erasmus+) te coördineren en er ten volle gebruik van te maken om een ondernemerscultuur te bevorderen, vooral onder vrouwen en jongeren, om de vaardigheden en kwalificaties te ontwikkelen en te versterken die nodig zijn op de arbeidsmarkt en om de oprichting van nieuwe ondernemingen te ondersteunen;
114. verzoekt de EU en de lidstaten om samen te werken om ondernemersvaardigheden op te nemen in het leerprogramma, in alle fases van het onderwijs;
115. verzoekt de EU om samen met de lidstaten, scholen en universiteiten werk te maken van de toepassing van open onderwijs op basis van technologie;
o o o
116. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.