Besluit om geen bezwaar te maken tegen een gedelegeerde handeling: Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen
192k
43k
Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 13 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 223/2014 van 11 maart 2014 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (C(2014)1627 – 2014/2676(DEA))
– gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2014)1627),
– gezien het schrijven van de Commissie van 13 maart 2014, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de gedelegeerde verordening,
– gezien het schrijven van de Commissie Werkgelegenheid en sociale zaken aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters, van 18 maart 2014,
– gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EU) nr. 223/2014(1), en met name artikel 32, leden 8 en 9, artikel 34, leden 7 en 8, artikel 55, lid 4, en artikel 62, lid 4,
– gezien artikel 87 bis, lid 6, van zijn Reglement,
– gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 87 bis, lid 6, derde en vierde streepjes, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 3 april 2014 verstreek,
A. overwegende dat het herhaaldelijk heeft benadrukt dat het van essentieel belang is dat het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen onverwijld operationeel wordt;
1. verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0520 – C7-0223/2013 – 2013/0253(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0520),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0223/2013),
– gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 6 november 2013(1),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2013(2)
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 27 maart 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie juridische zaken en de Commissie constitutionele zaken (A7‑0478/2013),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(3);
2. neemt kennis van de verklaring van de Raad die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;
3. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 806/2014.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINSRESOLUTIE
Verklaring van de Raad
De ondertekenaars van de intergouvernementele overeenkomst betreffende overdracht en mutualisatie van de bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds verklaren dat zij ernaar zullen streven het bekrachtigingsproces tijdig te voltooien overeenkomstig hun respectieve nationale wettelijke vereisten, zodat het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme uiterlijk op 1 januari 2016 volledig operationeel kan zijn.
Dit standpunt vervangt de amendementen die zijn aangenomen op 6 februari 2014 (Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0095).
Bescherming van de consument bij openbare dienstverlening
214k
51k
Resolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over consumentenbescherming – bescherming van de consument bij openbare dienstverlening (2013/2153(INI))
– gezien zijn resolutie van 22 mei 2012 over een strategie ter versterking van de rechten van kwetsbare consumenten(1),
– gezien zijn resolutie van 25 oktober 2011 over mobiliteit en integratie van gehandicapten en de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020(2),
– gezien zijn resolutie van 11 juni 2013 over een nieuwe agenda voor het Europese consumentenbeleid(3),
– gezien zijn resolutie van 15 november 2011 over de hervorming van de EU-staatssteunregels voor diensten van algemeen economisch belang(4),
– gezien Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt ("richtlijn oneerlijke handelspraktijken"),
– gezien Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG van de Raad en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad,
– gezien Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten(5),
– gezien het voorstel van de Commissie van 13 september 2013 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van maatregelen inzake de Europese interne markt voor elektronische communicatie en om een connectief continent tot stand te brengen alsmede tot wijziging van de Richtlijnen 2002/20/EG, 2002/21/EG en 2002/22/EG en de Verordeningen (EG) nr. 1211/2009 en (EU) nr. 531/2012 (COM(2013)0627),
– gezien de mededeling van de Commissie van 15 november 2012 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's met de titel "De interne energiemarkt doen werken" (COM(2012)0663),
– gezien Richtlijn 2008/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot wijziging van Richtlijn 97/67/EG wat betreft de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap,
– gezien Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ("richtlijn inzake elektronische handel"),
– gezien Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG,
– gezien de mededeling van de Commissie "Naar een Europees Handvest betreffende de rechten van de energieconsument" (COM(2007)0386),
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zoals opgenomen in de Verdragen krachtens artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name artikel 8 (bescherming van persoonsgegevens), artikel 11 (vrijheid van meningsuiting en informatie), artikel 21 (non-discriminatie), artikel 23 (gelijkheid van mannen en vrouwen), artikel 25 (rechten van ouderen), artikel 26 (integratie van personen met een handicap), artikel 34 (sociale zekerheid en sociale bijstand), artikel 36 (toegang tot diensten van algemeen economisch belang), artikel 37 (milieubescherming) en artikel 38 (consumentenbescherming),
– gezien artikel 12 van het VEU,
– gezien artikel 14 van het VEU en het tot dit verdrag behorende Protocol nr. 26,
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0163/2014),
A. overwegende dat verbeterde consumenteninformatie over nutsvoorzieningen van bijzonder belang is en dat de toegang van de consumenten tot dergelijke voorzieningen moet worden gewaarborgd, terwijl de lidstaten over de nodige flexibiliteit beschikken om rekening te houden met kwetsbare consumenten;
B. overwegende dat er per sector wetgeving bestaat, die al tot een verbetering van de consumentenbescherming heeft geleid, maar dat de lidstaten eraan moeten worden herinnerd dat er met het oog daarop nog steeds behoefte is aan correcte uitvoering en handhaving;
C. overwegende dat bij nutsvoorzieningen de nationale bevoegdheden en het recht op lokaal zelfbestuur moeten worden geëerbiedigd, en dat de sectorspecifieke regelingen een toereikend rechtskader voor nutsvoorzieningen vormen;
Algemeen
1. merkt op dat een aantal aspecten van de fundamentele consumentenrechten wordt behandeld in Richtlijn 2011/83/EU en dat in de relevante sectorspecifieke wetgeving de gemeenschappelijke kenmerken van nutsvoorzieningen worden beschreven;
2. herinnert de lidstaten eraan dat de richtlijn betreffende consumentenrechten medio december 2013 moest zijn omgezet en van toepassing zal zijn op alle na 13 juni 2014 gesloten contracten;
3. merkt op dat consumentenbescherming alleen doeltreffend is als de rechten van de consument ook kunnen worden afgedwongen; roept de lidstaten derhalve op Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken, Richtlijn 2006/114/EG inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame en Richtlijn 2011/83/EU betreffende consumentenrechten, volledig ten uitvoer te leggen; wijst in dit verband op het belang van systemen voor alternatieve geschillenbeslechting (ADR) als doeltreffende, kostenbesparende mechanismen voor het oplossen van conflicten tussen consumenten en aanbieders van nutsvoorzieningen; roept de lidstaten derhalve op de onlangs vastgestelde ADR-richtlijn (2013/11/EU) en Verordening (EU) nr. 524/2013 betreffende onlinebeslechting van consumentengeschillen (ODR) uit te voeren;
4. wijst erop dat het vergroten van het bewustzijn van de consumenten over hun rechten een belangrijke rol speelt bij het realiseren van een hoog niveau van consumentenbescherming, maar onderstreept tevens de essentiële rol van klantenservice namens aanbieders van nutsvoorzieningen; benadrukt dat de personen die belast zijn met de klantcontacten moeten worden opgeleid en op de hoogte moeten zijn van de consumentenrechten; spoort aanbieders van nutsvoorzieningen derhalve aan hun werknemers dienovereenkomstig op te leiden en ervoor te zorgen dat alle klanten te allen tijde gemakkelijk toegang hebben tot persoonlijke bijstand;
5. onderstreept dat de consumenten in heel de EU toegang moeten hebben tot hoogwaardige nutsvoorzieningen tegen betaalbare prijzen, daar deze voorzieningen een wezenlijke rol spelen bij het waarborgen van de sociale en territoriale samenhang en tegelijkertijd bijdragen tot het concurrentievermogen van de Europese economie;
6. ondersteunt sterke en onafhankelijke consumentenorganisaties bij het bevorderen van een uitgebreide consumentenbescherming, maar wijst op het belang van een behoorlijk evenwicht tussen de behoeften van de consumenten en de behoeften van de aanbieders;
7. benadrukt dat de toegang tot nutsvoorzieningen voor alle consumenten mogelijk moet worden gemaakt, ongeacht hun financiële situatie; stelt dat de lidstaten in specifieke omstandigheden van mening kunnen zijn dat er voor "kwetsbare consumenten" passende regelingen moeten worden getroffen;
8. roept de Commissie en de lidstaten op meer aandacht te besteden aan en meer te investeren in voorlichtings- en opvoedingscampagnes voor de consument op het gebied van nutsvoorzieningen, waarbij de juiste boodschap aan het juiste consumentensegment wordt gericht;
Energie
9. is van mening dat een open, transparante, geïntegreerde interne energiemarkt nodig is om concurrerende energieprijzen, energiezekerheid, duurzaamheid en een efficiënte grootschalige toepassing van hernieuwbare energiebronnen te bewerkstelligen, en verzoekt de lidstaten het derde pakket voor de interne energiemarkt correct om te zetten en toe te passen en beter te controleren; wijst op de noodzaak van betere consumenteninformatie, vooral met het oog op de verbetering van het dienstenaanbod en de vergelijkbaarheid en transparantie van de tarieven, om zo tot een niet-discriminerende prijsstelling te komen;
10. onderstreept dat een tijdige, correcte en volledige tenuitvoerlegging van de bestaande wetgeving, met inbegrip van de regelgevingswerkzaamheden die voortvloeien uit het derde pakket voor de interne energiemarkt, van cruciaal belang is om in 2014 een geïntegreerde en concurrerende Europese interne energiemarkt tot stand te kunnen brengen;
11. juicht de werkzaamheden van de Werkgroep kwetsbare consumenten in het kader van het Citizens Energy Forum toe en is ingenomen met de mededeling van de Commissie van 22 januari 2014 over de energieprijzen en -kosten in Europa (COM(2014)0021) en het daarbij gevoegde verslag, waarin de gevolgen van en het verband tussen energieprijzen en -kosten in de lidstaten worden geanalyseerd; herinnert eraan dat het ook tot de taak van de lidstaten behoort om te reageren op de verschillende factoren en situaties die samenhangen met energie en kwetsbare consumenten;
12. neemt er nota van dat er vaak restrictieve voorwaarden en complexe procedures gelden voor het opzeggen van een energiecontract, waardoor het moeilijk wordt om van aanbieder te veranderen; wenst dat de procedures voor het overstappen naar een andere aanbieder worden versneld en vereenvoudigd; wijst erop dat de evaluatiecriteria die momenteel deel uitmaken van het pakket voor de interne energiemarkt, wordt aangevuld in de elektriciteits- respectievelijk de gasrichtlijn binnen het derde pakket voor de interne energiemarkt; benadrukt het belang van een regelmatige rapportage door de Commissie over de handhaving van de regelgeving inzake de interne energiemarkt;
13. onderstreept dat de Commissie haar conclusies over e-facturering moet presenteren, omdat dit verband houdt het online beheren van de energierekening van consumenten;
14. betreurt het dat in de huidige energieprijzen niet noodzakelijkerwijs de externe kosten, te weten de milieuschade die verband houdt met een bepaalde energiebron of productiemethode, zijn verdisconteerd, terwijl die kosten op de lange termijn wel voor rekening kunnen komen van de samenleving als geheel; dringt aan op maatregelen om in dit verband een grotere prijstransparantie voor de consument te bevorderen;
15. is van mening dat ondernemingen informatie over prijzen en prijs- en contractwijzigingen in een gemakkelijk te begrijpen vorm moeten publiceren; herinnert de lidstaten eraan dat het derde pakket voor de interne energiemarkt hen reeds verplicht hiervoor te zorgen; verzoekt de lidstaten en de betrokken bedrijven passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat consumenten toegang hebben tot duidelijke, begrijpelijke en vergelijkbare informatie over tarieven, voorwaarden en rechtsmiddelen;
16. wijst erop dat in het derde pakket voor de interne energiemarkt wordt voorgesteld dat de lidstaten een kosten-batenanalyse uitvoeren voordat zij slimme meters introduceren; wijst erop dat slimme netten de consument weliswaar in staat stellen zijn energieverbruik te volgen en aan te passen, maar dat uit een aantal van de kosten-batenanalyses die door de lidstaten zijn uitgevoerd, niets blijkt van substantiële kostenbesparingen voor de consumenten; wijst erop dat de voorschriften inzake consumenten- én gegevensbescherming in acht moeten worden genomen, en onderstreept dat de keuze voor het gebruik van slimme meters bij de consument moet blijven liggen;
Telecommunicatie
17. benadrukt dat het consumentenaspect van de digitale interne markt en de sector elektronische communicatie van het grootste belang is, en neemt kennis van de aanzienlijke verbeteringen die zich in de consumentenbescherming hebben voorgedaan na de uitvoering van het telecompakker uit 2009 (Richtlijnen 2009/136/EG en 2009/140/EG); wijst op de belangrijke aanpassingen en verbeteringen die het Parlement momenteel voorstelt op het gebied van de consumentenbescherming en consumentenrechten; onderstreept dat het belangrijk is dat alle consumenten toegang hebben tot elektronischecommunicatiediensten van hoge kwaliteit en dat er nieuwe infrastructuur wordt aangelegd om de digitale kloof te verkleinen;
18. wijst nogmaals op zijn voorstel om het voor klanten gemakkelijker te maken zonder bijkomende kosten - afgezien van de feitelijke overstapkosten -, zonder gegevensverlies en met een minimum aan formaliteiten over te stappen naar een andere aanbieder van elektronischecommunicatiediensten, en dit ook aan te moedigen; steunt tevens voorstellen om de verstrekking van onafhankelijke informatie over prijzen, facturering en kwaliteit van de dienstverlening, waaronder transmissiesnelheden, te bevorderen;
Postdiensten
19. merkt op dat de consumenten in de postsector profijt trekken van meer op de kwaliteit gerichte diensten en van kostenbesparingen die aan hen worden doorgegeven; benadrukt dat meer verzendopties, meer transparantie en betere informatie en prijzen een voorwaarde zijn om het vertrouwen van de consument in de markt voor besteldiensten te vergroten; merkt op dat Richtlijn 97/67/EG, zoals gewijzigd bij de Richtlijnen 2002/39/EG en 2008/6/EG, garandeert dat postdiensten voor een universele dienstverlening zorgen; verzoekt de Commissie in haar uitvoeringsverslag na te gaan of de lidstaten invulling geven aan deze garantie; verzoekt de Commissie de exploitanten van postdiensten ertoe aan te zetten om de interoperabiliteit te verbeteren en de introductie van gestroomlijnde processen gericht op kostenvermindering en verhoging van de beschikbaarheid en de kwaliteit van de besteldiensten, te versnellen;
20. benadrukt het belang van een volledige pakketbesteldienst die overal in de Unie wordt aangeboden; onderstreept dat het van cruciaal belang is dat pakketdiensten die door postbedrijven en particuliere exploitanten worden aangeboden, snel en betrouwbaar zijn, niet het minst om tegemoet te komen aan consumenten die online bestellen; herhaalt de voorstellen die het in zijn resolutie van 4 februari 2014 over pakketbestelling(6) heeft gedaan ten aanzien van de noodzaak van ondersteuning van verbeteringen in de dienstverlening en verlaging van de kosten;
21. is ingenomen met alle inspanningen die de exploitanten op de markt voor pakketdiensten zich reeds hebben getroost om beter te voorzien in de behoeften van onlineconsumenten en detailhandelaars, zoals de invoering van flexibele leverings- en terugzendopties; juicht tegelijkertijd andere stimulansen ter verbetering van de interoperabiliteit en de kwaliteit van de dienstverlening toe;
Openbaar vervoer
22. merkt op dat de rechten van consumenten die gebruikmaken van vervoersdiensten de afgelopen jaren dankzij sectorspecifieke maatregelen zijn versterkt;
23. onderstreept dat het doel moet zijn consumenten toegang te geven tot efficiënt lokaal openbaar vervoer, ongeacht of zij in gebieden wonen waar een dergelijke dienst minder winstgevend zou zijn; onderkent dat de verantwoordelijkheid in dit verband bij de lidstaten ligt en verzoekt hen om passende maatregelen;
24. herinnert eraan dat een goed functionerend openbaar vervoer vanwege de vergrijzing in de toekomst steeds belangrijker zal worden en ook essentieel is voor de verwezenlijking van de klimaatdoelen in het kader van Europa 2020-strategie; pleit voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke instrumenten om te zorgen voor een geoptimaliseerde multimodaliteit van efficiënte, hoogwaardige openbaarvervoerdiensten, om zowel het vrije verkeer van personen als het concurrentievermogen van deze diensten te waarborgen;
25. pleit voor een integrale benadering van ouderen en personen met beperkte mobiliteit; is van mening dat de gehele openbaarvervoersketen in ogenschouw moet worden genomen, met inbegrip van de toegang tot de knooppunten in het openbaar vervoer; wenst te voorzien in de behoefte aan een samenhangend systeem van knooppunten om personen met beperkte mobiliteit te ondersteunen;
o o o
26. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen en tot intrekking van Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0622 – C7-0266/2013 – 2013/0302(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0622),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 91, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0266/2013),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 21 januari 2014(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 31 januari 2014(2),
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A7-0145/2014),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen en tot intrekking van Richtlijn 2006/87/EG
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(5),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Bij Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad(6) worden geharmoniseerde voorwaarden vastgesteld voor de afgifte van technische certificaten voor binnenschepen voor het gehele binnenwaternet van de Unie.
(2) De technische voorschriften voor schepen die op de Rijn varen, worden vastgesteld door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR).
(3) In de technische voorschriften die in de bijlagen van Richtlijn 2006/87/EG zijn opgenomen, zijn grotendeels de bepalingen van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn opgenomen in de door de CCR in 2004 goedgekeurde versie. De voorwaarden en technische voorschriften voor de afgifte van binnenvaartcertificaten uit hoofde van artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte worden regelmatig bijgewerkt en algemeen wordt erkend dat zij in overeenstemming zijn met de huidige stand van de techniek.
(4) Twee verschillende regelingen handhaven, dieAls gevolg van de verschillen in rechtskaders en termijnen voor certificaten die zijnde besluitvormingsprocedures is het moeilijk de gelijkwaardigheid tussen de overeenkomstig Richtlijn 2006/87/EG afgegeven binnenwatercertificaten van de Unie en de uit hoofde van artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte en die voorhet EU-binnenvaartcertificaat, vormt een belemmering voor het waarborgenafgegeven certificaten te handhaven. De rechtszekerheid is dus niet gewaarborgd en dat kan negatieve gevolgen hebben voor de veiligheid van de rechtszekerheid en veiligheidscheepvaart. [Am. 1]
(5) Om harmonisatie op het niveau van de Unie te bewerkstelligen en om concurrentievervalsing en ongelijke veiligheidsniveaus te voorkomen, moeten voor het gehele binnenwaternet van de Unie dezelfde technische voorschriften worden toegepast en regelmatig worden bijgewerkt.
(6) Aangezien de CCR aanzienlijke deskundigheid in het opstellen en bijwerken van technische voorschriften voor binnenschepen heeft opgebouwd, moet deze deskundigheid ten volle worden benut voor de binnenwateren in de Unie. De diensten van de Commissie en de CCR hebben in 2013 een administratieve regeling ondertekend, waarin is vastgelegd dat zij hun samenwerking zullen versterken, met name op het gebied van de ontwikkeling van technische voorschriften voor binnenschepen. In dat kader is overeengekomen dat er een comité zal worden ingesteld (Comité voor Europese technische normen - CESTE) dat technische normen op het gebied van de binnenvaart zal opstellen waaraan de Unie en CCR kunnen refereren in hun respectieve regelgevingen. [Am. 2]
(7) EU-binnenvaartcertificaten die bevestigen dat vaartuigen volledig voldoen aan de technische voorschriften dienen op alle binnenwateren van de Unie geldig te zijn.
(8) De voorwaarden voor de afgifte van aanvullende EU-binnenvaartcertificaten door lidstaten voor transportverrichtingen op de waterwegen van zones 1 en 2 (riviermondingen) en voor transportverrichtingen op de waterwegen van zone 4 moeten verder worden geharmoniseerd.
(9) In het belang van de veiligheid moeten de normen op een hoog niveau worden geharmoniseerd en wel op dusdanige wijze dat de veiligheidsnormen op de binnenwateren van de Unie niet worden verlaagd. De lidstaten moeten echter, na overleg met de Commissie, specifieke bepalingen betreffende aanvullende of minder strenge technische voorschriften voor bepaalde zones kunnen vaststellen, mits dergelijke maatregelen beperkt blijven tot de in de bijlagen III en IV genoemde specifieke onderwerpen.
(10) De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om van de bepalingen van deze richtlijn af te wijken in bepaalde gevallen die betrekking hebben op bevaarbare wateren die niet in verbinding staan met de binnenwateren van andere lidstaten of op bepaalde vaartuigen die uitsluitend op binnenlandse waterwegen varen.
(11) De lidstaten moeten ook, na goedkeuring van de Commissie, voor specifieke vaartuigen kunnen afwijken van de bepalingen van deze richtlijn om alternatieve benaderingen mogelijk te maken, innovatie te bevorderen of onevenredige kosten te vermijden.
(12) Het EU-binnenvaartcertificaat moet voor een vaartuig worden afgegeven als het vaartuig een gunstige beoordeling krijgt na een technisch onderzoek dat wordt verricht vóór de ingebruikneming ervan. Dit technisch onderzoek moet worden gebruikt om na te gaan of het vaartuig voldoet aan de technische voorschriften van deze richtlijn. De bevoegde instanties van de lidstaten moetenzullen gerechtigd zijnworden op elk moment aanvullende inspecties uit te voeren om te controleren of de materiële toestand van het vaartuig overeenstemt met het EU-binnenvaartcertificaat. [Am. 3]
(13) Het is passend om, binnen bepaalde tijdsgrenzen en afhankelijk van het type vaartuig in kwestie, de geldigheidsduur van de EU-binnenvaartcertificaten geval per geval afzonderlijk vast te stellen.
(14) Er dienen, binnen bepaalde grenzen, gedetailleerde bepalingen met betrekking tot de vervanging, vernieuwing, verlenging van de geldigheidsduur en de afgifte van nieuwe EU-binnenvaartcertificaten te worden vastgesteld teneinde een hoge mate van veiligheid in de binnenvaart te handhaven.
(15) De in Richtlijn 2009/100/EG van het Europees Parlement en de Raad(7) genoemde maatregelen moeten van kracht blijven voor vaartuigen die niet onder deze richtlijn vallen.
(16) Voor in gebruik zijnde vaartuigen waarvoor nog geen EU-binnenvaartcertificaat is afgegeven, moet een overgangsregeling worden toegepast wanneer deze krachtens de bij deze richtlijn vastgestelde herziene technische voorschriften aan een eerste technisch onderzoek worden onderworpen.
(17) Er dienen bindende administratieve aanwijzingen te worden gegeven om te voorzien in gedetailleerde voorschriften voor de geharmoniseerde toepassing van de technische voorschriften.
(18) Omwille van de veiligheid vanOm een hoog veiligheids- en efficiëntieniveau voor de binnenvaart te waarborgen en de gelijkwaardigheid van certificaten moet rekening worden gehouden met veranderingenscheepvaartcertificaten voor de binnenvaart te handhaven, moeten de in de bijlagen bij deze richtlijn opgenomen technische voorschriften. Hiertoe dientnormen steeds worden geactualiseerd om rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang en technische normen op het gebied van de binnenvaart. Te dien einde moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen aan de Commissie te worden gedelegeerd teneinde om de bijlagen bij deze richtlijn aan te passen overeenkomstigaan de vooruitgang van de wetenschap en van de techniek of ontwikkelingen op dit gebieden om de technische normen te actualiseren in het licht van de werkzaamheden van internationale organisaties, met name de CCR. Het is van bijzonder belang dat De Commissie moet bij haar voorbereidende werkzaamheden overgaan tot passendeeen open en transparante raadpleging overgaatvan alle belanghebbenden, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voorervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden voorgelegdtoegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad. [Am. 4]
(18 bis) De Commissie moet met name gedelegeerde handelingen vaststellen voor de invoering van technische voorschriften voor schepen met een vloeibaar aardgasmotor (LNG), teneinde een doeltreffend en veilig verkeer van die schepen op binnenwateren te waarborgen. [Am. 5]
(19) Om alternatieve benaderingen mogelijk te maken, innovatie te bevorderen, onevenredige kosten te vermijden, te voorzien in een efficiënte procedure voor de afgifte van certificaten of om rekening te kunnen houden met regionale omstandigheden, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om bepaalde afwijkingen van de technische voorschriften toe te staan voor specifieke vaartuigen, classificatiebureaus te erkennen en bepaalde aanvullende of minder strenge technische voorschriften goed te keuren voor schepen die bepaalde zones bevaren die niet in verbinding staan met de bevaarbare binnenwateren van een andere lidstaat. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(8).
(19 bis) Om een passend kader voor coördinatie en samenwerking met bevoegde internationale binnenvaartorganisaties, met name de CCR, te waarborgen en eenvormige technische normen voor de binnenvaart te ontwikkelen waaraan de Unie en internationale organisaties kunnen refereren, moet deze richtlijn worden geëvalueerd, met name wat betreft de doeltreffendheid van de erbij ingevoerde maatregelen en van de mechanismen voor samenwerking met bevoegde internationale binnenvaartorganisaties, opdat er één uniform stelsel van technische normen tot stand wordt gebracht. [Am. 6]
(20) Richtlijn 2006/87/EG moet bijgevolg worden ingetrokken,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Indeling van de binnenwateren
Voor de toepassing van deze richtlijn worden de binnenwateren van de Unie als volgt ingedeeld:
a) Zones 1, 2, 3 en 4:
i) zones 1 en 2: de waterwegen van de lijst in hoofdstuk 1 van bijlage I;
ii) zone 3: de waterwegen van de lijst in hoofdstuk 2 van bijlage I;
iii) zone 4: de waterwegen van de lijst in hoofdstuk 3 van bijlage I.
b) Zone R: de onder a) bedoelde waterwegen waarvoor een certificaat dient te worden afgegeven overeenkomstig artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte overeenkomstig de formulering van dat artikel op het tijdstip van inwerkingtreding van deze richtlijn.
Artikel 2
Definities en toepassingsgebied
1. In deze richtlijn wordt verstaan onder:
(a) "vaartuig": een schip of een drijvend werktuig;
(b) "schip": een binnenschip of een zeeschip;
(c) "sleepboot": een schip dat speciaal is gebouwd om te slepen;
(d) "duwboot": een schip dat speciaal is gebouwd voor het voortbewegen van een duwstel;
(e) "passagiersschip": een schip voor dagtochten of een hotelschip dat is gebouwd en ingericht voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers;
(f) "drijvend werktuig": een drijvend bouwsel waarop zich werkinstallaties bevinden, zoals kranen, baggermolens, hei-installaties of elevatoren;
(g) "pleziervaartuig": een schip dat geen passagiersschip is en bestemd is voor sportieve en recreatieve doeleinden;
(h) "waterverplaatsing": het ingedompelde volume van het schip in m3;
(i) "lengte (L)": de grootste lengte van de scheepsromp in m, het roer en de boegspriet niet inbegrepen;
(j) "breedte (B)": de grootste breedte van de scheepsromp in m, gemeten op de buitenkant van de huidbeplating (schoepraderen, schuurlijsten en dergelijke niet inbegrepen);
(k) "diepgang (T)": de verticale afstand van het laagste punt van de scheepsromp aan de onderkant van de bodembeplating zonder rekening te houden met de kiel of andere vaste onderdelen tot het vlak van de grootste inzinking van de scheepsromp in m;
(l) "classificatiebureau": een classificatiebureau dat is erkend overeenkomstig de criteria en procedures van artikel 9;
(m) "EU-binnenvaartcertificaat": een certificaat dat door de bevoegde instantie is afgegeven voor een binnenvaartschip, ten bewijze dat het voldoet aan de technische voorschriften van deze richtlijn.
2. Deze richtlijn is op de volgende vaartuigen van toepassing:
a) vaartuigen met een lengte (L) van 20 m of meer;
b) vaartuigen waarvan het volume, berekend uit het product lengte (L) x breedte (B) x diepte (D), 100 m3 of meer bedraagt.
3. Bovendien is deze richtlijn van toepassing op:
a) sleep- en duwboten die zijn bestemd om de in lid 1 bedoelde vaartuigen of drijvende inrichtingen te slepen, te duwen of langszij gekoppeld mee te voeren;
b) voor het vervoer van passagiers bedoelde vaartuigen welke, naast de bemanning, meer dan twaalf passagiers vervoeren;
c) drijvende inrichtingen.
4. Deze richtlijn is niet op de volgende vaartuigen van toepassing:
a) veerboten;
b) marineschepen;
c) zeeschepen, met inbegrip van zeesleepboten en zeeduwboten die
i) in getijdenwateren varen of stilliggen;
ii) tijdelijk op binnenwaterwegen varen, mits zij beschikken over:
– een certificaat van conformiteit met het Internationale Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1974 (SOLAS), of een gelijkwaardig certificaat, een certificaat van conformiteit met het Internationale Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966, of een gelijkwaardig certificaat, en een IOPP-certificaat ten bewijze van conformiteit met het Internationale Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973 (MARPOL); of
– voor passagiersschepen die niet onder de onder het eerste streepje bedoelde verdragen vallen: een in overeenstemming met Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad(9) afgegeven certificaat inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen; of
– voor pleziervaartuigen die niet onder de onder het eerste streepje bedoelde verdragen vallen: een certificaat van de vlagstaat.
Artikel 3
Verplichting om voorzien te zijn van een certificaat
1. Vaartuigen die zich op de in artikel 1 bedoelde binnenwateren van de Unie bevinden, moeten:
a) op de waterwegen van zone R beschikken over:
– een certificaat dat werd afgegeven op grond van artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte; of
– een EU-binnenvaartcertificaat ten bewijze van de volledige conformiteit van het vaartuig, onverminderd de overgangsbepalingen van bijlage II, met de technische voorschriften als bepaald in bijlage II, waarvoor de gelijkwaardigheid met de uit hoofde van de Herziene Rijnvaartakte bepaalde technische voorschriften volgens de toepasselijke voorschriften en procedures is vastgesteld;
b) op de andere waterwegen voorzien zijn van een EU-binnenvaartcertificaat, in voorkomend geval met inbegrip van de in artikel 5 bedoelde vermeldingen.
2. Het EU-binnenvaartcertificaat wordt volgens het model in bijlage V, deel I, opgesteld en overeenkomstig deze richtlijn afgegeven. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 gedelegeerde handelingen vast te stellen om dat model te wijzigen, als dit nodig is, om rekening te houden met de vooruitgang in de wetenschap en de techniek, om de administratieve eisen te vereenvoudigen of om rekening te houden met ontwikkelingen op dit gebied in het licht van de werkzaamheden van internationale organisaties, met name de CCR.
Artikel 4
Aanvullende EU-binnenvaartcertificaten
1. Elk vaartuig met een geldig certificaat dat is afgegeven op grond van artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte mag, behoudens het bepaalde in artikel 5, lid 5, van deze richtlijn, uitsluitend voorzien van dit certificaat de waterwegen van de Unie bevaren.
2. Vaartuigen die over het in lid 1 bedoelde certificaat beschikken, moeten echter bovendien over een aanvullend EU-binnenvaartcertificaat beschikken:
a) op de waterwegen van de zones 3 en 4, wanneer zij gebruik willen maken van de daar toegestane versoepeling van de technische voorschriften,
b) op de waterwegen van de zones 1 en 2, of, in het geval van passagiersvaartuigen, op de waterwegen van zone 3 die niet in verbinding staan met de bevaarbare waterwegen van een andere lidstaat, indien de betrokken lidstaat op grond van artikel 5, leden 1, 2 en 3, voor die waterwegen aanvullende technische voorschriften heeft uitgevaardigd.
3. Het aanvullende EU-certificaat voor binnenwateren wordt volgens het model in bijlage V, deel II, opgesteld en wordt door de bevoegde instanties afgegeven op voorlegging van het in lid 1 bedoelde certificaat, zulks onder de voorwaarden die door de voor de te bevaren waterwegen bevoegde instanties zijn vastgesteld. De Commissie is bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen om dat model te wijzigen, als dit nodig is, om rekening te houden met de vooruitgang in de wetenschap en de techniek, om de administratieve eisen te vereenvoudigen of om rekening te houden met ontwikkelingen op dit gebied in het licht van de werkzaamheden van internationale organisaties, met name de CCR.
Artikel 5
Mogelijkheid om voor bepaalde zones aanvullende of minder strenge technische voorschriften aan te nemen
1. De lidstaten kunnen, na overleg met de Commissie, en indien van toepassing onder voorbehoud van het bepaalde in de Herziene Rijnvaartakte, in aanvulling op bijlage II technische voorschriften vaststellen voor vaartuigen die op hun grondgebied waterwegen van de zones 1 en 2 bevaren.
2. Voor passagiersvaartuigen die op zijn grondgebied waterwegen van zone 3 bevaren die niet in verbinding staan met de bevaarbare binnenwateren van een andere lidstaat, kan iedere lidstaat technische voorschriften in aanvulling op die van bijlage II handhaven. De lidstaten kunnen dergelijke nieuwe aanvullende technische voorschriften vaststellen volgens de in lid 3 bedoelde procedure. De aanvullende voorschriften kunnen alleen betrekking hebben op de in bijlage III genoemde onderwerpen.
3. De lidstaat stelt de Commissie ten minste zes maanden vóór de geplande datum van inwerkingtreding in kennis van de voorgestelde aanvullende voorschriften en brengt de overige lidstaten op de hoogte.
De Commissie keurt de aanvullende technische voorschriften goed middels uitvoeringshandelingen die overeenkomstig de in artikel 25, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure zijn vastgesteld.
4. De conformiteit van het vaartuig met deze aanvullende voorschriften wordt vermeld op het in artikel 3 bedoelde EU-binnenvaartcertificaat of, in die gevallen waarin artikel 4, lid 2, van toepassing is, op het aanvullend EU-binnenvaartcertificaat. Dit bewijs van conformiteit wordt op alle EU-waterwegen van de zone in kwestie erkend.
5. Indien de toepassing van de in hoofdstuk 24a van bijlage II bepaalde overgangsbepalingen zou leiden tot een verlaging van de bestaande nationale veiligheidsnormen, kan een lidstaat die overgangsbepalingen buiten toepassing stellen voor passagiersvaartuigen voor de binnenvaart op zijn binnenwateren die niet in verbinding staan met de bevaarbare binnenwateren van een andere lidstaat. In dat geval kan de lidstaat verlangen dat de vaartuigen die zijn niet in verbinding staande binnenwateren bevaren, met ingang van 30 december 2008 volledig voldoen aan de technische voorschriften van bijlage II.
Een lidstaat die gebruik maakt van de in de eerste alinea bedoelde mogelijkheid, stelt de Commissie en de overige lidstaten in kennis van zijn besluit en verstrekt de Commissie de nadere bijzonderheden van de betrokken nationale normen die van toepassing zijn op de passagiersschepen die op zijn binnenwateren varen.
De conformiteit van het vaartuig met de voorschriften van een lidstaat voor de vaart op zijn niet in verbinding staande binnenwateren wordt vermeld op het in artikel 3 bedoelde EU-binnenvaartcertificaat of, in die gevallen waarin artikel 4, lid 2, van toepassing is, op het aanvullende EU-binnenvaartcertificaat.
6. Vaartuigen die alleen waterwegen van zone 4 bevaren, komen op alle waterwegen in die zone in aanmerking voor de minder strenge voorschriften als bepaald in bijlage II. De conformiteit met die minder strenge voorschriften wordt op het in artikel 3 bedoelde EU-binnenvaartcertificaat vermeld.
7. Een lidstaat kan na overleg met de Commissie voor vaartuigen die uitsluitend waterwegen van de zones 3 en 4 op zijn grondgebied bevaren een gedeeltelijke toepassing van de technische voorschriften toestaan of technische voorschriften vaststellen die minder streng zijn dan die van bijlage II.
De minder strenge of gedeeltelijke toepassing van de technische voorschriften kan alleen betrekking hebben op de in bijlage IV genoemde onderwerpen. Wanneer de technische kenmerken van een vaartuig aan deze minder strenge of gedeeltelijke toepassing van de technische voorschriften beantwoorden, wordt dit op het EU-binnenvaartcertificaat, dan wel, in die gevallen waarin artikel 4, lid 2, van toepassing is, op het aanvullende EU-binnenvaartcertificaat vermeld.
De lidstaten stellen de Commissie ten minste zes maanden vóór de inwerkingtreding in kennis van de minder strenge of gedeeltelijke toepassing van de technische voorschriften van bijlage II en brengen de overige lidstaten op de hoogte.
Artikel 6
Ontheffingen
1. De lidstaten kunnen geheel of gedeeltelijk ontheffing van de toepassing van deze richtlijn verlenen voor:
a) vaartuigen, sleep- en duwboten en drijvende inrichtingen die waterwegen bevaren die niet door binnenwateren met de waterwegen van andere lidstaten zijn verbonden;
b) vaartuigen met een laadvermogen van niet meer dan 350 ton, of niet voor het goederenvervoer bestemde vaartuigen met een waterverplaatsing van minder dan 100 m3, waarvan de kiel is gelegd vóór 1 januari 1950 en die uitsluitend binnenlandse waterwegen bevaren.
2. Voor binnenlandse binnenvaart kunnen de lidstaten voor beperkte reizen van plaatselijk belang of in havengebieden ontheffingen van een of meer bepalingen van deze richtlijn toestaan. De ontheffingen en de trajecten of het gebied waarvoor zij gelden, moeten op het certificaat van het vaartuig worden vermeld.
3. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de krachtens de leden 1 en 2 toegestane ontheffingen en brengen de overige lidstaten op de hoogte.
4. De lidstaten waarvan de waterwegen, op grond van de krachtens de leden 1 en 2 verleende ontheffingen, niet door enig onder deze richtlijn vallend vaartuig worden bevaren, zijn niet verplicht de artikelen 8, 9 en 11 toe te passen.
Artikel 7
Afgifte van EU-binnenvaartcertificaten
1. Voor vaartuigen waarvan de kiel niet vóór [datum van omzetting van deze richtlijn] is gelegd, wordt het EU-binnenvaartcertificaat afgegeven na een technisch onderzoek dat wordt verricht vóór de ingebruikneming van het vaartuig en waarbij wordt nagegaan of het voldoet aan de voorschriften van bijlage II.
2. Het EU-binnenvaartcertificaat wordt afgegeven voor vaartuigen die van het toepassingsgebied van Richtlijn 82/714/EEG van de Raad(10) zijn uitgesloten, maar die overeenkomstig artikel 2, leden 2 en 3, onder deze richtlijn vallen, na een technisch onderzoek dat wordt verricht na het verstrijken van het huidige certificaat van het vaartuig, doch in geen geval later dan 30 december 2018, om na te gaan of het vaartuig aan de in bijlage II vastgestelde technische voorschriften voldoet.
Als het vaartuig niet aan de technische voorschriften van bijlage II voldoet, wordt daarvan melding gemaakt op het EU-binnenvaartcertificaat. Wanneer de bevoegde instanties van oordeel zijn dat de tekortkomingen geen klaarblijkelijk gevaar opleveren, mogen de in de eerste alinea van dit artikel bedoelde vaartuigen in bedrijf blijven totdat de onderdelen of ruimten van het vaartuig die niet in overeenstemming met de voorschriften worden bevonden en als zodanig werden gecertificeerd, zijn vervangen of gewijzigd, waarna deze onderdelen of ruimten met de voorschriften van bijlage II in overeenstemming moeten zijn.
3. Er is met name sprake van klaarblijkelijk gevaar in de zin van dit artikel, wanneer de voorschriften in verband met de structurele deugdelijkheid van het vaartuig, de vaar- of manoeuvreereigenschappen of de bijzondere kenmerken overeenkomstig de technische voorschriften van bijlage II in het geding zijn. Op grond van de technische voorschriften van bijlage II verleende ontheffingen mogen niet worden aangemerkt als tekortkomingen die een klaarblijkelijk gevaar vormen.
Vervanging van bestaande onderdelen door identieke onderdelen of technologisch en qua design gelijkwaardige onderdelen bij normale herstel- en onderhoudswerkzaamheden wordt niet als vervanging in de zin van dit lid beschouwd.
4. Bij het in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde technische onderzoek of bij een in opdracht van de eigenaar uitgevoerd technisch onderzoek wordt in voorkomend geval nagegaan of het vaartuig aan de in artikel 5, leden 1, 2 en 3, bedoelde aanvullende voorschriften voldoet.
Artikel 8
Bevoegde instanties
1. De EU-binnenvaartcertificaten kunnenworden door de bevoegde nationale instanties van de lidstaten worden afgegeven. [Am. 7]
2. Iedere lidstaat stelt een lijst op van de voor de afgifte van de EU-binnenvaartcertificaten bevoegde instanties en brengt deze lijst ter kennis van de Commissie en de overige lidstaten.
3. De bevoegde instanties houden overeenkomstig het model in bijlage VI een register bij van alle door hen afgegeven EU-binnenvaartcertificaten. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 gedelegeerde handelingen vast te stellen om dat model te wijzigen om rekening te houden met de vooruitgang in de wetenschap en de techniek, om de administratieve eisen te vereenvoudigen of om rekening te houden met ontwikkelingen op dit gebied in het licht van de werkzaamheden van andere internationale organisaties, met name de CCR.
Artikel 9
Uitvoering van technisch onderzoek
1. Het in artikel 7 bedoelde technische onderzoek wordt verricht door de bevoegde instanties. Deze instanties kunnen geheel of ten dele afzien van het technische onderzoek van het vaartuig, voor zover uit een geldige verklaring die door een door de lidstaat van afgifte van het certificaat erkend classificatiebureau is afgegeven, blijkt dat het vaartuig geheel of ten dele voldoet aan de technische voorschriften van bijlage II.
2. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast voor de erkenning van een classificatiebureau dat voldoet aan de in bijlage VII genoemde criteria, of voor de intrekking van een erkenning, overeenkomstig de in de leden 3 en 4 bedoelde procedure. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 25, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
3. Een aanvraag om erkenning wordt bij de Commissie ingediend door de lidstaat waarin het classificatiebureau zijn zetel heeft of een vestiging die bevoegd is een verklaring af te geven dat het vaartuig voldoet aan de voorschriften van bijlage II overeenkomstig deze richtlijn. Deze aanvraag gaat vergezeld van alle informatie en documentatie die nodig is om na te gaan of aan de criteria voor erkenning is voldaan.
Iedere lidstaat kan verlangen dat er een hoorzitting plaatsvindt of dat er nadere informatie of documentatie wordt verstrekt.
4. Iedere lidstaat kan bij de Commissie een verzoek tot intrekking van de erkenning indienen als hij van mening is dat een classificatiebureau niet meer aan de criteria in bijlage VII voldoet. Het verzoek tot intrekking gaat vergezeld van schriftelijk bewijsmateriaal.
5. Tot hun erkenning overeenkomstig deze richtlijn worden classificatiebureaus die door een lidstaat overeenkomstig Richtlijn 94/57/EG van de Raad(11) zijn erkend en gemachtigd, alleen als erkend beschouwd voor vaartuigen die uitsluitend op de wateren van die lidstaat varen.
6. De Commissie publiceert voor het eerst vóór ...(12) een lijst van de overeenkomstig dit artikel erkende classificatiebureaus en houdt deze bij. [Am. 8]
7. Iedere lidstaat stelt een lijst op van de bevoegde instanties die technische onderzoeken mogen verrichten en deelt die lijst mee aan de Commissie en de overige lidstaten.
8. Iedere lidstaat voldoet aan de specifieke voorschriften met betrekking tot de commissies van deskundigen en de aanvraag van het onderzoek in bijlage II.
Artikel 10
Geldigheidsduur van EU-binnenvaartcertificaten
1. De geldigheidsduur van de volgens de bepalingen van deze richtlijn afgegeven EU-binnenvaartcertificaten voor nieuwe schepen wordt vastgesteld door de bevoegde instantie en bedraagt ten hoogste:
a) vijf jaar voor passagiersschepen;
b) tien jaar voor alle andere vaartuigen.
De geldigheidsduur wordt in het EU-binnenvaartcertificaat aangetekend.
2. Voor vaartuigen die reeds voordat het onderzoek plaatsvindt in bedrijf waren, wordt de geldigheidsduur van het EU-binnenvaartcertificaat voor elk geval afzonderlijk, afhankelijk van de uitkomsten van de keuring, vastgesteld door de bevoegde instantie. Deze geldigheidsduur mag evenwel niet langer zijn dan de in lid 1 voorgeschreven termijn.
3. Iedere lidstaat kan in de in bijlage II aangegeven gevallen voorlopige EU-binnenvaartcertificaten afgeven. Voorlopige EU-binnenvaartcertificaten worden opgesteld overeenkomstig het model in deel III van bijlage V. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 gedelegeerde handelingen vast te stellen om dat model te wijzigen om rekening te houden met de vooruitgang in de wetenschap en de techniek, om de administratieve eisen te vereenvoudigen of om rekening te houden met ontwikkelingen op dit gebied in het licht van de werkzaamheden van andere internationale organisaties, met name de CCR.
Artikel 11
Vervanging van EU-binnenvaartcertificaten
Iedere lidstaat stelt de voorwaarden vast waaronder een verloren of beschadigd geldig EU-binnenvaartcertificaat kan worden vervangen.
Artikel 12
Vernieuwing van EU-binnenvaartcertificaten
1. Het EU-binnenvaartcertificaat wordt na het verstrijken van de geldigheidsduur volgens de in artikel 7 voor de afgifte van het certificaat vastgestelde voorwaarden vernieuwd.
2. Voor de vernieuwing van EU-binnenvaartcertificaten gelden de overgangsbepalingen van de hoofdstukken 24 en 24a van bijlage II voor de vaartuigen en onder de daarin genoemde voorwaarden.
Artikel 13
Verlenging van de geldigheidsduur van EU-binnenvaartcertificaten
Bij wijze van uitzondering kan de geldigheidsduur van het EU-binnenvaartcertificaat door de instantie die het heeft afgegeven of verlengd, zonder technisch onderzoek overeenkomstig bijlage II worden verlengd. Deze verlenging van de geldigheidsduur moet in het certificaat worden vermeld.
Artikel 14
Nieuwe EU-binnenvaartcertificaten in geval van wezenlijke wijziging of reparatie
Na iedere wezenlijke wijziging of reparatie die invloed heeft op de structurele deugdelijkheid van het vaartuig, de vaar- of manoeuvreereigenschappen of de bijzondere kenmerken van het vaartuig overeenkomstig bijlage II, moet dat vaartuig, voordat het weer in bedrijf wordt genomen, aan het in artikel 7 bedoelde technische onderzoek worden onderworpen. Op grond van dat onderzoek wordt een nieuw EU-binnenvaartcertificaat met vermelding van de technische kenmerken van het vaartuig afgegeven, of wordt het bestaande certificaat dienovereenkomstig gewijzigd. Indien dit certificaat in een andere lidstaat wordt afgegeven dan de lidstaat waar het oorspronkelijke certificaat is afgegeven of verlengd, dan wordt de bevoegde instantie die dat certificaat had afgegeven of verlengd, daar binnen één maand van in kennis gesteld.
Artikel 15
Weigering tot afgifte of vernieuwing en intrekking van EU-binnenvaartcertificaten
1. Elk besluit tot weigering van de afgifte of vernieuwing van een EU-binnenvaartcertificaat moet met redenen omkleed zijn. Het wordt aan de eigenaar van het vaartuig medegedeeld met vermelding van de mogelijkheden en termijnen om in de betrokken lidstaat beroep aan te tekenen.
2. Ieder geldig EU-binnenvaartcertificaat kan door de bevoegde instantie die het heeft afgegeven of vernieuwd, worden ingetrokken, wanneer het vaartuig niet meer voldoet aan de met zijn certificaat overeenkomende technische voorschriften.
Artikel 16
Aanvullende keuring
1. De bevoegde instanties van een lidstaat kunnen te allen tijde controleren of een vaartuig een in de zin van deze richtlijn geldig certificaat aan boord heeft en aan de op dat certificaat vermelde gegevens voldoet of een klaarblijkelijk gevaar voor de zich aan boord bevindende personen, het milieu of de veiligheid van de scheepvaart vormt. De bevoegde instanties nemen de overeenkomstig de leden 2 tot en met 5 vereiste maatregelen.
2. Wanneer de instanties bij een dergelijke keuring vaststellen dat er geen certificaat aan boord is, dat het certificaat aan boord van het vaartuig ongeldig is of dat het vaartuig niet voldoet aan de voorschriften in het certificaat, maar dat het ongeldige certificaat of het niet voldoen aan de voorschriften geen klaarblijkelijk gevaar vormt, moet de eigenaar van het vaartuig of zijn vertegenwoordiger de nodige maatregelen nemen om de situatie recht te zetten. De instantie die het certificaat afgegeven of het laatst verlengd heeft, wordt binnen zeven dagen in kennis gesteld.
3. Wanneer de instanties bij de keuring vaststellen dat het vaartuig een klaarblijkelijk gevaar vormt voor de zich aan boord bevindende personen, het milieu of de veiligheid van de scheepvaart, kunnen zij de vaart van het vaartuig onderbreken totdat de vereiste maatregelen zijn genomen om de waargenomen situatie te recht te zetten.
Zij kunnen ook maatregelen voorschrijven die het mogelijk maken dat het vaartuig, eventueel na uitvoering van het transport, zonder gevaar verder vaart tot een plaats waar het onderzocht of gerepareerd wordt. De instantie die het certificaat afgegeven of het laatst verlengd heeft, wordt binnen zeven dagen in kennis gesteld.
4. Een lidstaat die de reis van een vaartuig onderbroken heeft of de eigenaar in kennis heeft gesteld van zijn voornemen dit te doen indien de geconstateerde gebreken niet worden verholpen, stelt de instantie van de lidstaat die het certificaat heeft afgegeven of het laatst heeft vernieuwd binnen zeven dagen in kennis van de maatregelen die hij heeft genomen of van plan is te nemen.
5. Iedere maatregel ter uitvoering van deze richtlijn waardoor de reis van een vaartuig wordt onderbroken, moet zorgvuldig worden gemotiveerd. De betrokkene wordt onverwijld met vermelding van de volgens het in de lidstaten geldend recht beschikbare rechtsmiddelen en de daarvoor gestelde termijnen in kennis gesteld.
Artikel 17
Uniek Europees scheepsidentificatienummer
De bevoegde instantie die een EU-binnenvaartcertificaat afgeeft, vermeldt hierop het unieke Europese scheepsidentificatienummer overeenkomstig hoofdstuk 2 van bijlage II.
Artikel 18
Gelijkwaardigheid en afwijkingen
1. De lidstaten kunnen van de Commissie verlangen dat zij uitvoeringshandelingen vaststelt voor het toestaan van afwijkingen of het erkennen van de gelijkwaardigheid van technische voorzieningen voor een specifiek vaartuig wat betreft:
a) de toepassing of de aanwezigheid aan boord van een vaartuig van andere materialen, inrichtingen of uitrusting, of het treffen van andere bouwkundige maatregelen of het aanhouden van andere opstellingen dan die zijn opgenomen in bijlage II;
b) de afgifte van een EU-binnenvaartcertificaat bij wijze van proef en voor een beperkte tijdsduur voor nieuwe technische voorzieningen die afwijken van de voorschriften van deel II van bijlage II, mits deze voorzieningen een gelijkwaardige veiligheid bieden;
c) de toepassing van afwijkingen, door de commissies van deskundigen, op een passagiersschip wat betreft de ruimten voor personen met beperkte mobiliteit, wanneer de toepassing van de specifieke voorschriften in hoofdstuk 15 van bijlage II praktisch moeilijk uitvoerbaar wordt geacht of onevenredig hoge kosten veroorzaakt;
d) het gebruik van andere blusmiddelen dan die genoemd in hoofdstuk 10 van bijlage II;
e) het gebruik van vast ingebouwde brandblusinstallaties ter bescherming van objecten;
f) de toepassing van hoofdstuk 24 van bijlage II op een vaartuig dat wordt omgebouwd tot een vaartuig van meer dan 110 m;
g) afwijkingen van de voorschriften in de hoofdstukken 24 en 24a van bijlage II na afloop van de overgangsbepalingen, wanneer deze voorschriften technisch moeilijk uitvoerbaar zijn of wanneer de toepassing ervan mogelijk onevenredige kosten vergt;
h) de erkenning van normen betreffende andere installaties die een kleinere hoeveelheid water sproeien dan die welke zijn genoemd in hoofdstuk 10 van bijlage II.
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 25, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
2. De onder lid 1, onder a) tot en met g), bedoelde gelijkwaardigheden en afwijkingen worden door de bevoegde instanties van de lidstaten in het EU-binnenvaartcertificaat ingevuld. De Commissie en de overige lidstaten worden hiervan op de hoogte gebracht.
3. In afwachting van de vaststelling van de in lid 1, onder a), bedoelde uitvoeringshandelingen kunnen de bevoegde instanties een voorlopig EU-binnenvaartcertificaat afgeven overeenkomstig artikel 10, lid 2.
In dat geval stellen de bevoegde instanties binnen een maand na afgifte van het voorlopig EU-binnenvaartcertificaat, met opgave van de naam en het Europees scheepsidentificatienummer van het vaartuig, de Commissie en de overige lidstaten in kennis van de aard van de afwijking en van het land waar het vaartuig is geregistreerd of waarin zijn thuishaven is gelegen.
4. De Commissie publiceert een lijst van overeenkomstig bijlage II erkende navigatieradarinstallaties en bochtaanwijzers.
Artikel 19
Erkenning van scheepscertificaten van vaartuigen uit derde landen
De Unie voert onderhandelingen met derde landen om de wederzijdse erkenning van scheepscertificaten door de Unie en derde landen te waarborgen.
In afwachting van de sluiting van dergelijke overeenkomsten kunnen de bevoegde instanties van een lidstaat scheepscertificaten van vaartuigen uit derde landen erkennen voor het bevaren van de nationale waterwegen van die lidstaat.
De afgifte van EU-binnenvaartcertificaten aan vaartuigen uit derde landen geschiedt overeenkomstig artikel 7, lid 1.
Artikel 20
Voortgezette toepasselijkheid van Richtlijn 2009/100/EG
Op vaartuigen die niet onder artikel 2, leden 2 en 3, van deze richtlijn vallen, maar wel onder artikel 1, onder a), van Richtlijn 2009/100/EG, zijn de bepalingen van laatstgenoemde richtlijn van toepassing.
Artikel 21
Overgangsbepalingen betreffende het gebruik van documenten
Documenten die onder deze richtlijn vallen en die vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn uit hoofde van Richtlijn 2006/87/EG door de bevoegde instanties van de lidstaten zijn afgegeven, blijven geldig tot de geldigheidsduur ervan verstrijkt.
Artikel 22
Aanpassing van de bijlagen
1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende de aanpassing van de bijlagen I, II, III, IV en VII aan de vooruitgang van de wetenschap en de techniek of aan ontwikkelingen op dit gebied zoals deze resulteren uit de werkzaamheden van andere internationale organisaties, met name die van de CCR, om ervoor te zorgen dat de twee in artikel 3, lid 1, onder a), bedoelde certificaten worden afgegeven op basis van technische voorschriften die een gelijkwaardig veiligheidsniveau waarborgen of om rekening te houden met de in artikel 5 genoemde gevallen.
Uiterlijk op 31 december 2017 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 24 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot de opneming van specifieke voorschriften voor schepen met een vloeibaar aardgasmotor (LNG) in hoofdstuk 19 b bis van bijlage II. [Am. 9]
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende bindende administratieve aanwijzingen inzake de gedetailleerde toepassing van de technische voorschriften van bijlage II, teneinde een geharmoniseerde interpretatie van deze voorschriften te waarborgen of rekening te houden met beste praktijken die op Unieniveau zijn ontwikkeld in het licht van de werkzaamheden van andere internationale organisaties, met name de CCR.
Bij de vaststelling van deze gedelegeerde handelingen waarborgt de Commissie dat de technische voorschriften waaraan moet worden voldaan voor de afgifte van het voor de Rijnvaart erkende EU-binnenvaartcertificaat, een veiligheidsniveau opleveren dat gelijkwaardig is aan het niveau dat vereist is voor de afgifte van het in artikel 22 van de herziene Rijnvaartakte bedoelde certificaat.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het bijwerken van de verwijzingen in deze richtlijn naar bepaalde bepalingen van bijlage II, teneinde rekening te houden met de in deze bijlage aangebrachte wijzigingen.
Artikel 23
Voorschriften van tijdelijke aard
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 24 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde te voorzien in technische voorschriften van tijdelijke aard voor vaartuigen om testen mogelijk te maken ter stimulering van innovatie en technische vooruitgang. Deze voorschriften gelden voor ten hoogste drie jaar.
Artikel 24
Delegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in de artikelen 3, 4, 8, 10, 22 en 23 bedoelde bevoegdheidsdelegatiedelegatie om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt vanaf [datum van inwerkingtreding van de richtlijn] voor onbepaalde duur aan de Commissie verleendtoegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van ...(13). De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 10]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 3, 4, 8, 10, 22 en 23 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
5. Een overeenkomstig de artikelen 3, 4, 8, 10, 22 en 23 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen bezwaar maakt binnen een termijn van twee maanden nadat de Commissie henna de kennisgeving van de handeling in kennisaan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gesteldgemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met twee maanden verlengenverlengd. [Am. 12]
Artikel 25
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 7 van Richtlijn 91/672/EEG van de Raad(14) ingestelde comité (hierna "het comité" genoemd). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure moet worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten .
Artikel 26
Sancties
De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen de nodige maatregelen om de toepassing van die sancties te waarborgen. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
Artikel 26 bis
Evaluatie
Vóór ...(15) en vervolgens om de drie jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin zij de doeltreffendheid van de bij deze richtlijn ingevoerde maatregelen evalueert, met name met betrekking tot de harmonisatie van technische voorschriften en de ontwikkeling van technische normen voor de binnenvaart. In het verslag worden ook de mechanismen voor samenwerking met bevoegde internationale binnenvaartorganisaties geëvalueerd. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel met het oog op verdere stroomlijning van de samenwerking en coördinatie bij de uitwerking van normen waaraan in wetshandelingen van de Unie kan worden gerefereerd. [Am. 13]
Artikel 27
Omzetting
1. De lidstaten die over binnenwateren als bedoeld in artikel 1 beschikken, doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om met ingang van 1 januari 2015 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daar onverwijld van in kennis.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 28
Intrekking
Richtlijn 2006/87/EG wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2015.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn worden gelezen als verwijzingen naar deze richtlijn.
Artikel 29
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 30
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten die beschikken over binnenwateren als bedoeld in artikel 1.
Gedaan te ...,
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De Voorzitter De Voorzitter
LIJST VAN BIJLAGEN
Bijlage I Lijst van binnenwateren in de Unie, geografisch onderverdeeld in de zones 1, 2, 3 en 4
Bijlage II Minimale technische voorschriften voor vaartuigen die de waterwegen van de zones 1, 2, 3 en 4 bevaren
In Bijlage II wordt volgend hoofdstuk ingevoegd:
"HOOFDSTUK 19 b bis
SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN VOOR SCHEPEN MET EEN VLOEIBAAR AARDGASMOTOR (LNG) (zonder inhoud)" [Am. 14]
Bijlage III Gebieden waarop aanvullende technische voorschriften voor vaartuigen op de binnenwateren van de zones 1 en 2 mogen worden opgelegd
Bijlage IV Gebieden waarop minder strenge technische voorschriften voor schepen op de binnenwateren van de zones 3 en 4 mogen worden gehanteerd
Bijlage V Model van het EU-binnenvaartcertificaat
Bijlage VI Modelregister van EU-binnenvaartcertificaten
Bijlage VII Classificatiebureaus
De bijlagen zijn niet volledig overgenomen in deze geconsolideerde tekst. Voor deze teksten, zie het voorstel van de Commissie COM(2013)0622, delen 2 en 3.
Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen en tot intrekking van Richtlijn 82/714/EEG van de Raad (PB L 389 van 30.12.2006, blz. 1).
Richtlijn 2009/100/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake de wederzijdse erkenning van scheepsattesten voor binnenschepen (PB L 259 van 2.10.2009, blz. 8).
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (PB L 163 van 25.6.2009, blz. 1).
Richtlijn 82/714/EEG van de Raad van 4 oktober 1982 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen (PB L 301 van 28.10.1982, blz. 1), (Richtlijn ingetrokken bij Richtlijn 2006/87/EG).
Richtlijn 94/57/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (PB L 319 van 12.12.1994, blz. 20).
Richtlijn 91/672/EEG van de Raad van 16 december 1991 inzake de wederzijdse erkenning van de nationale vaarbewijzen voor het besturen van schepen in het goederen- en personenvervoer over de binnenwateren (PB L 373 van 31.12.1991, blz. 29).
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (COM(2013)0796 – C7-0421/2013 – 2013/0410(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0796),
– gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 33 en 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0421/2013),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van de Rekenkamer van 25 februari 2014(1),
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0241/2014),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Om te waarborgen dat Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad(4) alle goederenbewegingen in het douanegebied van de Unie omvat, is het dienstig de definitie van "douanevoorschriften" te preciseren wat betreft de begrippen "binnenkomst" en "uitgang" van goederen;
(2) Om de administratieve en strafrechtelijke procedures voor onregelmatigheden verder aan te scherpen, moet worden verzekerd dat via wederzijdse bijstand verkregen materiaal wordt toegelaten als bewijs in procedures voor de bestuurlijke en gerechtelijke autoriteiten van de lidstaat van de verzoekende autoriteit.
(3) De mededeling van de Commissie van 8 januari 2013 over douanerisicobeheer en beveiliging van de toeleveringsketen erkent de dringende noodzaak van verbeteringen op het vlak van beschikbaarheid en kwaliteit van gegevens voor het screenen van veiligheidsrisico's vóór aankomst, in het bijzonder met het oog op een doeltreffende herkenning en aanpak van veiligheidsrisico's op nationaal en Unieniveau, binnen het gemeenschappelijk kader voor risicobeheer dat is ingesteld op grond van artikel 13, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad(5). De opneming van gegevens over containerbewegingen in de risicoanalyse vóór aankomst zal de toeleveringsketen veel doorzichter maken en de Unie en de lidstaten veel beter in staat stellen om risicovolle zendingen doelgericht te controleren, terwijl terzelfder tijd de doorstroming van de legitieme handel wordt bevorderd.
(4) Voor meer duidelijkheid, consistentie, doeltreffendheid, coherentie en transparantie is het noodzakelijk dat preciezer wordt bepaald welke autoriteiten toegang dienen te hebben tot de op grond van Verordening (EG) nr. 515/97 aangelegde bestanden. [Am. 1]
(5) Gegevens over containerbewegingen maken het mogelijk fraude en risicopatronen te detecteren voor goederen die het douanegebied van de Unie worden binnengebracht of verlaten. Dergelijke gegevens zijn dienstig om transacties die inbreuken op de douanevoorschriften vormen of waartegen vermoedens bestaan, te voorkomen, te onderzoeken en te vervolgen, en helpen de bevoegde autoriteiten om de in artikel 4, punt 25, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 genoemde douanerisico's te beheersen. Om een zo volledig mogelijke dataset te verzamelen en te gebruiken, en potentieel nadelige gevolgen voor kleine en middelgrote ondernemingen in de vrachtvervoerssector te vermijden, is het noodzakelijk dat publiek- of privaatrechtelijke dienstenaanbieders waarvan de activiteiten verband houden met de internationale toeleveringsketen gegevens over containerbewegingen aan de Commissie meedelen, voor zover zij via hun volgsystemen dergelijke gegevens in elektronisch formaat verzamelen of tot die gegevens toegang hebben.
(5 bis) De bevindingen van de effectbeoordeling van de Commissie van 25 november 2013 van de wijziging van Verordening (EG) nr. 515/97 met betrekking tot de omvang van het probleem, wijzen uit dat alleen al de fraude als gevolg van valse oorsprongsvermeldingen een verlies van minstens 100 miljoen euro per jaar voor de EU27 kan opleveren. In 2011 meldden de lidstaten 1 905 ontdekte fraudegevallen en andere onregelmatigheden in verband met valse beschrijving van goederen, die een verlies van 107,7 miljoen euro betekenden. Dat bedrag betreft slechts verliezen die door de lidstaten of de Commissie ontdekt zijn. De werkelijke omvang van het probleem is veel groter, aangezien er geen gegevens beschikbaar zijn over de naar schatting 30 000 gevallen van potentiële fraude. [Am. 2]
(5 ter) Om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen heeft de Unie tot plicht om douanefraude te bestrijden en zo bij te dragen aan de doelstelling van de interne markt om veilige producten met betrouwbare oorsprongscertificaten te garanderen. [Am. 3]
(6) Gezien het feit dat douanefraude op steeds grotere schaal voorkomt is het van cruciaal belang dat de opsporing en preventie op zowel nationaal als Europees niveau worden verbeterd. De opsporing van fraude, herkenning van risicopatronen en tenuitvoerlegging van effectieve procedures van risicobeheer steunen in belangrijke mate op relevante sets van operationele gegevens en kruiselingse analyses ervan. Daarom is het noodzakelijk om op het niveau van de Europese Unie een bestand samen te stellen van gegevens over de invoer, uitvoer en doorvoer van goederen, met inbegrip van doorvoer binnen de lidstaten en rechtstreekse uitvoer. Te dien einde dienen de lidstaten toe te staan dat gegevens over de invoer uitvoer en doorvoer van goederen afkomstig van de door de Commissie beheerde systemen systematisch worden gereproduceerd en gegevens over goederendoorvoer binnen een lidstaat en rechtstreekse uitvoerzo vroeg mogelijk aan de Commissie te leveren. De Commissie moet elk jaar verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad over de resultaten die dit bestand heeft opgeleverd. Voor ...(6) moet de Commissie onderzoeken of het haalbaar is de gegevens in het bestand uit te breiden tot gegevens over invoer en doorvoer van goederen over land of door de lucht, en of het noodzakelijk is de gegevens in het bestand uit te breiden tot gegevens over uitvoer. [Am. 4]
(7) Voor de uitvoering van artikel 18 ter van Verordening (EG) nr. 515/97 heeft de Commissie een aantal technische systemen gecreëerd om technische bijstand en opleidingen te verstrekken of communicatie- en andere operationele activiteiten ten behoeve van de lidstaten te verrichten. Deze technische systemen moeten uitdrukkelijk worden vermeld in deze verordening en vallen onder de gegevensbeschermingsvereisten.
(8) De invoering in 2011 van e-Douane, waarbij bewijsstukken betreffende in- en uitvoer niet langer door de douanediensten maar door de marktdeelnemers worden bewaard, heeft de duur van onderzoeken op douanegebied door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) langer gemaakt doordat OLAF voor het verkrijgen van dergelijke stukken langs die douanediensten moet passeren. De voor douanedocumenten in het bezit van de diensten geldende verjaringstermijn van drie jaar bemoeilijkt bovendien extra het met succes afronden van onderzoeken. Om de duur van onderzoeken op douanegebied te verkorten, zou de Commissie derhalve in bepaalde omstandigheden en na voorafgaande kennisgeving aan de lidstaten gerechtigd moeten zijn om stukken tot staving van invoer- en uitvoeraangiften rechtstreeks bij de betrokken marktdeelnemers op te vragen. De betrokken marktdeelnemers moeten worden geïnformeerd omtrent het soort procedure dat van toepassing is. Er dient een verplichting voor de marktdeelnemers te worden ingesteld om de gevraagde stukken tijdig aan de Commissie over te leggen, nadat deze de lidstaten vooraf in kennis heeft gesteld. [Am. 5]
(9) Om de vertrouwelijkheid en een betere beveiliging van de geregistreerde gegevens te waarborgen, dient de toegang tot die gegevens te worden beperkt tot welbepaalde gebruikers en voor omschreven doeleinden. [Am. 6]
(10) Ter waarborging van de bijwerking van de informatie, de transparantie en het recht van betrokkenen om te worden geïnformeerd, dat is vastgelegd in Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad(7) en Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad(8) dient te worden voorzien in de mogelijkheid om bijwerkingen van de lijsten van door de lidstaten aangewezen autoriteiten en diensten van de Commissie die toegang hebben tot het douane-informatiesysteem (DIS) op internet te publiceren.
(11) Verordening (EG) nr. 45/2001 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie.
(12) Om de coherentie van het toezicht op de gegevensbescherming te vergroten, is het vereist dat de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming nauw samenwerkt met de bij Besluit 2009/917/JBZ(9) van de Raad opgerichte gemeenschappelijke controleautoriteit voor de onderlinge afstemming van de DIS-audits.
(13) De regels betreffende de gegevensopslag in het DIS leiden ertoe dat informatie op een niet te verantwoorden manier verloren gaat, doordat lidstaten niet systematisch de jaarlijkse check-up doen vanwege de administratieve last waarmee dat gepaard gaat en door het gebrek aan adequate – met name personele – middelen. Daarom dient de procedure voor de opslaghet bewaren van gegevens in het DIS te worden vereenvoudigd, door de verplichting van een jaarlijkse gegevenscheck-up te schrappen en een maximale bewaringstermijn van 10 jaar in te voeren, wat correspondeert met de termijnen die zijn vastgesteld voor de op grond van deze verordening gecreëerde bestanden. Een dergelijke termijnDit mag echter niet van toepassing zijn op de verjaringstermijn, als vastgelegd in artikel 221, lid 3 van Verordening (EEG) nr. 2913/92. De bewaringstermijn is vereist vanwege de lange duur van de procedures om onregelmatigheden te behandelen en omdat de gegevens nodig zijn voor het uitvoeren van gezamenlijke douaneoperaties en onderzoeken. Om de regels inzake gegevensbescherming te respecteren, moet de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming voorts in kennis worden gesteld van alle gevallen waarin persoonsgegevens gedurende langer dan vijf jaar in het DIS worden bewaard. [Am. 7]
(14) Om de mogelijkheden voor analyse van fraude te verruimen en het verrichten van onderzoeken te faciliteren, moeten in de Files Identification Database (FIDE) opgeslagen gegevens over lopende onderzoekdossiers anoniem worden gemaakt één jaar na de laatste bezichtiging en bewaard worden in een vorm die identificatie van de betrokkene onmogelijk maakt.
(15) Daar de doelstellingen van beter beheer van douanerisico's in de zin van artikel 4, punten 25 en 26, en artikel 13, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 nietvoldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang of de gevolgen van de handeling beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie,overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen . Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
(16) Aan publiek- of privaatrechtelijke dienstenaanbieders waarvan de activiteiten verband houden met de internationale toeleveringsketen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening gebonden zijn door privaatrechtelijke contractuele verplichtingen inzake de verstrekking van gegevens over containerbewegingen, moet een overgangsperiode voor de toepassing van artikel 18 quater worden toegestaan om hun contracten te herzien en ervoor te zorgen dat toekomstige contracten verenigbaar zijn met de verplichting om gegevens te verstrekken aan de Commissie.
(17) Bij Verordening (EG) nr. 515/97 zijn aan de Commissie bevoegdheden overgedragen om een aantal bepalingen van die verordening ten uitvoer te leggen; als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon moeten de bij de onderhavige verordening aan de Commissie overgedragen bevoegdheden in overeenstemming zijn met de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
(18) Om sommige niet-essentiële onderdelen van Verordening (EG) nr. 515/97 aan te vullen en met name een gestructureerd, harmonisch bestand van CSM's in het leven te roepen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de gebeurtenissen waarover een CSM moet worden meegedeeld, de minimaal in CSM's op te nemen gegevenselementen en de frequentie van de meldingen.
(19) Om sommige niet-essentiële onderdelen van Verordening (EG) nr. 515/97 aan te vullen en met name te preciseren welke informatie in het DIS moet worden opgenomen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de vaststelling van de verrichtingen met betrekking tot de toepassing van de landbouwvoorschriften waarvoor informatie moet worden ingevoerd in de centrale database van het DIS.
(20) Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.
(21) Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 515/97, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om het formaat van de gegevens en de wijze van mededeling van CSM's vast te stellen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(10). Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de onderzoeksprocedure.
(22) Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 515/97 , moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om te preciseren welke elementen in het DIS moeten worden opgenomen voor elk van de onder a) tot h) van artikel 24 vermelde categorieën. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de onderzoeksprocedure. De in het DIS op te nemen specifieke elementen zijn gebaseerd op de lijst in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 696/98(11).
(23) De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd en heeft op 11 maart 2014 advies uitgebracht.
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 515/97 wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 2, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:
a) Het eerste streepje wordt vervangen door:"
"—"douanevoorschriften": alle bepalingen van communautaire aard en alle bepalingen voor de toepassing van de communautaire voorschriften die betrekking hebben op de binnenkomst, de uitgang, de invoer, de uitvoer, de doorvoer en het verblijf van goederen waarin wordt gehandeld tussen de lidstaten en derde landen alsmede tussen de lidstaten onderling voor wat betreft goederen die niet de status van communautaire goederen in de zin van artikel 28, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bezitten of die ter verkrijging van deze status aanvullende controles en onderzoeken dienen te ondergaan;"
"
b) Het volgende streepje wordt toegevoegd:"
"— onder "publiek- of privaatrechtelijke dienstenaanbieders waarvan de activiteiten verband houden met de internationale toeleveringsketen" wordt verstaan, eigenaars, afzenders, geadresseerden, expediteurs, vervoerders, fabrikanten en andere betrokken tussenpersonen of personen die betrokken zijn bij de internationale toeleveringsketen." [Am. 8]
"
2. Artikel 12 wordt vervangen door:"
"Bescheiden of de voor eensluidend gewaarmerkte afschriften daarvan, verklaringen, alle officiële handelingen of besluiten van de administratieve autoriteiten, verslagen en alle overige inlichtingen die door de ambtenaren van de aangezochte autoriteit zijn verkregen en aan de verzoekende autoriteit zijn doorgegeven in het kader van de bij de artikelen 4 tot 11 voorziene bijstandsregeling vormen toelaatbaar bewijsmateriaal bij administratieve of gerechtelijke procedures in de verzoekende lidstaat, op dezelfde wijze als wanneer zij zouden zijn verkregen in de lidstaat waarin de procedure plaatsvindt." [Am. 9]
"
2 bis Het volgende artikel wordt ingevoegd:"
"Artikel 16 bis
Bescheiden of de voor eensluidend gewaarmerkte afschriften daarvan, certificaten, alle handelingen of besluiten van de administratieve autoriteiten, verslagen en alle overige inlichtingen die door de ambtenaren van een lidstaat zijn verkregen gegevens die en aan een andere lidstaat worden verstrekt in de gevallen van administratieve bijstand als bedoeld in de artikelen 13, 14 en 15, kunnen toelaatbaar bewijsmateriaal vormen bij administratieve of gerechtelijke procedures in de lidstaat waarvoor deze gegevens bestemd zijn op dezelfde wijze als wanneer zij zouden zijn verkregen in de lidstaat waar de procedure plaatsvindt.". [Am. 10]
"
2 ter Aan artikel 18, lid 1, eerste alinea, wordt het volgende streepje toegevoegd:"
"– wanneer er sprake is van inbreuken op de douanewetgeving boven een door de Commissie bepaalde drempel." [Am. 11]
"
2 quater De slotzin van artikel 18, lid 1, eerste alinea, wordt vervangen door:"
"delen deze autoriteiten de Commissie zo spoedig mogelijk – doch uiterlijk binnen drie weken – op eigen initiatief of op met redenen omkleed verzoek van de Commissie, alle terzake dienende gegevens mede, in voorkomend geval in de vorm van documenten of afschriften of uittreksels van documenten die voor de kennis van de feiten noodzakelijk zijn, met het oog op de coördinatie door de Commissie van de door de lidstaten genomen maatregelen." [Am. 12]
"
2 quinquies Artikel 18, lid 4, eerste alinea, wordt vervangen door:"
"4. Wanneer de Commissie van oordeel is dat in een of meer lidstaten onregelmatigheden zijn begaan, brengt zij de betrokken lidstaat, onderscheidenlijk lidstaten, op de hoogte, die dan zo spoedig mogelijk – doch uiterlijk binnen drie weken nadat de gegevens zijn ontvangen – een administratief onderzoek instelt, onderscheidenlijk instellen, waarbij ambtenaren van de Commissie aanwezig kunnen zijn onder de voorwaarden van artikel 9, lid 2, en artikel 11 van deze verordening." [Am. 13]
"
3. Artikel 18 bis wordt als volgt gewijzigd:
a) Lid 1 wordt vervangen door:"
"1. Onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten en om, voor de beheersing van de in artikel 4, punten 25 en 26, en artikel 13, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 vermelde risico's, de in artikel 29 bedoelde bevoegde autoriteiten te helpen bij het opsporen van goederenzendingen die vatbaar zijn voor inbreuken op de douane- of landbouwvoorschriften en van de transportmiddelen, met inbegrip van containers, die daarbij worden gebruikt, zorgt de Commissie voor de inrichting en het beheer van een bestand van gegevens die afkomstig zijn van publiek- of privaatrechtelijke dienstenaanbieders waarvan de activiteiten verband houden met de internationale toeleveringsketen. Dat bestand is rechtstreeks toegankelijk voor deze autoriteiten." Zij zien erop toe dat de in dit bestand opgenomen gegevens met betrekking tot de belangen van de dienstaanbieders in de lidstaten enkel voor de toepassing van deze verordening worden gebruikt. " [Am. 14]
"
b) Lid 2 wordt vervangen door:"
"2. De Commissie wordt in het kader van het beheer van dit bestand gemachtigd:
a)
zich toegang te verschaffen tot de gegevens en de inhoud ervan op eender welke wijze en in eender welke vorm op te slaan en deze te gebruiken ten behoeve van administratieve of gerechtelijke procedures, met inachtneming van de rechtsregels inzake intellectuele eigendom. De Commissie bouwt voldoende waarborgen in tegen willekeur van de overheid, onder andere via technische en organisatorische regelingen, en voorschriften om transparantie ten aanzien van de betrokkenen te garanderen. De betrokkenen hebben met betrekking tot de voor dit doel verwerkte gegevens een recht van inzage en het recht om gegevens te verbeteren; [Am. 15]
b)
de in het bestand toegankelijk gemaakte of uit het bestand opgevraagde gegevens met elkaar te vergelijken, te indexeren, te verrijken met gegevens uit andere bronnen en te analyseren met inachtneming van het bepaalde in Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad*;
c)
de in het bestand opgeslagen gegevens ter beschikking te stellen van de in artikel 29 bedoelde autoriteiten, met behulp van elektronische gegevensverwerkingstechnieken."
"
_______________________
* Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.)"
c) DeHet volgende leden 5 en 6lid wordt toegevoegd:"
"5. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming ziet erop toe dat dit bestand voldoet aan Verordening (EG) nr. 45/2001.
De Commissie treft alle passende technische en organisatorische maatregelen om de persoonsgegevens te beschermen tegen ongewilde dan wel onrechtmatige vernietiging, ongewild verlies, ongeoorloofde verspreiding, wijziging of toegang, alsmede tegen enige andere vorm van ongeoorloofde verwerking.[Am. 16]
6. Onverminderd Verordening 45/2001 mag deDe Commissie mag, mits de publiek- of privaatrechtelijke dienstenaanbieders waarvan de activiteiten verband houden met de internationale toeleveringsketen daarmee instemmen, de in artikel 18 bis, lid 3, bedoelde gegevens doorgeven aan internationale organisaties,en/of EU-instellingen/-organen zoals de Werelddouaneorganisatie, de Internationale Maritieme Organisatie, de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie en de Internationale Luchtvaartorganisatie, alsmede aan Europol, die bijdragen tot deeen betere bescherming van de financiële belangen van de Unie en een correctere nalevingdecorrectetoepassing van de douanevoorschriften, en waarmee de Commissie een overeenkomst of een memorandum of understanding heeft gesloten. [Am. 17]
Gegevens worden op grond van het bepaalde in dit lid enkel doorgegeven voor de doelstellingen van deze verordening, met inbegrip van de bescherming van de financiële belangen van de Unie, en/of voor het risicobeheer in de zin van artikel 4, punten 25 en 26, en artikel 13, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad. [Am. niet van toepassing op de Nederlandse versie]
De overeenkomst of het memorandum of understanding op grond waarvan de doorgifte van gegevens volgens het bepaalde in dit lid mag plaatsvinden, voorziet, onder andere, ingeschiedt met inachtneming van de gegevensbeschermingsbeginselen, bijvoorbeelden voorziet in de mogelijkheid voor betrokkenen om hun recht van inzage en verbetering uit te oefenen en administratief of gerechtelijk beroep in te stellen, alsmede in onafhankelijk toezicht op de inachtneming van de gegevensbeschermingswaarborgen. [Am. 19]
Van publiek- of privaatrechtelijke dienstenaanbieders waarvan de activiteiten verband houden met de internationale toeleveringsketen ontvangen gegevens worden niet langer bewaard dan noodzakelijk is voor het doel waarvoor zij zijn opgeslagen en in geen geval langer dan tien jaar. Gevallen waarin persoonsgegevens langer dan vijf jaar zijn bewaard, worden ter kennis van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming gebracht.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 43 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst van internationale organisaties en/of EU-instellingen/instanties die bijdragen aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie en de correcte toepassing van de douanewetgeving. [Am. 20]
De Commissie raadpleegt vertegenwoordigers van het bedrijfsleven over de uitwerking van de in dit lid bedoelde gedelegeerde handelingen. [Am. 21]
_______________
* Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1)."
"
4. Artikel 18 ter wordt als volgt gewijzigd:
a) Lid 2 wordt vervangen door:"
"2. De Commissie kanverzekert dat er deskundigheid, technische of logistieke bijstand, opleidingen, voorlichting of enige andere vorm van operationele ondersteuning aan beschikbaar is voor de lidstaten verstrekken voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening en bij de uitvoering van hun taken in het kader van de tenuitvoerlegging van de douanesamenwerking als bedoeld in artikel 87 VWEU. Daartoe zet de Commissie de nodige technische systemen op." [Am. 22]
"
b) Het volgende lid 3 wordt toegevoegd:"
"3. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming ziet erop toe dat alle op grond van dit artikel opgezette technische systemen voldoen aan Verordening (EG) nr. 45/2001."[Am. 23]
"
5. De volgende artikelen worden ingevoegd:"
"Artikel 18 quater
1. De in artikel 18 bis, lid 1, bedoelde publiek- of privaatrechtelijke dienstenaanbieders waarvan de activiteiten verband houden met de internationale toeleveringsketenBedrijven voor maritiem vervoer die gegevens opslaan over de bewegingen en de status van containers of die toegang hebben tot dergelijke gegevens, delen de Commissie Container Status Messages (‘CSM's’) mee. [Am. 24]
2. Mededeling van de vereiste CSM's vindt plaats in de volgende gevallen:voor containers die zijn bestemd om per schip het douanegebied van de Unie te worden binnengebracht vanuit een derde land.
a)
de containers zijn bestemd om per schip het douanegebied van de Unie te worden binnengebracht vanuit een derde land;[Am. 25]
b)
de containers verlaten het douanegebied van de Unie voor een derde land per schip. [Am. 26]
3. De vereiste CSM's hebben betrekking op de in artikel 18 septies bedoelde gebeurtenissen, voor zover de dienstenaanbieders waarvan de activiteiten verband houden met de internationale toeleveringsketen en waarvoor de gegevens in de elektronische containervolgapparatuur zijn gegenereerd of verzameld daarvan kennis hebben. [Am. 27]
4. De Commissie legt een bestand aan van de meegedeelde CSM's (het CSM-bestand) en zorgt voor het beheer ervan. Het CSM-bestand is een onderdeel van het in artikel 18 bis bedoelde bestand en bevat geen persoonsgegevens. [Am. 28]
Artikel 18 quinquies
1. Publiek- of privaatrechtelijke dienstenaanbieders waarvan de activiteiten verband houden met de internationale toeleveringsketen en die onderworpen zijn aan de verplichting van artikel 18 quater, lid 1, delen voor containers, met inbegrip van containers die niet in de Unie worden gelost, die bestemd zijn om per schip het douanegebied van de Unie te worden binnengebracht vanuit een derde land, CSM's mee voor alle gebeurtenissen die plaatsvinden vanaf het tijdstip waarop de container leeg werd gemeld voordat hij het douanegebied van de Unie werd binnengebracht tot het tijdstip waarop hij weer leeg wordt gemeld.
2. In gevallen waarin de specifieke CSM's ter identificatie van gebeurtenissen betreffende een lege container niet in de elektronische bestanden van de dienstenaanbieder beschikbaar zijn, deelt de dienstenaanbieder CSM's mee voor alle gebeurtenissen die plaatsvinden van minstens drie maanden voordat de container fysiek aankomt in het douanegebied van de Unie tot één maand na binnenkomst in het douanegebied van de Unie of, indien dit eerder plaatsvindt, tot de aankomst op een bestemming buiten het douanegebied van de Unie.
Artikel 18 sexies
1. Publiek- of privaatrechtelijke dienstenaanbieders waarvan de activiteiten verband houden met de internationale toeleveringsketen en die onderworpen zijn aan de verplichting van artikel 18 quater, lid 1, delen voor containers die het douanegebied van de Unie per schip verlaten voor een derde land CSM's mee voor alle gebeurtenissen die plaatsvinden vanaf het tijdstip waarop de container leeg werd gemeld in het douanegebied van de Unie tot het tijdstip waarop hij weer leeg wordt gemeld buiten het douanegebied van de Unie.
2. In gevallen waarin de specifieke CSM's ter identificatie van gebeurtenissen betreffende een lege container niet in de elektronische bestanden van de dienstenaanbieder beschikbaar zijn, mag de dienstenaanbieder CSM's meedelen voor gebeurtenissen die plaatsvinden gedurende minstens drie maanden na het verlaten van het douanegebied van de Unie.
Artikel 18 septies
1. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 43 gedelegeerde handelingen aan te nemen tot vaststelling van de containerstatusgebeurtenissen waarvoor CSM's moeten worden meegedeeld overeenkomstig artikel 18 quater, de minimaal in de CSM's op te nemen gegevenselementen en de frequentie van de mededeling.
2. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen bepalingen vast betreffende het formaat van de CSM-gegevens en de wijze van mededeling van de CSM's, en betreffende de verplichtingen voor containers die wegens routewijzigingen in de EU worden binnengebracht. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de onderzoeksprocedure van artikel 43 bis, lid 2, vastgesteld. [Am. 29]
2 bis. Overeenkomstig artikel 18 bis, lid 1, stelt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling vast op welke wijze instemming van dienstaanbieders moet worden verkregen alvorens door hen ingediende CSM's aan andere organisaties of organen worden doorgegeven. [Am. 30]
2 ter. De Commissie wordt ertoe aangespoord nauw overleg met de vertegenwoordigers van de containerlijnvaartsector te plegen over de formulering van de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen als bedoeld in dit artikel. Zij kunnen ook worden gevraagd deel te nemen aan de vergaderingen van de desbetreffende commissies en deskundigengroepen voor de uitwerking van deze handelingen. [Am. 31]
Artikel 18 octies
1. De Commissie creëert en beheert een bestand van gegevens over de invoer, uitvoer en doorvoer van goederen, met inbegrip van doorvoer binnen een lidstaat, zoals nader omschreven in de bijlagen 37 en 38 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie* ("bestand van invoer-, uitvoer- en doorvoergegevens"). De lidstaten machtigen de Commissie om invoer-, uitvoer- en doorvoergegevens systematisch te reproduceren van de bronnen die door de Commissie worden geëxploiteerd op grond van Verordening (EEG) nr. 2913/92. De lidstaten verstrekken de Commissie zo vroeg mogelijk gegevens over goederendoorvoer binnen een lidstaat. en rechtstreekse uitvoer .Informatie die verstrekt wordt over natuurlijke personen en rechtspersonen wordt alleen voor de toepassing van deze verordening gebruikt.[Am. 32]
2. Het invoer-, uitvoer- en doorvoerbestand zal worden gebruikt bij het voorkomen, onderzoeken en vervolgen van handelingen die in strijd zijn of lijken te zijn met de douanevoorschriften en ten behoeve van het risicobeheer, met inbegrip van op een risico-inschatting gebaseerde douanecontroles in de zin van artikel 4, punten 25 en 26, en artikel 13, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2913/92.
3. Alleen de diensten van de Commissie en de in artikel 29 bedoelde bevoegde nationale autoriteiten hebben toegang tot het bestand. Bij de Commissie en de nationale autoriteiten zijn alleen daartoe aangewezen analysten gemachtigd om in dit bestand opgeslagen persoonsgegevens te verwerken.
Onverminderd Verordening (EG) nr. 45/2001 mag deDe Commissie, mits de verstrekkende lidstaat daarmee instemt, de geselecteerde gegevens die zijn verkregen in overeenstemming met de procedure van lid 1 doorgeven aan internationale organisaties en/of EU-instellingen/-organenzoals de Werelddouaneorganisatie, de Internationale Maritieme Organisatie, de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie en de Internationale Luchtvaartorganisatie, alsmede aan Europol, die bijdragen tot een beterede bescherming van de financiële belangen van de Unie en een correctere nalevingde correcte toepassing van de douanevoorschriften, en waarmee de Commissie een daartoe strekkende overeenkomst of een memorandum of understanding heeft gesloten. [Am. 33]
Gegevens worden op grond van het bepaalde in dit lid enkel doorgegeven voor de doelstellingen van deze verordening, met inbegrip van de bescherming van de financiële belangen van de Unie, en/of voor het risicobeheer in de zin van artikel 4, punten 25 en 26, en artikel 13, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2913/92.
De overeenkomst of het memorandum of understanding op grond waarvan de doorgifte van gegevens volgens het bepaalde in dit lid mag plaatsvinden, voorziet, onder andere, in de gegevensbeschermingsbeginselen, bijvoorbeeld in de mogelijkheid voor betrokkenen om hun recht van inzage en verbetering uit te oefenen en administratief of gerechtelijk beroep in te stellen, alsmede in onafhankelijk toezicht op de inachtneming van de gegevensbeschermingswaarborgen.
3 bis. De Commissie brengt elk jaar verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de resultaten die dit bestand heeft opgeleverd, in overeenstemming met artikel 51 bis. [Am. 34]
4. Verordening (EG) nr. 45/2001 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de Commissie in verband met de in dit bestand opgenomen gegevens. [Am. 35]
De Commissie wordt beschouwd als de voor de verwerking verantwoordelijke in de zin van artikel 2, onder d), van Verordening (EG) nr. 45/2001.
Het bestand van invoer-, uitvoer- en doorvoergegevens wordt onderworpen aan voorafgaande controle door de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming overeenkomstig artikel 27 van Verordening (EG) nr. 45/2001.[Am. 36]
De gegevens in het bestand van invoer-, uitvoer- en doorvoergegevens worden niet langer bewaard dan noodzakelijk is voor het doel waarvoor zij zijn opgeslagen en in geen geval langer dan tien jaar. Gevallen waarin persoonsgegevens langer dan vijf jaar zijn bewaard, worden ter kennis van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming gebracht.
5. Het bestand van invoer-, uitvoer- en doorvoergegevens bevat niet de bijzondere categorieën van gegevens als bedoeld in artikel 10, lid 5, van Verordening (EG) nr. 45/2001.
De Commissie treft alle passende technische en organisatorische maatregelen om de persoonsgegevens te beschermen tegen ongewilde dan wel onrechtmatige vernietiging, ongewild verlies, ongeoorloofde verspreiding, wijziging of toegang, alsmede tegen enige andere vorm van ongeoorloofde verwerking.[Am. 37]
Artikel 18 nonies
1. De Commissie mag na een verzoek aan een lidstaat in de zin van alinea 1 bis van dit artikel en in overeenstemming met artikel 14 van Verordening (EEG) 2913/92, stukken tot staving van invoer- en uitvoeraangiftendoorvoeraangiften en waarvoor door de marktdeelnemers bewijsstukken zijn gegenereerd of verzameld rechtstreeks bij de marktdeelnemers opvragen in het kader van onderzoeken betreffende de tenuitvoerlegging van de douanevoorschriften in de zin van artikel 2, lid 1, van die verordening hetzij met de uitdrukkelijke toestemming van een lidstaat, hetzij met stilzwijgende toestemming als omschreven in artikel 18 nonies, lid 1 ter van die verordening. De Commissie stelt alle lidstaten die wellicht bij een volgend onderzoek naar opgevraagde stukken worden betrokken, tegelijk met de opvraging daarvan in kennis. De Commissie verstrekt de lidstaat waar de marktdeelnemer is gevestigd een afschrift van het verzoek op het moment dat de opvraging plaatsvindt. De Commissie doet de lidstaat waar de marktdeelnemer is gevestigd binnen een week na ontvangst van een antwoord een afschrift van het antwoord en van de bewijsstukken van de marktdeelnemer toekomen.. [Am. 38]
1 bis. Na een verzoek van de Commissie aan een lidstaat voor stukken tot staving van een invoer- of uitvoeraangifte beschikt de lidstaat in overeenstemming met artikel 14 van Verordening (EEG) 2913/92 over drie weken om:
—
het verzoek te beantwoorden en de verlangde documentatie te verstrekken;
—
de Commissie te laten weten dat de lidstaat de documentatie bij de marktdeelnemer heeft opgevraagd;
—
om vanwege praktische redenen om twee weken uitstel te vragen om aan het verzoek te voldoen; of
—
het verzoek af te wijzen en de Commissie mee te delen dat het verzoek onmogelijk met gepaste zorgvuldigheid vervuld kon worden, bijvoorbeeld omdat de ondernemer de gevraagde informatie niet heeft verstrekt of door een weigering van een rechterlijke instantie van een lidstaat in overeenstemming met artikel 3 van deze verordening. [Am. 39]
1 ter Indien de lidstaat:
—
niet de verlangde documenten verstrekt;
—
niet de Commissie laat weten dat de lidstaat de documenten bij de marktdeelnemer heeft opgevraagd;
—
niet vanwege praktische redenen om twee weken uitstel verzoekt om aan het verzoek te voldoen; of
—
niet het verzoek afwijst
binnen deze initieel voorziene periode van drie weken, wordt hij geacht de Commissie stilzwijgend toestemming te hebben gegeven om de stukken tot staving van een invoer- of doorvoeraangifte rechtstreeks bij de marktdeelnemer op te vragen. [Am. 40]
2. Binnen de termijnen waarbinnen marktdeelnemers de betrokken stukken moeten bewaren, verstrekken zij de Commissie op verzoek binnen drie weken de in lid 1 genoemde informatie. [Am. 41]
_______________________
* Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1)."
"
5 bisArtikel 21, lid 1, wordt vervangen door:"
"1. De bevindingen en gegevens die voortvloeien uit de in artikel 20 van deze verordening bedoelde communautaire missies, met name in de vorm van door de bevoegde autoriteiten van de betrokken derde landen ter beschikking gestelde documenten, alsook de informatie die in de loop van een administratief onderzoek wordt verkregen, ook door de diensten van de Commissie, worden overeenkomstig artikel 45 behandeld. "[Am. 42]
"
6. Artikel 23, lid 4, wordt vervangen door:"
"4. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 43 gedelegeerde handelingen aan te nemen tot vaststelling van de verrichtingen in het kader van de toepassing van de landbouwvoorschriften waarover informatie in het DIS moet worden opgenomen."
"
7. Artikel 25, lid 1, wordt vervangen door:"
"1. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen bepalingen vast betreffende de in het DIS op te nemen elementen voor elk van de in artikel 24, onder a) tot h), vermelde categorieën, voor zover zulks voor de doelstelling van het systeem noodzakelijk is. Voor de categorie bedoeld in artikel 24, onder e), mogen geen persoonsgegevens worden ingevoerd. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de onderzoeksprocedure van artikel 43 bis, lid 2, vastgesteld."
"
8. Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:
a) Lid 1 wordt vervangen door:"
"1. Toegang tot gegevens in het DIS is uitsluitend voorbehouden aan de nationale autoriteiten die elke lidstaat heeft aangewezen, en aan de door de Commissie aangewezen diensten. Die nationale autoriteiten zijn de douaneadministraties, maar kunnen ook andere autoriteiten omvatten die uit hoofde van de wetten, regelingen en procedures van de betrokken lidstaat eveneens bevoegd zijn op te treden teneinde het in artikel 23, lid 2, omschreven doel te bereiken. [Am. 43]
De verstrekkende DIS-partner is gerechtigd om nader te bepalen welke van de bovenbedoelde nationale autoriteiten toegang hebben tot de gegevens die hij in het DIS heeft opgenomen."
"
b) Lid 2 wordt vervangen door:"
"2. Elke lidstaat zendt aan de Commissie een lijst van de aangewezen bevoegde nationale autoriteiten die toegang hebben tot het DIS, waarbij voor elke autoriteit wordt aangegeven tot welke gegevens zij toegang kan hebben en voor welke doeleinden.
De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis. Zij controleert of de lijst van aangewezen bevoegde nationale autoriteiten in overeenstemming is met het proportionaliteitsbeginsel en brengt tevens alle lidstaten op de hoogte van de overeenkomstige elementen met betrekking tot haar eigen diensten die bevoegd zijn om toegang te hebben tot het DIS..
De lijst van de aldus aangewezen nationale autoriteiten en Commissiediensten wordt door de Commissie ter informatie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en latere bijwerkingen ervan zullen door de Commissie op internet worden bekendgemaakt."
"
9. In artikel 30, lid 3, wordt de derde alinea vervangen door:"
"De lijst van aldus aangewezen autoriteiten en diensten wordt door de Commissie bekendgemaakt op internet."
"
9 bisArtikel 30, lid 4, wordt vervangen door:"
"4. Gegevens die zijn verkregen uit het DIS kunnen, met voorafgaande toestemming van de lidstaat die de gegevens in het DIS heeft ingevoerd en met inachtneming van de eventueel door die staat gestelde voorwaarden, worden doorgegeven voor gebruik door andere dan de in lid 2 bedoelde nationale autoriteiten, door derde landen en internationale en regionale organisaties en/of Unie-organen die bijdragen tot de bescherming van de financiële belangen van de Unie en de correcte toepassing van de douanevoorschriften. Elke lidstaat neemt speciale maatregelen ter beveiliging van zulke gegevens wanneer deze worden verzonden of verstrekt aan instanties buiten zijn eigen grondgebied.
De in de eerste alinea bedoelde bepalingen zijn mutatis mutandis van toepassing op de Commissie wanneer de Commissie de gegevens in het DIS heeft ingevoerd." [Am. 44]
"
10. De titel van hoofdstuk 4 wordt vervangen door:"
"Hoofdstuk 4
Bewaring van gegevens".
"
11. Artikel 33 wordt vervangen door:"
"Artikel 33
De gegevens in het DIS worden niet langer bewaard dan nodig is voor het doel waarvoor zij waren ingevoerd en in geen geval langer dan tien jaar. Gevallen waarin persoonsgegevens langer dan vijf jaar zijn bewaard, worden ter kennis van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming gebracht." [Am. 45]
"
12. Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
a) Lid 3 bis wordt vervangen door:"
"3 bis Deze verordening vormt een specificatie van en aanvulling op Verordening (EG) nr. 45/2001.
De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming ziet erop toe dat het DIS voldoet aan Verordening (EG) nr. 45/2001."
"
b) Het volgende lid 5 wordt toegevoegd:"
"5. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming overlegt met de bij Besluit 2009/917/JBZ* van de Raad opgerichte gemeenschappelijke controleautoriteit over elke handeling binnen hun respectieve bevoegdheidssfeer om het toezicht op en audits van het DIS te coördineren.
__________________
* Besluit 2009/917/JBZ van de Raad van 30 november 2009 inzake het gebruik van informatica op douanegebied (PB L 323 van 10.12.2009, blz. 20)."
"
13. Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:
a) In lid 1 wordt punt b) geschrapt.
b) Lid 2 wordt vervangen door:"
"2. In het bijzonder treffen de lidstaten en de Commissie maatregelen:
a)
om te voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot de apparatuur die wordt gebruikt voor de verwerking van gegevens;
b)
om te voorkomen dat gegevens en gegevensdragers door onbevoegden worden gelezen, gekopieerd, veranderd of verwijderd;
c)
om te voorkomen dat op ongeoorloofde wijze gegevens worden ingevoerd en dat gegevens op ongeoorloofde wijze worden geraadpleegd, gewijzigd of gewist;
d)
om te voorkomen dat onbevoegden zich door middel van datatransmissieapparatuur toegang verschaffen tot gegevens in het DIS;
e)
om te waarborgen dat, met betrekking tot het gebruik van het DIS, bevoegde personen uitsluitend recht van toegang hebben tot gegevens die binnen hun bevoegdheid vallen;
f)
om te waarborgen dat kan worden nagegaan en vastgesteld aan welke autoriteiten gegevens mogen worden verzonden door middel van datatransmissieapparatuur;
g)
om te waarborgen dat naderhand kan worden nagegaan en vastgesteld welke gegevens wanneer en door wie in het DIS zijn ingevoerd en dat toezicht kan worden gehouden op de bevragingen;
h)
om te voorkomen dat op ongeoorloofde wijze gegevens worden gelezen, gekopieerd, gewijzigd of gewist tijdens het verzenden van gegevens of het transport van gegevensdragers."
"
c) Lid 3 wordt vervangen door:"
"3. De Commissie controleert of de bevragingen op geoorloofde wijze en door bevoegde gebruikers zijn verricht. Ten minste 1 % van alle bevragingen wordt gecontroleerd. Het aantal controles hangt af van de omvang van het te controleren gebied, de ernst van de inbreuk en het verwachte bedrag van de betrokken inkomsten, maar is in alle gevallen gelijk aan of groter dan 1% van de bevragingen. Een overzicht van deze bevragingen en controles wordt in het systeem ingevoerd en dient uitsluitend voor genoemde controle door het comité. Het overzicht wordt na zes maanden verwijderd." [Am. 46]
"
14. Artikel 41 quinquies wordt als volgt gewijzigd:
a) Lid 1 wordt vervangen door:"
"1. De bewaringstermijn van de gegevens is afhankelijk van de wetten, regelingen en procedures van de gegevensverstrekkende lidstaat. De noodzaak tot bewaring van gegevens wordt beoordeeld door de gegevensverstrekkende lidstaat. De volgende, niet-cumulatieve termijnen, berekend vanaf de datum waarop de gegevens in het onderzoeksdossier zijn opgenomen, mogen evenwel in geen geval worden overschreden: [Am. 47]
a)
gegevens over lopende onderzoeksdossiers worden niet langer dan drie jaar bewaard, als er binnen die termijn geen handeling geconstateerd is die in strijd is met de douane- en de landbouwvoorschriften; de gegevens worden eerder anoniem gemaakt als er een jaar verstreken is sedert de laatste constatering;
b)
gegevens over administratieve of strafrechtelijke onderzoeken die de vaststelling van een handeling behelzen die in strijd is met de douane- en de landbouwvoorschriften, maar die niet geleid hebben tot een administratief besluit, een veroordeling, een strafrechtelijke boete of een administratieve sanctie, worden niet langer dan zes jaar bewaard;
c)
gegevens over administratieve of strafrechtelijke onderzoeken die geleid hebben tot een administratief besluit, een veroordeling, een strafrechtelijke boete of een administratieve sanctie, worden niet langer dan tien jaar bewaard."
"
b) Lid 3 wordt vervangen door:"
"3. Gegevens worden door de Commissie anoniem gemaakt of gewist vanaf de datum waarop de maximale bewaartermijnen, als bepaald in lid 1, overschreden worden." [Am. 48]
"
15. Artikel 43 wordt vervangen door:"
"1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen als bedoeld in artikel 18 bis, lid 5, artikel 18 septies, lid 1, artikel 18 octies, lid 3 en artikel 23, lid 4, vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde duur vanaf[dd/mm/jjjj] [vul datum in - datum van inwerkingtreding van deze verordening]. met ingang van ...(12)[Am. 49]
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen als bedoeld in in artikel 18 bis, lid 6, artikel 18 septies, lid 1 3, artikel 18 octies, lid 3, en artikel 23, lid 4, vast te stellen, te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. [Am. 50]
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
5. Een overeenkomstig 18 bis, lid 6, artikel 18 septies, lid 1, artikel 18 octies, lid 3, en artikel 23, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn kan op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden worden verlengd." [Am. 51]
"
16. Na artikel 43 wordt het volgende artikel ingevoegd:"
„Artikel 43 bis
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad*.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
__________________________
* Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13)."
— of het noodzakelijk is de gegevens in het bestand als bedoeld in artikel 18 bis van Verordening (EG) nr. 515/97 uit te breiden tot gegevens over uitvoer, en
— of het haalbaar is de gegevens in het bestand als bedoeld in artikel 18 bis van Verordening (EG) nr. 515/97 uit te breiden tot gegevens over invoer en doorvoer van goederen over land of door de lucht. [Am. 52]
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Voor publiek- of privaatrechtelijke dienstenaanbieders die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening gebonden zijn door privaatrechtelijke contractuele verbintenissen die nakoming van de verplichting van artikel 18 quater, lid 1 van Verordening (EG) nr. 515/97, in de weg staan, treedt zij pas een jaar nadat de vereiste gedelegeerde en uitvoeringshandelingen als bedoeld in artikel 18 septies, leden 1 en 2 van Verordening (EG) nr. 515/97 van kracht zijn geworden, in werking. één jaar na de inwerkingtreding van de verordening. [Am. 53]
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
Verordening (EG) nr. 696/98 van de Commissie van 27 maart 1998 houdende toepassing van Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PB L 96 van 28.3.1998, blz. 22).
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het gewijzigde voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (gecodificeerde tekst) (COM(2013)0932 – C7-0006/2014 – 2010/0095(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0179) en het gewijzigde voorstel (COM(2013)0932),
– gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 114, 337 en 43 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0006/2014),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 over een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten(2),
– gezien de artikelen 86 en 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0247/2014),
A. overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 114 , 337 en 43,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(4),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad(5) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd(6). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die richtlijn te worden overgegaan.
(2) De interne markt omvat een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd. Derhalve is het verbod van kwantitatieve beperkingen alsmede van maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen van het goederenverkeer een van de hoekstenen van de Unie.
(3) Met het oog op de goede werking van de interne markt dient te worden gezorgd voor een zo groot mogelijke doorzichtigheid van de nationale initiatieven tot vaststelling van technische voorschriften.
(4) Handelsbelemmeringen die voortvloeien uit technische voorschriften met betrekking tot producten, zijn slechts toegestaan indien zij noodzakelijk zijn om aan dwingende eisen te voldoen en een doelstelling van algemeen belang beogen waarvoor zij de essentiële waarborg vormen.
(5) Het is voor de Commissie onontbeerlijk vóór de vaststelling van technische voorschriften over de noodzakelijke informatie te beschikken. De lidstaten, die krachtens artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) de vervulling van haar taak moeten vergemakkelijken, moeten haar derhalve kennisgeven van hun ontwerpen op het gebied van technische voorschriften.
(6) Alle lidstaten moeten eveneens in kennis worden gesteld van de door een hunner beoogde technische regelgeving.
(7) De interne markt heeft ten doel te zorgen voor een gunstig klimaat voor het concurrentievermogen van het bedrijfsleven. Voor het beter benutten van de voordelen van deze markt door de bedrijven is met name een ruime informatievoorziening nodig. Het is daarom van belang voor de marktdeelnemers de mogelijkheid te scheppen hun beoordeling kenbaar te maken van het effect van nationale technische regelgeving die andere lidstaten voornemens zijn in te voeren, door te voorzien in regelmatige publicatie van de titels van de medegedeelde ontwerpen alsmede door bepalingen inzake de vertrouwelijkheid van deze ontwerpen.
(8) Het is met het oog op de rechtszekerheid passend dat de lidstaten het feit dat een nationaal technisch voorschrift met inachtneming van de formaliteiten van de onderhavige richtlijn is vastgesteld, openbaar maken.
(9) Voor wat betreft de technische regelgeving met betrekking tot producten, impliceren de maatregelen die voor de goede werking of de verdere verdieping van de markt moeten zorgen, met name een grotere doorzichtigheid van de nationale voornemens alsmede een uitbreiding van de gronden en voorwaarden voor de beoordeling van het mogelijke effect van de overwogen regelgeving op de markt.
(10) Het is vanuit dit gezichtspunt van belang de voor een product opgelegde voorschriften als een geheel te beoordelen en rekening te houden met de ontwikkelingen in de nationale praktijk ter zake van de regelgeving voor producten.
(11) De eisen die geen technische specificaties zijn ten aanzien van de levenscyclus van een product nadat dit in de handel is gebracht, kunnen van invloed zijn op het vrije verkeer van dit product of kunnen belemmeringen doen ontstaan voor de goede werking van de interne markt.
(12) Het is noodzakelijk om het begrip „de facto technisch voorschrift” te verduidelijken. Met name de bepalingen waarmee de overheid naar technische specificaties of naar andere eisen verwijst of tot naleving daarvan aanspoort, alsmede de bepalingen ten aanzien van producten waarbij de overheid in het algemeen belang betrokken is, hebben tot gevolg dat de naleving van genoemde specificaties of eisen een dwingender karakter krijgen dan dat wat deze wegens de in de particuliere sfeer gelegen oorsprong ervan normaal zouden hebben.
(13) De Commissie en de lidstaten moeten bovendien kunnen beschikken over de nodige tijd om een wijziging van de beoogde maatregel voor te stellen, met het doel de belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen die hieruit kunnen voortvloeien, op te heffen of te beperken.
(14) De betreffende lidstaat dient bij de definitieve vaststelling van de geplande maatregel met deze wijzigingsvoorstellen rekening te houden.
(15) De interne markt impliceert, met name wanneer toepassing van het beginsel van onderlinge erkenning door de lidstaten onmogelijk is, dat de Commissie bindende handelingen vaststelt of een voorstel tot goedkeuring van die handelingen indient. Een specifieke tijdelijke status-quo is ingesteld om te voorkomen dat de goedkeuring van nationale maatregelen de vaststelling, door het Europees Parlement en de Raad of door de Commissie, van hetzelfde gebied bestrijkende bindende handelingen bemoeilijkt.
(16) De betrokken lidstaat moet, krachtens de algemene verplichtingen van artikel 4, lid 3, VEU, de inwerkingtreding van de beoogde maatregel gedurende voldoende tijd opschorten om hetzij een gemeenschappelijk onderzoek van de voorgestelde wijzigingen, hetzij de uitwerking van een voorstel voor een wetgevingshandeling of de vaststelling van een bindende handeling van de Commissie mogelijk te maken.
(17) Met het doel de goedkeuring van maatregelen door het Europees Parlement en de Raad te vergemakkelijken, is het wenselijk dat de lidstaten zich onthouden van het goedkeuren van een technisch voorschrift, wanneer de Raad in eerste lezing een standpunt over een voorstel van de Commissie heeft vastgesteld.
(18) Er dient te worden voorzien in een permanent comité waarvan de leden worden aangewezen door de lidstaten en dat tot taak heeft medewerking te verlenen bij de inspanningen van de Commissie om de eventuele hinder voor het vrije verkeer van goederen te verlichten.
(19) Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in intern recht van de aldaar genoemde richtlijnen, onverlet te laten,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
1. In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) „product”: alle producten die industrieel worden vervaardigd, en alle landbouwproducten, met inbegrip van visproducten;
b) „dienst”: elke dienst van de informatiemaatschappij, dat wil zeggen elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten wordt verricht.
Voor de toepassing van deze definitie wordt verstaan onder:
i) „op afstand”: een dienst die wordt geleverd zonder dat de partijen gelijktijdig aanwezig zijn,
ii) „langs elektronische weg”: een dienst die wordt verzonden en ontvangen via elektronische apparatuur voor de verwerking (met inbegrip van digitale compressie) en de opslag van gegevens, en die geheel via draden, radio, optische middelen of andere elektromagnetische middelen wordt verzonden, doorgeleid en ontvangen,
iii) „op individueel verzoek van een afnemer van diensten”: een dienst die op individueel verzoek via de transmissie van gegevens wordt geleverd.
Een indicatieve lijst van niet onder deze definitie vallende diensten staat in bijlage I;
c) „technische specificatie”: een specificatie die voorkomt in een document ter omschrijving van de vereiste kenmerken van een product, zoals kwaliteitsniveau, prestaties, veiligheid of afmetingen, met inbegrip van de voor het product geldende voorschriften inzake verkoopbenaming, terminologie, symbolen, beproeving en beproevingsmethoden, verpakking, het merken of etiketteren, en de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures;
onder de term „technische specificatie” zijn ook begrepen de productiemethoden en ‑procedés voor de landbouwproducten uit hoofde van artikel 38, lid 1, tweede alinea, VWEU, voor de producten bestemd voor menselijke voeding, voor diervoeding en voor de geneesmiddelen als omschreven in artikel 1 van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad(7) , alsmede de productiemethoden en ‑procedés voor de overige producten, wanneer die gevolgen hebben voor de kenmerken van deze producten;
d) „andere eis”: een eis die, zonder een technische specificatie te zijn, ter bescherming van met name de consument of het milieu wordt opgelegd en betrekking heeft op de levenscyclus van het product nadat dit in de handel is gebracht, zoals voorwaarden voor gebruik, recycling, hergebruik of verwijdering van het product, wanneer deze voorwaarden op significante wijze de samenstelling, de aard of de verhandeling van het product kunnen beïnvloeden;
e) „regel betreffende diensten”: een algemene eis betreffende de toegang tot en de uitoefening van dienstenactiviteiten als bedoeld in punt b), met name bepalingen met betrekking tot de dienstverlener, de diensten en de afnemer van diensten, met uitzondering van regels die niet specifiek betrekking hebben op de in datzelfde punt gedefinieerde diensten.
Voor de toepassing van deze definitie:
i) wordt een regel geacht specifiek betrekking te hebben op de diensten van de informatiemaatschappij wanneer die regel gezien de motivering en de tekst van het dispositief, in zijn totaliteit of in enkele specifieke bepalingen specifiek tot doel heeft die diensten uitdrukkelijk en gericht te reglementeren,
ii) wordt een regel niet geacht specifiek betrekking te hebben op de diensten van de informatiemaatschappij indien het slechts impliciet of incidenteel op die diensten van toepassing is;
f) „technisch voorschrift”: een technische specificatie of andere eis of een regel betreffende diensten, met inbegrip van de erop toepasselijke bestuursrechtelijke bepalingen die de jure of de facto moeten worden nageleefd voor de verhandeling, de dienstverrichting, de vestiging van een verrichter van diensten of het gebruik in een lidstaat of in een groot deel van een lidstaat, alsmede de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, behoudens die bedoeld in artikel 7, van de lidstaten waarbij de vervaardiging, de invoer, de verhandeling of het gebruik van een product dan wel de verrichting of het gebruik van een dienst of de vestiging als dienstverlener wordt verboden.
De facto technische voorschriften zijn met name:
i) wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een lidstaat die hetzij verwijzen naar technische specificaties, andere eisen of regels betreffende diensten, hetzij naar beroepscodes of codes voor goede praktijken die zelf verwijzen naar technische specificaties, andere eisen of regels betreffende diensten waarvan de naleving een vermoeden geeft met de voorschriften welke bij deze wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn vastgesteld, in overeenstemming te zijn,
ii) vrijwillige overeenkomsten waarbij de overheid partij is en die in het algemeen belang gericht zijn op de naleving van technische specificaties, andere eisen of regels betreffende diensten, met uitsluiting van bestekken voor overheidsopdrachten,
iii) technische specificaties of andere eisen of regels betreffende diensten die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen die het verbruik van producten of het gebruik van diensten beïnvloeden, doordat zij de naleving van die technische specificaties, andere eisen of regels betreffende diensten aanmoedigen; hieronder vallen niet de technische specificaties, andere eisen of regels betreffende diensten die samenhangen met de nationale stelsels van sociale zekerheid.
Hieronder vallen de technische voorschriften die worden vastgesteld door de door de lidstaten aangewezen instanties die zijn opgenomen in de lijst welke door de Commissie wordt opgesteld en in voorkomend geval bijgewerkt in het kader van het in artikel 2 bedoelde comité.
Wijziging van die lijst geschiedt volgens dezelfde procedure;
g) „ontwerp voor een technisch voorschrift”: de tekst van een technische specificatie, een andere eis of een regel betreffende diensten, met inbegrip van bestuursrechtelijke bepalingen, die is uitgewerkt met de bedoeling deze als technisch voorschrift vast te stellen of uiteindelijk te doen vaststellen, en die zich in een stadium van voorbereiding bevindt waarin het nog mogelijk is daarin ingrijpende wijzigingen aan te brengen.
2. Deze richtlijn geldt niet voor:
a) radio-omroepdiensten;
b) televisieomroepdiensten bedoeld in artikel 1, lid 1, onder e), van Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad(8) .
3. Deze richtlijn geldt niet voor regels betreffende zaken die vallen onder een regeling van de Unie inzake telecommunicatiediensten, zoals bedoeld in Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad(9) .
4. Deze richtlijn geldt niet voor regels betreffende zaken die vallen onder een regeling van de Unie inzake financiële diensten, als genoemd in de indicatieve lijst van bijlage II bij deze richtlijn.
5. Deze richtlijn geldt niet voor regels die zijn uitgevaardigd door of voor gereglementeerde markten in de zin van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad(10) , andere markten of instellingen die compensatie- of verrekeningsverrichtingen voor die markten doen, met uitzondering van artikel 5, lid 3, van de onderhavige richtlijn.
6. Deze richtlijn is niet van toepassing op de maatregelen die de lidstaten in het kader van de Verdragen nodig achten om de bescherming van personen, met name van werknemers, bij het gebruik van producten te waarborgen, voor zover deze maatregelen geen gevolgen hebben voor de producten.
Artikel 2
Er wordt een permanent comité opgericht, samengesteld uit door de lidstaten aangewezen vertegenwoordigers, die zich kunnen laten bijstaan door deskundigen of adviseurs, en voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.
Het comité stelt zijn reglement van orde vast.
Artikel 3
1. Het comité vergadert ten minste tweemaal per jaar.
Het comité komt in een bijzondere samenstelling bijeen om de vraagstukken in verband met de diensten van de informatiemaatschappij te bespreken.
2. De Commissie doet het comité een verslag toekomen over de tenuitvoerlegging en de toepassing van de in de onderhavige richtlijn vervatte procedures en legt de voorstellen voor ter opheffing van bestaande of te verwachten belemmeringen voor het handelsverkeer.
3. Het comité bepaalt zijn standpunt ten aanzien van de in lid 2 bedoelde mededelingen en voorstellen en kan in dat verband de Commissie met name aansporen om:
a) teneinde het gevaar van belemmeringen voor het handelsverkeer te voorkomen, in voorkomend geval te bereiken dat de betrokken lidstaten eerst zelf onderling een besluit omtrent passende maatregelen nemen;
b) elke passende maatregel te treffen;
c) na te gaan voor welke gebieden een harmonisatie noodzakelijk blijkt en, in voorkomend geval, passende harmonisatiewerkzaamheden in een bepaalde sector te verrichten.
4. Het comité moet door de Commissie worden geraadpleegd:
a) bij de keuze van het in deze richtlijn bedoelde praktische systeem voor de uitwisseling van informatie en bij de eventuele wijzigingen die daarin moeten worden aangebracht;
b) bij het heronderzoek van de werking van het systeem waarin deze richtlijn voorziet .
5. Het comité kan door de Commissie worden geraadpleegd over ieder door haar ontvangen voorontwerp voor een technisch voorschrift.
6. Iedere aangelegenheid betreffende de tenuitvoerlegging van deze richtlijn kan op verzoek van de voorzitter van het comité of op verzoek van een lidstaat aan het comité worden voorgelegd.
7. De werkzaamheden van het comité en de aan het comité te verstrekken gegevens zijn vertrouwelijk.
Het comité en de nationale overheidsdiensten kunnen echter, met inachtneming van de nodige voorzorg, natuurlijke of rechtspersonen die tot de particuliere sector kunnen behoren, om deskundigenadvies vragen.
8. Wat de regels betreffende diensten betreft, kunnen de Commissie en het comité advies inwinnen bij natuurlijke of rechtspersonen uit het bedrijfsleven of universiteiten, en waar mogelijk bij representatieve organen, die in staat zijn deskundig advies te verstrekken inzake de sociale en maatschappelijke doelstellingen en gevolgen van elk ontwerp voor een regel betreffende diensten, en houden rekening met hun advies, wanneer daarom wordt verzocht.
Artikel 4
De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig artikel 5, lid 1, in kennis van alle aan normalisatie- instellingen gedane verzoeken om de opstelling van technische specificaties of een norm voor specifieke producten met het oog op de vaststelling van een technisch voorschrift voor deze producten als technisch ontwerpvoorschrift, en zij geven de redenen voor de vaststelling op.
Artikel 5
1. Onverminderd artikel 7 delen de lidstaten de Commissie onverwijld ieder ontwerp voor een technisch voorschrift mee, tenzij het een integrale omzetting van een internationale of Europese norm betreft, in welk geval louter met een mededeling van de betrokken norm kan worden volstaan. Zij geven de Commissie tevens kennis van de redenen waarom de vaststelling van dit technisch voorschrift nodig is, tenzij die redenen reeds uit het ontwerp zelf blijken.
In voorkomend geval delen de lidstaten tegelijkertijd de tekst mee, tenzij deze reeds in samenhang met een eerdere mededeling is doorgegeven, van de in hoofdzaak en rechtstreeks betrokken wettelijke en bestuursrechtelijke basisbepalingen, indien kennis van die tekst noodzakelijk is om de reikwijdte van het ontwerp van het technische voorschrift te kunnen beoordelen.
De lidstaten gaan in de in de eerste en de tweede alinea van dit lid genoemde omstandigheden tot een nieuwe mededeling over, indien zij in het ontwerp voor een technisch voorschrift significante wijzigingen aanbrengen die een verandering van het toepassingsgebied, een verkorting van het oorspronkelijk geplande tijdschema voor de toepassing, een toevoeging van specificaties of eisen of het stringenter maken ervan tot gevolg hebben.
Onverminderd de bepalingen van Titel VIII van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad(11), wanneer met het ontwerp voor een technisch voorschrift in het bijzonder beperking, om redenen van volksgezondheid of bescherming van de consument of van het milieu, van de verhandeling of het gebruik van een stof, preparaat of chemisch product wordt beoogd, delen de lidstaten tevens mee, hetzij een samenvatting, hetzij de referenties van de relevante gegevens over die stof, dat preparaat of product en verkrijgbare vervangende producten, voor-zover deze gegevens beschikbaar zijn, alsmede de verwachte gevolgen van de maatregel voor de volksgezondheid of voor de bescherming van consument en milieu, met, in de geëigende gevallen, een risicoanalyse volgens de beginselen genoemd in het betrokken deel van afdeling II, punt 3, van bijlage XV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 .
De Commissie stelt de overige lidstaten onverwijld van het haar voorgelegde ontwerp voor een technisch voorschrift en van alle aan haar verstrekte documenten in kennis. Zij kan het ontwerp tevens voor advies voorleggen aan het in artikel 2 bedoelde comité en, in voorkomend geval, aan het comité dat op het betrokken gebied bevoegd is.
Wat de in artikel 1, lid 1, onder f), tweede alinea, punt iii), bedoelde technische specificaties, andere eisen of regels betreffende diensten betreft, kunnen de opmerkingen of uitvoerig gemotiveerde meningen van de Commissie of van de lidstaten alleen betrekking hebben op het aspect dat eventueel een belemmering vormt voor het handelsverkeer of, wat betreft de regels betreffende diensten, het vrije verkeer van diensten of de vrijheid van vestiging van dienstverleners, doch niet op het fiscale of financiële aspect van de maatregel.
2. De Commissie en de lidstaten kunnen bij de lidstaat die een ontwerp voor een technisch voorschrift ter kennis heeft gebracht, opmerkingen indienen, waarmee deze lidstaat bij de verdere uitwerking van het technisch voorschrift zoveel mogelijk rekening dient te houden.
3. De lidstaten delen onverwijld de definitieve tekst van een technisch voorschrift aan de Commissie mee.
4. De op grond van dit artikel verstrekte inlichtingen worden niet als vertrouwelijk aangemerkt, tenzij de kennisgevende lidstaat uitdrukkelijk verzoekt deze inlichtingen als zodanig te beschouwen. Een dergelijk verzoek wordt met redenen omkleed.
In geval van een dergelijk verzoek kunnen het in artikel 2 bedoelde comité en de nationale overheden, met inachtneming van de nodige voorzorg, natuurlijke of rechtspersonen die tot de particuliere sector kunnen behoren, om deskundigenadvies vragen.
5. Wanneer het ontwerp voor een technisch voorschrift deel uitmaakt van een maatregel waarvan mededeling in het ontwerpstadium in andere handelingen van de Unie is voorgeschreven, kunnen de lidstaten de in lid 1 bedoelde mededeling op grond van die andere handeling verrichten, mits uitdrukkelijk wordt aangegeven dat die mededeling tevens uit hoofde van de onderhavige richtlijn geschiedt.
Het ontbreken van een reactie van de Commissie, in het kader van de onderhavige richtlijn, op een ontwerp voor een technisch voorschrift laat het besluit dat in het kader van andere handelingen van de Unie mocht worden genomen, onverlet.
Artikel 6
1. De lidstaten stellen de goedkeuring uit van een ontwerp voor een technisch voorschrift voor de duur van drie maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de Commissie de in artikel 5, lid 1, bedoelde mededeling ontvangt.
2. De lidstaten:
— stellen de goedkeuring van een ontwerp voor een technisch voorschrift in de vorm van een vrijwillige overeenkomst in de zin van artikel 1, lid 1, onder f), tweede alinea, punt ii), met vier maanden uit,
– stellen de goedkeuring van elk ander ontwerp voor een technisch voorschrift onverminderd de leden 3, 4 en 5 (met uitsluiting van ontwerpen inzake diensten) met zes maanden uit,
te rekenen vanaf de datum waarop de Commissie de in artikel 5, lid 1, bedoelde mededeling ontvangt, indien de Commissie of een andere lidstaat binnen een termijn van drie maanden na die datum in een uitvoerig gemotiveerde mening te kennen geeft, dat de beoogde maatregel aspecten bezit die eventueel belemmeringen kunnen opleveren voor het vrije verkeer van goederen in het kader van de interne markt,
– stellen onverminderd de leden 4 en 5, de goedkeuring van een ontwerp voor een regel betreffende diensten met vier maanden uit, te rekenen vanaf de datum waarop de Commissie de in artikel 5, lid 1, bedoelde mededeling ontvangt, indien de Commissie of een andere lidstaat binnen een termijn van drie maanden na die datum in een uitvoerig gemotiveerde mening te kennen geeft, dat de beoogde maatregel aspecten bezit die eventuele belemmeringen kunnen opleveren voor het vrije verkeer van diensten of voor de vrijheid van vestiging van verrichters van diensten in het kader van de interne markt.
Wat ontwerpen voor regels betreffende diensten betreft, kunnen de uitvoerig gemotiveerde meningen van de Commissie of van de lidstaten geen afbreuk doen aan maatregelen inzake het cultuurbeleid, met name op audiovisueel gebied, die de lidstaten overeenkomstig het recht van de Unie kunnen nemen, rekening houdend met hun taalkundige verscheidenheid, specifieke nationale en regionale kenmerken en hun cultuurbezit.
De betrokken lidstaat doet de Commissie verslag over het gevolg dat hij voornemens is aan dergelijke uitvoerig gemotiveerde meningen te geven. De Commissie geeft haar commentaar op deze reactie.
Wat de regels inzake diensten betreft, geeft de betrokken lidstaat in voorkomende gevallen aan om welke redenen geen rekening met de uitvoerig gemotiveerde meningen kan worden gehouden.
3. De lidstaten stellen de goedkeuring van een ontwerp voor een technisch voorschrift, met uitsluiting van ontwerpen voor regels betreffende diensten, met twaalf maanden uit, te rekenen vanaf de datum waarop de Commissie de in artikel 5, lid 1, bedoelde mededeling ontvangt, indien de Commissie binnen een termijn van drie maanden na die datum te kennen geeft op dit gebied overeenkomstig artikel 288 VWEU een richtlijn, een verordening of een besluit te willen voorstellen of vaststellen.
4. De lidstaten stellen de goedkeuring uit van een ontwerp voor een technisch voorschrift voor de duur van twaalf maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de Commissie de in artikel 5, lid 1, bedoelde mededeling ontvangt, indien de Commissie binnen drie maanden na die datum kennis geeft van de constatering dat het ontwerp voor een technisch voorschrift betrekking heeft op een materie die wordt bestreken door een voorstel voor een richtlijn, voor een verordening of voor een besluit dat overeenkomstig artikel 288 VWEU bij het Europees Parlement en de Raad is ingediend.
5. ndien de Raad in eerste lezing een standpunt vaststelt tijdens de in de leden 3 en 4 bedoelde status-quoperiode, strekt deze periode, behoudens het bepaalde in lid 6, zich over 18 maanden uit.
6. De in de leden 3, 4 en 5 bedoelde verplichtingen gelden niet:
a) wanneer de Commissie de lidstaten mededeelt dat zij afziet van haar voornemen een dwingend besluit voor te stellen of vast te stellen;
b) wanneer de Commissie de lidstaten van de intrekking van haar ontwerp of voorstel in kennis stelt; of
c) bij de vaststelling van een bindende handeling door het Europees Parlement en de Raad of de Commissie.
7. De leden 1 tot en met 5 zijn niet van toepassing als een lidstaat:
a) om dringende redenen wegens een ernstige en onvoorziene situatie die verband houdt met de bescherming van de gezondheid van mens en dier, de bescherming van planten, of de veiligheid, en in het geval van regels betreffende diensten, ook met de bescherming van de openbare orde, met name de bescherming van minderjarigen, op zeer korte termijn technische voorschriften moet uitwerken en deze onmiddellijk daarop moet vaststellen en invoeren, zonder dat raadpleging mogelijk is, of
b) om dringende redenen wegens een ernstige situatie die verband houdt met de bescherming van de veiligheid en de integriteit van het financiële systeem, met name de bescherming van deposanten, beleggers en verzekerden, regels betreffende financiële diensten moet vaststellen en onverwijld moet invoeren.
In de in artikel 5 bedoelde mededeling vermeldt deze lidstaat de redenen voor de urgentie van de betrokken maatregelen. De Commissie spreekt zich zo spoedig mogelijk uit over de mededeling. Zij neemt de nodige maatregelen in geval van misbruik van deze procedure. Het Europees Parlement wordt door de Commissie op de hoogte gehouden.
Artikel 7
1. De artikelen 5 en 6 zijn niet van toepassing op de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten of op de vrijwillige overeenkomsten waarbij de lidstaten:
a) zich voegen naar bindende handelingen van de Unie die de aanneming van technische voorschriften of regels betreffende diensten tot gevolg hebben;
b) voldoen aan de uit een internationale overeenkomst voortvloeiende verplichtingen die de aanneming van gemeenschappelijke technische voorschriften of regels betreffende diensten in de Unie tot gevolg hebben;
c) gebruikmaken van in bindende handelingen van de Unie vervatte vrijwaringsclausules;
d) artikel 12, lid 1 van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad(12) toepassen;
e) zich beperken tot het gevolg geven aan een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie ;
f) zich beperken tot wijziging van een technisch voorschrift in de zin van artikel 1, lid 1, onder f), overeenkomstig een verzoek van de Commissie, teneinde een belemmering voor het handelsverkeer of, wat betreft regels betreffende diensten, voor het vrije verkeer van diensten of de vrijheid van vestiging van dienstverleners op te heffen.
2. Artikel 6 is niet van toepassing op de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten waarmee een fabricageverbod wordt beoogd, voor zover deze bepalingen geen belemmering vormen voor het vrije verkeer van goederen.
3. Artikel 6, leden 3 tot en met 6, is niet van toepassing op de in artikel 1, lid 1, onder f), tweede alinea, punt ii), bedoelde vrijwillige overeenkomsten.
4. Artikel 6 is niet van toepassing op de in artikel 1, lid 1, onder f), tweede alinea, punt iii), bedoelde technische specificaties, andere eisen of regels betreffende diensten.
Artikel 8
De Commissie brengt om de twee jaar aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan het Europees Economisch en Sociaal Comité verslag uit over de resultaten van de toepassing van deze richtlijn.
De Commissie maakt in het Publicatieblad van de Europese Unie jaarstatistieken over de ontvangen kennisgevingen bekend.
Artikel 9
Wanneer de lidstaten een technisch voorschrift vaststellen, wordt daarbij naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van dat voorschrift. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
Artikel 10
Richtlijn 98/34/EG, zoals gewijzigd bij de in bijlage III, deel A, genoemde handelingen, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, van de ingetrokken richtlijn en bijlage III, deel B, bij de onderhavige richtlijn genoemde termijnen voor omzetting in intern recht van de aldaar genoemde richtlijnen.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV.
Artikel 11
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 12
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE I
Indicatieve lijst van diensten die niet onder artikel 1, lid 1, onder b), tweede alinea, vallen
1. Diensten die niet „op afstand” worden geleverd
Diensten die in de fysieke aanwezigheid van de verrichter en de afnemer worden verricht, ook wanneer daarbij elektronische apparatuur wordt gebruikt:
a) onderzoek of behandeling in de spreekkamer van een arts met behulp van elektronische apparatuur, in de fysieke aanwezigheid van de patiënt;
b) raadpleging van een elektronische catalogus in een winkel, in de fysieke aanwezigheid van de klant;
c) reservering van een vliegtuigticket via een computernetwerk in een reisagentschap, in de fysieke aanwezigheid van de klant;
d) beschikbaarstelling van elektronische spelletjes in een speelhal in de fysieke aanwezigheid van de gebruiker.
2. Diensten die niet „langs elektronische weg” worden geleverd
— Diensten met een materiële inhoud, ook wanneer daarbij elektronische apparatuur wordt gebruikt:
a) automaten (bankbiljetten, treinkaartjes);
b) toegang tot wegennetten, parkeerplaatsen enz. waarvoor betaald moet worden, ook wanneer de toegang en/of de correcte betaling wordt gecontroleerd door middel van elektronische apparatuur aan de ingang en/of uitgang;
Off line-diensten: verspreiding van cd-rom's of software op disketten;
Diensten die niet via elektronische systemen voor de opslag en verwerking van gegevens worden geleverd:
a) spraaktelefoniediensten;
b) fax/telexdiensten;
c) diensten die via spraaktelefonie of fax worden verricht;
d) raadpleging van een arts via telefoon/fax;
e) raadpleging van een advocaat via telefoon/fax;
f) direct marketing via telefoon/fax.
3. Diensten die niet „op individueel verzoek van een afnemer van diensten” worden geleverd
Diensten die via de verzending van gegevens zonder individuele oproep worden verricht en bestemd zijn voor gelijktijdige ontvangst door een onbeperkt aantal ontvangers (point-to-multipoint-transmissie):
a) televisieomroepdiensten (waaronder „near-video-on-demand”), bedoeld in artikel 1, lid 1, onder e), van Richtlijn 2010/13/EU
b) radio-omroepdiensten;
c) teletekst (via televisie).
_____________
BIJLAGE II
Indicatieve lijst van financiële diensten, bedoeld in artikel 1, lid 4
— Beleggingsdiensten
Verzekeringen en herverzekeringen
Bankdiensten
Transacties in verband met pensioenfondsen
Diensten inzake termijntransacties of opties
Deze diensten omvatten in het bijzonder:
a) de beleggingsdiensten bedoeld in de bijlage bij Richtlijn 2004/39/EG, de diensten van collectieve beleggingsondernemingen;
b) diensten in verband met werkzaamheden die onder de wederzijdse erkenning vallen en worden bedoeld in bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad(13);
c) transacties in verband met de verzekerings- en herverzekeringsactiviteiten bedoeld in Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad(14).
_____________
BIJLAGE III
Deel A
Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan
(bedoeld in artikel 10)
Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad
(PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37)
Richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad
(PB L 217 van 5.8.1998, blz. 18)
Bijlage II, deel 1, titel H, bij de Toetredingsakte van 2004
(PB L 236 van 23.9.2003, blz. 68)
Uitsluitend de verwijzing in punt 2 naar Richtlijn 98/34/EG
Richtlijn 2006/96/EG van de Raad
(PB L 363 van 20.12.2006, blz. 81)
Uitsluitend de verwijzing in art. 1 naar Richtlijn 98/34/EG
Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad
(PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12)
Uitsluitend art. 26, lid 2
Deel B
Termijnen voor omzetting in intern recht
(bedoeld in artikel 10)
Richtlijn
Omzettingstermijn
98/34/EG
_
98/48/EG
5 augustus 1999
2006/96/EG
1 januari 2007
_____________
BIJLAGE IV
CONCORDANTIETABEL
Richtlijn 98/34/EG
De onderhavige richtlijn
Artikel 1, eerste alinea, aanhef
Artikel 1, lid 1, aanhef
Artikel 1, eerste alinea, punt 1
Artikel 1, lid 1, onder a)
Artikel 1, eerste alinea, punt 2, eerste alinea
Artikel 1, lid 1, onder b), eerste alinea
Artikel 1, eerste alinea, punt 2, tweede alinea, eerste streepje
Artikel 1, lid 1, onder b), tweede alinea, punt i)
Artikel 1, eerste alinea, punt 2, tweede alinea, tweede streepje
Artikel 1, lid 1, onder b), tweede alinea, punt ii)
Artikel 1, eerste alinea, punt 2, tweede alinea, derde streepje
Artikel 1, lid 1, onder b), tweede alinea, punt iii)
Artikel 1, eerste alinea, punt 2, derde alinea
Artikel 1, lid 1, onder b), derde alinea
Artikel 1, eerste alinea, punt 2, vierde alinea, aanhef
Artikel 1, lid 2, aanhef
Artikel 1, eerste alinea, punt 2, vierde alinea, eerste streepje
Artikel 1, lid 2, onder a)
Artikel 1, eerste alinea, punt 2, vierde alinea, tweede streepje
Artikel 1, lid 2, onder b)
Artikel 1, eerste alinea, punt 3
Artikel 1, lid 1, onder c)
Artikel 1, eerste alinea, punt 4
Artikel 1, lid 1, onder d)
Artikel 1, eerste alinea, punt 5, eerste alinea
Artikel 1, lid 1, onder e), eerste alinea
Artikel 1, eerste alinea, punt 5, tweede alinea
Artikel 1, lid 3
Artikel 1, eerste alinea, punt 5, derde alinea
Artikel 1, lid 4
Artikel 1, eerste alinea, punt 5, vierde alinea
Artikel 1, lid 5
Artikel 1, eerste alinea, punt 5, vijfde alinea, aanhef
Artikel 1, lid 1, onder e), tweede alinea, aanhef
Artikel 1, eerste alinea, punt 5, vijfde alinea, eerste streepje
Artikel 1, lid 1, onder e), tweede alinea, punt i)
Artikel 1, eerste alinea, punt 5, vijfde alinea, tweede streepje
Artikel 1, lid 1, onder e), tweede alinea, punt ii)
Artikel 1, eerste alinea, punt 11, eerste alinea
Artikel 1, lid 1, onder f), eerste alinea
Artikel 1, eerste alinea, punt 11, tweede alinea, aanhef
Artikel 1, lid 1, onder f), tweede alinea, aanhef
Artikel 1, eerste alinea, punt 11, tweede alinea, eerste streepje
Artikel 1, lid 1, onder f), tweede alinea, punt i)
Artikel 1, eerste alinea, punt 11, tweede alinea, tweede streepje
Artikel 1, lid 1, onder f), tweede alinea, punt ii)
Artikel 1, eerste alinea, punt 11, tweede alinea, derde streepje
Artikel 1, lid 1, onder f), tweede alinea, punt iii)
Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37).
Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67).
Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1).
Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33).
Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).
Toetreding van Kroatië tot het verdrag ter afschaffing van dubbele belasting van 1990 *
202k
48k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over de aanbeveling voor een besluit van de Raad betreffende de toetreding van Kroatië tot het verdrag van 23 juli 1990 ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen (COM(2013)0586 – C7-0381/2013 – 2013/0308(CNS))
– gezien de aanbeveling van de Commissie aan de Raad (COM(2013)0586),
– gezien artikel 3, leden 4 en 5, van de Akte van Toetreding van Kroatië, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0381/2013),
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0214/2014),
1. hecht zijn goedkeuring aan de aanbeveling van de Commissie, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. verzoekt de Raad bij het vaststellen van een datum voor de toepassing van het verdrag van 23 juli 1990 ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen, rekening te houden met de zorgen van het Parlement betreffende de noodzaak om de belastingdruk voor belastingbetalers zoveel mogelijk te beperken;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de aanbeveling van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en nationale parlementen van Kroatië en de andere lidstaten.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Amendement 1 Voorstel voor een besluit Artikel 3
Het arbitrageverdrag, zoals gewijzigd bij het protocol van 25 mei 1999, de verdragen van 21 december 1995 en 8 december 2004, Besluit 2008/492/EG alsook dit besluit, treedt op XXX[datum] in werking tussen Kroatië en elk van de overige lidstaten van de Europese Unie.
Het arbitrageverdrag, zoals gewijzigd bij het protocol van 25 mei 1999, de verdragen van 21 december 1995 en 8 december 2004, Besluit 2008/492/EG alsook dit besluit, treedt op ...* in werking tussen Kroatië en elk van de overige lidstaten van de Europese Unie.
______________
* De dag volgende op die van de bekendmaking van dit besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gemeenschappelijke onderneming Shift2Rail *
509k
199k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail (COM(2013)0922 – C7-0034/2014 – 2013/0445(NLE))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2013)0922),
– gezien artikel 187 en artikel 188, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7‑0034/2014),
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0259/2014),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Amendement 1 Voorstel voor een verordening Overweging 3
(3) Verordening (EU) nr. …/2013 van het Europees Parlement en de Raad van … 2013 betreffende de vaststelling van Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie 2014-2020 (Kaderprogramma Horizon 2020)12 beoogt een groter effect op onderzoek en innovatie te bewerkstelligen door EU-financiering en -middelen van de private sector te bundelen in publiek-private partnerschappen (PPS) voor gebieden waarop onderzoek en innovatie kunnen bijdragen aan de bredere concurrentiedoelstellingen van de Unie en het oplossen van maatschappelijke uitdagingen. Betrokkenheid van de Unie bij deze partnerschappen kan de vorm aannemen van financiële bijdragen aan krachtens artikel 187 van het Verdrag opgerichte gemeenschappelijke ondernemingen.
(3) Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad12 (Kaderprogramma Horizon 2020) beoogt een groter effect op onderzoek en innovatie te bewerkstelligen door financiering uit het kaderprogramma Horizon 2020 en uit de private sector te bundelen in publiek-private partnerschappen voor kerngebieden waarop onderzoek en innovatie kunnen bijdragen aan de bredere concurrentiedoelstellingen van de Unie, een hefboomwerking kunnen uitoefenen op particuliere investeringen en maatschappelijke uitdagingen kunnen helpen oplossen. Deze partnerschappen moeten gebaseerd zijn op een verbintenis voor de lange termijn, met een evenwichtige bijdrage door alle partners, waarbij deze partnerschappen worden afgerekend op het behalen van hun doelstellingen, en worden afgestemd op de strategische doelstellingen van de Unie op het vlak van onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Het beheer en de werking van deze partnerschappen moeten open, transparant, doeltreffend en efficiënt zijn, en een breed scala aan belanghebbenden die op hun specifieke vakgebieden actief zijn, de gelegenheid bieden deel te nemen op basis van een verbintenis voor de lange termijn. Betrokkenheid van de Unie bij deze partnerschappen kan de vorm aannemen van financiële bijdragen aan gemeenschappelijke ondernemingen die op basis van artikel 187 van het Verdrag zijn opgericht bij Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad12a ("het zevende kaderprogramma").
__________________
__________________
12 PB …[KP H2020].
12Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014 -2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).
12a Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1)..
Amendement 2 Voorstel voor een verordening Overweging 4
(4) Overeenkomstig Besluit (EU) nr. …/2013 van de Raad van ... 2013 betreffende de vaststelling van het specifieke programma voor de tenuitvoerlegging van Horizon 2020 (2014-2020)13dienen onder het kaderprogramma van Horizon 2020 opgerichte gemeenschappelijke ondernemingen te worden ondersteund onder de voorwaarden omschreven in dat besluit.
(4) Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1291/2013 en Besluit 2013/743/EU van de Raad kunnen de in het kaderprogramma Horizon 2020 opgerichte gemeenschappelijke ondernemingen worden ondersteund onder de voorwaarden omschreven in dat besluit.
__________________
__________________
13 PB … [SP H2020].
13Besluit nr. 2013/743/EU van de Raad van 3 december 2013 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van "Horizon 2020" - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014 2020) en tot intrekking van de Besluiten 2006/971/EG, 2006/972/EG, 2006/973/EG, 2006/974/EG en 2006/975/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965).
Amendement 3 Voorstel voor een verordening Overweging 7
(7) De Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail (hierna: Gemeenschappelijke Onderneming S2R) moet worden opgericht als PPS die als doel heeft het EU-onderzoek en de investeringen in innovatie in de spoorwegsector te stimuleren en beter te coördineren teneinde de overschakeling naar een meer geïntegreerde, efficiënte, duurzame en aantrekkelijke EU-spoorwegmarkt te faciliteren en te versnellen overeenkomstig de commerciële behoeften van de spoorwegsector en de algemene doelstelling om een eengemaakte Europese spoorwegruimte tot stand te brengen. De Gemeenschappelijke Onderneming S2R moet met name bijdragen aan de specifieke doelstelling van het Witboek 2011 en het vierde spoorwegpakket, waaronder een efficiëntere spoorwegsector voor de overheidsfinanciën, een sterke uitbreiding of modernisering van de capaciteit van het spoornet, zodat het spoor effectief kan concurreren en een veel groter marktaandeel in passagiers- en goederenvervoer kan verwerven; een verbetering van de kwaliteit van de spoorvervoersdiensten door in te spelen op de behoeften van treinpassagiers en verladers; het wegwerken van technische belemmeringen inzake interoperabiliteit; en de reductie van de externe kosten van spoorvervoer. De voortgang van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R bij de verwezenlijking van deze doelstellingen moet worden getoetst aan kernprestatie-indicatoren.
(7) De Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail (hierna: Gemeenschappelijke Onderneming S2R) moet worden opgericht als PPS die als doel heeft het EU-onderzoek en de investeringen in innovatie in de spoorwegsector te stimuleren en beter te coördineren en tegelijkertijd nieuwe werkgelegenheid te creëren, teneinde de overschakeling naar een meer geïntegreerde, gebruiksvriendelijke, efficiënte, duurzame en aantrekkelijke EU-spoorwegmarkt te faciliteren en te versnellen overeenkomstig de commerciële behoeften van de spoorwegsector en de algemene doelstelling om een eengemaakte Europese spoorwegruimte tot stand te brengen. De Gemeenschappelijke Onderneming S2R moet met name bijdragen aan de specifieke doelstelling van het Witboek 2011 en het vierde spoorwegpakket, waaronder een efficiëntere spoorwegsector voor de overheidsfinanciën, een sterke uitbreiding of modernisering van de capaciteit van het spoornet, zodat het spoor effectief kan concurreren en een veel groter marktaandeel in passagiers- en goederenvervoer kan verwerven; een verbetering van de kwaliteit van de spoorvervoersdiensten door in te spelen op de behoeften van treinpassagiers en verladers; het wegwerken van technische belemmeringen inzake interoperabiliteit; en de reductie van de externe kosten van spoorvervoer. De voortgang van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R bij de verwezenlijking van deze doelstellingen moet worden getoetst aan kernprestatie-indicatoren.
Amendement 4 Voorstel voor een verordening Overweging 7 bis (nieuw)
(7 bis) De Gemeenschappelijke Onderneming S2R moet op open en transparante wijze werken en alle relevante informatie tijdig aan de betrokken instanties verstrekken, en moet haar activiteiten onder de aandacht brengen, onder meer via voorlichtings- en verspreidingsactiviteiten voor een breder publiek. Het reglement van orde van de instanties van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R moet openbaar worden gemaakt.
Amendement 5 Voorstel voor een verordening Overweging 11 bis (nieuw)
(11 bis) Het kaderprogramma Horizon 2020 moet bijdragen aan het dichten van de kloof tussen onderzoek en innovatie binnen de Unie, door synergieën met de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) te stimuleren. De Gemeenschappelijke Onderneming S2R moet derhalve gericht zijn op de ontwikkeling van nauwe wisselwerkingen met de Europese structuur- en investeringsfondsen, die specifiek kunnen bijdragen tot de versterking van de lokale, regionale en nationale onderzoeks- en innovatiecapaciteiten op het terrein van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R en die de inspanningen op het gebied van slimme specialisatie kunnen ondersteunen.
Amendement 6 Voorstel voor een verordening Overweging 12
(12) Voor de verwezenlijking van haar doelstellingen moet de Gemeenschappelijke Onderneming S2R financiële bijstandbieden, hoofdzakelijk in de vorm van subsidies aan leden en via de meest geschikte maatregelen zoals aankopen of subsidies na oproepen tot het indienen van voorstellen.
(12) Voor de verwezenlijking van haar doelstellingen en om de eerlijke deelname van andere ondernemingen, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) en andere investeerders te waarborgen, en om de modernisering van een geïntegreerde Europese spoorwegsector te ondersteunen, moet de Gemeenschappelijke Onderneming S2R de EU-bijdrage aan de acties verstrekken via open en transparante procedures, hoofdzakelijk in de vorm van subsidies aan leden, zoals aankopen of subsidies na open en transparante oproepen tot het indienen van voorstellen.
Amendement 7 Voorstel voor een verordening Overweging 12 bis (nieuw)
(12 bis) Met het oog op het algemene doel van het kaderprogramma Horizon 2020 om het Europese financieringslandschap voor onderzoek en innovatie sterker te vereenvoudigen en te harmoniseren, moeten in de gemeenschappelijke ondernemingen eenvoudige bestuursmodellen worden vastgesteld en mogen geen andere regelingen worden toegepast dan die uit het kaderprogramma Horizon 2020.
Amendement 8 Voorstel voor een verordening Overweging 13
(13) De Gemeenschappelijke Onderneming S2R moet op transparante wijze werken en alle beschikbare relevante informatie verstrekken aan de betrokken instanties en haar activiteiten dienovereenkomstig promoten.
(13) De Gemeenschappelijke Onderneming S2R moet op open en transparante wijze werken en een mechanisme instellen voor overleg met alle belanghebbende actoren die gebruikmaken van de goederen en diensten van de spoorwegsector, en alle beschikbare relevante informatie verstrekken aan de betrokken instanties en haar activiteiten dienovereenkomstig promoten.
Amendement 9 Voorstel voor een verordening Overweging 13 bis (nieuw)
(13 bis) De Gemeenschappelijke Onderneming S2R moet tevens gebruikmaken van door de Commissie beheerde elektronische middelen om te zorgen voor openheid en transparantie en om deelname te vereenvoudigen. Derhalve moeten de oproepen van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R tot het indienen van voorstellen ook worden gepubliceerd op het portaal voor deelnemers en via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingswijzen met betrekking tot Horizon 2020. Bovendien moet de Gemeenschappelijke Onderneming S2R, in een passend formaat en met een frequentie die in overeenstemming is met de verslagleggingsvereisten van de Commissie, relevante gegevens beschikbaar stellen over onder meer voorstellen, aanvragers, subsidies en deelnemers, om deze op te kunnen nemen in de door de Commissie beheerde elektronische verslagleggings- en verspreidingssystemen in het kader van Horizon 2020.
Amendement 10 Voorstel voor een verordening Overweging 14 bis (nieuw)
(14 bis) Onverminderd de tussentijdse evaluatie als bedoeld in artikel 11 en overeenkomstig artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1291/2013 en als onderdeel van de tussentijdse evaluatie van het kaderprogramma Horizon 2020, moeten gemeenschappelijke ondernemingen als bijzondere financieringsinstrumenten van het kaderprogramma Horizon 2020 worden onderworpen aan een grondige beoordeling die onder meer een analyse van de openheid, transparantie en doeltreffendheid van publiek-private partnerschappen omvat, op basis van artikel 187 VWEU.
Amendement 11 Voorstel voor een verordening Overweging 16
(16) Deelname aan door de Gemeenschappelijke Onderneming S2R gefinancierde acties onder contract dient te gebeuren met inachtneming van Verordening (EU) nr. …/2013 van het Europees Parlement en de Raad van … 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan en de verspreiding van de resultaten van "Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)"16.
(16) Deelname aan door de Gemeenschappelijke Onderneming S2R gefinancierde acties onder contract dient te gebeuren met inachtneming van Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad16. De Gemeenschappelijke Onderneming S2R moet er bovendien op toezien dat die regels consequent worden toegepast, op basis van de desbetreffende maatregelen die de Commissie heeft vastgesteld.
__________________
__________________
16 PB … [DR H2020].
16Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van "Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)" en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347, 20.12.2013, blz. 81).
Amendement 12 Voorstel voor een verordening Overweging 16 bis (nieuw)
(16 bis) De Gemeenschappelijke Onderneming S2R moet bij de classificatie van technologisch onderzoek, productontwikkeling en demonstratie rekening houden met de OESO-definities betreffende het niveau van technologische paraatheid (TRL).
Amendement 13 Voorstel voor een verordening Overweging 20 bis (nieuw)
(20 bis) Gezien het algemene doel van het kaderprogramma Horizon 2020, namelijk meer eenvoud en samenhang, moet in alle oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R de looptijd van het kaderprogramma Horizon 2020 in acht worden genomen.
Amendement 14 Voorstel voor een verordening Overweging 21
(21) Overeenkomstig artikel 287, lid 1, van het Verdrag kan het instellingsbesluit van door de Unie ingestelde organen of instanties het onderzoek van de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van die organen of instanties door de Rekenkamer uitsluiten. Overeenkomstig artikel 60, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 moeten de rekeningen van de uit hoofde van artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 ingestelde organen worden onderzocht door een onafhankelijk auditorgaan dat onder meer advies moet uitbrengen over de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen. De rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R hoeven niet te worden onderzocht door de Rekenkamer omdat moet worden vermeden dat die rekeningen tweemaal worden onderzocht.
(21) Gezien de specifieke aard en de huidige status van de gemeenschappelijke ondernemingen, en om te zorgen voor continuïteit met het zevende kaderprogramma, moet de afzonderlijke kwijting voor de gemeenschappelijke ondernemingen worden gehandhaafd. In afwijking van artikel 60, lid 7, en artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, moet derhalve voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R kwijting worden verleend door het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad. De verslagleggingsvoorschriften van artikel 60, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 zijn derhalve niet van toepassing op de bijdrage van de Unie aan de Gemeenschappelijke Onderneming S2R, maar moeten zo veel mogelijk in overeenstemming worden gebracht met de bijdragen die voor organen zijn beoogd in artikel 208 van die verordening. De controle van de rekeningen en van de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen dient door de Rekenkamer te worden uitgevoerd.
Amendement 15 Voorstel voor een verordening Overweging 23 bis (nieuw)
(23 bis) Gezien het belang van voortdurende innovatie voor het concurrentievermogen van de vervoersector van de Unie en het aantal gemeenschappelijke ondernemingen op dit terrein, moet, met name met het oog op de tussentijdse evaluatie van het kaderprogramma Horizon 2020, tijdig worden geanalyseerd of de juiste inspanningen worden geleverd bij onderzoek in samenwerkingsverband op het vlak van vervoer.
Amendement 16 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – lid 1
1. Met het oog op de coördinatie en het beheer van de EU-investeringen in onderzoek en innovatie in de Europese spoorwegsector wordt tot 31 december 2024 een gemeenschappelijke onderneming opgericht als bedoeld in artikel 187 van het Verdrag (de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail of Gemeenschappelijke Onderneming S2R).
1. Met het oog op de coördinatie en het beheer van de EU-investeringen in onderzoek en innovatie in de Europese spoorwegsector wordt tot 31 december 2024 een gemeenschappelijke onderneming opgericht als bedoeld in artikel 187 van het Verdrag (de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail of Gemeenschappelijke Onderneming S2R). Teneinde rekening te houden met de looptijd van het kaderprogramma Horizon 2020 moeten oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R uiterlijk op 31 december 2020 geopend worden. In met redenen omklede gevallen kunnen oproepen tot het indienen van voorstellen worden gedaan tot en met 31 december 2021.
Amendement 17 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 1 – letter b
(b) via een omvattende en gecoördineerde aanpak van op de behoeften van het spoorwegsysteem en zijn gebruikers afgestemde onderzoeks- en innovatieprojecten bijdragen tot de totstandbrenging van de Europese spoorwegruimte, tot een snellere en goedkopere overschakeling naar een aantrekkelijker, concurrerend, efficiënt en duurzaam Europees spoorwegsysteem en tot een modale verschuiving van wegverkeer en luchtvaart naar vervoer per spoor. Projecten bestrijken rollend materieel, infrastructuur en verkeersbeheer (voor de marktsegmenten goederen, passagiersverkeer over lange afstand, regionaal, lokaal en stedelijk vervoer), alsmede de intermodale verknoping tussen het spoor en andere vervoerswijzen met het oog op het aanbieden van geïntegreerde reis- en vervoersoplossingen van deur-tot-deur – van ondersteuning bij de transactie tot bijstand onderweg;
(b) via een omvattende en gecoördineerde aanpak van op de behoeften van het spoorwegsysteem en zijn gebruikers afgestemde onderzoeks- en innovatieprojecten bijdragen tot de totstandbrenging van de Europese spoorwegruimte, tot een snellere en goedkopere overschakeling naar een aantrekkelijker, gebruiksvriendelijk (ook voor personen met beperkte mobiliteit), concurrerend, efficiënt en duurzaam Europees spoorwegsysteem, tot een modale verschuiving van wegverkeer en luchtvaart naar vervoer per spoor, en tot de ontwikkeling van een sterke en concurrerende Europese spoorwegsector. Projecten bestrijken rollend materieel, infrastructuur en verkeersbeheer (voor de marktsegmenten goederen, passagiersverkeer over lange afstand, regionaal, lokaal en stedelijk vervoer), alsmede de intermodale verknoping tussen het spoor en andere vervoerswijzen met het oog op het aanbieden van geïntegreerde reis- en vervoersoplossingen van deur-tot-deur – van ondersteuning bij de transactie tot bijstand onderweg;
Amendement 18 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 1 – letter d
(d) optreden als centraal aanspreekpunt voor op EU-niveau gefinancierde onderzoeks- en innovatieprojecten op het gebied van spoorvervoer, de coördinatie tussen die projecten waarborgen en alle belanghebbenden relevante informatie verstrekken;
(d) een centrale rol spelen in op EU-niveau gefinancierde onderzoeks- en innovatieprojecten op het gebied van spoorvervoer, de coördinatie tussen die projecten waarborgen en alle belanghebbenden relevante informatie verstrekken;
Amendement 19 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 1 – letter e
(e) actief promoten van de deelname en sterke betrokkenheid van alle relevante belanghebbenden uit de volledige spoorwaardeketen alsmede van buiten de traditionele spoorwegindustrie, met name fabrikanten van spooruitrusting (zowel rollend materieel als treinbesturingssystemen) en hun toeleveranciers, infrastructuurbeheerders, spoorwegexploitanten (goederen en passagiers), leasingbedrijven van spoorvoertuigen, certificeringsbureaus, belangenorganisaties van beroepspersoneel, gebruikersverenigingen (goederen en passagiers) en relevante wetenschappelijke instellingen of de relevante wetenschappelijke gemeenschap. Deelname van kleine en middelgrote ondernemingen als gedefinieerd in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie20, wordt aangemoedigd.
(e) actief promoten van de deelname en sterke betrokkenheid van alle relevante belanghebbenden uit de volledige spoorwaardeketen alsmede van buiten de traditionele spoorwegindustrie, met name fabrikanten van spooruitrusting (zowel rollend materieel als treinbesturings- en verkeersbeheersystemen) en hun toeleveranciers, infrastructuurbeheerders, spoorwegexploitanten (goederen en passagiers), leasingbedrijven van spoorvoertuigen, certificeringsbureaus, belangenorganisaties van beroepspersoneel, gebruikersverenigingen (goederen en passagiers) en relevante wetenschappelijke instellingen of de relevante wetenschappelijke gemeenschap. Deelname van kleine en middelgrote ondernemingen als gedefinieerd in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie20, wordt aangemoedigd.
__________________
__________________
20 Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).
20 Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).
Amendement 20 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 1 – letter e bis (nieuw)
(e bis) maatregelen uitvoeren ter bevordering van de deelname van kmo's, universiteiten en onderzoekscentra. In dit verband moeten belemmeringen voor de deelname van nieuwkomers aan de Gemeenschappelijke Onderneming S2R in kaart worden gebracht en worden aangepakt.
Amendement 21 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 1 – letter e ter (nieuw)
(e ter) streven naar complementariteit en nauwe synergieën met de Europese structuur- en investeringsfondsen ("ESIF") om te helpen de onderzoeks- en innovatiekloof in Europa te overbruggen. Indien mogelijk moet de interoperabiliteit tussen het kaderprogramma Horizon 2020 en die fondsen worden bevorderd en cumulatieve of gecombineerde financiering worden aangemoedigd. Binnen deze context zullen de maatregelen erop gericht zijn het potentieel van het aanwezige talent in Europa volledig aan te boren, en daarbij het economische en sociale effect van onderzoek en innovatie te optimaliseren, terwijl de maatregelen zich duidelijk onderscheiden van, maar toch een goede aanvulling vormen op het beleid en de activiteiten van de ESIF.
Amendement 22 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 1 – inleidende formule
1. De financiële bijdrage van de Unie aan Shift2Rail bedraagt maximaal EUR 450 miljoen, met inbegrip van EVA-bijdragen, en wordt betaald uit de kredieten in de algemene begroting van de Unie die gereserveerd zijn voor het specifieke programma van Horizon 2020 tot uitvoering van het kaderprogramma Horizon 2020 overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c), punt iv), en de artikelen 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 voor organen als bedoeld in artikel 209 van die verordening. Dat bedrag omvat:
1. De financiële bijdrage van de Unie aan Shift2Rail bedraagt maximaal EUR 450 miljoen, met inbegrip van de bijdragen van de lidstaten van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA), en wordt betaald uit de kredieten in de algemene begroting van de Unie die gereserveerd zijn voor het specifieke programma van Horizon 2020 tot uitvoering van het kaderprogramma Horizon 2020 overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c), punt iv), en de artikelen 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 voor organen als bedoeld in artikel 209 van die verordening. Dat bedrag omvat:
Amendement 23 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 2
2. Bovenop de in lid 1 bedoelde bijdrage kunnen aanvullende fondsen uit andere EU-instrumenten worden toegewezen om de acties voor de implementatie van belangrijke resultaten van de Gemeenschappelijk Onderneming S2R te ondersteunen.
2. Bovenop de in lid 1 bedoelde bijdrage kunnen aanvullende fondsen uit andere EU-instrumenten worden toegewezen om de acties voor de implementatie van belangrijke innovatieve resultaten van de Gemeenschappelijk Onderneming S2R te ondersteunen.
Amendement 24 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – lid 4 – letters d en d bis (nieuw)
(d) de regelingen betreffende het verstrekken van de benodigde gegevens om de Commissie in staat te stellen haar onderzoeks- en innovatiebeleid uit te stippelen en aan haar verslagleggings- en informatieverplichtingen te voldoen;
(d) de regelingen betreffende het verstrekken van de benodigde gegevens om de Commissie in staat te stellen te voldoen aan haar verplichtingen met betrekking tot verspreiding en verslaglegging, waaronder op het portaal voor deelnemers en via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingswijzen met betrekking tot Horizon 2020;
(d bis) bepalingen om oproepen tot het indienen van voorstellen van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R ook te publiceren op het portaal voor deelnemers en via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingswijzen met betrekking tot Horizon 2020;
Amendement 25 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – lid 4
4. Voor de waardering in natura van de bijdragen als bedoeld in het tweede lid onder b), en in bepaling 15, lid 3, onder b), van de in bijlage I vastgestelde statuten worden de kosten vastgesteld volgens de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van de betreffende entiteiten, overeenkomstig de boekhoudkundige normen die van toepassing zijn in het land waar de betrokken entiteit is gevestigd en overeenkomstig de geldende internationale boekhoudnormen/internationale normen voor financiële verslaglegging. De kosten worden gecertificeerd door een onafhankelijke externe auditor die is aangewezen door de betreffende entiteit. De raming van de bijdragen wordt door de gemeenschappelijke onderneming S2R geverifieerd. Indien er twijfel blijft bestaan, mag de waardering worden gecontroleerd door de Gemeenschappelijke Onderneming S2R, overeenkomstig bepaling 20 van de statuten.
4. Voor de waardering van de bijdragen als bedoeld in het tweede lid onder b), en in bepaling 15, lid 3, onder b), van de in bijlage I vastgestelde statuten worden de kosten vastgesteld volgens de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van de betreffende entiteiten, overeenkomstig de boekhoudkundige normen die van toepassing zijn in het land waar de betrokken entiteit is gevestigd en overeenkomstig de geldende internationale boekhoudnormen/internationale normen voor financiële verslaglegging. De kosten worden gecertificeerd door een onafhankelijke externe auditor die is aangewezen door de betreffende entiteit. De ramingsmethode mag door de Gemeenschappelijke Onderneming S2R worden geverifieerd indien er twijfel bestaat over de certificering. Voor de toepassing van deze verordening worden de kosten die gemaakt worden bij aanvullende activiteiten niet gecontroleerd door de Gemeenschappelijke Onderneming S2R of door een orgaan van de Unie.
Amendement 26 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – lid 6
6. In aanvulling op lid 5, kan de Commissie overgaan tot het beëindigen, evenredig verlagen of opschorten van de financiële bijdrage van de Unie aan de Gemeenschappelijke Onderneming S2R dan wel tot het inleiden van de in bepaling 23, lid 2, van de in bijlage I opgenomen statuten bedoelde ontbindingsprocedure indien de leden of de aan hen gelieerde entiteiten de in het tweede lid bedoelde bijdragen niet verstrekken, slechts gedeeltelijk verstrekken of te laat verstrekken.
6. In aanvulling op lid 5, kan de Commissie overgaan tot het beëindigen, evenredig verlagen of opschorten van de financiële bijdrage van de Unie aan de Gemeenschappelijke Onderneming S2R dan wel tot het inleiden van de in bepaling 23, lid 2, van de in bijlage I opgenomen statuten bedoelde ontbindingsprocedure indien de leden of de aan hen gelieerde entiteiten de in het tweede lid bedoelde bijdragen niet verstrekken, slechts gedeeltelijk verstrekken of te laat verstrekken. Het besluit van de Commissie belet niet dat subsidiabele kosten die op het moment waarop het eerder genoemde besluit aan de Gemeenschappelijke Onderneming S2R wordt medegedeeld, al door leden van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R waren gemaakt of vastgelegd, worden vergoed.
Amendement 27 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – alinea 1
De Gemeenschappelijke Onderneming S2R neemt een specifieke financiële regeling aan overeenkomstig artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Verordening (EU) nr. … [Gedelegeerde Verordening betreffende de financiële modelregeling voor instanties als bedoeld in artikel 209 van het Financieel Reglement].
Onverminderd artikel 12,neemt de Gemeenschappelijke Onderneming S2R een specifieke financiële regeling aan overeenkomstig artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Verordening (EU) nr. … [Gedelegeerde verordening betreffende de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschappen].
Amendement 28 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – lid 2 – alinea 2
Overeenkomstig artikel 110 van het statuut neemt de raad van bestuur op basis van artikel 2, lid 1, van het statuut en op basis van artikel 6 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, een besluit aan om de bevoegdheden tot aanstelling te delegeren aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden vast te stellen waaronder die delegatie kan worden geschorst. De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheid op zijn beurt subdelegeren.
Overeenkomstig artikel 110 van het statuut neemt de raad van bestuur op basis van artikel 2, lid 1, van het statuut en op basis van artikel 6 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, een besluit aan om de bevoegdheden tot aanstelling te delegeren aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden vast te stellen waaronder die delegatie kan worden geschorst. De uitvoerend directeur brengt aan de raad van bestuur verslag uit over de gedelegeerde bevoegdheden en mag deze bevoegdheden subdelegeren.
Amendement 29 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – alinea 2
2. In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt de Gemeenschappelijke Onderneming S2R, overeenkomstig de algemene beginselen die de wetgevingen van de lidstaten gemeen hebben, alle schade die door haar personeel bij de uitoefening van zijn taken is veroorzaakt.
2. In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt de Gemeenschappelijke Onderneming S2R, overeenkomstig de algemene beginselen die de wetgevingen van de lidstaten gemeen hebben, alle schade die door haar personeel of de leden van de raad van bestuur bij de uitoefening van hun taken is veroorzaakt.
Amendement 30 Voorstel voor een verordening Artikel 11 – lid 1
1. Uiterlijk op 31 december 2017 verricht de Commissie een tussentijdse evaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R. De Commissie zendt de conclusies van de evaluatie en haar opmerkingen uiterlijk op 30 juni 2018toe aan het Europees Parlement en de Raad.
1. Uiterlijk op 30 juni 2017 verricht de Commissie met de hulp van onafhankelijke deskundigen een tussentijdse evaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R, met inbegrip van een beoordeling van de betrokkenheid van en de openstelling voor kleine en middelgrote ondernemingen, alsmede van de administratieve werking van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R, met speciale aandacht voor de aanpak van administratieve problemen of lasten. De Commissie stelt een verslag op van die evaluatie, waarin de conclusies van de evaluatie en opmerkingen van de Commissie zijn opgenomen. Zij stuurt dit verslag uiterlijk op 31 december 2017 naar het Europees Parlement en de Raad. Bij de grondige beoordeling en de tussentijdse evaluatie als bedoeld in artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1291/2013 wordt rekening gehouden met de resultaten van de tussentijdse evaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R.
Amendement 31 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 1
1. De kwijting voor de uitvoering van de begroting betreffende de bijdrage van Unie aan de Gemeenschappelijke Onderneming S2R maaktdeel uit van de kwijting die door het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad aan de Commissie wordt verleend overeenkomstig de inartikel 319 van het Verdrag bedoelde procedure.
1. In afwijking van artikel 60, lid 7, en artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, wordt de kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R door het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad verleend overeenkomstig de procedure die is vastgelegd in het financieel reglement van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R.
Amendement 32 Voorstel voor een verordening Artikel 12 – lid 2
2. De Gemeenschappelijke Onderneming S2R werkt volledig samen met de instellingen die bij de kwijtingsprocedure betrokken zijn en verstrekt waar nodig de vereiste aanvullende informatie. In dit kader kan zij worden gevraagd zich te laten vertegenwoordigen op vergaderingen met de relevante instellingen of organen en bijstand te verlenen aan de gedelegeerde ordonnateur van de Commissie.
Schrappen
Amendement 33 Voorstel voor een verordening Artikel 14 – lid 1
1. Onverminderd bepaling 19, lid 4, van de in bijlage I opgenomen statuten verleent de Gemeenschappelijke Onderneming S2R de diensten van de Commissie en andere door de Gemeenschappelijke Onderneming S2R of de Commissie gemachtigde personen, alsmede de Rekenkamer, toegang tot haar terreinen en gebouwen en tot alle informatie, met inbegrip van informatie in elektronische vorm, die benodigd is voor het uitvoeren van hun audits.
1. De Gemeenschappelijke Onderneming S2R verleent de diensten van de Commissie en andere door de Gemeenschappelijke Onderneming S2R of de Commissie gemachtigde personen, alsmede de Rekenkamer, toegang tot haar terreinen en gebouwen en tot alle informatie, met inbegrip van informatie in elektronische vorm, die benodigd is voor het uitvoeren van hun audits.
Amendement 34 Voorstel voor een verordening Artikel 14 – lid 5 bis (nieuw)
5 bis. De personeelsleden van de Gemeenschappelijke Onderneming, de uitvoerend directeur en de leden van de raad van bestuur onthullen onverwijld gevallen van fraude waarvan zij gedurende de uitoefening van hun functies of mandaten bij OLAF kennis hebben genomen, zonder dat zij daar vervolgens op enigerlei wijze aansprakelijk voor worden gesteld.
Amendement 35 Voorstel voor een verordening Artikel 17 – alinea 1 bis (nieuw)
Met het oog op het algemene doel van het kaderprogramma Horizon 2020 om het Europese financieringslandschap voor onderzoek en innovatie sterker te vereenvoudigen en te harmoniseren, mogen gemeenschappelijke ondernemingen geen andere regelingen toepassen dan die uit het kaderprogramma Horizon 2020.
Amendement 36 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 1 – paragraaf 1
1. "geassocieerd lid": een in een lidstaat of een met het Kaderprogramma Horizon 2020 geassocieerd land gevestigde juridische entiteit of een groepering of consortium van juridische entiteiten, die is geselecteerd overeenkomstig de in bepaling 4, lid 2, vastgestelde procedure, die voldoet aan de in bepaling 4, leden 3 en 4, vastgestelde voorwaarden en die de onderhavige statuten heeft aanvaard door ondertekening van een instemmingsbrief;
1. "geassocieerd lid": een in een lidstaat of een met het Kaderprogramma Horizon 2020 geassocieerd land gevestigde juridische entiteit of een groepering of consortium van juridische entiteiten, die is geselecteerd overeenkomstig de in bepaling 4, lid 2, vastgestelde procedure, die voldoet aan de in bepaling 4, leden 3 en 4, vastgestelde voorwaarden en die de onderhavige statuten heeft aanvaard door ondertekening van een instemmingsbrief na een besluit van het orgaan dat belast is met hun bestuur;
Amendement 37 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 1 – paragraaf 2
2. "ander stichtend lid dan de Unie": de in bijlage II genoemde contribuanten die zich individueel hebben verbonden tot een eigen inbreng van minstens EUR 30 miljoen gedurende de looptijd van de gemeenschappelijk onderneming S2R en die de onderhavige statuten hebben aanvaard door ondertekening van een instemmingsbrief;
2. "ander stichtend lid dan de Unie": afzonderlijke juridische entiteiten die zich individueel hebben verbonden tot een eigen inbreng van minstens EUR 30 miljoen gedurende de looptijd van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R, op basis van een gedeelde visie, en die de onderhavige statuten hebben aanvaard door ondertekening van een instemmingsbrief na een besluit door het orgaan dat belast is met hun bestuur. De stichtende leden worden opgesomd in bijlage II;
Amendement 38 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 1 – paragraaf 3 – inleidende formule
3. "innovatieprogramma's" of "IP's": de thematische gebieden die de basis vormen voor de structuur van het masterplan S2R, als bedoeld in lid 4. De selectie van de IP's gebeurt op basis van de mogelijke prestatiewinst in één of meer operationele domeinen en als onderdeel van een spoorwegsysteembenadering. Onverminderd een besluit van de raad van bestuur om de structuur te wijzigen moeten in het masterplan S2R minstens de vijf volgende IP's worden opgenomen;
3. "innovatieprogramma's" of "IP's": de thematische gebieden die de basis vormen voor de structuur van het masterplan S2R, als bedoeld in lid 4. De selectie van de IP's gebeurt op basis van de mogelijke prestatiewinst in één of meer operationele domeinen en als onderdeel van een klantgerichte spoorwegsysteembenadering. De definitie hiervan maakt bovendien de ontwikkeling en het testen van baanbrekende innovatieve ideeën mogelijk. Onverminderd een besluit van de raad van bestuur om de structuur te wijzigen moeten in het masterplan S2R minstens de vijf volgende IP's worden opgenomen;
Amendement 39 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 1 – paragraaf 3 – letter a
(a) kostenefficiënte en betrouwbare treinen met grote capaciteit;
(a) kostenefficiënte en betrouwbare treinen, met inbegrip van treinen met grote capaciteit en hogesnelheidstreinen;
Amendement 40 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 1 – paragraaf 3 – letter c
(c) kostenefficiënte en betrouwbare infrastructuur met grote capaciteit;
(c) kostenefficiënte, duurzame en betrouwbare infrastructuur met grote capaciteit;
Amendement 41 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 2 – letter h
(h) het bundelen van gebruikerseisen en definiëren van interoperabiliteitsnormen zodat richting kan worden gegeven aan investeringen in onderzoek en innovatie van operationele en commercieel interessante oplossingen;
(h) het bundelen van gebruikerseisen en definiëren van interoperabiliteitsspecificaties en technische normen zodat richting kan worden gegeven aan investeringen in onderzoek en innovatie van operationele en commercieel interessante oplossingen;
Amendement 42 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 2 – letter j
(j) nauwe en langdurige samenwerking tot stand brengen tussen de Unie, de spoorwegindustrie en andere belanghebbenden die noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van baanbrekende innovaties en de marktintroductie van innoverende oplossingen, waaronder spoorwegondernemingen en andere belanghebbenden, alsmede actoren van buiten de spoorwegsector;
(j) nauwe en langdurige samenwerking tot stand brengen tussen de Unie, de spoorwegindustrie en andere belanghebbenden die noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van baanbrekende innovaties en de marktintroductie van innoverende oplossingen, waaronder klantenorganisaties, spoorwegondernemingen en andere private en publieke belanghebbenden, waaronder op regionaal niveau, alsmede actoren van buiten de spoorwegsector;
Amendement 44 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 2 – letter k bis (nieuw)
(k bis) contacten waarborgen met een breed scala aan belanghebbenden, waaronder onderzoeksorganisaties en universiteiten;
Amendement 45 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 3 – paragraaf 2 bis (nieuw)
2 bis. Wanneer een lid van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R zijn verplichtingen in verband met de overeengekomen financiële bijdrage niet nakomt, maakt de uitvoerend directeur daarvan schriftelijk melding en stelt hij een redelijke termijn vast waarbinnen het verzuim moet worden hersteld. Indien er na het verstrijken van deze termijn nog steeds sprake is van een betalingsachterstand, roept de uitvoerend directeur een vergadering van de raad van bestuur bijeen om te besluiten of het lidmaatschap van het desbetreffende lid moet worden ingetrokken of dat er andere maatregelen moeten worden genomen tot het lid zijn verbintenissen wel nakomt. Aan alle leden die hun verplichtingen niet nakomen kan, in eerste instantie en nadat zij zijn gehoord en de mogelijkheid hebben gekregen hun verzuim recht te zetten, hun stemrecht door de raad van bestuur worden ontnomen.
Amendement 46 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 4 – paragraaf 2
2. De geassocieerde leden van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R worden geselecteerd via een open, niet-discriminerende en concurrerende oproep. De eerste oproep voor geassocieerde leden wordt uiterlijk drie maanden na de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R gelanceerd. Aanvullende oproepen worden gelanceerd met oog voor de kernvaardigheden die bijeen moeten worden gebracht voor de uitvoering van het masterplan S2R. Alle oproepen worden gepubliceerd op de website van S2R en ook via de groep van vertegenwoordigers van de staten en andere kanalen bekendgemaakt om zoveel mogelijk deelnemers te betrekken bij de verwezenlijking van de doelstelling van het masterplanS2R. De Gemeenschappelijke Onderneming S2R stimuleert de deelname van het mkb en actoren uit de volledige spoorwaardeketen, alsmede van buiten de traditionele spoorwegsector.
2. De geassocieerde leden van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R worden geselecteerd via een open, niet-discriminerende en concurrerende, door de Commissie gedane oproep die op transparante wijze wordt geëvalueerd door de raad van bestuur. Bij deze evaluatie en selectie wordt onder meer rekening gehouden met de relevantie en de potentiële toegevoegde waarde van de aanvrager voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R, de solvabiliteit van de aanvrager en eventuele belangenconflicten met betrekking tot de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R.
Amendement 47 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 4 – paragraaf 2 bis (nieuw)
2 bis. De Commissie neemt, rekening houdend met de resultaten van de evaluatie, het definitieve besluit over de selectie van geassocieerde leden teneinde het geografische evenwicht te waarborgen, alsook een evenwichtige deelname van kmo's, de onderzoeksgemeenschap en actoren uit de volledige spoorwaardeketen, ook van buiten de traditionele spoorwegsector.
Amendement 48 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 4 – paragraaf 5
5. Elk lid kan zijn lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R beëindigen. De beëindiging wordt zes maanden nadat de andere leden ervan op de hoogte zijn gesteld onherroepelijk van kracht. Vanaf dat tijdstip is het voormalige lid vrijgesteld van alle verplichtingen behoudens die welke vóór de beëindiging van het lidmaatschap door de Gemeenschappelijke Onderneming S2R zijn goedgekeurd of aangegaan.
5. Elk lid kan zijn lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R beëindigen. De beëindiging wordt zes maanden nadat de andere leden ervan op de hoogte zijn gesteld onherroepelijk van kracht. Vanaf dat tijdstip is het voormalige lid vrijgesteld van alle verplichtingen behoudens die welke vóór de beëindiging van het lidmaatschap door de Gemeenschappelijke Onderneming S2R zijn goedgekeurd of aangegaan. In deze gevallen wordt een rekening geopend voor de onderlinge afhandeling van de financiële verplichtingen van het vertrekkend lid en de Gemeenschappelijke Onderneming S2R.
Amendement 49 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 4 – paragraaf 6
6. Het lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R kan niet aan een derde worden overgedragen zonder de voorafgaande en eenparige instemming van de raad van bestuur.
6. Het lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R kan niet aan een derde worden overgedragen zonder de voorafgaande en eenparige instemming van de raad van bestuur. De Commissie wordt op de hoogte gesteld van deze instemming en heeft het recht hiertegen bezwaar aan te tekenen.
+
Amendement 50 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 6 – letter c
(c) minstens één vertegenwoordiger van de geassocieerde leden per innovatieprogramma als bedoeld in bepaling 1, lid 3. Deze vertegenwoordigers worden aangewezen door de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R, waarbij wordt gestreefd naar een evenwichtige vertegenwoordiging van actoren uit de volledige spoorwaardeketen en van buiten de traditionele spoorwegsector.
(c) minstens één vertegenwoordiger van de geassocieerde leden per innovatieprogramma als bedoeld in bepaling 1, lid 3. Geassocieerde leden die als afzonderlijke juridische entiteiten voldoen aan de in bepaling 1, lid 2, genoemde criteria [dat wil zeggen een eigen bijdrage van ten minste 30 miljoen euro], en die bijdragen tot de verwezenlijking van de in artikel 2, lid 2, onder a), b) en c), genoemde doelstellingen, worden vertegenwoordigd in de raad van bestuur. De overige vertegenwoordigers worden aangewezen door de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R, waarbij wordt gestreefd naar een evenwichtige vertegenwoordiging van actoren wat betreft de territoriale vertegenwoordiging en het garanderen van de vertegenwoordiging van actoren uit de volledige spoorwaardeketen en van buiten de traditionele spoorwegsector. Ten minste twee hiervan moeten spoorwegondernemingen vertegenwoordigen.
Amendement 51 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 7 – paragraaf 5 – alinea 5
Een vertegenwoordiger van het Europees Spoorwegbureau en de voorzitter of de vicevoorzitter van de groep van vertegenwoordigers van de staten nemen als waarnemer deel aan de vergaderingen van de raad van bestuur.
Een vertegenwoordiger van het Europees Spoorwegbureau neemt als waarnemer deel aan de vergaderingen van de raad van bestuur.
Amendement 52 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 7 – paragraaf 5 – alinea 5 bis (nieuw)
De voorzitter of de vicevoorzitter van de groep van vertegenwoordigers van de staten is gerechtigd als waarnemer de vergaderingen van de raad van bestuur bij te wonen en aan de beraadslagingen deel te nemen, echter zonder stemrecht.
Amendement 53 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 7 – paragraaf 5 – alinea 5 ter (nieuw)
Wanneer kwesties worden besproken die binnen het takenpakket van het wetenschappelijk comité vallen, is de voorzitter van dat comité gerechtigd als waarnemer de vergaderingen van de raad van bestuur bij te wonen en aan de beraadslagingen deel te nemen, echter zonder stemrecht.
Amendement 54 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 8 – alinea -1 (nieuw)
De Commissie streeft, in het kader van haar rol in de raad van bestuur, naar coördinatie tussen de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R en de relevante activiteiten van het kaderprogramma Horizon 2020 teneinde synergieën te bevorderen bij de vaststelling van de prioriteiten van onderzoek in samenwerkingsverband.
Amendement 55 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 8 – alinea 1 – letter c bis (nieuw)
(c bis) een besluit nemen over de definitieve samenstelling van de raad van bestuur, met name door de vertegenwoordigers te selecteren van de geassocieerde leden, anders dan degenen die voldoen aan de criteria als bedoeld in bepaling 1, lid 2. De definitieve selectie moet een evenwichtige deelname van kmo's en van actoren uit de volledige spoorwaardeketen waarborgen, met inbegrip van actoren van buiten de traditionele spoorwegsector;
Amendement 56 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 8 – alinea 1 – letter n bis (nieuw)
(n bis) het zorgen voor de transparantie van de keuze voor toeleveringsovereenkomsten die binnen het kader van deze verordening kunnen worden vastgesteld.
Amendement 57 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 9 – paragraaf 1
1. De uitvoerend directeur wordt naeen openbare en transparante selectieprocedure door de raad van bestuur aangesteld uit een lijst van door de Commissie voorgedragen kandidaten.
1. De uitvoerend directeur wordt op grond van verdiensten en van gedocumenteerde bestuurlijke en leidinggevende vaardigheden, alsook op grond van relevante bekwaamheid en ervaring, door de raad van bestuur aangesteld uit een lijst van door de Commissie voorgedragen kandidaten, na een open en transparant algemeen vergelijkend onderzoek volgend op een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling in het Publicatieblad van de Europese Unie en elders. Het Europees Parlement kan hiertegen bezwaar aantekenen.
Alvorens te worden benoemd, beantwoordt de door de raad van bestuur geselecteerde kandidaat de vragen van de leden van de Commissie industrie, onderzoek en energie en van de Commissie begrotingscontrole van het Europees Parlement.
Amendement 58 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 10 – paragraaf 4 – letter g bis (nieuw)
(g bis) de groep van vertegenwoordigers van de staten en het wetenschappelijk comité regelmatig informeren over alle zaken die van belang zijn voor hun adviserende taak;
Amendement 59 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 11 – inleidende formule
Een vertegenwoordiger van het Europees Spoorwegbureau zetelt als waarnemer in de raad van bestuur en draagt bij tot de vaststelling en uitvoering van het masterplan S2R, met name door de uitvoering van de volgende adviserende taken:
Een vertegenwoordiger van het Europees Spoorwegbureau draagt bij tot de vaststelling en uitvoering van het masterplan S2R, met name door de uitvoering van de volgende adviserende taken:
Amendement 60 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 11 – letter a
(a) voorstellen van eventuele amendementen van het masterplan S2R en de jaarlijkse werkprogramma's, met name om ervoor te zorgen dat tegemoet wordt gekomen aan de onderzoeksbehoeften voor de verwezenlijking van de eengemaakte Europese spoorwegruimte;
(a) voorstellen van eventuele amendementen van het masterplan S2R en de jaarlijkse werkprogramma's, met name om ervoor te zorgen dat tegemoet wordt gekomen aan de onderzoeksbehoeften voor de verwezenlijking van de eengemaakte Europese spoorwegruimte en om na te gaan of ze relevant zijn voor de in artikel 2, lid 2, bedoelde doelstellingen;
Amendement 61 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 11 – letter b
(b) na raadpleging van de in artikel 2, lid 1, onder e), van deze verordening bedoelde belanghebbenden, voorstellen van technische normen voor onderzoeks-,ontwikkelings- en valideringsactiviteiten teneinde de interoperabiliteit en veiligheid van de resultaten te waarborgen;
(b) na raadpleging van de in artikel 2, lid 1, onder e), van deze verordening bedoelde belanghebbenden, voorstellen van richtsnoeren voor onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten die resulteren in technische normen teneinde de interoperabiliteit en veiligheid van de resultaten te waarborgen;
Amendement 62 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 13 – paragraaf 5 - letter a
(a) de status van relevante nationale of regionale onderzoeks- en innovatieprogramma's en mogelijke samenwerkingsgebieden, met inbegrip van de toepassing van relevante technologieën;
(a) de status van relevante nationale of regionale onderzoeks- en innovatieprogramma's en mogelijke samenwerkingsgebieden, met inbegrip van de toepassing van relevante technologieën, om te profiteren van synergieën;
Amendement 63 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 13 – paragraaf 5 bis (nieuw)
5 bis. De groep van vertegenwoordigers van de staten ontvangt regelmatig informatie over onder andere de deelname aan door de Gemeenschappelijke Onderneming S2R gefinancierde acties, over de uitkomst van iedere oproep tot het indienen van voorstellen en over de uitvoering van projecten, over de synergie met andere relevante programma's van de Unie en over de uitvoering van de begroting van S2R.
Amendement 64 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 13 – paragraaf 6
6. De groep van vertegenwoordigers van de staten kan op eigen initiatief de Gemeenschappelijke Onderneming S2R aanbevelingen doen op technisch, bestuurlijk en financieel gebied, met name wanneer er nationale of regionale belangen in het geding zijn. De Gemeenschappelijke Onderneming S2R informeert de groep van vertegenwoordigers van de staten over het gevolg dat zij aan die aanbevelingen heeft gegeven.
6. De groep van vertegenwoordigers van de staten kan op eigen initiatief de raad van bestuur aanbevelingen doen op technisch, bestuurlijk en financieel gebied, met name wanneer er nationale of regionale belangen in het geding zijn. De raad van bestuur informeert de groep van vertegenwoordigers van de staten over het gevolg dat zij aan die aanbevelingen heeft gegeven.
Amendement 65 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 14 – paragraaf 1
1. Voor de uitvoering van de in bepaling 2 genoemde taken kan de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R een beperkt aantal werkgroepen oprichten om door de raad van bestuur gedelegeerde activiteiten uit te voeren. Deze groepen worden samengesteld uit professionals en functioneren op transparante wijze.
1. Voor de uitvoering van de in bepaling 2 genoemde taken kan de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R een beperkt aantal werkgroepen oprichten om door de raad van bestuur gedelegeerde activiteiten uit te voeren. Deze groepen worden samengesteld uit professionals met relevante ervaring, onder meer van onderzoeksorganisaties, kmo's en spoorwegexploitanten, en functioneren op transparante wijze.
Amendement 66 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 15 – paragraaf 3 – letter b
(b) bijdragen in natura van de andere leden dan de Unie en hun gelieerde entiteiten, bestaande uit de door hen bij de uitvoering van acties onder contract gedragen kosten minus de bijdrage van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R en alle andere bijdragen van de Unie aan die kosten.
(b) bijdragen in natura of in contanten van de andere leden dan de Unie en hun gelieerde entiteiten, bestaande uit de door hen bij de uitvoering van acties onder contract gedragen kosten minus de bijdrage van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R en alle andere bijdragen van de Unie aan die kosten.
Amendement 67 Voorstel voor een verordening Bijlage I – bepaling 19
1. De uitvoerend directeur brengt jaarlijks verslag uit aan de raad van bestuur over de uitvoering van zijn taken in overeenstemming met de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R.
1. De uitvoerend directeur brengt jaarlijks verslag uit aan de raad van bestuur over de uitvoering van zijn taken in overeenstemming met de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R.
2. Uiterlijk op 15 februari van elk jaar legt de uitvoerend directeur de raad van bestuur ter goedkeuring een jaarlijks activiteitenverslag voor over de door de Gemeenschappelijke Onderneming S2R in het voorafgaande kalenderjaar gemaakte vorderingen, met name in verhouding tot het jaarlijkse werkplan voor dat jaar. Dit verslag bevat informatie over onder meer de volgende zaken:
2. Binnen twee maanden na de afsluiting van elk begrotingsjaar legt de uitvoerend directeur de raad van bestuur ter goedkeuring een jaarlijks activiteitenverslag voor over de door de Gemeenschappelijke Onderneming S2R in het voorafgaande kalenderjaar gemaakte vorderingen, met name in verhouding tot het jaarlijkse werkplan voor dat jaar. Dit verslag bevat informatie over onder meer de volgende zaken:
(a) onderzoek, innovatie en andere uitgevoerde acties en de bijbehorende uitgaven;
(a) onderzoek, innovatie en andere uitgevoerde acties en de bijbehorende uitgaven;
(b) de ingediende acties, met inbegrip van een opsplitsing per soort deelnemer, waaronder het mkb, en per land;
(b) de ingediende acties, met inbegrip van een opsplitsing per soort deelnemer, waaronder het mkb, en per land;
(c) de voor financiering aangewezen acties, met inbegrip van een opsplitsing per soort deelnemer, waaronder het mkb, en per land, met vermelding van de bijdrage van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R aan de afzonderlijke deelnemers en acties.
(c) de voor financiering aangewezen acties, met inbegrip van een opsplitsing per soort deelnemer, waaronder het mkb, en per land, met vermelding van de bijdrage van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R aan de afzonderlijke deelnemers en acties.
Na goedkeuring door de raad van bestuur wordt het jaarlijkse activiteitenverslag meegedeeld aan de groep van vertegenwoordigers van de staten en openbaar gemaakt.
Na goedkeuring door de raad van bestuur wordt het jaarlijkse activiteitenverslag meegedeeld aan de groep van vertegenwoordigers van de staten en openbaar gemaakt.
3. De Gemeenschappelijke Onderneming S2R doet jaarlijks verslag aan de Commissie overeenkomstig artikel 60, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.
3. Uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar zendt de rekenplichtige van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R de voorlopige rekeningen toe aan de rekenplichtige van de Commissie en aan de Rekenkamer.
4. De rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R worden onderzocht door een onafhankelijk controleorgaan als bepaald in artikel 60, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.
De rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R worden niet onderzocht door de Rekenkamer.
Uiterlijk op 31 maart van het volgende begrotingsjaar zendt de Gemeenschappelijke Onderneming S2R het verslag over het begrotings- en financieel beheer toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.
Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R overeenkomstig artikel 148 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 stelt de rekenplichtige de definitieve rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R op en legt de uitvoerend directeur deze voor advies voor aan de raad van bestuur.
De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming S2R.
Uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar zendt de uitvoerend directeur de definitieve rekeningen, samen met het advies van de raad van bestuur, toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.
De definitieve rekeningen worden uiterlijk op 15 november van het volgende jaar bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
De uitvoerend directeur stuurt de Rekenkamer uiterlijk 30 september een antwoord in reactie op de door haar in het kader van haar jaarverslag geformuleerde opmerkingen. De uitvoerend directeur zendt dit antwoord tevens toe aan de raad van bestuur.
De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle informatie die nodig is voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het desbetreffende begrotingsjaar, overeenkomstig artikel 165, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.
Verzoek om verdediging van de immuniteit van Alexander Mirsky
116k
40k
Besluit van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Alexander Mirsky (2014/2026(IMM))
– gezien het verzoek van Alexander Mirsky om verdediging van zijn immuniteit in verband met een bij het Hooggerechtshof van Letland (senaat, burgerlijke kamer) aanhangige civiele procedure, dat op 14 februari 2014 werd ingediend, en van de ontvangst waarvan op 24 februari 2014 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,
– gezien artikel 8 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010 en 6 september 2011(1),
– gezien het woordelijke verslag van de plenaire vergadering van 4 april 2011,
– gezien artikel 5, lid 2, en de artikelen 6 bis en 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0273/2014),
A. overwegende dat Alexander Mirsky, lid van het Europees Parlement, heeft verzocht om verdediging van zijn parlementaire immuniteit in verband met een bij het Hooggerechtshof van Letland aanhangige civiele procedure; overwegende dat bedoelde procedure is ingesteld naar aanleiding van de beslissing van de burgerlijke kamer van het gerechtshof van Riga (hierna. ‘het gerechtshof van Riga’) waarbij Alexander Mirsky werd gelast een uitspraak die hij in een rede voor het Europees Parlement op 4 april 2011 heeft gemaakt, in te trekken en LVL 1000 te betalen aan eisers als immateriële schadevergoeding voor de schade die dezen zeggen te hebben geleden;
B. overwegende dat volgens artikel 8 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie tegen de leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden en dat zij niet aangehouden of vervolgd kunnen worden op grond van de mening of stem die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht;
C. overwegende dat het Parlement zich bij de uitoefening van zijn bevoegdheden met betrekking tot voorrechten en immuniteiten inzet voor handhaving van zijn integriteit als democratische wetgevende vergadering en waarborging van de onafhankelijkheid van zijn leden bij de uitvoering van hun taken;
D. overwegende dat het Hof van Justitie heeft uitgemaakt dat gelet op het doel van artikel 8 van het Protocol, te weten de bescherming van de vrije meningsuiting en de onafhankelijkheid van de leden van het Europees Parlement, en de bewoordingen ervan, die behalve naar meningsuitingen uitdrukkelijk naar door de Europese afgevaardigden uitgebrachte stemmen verwijzen, dit artikel voornamelijk toepassing moet vinden op verklaringen die door die afgevaardigden worden uitgebracht binnen de gebouwen van het Europees Parlement(2);
E. overwegende dat de immuniteit uit hoofde van artikel 8 van het Protocol, waar deze strekt tot bescherming van de vrije meningsuiting en de onafhankelijkheid van leden van het Europees Parlement, moet worden aangemerkt als een absolute immuniteit die in de weg staat aan elke juridische procedure met betrekking tot een mening of stem die in de uitoefening van het parlementaire ambt is uitgebracht(3);
F. overwegende dat de immuniteit tegen rechtsvervolging die de leden van het Europees Parlement genieten, ook voor civielrechtelijke zaken geldt;
G. overwegende dat het verzoek van Alexander Mirsky samenhangt met een tegen hem ingesteld geding wegens uitlatingen tijdens een spreektijd van een minuut in de plenaire vergadering van 4 april 2011; overwegende dat in confesso vaststaat dat Alexander Mirsky lid was van het Europees Parlement op het moment dat hij zijn gewraakte uitspraak deed;
H. overwegende dat de rechtbank van Jūrmala terecht heeft geconstateerd dat Alexander Mirsky als lid van het Europees Parlement immuniteit geniet uit hoofde van artikel 8 van het Protocol en de vordering van eiser daarom heeft afgewezen; overwegende dat het gerechtshof van Riga daarentegen geheel is voorbijgegaan aan de toepasselijkheid van die bepaling; overwegende dat een nationale rechter verplicht is het primaire recht van de EU toe te passen;
I. overwegende dat de zaak tegen Alexander Mirsky nog steeds voor het Hooggerechtshof aanhangig is en dat de definitieve uitspraak hem alsnog in het gelijk kan stellen; overwegende evenwel dat een bekrachtiging van het arrest van het gerechtshof van Riga door het Hooggerechtshof zou neerkomen op een inbreuk op het primaire EU-recht door de Letse autoriteiten;
J. overwegende dat met het arrest van het gerechtshof van Riga in feite al inbreuk is gemaakt op de voorrechten en immuniteiten van Alexander Mirsky; overwegende dat de omstandigheden rond de zaak een beperking opleveren op een mening die in de uitoefening van het parlementaire ambt is uitgebracht;
1. besluit de immuniteit en de voorrechten van Alexander Mirsky te verdedigen;
2. verzoekt de Europese Commissie stappen te ondernemen bij de Letse autoriteiten om het primaire EU-recht te doen eerbiedigen – met name artikel 8 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie – en zonodig een inbreukprocedure aanhangig te maken op basis van artikel 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de Commissie, de bevoegde autoriteiten van de Republiek Letland en aan Alexander Mirsky.
Resolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 13 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2012/007 IT/VDC Technologies, ingediend door Italië) (COM(2014)0119 – C7-0089/2014 – 2014/2025(BUD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2014)0119 – C7‑0089/2014),
– gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering(1),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014‑2020(2), en met name artikel 12,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(3) (IIA van 2 december 2013), en met name punt 13,
– gezien de trialoogprocedure als bedoeld in punt 13 van het IIA van 2 december 2013,
– gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7‑0261/2014),
A. overwegende dat de Europese Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, en hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;
B. overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op de overlegvergadering van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 2 december 2013 wat betreft het nemen van besluiten om middelen beschikbaar te stellen uit het EFG;
C. overwegende dat Italië aanvraag EGF/2012/007 IT/VDC Technologies voor een financiële bijdrage uit het EFG heeft ingediend naar aanleiding van 1 164 gedwongen ontslagen bij VDC Technologies en een toeleverancier tijdens de referentieperiode van vier maanden die liep van 26 februari 2012 tot 25 juni 2012, waarbij 1 146 werknemers in aanmerking komen voor maatregelen met medefinanciering door het EFG;
D. overwegende dat de aanvraag voldoet aan de subsidiabiliteitscriteria die zijn vastgelegd in de EFG-verordening;
1. is het met de Commissie eens dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 2, onder a), van de EFG-verordening en dat Italië bijgevolg recht heeft op een financiële bijdrage op grond van die verordening;
2. stelt vast dat de Italiaanse autoriteiten de aanvraag voor een financiële bijdrage uit het EFG op 31 augustus 2012 hebben ingediend en betreurt dat de beoordeling van die aanvraag pas op 5 maart 2014 door de Commissie beschikbaar is gesteld; betreurt dat de beoordelingsperiode 19 maanden heeft geduurd en is van mening dat deze trage gang van zaken haaks staat op het doel van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, nl. om snel bijstand te verlenen aan ontslagen werknemers;
3. is van mening dat de gedwongen ontslagen bij VDC Technologies SpA en een toeleverancier (productie van tv's, tv-monitoren en ‑schermen, alsmede klimaatregelingsinstallaties) verband houden met grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen als gevolg van de globalisering, en te verklaren zijn door ernstige economische verstoringen voor de sector productie van elektrische apparaten vanwege toegenomen concurrentie van derde landen, met name China;
4. beseft dat er bij de hervorming van het handelsbeleid van de Unie, zowel wanneer het om liberalisering gaat als in het geval van handelsbeschermingsinstrumenten, lering moet worden getrokken uit het feit dat talrijke EFG-aanvragen op grond van het globaliseringscriterium een bepaalde sector betreffen;
5. wijst erop dat de betreffende 1 164 ontslagen en de 54 ontslagen die om dezelfde reden zijn gevallen voor en na de referentieperiode van vier maanden uiterst negatieve gevolgen hebben voor de arbeidsmarkt en de economische situatie in het getroffen gebied dat zich bevindt in de NUTS 3-regio ITI45 Frosinone en in de NUTS 2-regio ITI4 Lazio;
6. is verheugd dat de Italiaanse autoriteiten op 30 november 2012 hebben besloten met de uitvoering van de individuele diensten voor de getroffen werknemers te beginnen teneinde de werknemers snel bijstand te verlenen, negen maanden voor de indiening van de EFG-aanvraag en ruimschoots vooruitlopend op het definitieve besluit over de toekenning van EFG-steun voor het voorgestelde gecoördineerde pakket;
7. wijst erop dat het gecoördineerde pakket van individuele diensten waarvoor medefinanciering wordt aangevraagd maatregelen omvat voor de terugkeer van 1 146 ontslagen werknemers op de arbeidsmarkt, zoals loopbaanbegeleiding/evaluatie van vaardigheden, opleidingen, individuele dienstverlening, ondersteuning van ondernemerschap, aanwervingsbonussen en toelages bij deelname;
8. wijst erop dat bijna 40% van de ontslagen werknemers ouder is dan 55 jaar; betreurt dat het pakket geen specifieke maatregelen voor oudere werknemers bevat;
9. wijst erop dat het pakket verschillende soorten financiële toelagen bevat: een toelage voor werknemers die zorgbehoevende personen ten laste hebben, een bonus voor territoriale mobiliteit en een toelage bij deelname; wijst op het relatief hoge niveau van de aanwervingsbonus (6 000 EUR per werknemer), maar is ingenomen met het feit dat het aanbieden van een vast contract of een tijdelijk contract voor minstens 24 maanden voorwaarde is voor het ontvangen van die bonus;
10. is ingenomen met het feit dat over het gecoördineerd pakket van individuele dienstverlening is overlegd met de sociale partners (de vakbonden CGIL USB, CISAL, CISL, UIL, UGL) en dat een plaatselijk ondersteuningsnetwerk is opgezet met verschillende lokale partners, en dat een beleid van gelijke behandeling van mannen en vrouwen alsook het beginsel van non-discriminatie zullen worden toegepast in de verschillende stadia van de uitvoering van het EFG en bij de toegang ertoe;
11. herinnert aan het belang van een verbetering van de inzetbaarheid van alle werknemers door aangepaste opleiding en de erkenning van de in de loop van het beroepsleven opgedane vaardigheden en bekwaamheden; verwacht dat de opleiding die in het gecoördineerde pakket wordt aangeboden, niet alleen is afgestemd op de behoeften van de ontslagen werknemers, maar ook op het huidige ondernemingsklimaat;
12. is ingenomen met het feit dat er opleiding is voorzien voor elke werknemer waarop het EFG-pakket betrekking heeft; betreurt echter dat in het Commissievoorstel niet nader wordt aangegeven op welke gebieden en in welke sectoren die opleidingen zullen worden aangeboden;
13. merkt op dat de informatie die is verstrekt over het gecoördineerde pakket van individuele diensten dat uit het EFG moet worden gefinancierd, gegevens bevat over de complementariteit met maatregelen die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; benadrukt dat de Italiaanse autoriteiten bevestigen dat voor de subsidiabele maatregelen geen steun uit andere financieringsinstrumenten van de Unie wordt ontvangen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in haar jaarverslagen een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen om ervoor te zorgen dat de bestaande verordeningen volledig in acht worden genomen en dubbel gebruik van door de Unie gefinancierde diensten wordt voorkomen;
14. beklemtoont dat overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening moet worden gewaarborgd dat met middelen uit het EFG de duurzame terugkeer van individuele ontslagen werknemers op de arbeidsmarkt wordt gesteund; benadrukt voorts dat de EFG-steun alleen actieve arbeidsmarktmaatregelen kan medefinancieren die duurzame werkgelegenheid voor de lange termijn opleveren; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe ondernemingen verplicht zijn krachtens de nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, noch van maatregelen voor de herstructurering van ondernemingen of sectoren;
15. is ingenomen met de overeenkomst die tussen het Europees Parlement en de Raad is bereikt betreffende de nieuwe EFG-verordening voor de periode 2014‑2020 om het criterium "crisisafwijking" opnieuw in te voeren, om de financiële bijdrage van de Unie te verhogen tot 60% van de totale geschatte kosten van de voorgestelde maatregelen, om de efficiëntie voor de behandeling van EFG-aanvragen in de Commissie en door het Europees Parlement en de Raad te verhogen door de termijn voor beoordeling en goedkeuring te verkorten, om de subsidiabele maatregelen en begunstigden uit te breiden door zelfstandigen en jongeren toe te voegen en om stimuleringsmaatregelen voor de oprichting van een eigen bedrijf te financieren;
16. hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;
17. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
18. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 13 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2012/007 IT/VDC Technologies, ingediend door Italië)
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2014/254/EU.)
Resolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering overeenkomstig punt 13 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2012/004 ES/Grupo Santana, Spanje) (COM(2014)0116 – C7-0101/2014 – 2014/2027(BUD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2014)0116 – C7‑0101/2014),
– gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering(1) (EFG-verordening),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(2), en met name artikel 12,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (3)(IIA van 2 december 2013), en met name punt 13,
– gezien de trialoogprocedure als bedoeld in punt 13 van het IIA van 2 december 2013,
– gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0260/2014),
A. overwegende dat de Europese Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, en hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;
B. overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op de overlegvergadering van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 2 december 2013 wat betreft het nemen van besluiten om middelen beschikbaar te stellen uit het EFG;
C. overwegende dat Spanje aanvraag EGF/2012/004 ES/Grupo Santana(4) voor een financiële bijdrage uit het EFG heeft ingediend naar aanleiding van 330 gedwongen ontslagen bij Grupo Santana en 15 leveranciers en downstreamproducenten tijdens de referentieperiode van vier maanden die liep van 15 november 2011 tot 15 maart 2012, waarbij 285 werknemers in aanmerking komen voor maatregelen met medefinanciering door het EFG;
D. overwegende dat de aanvraag voldoet aan de subsidiabiliteitscriteria die zijn vastgelegd in de EFG-verordening;
1. is het met de Commissie eens dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 2, onder b), van de EFG-verordening en dat Spanje bijgevolg recht heeft op een financiële bijdrage op grond van die verordening;
2. neemt kennis van de verklaringen van de Commissie dat de 330 gedwongen ontslagen binnen de referentieperiode en de extra 689 ontslagen verband houden met dezelfde collectieve ontslagprocedure en dat de ontslagen in combinatie met de zeer kwetsbare economische en maatschappelijke situatie van de regio voldoen aan de voorwaarde van uitzonderlijke omstandigheden, overeenkomstig artikel 2, onder c), van de EFG-verordening;
3. merkt op dat de Spaanse autoriteiten de aanvraag voor een financiële bijdrage uit het EFG op 16 mei 2012 hebben ingediend en betreurt het dat de Europese Commissie de beoordeling daarvan pas op 5 maart 2014 ter beschikking heeft gesteld; betreurt de lange beoordelingsperiode van 22 maanden en is van mening dat deze termijn in strijd is met de doelstelling van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering om ontslagen werknemers snel steun te verlenen;
4. is van mening dat de gedwongen ontslagen bij Grupo Santana en 15 leveranciers en downstreamproducenten verband houden met grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ten gevolge van de mondialisering, daarbij verwijzend naar een afname van het marktaandeel van de EU in de wereldwijde productie van motorvoertuigen en de snelle groei van de Aziatische markten, waar de fabrikanten uit de EU minder van profiteren;
5. merkt op dat de betreffende 330 gedwongen ontslagen, samen met de 689 ontslagen om dezelfde reden voor en na de referentieperiode van vier maanden, ernstige gevolgen hebben voor de werkgelegenheid en de economie op lokaal en NUTS III-niveau, en de reeds kwetsbare economische situatie van het getroffen gebied verslechtert;
6. merkt op dat dit wederom een EFG-aanvraag voor ontslagen in de automobielsector betreft en dat deze sector met 17 aanvragen de bedrijfstak is met de meeste EFG-aanvragen op grond van zowel de crisis als het globaliseringskriterium; wijst erop dat dit nieuwe geval in de automobielindustrie het belang aantoont van een bedrijfstakstrategie op EU-niveau en illustreert op welke wijze uit het EFG steun verleend wordt aan werknemers in een herstructureringsproces;
7. is ingenomen dat de regio Andalucía, waar het werkloosheidspercentage veel hoger ligt dan het nationale en het EU-gemiddelde, weer een beroep doet op het EFG; wijst erop dat het EFG al steun heeft verleend aan werknemers van Delphi in Andalucía (EGF/2008/002 ES/Delphi);
8. is verheugd dat de Spaanse autoriteiten op 1 augustus 2011 hebben besloten een begin te maken met de individuele dienstverlening teneinde de werknemers snel bijstand te verlenen, tien maanden voor de indiening van de EFG-aanvraag en ruim voor het definitieve besluit over de toekenning van EFG-steun voor het voorgestelde gecoördineerde pakket;
9. merkt op dat het gecoördineerde pakket van op het individu afgestemde maatregelen die moeten worden medegefinancierd, maatregelen omvat in het kader van de terugkeer van 285 ontslagen werknemers op de arbeidsmarkt, zoals praktijkberoepsopleidingen, advisering over bedrijfsprojecten, actieve begeleiding bij het zoeken naar een baan en arbeidsbemiddeling;
10. is ingenomen met het feit dat de aangeboden scholing van aanzienlijke duur is en wordt aangevuld met activiteiten op de werkplek; juicht het toe dat de scholing zal aansluiten op de behoeften aan vaardigheden en kwalificaties van de ondernemingen die zich in het bedrijfspark vestigen, hetgeen deel uitmaakt van de maatregelen die een aanvulling vormen op het door het EFG gefinancierde pakket;
11. is in dit verband verheugd over het feit dat de stad Linares, zwaar getroffen door de sluiting van Santana (en de leveranciers), de belangrijkste plaatselijke werkgever, een algemene en alomvattende aanpak gekozen heeft in de vorm van de renovatie van het bedrijfspark van Grupo Santana, met als doel nieuwe investeerders aan te trekken; is van oordeel dat het besluit van de stad Linares om het ondernemingsklimaat te verbeteren, de impact van de op de werknemers gerichte EFG-maatregelen zal vergroten;
12. is ingenomen met het feit dat de stad Linares de sociale partners (de vakbonden MCA-UGT Andalucía en Federación de la industria de CCOO-Andalucía) over het pakket geraadpleegd heeft en dat de partners op de uitvoering van de maatregelen toezicht houden, en dat in de verschillende stadia van de tenuitvoerlegging van het EFG en bij de toegang ertoe een beleid inzake gelijkheid van mannen en vrouwen en non-discriminatie zal worden toegepast;
13. herinnert aan het belang van verbetering van de inzetbaarheid van alle werknemers door aangepaste scholing en de erkenning van de in de loop van het beroepsleven van de werknemer opgedane vaardigheden en bekwaamheden; verwacht dat de scholing die in het gecoördineerde pakket wordt aangeboden, niet alleen is afgestemd op de behoeften van de ontslagen werknemers, maar ook op het huidige ondernemingsklimaat;
14. wijst op het feit dat het EFG voorziet in een "opleidingsloon" dat 150% van het Spaanse minimumloon bedraagt; is ingenomen met de bevestiging van de Commissie dat deze vergoedingen de werkloosheidsuitkeringen niet vervangen en een aanvulling vormen op de werkloosheidsuitkeringen die op grond van de nationale wetgeving worden uitbetaald; benadrukt in dit verband dat in de nieuwe EFG-verordening voor de periode 2014-2020 de financiële vergoedingen worden beperkt tot ten hoogste 35% van de kosten van de maatregelen en dat dientengevolge de vergoedingen die in het gecoördineerde pakket voor deze aanvraag gelden, onder de nieuwe verordening niet meer mogelijk zullen zijn;
15. is ingenomen met het initiatief van de Spaanse regionale autoriteiten en de lokale autoriteiten van Linares om in industriële infrastructuur te investeren, het vernieuwde industriegebied aan te prijzen teneinde nieuwe bedrijven aan te trekken, en de industriële structuur te diversifiëren in plaats van zich te richten op de automobielsector; benadrukt dat voor deze inspanningen geen medefinanciering uit hoofde van het EFG is aangevraagd en gefinancierd worden uit regionale en lokale begrotingen die zwaar onder druk staan na het verlies van belastingontvangsten als gevolg van de fabriekssluiting;
16. merkt op dat de informatie die is verstrekt over het gecoördineerde pakket van individuele dienstverlening dat uit het EFG moet worden gefinancierd, gegevens bevat over de complementariteit met maatregelen die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; benadrukt dat de Spaanse autoriteiten bevestigen dat voor de subsidiabele maatregelen geen steun uit andere financieringsinstrumenten van de Unie wordt ontvangen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in haar jaarverslagen een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen om ervoor te zorgen dat de bestaande verordeningen volledig in acht worden genomen en dubbel gebruik van door de Unie gefinancierde diensten wordt voorkomen;
17. beklemtoont dat overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening moet worden gewaarborgd dat met middelen uit het EFG de duurzame terugkeer van individuele ontslagen werknemers op de arbeidsmarkt wordt gesteund; benadrukt voorts dat de EFG-steun alleen actieve arbeidsmarktmaatregelen kan medefinancieren die duurzame werkgelegenheid voor de lange termijn opleveren; herhaalt dat steun uit hoofde van het EFG niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe ondernemingen verplicht zijn krachtens de nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, noch van maatregelen voor de herstructurering van ondernemingen of sectoren;
18. is ingenomen met het akkoord dat tussen het Europees Parlement en de Raad is bereikt om in de nieuwe EFG-verordening voor de periode 2014-2020 het criterium van de financiële en economische crisis opnieuw in te voeren, om de financiële bijdrage van de Unie te verhogen tot 60 % van de totale geschatte kosten van de voorgestelde maatregelen, om de efficiëntie voor de behandeling van EFG-aanvragen in de Commissie en door het Europees Parlement en de Raad te verhogen door de termijn voor beoordeling en goedkeuring te verkorten, om de subsidiabele maatregelen en kring van begunstigden uit te breiden door zelfstandigen en jongeren toe te voegen en om stimuleringsmaatregelen voor de oprichting van een eigen bedrijf te financieren;
19. hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;
20. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
21. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering overeenkomstig punt 13 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2012/004 ES/Grupo Santana, Spanje)
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2014/253/EU.)
Santana Motor S.A.U., Santana Motor Andalucía S.L.U. en Santana Militar S.L.U.
Depositogarantieregels ***II
194k
45k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de depositogarantieregels (herschikking) (05199/1/2014 – C7-0094/2014 – 2010/0207(COD))
– gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (05199/1/2014 – C7‑0094/2014),
– gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door het Deense parlement, de Duitse Bondsdag, de Duitse Bondsraad en de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,
– gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 16 februari 2011(1),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0368),
– gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 72 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0216/2014),
1. hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;
2. constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;
3. verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;
4. verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (COM(2013)0018 – C7-0022/2013 – 2013/0012(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0018),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 91 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0022/2013),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 22 mei 2013(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 4 juli 2013(2),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 26 maart 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie(A7-0444/2013),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen
(Voor de EER relevante tekst)(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/94/EU.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 96/53/EG van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (COM(2013)0195 – C7-0102/2013 – 2013/0105(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0195),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 91 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0102/2013),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 juli 2013(1),
– na raadpleging van het Comité van de Regio's,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A7-0256/2014),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 96/53/EG van de Raad houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten
P7_TC1-COD(2013)0105
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) In het Witboek van 2011 "Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem" wordt benadrukt dat de uitstoot van broeikasgassen moet worden verminderd en dat met name de uitstoot van koolstofdioxide (CO2) tegen 2050 60 % en tegen 2020 20 % lager moet liggen dan de uitstoot in 1990. [Am. 1]
(1 bis) Aangezien tot dusver geen beleidsmaatregelen zijn genomen om de toenemende CO2-uitstoot van vrachtwagens tegen te gaan, dient de Commissie de invoering van brandstofefficiëntienormen voor vrachtwagens te evalueren met het oog op een verdere uitbreiding van haar wetgevingsaanpak inzake personenauto's en kleine vrachtauto's. [Am. 2]
(2) In dat verband werd in het Witboek aangekondigd dat Richtlijn 96/53/EG van de Raad(4) zou worden gewijzigd om het energieverbruik en de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen, de wetgeving aan te passen aan de ontwikkeling van de technologie en de nieuwe behoeften van de markt, en het intermodaal vervoer te stimuleren.
(3) De technologische ontwikkelingen omvatten de mogelijkheid om op de achterzijde van voertuigen, met name op opleggers en aanhangwagens, intrekbare of inklapbare aerodynamische voorzieningen aan te brengen waardoor de bij Richtlijn 96/53/EG voorgeschreven maximumlengte wordt overschreden. Dergelijke voorzieningen kunnen onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze richtlijn worden geïnstalleerd aangezien zij reeds op de markt worden aangeboden en in andere werelddelen reeds worden gebruikt. Hetzelfde geldt voor energieabsorberende aerodynamische motorkappen en beveiligingsvoorzieningen tegen klemrijden die aan de zijkant ter hoogte van de wielen en aan de achterzijde van opleggers, aanhangwagens en voertuigen worden aangebracht. Deze kunnen de energie-efficiëntie van voertuigen aanzienlijk verbeteren alsook de kans op verwonding van andere weggebruikers aanzienlijk terugdringen. Deze richtlijn dient ook innovatie op het gebied van het ontwerp van voertuigen en vervoerseenheden aan te moedigen en te vergemakkelijken. [Am. 3]
(3 bis) De Commissie dient in het kader van maatregelen inzake "gewichten en afmetingen" een aanpak te ontwikkelen ter vermindering van het aantal lege ritten in het goederenvervoer over de weg, alsook voorschriften voor minimumharmonisatie op het gebied van cabotage in het wegvervoer ter voorkoming van dumpingpraktijken. Bij de herziening van Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad(5)(de Eurovignet-richtlijn) moet tevens rekening worden gehouden met de vooruitgang wat betreft de raming van externe kosten en moet de internalisering van externe kosten voor vrachtwagens verplicht worden gesteld. Voor 1 januari 2015 moet de Commissie een voorstel indienen tot wijziging van de Eurovignet-richtlijn. [Am. 4]
(4) Vrachtwagens zijn verantwoordelijk voor ongeveer 26 procent van de door het wegvervoer veroorzaakte CO2-uitstoot in Europa, terwijl hun brandstofefficiëntie in de afgelopen twintig jaar nauwelijks is toegenomen. Cabines met een kleinere luchtweerstand kunnen, samen met de in overweging 3 genoemde voorzieningen, eveneens een aanzienlijke verbetering van de energieprestaties van voertuigen opleveren en zijn dringend noodzakelijk voor een aanzienlijke vermindering van de voertuigemissies in het goederenvervoer over de weg. Een dergelijke verbetering is binnen de in de huidige Richtlijn 96/53/EG vastgestelde maximumlengte niet haalbaar zonder de vervoerscapaciteit aan te tasten en zou derhalve het economisch evenwicht van de sector in gevaar brengen. Derhalve moet in een afwijking op de toegestane maximumlengte worden voorzien. Een dergelijke afwijking mag niet tot een verhoging van het laadvermogen leiden. [Am. 5]
(5) In haar beleidsoriëntaties inzake de verkeersveiligheid voor de periode 2011-2020 heeft de Commissie maatregelen aangekondigd om de voertuigen veiliger te maken en de zwakke weggebruikers beter te beschermen. Ook in het rapport van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2007/38/EG van het Europees Parlement en de Raad(6) wordt gewezen op het belang van een goede zichtbaarheid voor de bestuurder. Een nieuwe vormgeving van de cabine zal de verkeersveiligheid ten goede komen omdat de dode hoek in het gezichtsveld van de bestuurder onder de voorruit en aan de zijkant van het voertuig kleiner wordt. Hierdoor kunnen talrijke levens van kwetsbare weggebruikers, zoals voetgangers en fietsers, worden gered. De nieuwe vormgeving maakt het eveneens mogelijkvan de cabine moet derhalve na een passende overgangsperiode verplicht worden gesteld. Bij deze nieuwe vormgeving moeten tevens voorzieningen in te bouwenworden ingebouwd die bij een aanrijding energie absorberen. Door de potentiële toename van de omvang van de cabine kunnen ook het comfort en de veiligheid van de bestuurder worden verbeterd. [Am. 6]
(6) Voordat zij op de markt worden gebracht, moeten aerodynamische voorzieningen en de installatie daarvan op voertuigen worden getest volgens de testprocedure voor de meting van aerodynamische prestaties die thans door de Commissie wordt ontwikkeld. Daartoe zullen de lidstaten certificaten afgeven, die door de andere lidstaten worden erkend. De Commissie dient uitvoerige technische richtsnoeren op te stellen inzake de aanvrage van certificaten en de vereisten waaraan voor de afgifte daarvan moet worden voldaan. [Am. 7]
(6 bis) Het Witboek vervoer van 2011 bepaalt dat tegen 2030, 30 % van het goederenvervoer via de weg over afstanden van meer dan 300 km per spoor of over het water moet gebeuren, en tegen 2050 meer dan 50 % dankzij efficiënte en groene goederencorridors; Om deze doelstelling te bereiken, moet een passende infrastructuur worden ontwikkeld. Deze doelstelling is door het Europees Parlement goedgekeurd in zijn resolutie van 15 december 2011 over het stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem(7). [Am. 8]
(6 ter) Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van het Witboek vervoer van 2011 biedt de herziening van Richtlijn 96/53/EG de mogelijkheid om de veiligheid en het comfort van bestuurders te verbeteren, waarbij rekening wordt gehouden met de vereisten die zijn vastgesteld in Richtlijn 89/391/EEG(8) (kaderrichtlijn veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk). [Am. 9]
(7) Langere voertuigen kunnen voor grensoverschrijdend vervoer worden gebruikt indien de twee betrokken lidstaten nu reeds het gebruik van dergelijke voertuigen toestaan en indien de afwijkingsvoorwaarden van artikel 4, lid 3, lid 4 of lid 5, van de richtlijn zijn vervuld. De Europese Commissie heeft reeds richtsnoeren vastgesteld betreffende de toepassing van artikel 4 van de richtlijn. De in artikel 4, lid 4, bedoelde vervoersverrichtingen hebben geen significante invloed op de internationale concurrentie indien het grensoverschrijdend gebruik beperkt blijft tot twee lidstaten waar de bestaande infrastructuur en de verkeersveiligheidscontext dat toelaten. Op die manier wordt het evenwicht bewaard tussen enerzijds het recht van de lidstaten om op grond van het subsidiariteitsbeginsel te bepalen welke vervoersoplossingen aan hun specifieke context zijn aangepast en anderzijds de noodzaak om ervoor te zorgen dat een dergelijk beleid niet tot een verstoring van de interne markt leidt. Artikel 4, lid 4, wordt in die zin verduidelijkt. [Am. 10]
(8) Alternatieve aandrijfsystemen zoals elektrische of hybride motoren in vrachtwagens of autobussen (voornamelijk in stads- en voorstadsverkeer), die niet alleen op fossiele brandstoffen werken en dus minder of helemaal geen verontreiniging veroorzaken, leiden tot een toename van het gewicht die niet in het laadvermogen mag worden verrekend aangezien het wegvervoer op die manier economisch zou worden benadeeld. Voertuigen uitgerust met koolstofarme technologie moeten het maximaal toelaatbare gewicht tot 1 ton kunnen overschrijden, afhankelijk van het gewicht dat voor de technologie vereist is. Dit extra gewicht mag echter niet leiden tot vergroting van de laadruimte van het voertuig. Hierbij moet het beginsel van technologische neutraliteit worden aangehouden. [Am. 11]
(9) In het Witboek vervoer wordt er ook op gewezen dat de EU de ontwikkelingen in het intermodaal vervoer dient te volgen en met name de containerisering en het toenemend gebruik van containers van 45 voet, die per spoor of via de waterwegen worden aangevoerd. Het wegtraject van een intermodaal transport kan op dit moment slechts worden afgelegd na het doorlopen van zware administratieve procedures die een belasting vormen voor zowel de lidstaten als de vervoersondernemingen, tenzij de containers over zeer dure gecertificeerde afgeschuinde hoeken beschikken. Door de toegestane lengte van vrachtwagens voor containervervoer met 15 cm te verlengen kunnen vervoerders worden ontheven van administratieve procedures en kan het intermodaal vervoer worden gestimuleerd zonder risico's of nadelen voor andere weggebruikers of de infrastructuur. De bescheiden toename van de lengte van een vrachtwagen met oplegger (15 cm op een totale lengte van 16,50 m) levert geen hoger risico voor de verkeersveiligheid op. Overeenkomstig de in het Witboek uiteengezette beleidsvisie wordt deze toename echter alleen toegestaan voor intermodaal vervoer waarvan het wegtraject niet langer dan 300 km is en waarbij ook gebruik wordt gemaakt van vervoer per spoor, over de binnenwateren of over zee. Dat is voldoende om de afstand te overbruggen tussen enerzijds een bedrijventerrein of winkelcentrum en anderzijds een goederenstation of binnenhaven. Om een zeehaven te bereiken en de ontwikkeling van de snelwegen op zee te ondersteunen, mag over de weg een langere afstand worden afgelegd bij gebruik van de korte vaart binnen de Unie. [Am. 12]
(10) Om het intermodaal vervoer te blijven stimuleren en rekening te houden met het ledige gewicht van 45'-voetcontainers moet de regeling voor intermodaal vervoer van 40'‑containers, op grond waarvan het toegestane maximumgewicht voor vrachtwagens met 5 tot 6 assen is opgetrokken tot 44 ton, ook gelden voor vrachtwagens die 45'-containers vervoeren.
(11) Sinds de vaststelling van Richtlijn 96/53/EG is het gemiddelde gewicht van autobus- en touringcarpassagiers alsmede van hun bagage aanzienlijk toegenomen, waardoor het aantal vervoerde passagiers geleidelijk afneemt vanwege de in de richtlijn vastgestelde maximumgewichten. Aangezien collectief vervoer met het oog op een efficiënter energieverbruik moet worden bevorderd ten opzichte van individueel vervoer moet het vroegere aantal passagiers per autocar worden hersteld, rekening houdend met het toename van hun gewicht en van het gewicht van hun bagage. Daartoe kan het toegestane maximumgewicht van autocars met twee assen worden verhoogd, maar dat mag niet tot een snellere slijtage van de infrastructuur leiden.
(12) De instanties die belast zijn met de handhaving van de regelgeving inzake het wegvervoer constateren talrijke en soms ernstige inbreuken, met name overschrijdingen van het toegestane maximumgewicht van voertuigen. De oorzaak hiervan is het ontoereikend aantal controles uit hoofde van Richtlijn 96/53/EG of de inefficiëntie daarvan. Bovendien verschillen de controleprocedures en ‑regels van lidstaat tot lidstaat, waardoor rechtsonzekerheid ontstaat voor bestuurders van voertuigen die in verschillende EU-lidstaten rijden. Bovendien genieten vervoersondernemingen die de regels niet naleven een aanzienlijk concurrentievoordeel ten opzichte van hun concurrenten die de regelgeving wel naleven en ten opzichte van de andere vervoerswijzen. Deze situatie staat een goede werking van de interne markt in de weg en houdt risico's in voor de verkeersveiligheid. Derhalve moeten de lidstaten het aantal controles opvoeren, zowel manuele controles als controles aan de hand van een voorafgaande selectie, en de efficiëntie daarvan verhogen op basis van een voorafgaande selectierisicoclassificatiesysteem. [Am. 13]
(13) Er bestaan eenvoudige technische, vaste of mobiele, oplossingen om na een eerste selectie alleen voertuigen met een hoog risico op overtredingen te doen stoppen. Dit is goedkoper, minder hinderlijk voor de doorstroming van het verkeer en waarborgt een optimale veiligheid. Vrachtwagens kunnen worden uitgerust met voorzieningen om de bestuurder in staat te stellen zelf het gewicht van zijn voertuig te controleren en na te gaan of hij aan de regelgeving voldoet. Dergelijke boordapparatuur kan zonder dat het voertuig moet stoppen via een microgolfzender gegevens doorsturen naar controlebeambten of automatische controlesystemen langs de weg. Voor selectiemetingen lijkt een minimumdrempel van één weging per 2000 voertuigkilometer voldoende om de doelmatigheid van de wegcontroles in de Unie te waarborgen aangezien een dergelijke controlefrequentie statistisch de mogelijkheid biedt elk voertuig gemiddeld om de drie dagen te controleren.
(14) De vaststelling van talrijke inbreuken op Richtlijn 96/53/EG vloeit in grote mate voort uit het niet-ontradende karakter van de in de wetgeving van de lidstaten voorziene sancties op de overtreding van die regels, of zelfs het ontbreken van sancties. Die zwakte wordt nog versterkt door de sterke verschillen tussen de administratieve sancties die in de verschillende lidstaten worden toegepast. Om die knelpunten weg te werken moet op EU-niveau werk worden gemaakt van de harmonisering van de niveaus en de categorieën van de administratieve sancties voor inbreuken op Richtlijn 96/53/EG. Deze administratieve sancties moeten doeltreffend, evenredig, en afschrikkend en niet-discriminerend zijn. [Am. 14]
(15) Om de controles op het gewicht van voertuigen of voertuigcombinaties op internationale schaal efficiënter te maken en het vlotte verloop van die controles te faciliteren, moeten de controle-instanties in de lidstaten informatie kunnen uitwisselen over de identificatie van overtreders, de beschrijving van inbreuken en opgelegde sancties, en de betrouwbaarheid van de betrokken onderneming. Het overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad(9) aangewezen contactpunt kan als tussenpersoon voor de uitwisseling van die informatie optreden.
(16) Het is belangrijk dat het Europees Parlement en de Raad regelmatig in kennis worden gesteld van de door de lidstaten verrichte wegcontroles. Deze door de lidstaten via hun contactpunt meegedeelde informatie stelt de Commissie in staat om toe te zien op de naleving van deze richtlijn door de vervoersondernemingen en te bepalen of er al dan niet behoefte is aan dwingende maatregelen. [Am. 15]
(16 bis) De Commissie moet bijlage I bij Richtlijn 96/53/EG herzien en een verslag uitbrengen over de uitvoering daarvan, waarbij rekening gehouden wordt met, onder meer, de gevolgen voor de internationale concurrentie, de opsplitsing van vervoerswijzen, de kosten van de aanpassing van de infrastructuur, en de milieu- en veiligheidsdoelstellingen zoals opgenomen in het Witboek vervoer van 2011. [Am. 16]
(17) De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de eisen voor nieuwe achteraan op voertuigenaan de achterzijde en de zijkant van het voertuig aerodynamische voorzieningenen beveiligingsvoorzieningen tegen klemrijden, of de ontwikkeling van nieuwe motorvoertuigen,met het oog op de herziening van de Europese typegoedkeuringsprocedures als bedoeld in Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad(10) in het kader van de VN/ECE-reglementen, alsook met betrekking tot de technische specificaties die de volledige interoperabiliteit van ingebouwde weegapparatuur moeten waarborgen, en richtsnoeren betreffende de procedure om het gewicht van rijdende voertuigen te controleren. Tijdens haar voorbereidende werkzaamheden dient de Commissie passend overleg te plegen, onder meer met deskundigen. Bij het overleg moeten de belanghebbende partijen betrokken worden, zoals fabrikanten, bestuurders, verkeersveiligheidsorganisaties, verkeersautoriteiten en opleidingscentra.Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen dient De Commissie erop toe te zien dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze bij het Europees Parlement en de Raad worden ingediendpubliceert een verslag van de resultaten van het overleg.De belanghebbenden moet voldoende tijd worden gegund om aan deze vereisten te voldoen. [Am. 17]
(18) Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn onvoldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen van deze richtlijn, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, de nodige maatregelen nemen. Overeenkomstig het in laatstgenoemd artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.
(19) Richtlijn 96/53/EG dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 96/53/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) De verwijzingen naar Richtlijn 70/156/EEG van de Raad worden vervangen door een verwijzing naar Richtlijn 2007/46/EG.
2) Artikel 2, eerste alinea, wordt aangevuld met de volgende definities:
– "voertuig met hybride aandrijving" "koolstofarme technologie": technologiedie niet volledig berust op fossiele oliebronnen in de energievoorziening voor vervoer en die een aanzienlijk bijdrage levert aan het koolstofvrij maken van vervoer. De bronnen bestaan onder meer uit: een voertuig als bedoeld in Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd(11), dat is uitgerust met één of meerdere elektrische aandrijfmotoren die niet permanent op het elektriciteitsnet zijn aangesloten, en met één of meerdere verbrandingsmotoren;
– elektriciteit,
– waterstof,
– synthetische brandstoffen,
– geavanceerde biobrandstoffen,
– aardgas, waaronder biomethaan, in gasvorm (Compressed Natural Gas – CNG) en in vloeibare vorm (Liquefied Natural Gas – LNG), en
– afvalwarmte. [Am. 18]
– - "elektrische voertuig": een voertuig als bedoeld in Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd(12), dat is uitgerust met één of meerdere elektrische aandrijfmotoren die niet permanent op het elektriciteitsnet zijn aangesloten; [Am. 19]
– "intermodale vervoerseenheidlaadeenheid": eenheid die tot één van de volgende categorieën behoort: container, wissellaadbak, oplegger; [Am. 20. Dit amendement is van toepassing op de gehele tekst]
(a) In lid 1, onder a) en b), wordt het woord "nationaal" geschrapt; [Am. 21]
(b) De eerste zin van artikel 4, lid 4, tweede alinea, wordt vervangen door:"
"Vervoer wordt geacht niet van noemenswaardige invloed te zijn op de internationale concurrentie in de vervoersector indien dat vervoer plaatsvindt op het grondgebied van een lidstaat of, bij grensoverschrijdend vervoer, tussen twee aangrenzende lidstaten die beide in toepassing van dit lid maatregelen hebben genomen en als één van de onder a) en b) genoemde voorwaarden is vervuld:" [Am. 22]
"
3) Artikel 4, lid 6, wordt geschrapt.
4) Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
(a) De woorden "Onverminderd artikel 4, lid 6, worden:" worden geschrapt.
(b) Punt (b) wordt geschrapt.
5) Artikel 8 wordt vervangen door:"
"Artikel 8
1. Teneinde de aerodynamica van voertuigen en voertuigcombinaties te verbeteren mogen de in bijlage I, punt 1.1, vastgestelde maximumlengtes tot 500 mm worden overschreden door voertuigen of voertuigcombinaties die zijn uitgerust met voorzieningen die voldoen aan de hieronder vastgestelde eisen. De overschrijding van de maximumlengte mag alleen tot doel hebben om achteraan op het voertuig of de voertuigcombinatie voorzieningen aan te brengen om de aerodynamica daarvan te verbeteren. [Am. 23]
2. De in lid 1 genoemde voorzieningen dienen te voldoen aan de volgende prestatie- en veiligheidseisen:
–
significante verbetering van de aerodynamica van de voertuigen;
–
verkeersveiligheid en de veiligheid van het intermodaal vervoer:
i)
de bevestiging en de duurzaamheid van de voorzieningen om hetervoor te zorgen dat er geen risico te beperkenbestaat dat ze loskomen; [Am. 24]
ii)
bij slechte weersomstandigheden goed zichtbare dag- en nachtmarkeringen overeenkomstig de vereisten van de typegoedkeuring ten aanzien van de installatie van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen, die andere weggebruikers in staat stellen de omtrek van het voertuig waar te nemen; [Am. 25]
iii)
een ontwerp dat bij aanrijdingen de risico's voor andere voertuigen en hun passagiers beperkt;
iv)
de voorziening brengt geen significante verhoging van het kantelrisico door zijwind met zich mee
iv bis)
een ontwerp dat de zichtbaarheid van de achterzijde van het voertuig voor de bestuurder niet vermindert. [Am. 26]
–
exploitatie op de bestaande wegeninfrastructuur:
i)
het behoud van de wendbaarheid van de voertuigen of voertuigcombinaties op stedelijke en regionale wegen;
ii)
voor aanhangwagens en opleggers, de afstemming op de randvoorwaarden van het intermodaal vervoer per spoor, over zee of de binnenwateren;
iii)
de voorzieningen kunnen door de bestuurder gemakkelijk worden opgeplooid, ingetrokken of verwijderd. [Am. 27]
De overschrijding van de maximumlengte leidt niet tot een toename van de vervoerscapaciteitlaadcapaciteit van het voertuig of de voertuigcombinatie. [Am. 28]
3. Voorafgaand aan de marktintroductie van dergelijke voorzieningen verlenenworden de lidstaten een certificaat voor de extra aerodynamische voorzieningen en de installatie daarvan op voertuigen. Hetgeautoriseerd door de lidstaten overeenkomstig Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad*. De lidstaten verlenen hiertoe een certificaat, dat bevestigt dat aan de hierboven in lid 2 genoemde eisen is voldaan en dat de voorziening een significante bijdrage levert tot de verbetering van de aerodynamica. De in een lidstaat afgegeven certificaten worden door de andere lidstaten erkend. [Am. 29]
4. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast tot aanvulling van de in lid 2 genoemde eisen. Die eisen hebben betrekking op de technische kenmerken, de minimale prestatieniveaus, de randvoorwaarden inzake het ontwerp en de procedure voor de opstelling van het in lid 3 genoemde testcertificaat. Voor het eerst worden de gedelegeerde handelingen uiterlijk twee jaar na publicatie van deze Richtlijn vastgesteld. [Am. 30]
Bij de uitoefening van haar bevoegdheden zorgt de Commissie voor samenhang met de EU-wetgeving inzake typegoedkeuring. [Am. 31]
5. In afwachting van de vaststelling van gedelegeerde handelingen mogen voertuigen of voertuigcombinaties waarop achteraan aerodynamische voorzieningen zijn gemonteerd die aan de in lid 2 genoemde eisen beantwoorden en overeenkomstig lid 3 zijn getest, aan het verkeer deelnemen indien hun lengte de in bijlage I, punt 1.1, vastgestelde maximumlengte met maximaal twee meter overschrijdt. Deze overgangsmaatregel is van toepassing vanaf de datum moment waarop deze richtlijn in werking treedt. [Am. 32]
___________________
* Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1)."
"
6) Artikel 8 bis wordt geschrapt.
7) Artikel 9 wordt vervangen door:"
"Artikel 9
1. Teneinde de aerodynamica en verkeersveiligheid van voertuigen en voertuigcombinaties te verbeteren mogen de in bijlage I, punt 1.1, vastgestelde maximumlengtes worden overschreden door voertuigen of voertuigcombinaties die zijn uitgerust met voorzieningen die voldoen aan de hieronder in lid 2 vastgestelde eisen. De overschrijding van de maximumlengte moet in de eerste plaats tot doel hebben om het mogelijk te maken vrachtwagencabines te bouwen die de aerodynamica van voertuigen of voertuigcombinaties verbeteren en de verkeersveiligheid voor kwetsbare weggebruikers en aan de achterzijde aangereden voertuigen verhogen. [Am. 33]
2. De in lid 1 genoemde vrachtwagencabines dienen te voldoen aan de volgende prestatie- en veiligheidseisen:
–
de aerodynamica van de voertuigen verbeteren;
–
de verkeersveiligheid in het intermodaal vervoer verhogen door ervoor te zorgen dat de voorzijde van de cabine:
i)
het directe zicht verbetert om de zichtbaarheid van kwetsbare weggebruikers voor de bestuurder verbetertte vergroten, met name door de dode hoekhoeken in het gezichtsveld onder de voorruit en rond de gehele cabine te verkleinen en, waar nodig, extra uitrusting, zoals spiegels en camerasystemen, aan te brengen; [Am. 34]
ii)
de schade bij aanrijdingen met overige voertuigen beperkt en de prestaties op het gebied van energieabsorptie verbetert door een energieabsorberend systeem voor crashmanagement in te bouwen; [Am. 35]
ii bis)
de bescherming van voetgangers verbetert door een dusdanige aanpassing van het ontwerp van de voorzijde dat bij aanrijdingen kwetsbare weggebruikers naar opzij geleid worden en het risico dat deze worden overreden tot een minimum wordt beperkt, [Am. 36]
–
de wendbaarheid van de voertuigen of voertuigcombinaties op de wegeninfrastructuur, zonder beperkingen op te leggen aan het gebruik van die voertuigen in intermodale terminals;
–
het comfort en de veiligheid van de bestuurder met het oog op de verbetering van de arbeidsomstandigheden. [Am. 37]
De overschrijding van de maximumlengte mag niet leiden tot een toename van de vervoerscapaciteit van het voertuig of de voertuigcombinatie.
2 bis. Om de veiligheid en het comfort van de bestuurder te verbeteren en er uiteindelijk voor te zorgen dat de verkeersveiligheid van de onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende voertuigen wordt verhoogd, gelden de volgende in artikel 9, lid 2 vermelde vereisten inzake veiligheid en comfort voor de bestuurderscabine:
–
de cabine voldoet aan de vereisten van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad* ("kaderrichtlijn betreffende de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk"), die in een hiërarchie van preventieve maatregelen voorziet om oorzaken van lichaamstrillingen en aandoeningen aan het houdings- en bewegingsapparaat, weg te nemen;
–
de bestuurderscabine is uitgerust met veiligheidsvoorzieningen, met name een veilige nooduitgang;
–
de bestuurderscabine wordt verruimd zodat zij voldoet aan de vereisten inzake comfort en veiligheid voor bestuurdersstoelen en slaapcompartimenten, waarbij rekening wordt gehouden met noodsituaties. [Am. 38]
3. Voor de voertuigen op de markt worden gebracht, testen de lidstaten, overeenkomstig Richtlijn 2007/46/EG, de aerodynamische eigenschappenen veiligheidseigenschappenvan de nieuwe voertuigontwerpen en verlenen zij een testcertificaat. Dat certificaat bevestigt dat het voertuig voldoet aan de eisen van lid 2. De aerodynamische eigenschappen van deze voertuigen worden getest in overeenstemming met de door de Commissie ontwikkelde relevante regels voor de meting van aerodynamische eigenschappen. In één lidstaat afgegeven testcertificaten worden door de andere lidstaten erkend. [Am. 39]
3 bis. Nieuwe voertuigen van de categorieën N2 en N3 en voertuigcombinaties maken gebruik van vrachtwagencabines die voldoen aan de veiligheidseisen zoals vermeld in artikel 9, lid 2 met ingang van [zeven jaar na inwerkingtreding van deze richtlijn]. [Am. 40]
4. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 16 en in overeenstemming met de geldende ECE-voorschriften van de VN, gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de in lid 2 genoemde eisen voor vrachtwagencabines aan te vullen. Die eisen hebben betrekking op de technische kenmerken, de minimale prestatieniveaus, de randvoorwaarden inzake het ontwerp en de procedure voor de opstelling van het in lid 3 genoemde testcertificaat. Voor het eerst worden de gedelegeerde handelingen uiterlijk twee jaar na publicatie van deze Richtlijn vastgesteld. [Am. 41]
____________________
* Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB L 183 van 26.9.1989, blz. 1)."
"
8) In artikel 10 worden de woorden "op de in artikel 11 genoemde datum" vervangen door "17 september 1997".
9) Artikel 10 bis wordt vervangen door:"
"Artikel 10 bis
De maximaal toegestane gewichten van voertuigen met hybride of volledig elektrische aandrijvingdie zijn uitgerust met koolstofarme technologie, zijn de in bijlage I, punt 2.3.12.3.4, vermelde gewichten. [Am. 42]
Voertuigen met hybride of elektrische aandrijvingdie zijn uitgerust met koolstofarme technologie, mogen de in bijlage I, punt 3, vastgestelde maximaal toegestane asdruk niet overschrijden." [Am. 43]
"
10) Artikel 11 wordt vervangen door:"
"Artikel 11
De in bijlage I, punten 1.1 en 1.6, vastgestelde maximumafmetingen mogen met 15 cm meter worden overschreden door voertuigen of voertuigcombinaties die containers of wissellaadbakken van 45 voet vervoeren wanneer het wegvervoer van de vervoerde container of wissellaadbak deel uitmaakt van een intermodaalgecombineerd vervoer. [Am. 44]
Voor de toepassing van dit artikel en bijlage I, punt 2.2.2, letter c), wordt bij het intermodaal vervoer minstens gebruik gemaakt van vervoer per spoor of over de binnenwateren of over zee. Het voor- en natransport gebeurt via de weg. Op het grondgebied van de Europese Unie mogen het voor- en natransport via de weg telkens niet meer dan 300 km bedragen of de afstand tot de dichtstbijzijnde terminals waartussen een geregelde dienst wordt aangeboden. Het begrip intermodaal vervoer omvat ook vervoer binnen de Unie waarbij gebruik wordt gemaakt van de korte vaart, ongeacht de lengte van het voor- en natransport via de weg. Het voor- en natransport via de weg van een vervoersverrichting met gebruik van de korte vaart binnen de Unie reikt van de plaats waar de goederen worden geladen tot de dichtstbijzijnde geschikte zeehaven voor het voortransport en/of eventueel van de dichtstbijzijnde geschikte zeehaven en de losplaats van de goederen voor het natransport. Uiterlijk 2017 doet de Commissie, in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel tot wijziging van Richtlijn 92/106/EEG van de Raad*, en met name van de bestaande definitie van gecombineerd vervoer, teneinde rekening te houden met de ontwikkeling van containerisering en met het oog op de ondersteuning van de ontwikkeling van efficiënt intermodaal vervoer. [Am. 45]
_____________________
* Richtlijn 92/106/EEG van de Raad van 7 december 1992 houdende vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor bepaalde vormen van gecombineerd vervoer van goederen tussen Lid-Staten (PB L 368 van 17.12.1992, blz. 38)."
"
11) Artikel 12 wordt vervangen door:"
"Artikel 12
1. De lidstaten zetten een systeem op voor de selectie,en gerichte controle en de uitvoering van dergelijke controles van rijdende voertuigen,of voertuigcombinaties teneinde de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn af te dwingen. [Am. 46]
Lidstaten zorgen ervoor dat de informatie over het aantal en de ernst van de door een individuele onderneming begane inbreuken wordt opgenomen in het risicoclassificatiesysteem dat ingevolge artikel 9 van Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad* tot stand is gebracht. [Am. 47]
Bij het selecteren van de te controleren voertuigen, kunnen de lidstaten prioriteit geven aan voertuigen in gebruik bij ondernemingen met een hoog risicoprofiel als bedoeld in Richtlijn 2006/22/EG. Voertuigen kunnen ook willekeurig voor controle worden geselecteerd. [Am. 48]
2. Uiterlijk twee jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voeren de lidstaten gewichtsmetingen uit van rijdende voertuigen of voertuigcombinaties. Die selectiemetingen hebben tot doel de doeltreffendheid van de controles te verhogen en na te gaan bij welke voertuigen er vermoedelijk sprake is van een inbreuk en een manuele controle moet worden uitgevoerd. Selectiemetingen kunnen worden uitgevoerd door middel van automatische op de infrastructuur aangebrachte systemen of door overeenkomstig lid 6 in het voertuig geïnstalleerde systemen. De automatische systemen moeten het mogelijk maken voertuigen die vermoedelijk overladen zijn te identificeren. De automatische systemen worden uitsluitend gebruikt om voertuigen te selecteren en niet om een inbreuk te kwalificeren en moeten derhalve niet door de lidstaten worden gecertificeerd. De in het voertuig geïnstalleerde systemen kunnen worden geïntegreerd met de digitale tachograaf die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad** in voertuigen geïnstalleerd is. [Am. 49]
3. De lidstaten voeren een aantal selectiemetingen uit dat overeenstemt met een jaarlijks gemiddelde van één weging per 2000 voertuigkilometers.
4. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde instanties de nodige informatie uitwisselen om de controles op Europese schaal efficiënter te maken en het verloop ervan te faciliteren, met name via het nationaal contactpunt, dat verantwoordelijk is voor de informatie-uitwisseling met de andere lidstaten. De nodige informatie omvat met name de identificatie van overtreders, de omschrijving van de gepleegde inbreuken en opgelegde sancties en de betrouwbaarheid van de betrokken onderneming. Het contactpunt wordt aangewezen overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad***.
5. Wanneer op basis van de overeenkomstig lid 2 uitgevoerde selectie het vermoeden bestaat dat een voertuig overladen is, wordt minstens één van de volgende maatregelen genomen:
i)
uitvoering van een wegcontrole met een gehomologeerd meettoestel, nadat het voertuig staande is gehouden;
ii)
kennisgeving aan de vervoersonderneming van het vermoeden van overgewicht;
iii)
controle ter plaatse bij de onderneming, met name bij herhaling na de kennisgeving van de in ii) genoemde informatie.
6. Overeenkomstig lid 1, stimuleren de lidstaten de uitrusting van alleworden nieuwe voertuigen en voertuigcombinaties van de categorieën N2 en N3 uitgerust met ingebouwde weegapparatuurweegsystemen (totaalgewicht en gewicht per as), die te allen tijde rijdend de weeggegevens kankunnen doorsturen naar een instantie die wegcontroles verricht of de autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op het goederenvervoer met ingang van [vijf jaar na inwerkingtreding van deze richtlijn]. Deze informatie wordt meegedeeld middels de interface als gedefinieerd door de normen CEN DSRC**** EN12253, EN 12795, EN 12834, EN 13372 en ISO 14906. Deze informatie is ook toegankelijk voor de bestuurder. [Am. 50]
7. De Commissie wordt gemachtigd overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:
–
de aanvullende technische specificaties die in de Unie de volledige interoperabiliteit moeten waarborgen van de in lid 6 genoemde ingebouwde weegapparatuur zodat de autoriteiten van alle lidstaten op eenzelfde manier kunnen communiceren met in alle andere lidstaten ingeschreven voertuigen en voertuigcombinaties en indien nodig de ontvangen informatie kunnen uitwisselen met de autoriteiten van andere lidstaten;
–
de in lid 2 van dit artikel genoemde procedure voor de selectiemetingen, de technische specificaties van de voor die selectie gebruikte instrumenten, de nauwkeurigheidseisen en de regels voor het gebruik van die instrumenten. Die procedures, specificaties en gebruiksvoorschriften moeten ervoor zorgen dat de controles in alle lidstaten op dezelfde manier worden uitgevoerd en dat alle vervoersondernemingen in de Unie gelijk worden behandeld.
–
de gemeenschappelijke procedures en specificaties om een voldoende betrouwbaarheidsniveau te bereiken op grond waarvan de in het voertuig geïnstalleerde systemen gebruikt kunnen worden voor de handhaving van de bepalingen van deze richtlijn, met name artikel 13. [Am. 51]
7 bis. De Commissie beoordeelt of de in het voertuig geïnstalleerde systemen, indien deze worden aangesloten op de digitale tachograaf, van nut kunnen zijn voor de handhaving van andere wetgeving inzake het vervoer over de weg. De Commissie komt, in voorkomend geval, met wetgevingsvoorstellen. [Am. 52]
_____________
* Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 35).
** Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1).
*** Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51).
**** DSRC: Dedicated Short Range Communications
"
12) Artikel 13 wordt vervangen door:"
"Artikel 13
1. De inbreuken op de bestaande richtlijn worden op basis van hun ernst ingedeeld in categorieën.
2. Bij een overschrijding van het in bijlage I, punten 2, 3, 4.1 en 4.3, vastgestelde maximaal toegestane gewicht met minder dan 52 % krijgt de vervoersonderneming een schriftelijke waarschuwing en kan een sanctie worden opgelegd indien de nationale wetgeving in die mogelijkheid voorziet. [Am. 53]
3. Bij een overschrijding van het in bijlage I, punten 2, 3, 4.1 en 4.3, vastgestelde maximaal toegestane gewicht met 52 tot 1015 %, die in het kader van deze richtlijn als een kleine inbreuk beschouwd, wordt een boetesanctie opgelegd. De controle-instanties kunnen het voertuig tevens staande houden en eisen dat een deel van de lading wordt verwijderd zodat het maximaal toegestane gewicht niet langer wordt overschreden. [Am. 54]
4. Een overschrijding van het in bijlage I, punten 2, 3, 4.1 en 4.3, vastgestelde maximaal toegestane gewicht met 10 tot 2015 % wordt in het kader van deze richtlijn als een ernstige inbreuk beschouwd. Er wordt een boetesanctie opgelegd en het voertuig wordt onmiddellijk staande gehouden tot een deel van de lading is verwijderd en het maximaal toegestane gewicht niet langer wordt overschreden. [Am. 55]
5. Een overschrijding van het in bijlage I, punten 2, 3, 4.1 en 4.3, vastgestelde maximaal toegestane gewicht met meer dan 2015 % wordt vanwege de extra risico's voor andere weggebruikers in het kader van deze richtlijn als een zeer ernstige inbreuk beschouwd. Er wordt een boete sanctie opgelegd en het voertuig wordt onmiddellijk staande gehouden tot een deel van de lading is verwijderd zodat het maximaal toegestane gewicht niet langer wordt overschreden. De procedure tot intrekking van de betrouwbaarheidsstatus wordt ingeleid overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1071/2009. [Am. 56]
6. Bij een overschrijding van de in bijlage I, punt 1, vastgestelde maximaal toegestane lengte,hoogte of breedte met minder dan 21 % krijgt de vervoersonderneming een schriftelijke waarschuwing en kan een sanctie worden opgelegd indien de nationale wetgeving in die mogelijkheid voorziet. [Am. 57]
7. Bij een overschrijding van de in bijlage I, punt 1, vastgestelde maximaal toegestane lengte, hoogte of breedte met 2 tot 201 tot 10 % door hetzij de vervoerde lading, hetzij het voertuig zelf, wordt de vervoersonderneming een boetesanctie opgelegd. De controle-instanties houden het voertuig staande tot een deel van de lading is verwijderd indien de overschrijding van de toegestane lengte of breedte door de lading wordt veroorzaakt; of tot de vervoersonderneming overeenkomstig artikel 4, lid 3, over een speciale vergunning beschikt. [Am. 58]
8. Een overschrijding van de in bijlage I, punt 1, vastgestelde maximaal toegestane lengte, hoogte of breedte van de lading of het voertuig met meer dan 2010% wordt, vanwege de extra risico's voor andere weggebruikers, in het kader van deze richtlijn als een zeer ernstige inbreuk beschouwd. Er wordt een boetesanctie opgelegd aan de vervoersonderneming en het voertuig wordt onmiddellijk door de controle-instanties staande gehouden tot een deel van de lading is verwijderd of tot de vervoersonderneming overeenkomstig artikel 4, lid 3, over een speciale vergunning beschikt, indien de overschrijding van de toegestane lengte of breedte door de lading wordt veroorzaakt. De procedure tot intrekking van de betrouwbaarheidsstatus wordt ingeleid overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1071/2009. [Am. 59]
9. De in de leden 3, 4, 5, 7 en 8 genoemde boetes sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend."
"
13) Het volgende artikel wordt toegevoegd:"
"Artikel 14
Wanneer hij een wegvervoerder de opdracht geeft om een container te vervoeren, verstrekt de verlader voorafgaand aan het laden de wegvervoerder, een schriftelijke verklaring waarin het gewichtbrutogewicht van de vervoerde container wordt vermeld. Deze verklaring kan ook elektronisch worden ingediend. Ongeacht de vorm dient het document waarop het brutogewicht van de container vermeld wordt, door een persoon te worden ondertekend die daartoe door de verlader naar behoren is gemachtigd. Indien dezede informatie over het brutogewicht van de container fout is of ontbreekt, draagt de verlader, wanneer het voertuig overladen is, dezelfde verantwoordelijkheid als de vervoersonderneming. [Am. 60]
Bij intermodale vervoersverrichtingen dient de informatie over het brutogewicht van een geladen container te worden doorgegeven aan de volgende partij die de container in haar beheer heeft. [Am. 61]
"
14) Het volgende artikel wordt toegevoegd:"
"Artikel 15
De lidstaten bezorgen de Commissie om de twee jaar tijdens het eerste kwartaal van het kalenderjaar een verslag over de tijdens de twee vorige kalenderjaren uitgevoerde controles, de resultaten daarvan en de aan overtreders opgelegde sancties. De Commissie maakt een analyse van die verslagen en dient die in het tweede kwartaal van het kalenderjaar in bij de Raad en het Europees Parlement."
"
15) Het volgende artikel wordt toegevoegd:"
"Artikel 16
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen als bedoeld in artikel 8, lid 4, artikel 9, lid 5, en artikel 12, lid 7, wordt met ingang van [datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] voor onbepaalde tijdeen termijn van vijf jaar aan de Commissie toegekend. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 62]
3. De bevoegdheidsdelegatie als bedoeld in artikel 8, lid 4, artikel 9, lid 5, en artikel 12, lid 7, kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
5. Een overeenkomstig artikel 8, lid 4, artikel 9, lid 5, en artikel 12, lid 7, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking wanneer noch het Europees Parlement, noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar tegen de handeling heeft gemaakt of wanneer zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn aan de Commissie heeft meegedeeld geen bezwaar te zullen maken. Die termijn kan op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden worden verlengd."
"
15 bis) Het volgende artikel wordt toegevoegd:"
"Artikel 16 bis
Uiterlijk 2016 evalueert de Commissie bijlage I bij Richtlijn 96/53/EG en dient over de uitvoering daarvan een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad. Op basis van dit verslag dient de Commissie, in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel tot wijziging van de richtlijn in, dat naar behoren vergezeld wordt van een effectbeoordeling. Het verslag wordt ten minste zes maanden voordat er eventueel een wetgevingsvoorstel wordt ingediend, ter beschikking gesteld." [Am. 63]
"
15 ter) Het volgende artikel wordt toegevoegd:"
"Artikel 16 ter
Uiterlijk op 1 januari 2016 sluit de Commissie haar evaluatie van deze richtlijn af en uiterlijk op 1 januari 2017 dient zij in voorkomend geval, op basis van die evaluatie en haar effectbeoordeling, bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in dat in de verplichte toepassing van de in artikel 9, lid 2, vermelde veiligheidseisen op alle nieuwe voertuigen van de categorieën N2 en N3 voorziet." [Am. 64]
"
16) Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
(-a) het volgende streepje wordt toegevoegd aan punt 1.1: "
"- beladen voertuigen voor voertuigvervoer: 20,75m" [Am. 65]
"
a) punt 1.2, letter b), wordt vervangen door:"
"b) voertuigen met een geconditioneerde bovenbouw of die geconditioneerde intermodale vervoerseenhedenlaadeenheden vervoeren: 2,60 m;
"
(a bis) Punt 1.4 wordt vervangen door:"
"1.4. De afneembare bovenbouw en gestandaardiseerde laadstructuren, zoals containers, zijn in de in de punten 1.1, 1.2, 1.3, 1.6, 1.7, 1.8 en 4.4 genoemde afmetingen begrepen. Op grond van het feit dat afgewerkte voertuigen, zoals nieuwe auto's die op gespecialiseerde transportvoertuigen zijn geladen, ondeelbaar zijn, mogen dergelijke beladen transportvoertuigen de in punt 1.1 vermelde afmetingen overschrijden voor zover de nationale regelgeving en de toestand van de infrastructuur dit toelaten en mits deze voertuigen voor voertuigvervoer in onbeladen toestand volledig in overeenstemming zijn met de voornoemde punten." [Am. 66]
"
b) punt 2.2.2, letter c), wordt vervangen door:"
"c) "Motorvoertuig met drie assen met oplegger met twee of drie assen die bij intermodaal vervoer, één of meer intermodale vervoerseenhedenlaadeenheden vervoert, met een totale maximumlengte van 40 of 45 voet: 44 ton." [Am. 70]
"
c) Punt 2.3.1 wordt vervangen door:"
"a) Motorvoertuigen met twee assen, met uitzondering van autobussen: 18 ton"
"Motorvoertuigen met twee assen, met uitzondering van autobussen, met hybride of elektrische aandrijving: 19 ton" [Am. 67]
"b) Autobus met twee assen: 1919,5 ton" [Am. 68]
"
(c bis) Het volgende punt wordt ingevoegd:"
"2.3.4. Voertuigen uitgerust met koolstofarme technologie:
Het maximumgewicht is het gewicht dat genoemd is onder de punten 2.3.1, 2.3.2 of 2.3.3, vermeerderd met het aanvullende gewicht dat vereist is voor de koolstofarme technologie, met een maximum van 1 ton. Dit aanvullende gewicht wordt vermeld in de officiële registratiedocumenten van het motorvoertuig, die zijn uitgegeven door de lidstaat waar het voertuig geregistreerd staat. In het geval dat deze informatie ontbreekt, gelden de onder punt 2.3.1, 2.3.2, 2.3.3, of 2.4 genoemde waarden." [Am. 69]
"
Artikel 2
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk achttien maanden na de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 59).
Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen (PB L 187 van 20.7.1999, blz. 42).
Richtlijn 2007/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende de uitrusting met spiegels van in de Gemeenschap ingeschreven vrachtwagens (PB L 184 van 14.7.2007, blz. 25).
Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51).
Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van de Richtlijnen van de Raad 77/91/EEG, 82/891/EEG, en Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG en 2011/35/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (COM(2012)0280 – C7-0136/2012 – 2012/0150(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0280),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0136/2012),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 29 november 2012(1),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 december 2012(2),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 20 december 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie juridische zaken (A7‑0196/2013),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/…/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/59/EU.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2009/65/EG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) wat bewaardertaken, beloningsbeleid en sancties betreft (COM(2012)0350 – C7-0178/2012 – 2012/0168(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0350),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 53, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0178/2012),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 11 januari 2013(1),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 19 maart 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0125/2013),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(2);
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2009/65/EG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) wat bewaartaken, beloningsbeleid en sancties betreft
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/91/EU.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vergelijkbaarheid van kosten in verband met betaalrekeningen, overstappen van betaalrekening en toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties (COM(2013)0266 – C7-0125/2013 – 2013/0139(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0266),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0125/2013),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 19 november 2013(1),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 september 2013(2),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 4 april 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie juridische zaken (A7-0398/2013),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(3);
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vergelijkbaarheid van de in verband met betaalrekeningen aangerekende vergoedingen, het overstappen naar een andere betaalrekening en de toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/92/EU.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende essentiële-informatiedocumenten voor beleggingsproducten (COM(2012)0352 – C7-0179/2012 – 2012/0169(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0352),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7- 0179/2012),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 11 december 2012(1),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 14 november 2012(2),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 4 april 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0368/2013),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(3);
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten(PRIIP'S)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 1286/2014.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het ontwerp van verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie met het oog op de uitbreiding van het aantal rechters bij het Gerecht (02074/2011 – C7-0126/2012 – 2011/0901B(COD))
– gezien het verzoek van het Hof van Justitie dat aan het Europees Parlement en de Raad is voorgelegd (02074/2011),
– gezien de eerste alinea van artikel 254 en de tweede alinea van artikel 281 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan de ontwerphandeling aan het Parlement is voorgelegd (C7‑0126/2012),
– gezien artikel 294, leden 3 en 15, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van de Commissie (COM(2011)0596),
– gezien de brief van het Hof van Justitie van 8 mei 2012,
– gezien de brief van de Commissie van 30 mei 2012,
– gezien de paragrafen 2 en 3 van zijn wetgevingsresolutie van 5 juli 2012 over de ontwerpverordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van bijlage I daarbij(1),
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0252/2013),
1. stelt als zijn standpunt in eerste lezing de tekst vast, die is vastgesteld op 12 december 2013(2);
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, aan het Hof van Justitie en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2014 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie met het oog op de uitbreiding van het aantal rechters bij het Gerecht [Amendement nr. 1]
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 19, lid 2, tweede alina,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 254, eerste alinea, en artikel 281, tweede alinea,
Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en met name artikel 106 bis, lid 1,
Gezien het verzoek van het Hof van Justitie,
Gezien het advies van de Commissie,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),
Overwegende hetgeen volgt:
▌
(5) Ten gevolge van de geleidelijke uitbreiding van zijn bevoegdheden sinds de instelling ervan, wordt het Gerecht in een steeds groter aantal zaken aangezocht.
(6) Het aantal zaken dat bij deze rechterlijke instantie aanhangig wordt gemaakt, neemt van jaar tot jaar toe, met als gevolg dat het aantal daarbij aanhangige zaken mettertijd is toegenomen en de duur van de procedures langer is geworden.
(7) Deze langere duur is moeilijk aanvaardbaar voor de justitiabelen, met name gelet op de vereisten in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
(8) De situatie waarin het Gerecht verkeert, heeft structurele oorzaken die zowel verband houden met het feit dat de instellingen, organen en instanties van de Unie steeds intensiever en op bredere terreinen wetgevend en regelgevend optreden, als met het feit dat de dossiers waarin het Gerecht wordt aangezocht complex zijn, in het bijzonder op het gebied van mededinging en staatssteun.
(9) Bijgevolg moeten de maatregelen worden genomen die nodig zijn om aan deze situatie het hoofd te bieden, waarbij de door de Verdragen geboden mogelijkheid om het aantal rechters bij het Gerecht uit te breiden, ertoe kan leiden dat op korte termijn zowel het aantal aanhangige zaken als de buitensporig lange duur van de procedures bij deze rechterlijke instantie wordt teruggebracht.
(9 bis) Deze maatregelen moet ook een regeling omvatten die een duurzame oplossing biedt voor de kwestie van de lidstaten herkomst van de rechters, omdat de huidige regeling waarbij rechters worden benoemd per lidstaat, niet ongewijzigd kan worden overgenomen in een situatie waarin er meer rechters dan lidstaten zijn.
(9 ter) Krachtens artikel 19, lid 2, VEU bestaat het Gerecht uit ten minste één rechter per lidstaat. Omdat het geografisch evenwicht en de medeweging van de respectieve nationale rechtsorden daardoor al is gewaarborgd, behoren de extra rechters uitsluitend op grond van hun professionele en persoonlijke geschiktheid te worden benoemd, gelet ook op hun kennis van de rechtsstelsels van de Europese Unie en van de respectieve lidstaten. Er mogen evenwel niet meer dan twee rechters uit elke lidstaat zijn,
▌
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Protocol nr. 3 betreffende het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt als volgt gewijzigd:
▌
(6 bis) In artikel 47 wordt de eerste alinea vervangen door:"
"Artikel 9 bis, de artikelen 14 en 15, artikel 17, eerste, tweede, vierde en vijfde alinea, en artikel 18 zijn van overeenkomstige toepassing op het Gerecht en op zijn leden.";
"
(7) ▌ Artikel 48 wordt vervangen door:"
"In het Gerecht hebben één rechter per lidstaat en twaalf additionele rechters zitting. Er zijn niet meer dan twee rechters voor elke lidstaat.
Alle rechters hebben dezelfde status en dezelfde rechten en plichten.
De gedeeltelijke vervanging van de rechters, die om de drie jaar plaatsvindt, heeft beurtelings betrekking op de helft va de rechters, indien het aantal rechters een even getal is; en heeft beurtelings betrekking op een even aantal rechters en een oneven aantal rechters, dat wil zeggen dat aantal verminderd met één, indien het aantal rechters een oneven aantal is.".
"
(7 bis) Het volgende artikel wordt ingevoegd:"
"Artikel 48 bis
Voor de per lidstaat te benoemen rechters berust het recht van voordracht bij de regering van de desbetreffende lidstaat.";
"
(7 ter) Het volgende artikel wordt ingevoegd:"
"Artikel 48 ter
1. De additionele rechters worden benoemd ongeacht uit welke lidstaat de kandidaat afkomstig is.
2. De regeringen van alle lidstaten kunnen gedurende de procedure voor de benoeming van een of meer van de bijgevoegde rechters kandidaten voordragen. Daarnaast kunnen aftredende rechters bij het Gerecht zich persoonlijk, bij schrijven aan de voorzitter van het in artikel 255 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde comité, zich kandidaat stellen.
3. In de procedure voor de benoeming van een of meer van de twaalf additionele rechters brengt het in artikel 255 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde comité advies uit over de geschiktheid van de kandidaat voor de uitoefening van het ambt van rechter in het Gerecht. Het comité voegt bij dit advies over de geschiktheid van de kandidaten een lijst van de kandidaten die op grond van hun ervaring op hoog niveau het meest geschikt voorkomen, in volgorde van verdienste. Deze lijst bevat de namen van ten minste tweemaal zoveel kandidaten als het aantal door de regeringen van de lidstaten in onderling overleg te benoemen rechters, aangenomen dat er voldoende geschikte kandidaten zijn.".
"
▌
▌
Artikel 3
1. Deze verordeningtreedt in werking opde eerste dag van de maand na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2. De twaalf additionele rechters die op basis en na inwerkingtreding van deze verordening worden benoemd, aanvaarden hun ambt onmiddellijk na de eedaflegging.
De ambtstermijn van zes van deze rechters, die bij loting worden aangewezen, eindigt zes jaar na de eerste gedeeltelijke vervanging van het Gerecht na de inwerkingtreding van deze verordening. Het mandaat van de zes overige rechters eindigt zes jaar na de tweede gedeeltelijke vervanging van het Gerecht volgend op de inwerkingtreding van onderhavige verordening.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de invoering van een interoperabele eCall in de hele EU (COM(2013)0315 – C7-0173/2013 – 2013/0166(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0315),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 91 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0173/2013),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 september 2013(1),
– na raadpleging van het Comité van de Regio's,
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 19 maart 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7‑0482/2013),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Besluit nr. .../2014/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de uitrol van de interoperabele eCall-dienst in de hele EU
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit nr. 585/2014/EU.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot maatregelen om de kosten van de aanleg van elektronische hogesnelheidscommunicatienetwerken te verlagen (COM(2013)0147 – C7-0082/2013 – 2013/0080(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0147),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0082/2013),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Nederlandse Tweede Kamer, de Roemeense Kamer van Afgevaardigden, de Zweedse Rijksdag en het Lagerhuis van het Verenigd Koninkrijk, waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 juli 2013(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 3 juli 2013(2),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 28 februari 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7‑0455/2013),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/61/EU.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 718/1999 van de Raad betreffende het beleid ten aanzien van de capaciteit van de communautaire binnenvaartvloot met het oog op de bevordering van het vervoer over de binnenwateren (COM(2013)0621 – C7-0265/2013 – 2013/0303(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0621),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 91, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0265/2013),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 21 januari 2014(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 31 januari 2014(2),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 7 maart 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0142/2014),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 718/1999 van de Raad betreffende het beleid ten aanzien van de capaciteit van de communautaire binnenvaartvloot met het oog op de bevordering van het vervoer over de binnenwateren
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 546/2014.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen (COM(2013)0812 – C7-0416/2013 – 2013/0398(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0812),
– gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 42 en 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0416/2013),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 2 april 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0217/2014),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 1144/2014.)
Onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma "Actief en ondersteund wonen" ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over de deelname van de Unie aan het door verschillende lidstaten opgezette gezamenlijke onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma Actief en ondersteund wonen (COM(2013)0500 – C7-0219/2013 – 2013/0233(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0500),
– gezien artikel 294, lid 2, artikel 185 en artikel 188, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0219/2013),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 december 2013(1),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 26 februari 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gelet op artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0076/2014),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Besluit nr. .../2014/EU van het Europees Parlement en de Raad over de deelname van de Unie aan het door verschillende lidstaten opgezette gezamenlijke onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma "Actief en ondersteund leven"
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit nr. 554/2014/EU.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 betreffende een voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de deelname van de Unie aan een door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet programma voor onderzoek en ontwikkeling ter ondersteuning van onderzoek verrichtende kleine en middelgrote ondernemingen (COM(2013)0493 – C7-0220/2013 – 2013/0232(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0493),
– gezien artikel 294, lid 2, artikel 185 en artikel 188, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0220/2013),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 december 2013(1),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 26 februari 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0077/2014),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Besluit nr. .../2014/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de deelname van de Unie aan een door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet programma voor onderzoek en ontwikkeling ter ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling verrichtende kleine en middelgrote ondernemingen
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit nr. 553/2014/EU.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de deelneming van de Unie aan een door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet Europees programma voor innovatie en onderzoek op het gebied van de metrologie (COM(2013)0497 – C7-0221/2013 – 2013/0242(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0497),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 185 en de tweede paragraaf van artikel 188 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0221/2013),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 december 2013(1),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 26 februari 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0063/2014),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Besluit nr. .../2014/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de deelneming van de Unie aan een door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet Europees programma voor innovatie en onderzoek op het gebied van de metrologie (EMPIR)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit nr. 555/2014/EU.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over deelname van de Unie aan een tweede, door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet partnerschapsprogramma voor klinische proeven tussen Europese en ontwikkelingslanden (COM(2013)0498 – C7-0222/2013 – 2013/0243(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0498),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 185 en de tweede alinea van artikel 188 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0222/2013),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 december 2013(1),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 26 februari 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7‑0064/2014),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Besluit nr. .../2014/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de deelname van de Unie aan een tweede, door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet partnerschapsprogramma voor klinische proeven tussen Europese en ontwikkelingslanden (EDCTP2)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit nr. 556/2014/EU.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken (COM(2011)0445 – C7-0211/2011 – 2011/0204(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0445),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 81, lid 2, letters a), e) en f) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan de Commissie het voorstel bij het Europees Parlement heeft ingediend (C7‑0211/2011),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 26 april 2012(1)
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 6 februari 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0227/2013),
1. stelt het onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een procedure betreffende het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 655/2014.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen (COM(2013)0207 – C7-0103/2013 – 2013/0110(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0207),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 50, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0103/2013),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door het Estse parlement, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 juli 2013(1),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 26 februari 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0006/2014),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/95/EU.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (COM(2010)0378 – C7-0179/2010 – 2010/0209(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0378),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 79, lid 2, onder a) en b) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0179/2010),
– gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrond,
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité van 4 mei 2011(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 31 maart 2011(2),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 27 februari 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0170/2014),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;
3. neemt kennis van de verklaringen van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie zijn gevoegd;
4. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/66/EU.)
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD EN DE COMMISSIE:
Bij deze richtlijn wordt een autonome regeling voor mobiliteit ingesteld met specifieke regels die zijn aangenomen op grond van artikel 79, lid 2, onder a) en b), van het VWEU, en die betrekking hebben op de voorwaarden voor binnenkomst, verblijf en vrij verkeer van een onderdaan van een derde land die als een binnen een onderneming overgeplaatste persoon gaat werken in andere lidstaten dan de lidstaat die de vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon heeft afgegeven; deze regels moeten worden beschouwd als lex specialis met betrekking tot het Schengenacquis.
Het Parlement en de Raad nemen nota van het voornemen van de Commissie om na te gaan of maatregelen nodig zijn met het oog op het verbeteren van de rechtszekerheid wat betreft de wisselwerking tussen de twee rechtsregelingen, en met name of het Schengenhandboek moet worden bijgewerkt.
VERKLARINGEN VAN DE COMMISSIE
1) Verklaring betreffende de definitie van "specialist":
De Commissie is van mening dat de definitie van "specialist" in artikel 3, onder f), van deze richtlijn in overeenstemming is met de overeenkomstige definitie („personen die beschikken over uitzonderlijke kennis”) die wordt gebruikt in de EU-lijst van specifieke verbintenissen van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS) van de WHO. Het gebruik van het woord "gespecialiseerde" in plaats van "uitzonderlijke" houdt geen wijziging of uitbreiding van de GATS-definitie in en is alleen een aanpassing aan het huidige taalgebruik.
2) Verklaring over de in artikel 148, lid 2, onder c) en d), bedoelde bilaterale overeenkomsten:
De Commissie zal toezien op de tenuitvoerlegging van artikel 14, lid 2, onder c) en d), van deze richtlijn met het oog op de beoordeling van het mogelijke effect van de in dat artikel bedoelde bilaterale overeenkomsten op de behandeling van binnen een onderneming overgeplaatste personen en op de toepassing van Verordening (EU) nr. 1231/2010 en, zo nodig, passende maatregelen nemen.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 (COM(2013)0505 – C7-0255/2013 – 2013/0244(NLE))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2013)0505),
– gezien artikel 187 en artikel 188, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7‑0255/2013),
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0083/2014),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van de Raad tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2
P7_TC1-NLE(2013)0244
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr.558/2014 van de Raad.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën (COM(2013)0496 – C7-0257/2013 – 2013/0241(NLE))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2013)0496),
– gezien artikel 187 en lid 1 van artikel 188 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7‑0257/2013),
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en het advies van de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0092/2014),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op Verordening (EU) nr. .../2014 van de Raad tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën
P7_TC1-NLE(2013)0241
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 560/2014 van de Raad.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 219/2007 betreffende de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming voor de realisering van het Europese nieuwe generatie luchtverkeersbeveiligingssysteem (SESAR), voor wat de verlenging van de looptijd van de gemeenschappelijke onderneming tot 2024 betreft (COM(2013)0503 – C7-0254/2013 – 2013/0237(NLE))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2013)0503),
– gezien de artikelen 187 en 188 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7‑0254/2013),
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en het advies van de Commissie vervoer en toerisme (A7‑0062/2014),
1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een besluit van de Raad, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 219/2007 betreffende de oprichting van een Gemeenschappelijke Onderneming voor de realisering van het Europese nieuwe generatie luchtverkeers-beveiligingssysteem (Sesar), voor wat de verlenging van de looptijd van de gemeenschappelijke onderneming tot 2024 betreft
P7_TC1-NLE(2013)0237
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr.721/2014 van de Raad.)
Gemeenschappelijke onderneming voor het initiatief innovatieve medicijnen 2 *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de gemeenschappelijke onderneming voor het initiatief innovatieve medicijnen 2 (COM(2013)0495 – C7-0259/2013 – 2013/0240(NLE))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2013)0495),
– gezien artikel 187 en artikel 188, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7‑0259/2013),
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0105/2014),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van de Raad tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2
P7_TC1-NLE(2013)0240
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 557/2014 van de Raad.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de gemeenschappelijke onderneming ECSEL (COM(2013)0501 – C7-0258/2013 – 2013/0234(NLE))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2013)0501),
– gezien artikel 187 en de eerste alinea van artikel 188 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0258/2013),
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en het advies van de Commissie begrotingscontrole (A7-0074/2014),
1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie, als geamendeerd;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van de Raad tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming ECSEL
P7_TC1-NLE(2013)0234
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 561/2014 van de Raad.)
Gemeenschappelijke onderneming brandstofcellen en waterstof 2 *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een verordening van de Raad over de gemeenschappelijke onderneming brandstofcellen en waterstof 2 (COM(2013)0506 – C7-0256/2013 – 2013/0245(NLE))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2013)0506),
– gezien artikel 187 en artikel 188, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7‑0256/2013),
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0094/2014),
1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie, als geamendeerd;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van de Raad tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2
P7_TC1-NLE(2013)0245
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 559/2014 van de Raad.)
Interinstitutioneel akkoord over het transparantieregister
Besluit van het Europees Parlement van 15 april 2014 over de wijziging van het Interinstitutioneel akkoord over het Transparantieregister (2014/2010(ACI))
– gezien de vergadering van het Bureau op 13 januari 2014, waarin het Bureau zijn goedkeuring heeft gehecht aan de op 12 december 2013 door de interinstitutionele werkgroep op hoog niveau voor de herziening van het transparantieregister goedgekeurde aanbevelingen,
– gezien het ontwerp van interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie over de invoering van een transparantieregister voor organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en het uitvoeren van het EU-beleid (hierna "het gewijzigde akkoord" genoemd),
– gezien artikel 11, leden 1 en 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),
– gezien artikel 295 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien het besluit van het Europees Parlement van 11 mei 2011 over de sluiting van een interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement en de Commissie over een gemeenschappelijk transparantieregister(1),
– gezien het interinstitutioneel akkoord van 23 juni 2011 tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie over de invoering van een transparantieregister voor organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en het uitvoeren van het EU-beleid (hierna "het akkoord van 23 juni 2011" genoemd)(2),
– gezien artikel 127, lid 1, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A7-0258/2014),
A. overwegende dat artikel 11, lid 2, VEU bepaalt: "De instellingen voeren een open, transparante en regelmatige dialoog met representatieve organisaties en met het maatschappelijk middenveld";
B. overwegende dat met het oog op de transparantie van die dialoog een goed functionerend gemeenschappelijk register van organisaties en personen die hun stempel willen drukken op de beleidsvorming en de uitvoering van het beleid van de EU noodzakelijk is;
C. overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 8 mei 2008 over de ontwikkeling van het kader voor de activiteiten van belangenvertegenwoordigers (lobbyisten) bij de instellingen van de Europese Unie(3) de beginselen heeft vastgelegd op grond waarvan het Europees Parlement de onderhandelingen met de Commissie over het gemeenschappelijk transparantieregister is gestart;
D. overwegende dat bovengenoemd besluit van 11 mei 2011 de regels en het kader van het transparantieregister voor organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en het uitvoeren van het EU-beleid bekrachtigde;
E. overwegende dat ongereguleerd en niet-transparant lobbyisme een ernstige bedreiging vormt voor de besluitvorming en voor het openbaar belang;
1. betreurt dat het voorstel tot wijziging van het akkoord van 23 juni 2011 niet de invoering van een verplicht transparantieregister omvat; dringt er daarom opnieuw op aan inschrijving verplicht te stellen voor entiteiten die zich bezighouden met lobbyactiviteiten bij de Europese instellingen, overeenkomstig zijn pleidooi in bovengenoemde resolutie van 8 mei 2008 en bovengenoemd besluit van 11 mei 2011;
2. is van oordeel dat de voorgestelde wijziging van het akkoord van 23 juni 2011 in dit stadium een eerste stap in de goede richting is;
3. verzoekt de Commissie uiterlijk eind 2016 op basis van artikel 352 VWEU een wetgevingsvoorstel in te dienen voor invoering van een verplicht register;
4. verzoekt de Commissie om bij een toekomstige omvattende herziening van de Verdragen een voorstel in te dienen tot wijziging van artikel 298 VWEU of tot invoering van een passende specifieke rechtsgrondslag voor invoering van een verplicht register overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure;
5. is van oordeel dat toekomstige herzieningen van het transparantieregister zo transparant en omvattend mogelijk moeten zijn, dat bij deze herzieningen zijn ter zake bevoegde commissie betrokken moet worden en dat daarbij ook het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol toebedeeld moet worden;
6. staat erop dat de volgende herziening van het transparantieregister gepaard gaat met een openbare raadpleging;
7. is van oordeel dat de volgende evaluatie van het transparantieregister in ieder geval uiterlijk eind 2017 moet zijn afgerond;
8. erkent de bijdrage die de Raad heeft geleverd sinds de invoering van het transparantieregister en is verheugd dat de Raad als waarnemer betrokken is bij het proces van voortdurende evaluatie van het akkoord van 23 juni 2011; dringt er evenwel bij de Raad op aan zich, ter wille van de transparantie in alle stadia van het wetgevingsproces op Unieniveau, zo snel mogelijk bij het transparantieregister aan te sluiten;
9. verwelkomt het feit dat in het gewijzigd akkoord beter gespecificeerd wordt welke informatie overgelegd moet worden, waarbij de uitvoering erin moet bestaan dat wordt aangedrongen op openbaarmaking van de identiteit van alle cliënten die vertegenwoordigd worden door organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en uitvoeren van het EU-beleid en door alle onder het register vallende activiteiten duidelijk te koppelen aan de betrokken cliënten;
10. is van oordeel dat bij de uitlegging van "ongepast gedrag" in de zin van letter b) van de aan het gewijzigde akkoord gehechte gedragscode dit begrip niet alleen de algemeen aanvaarde beginselen moet omvatten als bedoeld in de gedragscode, en met name onder letter c), f) of g), maar tevens:
11. is van oordeel dat de aan het akkoord van 23 juni 2011 gehechte gedragscode en de gedragscode voor de leden van het Europees Parlement inzake financiële belangen en belangenconflicten aldus herzien moeten worden dat leden geen contracten kunnen sluiten of contractuele relaties kunnen aangaan met externe organen, als deze strekken tot financiering van of aanstelling van personen die deel uitmaken van het personeel van een lid;
12. is ingenomen met de nauwkeuriger omschrijving van de activiteiten van advocatenkantoren die van het toepassingsgebied van het register zijn uitgesloten;
13. verwacht dat duidelijker definities ertoe zullen bijdragen dat meer advocatenkantoren zich in het register inschrijven en dat er meer duidelijkheid komt over de vraag welke activiteiten van advocatenkantoren precies onder het register vallen, zodat advocatenkantoren kunnen profiteren van de door het transparantieregister geboden stimulansen en op transparante wijze kunnen deelnemen aan het besluitvormingsproces;
14. verlangt dat ingeschreven advocatenkantoren in het transparantieregister alle cliënten vermelden voor wie zij activiteiten verrichten die onder het register vallen;
15. spoort de Europese Commissie aan met betrekking tot de invoering van stimuleringsmaatregelen voor inschrijvers ter bevordering van deelname aan het transparantieregister even ambitieus te zijn; meent dat bij dergelijke stimuleringsmaatregelen gedacht kan worden aan onder meer:
16. is ingenomen met de recente besluiten van de Brusselse en Parijse balie waarin de verschillen worden erkend tussen gerechtelijke activiteiten van advocaten en overige activiteiten die onder het toepassingsgebied van het transparantieregister vallen; nodigt de Raad van de balies van de Europese Unie uit zijn leden aan te sporen soortgelijke maatregelen vast te stellen;
17. stelt vast dat in een aantal lidstaten wettelijk voorgeschreven beroepscodes gelden die het met name advocatenkantoren onmogelijk maken zich in het transparantieregister in te schrijven vanwege de informatie die zij daartoe over hun cliënten zouden moeten prijsgeven; constateert echter ook dat het gevaar bestaat dat deze wettelijke bepalingen ten onrechte worden ingeroepen om de voor een correcte inschrijving in het register vereiste informatie niet openbaar te maken; is in dit kader verheugd dat de beroepsverenigingen zich bereid hebben verklaard eraan mee te willen werken dat het achterhouden van informatie zich in het belang van de beroepsgroep zal beperken tot die gevallen waarin de wetgeving het prijsgeven van die informatie expliciet verbiedt; verzoekt de Commissie en de Voorzitter van het Europees Parlement deze bereidheid in een concrete vorm te gieten en dit resultaat zo snel mogelijk op te nemen in het gewijzigde akkoord.
18. is verheugd over het voornemen van het Bureau om een aanzienlijk aantal stimuleringsmaatregelen in te voeren om inschrijving in het transparantieregister te bevorderen;
19. verzoekt zijn Bureau met het oog op de volledige uitvoering van deze maatregelen te overwegen de volgende concrete voorstellen in de desbetreffende besluiten van het Bureau op te nemen:
20. verzoekt het Bureau een standaardformulier te ontwikkelen waarmee rapporteurs op vrijwillige basis een 'wetgevingsvoetafdruk' kunnen publiceren; een wetgevingsvoetafdruk is een formulier dat als bijlage bij ontwerpverslagen van leden wordt gevoegd, waarin alle lobbyisten worden vermeld die de voor een specifiek dossier verantwoordelijke rapporteurs tijdens het opstellen van het verslag hebben ontmoet, wanneer dit een aanzienlijk effect op het verslag heeft gehad;
21. dringt er bij oud-leden van het Europees Parlement op aan om als zij activiteiten verrichten die onder het toepassingsgebied van het transparantieregister vallen de relevante bepalingen(4) na te leven; vindt dat voormalige leden, als zij dergelijke activiteiten verrichten, geen gebruik zouden moeten maken van hun toegangspas voor leden om toegang te krijgen tot de gebouwen van het Europees Parlement; verzoekt het Bureau om de Conferentie van voorzitters een voorstel voor te leggen met passende maatregelen om misbruik van de privileges van voormalige leden te voorkomen;
22. verzoekt het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister regelmatig verslag uit te brengen over het functioneren van het nieuwe stelsel van stimuleringsmaatregelen, met het oog op, uiteindelijk, de invoering van een verplicht register;
23. benadrukt dat niet-ingeschreven organisaties of personen die voor inschrijving in aanmerking komen en zich naar verwachting zullen inschrijven, zelfs als zij tijdelijk niet zijn ingeschreven, niet kunnen profiteren van de nieuwe stimuleringsmaatregelen en aan de inschrijving verbonden voordelen;
24. waardeert dat bij het toezicht op de transparantie binnen de EU-instellingen een rol is weggelegd voor niet-institutionele actoren;
25. is van oordeel dat er bij het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister structurele en personele verbeteringen nodig zijn met het oog op de tenuitvoerlegging van de nieuwe bepalingen van het gewijzigde akkoord, de afhandeling van waarschuwingsprocedures en de behandeling van procedures voor onderzoek en behandeling van klachten, alsmede de verbetering van de procedures voor het controleren van de betrouwbaarheid van de door inschrijvers verstrekte informatie;
26. verwacht dat het jaarverslag over de werking van het transparantieregister een analyse zal omvatten van de vooruitgang die geboekt is op het gebied van de dekking van het register en de kwaliteit van de ingevoerde informatie;
27. spoort de Commissie aan om bij de coördinatie van het transparantieregister nauwlettend toe te zien op de correcte tenuitvoerlegging van het gewijzigde akkoord;
28. hecht zijn goedkeuring aan onderstaand gewijzigd akkoord en besluit het als bijlage bij zijn Reglement op te nemen;
29. verzoekt zijn Voorzitter het gewijzigde akkoord samen met de voorzitter van de Europese Commissie te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
30. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de bijlage ter informatie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de parlementen van de lidstaten.
BIJLAGE
AKKOORD TUSSEN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE EUROPESE COMMISSIE OVER HET TRANSPARANTIEREGISTER VOOR ORGANISATIES EN ALS ZELFSTANDIGE WERKZAME PERSONEN DIE BETROKKEN ZIJN BIJ HET MAKEN EN HET UITVOEREN VAN HET EU-BELEID
Het Europees Parlement en de Europese Commissie (hierna "partijen" genoemd),
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name artikel 11, leden 1 en 2, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 295, en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna samen "de Verdragen" genoemd),
Overwegende dat de Europese beleidsmakers niet geïsoleerd van de maatschappij functioneren, maar een open, transparante en regelmatige dialoog voeren met vertegenwoordigende organisaties en met het maatschappelijk middenveld;
Overwegende dat partijen het Transparantieregister (hierna "het register" genoemd) dat is ingevoerd bij het akkoord van 23 juni 2011 tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie over de invoering van een Transparantieregister voor organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en het uitvoeren van het EU-beleid(5) overeenkomstig paragraaf 30 van dat akkoord hebben herbezien,
KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN:
I. Beginselen van het register
1. De invoering en het beheer van het register hebben geen gevolgen voor en doen geen afbreuk aan de doelstellingen van het Europees Parlement die zijn uiteengezet in zijn resolutie van 8 mei 2008 over de ontwikkeling van het kader voor de activiteiten van belangenvertegenwoordigers (lobbyisten) bij de instellingen van de Europese Unie(6) en in zijn besluit van 11 mei 2011 over de sluiting van een interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement en de Commissie over een gemeenschappelijk transparantieregister(7).
2. Bij het beheer van het register worden de algemene beginselen van het Unierecht, waaronder het evenredigheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel, in acht genomen.
3. Het beheer van het register eerbiedigt het recht van de leden van het Europees Parlement om hun parlementaire mandaat zonder beperkingen uit te oefenen.
4. Het beheer van het register doet geen afbreuk aan de bevoegdheden of prerogatieven van partijen en heeft geen invloed op hun organisatorische bevoegdheden.
5. Partijen streven ernaar alle actoren die gelijksoortige activiteiten verrichten op dezelfde manier te behandelen, en voor de registratie van organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en het uitvoeren van het EU-beleid, gelijke voorwaarden te scheppen.
II. Structuur van het register
6. De structuur van het register is als volgt:
a) bepalingen betreffende het toepassingsgebied van het register, de onder het register vallende activiteiten, definities, stimuleringsmaatregelen en uitzonderingen;
b) de afdelingen die zijn opengesteld voor registratie (bijlage 1);
c) de door de inschrijvers te verstrekken informatie, waaronder vereisten inzake financiële informatie (bijlage 2);
d) een gedragscode (bijlage 3);
e) een meldings- en een klachtenmechanisme en maatregelen die moeten worden genomen in geval van niet-naleving van de gedragscode, waaronder de procedure voor de behandeling van meldingen en de procedure voor het onderzoek en de behandeling van klachten (bijlage 4);
f) uitvoeringsvoorschriften met praktische informatie voor inschrijvers.
III. Toepassingsgebied van het register
Onder het register vallende activiteiten
7. Het toepassingsgebied van het register omvat alle activiteiten die erop gericht zijn de beleidsvorming, uitvoering van het beleid of de besluitvorming van de EU-instellingen direct of indirect te beïnvloeden, ongeacht het gebruikte communicatiekanaal of communicatiemiddel, zoals uitbesteding, media, overeenkomsten met professionele tussenpersonen, denktanks, platformen, fora, campagnes of burgerinitiatieven, en ongeacht de plaats waar zij worden ondernomen, met uitzondering van de in de paragrafen 10, 11 en 12 genoemde activiteiten.
Voor de toepassing van dit akkoord wordt onder "directe beïnvloeding" verstaan: rechtstreeks contact of rechtstreekse communicatie met de EU-instellingen of overig handelen in vervolg op een dergelijke activiteit, en wordt onder "indirecte beïnvloeding" verstaan: het langs andere weg, zoals de media, de publieke opinie, conferenties of sociale evenementen, beïnvloeden van de EU-instellingen.
Deze activiteiten omvatten met name:
– het contacteren van leden of hun medewerkers, of ambtenaren of andere personeelsleden van de EU-instellingen;
– het voorbereiden, laten circuleren of versturen van brieven, informatiemateriaal of discussiestukken en standpuntnota's;
– het organiseren van evenementen, vergaderingen, promotionele activiteiten, conferenties of sociale evenementen door middel van uitnodigingen aan leden of hun medewerkers, of ambtenaren of andere personeelsleden van de EU-instellingen; en
– het doen van vrijwillige bijdragen en deelname aan formele raadplegingen of hoorzittingen inzake voorgenomen EU-wet- of regelgeving en andere openbare raadplegingen.
8. Van alle organisaties en als zelfstandige werkzame personen, ongeacht hun juridische status, die deelnemen aan activiteiten die onder het register vallen, ongeacht of het hierbij gaat om lopende activiteiten of activiteiten in voorbereiding, wordt verwacht dat zij zich in het register inschrijven.
Alle onder het register vallende activiteiten die krachtens een overeenkomst worden verricht door een tussenpersoon die juridisch en ander professioneel advies geeft, brengen mee dat zowel de tussenpersoon als zijn cliënten voor inschrijving in het register in aanmerking komen. Deze tussenpersonen zijn gehouden alle cliënten met wie zij een dergelijke overeenkomst hebben gesloten aan te melden en informatie te verstrekken over hun inkomsten uit representatiewerkzaamheden, als bedoeld in bijlage 2, onderdeel II. C. 2. b). Dit vereiste ontslaat hun cliënten niet van de verplichting de kosten in verband met de aan een tussenpersoon uitbestede activiteiten ook in hun eigen kostenraming op te nemen.
Niet onder het register vallende activiteiten
9. Een organisatie komt slechts voor inschrijving in het register in aanmerking als zij onder het register vallende activiteiten verricht die leiden tot directe of indirecte communicatie met EU-instellingen. Een organisatie die wordt geacht niet voor inschrijving in het register in aanmerking te komen kan uit het register worden geschrapt.
10. Activiteiten op het gebied van juridisch en ander professioneel advies vallen niet onder het register voor zover:
– zij betrekking hebben op adviserende werkzaamheden en contacten met openbare instanties, bedoeld om cliënten beter te informeren over een algemene rechtstoestand, over zijn of haar specifieke rechtspositie, of te adviseren over de vraag of bepaalde juridische of administratieve stappen krachtens de bestaande wet- en regelgeving al dan niet passend of geoorloofd zijn;
– zij betrekking hebben op advies aan cliënten om hen te helpen ervoor te zorgen dat zij bij hun activiteiten het toepasselijke recht naleven;
– zij betrekking hebben op voor cliënten uitgevoerde analyses en studies naar de gevolgen van eventuele wijzigingen van wet- of regelgeving voor hun rechtspositie of werkterrein;
– zij betrekking hebben op vertegenwoordiging in het kader van een verzoenings- of bemiddelingsprocedure die erop gericht is voorlegging van een geschil aan een rechterlijke of administratieve instantie te voorkomen; of
– zij betrekking hebben op het uitoefenen van het fundamentele recht van cliënten op een eerlijk proces, met inbegrip van het recht op verdediging in administratieve procedures, zoals activiteiten van advocaten of anderen die daarbij beroepsmatig betrokken zijn.
Indien een onderneming en haar adviseurs als partij bij een specifieke juridische of administratieve zaak of procedure zijn betrokken, vallen alle daarmee rechtstreeks verband houdende activiteiten die als zodanig niet gericht zijn op wijziging van het bestaande juridische kader, niet onder het register. Deze alinea is van toepassing op alle bedrijfssectoren in de Europese Unie.
De volgende activiteiten op het gebied van juridisch en ander professioneel advies vallen onder het register als zij bedoeld zijn om de EU-instellingen, de leden of hun medewerkers, of ambtenaren of andere personeelsleden te beïnvloeden:
– het bieden van ondersteuning, in de vorm van vertegenwoordiging of bemiddeling, of de levering van materiaal dat strekt tot belangenbehartiging, met inbegrip van standpuntbepalingen of ontwerpteksten; en
– het bieden van tactisch of strategisch advies, waaronder het aan de orde stellen van kwesties die gezien hun reikwijdte en het tijdstipstip waarop zij aan de orde worden gesteld, bedoeld zijn om de EU-instellingen, de leden of hun medewerkers, of ambtenaren of andere personeelsleden te beïnvloeden.
11. Activiteiten van de sociale partners als deelnemers aan de sociale dialoog (vakbonden, werkgeversverenigingen, enz.) vallen niet onder het register als het gaat om activiteiten, verricht door de sociale partners in het kader van de vervulling van de hun bij de Verdragen toegewezen taken. Deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing op iedere entiteit die krachtens de Verdragen een institutionele rol heeft;
12. Activiteiten als antwoord op directe en individuele verzoeken van een EU-instelling of lid van het Europees Parlement, zoals incidentele of regelmatige verzoeken om feitelijke informatie, gegevens of deskundigheid, vallen niet onder het register.
Bijzondere bepalingen
13. Het register is niet van toepassing op kerken en religieuze gemeenschappen. Van de vertegenwoordigende instanties of juridische lichamen, kantoren en netwerken die zijn opgericht om kerken en religieuze gemeenschappen bij hun contacten met de EU-instellingen te vertegenwoordigen, alsmede hun verenigingen, wordt evenwel verwacht dat zij zich in het register inschrijven.
14. Het register is niet van toepassing op politieke partijen. Van door politieke partijen opgerichte of ondersteunde organisaties die zich bezighouden met activiteiten die onder het register vallen, wordt evenwel verwacht dat zij zich in register inschrijven.
15. Het register is niet van toepassing op overheidsdiensten van de lidstaten, regeringen van derde landen, internationale intergouvernementele organisaties of hun diplomatieke diensten.
16. Van regionale overheden en hun vertegenwoordigende instanties wordt niet verwacht dat zij zich in het register inschrijven, maar zij kunnen zich desgewenst laten inschrijven. Van verenigingen of netwerken die zijn opgericht om regio's gezamenlijk te vertegenwoordigen wordt verwacht dat zij zich inschrijven.
17. Van alle andere dan de in paragraaf 16 bedoelde overheden op subnationaal niveau, zoals plaatselijke en gemeentelijke autoriteiten of steden, of hun vertegenwoordigingen, verenigingen of netwerken, wordt verwacht dat zij zich in het register inschrijven.
18. Van netwerken, platformen of andere vormen van collectieve activiteit zonder juridische status of rechtspersoonlijkheid die de facto een georganiseerde invloed uitoefenen en die zich bezighouden met activiteiten die onder het register vallen, wordt verwacht dat zij zich in het register inschrijven. De leden van dergelijke vormen van collectieve activiteit wijzen een vertegenwoordiger aan die als hun contactpersoon verantwoordelijk is voor de contacten met het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister.
19. Bij de beoordeling van de vraag of een entiteit voor inschrijving in het register in aanmerking komt, moeten de activiteiten in aanmerking worden genomen die (direct dan wel indirect) gericht zijn op alle EU-instellingen, -agentschappen en -organen, en de leden en hun medewerkers, ambtenaren en andere personeelsleden. Deze activiteiten omvatten niet activiteiten die gericht zijn op lidstaten, en omvatten met name niet activiteiten die gericht zijn op hun permanente vertegenwoordigingen bij de Europese Unie.
20. De Europese netwerken, federaties van organisaties, verenigingen of platformen worden aangemoedigd gemeenschappelijke, transparante richtsnoeren voor hun leden op te stellen, waarin de activiteiten worden vastgesteld die onder het register vallen. Van hen wordt verwacht dat zij deze richtsnoeren openbaar maken.
IV. Regels van toepassing op inschrijvers
21. Door de inschrijving geldt voor de betrokken organisaties en personen het volgende:
– zij stemmen ermee in, dat de door hen verstrekte en in het register op te nemen informatie openbaar wordt gemaakt;
– zij stemmen ermee in te handelen in overeenstemming met de in bijlage 3 opgenomen gedragscode, en indien nodig, de tekst te verstrekken van de beroepsgedragscode waaraan zij gebonden zijn(8);
– zij garanderen dat de verstrekte en in het register op te nemen informatie juist is en stemmen ermee in medewerking te verlenen aan administratieve verzoeken om aanvullende of bijgewerkte informatie;
– zij aanvaarden dat meldingen of klachten die op hen betrekking hebben, zullen worden behandeld op grond van de bepalingen van de in bijlage 3 opgenomen gedragscode;
– zij stemmen ermee in onderworpen te zijn aan maatregelen die moeten worden toegepast bij niet-naleving van de in bijlage 3 opgenomen gedragscode en erkennen dat bij niet-nakoming van de gedragscode de in bijlage 4 vastgestelde maatregelen jegens hen kunnen worden toegepast;
– zij nemen kennis van het feit dat partijen, op verzoek en met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad(9) de briefwisseling en andere documenten met betrekking tot de activiteiten van de inschrijvers openbaar moeten maken.
V. Uitvoering
22. De secretarissen-generaal van het Europees Parlement en de Europese Commissie dragen zorg voor het toezicht op het systeem en de belangrijkste operationele aspecten en nemen in onderlinge overeenstemming de nodige maatregelen voor de uitvoering van dit akkoord.
23. Hoewel het systeem gezamenlijk wordt beheerd, blijven partijen vrij het register onafhankelijk voor hun eigen doeleinden te gebruiken.
24. Voor de uitvoering van het systeem beheren de diensten van het Europees Parlement en de Europese Commissie een onderlinge operationele structuur, genaamd "Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister". Het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister is overeenkomstig een regeling tussen de bevoegde diensten samengesteld uit ambtenaren van het Europees Parlement en de Europese Commissie. Het wordt gecoördineerd door een afdelingshoofd binnen het secretariaat-generaal van de Europese Commissie. Het heeft onder meer tot taak om binnen de grenzen van dit akkoord uitvoeringsrichtsnoeren op te stellen ter bevordering van een consistente interpretatie van de regels door inschrijvers, en de kwaliteit van de inhoud van het register te bewaken. Het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister maakt gebruik van de beschikbare administratieve middelen om de kwaliteit van de inhoud van het register te controleren, echter met dien verstande dat inschrijvers de uiteindelijke verantwoordelijkheid dragen voor de informatie die zij hebben verstrekt.
25. Partijen organiseren passende projecten voor opleiding en interne communicatie om het register en de meldings- en de klachtenprocedure bij hun leden en personeel onder de aandacht te brengen.
26. Partijen nemen passende maatregelen om het register ook buiten de instellingen onder de aandacht te brengen en het gebruik ervan te bevorderen.
27. Een aantal uit de databank van het register afkomstige basisstatistieken wordt regelmatig op de Europa-website onder "Transparantieregister" gepubliceerd en via een gebruikersvriendelijke zoekmachine toegankelijk gemaakt. De openbare inhoud van deze databank is toegankelijk in elektronische machineleesbare vorm.
28. De secretarissen-generaal van het Europees Parlement en de Europese Commissie dienen een jaarverslag over de werking van het register in bij de desbetreffende ondervoorzitter van het Europees Parlement, respectievelijk de desbetreffende vicevoorzitter van de Europese Commissie. Het jaarverslag bevat feitelijke informatie over het register en de inhoud en de ontwikkeling ervan en wordt jaarlijks gepubliceerd met betrekking tot het voorgaande kalenderjaar.
VI. Maatregelen van toepassing op inschrijvers die aan de regels voldoen
29. Toegangspasjes voor de gebouwen van het Europees Parlement worden slechts afgegeven aan personen die optreden namens of werken voor organisaties die onder het toepassingsgebied van het register vallen wanneer deze organisaties of personen zich in het register hebben ingeschreven. De inschrijving geeft echter geen automatisch recht op een toegangspasje. De afgifte van en de controle op toegangspasjes voor de gebouwen van het Europees Parlement met een lange geldigheidsduur blijft verlopen via een interne procedure onder de eigen verantwoordelijkheid van het Parlement.
30. Partijen stellen binnen hun administratieve bevoegdheden maatregelen vast ter bevordering van inschrijving in het register overeenkomstig het door dit akkoord gecreëerde kader.
Bij het Europees Parlement kunnen stimuleringsmaatregelen gericht op inschrijvers bijvoorbeeld bestaan uit:
– het vergemakkelijken van de toegang tot de gebouwen van het Europees Parlement, de leden en hun medewerkers, ambtenaren en andere personeelsleden;
– het verlenen van toestemming voor het organiseren of mede-organiseren van evenementen in de gebouwen van het Parlement;
– het vereenvoudigen van informatieoverdracht, bijvoorbeeld door het verstrekken van specifieke mailinglijsten;
– het verlenen van toestemming om bij hoorzittingen van commissies het woord te voeren;
– beschermheerschap van het Europees Parlement.
Bij de Europese Commissie kunnen stimuleringsmaatregelen gericht op inschrijvers bijvoorbeeld bestaan uit:
– maatregelen inzake het verstrekken van informatie aan inschrijvers bij openbare raadplegingen;
– maatregelen met betrekking tot deskundigengroepen en andere adviserende instanties;
– specifieke mailinglijsten;
– beschermheerschap van de Europese Commissie.
Partijen informeren inschrijvers over de op hen gerichte specifieke stimuleringsmaatregelen.
VII. Maatregelen in geval van niet-naleving van de gedragscode
31. Eenieder kan via het standaardformulier op de website van het register een melding doen of een klacht indienen inzake mogelijke niet-naleving van de in bijlage 3 opgenomen gedragscode. Meldingen en klachten worden behandeld overeenkomstig de in bijlage 4 neergelegde procedures.
32. Het meldingsmechanisme dient ter aanvulling van de door het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister overeenkomstig paragraaf 24 uitgevoerde kwaliteitscontrole. Eenieder kan een melding doen inzake feitelijke onjuistheden in de door een inschrijver verstrekte informatie. Ook kan een melding worden gedaan in geval van niet in aanmerking komende registraties.
33. Eenieder kan een formele klacht indienen bij een vermoeden van niet-naleving van de gedragscode door een inschrijver, waarbij het niet gaat om een feitelijke onjuistheid. Klachten moeten worden onderbouwd met concrete feiten met betrekking tot het vermoeden van niet-naleving van de gedragscode.
Het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister onderzoekt het vermoeden van niet-naleving en neemt daarbij het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur naar behoren in acht. Opzettelijke niet-naleving van de gedragscode door inschrijvers of hun vertegenwoordigers leidt tot toepassing van de in bijlage 4 neergelegde maatregelen.
34. Indien het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister in het kader van de in de paragrafen 31, 32 en 33 bedoelde procedures heeft vastgesteld dat er sprake is van herhaalde niet-medewerking, herhaald ongepast gedrag of ernstige niet-naleving van de gedragscode, wordt de betrokken inschrijver gedurende een jaar dan wel twee jaar uit het register geschrapt en wordt deze maatregel overeenkomstig bijlage 4 in het register vermeld.
VIII. Betrokkenheid van andere instellingen en organen
35. De Europese Raad en de Raad worden uitgenodigd zich bij het register aan te sluiten. De andere EU-instellingen, -organen en -agentschappen worden aangemoedigd het door dit akkoord gecreëerde kader te gebruiken als referentie-instrument voor hun eigen interactie met organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en het uitvoeren van het EU-beleid.
IX. Slotbepalingen
36. Dit akkoord vervangt het akkoord tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie van 23 juni 2011, dat buiten werking treedt op de datum waarop dit akkoord van toepassing wordt.
37. Het register wordt in 2017 herbezien.
38. Dit akkoord treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het is van toepassing met ingang van ...(10) of 1 januari 2015, naargelang welke datum het eerst valt.
Entiteiten die op de datum waarop dit akkoord van toepassing wordt reeds in het register zijn ingeschreven, wijzigen binnen drie maanden na die datum hun inschrijving aldus dat deze aan de nieuwe voorschriften voldoet.
Gedaan te ,
Voor het Europees Parlement Voor de Europese Commissie
De voorzitter De voorzitter
Bijlage 1
"Transparantieregister"
Organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en het uitvoeren van het EU-beleid
Afdelingen
Bijzonderheden/opmerkingen
I - Professionele adviesbureaus/advocatenkantoren/als zelfstandige werkzame raadgevers
Onderafdeling
Professionele adviesbureaus
Ondernemingen die namens een cliënt lobbyen of zich bezighouden met belangenbehartiging, promotieactiviteiten, overheidszaken of betrekkingen met de overheid.
Onderafdeling
Advocatenkantoren
Advocatenkantoren die namens een cliënt lobbyen of zich bezighouden met belangenbehartiging, promotieactiviteiten, overheidszaken of betrekkingen met de overheid.
Onderafdeling
Als zelfstandige werkzame raadgevers
Als zelfstandige werkzame raadgevers of advocaten die namens een cliënt lobbyen of zich bezighouden met belangenbehartiging, promotieactiviteiten, overheidszaken of betrekkingen met de overheid. In deze onderafdeling kunnen zich uitsluitend entiteiten bestaande uit één persoon inschrijven.
II – In-huis-lobbyisten en handels-, bedrijfs- en beroepsverenigingen.
Onderafdeling
Ondernemingen en groepen ondernemingen
Ondernemingen of groepen ondernemingen (met of zonder rechtspersoonlijkheid) die zich, voor eigen rekening, bezighouden met in-huis-activiteiten als belangenbehartiging, lobbyen, promotieactiviteiten, overheidszaken of betrekkingen met de overheid.
Onderafdeling
Handels- en bedrijfsverenigingen
Organisaties (met of zonder winstoogmerk) die ondernemingen met winstoogmerk of gemengde groepen of platformen vertegenwoordigen.
Onderafdeling
Vakbonden en beroepsverenigingen
Belangenbehartiging van arbeiders, werknemers, bedrijfstakken of beroepsgroepen.
Onderafdeling
Andere organisaties, waaronder:
— entiteiten (met of zonder winstoogmerk) die evenementen organiseren;
— media die bepaalde belangen behartigen of op onderzoek gerichte entiteiten, verbonden aan particuliere belangen met winstoogmerk;
— ad hoc-coalities en tijdelijke structuren (met leden met winstoogmerk).
III - Niet-gouvernementele organisaties
Onderafdeling
Niet-gouvernementele organisaties, platformen, netwerken, ad hoc-coalities, tijdelijke structuren en overige soortgelijke organisaties.
Organisaties zonder winstoogmerk, met of zonder rechtspersoonlijkheid, die onafhankelijk zijn van de overheid of commerciële organisaties. Met inbegrip van stichtingen, liefdadigheidsorganisaties, enz.
Dergelijke entiteiten met leden met winstoogmerk dienen zich onder afdeling II in te schrijven.
IV – Denktanks, universitaire en onderzoeksinstellingen
Onderafdeling
Denktanks en onderzoeksinstellingen
Gespecialiseerde denktanks en onderzoeksinstellingen op het gebied van de activiteiten en het beleid van de Europese Unie.
Onderafdeling
Universitaire instellingen
Instellingen met als hoofddoel onderwijs, die zich tevens bezighouden met de activiteiten en het beleid van de Europese Unie.
V – Organisaties die kerken of religieuze gemeenschappen vertegenwoordigen
Onderafdeling
Organisaties die kerken of religieuze gemeenschappen vertegenwoordigen
Rechtspersonen, kantoren, netwerken of verenigingen die zijn opgezet met het oog op representatiewerkzaamheden
VI – Vertegenwoordigende organisaties van plaatselijke, gewestelijke en gemeentelijke autoriteiten, andere openbare of gemengde entiteiten, enz.
Onderafdeling
Regionale structuren
Van regio's en hun vertegenwoordigende instanties wordt niet verwacht dat zij zich inschrijven. Zij kunnen zich echter desgewenst laten inschrijven. Van verenigingen of netwerken die zijn opgericht om gezamenlijk regio's te vertegenwoordigen wordt verwacht dat zij zich inschrijven.
Onderafdeling
Overige overheden op subnationaal niveau
Van alle overige overheden op subnationaal niveau, zoals steden, plaatselijke en gemeentelijke autoriteiten, of hun vertegenwoordigingen, en nationale verenigingen of netwerken, wordt verwacht dat zij zich inschrijven.
Onderafdeling
Transnationale verenigingen en netwerken van overheden op regionaal of overig subnationaal niveau
Onderafdeling
Andere bij wet ingestelde openbare of publiek/private entiteiten die ten doel hebben in het algemeen belang te handelen.
Omvat andere organisaties met een openbare of gemengde (publiek/private) status.
Bijlage 2
Door de inschrijvers te verstrekken informatie
I. ALGEMENE EN BASISGEGEVENS
a) naam/namen, adres van het hoofdkantoor en, indien van toepassing, het adres in Brussel, Luxemburg of Staatsburg, telefoon, e-mailadres, website van de organisatie;
b) de namen van de voor de organisatie juridisch verantwoordelijke persoon en de directeur of leidinggevende vennoot van de organisatie, of, indien van toepassing, het belangrijkste aanspreekpunt voor de activiteiten die onder het register vallen (d.w.z. het hoofd EU-zaken); namen van de personen aan wie toegangsrechten tot de gebouwen van het Europees Parlement zijn verleend(11);
c) het aantal personen (leden, personeelsleden, enz.) dat zich bezighoudt met activiteiten die onder het register vallen en het aantal personen met een toegangspasje voor de gebouwen van het Europees Parlement, alsmede de hoeveelheid tijd die elk van hen aan deze activiteiten besteedt, uitgedrukt in één van de volgende percentages van een voltijdse activiteit: 25%, 50%, 75% of 100%;
d) doelstellingen/taken – interessegebied – activiteiten – landen waarin men actief is – lidmaatschap van netwerken - algemene informatie die onder het register valt;
e) of de organisatie leden heeft en zo ja, het aantal leden (personen of organisaties).
II. SPECIFIEKE INFORMATIE
A. ONDER HET REGISTER VALLENDE ACTIVITEITEN
Specifieke details moeten worden verstrekt over de belangrijkste wetgevings- of beleidsvoorstellen waarop de onder het register vallende activiteiten van de inschrijver zich richten. Daarbij kan worden verwezen naar andere specifieke activiteiten, zoals evenementen of publicaties.
B. BANDEN MET EU-INSTELLINGEN
a) Lidmaatschap van of deelname aan groepen op hoog niveau, raadgevende commissies, deskundigengroepen, andere door de EU ondersteunde structuren en platformen e.d.
b) Lidmaatschap van of deelname aan intergroepen van het Europees Parlement, industriële fora, enz.
C. FINANCIËLE INFORMATIE MET BETREKKING TOT DE ONDER HET REGISTER VALLENDE ACTIVITEITEN
1. Alle inschrijvers verstrekken:
a) een raming van de jaarlijkse kosten die verband houden met de onder het register vallende activiteiten. De financiële gegevens omvatten een volledig jaar en hebben betrekking op het meest recente afgesloten boekjaar, gerekend vanaf de datum van inschrijving, dan wel de jaarlijkse actualisering van de in het register opgenomen gegevens;
b) het bedrag en de bronnen van de financiële middelen afkomstig van de EU-instellingen in het meest recente afgesloten boekjaar, gerekend vanaf de datum van inschrijving, dan wel de jaarlijkse actualisering van de in het register opgenomen gegevens. Deze gegevens moeten overeenstemmen met de gegevens die worden aangeleverd door het Europees systeem voor financiële transparantie(12).
2. Professionele adviesbureaus/advocatenkantoren/als zelfstandige werkzame raadgevers (bijlage I, afdeling I) verstrekken tevens de volgende informatie:
a) de omzet die kan worden toegerekend aan de onder het register vallende activiteiten, overeenkomstig onderstaand schema:
Jaarlijkse omzet in verband met representatiewerkzaamheden in euro
0 – 99 999
100 000– 499 999
500 000 – 1 000 000
> 1 000 000
b) een lijst van alle cliënten namens wie onder het register vallende activiteiten worden verricht. Ontvangsten, afkomstig van cliënten, voor verrichte representatiewerkzaamheden, vermeld overeenkomstig onderstaand schema:
Omvang van de schijf voor representatiewerkzaamheden per cliënt per jaar in euro
0 – 9 999
10 000 – 24 999
25 000 – 49 999
50 000 – 99 999
100 000 – 199 999
200 000 – 299 999
300 000 – 399 999
400 000 – 499 999
500 000 – 599 999
600 000 – 699 999
700 000 – 799 999
800 000 – 899 999
900 000 – 1 000 000
> 1 000 000
c) van cliënten wordt eveneens verwacht dat zij zich inschrijven. Het feit dat professionele adviesbureaus/advocatenkantoren/als zelfstandige werkzame raadgevers ten aanzien van hun cliënten een financiële verklaring opstellen (lijst en schema) ontslaat deze cliënten niet van de verplichting deze uitbestede activiteiten ook zelf in hun eigen verklaring op te nemen. Dit voorkomt onderschatting van hun aangegeven financiële inspanningen.
3. In-huis-lobbyisten en handels-, bedrijfs- en beroepsverenigingen (bijlage I, afdeling II) verstrekken tevens de volgende informatie:
de omzet die kan worden toegerekend aan de onder het register vallende activiteiten, inclusief bedragen lager dan 10 000 EUR.
4. Niet-gouvernementele organisaties, denktanks, universitaire & onderzoeksinstellingen – organisaties die kerken of religieuze gemeenschappen vertegenwoordigen-– vertegenwoordigende organisaties van lokale, regionale en gemeentelijke autoriteiten, andere publieke of gemengde entiteiten, enz. (bijlage I, afdelingen III, IV, V en VI) verstrekken tevens de volgende informatie:
a) de totale begroting van de organisatie
b) een verdeling over de belangrijkste bedragen en financieringsbronnen.
Bijlage 3
Gedragscode
Partijen stellen zich op het standpunt dat alle belangenvertegenwoordigers die eenmalig of vaker met hen in contact treden, ongeacht of zij in het register zijn ingeschreven, dienen te handelen overeenkomstig deze gedragscode.
In het kader van hun betrekkingen met EU-instellingen en hun leden, ambtenaren en andere personeelsleden nemen belangenvertegenwoordigers de volgende regels in acht:
a) zij identificeren zich te allen tijde door middel van het vermelden van hun naam en, indien van toepassing, hun registratienummer en de entiteit of entiteiten waarvoor zij werken of die zij vertegenwoordigen; zij geven op welke belangen zij behartigen en welke doelen of doelstellingen zij nastreven en, indien van toepassing, welke cliënten of leden zij vertegenwoordigen;
b) zij onthouden zich van oneerlijke handelingen, van het uitoefenen van ongepaste druk of ongepast gedrag om informatie of een beslissing te verkrijgen of pogingen daartoe;
c) zij beroepen zich in hun betrekkingen met derden niet op enigerlei officiële relatie met de Europese Unie of een van haar instellingen, geven geen verkeerd beeld van de gevolgen van inschrijving om zo derden of ambtenaren of andere personeelsleden van de Europese Unie te misleiden en gebruiken de logo's van de EU-instellingen niet zonder uitdrukkelijke toestemming daartoe;
d) zij zorgen ervoor dat, naar hun beste weten, de gegevens die zij bij de inschrijving en vervolgens in het kader van de onder het register vallende activiteiten verstrekken, volledig, actueel en niet misleidend zijn; zij aanvaarden dat alle verstrekte informatie wordt gecontroleerd en stemmen ermee in hun medewerking te verlenen aan administratieve verzoeken om aanvullende of bijgewerkte informatie;
e) zij verkopen geen kopieën van documenten aan derden die zijn verkregen van EU-instellingen;
f) zij eerbiedigen in het algemeen de uitvoering en toepassing van alle door de EU-instellingen vastgelegde regelingen, gedragscodes en goede bestuurspraktijken en waarborgen dat deze niet worden belemmerd;
g) zij zetten leden van de instellingen van de Europese Unie, ambtenaren of andere personeelsleden van de Europese Unie, dan wel medewerkers of stagiairs van die leden er niet toe aan inbreuk te plegen op de voor hen geldende gedragsregels en -normen;
h) wanneer zij voormalige ambtenaren of andere personeelsleden van de Europese Unie, of medewerkers of stagiairs van leden van EU-instellingen in dienst hebben, respecteren zij de verplichting van deze werknemers om zich te houden aan de voor hen geldende regels en vertrouwelijkheidsvereisten;
i) zij zorgen voor voorafgaande toestemming van het betrokken lid of de betrokken leden van het Europees Parlement voor elke contractuele verbintenis met of indienstneming van een persoon die behoort tot de entourage van dat lid of die leden;
j) zij leven alle regels met betrekking tot de rechten en verantwoordelijkheden van oud-leden van het Europees Parlement en de Europese Commissie na;
k) zij informeren iedere partij die zij vertegenwoordigen over hun verplichtingen jegens de EU-instellingen;
Personen die zich bij het Europees Parlement hebben ingeschreven om een persoonlijk, niet-overdraagbaar toegangspasje voor de gebouwen van het Europees Parlement te verkrijgen, nemen de volgende regels in acht:
l) zij zorgen ervoor dat zij het toegangspasje in de gebouwen van het Europees Parlement te allen tijde zichtbaar dragen;
m) zij houden zich strikt aan de relevante artikelen van het Reglement van het Europees Parlement;
n) zij aanvaarden dat alleen het Europees Parlement bevoegd is om te beslissen op een verzoek om toegang tot de gebouwen van het Europees Parlement en dat inschrijving in het register geen automatisch recht geeft op een toegangspasje.
Bijlage 4
De procedure voor meldingen en de procedure voor het onderzoek en de behandeling van klachten
I. MELDINGEN
Eenieder kan bij het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister een melding doen ter zake van in het register opgenomen gegevens of niet in aanmerking komende inschrijvingen door het standaardformulier op de website van het register in te vullen.
Meldingen met betrekking tot in het register opgenomen informatie worden behandeld als gestelde niet-naleving van punt d) van de in bijlage 3 opgenomen gedragscode(13). De betrokken inschrijver wordt verzocht de gegevens te actualiseren dan wel aan het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantie uit te leggen waarom actualisering van de gegevens niet nodig is. Indien de betrokken inschrijver geen medewerking verleent, kunnen de maatregelen zoals uiteengezet in het schema van maatregelen (de rijen 2, 3 en 4) worden toegepast.
II. KLACHTEN
Fase 1: Indiening van een klacht
1. Eenieder kan bij het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister een klacht indienen door op de website van het register een standaardformulier in te vullen. De op dit formulier in te vullen informatie omvat:
a) de inschrijver op wie de klacht betrekking heeft;
b) de naam en contactgegevens van de klager;
c) bijzonderheden over de gestelde niet-naleving van de gedragscode, inclusief, indien mogelijk, documenten of ander bewijsmateriaal ter ondersteuning van de klacht, informatie over eventuele schade die de klager is berokkend en de aan het vermoeden van opzettelijke niet-naleving ten grondslag liggende redenen.
Anonieme klachten worden niet in behandeling genomen.
2. De klager geeft aan welke bepalingen van de gedragscode naar zijn mening niet zijn nageleefd. Indien het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister reeds bij de aanvang van de behandeling vaststelt dat een klacht betrekking heeft op niet-opzettelijke niet-naleving, kan deze klacht verder als "melding" worden behandeld.
3. De gedragscode betreft uitsluitend de betrekkingen tussen belangenbehartigers en de EU-instellingen en kan niet worden gebruikt om de betrekkingen tussen derden of tussen inschrijvers onderling te reguleren.
Fase 2: Ontvankelijkheid
4. Na ontvangst van de klacht voert het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister de volgende taken uit:
a) het bevestigt binnen vijf werkdagen de ontvangst van de klacht aan de klager;
b) het bepaalt of de klacht onder het toepassingsgebied van het register valt, als uiteengezet in de in bijlage 3 opgenomen gedragscode en de hierboven vermelde fase 1.
c) het onderzoekt het bewijsmateriaal dat ter ondersteuning van de klacht is ingediend, ongeacht of dit in de vorm is van documenten, ander materiaal of persoonlijke verklaringen; in beginsel is dit bewijsmateriaal afkomstig van de betrokken inschrijver, van een document dat is afgegeven door een derde of van openbaar toegankelijke bronnen. Door de klager geuite waardeoordelen volstaan op zich niet als bewijs;
d) het beslist op basis van het onder b) en c) bedoelde onderzoek over de ontvankelijkheid van de klacht.
5. Wanneer de klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard, stelt het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister de klager hiervan schriftelijk in kennis, met opgave van de redenen die tot dit besluit hebben geleid.
6. Wanneer de klacht ontvankelijk wordt verklaard, worden zowel de klager als de betrokken inschrijver door het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister van dit besluit in kennis gesteld en geïnformeerd over de te volgen procedure, als hieronder uiteengezet.
Fase 3:Behandeling van een ontvankelijke klacht - onderzoek en voorlopige maatregelen
7. De inschrijver tegen wie een klacht is ingediend wordt door het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister geïnformeerd over de inhoud van de klacht en over welke bepalingen niet zouden zijn nageleefd, waarbij hem tegelijkertijd de mogelijkheid wordt geboden om binnen twintig werkdagen op de klacht te reageren. Ter ondersteuning van zijn standpunt kan hij binnen dezelfde termijn tevens een memorandum van een representatieve beroepsorganisatie overleggen, met name als het gaat om een gereglementeerd beroep of een organisatie die gebonden is aan een beroepsgedragscode.
8. Niet-naleving van de in paragraaf 7 genoemde termijn leidt tot tijdelijke opschorting van de inschrijving van de betrokken inschrijver in het register, totdat deze zijn medewerking hervat.
9. Het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister bestudeert alle tijdens het onderzoek verzamelde informatie en kan besluiten om de betrokken inschrijver en/of de klager te horen.
10. Als uit bestudering van het overgelegde materiaal blijkt dat de klacht ongegrond is, stelt het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister zowel de betrokken inschrijver als de klager van dat besluit in kennis, met opgave van de redenen die tot dat besluit hebben geleid.
11. Wanneer de klacht gegrond wordt verklaard, wordt de inschrijving van de betrokken inschrijver in het register tijdelijk opgeschort totdat stappen zijn genomen om de kwestie te verhelpen (zie fase 4 hieronder) en kunnen de inschrijver aanvullende maatregelen worden opgelegd, waaronder schrapping uit het register en, in voorkomend geval, intrekking van het recht op toegang tot de gebouwen van het Europees Parlement, overeenkomstig de interne procedures van deze instelling (zie fase 5 en de rijen 2, 3 en 4 in het schema van maatregelen hieronder), met name in gevallen waarin de inschrijver geen medewerking verleent.
Fase 4: Behandeling van een ontvankelijke klacht - oplossing
12. Wanneer een klacht gegrond is en is vastgesteld wat de problemen zijn, neemt het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister in samenwerking met de betrokken inschrijver alle stappen die nodig zijn om de kwestie aan te pakken en op te lossen.
13. Als de betrokken inschrijver zijn medewerking verleent, stelt het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister per geval een redelijke termijn vast om tot een oplossing te komen.
14. Als is vastgesteld op welke wijze de kwestie kan worden opgelost en de betrokken inschrijver medewerking verleent door uitvoering te geven aan de gekozen oplossing, wordt de opschorting van de inschrijving van de betrokken inschrijver beëindigd en de klacht als afgehandeld beschouwd. Het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister stelt zowel de betrokken inschrijver als de klager van dat besluit in kennis, met opgave van de redenen die tot dat besluit hebben geleid.
15. Als is vastgesteld op welke wijze de kwestie kan worden opgelost, maar de betrokken inschrijver geen medewerking verleent door uitvoering te geven aan de gekozen oplossing, wordt de inschrijving van de betrokken inschrijver geschrapt (zie de rijen 2 en 3 in het schema van maatregelen hieronder). Het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister stelt zowel de betrokken inschrijver als de klager van dat besluit in kennis, met opgave van de redenen die tot dat besluit hebben geleid.
16. Indien voor een mogelijke oplossing van de kwestie een besluit van een derde, bijvoorbeeld een autoriteit in een lidstaat, vereist is, stelt het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister zijn eindbesluit uit totdat het desbetreffende besluit is genomen.
17. Als de inschrijver geen medewerking verleent binnen 40 werkdagen na de kennisgeving van de klacht overeenkomstig paragraaf 7, worden maatregelen toegepast wegens niet-naleving (zie fase 5, paragrafen 19 t/m 22, en de rijen 2, 3 en 4 in het schema van maatregelen hieronder).
Fase 5: Behandeling van een ontvankelijke klacht - maatregelen die moeten worden toegepast in geval van niet-naleving van de gedragscode
18. Indien de betrokken inschrijver onmiddellijk correcties aanbrengt, doet het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister zowel de klager als de betrokken inschrijver een schriftelijke bevestiging toekomen van de feiten en de aangebrachte correcties (zie rij 1 in het schema van maatregelen hieronder).
19. Indien de betrokken inschrijver niet reageert binnen de in paragraaf 17 bepaalde termijn van 40 dagen, leidt dit tot schrapping uit het register (zie rij 2 in het schema van maatregelen hieronder) en tot verlies van aanspraak op de aan de inschrijving verbonden stimuleringsmaatregelen.
20. Indien is vastgesteld dat er sprake is van ongepast gedrag, wordt de betrokken inschrijver uit het register geschrapt (zie rij 3 in het schema van maatregelen hieronder) en verliest de inschrijver zijn aanspraak op de aan de inschrijving verbonden stimuleringsmaatregelen.
21. In de in de paragrafen 19 en 20 genoemde gevallen kan de betrokken inschrijver zich opnieuw in het register inschrijven indien de aan de schrapping ten grondslag liggende omstandigheden zijn verholpen.
22. Indien wordt geoordeeld dat er sprake is van herhaald en opzettelijk niet verlenen van medewerking of herhaald en opzettelijk vertonen van ongepast gedrag, of indien ernstige niet-naleving wordt vastgesteld (zie rij 4 in het schema van maatregelen hieronder), neemt het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister een besluit waarbij herinschrijving gedurende een dan wel twee jaar (afhankelijk van de ernst van het geval) wordt verboden.
23. Het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister stelt de betrokken inschrijver en de klager in kennis van alle maatregelen die worden genomen overeenkomstig de paragrafen 18 t/m 22 of de rijen 1 t/m 4 in het schema van maatregelen hieronder.
24. In gevallen waarin een door het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister genomen maatregel leidt tot langdurige schrapping uit het register (zie rij 4 in het schema van maatregelen hieronder) kan de betrokken inschrijver binnen 20 werkdagen na kennisgeving van die maatregel bij de secretarissen-generaal van het Europees Parlement en de Europese Commissie een met redenen omkleed verzoek indienen om de maatregel te heroverwegen.
25. Na deze termijn van 20 dagen of nadat de secretarissen-generaal een definitief besluit hebben genomen worden de desbetreffende ondervoorzitter van het Europees Parlement en de desbetreffende vicevoorzitter van de Europese Commissie geïnformeerd en wordt de maatregel in het register vermeld.
26. In gevallen waarin een besluit waarbij herinschrijving gedurende een bepaalde periode wordt verboden inhoudt dat geen toestemming kan worden gevraagd om de gebouwen van het Europees Parlement als belangenbehartiger te betreden, dient de secretaris-generaal van het Europees Parlement bij het College van quaestoren een voorstel in waarin dit college wordt verzocht haar goedkeuring te hechten aan de intrekking van het recht op toegang van de betrokken persoon of personen gedurende die periode.
27. Bij het nemen van besluiten inzake maatregelen uit hoofde van deze bijlage houdt het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister naar behoren rekening met het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur. Het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister wordt gecoördineerd door een afdelingshoofd binnen het secretariaat-generaal van de Europese Commissie en staat onder het gezag van de secretarissen-generaal van het Europees Parlement en de Europese Commissie, die naar behoren op de hoogte worden gehouden.
Schema van mogelijke maatregelen in geval van niet-naleving van de gedragscode
Aard van de niet-naleving (nummers tussen haakjes verwijzen naar de paragrafen hierboven)
Maatregel
Vermelding van de maatregel in het register
Formeel besluit tot intrekking van het recht op toegang tot de gebouwen van het Europees Parlement
1
Niet-naleving die onverwijld wordt hersteld (18)
Schriftelijke kennisgeving waarin de feiten en de correcties worden bevestigd
Nee
Nee
2
Het niet verlenen van medewerking aan het Gezamenlijk secretariaat van het Transparantieregister (19 en 21)
Schrapping uit het register, ontzegging van automatische toegang tot de gebouwen van het Europees Parlement en verlies van aanspraak op andere stimuleringsmaatregelen
Nee
Nee
3
Ongepast gedrag (20 en 21)
Schrapping uit het register, ontzegging van automatische toegang tot de gebouwen van het Europees Parlement en verlies van aanspraak op andere stimuleringsmaatregelen
Nee
Nee
4
Herhaalde en opzettelijke niet-medewerking of herhaald ongepast gedrag (22) en/of ernstige niet-naleving
a) Schrapping uit het register gedurende één jaar en formele intrekking van het recht op toegang tot de gebouwen van het Europees Parlement (als geaccrediteerd vertegenwoordiger van een belangengroep);
b) Schrapping uit het register gedurende twee jaar en formele intrekking van het recht op toegang tot de gebouwen van het Europees Parlement (als geaccrediteerd vertegenwoordiger van een belangengroep);
Ja, bij besluit van de secretarissen-generaal van het Europees Parlement en de Europese Commissie.
De beroepsgedragscode waaraan een inschrijver gebonden is mag verplichtingen opleggen die strenger zijn dan de eisen van de in bijlage 3 opgenomen gedragscode.
Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).
Inschrijvers kunnen aan het einde van de inschrijvingsprocedure een toegangspasje voor de gebouwen van het Europees Parlement aanvragen. De namen van de personen die een toegangspasje voor de gebouwen van het Europees Parlement ontvangen, worden in het register opgenomen. Inschrijving in het register geeft geen automatisch recht op een toegangspasje.
Punt d)bepaalt dat belangenvertegenwoordigers in hun betrekkingen met de EU-instellingen en hun leden, ambtenaren en andere personeelsleden de volgende regels in acht nemen: "zij zorgen ervoor dat, naar hun beste weten, de gegevens die zij bij de inschrijving en vervolgens in het kader van de onder het register vallende activiteiten verstrekken, volledig, actueel en niet misleidend zijn" en "zij aanvaarden dat alle verstrekte informatie gecontroleerd wordt en stemmen ermee in hun medewerking te verlenen aan administratieve verzoeken om aanvullende of bijgewerkte informatie".
Tripartiete sociale top voor groei en werkgelegenheid
281k
65k
Resolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de tripartiete sociale top voor groei en werkgelegenheid (COM(2013)0740 – 2013/0361(APP))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2013)0740),
– gezien artikel 81, lid 3, van zijn Reglement,
– gezien het interimverslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7‑0136/2014),
1. verzoekt de Raad rekening te houden met de volgende wijzigingen;
Het voorstel voor een besluit van de Raad dient als volgt te worden gewijzigd:
Door de Commissie voorgestelde tekst
Wijziging
Wijziging 1 Voorstel voor een besluit van de Raad Overweging 8
(8) In zijn conclusies van 28 juni 2013 heeft de Europese Raad erop gewezen dat de sociale dimensie van de EMU moet worden versterkt en de centrale rol van de sociale partners en de sociale dialoog in dit kader benadrukt. Dienovereenkomstig is de Commissie in haar mededeling (COM(2013)0690) van 2 oktober 2013 over de sociale dimensie van de EMU ingegaan op het bevorderen van de sociale dialoog op nationaal en op Europees niveau en heeft zij daarin een voorstel aangekondigd tot herziening van het besluit van de Raad van 2003.
(8) In zijn conclusies van 28 juni 2013 heeft de Europese Raad erop gewezen dat de sociale dimensie van de EMU moet worden versterkt en de centrale rol van de sociale partners en de sociale dialoog in dit kader benadrukt. Dienovereenkomstig is de Commissie in haar mededeling (COM(2013)0690) van 2 oktober 2013 over de sociale dimensie van de EMU ingegaan op het bevorderen van de sociale dialoog op nationaal en op Europees niveau, heeft zij daarin een voorstel aangekondigd tot herziening van het besluit van de Raad van 2003, en heeft zij daarin de tripartiete sociale top een belangrijke gelegenheid genoemd om de sociale partners te betrekken bij het Europees semester.
Wijziging 2 Voorstel voor een besluit van de Raad Overweging 9 bis (nieuw)
(9 bis) In de verklaring van de Europese sociale partners van 24 oktober 2013 over de deelname van de sociale partners aan het Europees economisch bestuur bevestigen de Europese sociale partners hun steun voor de tripartiete sociale top voor groei en werkgelegenheid en vragen zij om een coherent proces van raadpleging van de sociale partners in de context van het Europees semester.
Wijziging 3 Voorstel voor een besluit van de Raad Artikel 1
De tripartiete top voor groei en werkgelegenheid heeft tot taak om, met inachtneming van het Verdrag en van de bevoegdheden van de instellingen en organen van de Unie, op permanente basis het overleg van de Raad en de Commissie met de sociale partners te verzekeren. Aldus worden de sociale partners in staat gesteld om op Europees niveau, in het kader van hun sociale dialoog, een bijdrage te leveren aan de verschillende onderdelen van de strategie voor groei en werkgelegenheid van de Unie. De top baseert zich daarbij op de voorbereidende werkzaamheden en besprekingen van de Raad, de Commissie en de sociale partners die in de verschillende overlegfora plaatsvinden met betrekking tot economische, sociale en werkgelegenheidskwesties.
De tripartiete top voor groei en werkgelegenheid heeft tot taak om, met inachtneming van het Verdrag en van de bevoegdheden van de instellingen en organen van de Unie, op permanente basis het overleg van de Raad en de Commissie met de sociale partners te verzekeren en te zorgen voor de coördinatie van hun strategieën met het oog op een hoog niveau van kwalitatief hoogwaardige en duurzame werkgelegenheid. Aldus worden de sociale partners in staat gesteld om op Europees niveau, in het kader van hun sociale dialoog en hun deskundigheid, een bijdrage te leveren aan de verschillende onderdelen van de strategie voor groei en werkgelegenheid van de Unie. De top baseert zich daarbij op de voorbereidende werkzaamheden en besprekingen van de Raad, de Commissie en de sociale partners die in de verschillende overlegfora plaatsvinden met betrekking tot economische, sociale en werkgelegenheidskwesties.
Wijziging 4 Voorstel voor een besluit van de Raad Artikel 2 – lid 1
1. De top bestaat uit de voorzitter van de Europese Raad, het fungerend voorzitterschap en de twee volgende voorzitterschappen van de Raad, de Commissie en de sociale partners, die op het hoogste niveau vertegenwoordigd zijn. De ministers van deze drie voorzitterschappen en de commissaris bevoegd voor Werkgelegenheid en Sociale Zaken nemen eveneens aan de top deel. Afhankelijk van de agenda kunnen ook andere ministers van deze drie voorzitterschappen en andere leden van de Commissie worden uitgenodigd.
1. De top bestaat uit de voorzitter van de Europese Raad, het fungerend voorzitterschap en de twee volgende voorzitterschappen van de Raad, de Commissie en de sociale partners, die op het hoogste niveau vertegenwoordigd zijn. De ministers van deze drie voorzitterschappen en de commissaris bevoegd voor Werkgelegenheid en Sociale Zaken nemen eveneens aan de top deel. Afhankelijk van de agenda kunnen ook andere ministers van deze drie voorzitterschappen, andere leden van de Commissie en de voorzitter van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken van het Europees Parlement worden uitgenodigd. .
Wijziging 5 Voorstel voor een besluit van de Raad Artikel 2 – lid 3 – alinea 1
Elke delegatie bestaat uit vertegenwoordigers van de Europese bedrijfstakoverkoepelende organisaties, die op Europees niveau hetzij algemene belangen, hetzij specifieke belangen van leidinggevend personeel en management en kleine en middelgrote ondernemingen behartigen.
Elke delegatie bestaat uit vertegenwoordigers van de Europese bedrijfstakoverkoepelende organisaties, die op Europees niveau hetzij algemene belangen, hetzij specifieke belangen van leidinggevend personeel en management en kleine, middelgrote en micro-ondernemingen behartigen.
Wijziging 6 Voorstel voor een besluit van de Raad Artikel 2 – lid 3 – alinea 2
De technische coördinatie van de delegatie van de werknemers wordt verzorgd door het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV) en die van de delegatie van de werkgevers door de Europese ondernemingsorganisatie (BUSINESSEUROPE). Het EVV en BUSINESSEUROPE houden in hun bijdragen ten volle rekening met de standpunten van de specifieke en brancheorganisaties en nemen eventueel vertegenwoordigers van enkele van die organisaties in hun delegaties op.
De technische coördinatie van de delegatie van de werknemers wordt verzorgd door het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV) en die van de delegatie van de werkgevers door de Europese ondernemingsorganisatie (BUSINESSEUROPE). Het EVV en BUSINESSEUROPE houden in hun bijdragen ten volle rekening met de standpunten van de specifieke en brancheorganisaties en nemen eventueel in hun delegaties vertegenwoordigers van enkele van die organisaties op die namens die organisaties kunnen spreken.
Wijziging 7 Voorstel voor een besluit van de Raad Artikel 3 – lid 1
1. De agenda van de top wordt gezamenlijk vastgesteld door de Raad, de Commissie en de bedrijfstakoverkoepelende organisaties van de werknemers en werkgevers die aan de werkzaamheden van de top deelnemen. Hiertoe vinden voorbereidende vergaderingen plaats van de diensten van de Raad en de Commissie, samen met het EVV en BUSINESSEUROPE.
1. De agenda van de top wordt gezamenlijk en op basis van een gelijkwaardig partnerschap vastgesteld door de Raad, de Commissie en de bedrijfstakoverkoepelende organisaties van de werknemers en werkgevers die aan de werkzaamheden van de top deelnemen. Hiertoe vinden voorbereidende vergaderingen plaats van de diensten van de Raad en de Commissie, samen met het EVV en BUSINESSEUROPE.
Wijziging 8 Voorstel voor een besluit van de Raad Artikel 3 – lid 2
2. Over de te bespreken thema's wordt binnen de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van gedachten gewisseld.
2. Over de te bespreken thema's wordt binnen de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van gedachten gewisseld, zo nodig op basis van een bijdrage van al zijn voorbereidende instanties.
Wijziging 9 Voorstel voor een besluit van de Raad Artikel 4 – lid 1
1. De TST vergadert ten minste tweemaal per jaar. De vergaderingen vinden telkens vóór de voorjaars- en najaarsbijeenkomst van de Europese Raad plaats.
1. De TST vergadert ten minste tweemaal per jaar. De vergaderingen vinden telkens vóór de voorjaars- en najaarsbijeenkomst van de Europese Raad plaats en de resultaten van de top worden voorgelegd aan de volgende Europese Raad met het oog op besluitvorming.
Wijziging 10 Voorstel voor een besluit van de Raad Artikel 5
2.verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
De co-voorzitters maken een samenvatting van de besprekingen van de top om de bevoegde Raadsformaties en het publiek erover te informeren.
De covoorzitters maken een samenvatting van de besprekingen van de top om de bevoegde Raadsformaties, het Europees Parlement en het publiek erover te informeren.
Onderhandelingen over het MFK 2014-2020: welke lessen kunnen worden getrokken en hoe moet het verder?
150k
67k
Resolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over de onderhandelingen over het MFK 2014-2020: welke lessen kunnen worden getrokken en hoe moet het verder (2014/2005(INI))
— gezien het voorstel voor een verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader (MFK) voor de jaren 2014‑2020 (COM(2011)0398), zoals gewijzigd op 6 juli 2012 (COM(2012)0388), en het ontwerp van Interinstitutioneel Akkoord (IIA) tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (COM(2011)0403),
— gezien zijn instemming van 19 november 2013 met de MFK(1)-verordening, overeenkomstig artikel 312 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en zijn goedkeuring op dezelfde dag van de sluiting van het IIA(2),
— gezien het MFK en het IIA, zoals definitief vastgesteld op 2 december 2013 en bekendgemaakt in het Publicatieblad op 20 december 2013,
— gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over "Investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa"(3),
— gezien zijn resolutie van 23 oktober 2012 met het oog op het bereiken van een positief resultaat van de goedkeuringsprocedure voor het meerjarig financieel kader 2014‑2020(4),
— gezien zijn resolutie van 13 maart 2013 over de conclusies van de Europese Raad van 7 en 8 februari 2013 betreffende het meerjarig financieel kader(5),
— gezien zijn resolutie van 3 juli 2013 over het politieke akkoord over het meerjarig financieel kader 2014‑2020(6),
— gezien zijn resolutie van 12 december 2013 over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de instellingen die de nationale regeringen vertegenwoordigen(7),
— gezien artikel 48 van zijn Reglement,
— gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie constitutionele zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0254/2014),
A. overwegende dat het akkoord over het MFK 2014-2020 het resultaat was van lange en moeilijke onderhandelingen die twee en een half jaar hebben aangesleept; overwegende dat het definitieve politieke akkoord enkel kon worden bereikt op het hoogste politieke niveau tussen de drie voorzitters (Parlement, voorzitterschap van de Raad en Commissie), overeenkomstig artikel 324 van het VWEU;
B. overwegende dat het totale bedrag van het volgende MFK (960 miljard EUR vastleggingskredieten en 908 miljard EUR betalingskredieten in prijzen van 2011), zoals goedgekeurd door de Europese Raad en uiteindelijk bekrachtigd door het Parlement, een daling van 3,5% voor de vastleggingskredieten en van 3,7% voor de betalingskredieten inhoudt ten opzichte van het financieel kader 2007-2013, ondanks de toegenomen bevoegdheden van de EU na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en de uitbreiding van de Unie tot 28 lidstaten; overwegende dat deze bedragen ontoereikend zijn om de politieke doelstellingen en toezeggingen van de EU te verwezenlijken, met name ten aanzien van de Europa 2020-strategie;
C. overwegende dat de jaarlijkse begroting van de EU de komende jaren ongeveer 1% van het bbi van de EU zal blijven bedragen, wat reeds begin de jaren '90 werd afgesproken en aanzienlijk lager is dan het maximum voor de eigen middelen van 1,29% van het bbi van de EU voor de vastleggingskredieten en van 1,23% van het bbi van de EU voor de betalingskredieten, zoals in 1992 aanvankelijk werd overeengekomen en in 2010 opnieuw werd bekrachtigd;
D. overwegende dat het Parlement, dat politiek gezien de door de Europese Raad vastgestelde totale MFK-bedragen niet kan wijzigen, zich gericht heeft op de verbetering van de uitvoering van het MFK door met succes te onderhandelen over de opname van nieuwe cruciale bepalingen die eraan zullen bijdragen dat het nieuwe financieel kader en de nieuwe jaarlijkse EU-begrotingen operationeler, samenhangender en transparanter worden, beter tegemoetkomen aan de behoeften van de EU-burgers en dat de maxima van het MFK optimaal worden benut; overwegende dat deze bepalingen met name betrekking hebben op de nieuwe regelingen voor de herziening van het MFK, flexibiliteit en de eenheid en transparantie van de EU-begroting, en ook gepaard gaan met een verdere toezegging om de financiering van de EU-begroting te hervormen (gemeenschappelijke verklaring over de eigen middelen);
E. overwegende dat, overeenkomstig het leidende beginsel dat "er geen akkoord is zolang niet over alles een akkoord is bereikt", het Parlement op 19 november 2013 heeft ingestemd met de nieuwe MFK-verordening en zijn goedkeuring heeft verleend aan het nieuwe Interinstitutioneel Akkoord, en dit pas nadat de Raad had voldaan aan de voorwaarden die zijn vermeld in zijn resolutie van 3 juli 2013, onder meer de goedkeuring van 11,2 miljard EUR extra betalingskredieten voor 2013;
F. overwegende dat de Raad geen vorderingen heeft gemaakt inzake de dringende hervorming van het huidige stelsel voor de financiering van de EU-begroting, ondanks de ambitieuze voorstellen van de Commissie om niet alleen uit de impasse te geraken die het gevolg is van het feit dat er geen echt stelsel van eigen middelen bestaat, maar ook om het stelsel van de financiering van de EU-begroting eenvoudiger, eerlijker en transparanter te maken voor de EU-burgers;
G. overwegende dat het MFK, na het akkoord over het MFK 2014-2020, nog steeds niet samen eindigt met de mandaten van het Parlement en de Commissie die in 2014 aanvangen;
H. overwegende dat geen gebruik werd gemaakt van de mogelijkheden waarin het Verdrag van Lissabon voorziet om de besluitvormingsprocedures betreffende het MFK en besluiten over de eigen middelen te wijzigen;
1. betreurt ten zeerste dat er zowel tijdens de procedure om tot het akkoord over het MFK 2014-2020 te komen als tijdens het politieke debat over deze onderhandelingen absoluut geen sprake was van een gemeenschappelijke visie over de EU-begroting en de beleidsprioriteiten, dat is gebleken dat de EU-instellingen een zeer verschillende benadering hanteren en dat niet werd tegemoetgekomen aan de grotere rol en prerogatieven van het Parlement die in het Verdrag van Lissabon zijn vastgesteld; acht het daarom uitermate belangrijk dat in dit verslag de nodige politieke en institutionele lessen worden getrokken, die als basis kunnen dienen voor de voorbereiding van toekomstige onderhandelingen, met name over de herziening van het MFK na de Europese verkiezingen, waarmee de Commissie uiterlijk eind 2016 moet beginnen;
Politieke overwegingen
2. erkent dat de begrotingsconsolidatie die de lidstaten momenteel doorvoeren, een ambitieuzer akkoord over het MFK 2014-2020 onmogelijk heeft gemaakt; betreurt evenwel ten zeerste dat de rol die de EU-begroting vervult als een belangrijk en gemeenschappelijk beleidsinstrument om de huidige economische en sociale crisis te boven te komen, niet naar behoren is erkend; herinnert eraan dat de Europese begroting hoofdzakelijk een investeringsbegroting is die een uniek kader biedt om de gerealiseerde nationale inspanningen te coördineren en te vergroten teneinde in de gehele EU tot nieuwe groei te komen, het concurrentievermogen te bevorderen en werkgelegenheid te scheppen;
3. is ten zeerste bezorgd over het feit dat de begrotingsdebatten in de Raad reeds jaren worden overschaduwd door de logica van een "goede opbrengst" in plaats van de logica van de Europese meerwaarde; is van mening dat, waar dit soort debat reeds bestond vóór de invoering van op het bbi gebaseerde middelen, deze situatie nog veel erger is geworden door het huidige financieringsstelsel van de EU, waarbij ongeveer 74% van de inkomsten afkomstig is uit nationale bijdragen op grond van het bbi in plaats van uit echte eigen middelen, zoals is voorzien in het Verdrag van Rome en alle daaropvolgende EU-Verdragen; is van mening dat een dergelijk systeem te veel de nadruk legt op het netto-evenwicht tussen de lidstaten en heeft geleid tot de gestage invoering van complexe en vage kortingen en andere correctiemechanismen in het kader van de financiering van de EU-begroting;
4. is van mening dat deze logica ook overheerste in de wijze waarop de Europese Raad op 8 februari 2013 het MFK-akkoord heeft goedgekeurd; betreurt dat dit terug te vinden is in het feit dat de nationale toewijzingen, met name voor de twee grootste uitgavengebieden in de EU-begroting (landbouw en cohesiebeleid), op dat ogenblik zijn vastgesteld; heeft met name kritiek op de steeds talrijkere speciale toewijzingen en "cadeaus" die tijdens de onderhandelingen onder de staatshoofden en regeringsleiders worden uitgedeeld, en die niet gebaseerd zijn op objectieve en verifieerbare criteria, maar eerder weergeven hoe goed lidstaten kunnen onderhandelen, proberen hun nationale belangen te beschermen en naar een maximale netto-opbrengst streven; laakt het gebrek aan transparantie bij de totstandkoming van dit akkoord en de onwil van de Raad en de Commissie om het Parlement van alle betreffende documenten te voorzien; benadrukt dat de Europese meerwaarde moet prevaleren op nationale belangen;
5. verwerpt met klem deze puur boekhoudkundige kijk op de EU-begroting, die geen oog heeft voor de Europese toegevoegde waarde, in strijd is met het beginsel van EU-solidariteit en de huidige en potentiële rol van de EU-begroting om de economische governance te versterken onderschat; benadrukt dat de EU-begroting hoofdzakelijk een investeringsbegroting met een groot hefboomeffect is die het mogelijk maakt een aantal projecten uit te voeren die anders moeilijk of niet zouden kunnen worden uitgevoerd, en tevens een katalysator voor groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid in de gehele Unie, en een krachtige prikkel voor hervormingen; betreurt dan ook ten zeerste dat sommige lidstaten de nationale bijdragen aan de EU-begroting blijkbaar louter als een kostenpost beschouwen die tot een minimum moet worden beperkt;
6. betreurt dat de Europese Raad een top-down benadering heeft gevolgd bij de vaststelling van het totale bedrag van het MFK 2014-2020, wat op zijn beurt een verontrustende discrepantie toont tussen de politieke toezeggingen van de Europese Raad en zijn terughoudendheid om deze adequaat te financieren; is evenwel van mening dat dit besluit gebaseerd moet zijn op een bottom-up proces, dat voortvloeit uit een grondige beoordeling van de financiële behoeften en de beleidsdoelstellingen van de EU die zijn vastgelegd in de meerjarenprogramma's van de EU en in het beleid van de wetgevingsautoriteit;
7. is er dan ook van overtuigd dat elk besluit over het financieel kader moet worden voorafgegaan door – en gebaseerd op – een echt politiek debat over de rol, de functie en de meerwaarde van de EU-begroting en over de verenigbaarheid ervan met de politieke strategie van de Unie en de aan de Unie toegewezen operationele prioriteiten en doelstellingen; is van mening dat, om de kloof te overbruggen tussen de uiteenlopende visies over datgene waarvoor de EU-begroting staat en wat zij kan verwezenlijken, dit debat tijdig moet worden georganiseerd en dat niet alleen de EU-instellingen en alle nationale parlementen, maar ook de hoogste politieke niveaus in de lidstaten hierbij moeten worden betrokken;
8. is er bovendien van overtuigd dat merkbare vooruitgang enkel kan worden geboekt na een grondige hervorming van de financiering van de EU-begroting die de letter en de geest van het Verdrag in acht neemt, waarbij moet worden teruggekeerd naar een stelsel van echte, duidelijke, eenvoudige en eerlijke eigen middelen; benadrukt dat de invoering van een of meerdere nieuwe eigen middelen het aandeel van op het bbi gebaseerde bijdragen aan de EU-begroting tot een minimum zal herleiden en bijgevolg de last voor de nationale schatkist aanzienlijk zal verminderen; herhaalt dat het een grote voorstander is van elk proces dat leidt tot de hervorming van het stelsel van eigen middelen, dat momenteel wordt gekenmerkt door complexiteit, vaagheid en ondoeltreffendheid; betreurt dat het eindakkoord van de Raad over de eigen middelen nog ingewikkelder is dan het vorige omdat het nieuwe kortingen en uitzonderingen heeft ingevoerd;
Institutionele overwegingen
9. herinnert eraan dat het Parlement als eerste EU-instelling zijn visie op het MFK 2014-2020 heeft gepresenteerd en erop heeft gewezen dat de financiering van de EU-begroting moet worden hervormd, met name in het verslag van zijn gespecialiseerde SURE-commissie in juni 2011; is van mening dat deze vroegtijdige voorbereiding ertoe heeft bijdragen dat het Parlement een ruime consensus over de beleidsprioriteiten heeft bereikt en tijdens het hele daarop volgende onderhandelingsproces met één stem heeft gesproken; is verder van mening dat in dit verslag richtsnoeren aan de Commissie werden gegeven om haar eigen voorstellen over het MFK en de eigen middelen op te stellen, en spreekt zijn waardering uit voor de regelmatige politieke dialoog die in alle fasen van de voorbereiding van dit verslag tussen de twee instellingen tot stand is gekomen; is van mening dat deze praktijk moet worden uitgebouwd tot een meer gestructureerde dialoog tussen de twee instellingen die aan de indiening van voorstellen betreffende het MFK voorafgaat;
10. herinnert eraan dat, overeenkomstig artikel 312 VWEU, de Raad met eenparigheid van stemmen de MFK-verordening vaststelt, na goedkeuring door het Europees Parlement, en dat de drie EU-instellingen "alle maatregelen nemen die nodig zijn om de vaststelling te vergemakkelijken"; wijst er bijgevolg op dat het Verdrag niet voorziet in een concrete procedure om het Parlement bij de MFK-onderhandelingen te betrekken en dat de modaliteiten hiervoor vervolgens, op initiatief van het Parlement, in de praktijk werden vastgesteld via een aantal adhocregelingen die op politiek niveau werden overeengekomen;
11. betreurt dat, voorafgaand aan het akkoord van de Europese Raad van 8 februari 2013 over het MFK, geen betekenisvolle onderhandelingen hebben plaatsgevonden tussen het Parlement en de Raad; is van mening dat de vele bijeenkomsten tussen zijn onderhandelingsteam en de opeenvolgende Raadsvoorzitters in de marge van de desbetreffende bijeenkomsten van de Raad algemene zaken, en ook zijn deelname aan de informele Raadsbijeenkomsten over het MFK, enkel de informatie-uitwisseling tussen de Raad en het Parlement hebben vergemakkelijkt; acht het daarom noodzakelijk dat het Parlement voortbouwt op de opgedane ervaringen en alle beschikbare middelen inzet om zijn invloed op de geest, het tijdschema en de inhoud van de onderhandelingen met de Raad te vergroten, door de Raad meer rekening te doen houden met de argumenten en standpunten van het Parlement;
12. betreurt het feit dat, ondanks de ernstige bezwaren van het Parlement, alle opeenvolgende "onderhandelingspakketten" die de verschillende Raadsvoorzitters voorstelden, en uiteindelijk ook het akkoord van de Europese Raad van 8 februari 2013 over het MFK, een aanzienlijk aantal wetgevingselementen bevatten die volgens de gewone wetgevingsprocedure hadden moeten worden goedgekeurd; benadrukt dat de wettelijk vereiste eenparigheid in de Raad over de MFK-verordening enkel kon worden bereikt door vooruit te lopen op een aantal belangrijke beleidswijzigingen in het sectoraal beleid van de EU, waarbij de prerogatieven van het Parlement in het kader van de medebeslissing, en met name zijn recht om op gelijke voet met de Raad wijzigingen voor te stellen, werden belemmerd, wat duidelijk in strijd is met de Verdragen;
13. wijst erop dat de echte onderhandelingen over de MFK-verordening en het IIA pas in mei 2013 zijn gestart, waarbij de onderhandelaars van de Raad niet over een formeel mandaat beschikten maar in plaats daarvan het MFK-akkoord van de Europese Raad als het enige referentiepunt beschouwden en geen ruimte lieten voor enig debat; benadrukt dat deze houding niet alleen heeft geleid tot onnodig tijdverlies maar ook tot de onaanvaardbare poging van de Raad om bepaalde thema's buiten de onderhandelingen te houden, waardoor het Parlement zich gedwongen zag tot op het hoogste politieke niveau te moeten strijden voor onderhandelingen over elk artikel van de MFK-verordening / het IIA;
14. herinnert eraan dat de Europese Raad overeenkomstig het Verdrag géén wetgevingstaken uitoefent; benadrukt bijgevolg dat de conclusies van de Europese Raad moeten worden gezien als onderhandelingsrichtsnoeren voor de Raad en dat ze geenszins vaste standpunten vormen waarover niet kan worden onderhandeld met het Parlement; dringt aan op een standaardformulering die eraan herinnert dat de bepalingen van artikel 15, lid 1, VWEU moeten worden opgenomen in de conclusies van de Europese Raad;
15. betreurt ten zeerste dat hetzelfde probleem de onderhandelingen over de meerjarenprogramma's van de EU overschaduwde, met name op het gebied van landbouw en het cohesiebeleid; merkt op dat de Raad in meerdere gevallen weigerde zelfs te verwijzen naar de "MFK-gerelateerde aspecten" van deze rechtsgronden; benadrukt dat dit het Parlement heel wat inspanningen en tijd heeft gevergd om ervoor te zorgen dat alle punten van de rechtsgronden die onder de medebeslissing van de Raad en het Parlement vallen, op de onderhandelingstafel bleven; stelt met tevredenheid vast dat de onderhandelaars van het Parlement er uiteindelijk zijn in geslaagd enkele delen van het akkoord van de Europese Raad aan te vallen;
16. merkt op dat de MFK-bedragen (totale bedrag en verdeling per rubriek) zoals beslist door de Europese Raad, uiteindelijk niet werden betwist door het Parlement, dat de bijzonder moeilijke economische en financiële context ten tijde van dat besluit erkende; benadrukt evenwel dat dit geenszins mag worden beschouwd als een precedent en herhaalt zijn standpunt dat de MFK-bedragen en elk ander onderdeel van het desbetreffende politiek akkoord van de Raad onderworpen zijn aan onderhandelingen met het Parlement;
17. benadrukt dat de modaliteiten van toekomstige onderhandelingen over het MFK aanzienlijk moeten worden verbeterd om tijdens de onderhandelingen impasses te vermijden en kostbare tijd en middelen te sparen; is van mening dat deze modaliteiten formeel moeten worden vastgelegd in een overeenkomst op het hoogste politieke niveau, waarbij rekening wordt gehouden met de tekortkomingen van de recente onderhandelingen en waarbij de rol en de prerogatieven van het Parlement, die zijn vastgelegd in het EU-Verdrag, ten volle zijn gewaarborgd; is van mening dat deze procedure uiteindelijk moet worden opgenomen in het IIA zelf, zoals voor de begrotingsprocedure het geval is;
18. wijst erop dat er enorm veel informatie-uitwisseling en coördinatie in het Parlement nodig is om de consistentie te waarborgen in de parallelle onderhandelingen over het MFK en de rechtsgronden van meer dan 60 meerjarenprogramma's; benadrukt dat het van groot belang is de thema's te identificeren die via medebeslissing moeten worden goedgekeurd en deze maximaal onder de bevoegdheid van de respectieve commissies te laten; stelt voor dat het Parlement bij de volgende onderhandelingen over het MFK de wetgevingsvoorstellen parallel benadert en uiteindelijk als pakket goedkeurt, waarbij het maximaal het beginsel hanteert dat er geen akkoord is zolang niet over alles een akkoord is bereikt;
19. is ervan overtuigd dat de eenparigheidsregel in de Raad betekent dat het akkoord de kleinste gemene deler weergeeft, waarbij er moet worden naar gestreefd het veto van ook maar één lidstaat te vermijden; benadrukt dat de goedkeuring van de MFK-verordening met een gekwalificeerde meerderheid niet alleen een afstemming zou betekenen op de gewone wetgevingsprocedure, die voor vrijwel alle meerjarenprogramma's van de EU geldt, maar ook op de jaarlijkse procedure voor de vaststelling van de EU-begroting;
20. merkt op dat de Europese Raad gebruik kan maken van de algemene passerelleclausule (artikel 48, lid 7, VEU) om over te stappen naar een gekwalificeerde meerderheid en de gewone wetgevingsprocedure voor besluiten over de eigen middelen en het MFK; herinnert er bovendien aan dat overeenkomstig artikel 312, lid 2, VWEU een gekwalificeerde meerderheid hoe dan ook is toegestaan voor besluiten over het MFK; verzoekt de Europese Raad met klem deze beide passerelles te gebruiken waarvoor ze bedoeld zijn en zo de juiste richting aan te geven voor de besluitvorming in de Raad en ervoor te zorgen dat de huidige politiek van nationale "juste retour" niet langer de bovenhand haalt op het gemeenschappelijk belang van de Unie als geheel;
MFK 2014-2020: hoe moet het verder
21. verklaart dat het van plan is ervoor te zorgen dat alle nieuwe bepalingen die met succes zijn opgenomen in de MFK-verordening en het IIA ten volle worden aangewend in de jaarlijkse begrotingsprocedure; verwacht van de Raad dat hij niet probeert beperkte interpretaties van deze bepalingen op te leggen, met name wat de aard en het toepassingsgebied van alle speciale instrumenten betreft, maar daarentegen verantwoord zal handelen en de noodzakelijke kredieten zal goedkeuren om zowel in zijn vorige vastleggingen als in onvoorziene uitgaven te voorzien, ook al moeten als gevolg hiervan de jaarlijkse MFK-maxima worden overschreden; herinnert er hierbij aan dat de maxima van het MFK 2014-2020 ver beneden de maxima van de eigen middelen zijn vastgesteld;
22. legt specifiek de nadruk op de nieuwe flexibiliteitsregels die het mogelijk moeten maken de respectieve MFK-maxima voor de vastleggings- en betalingskredieten optimaal te benutten; benadrukt dat de praktijk van vorige financiële kaders waarbij de jaarlijkse EU-begroting ver onder de MFK-maxima bleef, met name bij de betalingskredieten, niet langer houdbaar is;
23. benadrukt hierbij dat de geaccumuleerde RAL een kritisch niveau heeft bereikt dat uiteindelijk tot een structureel tekort van de EU-begroting kan leiden, wat in strijd is met de bepalingen van het Verdrag (artikelen 310 en 323 VWEU); maakt zich ernstig zorgen over het feit dat de omvang van onbetaalde rekeningen aan het eind van het jaar sinds 2011 almaar toeneemt (23,4 miljard EUR eind 2013 alleen al voor het cohesiebeleid), wat de maxima van het MFK 2014-2020 voor de betalingskredieten onder grote druk zal zetten; benadrukt dat het noodzakelijk is de jaarlijkse maxima van het MFK voor betalingskredieten nauwkeurig vast te stellen door naar behoren rekening te houden met onder meer de dynamiek van het cohesiebeleid, bijvoorbeeld het tijdstip van de programmering, de uitvoering, de definitieve afsluiting van de programma's en annuleringen;
24. benadrukt dat met de globale marge voor vastleggingen wordt beoogd investeringen ten behoeve van groei en werkgelegenheid in Europa te ondersteunen, en met name werkgelegenheid van jongeren; herinnert eraan dat dit instrument een initiatief van het Europees Parlement was;
25. herinnert eraan dat de volgende Commissie, die na de Europese verkiezingen van 2014 zal aantreden, uiterlijk eind 2016 met een verplichte beoordeling en herziening van het MFK 2014-2020 moet beginnen; benadrukt dat de bepaling betreffende deze postelectorale beoordeling/herziening van het MFK een van de centrale eisen van het Parlement in de MFK-onderhandelingen was, en gebaseerd is op het feit dat de volgende Commissie en het volgende Parlement de beleidsprioriteiten van de EU opnieuw moeten beoordelen en het MFK zo nieuwe democratische legitimiteit moeten geven; benadrukt dat, na de uitbraak van de economische crisis, de investeringen in Europa tussen 2008 en 2012 aanzienlijk zijn gedaald, en herinnert eraan dat dit het continent volgens sommige ramingen(8) tegen 2020 540 miljard EUR aan gederfde inkomsten zal kosten;
26. benadrukt dat het volgende Parlement, met het oog op de beoordeling/herziening van het MFK na de verkiezingen, tijdig over de beleidsprioriteiten moet gaan nadenken, bijvoorbeeld de vaststelling van gebieden waarvoor in de tweede helft van het MFK 2014-2020 meer investeringen noodzakelijk worden geacht; verzoekt de volgende Commissie en het volgende Parlement daarom de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie zorgvuldig te beoordelen, met name op het gebied van werkgelegenheid en bestrijding van de economische crisis, en hetzelfde te doen voor de prestaties van cruciale EU-programma's zoals Horizon 2020, om zich zo volop te kunnen richten op gebieden waar bewezen is dat EU-bestedingen toegevoegde waarde creëren en die bijkomende financiële middelen nodig zullen hebben;
27. dringt erop aan dat bij de tussentijdse herziening van het MFK voorbereidingen worden getroffen om de looptijd van het volgende goed te keuren MFK toch te verkorten, om ervoor te zorgen dat hierover telkens opnieuw kan worden onderhandeld tijdens het mandaat van elk Parlement en elke Commissie en zo volledige democratische legitimiteit voor gewone besluiten over de financiële vooruitzichten van de Unie te waarborgen, waarbij tegelijkertijd maatregelen moeten worden genomen om te voorzien in de behoefte aan stabiele programmeringscycli en voorspelbare investeringen; is ervan overtuigd dat een MFK-cyclus van vijf jaar de democratische legitimiteit zal verhogen, de prioritering van de begrotingsmiddelen zal verbeteren en als een eerste voorwaarde kan worden beschouwd voor meer politiek debat;
28. benadrukt dat de Commissievoorstellen voor de MFK-herziening ten volle rekening moeten houden met de recentste macro-economische ramingen en een grondige beoordeling moeten bevatten van de werking van alle speciale instrumenten, en met name van de totale marges voor de vastleggings- en betalingskredieten; herinnert eraan dat dit proces niet mag leiden tot een verlaging van eerder toegewezen nationale bedragen, en dus ook niet van het ESF-gedeelte van deze nationale bedragen; verwacht in dit verband van de Commissie dat zij het Parlement en de Raad van identieke en consistente gegevens over bedragen en ramingen voorziet, teneinde misverstanden tijdens de onderhandelingen te voorkomen ten aanzien van de basis waarop de besprekingen plaatsvinden;
29. benadrukt dat een brede en open discussie moet worden bevorderd over de resultaten die met de financieringsprogramma's van de EU zijn bereikt, en met name een beoordeling van de mate waarin deze programma's bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie;
30. benadrukt dat innovatieve financiële instrumenten zoals de Europese projectobligaties een zeer belangrijke rol kunnen spelen bij het stimuleren van hoognodige investeringen, op voorwaarde dat zij correct ontworpen zijn; dringt er bij de Commissie op aan hierbij ook optimaal gebruik te maken van de aanstaande beoordeling in het kader van de beoordeling/herziening van het MFK 2014-2020;
31. is ingenomen met de gemeenschappelijke verklaring van de drie instellingen in het kader van de onderhandelingen over het MFK, waarin wordt gesteld dat in de jaarlijkse begrotingsprocedures waar nodig genderelementen zullen worden geïntegreerd, waarbij rekening wordt gehouden met de wijze waarop het algeheel financieel kader van de Unie aan meer gendergelijkheid bijdraagt (en voor gendermainstreaming zorgt); benadrukt dat deze beginselen moeten worden opgenomen in de voorstellen van de Commissie voor de herziening van het MFK;
32. herhaalt zijn voornemen om deze verplichte herziening van het MFK tot een centrale eis bij de benoeming van de nieuwe Commissie te maken; dringt er dan ook bij het volgende Europees Parlement op aan de benoeming van de voorgedragen kandidaat-voorzitter van de Commissie afhankelijk te stellen van een ernstige en ondubbelzinnige toezegging om deze postelectorale beoordeling/herziening uit te voeren en een echte en grondige politieke dialoog over de inhoud ervan aan te gaan;
33. merkt op dat de nieuwe artikelen 70 en 70 bis (interinstitutionele onderhandelingen bij wetgevingsprocedures) van het Reglement van het Parlement voor de volgende onderhandelingsronde van toepassing zullen zijn; beveelt aan dat de voor het Reglement bevoegde commissie bij het begin van het volgende mandaat van het Parlement wordt verzocht na te gaan hoe deze artikelen kunnen worden afgestemd op artikel 75 (MFK), artikel 75 quater (financieel driehoeksoverleg) en artikel 81, lid 3 (goedkeuringsprocedure), met de bedoeling één samenhangend artikel op te stellen dat specifiek geldt voor de bijzondere wetgevingsprocedures die zijn vastgelegd in de artikelen 311 en 312 VWEU met betrekking tot de vaststelling van het mandaat, het houden van trialogen (met inbegrip van de rol van de Voorzitter) en toetsing door de plenaire vergadering;
34. is van mening dat de Conventie bij de volgende herziening van de Verdragen voorstellen moet doen voor een stelsel van echte medebeslissing tussen de Raad en het Parlement over de goedkeuring van het MFK en besluiten betreffende de eigen middelen;
35. is ervan overtuigd dat de werkgroep op hoog niveau inzake de eigen middelen een unieke kans biedt om uit de impasse te geraken die is ontstaan naar aanleiding van de hervorming van het huidige stelsel van eigen middelen; verwacht dat deze werkgroep een belangrijke bijdrage zal leveren om de tekortkomingen van het huidige stelsel te begrijpen, alsook om de voordelen te begrijpen die kunnen voortvloeien uit een grondige, omvattende hervorming en uit de invoering van nieuwe en echte eigen middelen, waardoor het aandeel van de bbi-bijdragen aan de EU-begroting aanzienlijk kan dalen;
36. herinnert eraan dat de werkgroep op hoog niveau tot taak heeft alle aspecten van de hervorming van het stelsel van eigen middelen te onderzoeken; is vastberaden om via zijn drie vertegenwoordigers intensief aan alle stadia van dit proces mee te werken en het tot een goed einde te brengen; rekent erop dat de Raad blijk geeft van dezelfde verantwoordelijkheid en vastberadenheid ten aanzien van dit proces; benadrukt dat ook de nationale parlementen bewust moeten worden gemaakt van wat er op het spel staat; benadrukt dat de bevindingen en conclusies van deze werkgroep op hoog niveau tijdig beschikbaar moeten zijn om ze mee te nemen in de beoordeling/herziening van het MFK in 2016, en er zo voor te zorgen dat eventuele hervormingen in het volgende meerjarig financieel kader kunnen worden doorgevoerd;
37. is er stellig van overtuigd dat elke nieuwe begrotingscapaciteit of begroting die specifiek is ontwikkeld voor lidstaten van de eurozone en waarvan de begrotingstaken niet door het MFK worden gedekt moet worden ontwikkeld binnen het kader van de Unie en dat hierover naar behoren democratische verantwoording moet worden afgelegd bij de bestaande instellingen;
o o o
38. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie en de parlementen van de lidstaten.
Toespraak door de voorzitter van de raad van bestuur van de EIB tijdens de Europese interparlementaire week op 21 januari 2014.
Vergroting van de mobiliteit van werknemers door het verbeteren van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten ***II
194k
45k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers tussen de lidstaten door het verbeteren van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten (17612/1/2013 – C7-0059/2014 – 2005/0214(COD))
– gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (17612/1/2013 – C7‑0059/2014),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0507),
– gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2007)0603),
– gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 72 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0188/2014),
1. hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;
2. constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;
3. verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;
4. verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 april 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid, teeltmateriaal en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, 1829/2003, 1831/2003, 1/2005, 396/2005, 834/2007, 1099/2009, 1069/2009 en 1107/2009, de Verordeningen (EU) nr. 1151/2012 en […]/2013, en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG, 2008/120/EG en 2009/128/EG (Verordening officiële controles) (COM(2013)0265 – C7-0123/2013 – 2013/0140(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0265),
– gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 43, lid 2, 114 en 168, lid 4, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0123/2013),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Luxemburgse Nationale Vergadering, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 16 oktober 2013(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 29 november 2013(2),
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0162/2014),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 april 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen‑ en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid, teeltmateriaal en gewasbeschermings-middelen te waarborgen, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, 1829/2003, 1831/2003, 1/2005, 396/2005, 834/2007, 1099/2009, 1069/2009 en 1107/2009, de Verordeningen (EU) nr. 1151/2012 en …./2013(3) en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG, 2008/120/EG en 2009/128/EG (Verordening officiële controles) [Am. 1]
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2, artikel 114 en artikel 168, lid 4, onder b),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(4),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(5),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(6),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ("Verdrag") eist dat bij de bepaling en de uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Unie een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid wordt verzekerd. Dat doel moet onder meer worden verwezenlijkt door middel van maatregelen op veterinair en fytosanitair gebied die rechtstreeks gericht zijn op de bescherming van de volksgezondheid.
(2) Het Verdrag bepaalt ook dat de Unie moet bijdragen aan de verwezenlijking van een hoog niveau van consumentenbescherming door middel van maatregelen die zij in het kader van de totstandbrenging van de interne markt neemt.
(3) De wetgeving van de Unie voorziet in een reeks geharmoniseerde voorschriften om ervoor te zorgen dat levensmiddelen en diervoeders veilig en gezond zijn en dat activiteiten die van invloed kunnen zijn op de veiligheid van de voedselketen of de bescherming van de consumentenbelangen met betrekking tot levensmiddelen en informatie over levensmiddelen worden uitgevoerd overeenkomstig specifieke voorschriften. Er zijn ook voorschriften van de Unie om te zorgen voor een hoog niveau van gezondheid van mensen, dieren en planten en van dierenwelzijn in de voedselketen en op alle activiteitengebieden waar een van de hoofddoelen is de eventuele verspreiding van dierziekten, die in sommige gevallen op mensen overdraagbaar zijn, of van plaagorganismen bij planten of plantaardige producten te bestrijden, en om te zorgen voor de bescherming van het milieu tegen risico's die kunnen ontstaan door het gebruik van genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) en gewasbeschermingsmiddelen. Voorts worden ook de overeenstemming en de kwaliteit van teeltmateriaal door voorschriften van de Unie gewaarborgd. De correcte toepassing van die voorschriften, die hierna gezamenlijk worden aangeduid met de term "wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen", draagt bij aan de werking van de interne markt. [Am. 2]
(4) De basisvoorschriften van de Unie met betrekking tot de levensmiddelen‑ en diervoederwetgeving zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad(7). Naast deze voorschriften is er ook meer specifieke levensmiddelen‑ en diervoederwetgeving die verschillende terreinen bestrijkt, zoals diervoeding, ook met medicinale werking, levensmiddelen‑ en diervoederhygiëne, zoönosen, dierlijke bijproducten, residuen van diergeneesmiddelen, verontreinigende stoffen, bestrijding en uitroeiing van dierziekten die van invloed kunnen zijn op de volksgezondheid, etikettering van levensmiddelen en diervoeders, gewasbeschermingsmiddelen, levensmiddelen‑ en diervoederadditieven, vitaminen, minerale zouten, sporenelementen en andere additieven, materialen die met levensmiddelen in aanraking komen, eisen betreffende kwaliteit en samenstelling, drinkwater, ionisering, nieuwe levensmiddelen, en ggo's.
(5) De wetgeving van de Unie inzake diergezondheid heeft tot doel een hoog niveau van gezondheid van mens en dier in de Unie en de rationele ontwikkeling van de sectoren landbouw en aquacultuur te waarborgen en de productiviteit te verhogen. Die wetgeving is nodig om bij te dragen aan de totstandbrenging van de interne markt voor dieren en dierlijke producten en om de verspreiding van besmettelijke ziekten die voor de Unie van belang zijn te voorkomen. Zij betreft gebieden zoals het intra-uniale handelsverkeer, de binnenkomst in de Unie, de uitroeiing van ziekten, veterinaire controles en kennisgeving van ziekten, en draagt ook bij tot de veiligheid van levensmiddelen en diervoeders.
(6) Artikel 13 van het Verdrag erkent dat dieren wezens met gevoel zijn. De wetgeving van de Unie betreffende dierenwelzijn verplicht de eigenaars en de houders van dieren en de bevoegde autoriteiten zich te houden aan de voorschriften inzake dierenwelzijn die een humane behandeling waarborgen en onnodige pijn en onnodig lijden voorkomen. Die voorschriften zijn gebaseerd op wetenschappelijk bewijsmateriaal en kunnen de kwaliteit en de veiligheid van levensmiddelen en diervoeders indirect verbeteren.
(7) De wetgeving van de Unie betreffende plantgezondheid regelt de insleep, vestiging en verspreiding van plaagorganismen bij planten die in de Unie niet bestaan of niet algemeen voorkomen. Zij heeft tot doel de gezondheid van gewassen in de Unie en van openbare en particuliere groene ruimten en bossen te beschermen en tegelijkertijd de biodiversiteit en het milieu in de Unie te vrijwaren en de kwaliteit en de veiligheid van uit planten vervaardigde levensmiddelen en diervoeders te waarborgen.
(8) De wetgeving van de Unie betreffende teeltmateriaal regelt de productie met het oog op het in de handel brengen, en het in de handel brengen van teeltmateriaal voor landbouwgewassen, groenten, bosbouwsoorten, fruit, sierplanten en wijnstokken. Die voorschriften hebben tot doel de overeenstemming, gezondheid en kwaliteit van teeltmateriaal voor de gebruikers ervan te waarborgen, de productiviteit, diversiteit, gezondheid en kwaliteit van de voedselketen te verzekeren, en bij te dragen tot de bescherming van de biodiversiteit en het milieu.[Am. 3]
(9) De wetgeving van de Unie betreffende biologische productie en de etikettering van biologische producten voorziet in een basis voor de duurzame ontwikkeling van biologische productie en heeft tot doel bij te dragen tot de bescherming van natuurlijke hulpbronnen, biodiversiteit en dierenwelzijn, en tot de ontwikkeling van plattelandsgebieden.
(10) De wetgeving van de Unie betreffende kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen identificeert producten en levensmiddelen die volgens precieze specificaties zijn geteeld en geproduceerd, waarbij de diversiteit van de landbouwproductie wordt aangemoedigd, productnamen worden beschermd en de consumenten worden voorgelicht over het specifieke karakter van landbouwproducten en levensmiddelen.
(11) De wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen is gebaseerd op het beginsel dat de exploitanten in alle stadia van productie, verwerking en distributie in de bedrijven onder hun controle verantwoordelijk zijn om ervoor te zorgen dat de voor hun activiteiten relevante voorschriften van de wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen worden nageleefd.
(12) De verantwoordelijkheid om de wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen te handhaven berust bij de lidstaten, waarvan de bevoegde autoriteiten door de organisatie van officiële controles de effectieve naleving en handhaving van de desbetreffende voorschriften van de Unie monitoren en verifiëren.
(13) Bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad(8) is één enkel wetgevingskader voor de organisatie van officiële controles vastgesteld. Dat kader heeft gezorgd voor een aanzienlijke verbetering van de efficiëntie van officiële controles, van de handhaving van de wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen, van het niveau van bescherming tegen risico's voor de gezondheid van mensen, dieren en planten en voor het dierenwelzijn in de Unie, alsook van het niveau van bescherming van het milieu tegen risico's die kunnen ontstaan door het gebruik van ggo's en gewasbeschermingsmiddelen. Het vormde tevens een geconsolideerd rechtskader voor de ondersteuning van een geïntegreerde aanpak ten aanzien van de uitvoering van officiële controles in de voedselketen.
(14) Er zijn een aantal bepalingen in de wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen waarvan de handhaving niet, of slechts gedeeltelijk, bij Verordening (EG) nr. 882/2004 is geregeld. Met name werden specifieke officiële controles in stand gehouden in de wetgeving van de Unie betreffende teeltmateriaal en in Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002(9). Plantgezondheid valt ook grotendeels buiten de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 882/2004 daar bepaalde voorschriften inzake officiële controles zijn vastgesteld bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen(10). [Am. 4]
(15) Richtlijn 96/23/EG van de Raad(11) voorziet ook in een zeer gedetailleerde reeks voorschriften betreffende onder meer minimumfrequenties van officiële controles en bij niet-naleving vast te stellen specifieke handhavingsmaatregelen.
(16) Om het algehele wetgevingskader te rationaliseren en te vereenvoudigen en tegelijkertijd verder te streven naar betere regelgeving, moeten de voorschriften die gelden voor officiële controles op specifieke gebiedensterker worden geïntegreerd in één enkel wetgevingskader voor officiële controles indien zij met betrekking tot de controleactiviteiten dezelfde doelstelling nastreven. Daartoe moeten Verordening (EG) nr. 882/2004 en andere handelingen die momenteel gelden voor officiële controles op specifieke gebieden, worden ingetrokken en door deze verordening worden vervangen. [Am. 5]
(17) Het is de bedoeling dat met deze verordening een geharmoniseerd kader van de Unie voor de organisatie van officiële controles, en andere officiële activiteiten dan officiële controles, in de hele voedselketen tot stand wordt gebracht, rekening houdend met de voorschriften inzake officiële controles van Verordening (EG) nr. 882/2004 en van de desbetreffende sectorale wetgeving, en met de ervaring die bij de toepassing ervan is opgedaan.
(18) Voor de verificatie van de naleving van de voorschriften betreffende de gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten zoals akkerbouwgewassen, wijn, olijfolie, groenten en fruit, hopplanten, melk en zuivelproducten, rund- en kalfsvlees, schapenvlees, geitenvlees en honing bestaat reeds een goed functionerend specifiek controlesysteem. Daarom mag deze verordening niet gelden voor de verificatie van de naleving van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad(12), met uitzondering van hoofdstuk I van titel II van deel II van die verordening. [Am. 6]
(19) Bepaalde definities die momenteel bij Verordening (EG) nr. 882/2004 zijn vastgesteld, moeten worden aangepast teneinde rekening te houden met het bredere toepassingsgebied van deze verordening, ze in overeenstemming te brengen met de definities in andere handelingen van de Unie, en terminologie die in verschillende sectoren uiteenlopende betekenissen heeft, te verduidelijken of waar nodig te vervangen.
(20) De wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen vertrouwt aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten gespecialiseerde taken toe die met name moeten worden uitgevoerd ter bescherming van de diergezondheid, de plantgezondheid en het dierenwelzijn, ter bescherming van het milieu met betrekking tot ggo's en gewasbeschermingsmiddelen, en om de identiteit en een hoge kwaliteit van teeltmateriaal te waarborgen. Die taken zijn de activiteiten van algemeen belang die de bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten uitvoeren om risico's die kunnen ontstaan voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, voor het dierenwelzijn of voor het milieu, op te heffen, te beheersen of te beperken. Die activiteiten, die de goedkeuring van producten, onderzoek, surveillance en monitoring, ook voor epidemiologische doeleinden, alsook de uitroeiing en beheersing van ziekten en andere ziektebestrijdingstaken omvatten, vallen onder dezelfde sectorale voorschriften die door middel van officiële controles worden gehandhaafd. [Am. 7]
(21) De lidstaten dienen op al de gebieden die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, bevoegde autoriteiten aan te wijzen. Daar de lidstaten het best in staat zijn om te beslissen welke bevoegde autoriteit of autoriteiten voor elk gebied en op welk bestuursniveau moet/moeten worden aangewezen, moeten zij ook worden verplicht één enkele autoriteit aan te wijzen die op elk gebied zorgt voor adequaat gecoördineerde communicatie met bevoegde autoriteiten van andere lidstaten en met de Commissie.
(22) De lidstaten moeten in staat worden gesteld om de aangewezen bevoegde autoriteiten te belasten met de verantwoordelijkheid voor officiële controles met betrekking tot voorschriften van de Unie, met inbegrip van voorschriften betreffende uitheemse soorten die door hun invasieve karakter de landbouwproductie of het milieu schade kunnen toebrengen, met uitzondering van die welke binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen.
(23) Voor de uitvoering van officiële controles die tot doel hebben de correcte toepassing van de wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen te verifiëren, en van de andere officiële activiteiten die bij wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen aan autoriteiten van de lidstaten zijn toevertrouwd, moeten de lidstaten bevoegde openbare autoriteiten aanwijzen die handelen in het algemeen belang, over toereikende middelen en apparatuur beschikken, en waarborgen van onpartijdigheid en professionalisme bieden. De bevoegde autoriteiten moetenen de kwaliteit, consistentie en effectiviteit van officiële controles waarborgen. De aangewezen bevoegde autoriteit of autoriteiten moeten over toereikende middelen en apparatuur beschikken, en de lidstaten moeten waarborgen van onpartijdigheid en professionalisme kunnen bieden door ervoor te zorgen dat ze onafhankelijk zijn van de exploitanten van de voedselketen. [Am. 8]
(24) De correcte toepassing en handhaving van de voorschriften die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, vereisen een adequate kennis van zowel die voorschriften als de voorschriften van deze verordening. Daarom is het belangrijk dat de personeelsleden die officiële controles en andere officiële activiteiten uitvoeren, regelmatig opleiding krijgen over de toepasselijke wetgeving, naargelang hun bevoegdheidsgebied, alsook over de uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen.
(24 bis) De door de bevoegde autoriteiten of op vraag van de bevoegde autoriteiten uitgevoerde audits om na te gaan of deze verordening wordt nageleefd, kunnen stoelen op internationale normen, als de eisen van deze normen overeenstemmen met de eisen van deze verordening. [Am. 9]
(25) Exploitanten moeten het recht hebben beroep aan te tekenen tegen door de bevoegde autoriteiten genomen besluiten, en zij moeten van dit recht in kennis worden gesteld. [Am. 10]
(26) De bevoegde autoriteiten moeten ervoor zorgen dat de personeelsleden die verantwoordelijk zijn voor officiële controles, afgezien van interne rapportageverplichtingen, geen informatie openbaar maken die zij tijdens de uitvoering van die controles hebben verkregen indien die informatie onder het beroepsgeheim valt. Tenzij er sprake is van een hoger belang dat openbaarmaking rechtvaardigt, moet informatie die het doel van inspecties, onderzoeken of audits, de bescherming van commerciële belangen en de bescherming van gerechtelijke procedures en juridisch advies zou ondermijnen, ook onder het beroepsgeheim vallen. Het beroepsgeheim magBij een vermoedenvan een risico voorde gezondheid van mens of dier of van andere ernstige schendingen van de levensmiddelenwetgeving moeten de bevoegde autoriteiten echter niet belettende passende maatregelen treffen om het publiek te informeren. Hierbij moet met name bij de vermelding van productnamen of de naam van de betrokken exploitant de evenredigheid van de getroffen maatregelen met de omvang van de schending worden vermeld. Feitelijke informatie over het resultaat van een officiële controles controle betreffende individuele exploitanten kan openbaar worden gemaaktte maken als de betrokken exploitant in de gelegenheid is gesteld om vóór de openbaarmaking daarover opmerkingen te maken, en die opmerkingen in aanmerking zijn genomen of en tegelijkertijd samen met de door de bevoegde autoriteiten bekendgemaakte informatie worden vrijgegeven. De noodzaak om het beroepsgeheim te respecteren laat ook de verplichting onverlet om, overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 178/2002, het grote publiek te informeren als er redelijke gronden zijn om te vermoeden dat een levensmiddel of een diervoeder een risico voor de gezondheid kan inhouden. Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de verplichting voor de bevoegde autoriteiten om, overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 178/2002, het grote publiek te informeren wanneer er redelijke gronden zijn om te vermoeden dat een levensmiddel of een diervoeder een risico voor de gezondheid van mens of dier kan inhouden, noch aan het recht van personen op de bescherming van hun persoonsgegevens waarin is voorzien bij Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad(13). [Am. 11]
(27) De bevoegde autoriteiten moeten regelmatig officiële controles uitvoeren in alle sectoren en ten aanzien van alle exploitanten, activiteiten, dieren en goederen die onder de wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen vallen. De frequentie van officiële controles moet door de bevoegde autoriteiten worden vastgesteld rekening houdend met de noodzaak om de controle-inspanning aan te passen aan het risico en aan de mate van naleving die in de verschillende situaties wordt verwacht. In sommige gevallen echter bepaalt de wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen dat, ongeacht het niveau van het risico of de verwachte niet-naleving, officiële controles moeten worden uitgevoerd met het oog op de afgifte van een officieel certificaat dat of een officiële verklaring die vereist is voor het in de handel brengen of voor de verplaatsing van dieren of goederen. In dergelijke gevallen wordt de frequentie van de officiële controles bepaald door de eisen in verband met het certificaat of de verklaring.
(28) Om de effectiviteit van officiële controles bij de verificatie van de naleving niet in het gedrang te brengen, mag geen waarschuwing worden gegeven voordat controles worden uitgevoerd, tenzij de aard van de officiële controleactiviteiten dat vereist zoals dat in het bijzonder het geval is bij auditactiviteiten.
(29) Officiële controles moeten grondig en effectief zijn en moeten ervoor zorgen dat de wetgeving van de Unie correct wordt toegepast. Aangezien officiële controles voor exploitanten een last kunnen vormen, moeten de bevoegde autoriteiten bij de organisatie en de uitvoering van officiële controleactiviteiten rekening houden met hun belangen en deze last beperken tot wat nodig is voor de uitvoering van efficiënte en effectieve officiële controles.
(29 bis) Officiële controles moeten worden verricht door personeelsleden die vrij zijn van belangenconflicten en die met name niet zelf of via hun echtgenoten economische activiteiten verrichten die zijn onderworpen aan de betreffende officiële controle. [Am. 12]
(30) Officiële controles moeten door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat met dezelfde zorgvuldigheid worden uitgevoerd, ongeacht of de te handhaven voorschriften van toepassing zijn op activiteiten die alleen op het grondgebied van die lidstaat relevant zijn, of op activiteiten die van invloed zullen zijn op de conformiteit met de wetgeving van de Unie van dieren en goederen die moeten worden verplaatst naar of in de handel gebracht in een andere lidstaat of uit de Unie moeten worden uitgevoerd. In het laatstgenoemde geval kunnen de bevoegde autoriteiten overeenkomstig de wetgeving van de Unie ook worden verplicht te verifiëren of dieren en goederen voldoen aan voorschriften die door het derde land van bestemming van die dieren en goederen zijn vastgesteld.
(31) Om ervoor te zorgen dat de voorschriften van de Unie betreffende de voedselketen correct worden gehandhaafd, moeten de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om officiële controles uit te voeren in alle stadia van productie, verwerking en distributie van dieren en goederen waarop die voorschriften betrekking hebben. Om ervoor te zorgen dat officiële controles grondig en effectief worden uitgevoerd, moeten de bevoegde autoriteiten ook de bevoegdheid hebben om officiële controles uit te voeren in alle stadia van productie en distributie van goederen, stoffen, materialen of voorwerpen die niet onder de voorschriften betreffende de voedselketen vallen (bv. diergeneesmiddelen), voor zover dat nodig is om eventuele schendingen van die voorschriften volledig te onderzoeken en de oorzaak van dergelijke schendingen te bepalen.
(32) De bevoegde autoriteiten handelen in het belang van exploitanten en van het grote publiek, waarbij zij ervoor zorgen dat het hoge niveau van bescherming dat bij de wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen is vastgesteld, door middel van passende handhavingsmaatregelen consistent in stand wordt gehouden en beschermd, en dat de naleving van die voorschriften door middel van officiële controles in de hele voedselketen wordt geverifieerd. De bevoegde autoriteiten moeten daarom door de exploitanten en door het grote publiek ter verantwoording kunnen worden geroepen in verband met de efficiëntie en effectiviteit van de door hen uitgevoerde officiële controles. Zij moeten toegang verlenen tot informatie over de organisatie en de uitvoering van officiële controles en andere officiële activiteiten, en regelmatig informatie over officiële controles en de resultaten ervan publiceren. De bevoegde autoriteiten moeten ook, onder bepaalde voorwaarden, het recht hebben om informatie over de classificatie van individuele exploitanten op basis van het resultaat van officiële controles te publiceren of beschikbaar te stellen.
(33) Het is van het grootste belang dat de bevoegde autoriteiten de effectiviteit en de consistentie van de door hen uitgevoerde officiële controles waarborgen en verifiëren. Daartoe moeten zij handelen op basis van schriftelijke gedocumenteerde procedures en moeten zij gedetailleerde informatie en instructies verstrekken aan de personeelsleden die officiële controles uitvoeren. Zij moeten ook adequate procedures en mechanismen toepassen om permanent te verifiëren of hun eigen optreden effectief en consistent is, en om corrigerende maatregelen te nemen als tekortkomingen worden geconstateerd.
(34) Om de identificatie van gevallen van niet-naleving te vergemakkelijken en om het nemen van corrigerende maatregelen door de betrokken exploitant te stroomlijnen, moet over het resultaat van de officiële controles waarbij gevallen van niet-naleving van de geldende voorschriften zijn vastgesteld een verslag worden opgesteld. waarvan Van dat verslag wordt ook een exemplaar aan de exploitant moet worden gegeven. Indien voor officiële controles de permanente of regelmatige aanwezigheid van de personeelsleden van de bevoegde autoriteiten vereist is om de activiteiten van de exploitant te monitoren, zou een verslag van elke afzonderlijke inspectie of elk afzonderlijk bezoek aan de exploitant onevenredig zijn. In dergelijke gevallen moeten verslagen worden opgesteld met een zodanige frequentie dat de bevoegde autoriteiten en de exploitant regelmatig worden geïnformeerd over de mate van naleving en onmiddellijk in kennis worden gesteld van geconstateerde tekortkomingen. Voorts moet het ter beperking van de bureaucratie volstaan om de resultaten van de officiële controles aan de grenscontroleposten in een gemeenschappelijk gezondheidsdocument vast te leggen. [Am. 13]
(35) De exploitanten moeten volledig meewerken met de bevoegde autoriteiten en gemachtigde instanties om ervoor te zorgen dat officiële controles vlot verlopen en om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen andere officiële activiteiten uit te voeren.
(36) Deze verordening stelt één enkel wetgevingskader vast voor de organisatie van officiële controles om te verifiëren of de voorschriften betreffende de voedselketen worden nageleefd op alle gebieden waarop die voorschriften betrekking hebben. Op sommige van die gebieden stelt de wetgeving van de Unie gedetailleerde voorschriften vast; voor de uitvoering van officiële controles op de naleving ervan zijn bijzondere vaardigheden en specifieke middelen vereist. Om te voorkomen dat uiteenlopende handhavingspraktijken worden toegepast die kunnen leiden tot een ongelijke bescherming van de gezondheid van mensen, dieren en planten, het dierenwelzijn en, wat ggo's en gewasbeschermingsmiddelen betreft, het milieu, en die de werking van de interne markt voor dieren en goederen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, alsook de concurrentie kunnen verstoren, moet de Commissie de bij deze verordening vastgestelde voorschriften kunnen aanvullen door de vaststelling van specifieke voorschriften voor officiële controles waarmee wordt voorzien in de controlebehoeften op die gebieden.
Met die voorschriften moeten met name specifieke voorschriften voor de uitvoering van officiële controles en minimumfrequenties voor die controles worden vastgesteld, alsook specifieke maatregelen of maatregelen als aanvulling op die waarin deze verordening voorziet, die de bevoegde autoriteiten moeten nemen met betrekking tot gevallen van niet-naleving, specifieke verantwoordelijkheden en taken van de bevoegde autoriteiten als aanvulling op die waarin deze verordening voorziet, en specifieke criteria voor de activering van de mechanismen voor administratieve bijstand waarin deze verordening voorziet. In andere gevallen kunnen dergelijke aanvullende voorschriften nodig worden om te voorzien in een meer gedetailleerd kader voor de uitvoering van officiële controles voor levensmiddelen en diervoeders, als er nieuwe informatie beschikbaar komt over risico's voor de gezondheid van mens of dier of, wat ggo's en gewasbeschermingsmiddelen betreft, voor het milieu, waaruit blijkt dat zonder gemeenschappelijke specificaties voor de uitvoering van officiële controles voor alle lidstaten de controles niet het verwachte niveau van bescherming tegen die risico's, zoals vastgesteld bij de wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen, zouden bieden.
(37) De bevoegde autoriteiten moeten sommige van hun taken aan andere instanties kunnen delegeren. Er moeten passende voorwaarden worden vastgesteld om te waarborgen dat de onpartijdigheid, kwaliteit en consistentie van officiële controles en andere officiële activiteiten onaangetast blijven. De gemachtigde instantie moet met name worden geaccrediteerd volgens de ISO-norm voor de uitvoering van inspecties.
(38) Om de betrouwbaarheid en consistentie van officiële controles en andere officiële activiteiten in de hele Unie te waarborgen, moeten de methoden die voor bemonstering en voor laboratoriumanalyses, ‑tests en –diagnoses worden gebruikt, aan wetenschappelijke state-of-the-artnormen beantwoorden, aan de specifieke analyse‑, test‑ en diagnosebehoeften van het betrokken laboratorium voldoen, en deugdelijke en betrouwbare analyse‑, test‑ en diagnoseresultaten bieden. Er moeten duidelijke voorschriften worden vastgesteld voor de keuze van de te gebruiken methode als meerdere methoden beschikbaar zijn uit verschillende bronnen, zoals de Internationale Organisatie voor Normalisatie (ISO), de Plantenbeschermingsorganisatie voor Europa en het gebied van de Middellandse Zee (EPPO), het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten (IPPC), de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE), referentielaboratoria van de Europese Unie en nationale referentielaboratoria, of nationale voorschriften.
(39) Exploitanten wier dieren of goederen in het kader van officiële controles worden onderworpen aan bemonsteringen, analyses, tests of diagnoses, moeten het recht hebben het advies van een tweede deskundige aan te vragen, waarvoor een tweede monster moet worden genomen voor tegenanalyse, tegentest of tegendiagnose, tenzij een tweede bemonstering technisch onmogelijk of irrelevant is. Dat zou met name het geval zijn als de prevalentie van het gevaar bij het dier of goed bijzonder laag is of als de distributie ervan bijzonder schaars of onregelmatig is. Om die reden wijst het IPPC het gebruik van tegenmonsters af voor de beoordeling van de aanwezigheid van quarantaineorganismen in planten of plantaardige producten.
(40) Voor de uitvoering van officiële controles op handelsverkeer dat plaatsvindt via internet of andere middelen op afstand, moeten de bevoegde autoriteiten monsters kunnen verkrijgen door middel van anoniem geplaatste bestellingen ook bekend als mysteryshopping, die vervolgens kunnen worden geanalyseerd of getest of aan een verificatie van de naleving kunnen worden onderworpen. De bevoegde autoriteiten moeten alle maatregelen nemen om de rechten van de exploitanten op het advies van een tweede deskundige te vrijwaren.
(41) De laboratoria die door de bevoegde autoriteiten zijn aangewezen om analyses, tests en diagnoses te verrichten op monsters die in het kader van officiële controles en andere officiële activiteiten zijn genomen, moeten beschikken over de deskundigheid, de apparatuur, de infrastructuur en het personeel om die taken volgens de hoogste normen uit te voeren. Om te waarborgen dat de resultaten deugdelijk en betrouwbaar zijn, moeten die laboratoria voor het gebruik van deze methoden worden geaccrediteerd volgens de norm EN ISO/IEC 17025 "Algemene eisen voor de competentie van beproevings- en kalibratielaboratoria". De accreditatie moet worden afgegeven door een nationale accreditatie-instantie die functioneert overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad(14).
(42) Hoewel accreditatie het geprefereerde instrument is om state-of-the-artprestaties van officiële laboratoria te waarborgen, is het ook een complex en duur proces dat zou leiden tot een onevenredige last voor het laboratorium in gevallen waarin de methode voor een laboratoriumanalyse, ‑test of ‑diagnose bijzonder eenvoudig uit te voeren is en geen gespecialiseerde procedures of apparatuur vereist, zoals het geval is voor het opsporen van Trichinella in het kader van de inspectie, in gevallen waarin de uitgevoerde analyses of tests slechts betrekking hebben op kwalitatieve aspecten van teeltmateriaal, en, onder bepaalde voorwaarden, in gevallen waarin het laboratorium alleen analyses, tests of diagnoses verricht in het kader van andere officiële activiteiten en niet in het kader van officiële controles.
(43) Om de flexibiliteit en evenredigheid van de aanpak te waarborgen, met name voor laboratoria op het gebied van diergezondheid en plantgezondheid, moet worden voorzien in de mogelijkheid om afwijkingen vast te stellen zodat bepaalde laboratoria niet voor alle door hen gebruikte methoden hoeven te worden geaccrediteerd. Bovendien is het mogelijk dat de accreditatie van een laboratorium voor alle methoden die het als officieel laboratorium moet gebruiken, niet onmiddellijk beschikbaar is in bepaalde gevallen waarin nieuwe of recentelijk gewijzigde methoden moeten worden gebruikt, en in gevallen waarin zich nieuwe risico's voordoen of in noodsituaties. Daarom moet officiële laboratoria onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan analyses, tests en diagnoses voor de bevoegde autoriteiten te verrichten voordat zij de desbetreffende accreditatie verkrijgen.
(44) Officiële controles die worden uitgevoerd met betrekking tot dieren en goederen die uit derde landen de Unie binnenkomen, zijn van cruciaal belang om ervoor te zorgen dat zij voldoen aan de in de Unie geldende wetgeving en met name aan de voorschriften die zijn vastgesteld om de gezondheid van mensen, planten en dieren, het dierenwelzijn en, wat ggo's en gewasbeschermingsmiddelen betreft, het milieu in de hele Unie te beschermen. Deze officiële controles moeten, naargelang van wat passend is, plaatsvinden voordat of nadat de dieren of goederen in de Unie in het vrije verkeer zijn gebracht. De frequentie van officiële controles moet op adequate wijze worden afgestemd op de risico's voor de gezondheid, voor het dierenwelzijn en voor het milieu die verbonden kunnen zijn aan dieren en goederen die de Unie binnenkomen, rekening houdend met de mate waarin de voorschriften van de Unie betreffende de voedselketen in het verleden zijn nageleefd, de controles die deze dieren en goederen in het betrokken derde land reeds hebben ondergaan, en de door dat derde land gegeven waarborgen dat naar de Unie uitgevoerde dieren en goederen voldoen aan de voorschriften van de wetgeving van de Unie.
(45) Gezien de risico's die bepaalde dieren of goederen kunnen inhouden voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, het dierenwelzijn of het milieu, moeten deze dieren of goederen bij binnenkomst in de Unie aan specifieke officiële controles worden onderworpen. Volgens de huidige voorschriften van de Unie moeten aan de grenzen van de Unie officiële controles worden uitgevoerd om na te gaan of wordt voldaan aan de normen inzake de menselijke gezondheid, de diergezondheid en het dierenwelzijn die van toepassing zijn op dieren, producten van dierlijke oorsprong, levende producten en dierlijke bijproducten, en of planten en plantaardige producten voldoen aan de fytosanitaire voorschriften. Meer uitgebreide controles bij binnenkomst in de Unie worden ook uitgevoerd met betrekking tot bepaalde andere goederen als nieuwe of bekende risico's dit rechtvaardigen. De specifieke kenmerken van die controles, die momenteel zijn geregeld bij Richtlijn 97/78/EG van de Raad(15), Richtlijn 91/496/EEG van de Raad(16), Richtlijn 2000/29/EG van de Raad(17), en Verordening (EG) nr. 669/2009 van de Commissie(18), moeten in deze verordening worden vastgesteld.
(46) Om de efficiëntie van het systeem van officiële controles van de Unie te vergroten, de optimale toewijzing van de middelen voor officiële controles die voor grenscontroles bestemd zijn te waarborgen, en de handhaving van de wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen te vergemakkelijken, moet ter vervanging van de bestaande gefragmenteerde controlekaders een gemeenschappelijk geïntegreerd systeem van officiële controles aan grenscontroleposten worden vastgesteld voor alle zendingen die, gezien het risico dat zij kunnen inhouden, bij binnenkomst in de Unie moeten worden gecontroleerd.
(47) De officiële controles aan grenscontroleposten moeten documenten‑ en overeenstemmingscontroles voor alle zendingen omvatten, alsook materiële controles met een frequentie die afhangt van het risico dat aan elke zending dieren of goederen verbonden is.
(48) De frequentie van de materiële controles moet worden bepaald en gewijzigd op basis van de risico's voor de gezondheid van mensen, dieren en planten, voor het dierenwelzijn of, wat ggo's en gewasbeschermingsmiddelen betreft, voor het milieu. Deze aanpak moet de bevoegde autoriteiten in staat stellen om controlemiddelen aan te wenden waar het risico het hoogst is. De frequentie van de overeenstemmingscontroles moet ook worden verminderd of beperkt tot de verificatie van het officiële zegel van een zending als dit wordt gerechtvaardigd door een verlaagd risico van de zendingen die de Unie binnenkomen. Bij de risicogebaseerde aanpak ten aanzien van overeenstemmings‑ en materiële controles moet optimaal gebruik worden gemaakt van beschikbare gegevensverzamelingen en informatie en van computersystemen voor gegevensverzameling en –beheer.
(49) In bepaalde gevallen en mits hoge niveaus van bescherming van de gezondheid van mensen, dieren en planten, van het dierenwelzijn en van het milieu in verband met ggo's en gewasbeschermingsmiddelen worden gewaarborgd, kunnen officiële controles die normaliter door bevoegde autoriteiten aan grenscontroleposten worden uitgevoerd, op andere controlepunten of door andere autoriteiten worden uitgevoerd.
(50) Met het oog op de organisatie van een efficiënt systeem van officiële controles moeten zendingen uit derde landen waarvoor controles bij binnenkomst in de Unie vereist zijn, vergezeld gaan van een gemeenschappelijk gezondheidsdocument van binnenkomst (GGB), dat moet worden gebruikt voor de voorafgaande kennisgeving van de aankomst van zendingen aan de grenscontrolepost en voor de registratie van het resultaat van de door de bevoegde autoriteiten uitgevoerde officiële controles en genomen besluiten met betrekking tot de zending waar het document bij gaat. Hetzelfde document moet door de exploitant worden gebruikt om inklaring door de douaneautoriteiten te verkrijgen zodra alle officiële controles zijn uitgevoerd.
(51) Officiële controles van dieren en goederen die uit derde landen de Unie binnenkomen, moeten worden uitgevoerd aan grenscontroleposten die door de lidstaten overeenkomstig een reeks minimumeisen zijn aangewezen. De aanwijzing van deze entiteiten moet worden ingetrokken of geschorst wanneer zij niet langer aan die eisen voldoen of wanneer hun activiteiten een risico kunnen inhouden voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, voor het dierenwelzijn of, in het geval van ggo's en gewasbeschermingsmiddelen, voor het milieu.
(52) Om de uniforme toepassing van de voorschriften inzake officiële controles van zendingen uit derde landen te waarborgen, moeten gemeenschappelijke voorschriften worden vastgesteld betreffende de maatregelen die de bevoegde autoriteiten en de exploitanten moeten nemen bij vermoeden van niet-naleving en met betrekking tot niet-conforme zendingen en zendingen die een risico kunnen inhouden voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, voor het dierenwelzijn of, wat ggo's en gewasbeschermingsmiddelen betreft, voor het milieu.
(53) Om inconsistentie en overlapping van de voor officiële controles geleverde inspanningen te voorkomen, om te zorgen dat zendingen die aan grenscontroleposten aan officiële controles worden onderworpen, tijdig kunnen worden geïdentificeerd, en om te waarborgen dat de controles op efficiënte wijze worden uitgevoerd, moet worden gezorgd voor samenwerking en informatie-uitwisseling tussen bevoegde autoriteiten, douaneautoriteiten en andere relevante autoriteiten die over zendingen uit derde landen gaan.
(54) De lidstaten moeten worden verplicht ervoor te zorgen dat altijd toereikende financiële middelen beschikbaar zijn om de bevoegde autoriteiten die officiële controles en andere officiële activiteiten uitvoeren, op adequate wijze te voorzien van personeel en apparatuur. Hoewel het in de eerste plaats aan de exploitanten is om ervoor te zorgen dat hun activiteiten worden uitgevoerd in overeenstemming met de voorschriften van de Unie betreffende de voedselketen, moet het systeem van eigen controles dat zij daartoe instellen, worden aangevuld met een specifiek systeem van officiële controles dat door elke lidstaat in stand wordt gehouden om effectief markttoezicht op de voedselketen te waarborgen. Een dergelijk systeem is, juist door de aard ervan, complex en veeleisend wat middelen betreft, en moet worden voorzien van een stabiele instroom van middelen voor officiële controles op een niveau dat op elk moment voldoet aan de handhavingsbehoefte. Om de afhankelijkheid van het systeem van officiële controles van overheidsfinanciën te beperken, moeten de bevoegde autoriteiten vergoedingen of bijdragen kunnen innen om de kosten te dekken die zij maken voor de uitvoering van officiële controles van bepaalde exploitanten en van bepaalde activiteiten waarvoor de wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen registratie of erkenning vereist overeenkomstig de voorschriften van de Unie betreffende levensmiddelen‑ of diervoederhygiëne of betreffende plantgezondheid en teeltmateriaal. Er moeten bij de exploitanten ook vergoedingen of bijdragen worden geïnd ter dekking van de kosten van officiële controles die met het oog op de afgifte van een officieel certificaat of een officiële verklaring worden uitgevoerd, en van de kosten van officiële controles die door de bevoegde autoriteiten aan grenscontroleposten worden uitgevoerd. [Am. 14]
(55) De vergoedingen moeten de kosten dekken die door de bevoegde autoriteiten worden gemaakt om officiële controles uit te voeren, maar mogen niet hoger zijn dan die kosten. Deze kosten moeten worden berekend op basis van elke afzonderlijke officiële controle of op basis van alle officiële controles die in een bepaalde periode zijn uitgevoerd. Als vergoedingen worden aangerekend op basis van de werkelijke kosten van afzonderlijke officiële controles, moeten exploitanten die goed scoren op de naleving van de wetgeving, lagere totale kosten dragen dan exploitanten die de wetgeving niet naleven, daar zij minder frequent aan officiële controles moeten worden onderworpen. Als de vergoedingen worden berekend op basis van de totale kosten die de bevoegde autoriteiten in een bepaalde periode hebben gemaakt, en aan alle exploitanten worden aangerekend ongeacht de vraag of zij in de referentieperiode aan een officiële controle zijn onderworpen, moeten die vergoedingen op zodanige wijze worden berekend dat exploitanten die constant goed scoren op de naleving van de wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen, worden beloond, teneinde aldus de naleving van de wetgeving van de Unie door alle exploitanten te bevorderen, ongeacht de methode (op basis van werkelijke kosten of op forfaitaire basis) die elke lidstaat kiest voor de berekening van de vergoedingen.
(56) De directe of indirecte terugbetaling van door de bevoegde autoriteiten geïnde vergoedingen moet worden verboden omdat exploitanten die niet voor terugbetaling in aanmerking komen, op die manier zouden worden benadeeld, wat tot concurrentieverstoringen kan leiden. Om micro-ondernemingen te ondersteunen, moeten deze echter worden vrijgesteld van betaling van de overeenkomstig deze verordening geïnde vergoedingen.
(57) De financiering van officiële controles door middel van bij de exploitanten geïnde vergoedingen moet volledig transparant geschieden, zodat burgers en ondernemingen de voor de vaststelling van de vergoedingen gebruikte methode en gegevens kunnen begrijpen en zich kunnen informeren over het gebruik van de inkomsten uit de vergoedingen.
(58) In de voorschriften van de Unie betreffende de voedselketen zijn de gevallen bepaald waarin het in de handel brengen of de verplaatsing van bepaalde dieren of goederen vergezeld moet gaan van een officieel certificaat dat door de certificerend ambtenaar is ondertekend. Er dient een gemeenschappelijke reeks voorschriften te worden vastgesteld betreffende de verplichtingen van de bevoegde autoriteiten en de certificerend ambtenaren inzake de afgifte van officiële certificaten, en betreffende de kenmerken die officiële certificaten moeten hebben om de betrouwbaarheid ervan te waarborgen.
(59) In andere gevallen bepalen de voorschriften die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, dat het in de handel brengen of de verplaatsing van bepaalde dieren of goederen vergezeld moet gaan van een officieel etiket, een officieel merkteken of een andere officiële verklaring dat/die door de exploitanten onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteiten of door de bevoegde autoriteiten zelf is afgegeven. Er dient een minimale reeks voorschriften te worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat ook de afgifte van officiële verklaringen geschiedt met adequate waarborgen voor de betrouwbaarheid ervan.
(60) Officiële controles en andere officiële activiteiten moeten gebaseerd zijn op analyse‑, test‑ en diagnosemethoden die aan wetenschappelijke state-of-the-artnormen beantwoorden en in de hele Unie deugdelijke, betrouwbare en vergelijkbare resultaten bieden. De door officiële laboratoria gebruikte methoden en de kwaliteit en uniformiteit van de door hen gegenereerde analyse‑, test‑ en diagnosegegevens moeten dan ook voortdurend worden verbeterd. Daartoe moet de Commissie op alle gebieden van de voedselketen waar er behoefte is aan nauwkeurige en betrouwbare analyse‑, test‑ en diagnoseresultaten, referentielaboratoria van de Europese Unie kunnen aanwijzen en kunnen vertrouwen op hun deskundige bijstand. De referentielaboratoria van de Europese Unie moeten er met name voor zorgen dat de nationale referentielaboratoria en officiële laboratoria actuele informatie over beschikbare methoden ontvangen, vergelijkend interlaboratoriumonderzoek organiseren of er actief aan deelnemen, en opleidingen voor nationale referentielaboratoria of officiële laboratoria aanbieden.
(60 bis) Verordening (EG) nr. 1829/2003(19) en Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad(20), kennen respectievelijk aan het referentielaboratorium van de Europese Unie voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, en aan het referentielaboratorium van de Europese Unie voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, specifieke taken toe op het gebied van de toelatingsprocedure voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen of diervoeders, of voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, die met name betrekking hebben op het testen, evalueren en valideren van de door de aanvrager voorgestelde detectie- of analysemethode. De ervaring wijst uit dat kennis en kunde over het testen, evalueren en valideren van de methoden in het kader van de toelatingsprocedures cruciaal zijn om op een hoogwaardige en geavanceerde manier te kunnen bijdragen tot de doeltreffendheid van de officiële controles. De op grond van Verordening (EG) nr. 1829/2003 en Verordening (EG) nr. 1831/2003 aangewezen laboratoria dienen derhalve, voor de toepassing van deze verordening, te fungeren als referentielaboratoria van de Europese Unie. [Am. 16]
(61) Met het oog op de uitvoering van officiële controles en andere officiële activiteiten betreffende de productie en het in de handel brengen van teeltmateriaal en op het gebied van dierenwelzijn moeten de bevoegde autoriteiten toegang hebben tot actuele, betrouwbare en consistente technische gegevens, onderzoeksresultaten, nieuwe technieken en deskundigheid die nodig zijn voor de correcte toepassing van de op die gebieden toepasselijke wetgeving van de Unie. Daartoe moet de Commissie referentiecentra van de Europese Unie voor teeltmateriaal en voor dierenwelzijn kunnen aanwijzen en kunnen vertrouwen op hun deskundige bijstand. [Am. 17]
(62) Om de doelstellingen van deze verordening na te streven en aan de vlotte werking van de interne markt bij te dragen, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de consument er vertrouwen in heeft, moeten gevallen van niet-naleving van de wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen die handhavingsmaatregelen in meer dan een lidstaat vereisen, op efficiënte en consistente wijze worden aangepakt. Het systeem voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders (RASFF) dat bij Verordening (EG) nr. 178/2002 is ingesteld, stelt de bevoegde autoriteiten reeds in staat snel informatie uit te wisselen en te verspreiden over ernstige directe of indirecte risico's voor de menselijke gezondheid in verband met levensmiddelen of diervoeders, of over ernstige risico's voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu in verband met diervoeders, of bij voedselfraude, zodat snel maatregelen kunnen worden genomen om die risico's tegen te gaan. Dat instrument maakt het weliswaar mogelijk om in alle betrokken lidstaten tijdig maatregelen te nemen om bepaalde ernstige risico's in de voedselketen tegen te gaan, maar het strekt er niet toe effectieve grensoverschrijdende bijstand en samenwerking tussen bevoegde autoriteiten mogelijk te maken om ervoor te zorgen dat gevallen van niet-naleving van de wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen die een grensoverschrijdende dimensie hebben, effectief worden aangepakt, niet alleen in de lidstaat waar de niet-naleving het eerst wordt geconstateerd, maar ook in de lidstaat waar de niet-naleving haar oorsprong vindt. Administratieve bijstand en samenwerking moeten de bevoegde autoriteiten met name in staat stellen informatie uit te wisselen en grensoverschrijdende schendingen van de voorschriften betreffende de voedselketen aan het licht te brengen, te onderzoeken, en effectieve en evenredige maatregelen te nemen om ze aan te pakken. [Am. 18]
(63) Verzoeken om administratieve bijstand en alle kennisgevingen moeten een adequate follow-up krijgen. Om de administratieve bijstand en samenwerking in de hand te werken, moeten de lidstaten worden verplicht een of meer contactinstanties aan te wijzen die de communicatiestromen tussen de bevoegde autoriteiten in de verschillende lidstaten moeten faciliteren en coördineren. Om de samenwerking tussen de lidstaten te stroomlijnen en te vereenvoudigen, moet de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen betreffende de specificaties van de te gebruiken technische hulpmiddelen, de procedures voor communicatie tussen contactinstanties, en een standaardformaat voor verzoeken om bijstand, kennisgevingen en reacties.
(64) Elke lidstaat moet worden verplicht een meerjarig nationaal controleplan (MNCP) dat alle gebieden omvat die onder de wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen vallen en dat informatie over de structuur en organisatie van zijn systeem van officiële controles bevat, op te stellen en regelmatig te actualiseren. Deze MNCP's zijn het instrument waarmee elke lidstaat ervoor moet zorgen dat officiële controles op hun gehele grondgebied en in de gehele voedselketen op een risicogebaseerde en efficiënte wijze worden uitgevoerd overeenkomstig deze verordening.
(65) Om de samenhang en de volledigheid van MNCP's te waarborgen, moeten de lidstaten één autoriteit aanwijzen die verantwoordelijk is voor de gecoördineerde opstelling en uitvoering ervan. Om een consistente, uniforme en geïntegreerde aanpak ten aanzien van officiële controles te bevorderen, moet de Commissie de bevoegdheid hebben om voorschriften betreffende MNCP's vast te stellen waarin prioriteiten voor officiële controles, effectieve controleprocedures, criteria voor risicocategorisering, en prestatie-indicatoren voor de beoordeling van MNCP's worden aangegeven.
(66) De lidstaten moeten worden verplicht bij de Commissie een jaarverslag in te dienen met informatie over controleactiviteiten en de uitvoering van de MNCP's. Om de verzameling en indiening van vergelijkbare gegevens, de daaropvolgende opstelling van statistieken voor de hele Unie aan de hand van die gegevens, en de opstelling van verslagen door de Commissie over het functioneren van officiële controles in de hele Unie te vergemakkelijken, moet de Commissie uitvoeringshandelingen betreffende de vaststelling van standaardmodelformulieren voor jaarverslagen kunnen aannemen.
(67) Deskundigen van de Commissie moeten in de lidstaten controles kunnen uitvoeren om de toepassing van de wetgeving van de Unie en de werking van nationale controlesystemen en bevoegde autoriteiten te verifiëren. De controles door de Commissie moeten ook dienen om handhavingspraktijken of ‑problemen, noodsituaties en nieuwe ontwikkelingen in de lidstaten te onderzoeken en daarover informatie te verzamelen.
(68) Dieren en goederen uit derde landen moeten voldoen aan de voorschriften die gelden voor dieren en goederen in de Unie, of aan voorschriften die erkend zijn als ten minste gelijkwaardig met betrekking tot de doelstellingen van de voorschriften van de Unie betreffende de voedselketen. Dit beginsel is vastgelegd in Verordening (EG) nr. 178/2002, dat bepaalt dat levensmiddelen en diervoeders die in de Unie worden ingevoerd, moeten voldoen aan de toepasselijke voorschriften van de levensmiddelenwetgeving van de Unie dan wel aan voorschriften die als ten minste gelijkwaardig daaraan zijn aangemerkt. Specifieke voorschriften om dit beginsel toe te passen zijn opgenomen in voorschriften van de Unie betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, die het binnenbrengen in de Unie van niet, of slechts in beperkte mate, in de Unie aanwezige plaagorganismen verbieden, in voorschriften van de Unie betreffende diergezondheid, die het binnenbrengen van dieren of van bepaalde producten van dierlijke oorsprong in de Unie alleen toestaan uit derde landen die in een daartoe opgestelde lijst zijn opgenomen, en in voorschriften van de Unie voor de organisatie van officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong, die ook voorzien in de vaststelling van een lijst van derde landen waaruit die producten de Unie mogen binnenkomen. Met betrekking tot teeltmateriaal wordt een systeem van gelijkwaardigheid toegepast, waarbij derde landen waaruit teeltmateriaal mag worden ingevoerd, worden erkend en in een lijst opgenomen.
(69) Om te waarborgen dat dieren en goederen die uit derde landen de Unie binnenkomen, voldoen aan alle voorschriften van de wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen of aan als gelijkwaardig aangemerkte voorschriften, naast de voorschriften van de Unie betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, voorschriften van de Unie betreffende diergezondheid en specifieke hygiënevoorschriften van de Unie betreffende levensmiddelen van dierlijke oorsprong die ervoor moeten zorgen dat de voorschriften van de wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen met betrekking tot fytosanitaire en veterinaire kwesties worden nageleefd, moet de Commissie voorwaarden voor het binnenbrengen van dieren en goederen in de Unie kunnen vaststellen in zoverre dat nodig is om te waarborgen dat die dieren en goederen voldoen aan alle desbetreffende voorschriften van de wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen of aan gelijkwaardige voorschriften. Die voorwaarden moeten gelden voor dieren of goederen, of categorieën dieren of goederen, uit alle derde landen of uit bepaalde derde landen of regio's daarvan.
(70) Als er in specifieke gevallen aanwijzingen zijn dat bepaalde dieren of goederen van oorsprong uit een derde land, een groep van derde landen, of regio's daarvan, risico's met zich meebrengen voor de gezondheid van mensen, dieren of planten of, wat ggo's en gewasbeschermingsmiddelen betreft, voor het milieu, of als er aanwijzingen zijn dat de wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen wellicht op grote schaal en op ernstige wijze niet wordt nageleefd, moet de Commissie maatregelen kunnen vaststellen om die risico's te beheersen.
(71) De uitvoering van effectieve en efficiënte officiële controles en andere officiële activiteiten, en uiteindelijk de veiligheid en gezondheid van mensen, dieren en planten, en de bescherming van het milieu, hangen ook af van de beschikbaarheid voor de controleautoriteiten van goed opgeleid personeel dat over een adequate kennis beschikt van alle aangelegenheden die voor de correcte toepassing van de wetgeving van de Unie relevant zijn. De Commissie moet voorzien in adequate, specifieke opleiding teneinde een uniforme aanpak ten aanzien van officiële controles en andere officiële activiteiten door de bevoegde autoriteiten te bevorderen. Om de kennis van de wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen en van de voorschriften in derde landen te bevorderen, moet ook het personeel van de bevoegde autoriteiten in derde landen een dergelijke opleiding krijgen.
(72) Om de uitwisseling van ervaring en beste praktijken tussen de bevoegde autoriteiten te bevorderen, moet de Commissie ook, in samenwerking met de lidstaten, programma's voor de uitwisseling van personeel belast met officiële controles of andere officiële activiteiten kunnen organiseren.
(73) Voor de uitvoering van effectieve officiële controles en andere officiële activiteiten is het belangrijk dat de bevoegde autoriteiten in de lidstaten, de Commissie en, indien relevant, de exploitanten gegevens en informatie betreffende officiële controles of resultaten daarvan snel en efficiënt kunnen uitwisselen. Door middel van diverse informatiesystemen die bij wetgeving van de Unie zijn vastgesteld en door de Commissie worden beheerd, wordt ervoor gezorgd dat dergelijke gegevens en informatie met behulp van in de hele Unie gebruikte geautomatiseerde en op internet gebaseerde tools kunnen worden verwerkt en beheerd. Een systeem dat specifiek bedoeld is voor de registratie en tracering van de resultaten van officiële controles, is het Traces-systeem (Trade Control and Expert System), dat is ingesteld bij Beschikking 2003/24/EG van de Commissie(21) en dat momenteel wordt gebruikt voor het beheer van gegevens en informatie over dieren en producten van dierlijke oorsprong en officiële controles daarvan. Dat systeem moet worden gemoderniseerd en aangepast zodat het kan worden gebruikt voor alle goederen waarvoor de wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen specifieke voorschriften of nadere bepalingen inzake officiële controles vaststelt. Er bestaan ook specifieke geautomatiseerde systemen voor de snelle uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en met de Commissie over risico's die in de voedselketen of voor de gezondheid van dieren en planten kunnen ontstaan. Bij Verordening (EG) nr. 178/2002 is het RASFF vastgesteld, bij Verordening (EU) nr. .../...(22) een systeem voor kennisgeving van en rapportage over de maatregelen betreffende in de lijst opgenomen ziekten en betreffende voedselfraude en bij Verordening (EU) nr. .../...(23)* een systeem voor kennisgeving van en rapportage over de aanwezigheid van plaagorganismen en voor kennisgeving van gevallen van niet-naleving. Al deze systemen moeten op harmonieuze, consistente wijze functioneren, waarbij gebruik wordt gemaakt van synergieën tussen de verschillende systemen, overlapping wordt voorkomen, de werking ervan wordt vereenvoudigd en de efficiëntie ervan wordt vergroot. [Am. 19]
(74) Om een efficiënter beheer van officiële controles te ondersteunen, moet de Commissie een geautomatiseerd informatiesysteem opzetten dat alle relevante bestaande informatiesystemen voor zover nodig integreert en moderniseert, zodat geavanceerde communicatie‑ en certificeringstools kunnen worden gebruikt en een zo efficiënt mogelijk gebruik kan worden gemaakt van de gegevens en informatie betreffende officiële controles. Om overlapping van informatieverplichtingen te voorkomen, moet er bij het ontwerp van een dergelijk geautomatiseerd systeem rekening mee worden gehouden dat, waar nodig, moet worden gezorgd voor compatibiliteit van dat systeem met andere door overheidsinstanties gebruikte informatiesystemen via welke relevante gegevens worden uitgewisseld of beschikbaar gesteld. Bovendien moet, in overeenstemming met de digitale agenda voor Europa, worden voorzien in de mogelijkheid om gebruik te maken van elektronische handtekeningen in de zin van Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad(24).
(74 bis) Om de administratieve lasten tot een minimum te beperken en de kosten te beheersen, en om de Unie en haar lidstaten in staat te stellen tot het voeren van doeltreffende elektronische communicatie in de handelsbetrekkingen met derde landen, moeten de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij het uitwisselen van elektronische certificaten of andere elektronische gegevens gebruikmaken van internationaal gestandaardiseerde talen, berichtenstructuren en uitwisselingsprotocols die gebaseerd zijn op richtsnoeren voor elektronische certificering in de gestandaardiseerde Extensible Markup Language (XML-schema's) van het World Wide Web Consortium (WC3), alsook van veilige mechanismen voor uitwisselingen tussen de bevoegde autoriteiten waarin het Centrum van de Verenigde Naties voor de bevordering van handel en elektronisch zakendoen (UN/CEFACT) voorziet. [Am. 20]
(75) De bevoegde autoriteiten moeten gevallen onderzoeken waarin er een vermoeden van niet-naleving van de wetgeving van de Unie betreffende de voedselketen bestaat, en als de niet-naleving is vastgesteld, moeten zij de oorsprong en de omvang ervan, alsook de verantwoordelijkheid van de exploitanten bepalen. Zij moeten ook passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de betrokken exploitanten de situatie corrigeren en om verdere niet-naleving te voorkomen.
(76) De verificatie van de naleving van de wetgeving betreffende de voedselketen door middel van officiële controles is van fundamenteel belang om te waarborgen dat de doelstellingen van die wetgeving in de hele Unie effectief worden verwezenlijkt. Tekortkomingen in het controlesysteem van een lidstaat kunnen in bepaalde gevallen de verwezenlijking van die doelstellingen aanzienlijk belemmeren en ertoe leiden dat risico's ontstaan voor de gezondheid van mensen, dieren en planten, voor het dierenwelzijn en, wat ggo's en gewasbeschermingsmiddelen betreft, voor het milieu, onafhankelijk van de betrokkenheid of verantwoordelijkheid van exploitanten of andere actoren, of leiden tot situaties waarin voorschriften betreffende de voedselketen op ernstige wijze en op grote schaal niet worden nageleefd. Daarom moet de Commissie op ernstige tekortkomingen in het controlesysteem van een lidstaat kunnen reageren door maatregelen vast te stellen om die risico's in de voedselketen te beheersen of op te heffen in afwachting dat de betrokken lidstaat de nodige maatregelen neemt om de tekortkomingen in het controlesysteem te verhelpen.
(77) Bij inbreuken op de voorschriften moeten in de hele Unie op nationaal niveau doeltreffende, afschrikkende en evenredige sancties worden opgelegd. Om financiële sancties voor opzettelijke inbreuken voldoende afschrikkend te maken, moeten zij worden vastgesteld op een niveau waaropdat ten minste tweemaal het economische voordeel bedraagt dat de inbreukpleger met de schending beoogde, waarschijnlijk zal worden geneutraliseerd. De lidstaten moeten ook worden verplicht passende strafrechtelijke of bestuursrechtelijke sancties, of beide, op te leggen wanneer exploitanten tijdens een officiële controle geen medewerking verlenen. [Am. 21]
(77 bis) Het is raadzaam om de bijzondere behoeften van de ontwikkelingslanden en met name de minst ontwikkelde landen in aanmerking te nemen en deze landen bij de organisatie van hun officiële controles te ondersteunen opdat zij kunnen voldoen aan de voorwaarden voor invoer van dieren en goederen in de Unie. [Am. 22]
(78) Deze verordening omvat gebieden die reeds in bepaalde momenteel van kracht zijnde handelingen worden bestreken. Om overlapping te voorkomen en een coherent wetgevingskader tot stand te brengen, moeten de volgende handelingen worden ingetrokken en door deze verordening worden vervangen: Richtlijn 89/608/EEG van de Raad(25), Richtlijn 89/662/EEG van de Raad(26), Richtlijn 90/425/EEG van de Raad(27), Richtlijn 91/496/EEG , Beschikking 92/438/EEG van de Raad(28), Richtlijn 96/23/EG, Richtlijn 96/93/EG van de Raad(29), Richtlijn 97/78/EG van de Raad en Verordening (EG) nr. 882/2004. en Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong(30). [Am. 23]
(79) Met het oog op de consistentie moeten ook wijzigingen worden aangebracht in de volgende handelingen: Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad(31), Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad(32), Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad(33), Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad(34), Verordening (EG) nr. 1069/2009; Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad(35), Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad(36); Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad(37), Richtlijn 98/58/EG van de Raad(38), Richtlijn 1999/74/EG van de Raad(39), Verordening (EG) nr. 1829/2003, Verordening (EG) nr. 1831/2003, Richtlijn 2007/43/EG van de Raad(40), Richtlijn 2008/119/EG van de Raad(41), Richtlijn 2008/120/EG van de Raad(42), en Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad(43). [Am. 24]
(80) Verordening (EU) nr. …/...(44) voorziet in een kader voor de financiering door de Unie van acties en maatregelen in de voedselketen op die gebieden in het kader van het meerjarig financieel kader 2014-2020. Sommige van die acties en maatregelen hebben tot doel de uitvoering van officiële controles en andere officiële activiteiten in de hele Unie te verbeteren. Verordening (EU) nr. .../...(45)* moet worden gewijzigd om rekening te houden met de bij deze verordening in Verordening (EG) nr. 882/2004 aangebrachte wijzigingen.
(81) Teneinde de verwijzingen naar Europese normen te wijzigen, om de bijlagen II en III bij deze verordening aan te passen aan ontwikkelingen op wetgevend, technisch en wetenschappelijk gebied, en om deze verordening aan te vullen met specifieke voorschriften betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten op de gebieden waarop zij betrekking heeft, onder andere voorschriften betreffende de kwalificatie en opleiding van personeel, betreffende aanvullende verantwoordelijkheden en taken van de bevoegde autoriteiten, betreffende de gevallen waarin de accreditatie van laboratoria niet vereist is, betreffende bepaalde vrijstellingen van officiële controles aan de grenzen, betreffende de te hanteren criteria om de frequentie van overeenstemmings‑ en materiële controles te bepalen, betreffende de vaststelling van voorwaarden waaraan moet worden voldaan door bepaalde dieren of goederen die uit derde landen de Unie binnenkomen, betreffende aanvullende voorschriften voor en taken van referentielaboratoria en ‑centra van de Europese Unie, betreffende aanvullende voorschriften voor nationale referentielaboratoria, betreffende criteria voor risicocategorisering en voor prestatie-indicatoren voor de MNCP's, en betreffende de noodplannen voor levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in Verordening (EG) nr. 178/2002, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.
(82) Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening betreffende de aanwijzing van referentielaboratoria van de Europese Unie en van de referentiecentra van de Europese Unie voor teeltmateriaal en voor dierenwelzijn, de vaststelling van het programma van controles door de Commissie in de lidstaten en de uitvoering van meer uitgebreide officiële controles in geval van schendingen van voorschriften betreffende de voedselketen die gecoördineerde bijstand en follow-up door de Commissie vereisen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend.
(83) Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, onder andere voorschriften en nadere bepalingen betreffende audits, het formaat van certificaten en andere documenten, het opzetten van geautomatiseerde informatiebeheersystemen, de samenwerking tussen exploitanten en bevoegde autoriteiten en tussen bevoegde autoriteiten, douaneautoriteiten en andere autoriteiten, de methoden voor bemonstering en voor laboratoriumanalyses, ‑tests en –diagnoses, alsook de validatie en interpretatie ervan, traceerbaarheid, de opstelling van lijsten van aan controles onderworpen producten of goederen, alsook de opstelling van lijsten van landen of regio's die bepaalde dieren en goederen naar de Unie mogen uitvoeren, voorafgaande kennisgeving van zendingen, de uitwisseling van informatie, grenscontroleposten, isolatie en quarantaine, de erkenning van door derde landen vóór uitvoer verrichte controles, maatregelen om een risico te beheersen of een eind te maken aan grootschalige en ernstige niet-naleving in verband met bepaalde dieren of goederen van oorsprong uit een derde land of een regio daarvan, de erkenning van derde landen of regio's die waarborgen bieden die gelijkwaardig zijn aan welke in de Unie gelden, en de intrekking van die erkenning, opleidingsactiviteiten voor personeel en programma's voor de uitwisseling van personeel tussen de lidstaten, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(46).
(84) Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het waarborgen van een geharmoniseerde aanpak ten aanzien van officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de regelgeving van de Unie betreffende de voedselketen te waarborgen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar vanwege het effect, de complexiteit, het grensoverschrijdende en internationale karakter ervan beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Titel I
Voorwerp, toepassingsgebied en definities
Artikel 1
Voorwerp en toepassingsgebied
1. Bij deze verordening worden voorschriften vastgesteld voor:
a) de uitvoering van officiële controles en andere officiële activiteiten die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden uitgevoerd;
b) de financiering van officiële controles;
c) de administratieve bijstand en de samenwerking tussen de lidstaten met het oog op de correcte toepassing van de in lid 2 bedoelde regelgeving;
d) de uitvoering van controles van de Commissie in de lidstaten en in derde landen;
e) de vaststelling van voorwaarden waaraan voldaan moet worden door dieren en goederen die uit een derde land in de Unie binnenkomen;
f) de oprichting van een geautomatiseerd informatiesysteem voor het beheer van informatie en gegevens in verband met officiële controles.
2. Deze verordening is van toepassing op officiële controles op de naleving van de volgende regelgeving, ongeacht of die op het niveau van de Unie is vastgesteld of door de lidstaten is vastgesteld om de wetgeving van de Unie op deze gebieden toe te passen:
a) regelgeving betreffende levensmiddelen, en voedselveiligheid, voedselkwaliteiten de gezondheid van levensmiddelen, in elk stadium van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen, met inbegrip van voorschriften om eerlijke handelspraktijken te waarborgen, de belangen van de consument te beschermen en consumenten te informeren, alsook betreffende de vervaardiging en het gebruik van materialen en voorwerpen die bestemd zijn om met levensmiddelen in contact te komen;
b) regelgeving betreffende de doelbewuste introductie in het milieu en het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde organismen (ggo's);
c) regelgeving betreffende diervoeders en de veiligheid van diervoeders, in alle stadia van de productie, verwerking en distributie van diervoeders en het gebruik van diervoeders, met inbegrip van voorschriften om eerlijke handelspraktijken te waarborgen, de belangen van de consument te beschermen en consumenten te informeren;
d) regelgeving tot vaststelling van diergezondheidsvoorschriften;
e) regelgeving gericht op het voorkomen en tot een minimum beperken van de risico's voor de gezondheid van mensen en dieren als gevolg van dierlijke bijproducten en daarvan afgeleide producten;
e bis) regelgeving ter preventie en beperking van antimicrobiële resistentie bij dieren en mensen en in het milieu;
f) regelgeving tot vaststelling van dierenwelzijnsvoorschriften;
g) regelgeving betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten;
h) regelgeving betreffende de productie met het oog op het in de handel brengen en het in de handel brengen van teeltmateriaal;
i) regelgeving tot vaststelling van voorschriften voor het in de handel brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en het duurzaam gebruik van pesticiden;
j) regelgeving betreffende biologische productie en de etikettering van biologische producten;
k) regelgeving betreffende het gebruik en de etikettering van beschermde oorsprongsbenamingen, beschermde geografische aanduidingen en gegarandeerde traditionele specialiteiten.
k bis) regelgeving betreffende de controle van bepaalde stoffen en residuen in levende dieren en in producten daarvan; [Ams. 25, 26 en 27]
3. Deze verordening is eveneens van toepassing op officiële controles op de naleving van de voorschriften die vervat zijn in de in lid 2 bedoelde regelgeving die van toepassing is op dieren en goederen die:
a) uit derde landen in de Unie binnenkomen;
b) naar derde landen zullen worden uitgevoerd.
4. Deze verordening is niet van toepassing op officiële controles op de naleving van:
a) Verordening (EG) nr. 1234/2007 in andere gebieden dan die welke bedoeld worden in hoofdstuk I van titel II van deel II, van die verordening. Desalniettemin is deze verordening wel van toepassing op de officiële controle van de beschermde oorsprongsbenamingen en de beschermde geografische aanduidingen voor wijnen; [Am. 28]
b) Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad(47).
b bis) de voorschriften opgenomen in Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad(48). [Am. 29]
5. De artikelen 3, 4, 5 en 7, artikel 11, leden 2 en 3, artikel 14, de artikelen 30 tot en met 33, de artikelen 36 tot en met 41, artikel 76, de titels III en IV en de artikelen 129 en 136 van deze verordening zijn ook van toepassing op andere officiële activiteiten die de bevoegde autoriteiten overeenkomstig deze verordening of overeenkomstig de in lid 2 van dit artikel bedoelde regelgeving verrichten.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1. "officiële controle": elke vorm van controle, inclusief de controle van de vereisten voor dieren en goederen uit derde landen,die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen, die de bevoegde autoriteiten verrichten om de naleving te verifiëren van: [Am. 30]
a) deze verordening;
b) de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving;
2. "andere officiële activiteiten": elke activiteit, met uitzondering van officiële controles, die de bevoegde autoriteiten verrichten overeenkomstig:
a) deze verordening;
b) de in artikel 1, lid 2, doch niet onder g), bedoelde regelgeving om de toepassing van die regelgeving te waarborgen; [Am. 31]
3. "levensmiddelenwetgeving": levensmiddelenwetgeving als gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002;
4. "diervoederwetgeving": de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot diervoeders in het algemeen, en de veiligheid van diervoeders in het bijzonder, op zowel het niveau van de Unie als nationaal niveau; zij bestrijkt alle stadia van de productie, de verwerking, de distributie en het gebruik van diervoeders;
5. "bevoegde autoriteiten":
a) de centrale autoriteiten van een lidstaat die bevoegd zijn voor de organisatie en uitvoering van officiële controles en andere officiële activiteiten, overeenkomstigzoals de afgifte van certificaten of verklaringen, de aanwijzing van laboratoria, de informatie-uitwisseling in de zin van samenwerking van de autoriteiten evenals de besluiten over maatregelen voor de aanpak van niet-naleving van deze verordening en de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving; [Am. 32]
b) elke andere autoriteit waaraan die verantwoordelijkheid is opgedragen;
c) in voorkomend geval, de overeenkomstige autoriteiten van een derde land;
6. "dieren": dieren als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. .../..(49). met uitzondering van "gezelschapsdieren"; [Am. 33]
7. "goederen": alle goederen waarop de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving of een deel daarvan van toepassing is, met uitzondering van dieren;
8. "levensmiddel": een levensmiddel als gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002;
9. "diervoeders": diervoeders als gedefinieerd in artikel 3, punt 4, van Verordening (EG) nr. 178/2002;
10. "dierlijke bijproducten": dierlijke bijproducten als gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Verordening (EG) nr. 1069/2009;
11. "afgeleid product": afgeleid product als gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Verordening (EG) nr. 1069/2009;
12. "plaagorganismen": plaagorganismen als gedefinieerd in artikel 1, lid 1, van Verordening (EU) nr. .../...(50);
13. "planten": planten als gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) nr. .../... (51);
14. "teeltmateriaal": teeltmateriaal als gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Verordening (EU) nr. XXX/XXXX [Nummer, datum, titel, en, in een voetnoet, de PB-referentie van de verordening betreffende de productie en het op de markt aanbieden van teeltmateriaal]; [Am. 34]
15. "gewasbeschermingsmiddelen": gewasbeschermingsmiddelen als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, voor de toepassing van deze verordening wordt met "gewasbeschermingsmiddelen" ook gedoeld op de werkzame stoffen als bedoeld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en de andere stoffen of preparaten als bedoeld in artikel 2, lid 3, van die verordening; [Am. 35]
16. "uitheemse soorten": soorten, ondersoorten of lagere taxa die zijn ingevoerd buiten het gebied waar zij in het verleden of op dat moment van nature voorkwamen, met inbegrip van alle delen, geslachtscellen, zaadcellen, eicellen of propagulen van die soorten alsook alle kruisingen, variëteiten of rassen, die kunnen overleven en zich vervolgens kunnen voortplanten; [Am. 36]
17. "producten van dierlijke oorsprong": producten van dierlijke oorsprong als gedefinieerd in punt 8.1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad(52);
18. "levende producten": levende producten als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 25, van Verordening (EU) nr. .../...(53);
19. "plantaardige producten": plantaardige producten als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Verordening (EU) nr. .../...(54);
20. "ander materiaal": ander materiaal als gedefinieerd in artikel 2, punt 4, van Verordening (EU) nr. .../... (55);
21. "risicobeoordeling": risicobeoordeling als gedefinieerd in artikel 3, punt 11, van Verordening (EG) nr. 178/2002;
22. "certificerend ambtenaar":
a) ambtenaar van de bevoegde autoriteiten die bevoegd is officiële certificaten van die autoriteiten te ondertekenen;
b) als de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving daarin voorziet: elke andere persoon die bevoegd is officiële certificaten van de bevoegde autoriteiten te ondertekenen;
23. "officieel certificaat": elk papieren of elektronisch document dat door de certificerend ambtenaar is ondertekend en een garantie biedt voor de naleving van een of meer voorschriften die zijn vastgesteld in de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving;
24. "niet-naleving": de niet-naleving van:
a) deze verordening;
b) de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving;
25. "officiële verklaring": etiket, merk of andersoortige verklaring diedat/die wordt afgegeven door de exploitanten onder toezicht, via specifieke officiële controles, van de bevoegde autoriteiten dan wel door de bevoegde autoriteiten zelf, en een garantie biedt voor de naleving van een of meer voorschriften die zijn vastgesteld in de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving; [Am. 37]
26. "exploitant": elke natuurlijke of rechtspersoon die onderworpen is aan een of meer verplichtingen die zijn vervat in de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving, met uitzondering van de bevoegde autoriteiten en de andere organen die met officiële controles en andere officiële activiteiten zijn belast;
27. "zending": een aantal dieren of een hoeveelheid goederen van dezelfde aard, klasse of omschrijving, vallend onder hetzelfde officiële certificaat, dezelfde officiële verklaring of hetzelfde andere document, dat of die met hetzelfde vervoermiddel wordt vervoerd en dezelfde oorsprong heeft; een zending kan uit een of meer partijen bestaan;
28. "inspectie": een vorm van officiële controle die onderzoek omvat naar:
a) dieren of goederen;
b) activiteiten waarover exploitanten zeggenschap hebben en die onder de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving vallen, alsmede apparatuur, vervoermiddelen, vervoersmiddelen, stoffen, en materialen, gewasbeschermingsmiddelen en voorzorgsmaatregelen die voor de uitvoering van die activiteiten worden gebruikt; [Am. 38]
c) plaatsen waar exploitanten hun activiteiten verrichten;
c bis) de documenten ter ondersteuning van punten a), b) en c). [Am. 39]
29. "grenscontrolepost": door een lidstaat aangewezen plaatscontrolecentrum voor de uitvoering van de in artikel 45, lid 1, bedoelde officiële controles, en de bijbehorende faciliteiten; [Am. 40]
30. "audit": een systematisch en onafhankelijk onderzoek om te bepalen of activiteiten en de resultaten daarvan met de geplande regelingen overeenstemmen en of deze regelingen op doeltreffende wijze worden uitgevoerd en geschikt zijn om de gestelde doelen te bereiken;
31. "classificatie": indeling van exploitanten aan de hand van een beoordeling van hun conformiteit met rangschikkingscriteria;
32. "officiële dierenarts": door de bevoegde autoriteiten aangewezen dierenarts die behoorlijk gekwalificeerd is om de officiële controles en andere officiële activiteiten te verrichten overeenkomstig: [Am. 42]
a) deze verordening;
b) de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving;
33. "gevaar": agens of toestand die een schadelijke uitwerking op de gezondheid van mensen, dieren of planten, het dierenwelzijn of het milieu kan hebben;
34. "gespecificeerd risicomateriaal": weefsels als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, onder g), van Verordening (EG) nr. 999/2001;
35. "lang transport": een transport als gedefinieerd in artikel 2, onder m), van Verordening (EG) nr. 1/2005;
36. "plaats van uitgang": een grenscontrolepost of andere door een lidstaat aangewezen plaats waar dieren die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1/2005 vallen, het douanegebied van de Unie verlaten;
37. "apparatuur voor de toepassing van pesticiden": apparaat als gedefinieerd in artikel 3, punt 4, van Richtlijn 2009/128/EG;
38. "gemachtigde instantie": onafhankelijke derde partij waaraan de bevoegde autoriteiten specifieke taken in verband met officiële controles en andere officiële activiteiten hebben gedelegeerd; [Am. 43]
39. "controleautoriteit voor biologische producten productie": overheidsinstantie van een lidstaat waaraan de bevoegde autoriteiten hun bevoegdheden voor inspecties en certificeringin de biologische productiesector in verband met Verordening (EG) nr. 834/2007 geheel of gedeeltelijk hebben opgedragen, in voorkomend geval met inbegrip van de overeenkomstige instantie van een derde land of die in een derde land werkzaam is; [Am. 44]
40. "verificatieprocedures voor controles": door de bevoegde autoriteiten ingevoerde regelingen en uitgevoerde maatregelen om te garanderen dat de officiële controles en andere officiële activiteiten consistent en doeltreffend zijn;
41. "screening": vorm van officiële controle waarbij een geplande reeks waarnemingen of metingen wordt gedaan om een overzicht te krijgen van de mate waarin deze verordening en de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving worden nageleefd;
42. "gerichte screening": vorm van officiële controle waarbij waarnemingen worden gedaan betreffende een of meer exploitanten of hun activiteiten;
43. "controlesysteem": systeem dat de bevoegde autoriteiten omvat, alsook de middelen, structuren, regelingen en procedures die in een lidstaat worden ingesteld om te waarborgen dat officiële controles worden verricht overeenkomstig deze verordening en de in de artikelen 15 tot en met 24 bedoelde voorschriften;
44. "gelijkwaardigheid" of "gelijkwaardig": systemen die in grote lijnen gelijk zijn en waarmee dezelfde doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt; [Am. 45]
a) de mogelijkheid om met verschillende systemen of maatregelen dezelfde doelstellingen te verwezenlijken; [Am. 46]
b) verschillende systemen of maatregelen waarmee dezelfde doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt; [Am. 47]
45. "binnenkomst in de Unie": handeling waarmee dieren en goederen in een van de in bijlage I vermelde grondgebieden worden binnengebracht;
46. "documentencontrole": onderzoek van de officiële certificaten, officiële verklaringen en andere documenten, met inbegrip van handelsdocumenten, die de zending moeten vergezellen overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving, artikel 54, lid 1, of de overeenkomstig artikel 75, lid 3, artikel 125, lid 4, artikel 127, lid 1, en artikel 128, lid 1, vastgestelde uitvoeringshandelingen;
47. "overeenstemmingscontrole": visuele inspectie om te verifiëren of de inhoud en etikettering van een zending, met inbegrip van merken op dieren, zegels en vervoermiddelen, overeenstemmen met de informatie in de officiële certificaten, officiële verklaringen en andere documenten die de zending vergezellen;
48. "materiële controle": controle betreffende dieren of goederen en, in voorkomend geval, betreffende verpakkingen, vervoermiddelen, etikettering en temperatuur, alsmede bemonstering voor analyses, tests en diagnoses en andere controles die noodzakelijk zijn om de naleving van de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving te verifiëren;
49. "overladen": verplaatsing van goederen of dieren waarop de in artikel 45, lid 1, bedoelde officiële controles van toepassing zijn en die over zee of door de lucht uit een derde land aankomen, uit het betrokken vaartuig of vliegtuig, waarbij zij in dezelfde haven of op hetzelfde vliegveld, met het oog op verder vervoer, onder douanetoezicht in een ander vaartuig of vliegtuig worden overgebracht; [Am. 48]
50. "doorvoer": verplaatsing uit een derde land naar een ander derde land, onder douanetoezicht, via een van de in bijlage I vermelde grondgebieden, of verplaatsing uit een van de in bijlage I vermelde grondgebieden naar een ander in bijlage I vermeld grondgebied via het grondgebied van een derde land;
51. "toezicht van de douaneautoriteiten": activiteiten als gedefinieerd in artikel 4, punt 13, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad(56);
52. "controle van de douaneautoriteiten": douanecontroles als gedefinieerd in artikel 4, punt 14, van Verordening (EEG) nr. 2913/92;
53. "officiële inbewaringneming": de procedure waarmee de bevoegde autoriteit verhindert dat dieren en goederen waarop officiële controles van toepassing zijn, worden verplaatst of gemanipuleerd in afwachting van het besluit over de bestemming ervan; deze procedure omvat de opslag door exploitanten volgens de aanwijzingen en onder controle van de bevoegde autoriteiten; [Am. 49]
54. "aanvullende officiële controles": controles die oorspronkelijk niet waren gepland, waartoe naar aanleiding van de uitkomsten van eerdere officiële controles of andere officiële activiteiten wordt besloten;
55. "officiële certificering": de procedure waarmee de bevoegde autoriteiten een garantie bieden voor de naleving van een of meer voorschriften die zijn vastgesteld in de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving;
56. "controleplan": een door de bevoegde autoriteiten opgestelde beschrijving met informatie over de structuur en organisatie van het officiële controlesysteem en de werking ervan, alsook de gedetailleerde planning van de officiële controles die in een bepaalde periode op elk van de in artikel 1, lid 2, bedoelde gebieden zullen worden uitgevoerd;
57. "journaal": het in de punten 1 tot en met 5 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1/2005 bedoelde document.
57 bis. "Officiële assistent": een persoon die, overeenkomstig bijlage III bis van deze Verordening, gekwalificeerd is om als zodanig op te treden, die door de bevoegde autoriteit is aangesteld en die werkt onder het gezag en de verantwoordelijkheid van een officiële dierenarts. [Am. 50]
Titel II
Officiële controles en andere officiële activiteiten in de lidstaten
Hoofdstuk I
Bevoegde autoriteiten
Artikel 3
Aanwijzing van bevoegde autoriteiten
1. De lidstaten wijzenhebben voor elk van de gebieden waarop de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving van toepassing is, deeen bevoegde autoriteit of autoriteiten aan waaraan zij de verantwoordelijkheid die verantwoordelijk is/zijnvoor het plannen, organiseren en in voorkomend geval uitvoeren voor de uitvoering van officiële controles. en andere officiële activiteiten opdragen. [Am. 51]
2. Wanneer een lidstaat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van officiële controles of andere officiële activiteiten voor hetzelfde gebied aan meer dan een bevoegde autoriteit op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau opdraagt heeft, of wanneer de overeenkomstig lid 1 aangewezen bevoegde autoriteiten uit hoofde van die aanwijzing specifieke verantwoordelijkheden voor officiële controles of andere officiële activiteiten aan andere openbare autoriteiten mogen overdragen, moet de lidstaat wordt gegarandeerd dat er: [Am. 52]
a) procedures instellenworden ingesteld om te zorgen voor doelmatige en doeltreffende coördinatie tussen alle betrokken autoriteiten en de consistentie en doeltreffendheid van de officiële controles of andere officiële activiteiten op zijn hele grondgebied te waarborgen; [Am. 53]
b) de aanwijzing van één autoriteit die verantwoordelijk is voor de coördinatie van de samenwerking en de contacten met de Commissie en de andere lidstaten in verband met officiële controles en andere officiële activiteiten die op dat gebied in elk van de door de lidstaat vastgestelde sectoren worden verricht,zodat alle in artikel 1, lid 2, bedoelde domeinen worden bestreken. [Am. 54]
3. De bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de verificatie van de naleving van de in artikel 1, lid 2, onder j), bedoelde regelgeving, kunnen specifieke taken in verband met officiële controles aan een of meer controleautoriteiten voor de biologische productenproductie opdragen. In dat geval kennen zij aan elke van deze autoriteiten een codenummer toe. [Am. 55]
4. De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten in kennis van de contactgegevens, alsmede de wijzigingen daarin, van:
a) de overeenkomstig lid 1 aangewezen bevoegde autoriteiten;
b) de overeenkomstig lid 2, onder b), aangewezen autoriteit;
c) de in lid 3 bedoelde controleautoriteiten voor biologische producten;
d) de in artikel 25, lid 1, bedoelde gemachtigde instanties.
De in de eerste alinea bedoelde informatie wordt ook openbaar gemaakt.
5. De lidstaten mogen aan de in lid 1 bedoelde bevoegde autoriteiten de verantwoordelijkheid opdragen controles uit te voeren met het oog op de verificatie van de naleving of toepassing van andere dan de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving, met inbegrip van regelgeving betreffende specifieke risico's die zich kunnen voordoen als gevolg van de aanwezigheid van uitheemse soorten in de Unie. [Am. 56]
6. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de middelen vaststellen waarmee de in lid 4 bedoelde informatie openbaar wordt gemaakt. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld aangenomen. De middelen waarmee de in lid 4 bedoelde informatie voor het publiek openbaar wordt gemaakt omvatten in elk geval publicatie op het internet. [Am. 57]
Artikel 4
Algemene verplichtingen van de bevoegde autoriteiten
1. De bevoegde autoriteiten beschikken over:
a) procedures en regelingen om de doeltreffendheid en relevantie van de officiële controles en andere officiële activiteiten te waarborgen;
b) regelingen om de onpartijdigheid, onafhankelijkheid, kwaliteit en consistentie eenvormige doelstellingen van de officiële controles en andere officiële activiteiten op alle niveaus te waarborgen; zij mogen op geen enkele wijze verbonden zijn aan of afhankelijk zijn van de exploitanten die zij controleren;
c) regelingen om te waarborgen dat de personeelsleden die officiële controles en andere officiële activiteiten verrichten, onpartijdig en vrij van belangenconflicten zijn en geen ongeoorloofde band hebben waarvan zij economisch profijt kunnen trekken of die hun onpartijdigheid in het gedrang kan brengen;
d) geschikte laboratoriumcapaciteit voor analyses, tests en diagnoses, of hebben daartoe toegang tot;
e) een voldoende aantal onafhankelijke, behoorlijk gekwalificeerde en ervaren personeelsleden, (met betrekking tot de controlevereisten uit hoofde van artikel 1, leden 1 en 2), of hebben daartoe toegang tot, zodat de officiële controles en andere officiële activiteiten volledig doelmatig en doeltreffend kunnen worden verricht;
f) passende en goed onderhouden faciliteiten en uitrusting om te waarborgen dat de personeelsleden de officiële controles en andere officiële activiteiten doelmatig en doeltreffend kunnen verrichten;
g) de wettelijke bevoegdheden om de officiële controles en andere officiële activiteiten te verrichten en de maatregelen te nemen waarin deze verordening en de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving voorzien;
h) wettelijke procedures om te waarborgen dat de personeelsleden toegang tot de gebouwen en documenten van exploitanten hebben, zodat zij hun taken naar behoren kunnen verrichten;
i) noodplannen en zijn gereed om die in noodsituaties uit te voeren, in voorkomend geval overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving.
2. De personeelsleden die officiële controles en andere officiële activiteiten verrichten:
-a) zijn ambtenaren van de bevoegde autoriteiten of van een onafhankelijk openbaar orgaan dat door de bevoegde autoriteit gedelegeerd is om officiële controles of andere officiële activiteiten te verrichten;
a) ontvangen voor hun bevoegdheidsterrein een passende opleiding, die hen in staat stelt hun taken op bekwame wijze te verrichten en de officiële controles en andere officiële activiteiten op consequente wijze uit te voeren;
b) blijven op de hoogte van de ontwikkelingen op hun bevoegdheidsterrein en ontvangen zo nodig geregeld bijscholing;
c) ontvangen opleiding op het gebied van de in bijlage II, hoofdstuk I, vermelde onderwerpen en in verband met de verplichtingen van de bevoegde autoriteiten uit hoofde van deze verordening.
Door de bevoegde autoriteiten worden opleidingsprogramma's ontwikkeld en uitgevoerd om te waarborgen dat de personeelsleden die officiële controles en officiële activiteiten verrichten, de onder a), b) en c) van de eerste alina bedoelde opleiding ontvangen.
3. Om te waarborgen dat de in lid 1, onder e), en lid 2 bedoelde personeelsleden van de bevoegde autoriteiten over de noodzakelijke kwalificaties, vaardigheden en kennis beschikken, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 139 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de voorschriften voor de specifieke vereisten voor de kwalificatie en opleiding van die personeelsleden in het licht van de wetenschappelijke en technische kennis die vereist is om officiële controles en andere officiële activiteiten op elk van de in artikel 1, lid 2, bedoelde gebieden te verrichten.
4. Indien binnen de diensten vandoor een bevoegde autoriteit uitgevoerde activiteiten meer dan een eenheid bevoegd is officiële controles of andere officiële activiteiten te verrichten, moet er worden gezorgd voor doelmatige en doeltreffende coördinatie en samenwerking tussen die eenheden. [Ams. 58 en 341]
Artikel 5
Audits van de bevoegde autoriteiten
1. De bevoegde autoriteiten voeren interne audits uit of laten audits uitvoeren en nemen op basis van de resultaten daarvan passende maatregelen om te waarborgen dat zij aan deze verordening voldoen.
Die audits:
a) zijn aan een onafhankelijke toetsing onderworpen;
b) worden op transparante wijze uitgevoerd.
2. De bevoegde autoriteiten stellen de resultaten van de in lid 1 bedoelde audits op een met redenen omkleed verzoek aan de Commissie ter beschikking. [Am. 59]
3. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen voorschriften voor de uitvoering van de in lid 1 bedoelde audits vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 6
Besluiten van de bevoegde autoriteiten betreffende natuurlijke en rechtspersonen
Tegen besluiten betreffende natuurlijke of rechtspersonen die de bevoegde autoriteiten krachtens artikel 53, artikel 64, leden 3 en 5, artikel 65, artikel 134, lid 2, en artikel 135, leden 1 en 2, nemen, kunnen die personen overeenkomstig het nationale recht in beroep gaan.
Artikel 7
Geheimhoudingsplicht voor personeelsleden van de bevoegde autoriteiten
1. Behoudens lid 2 zorgen De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat hun personeelsleden buiten de bevoegde autoriteit geen informatie openbaar maken die zij bij het vervullen van hun taken in het kader van officiële controles en andere officiële activiteiten hebben verkregen en die gezien de aard ervan onder het beroepsgeheim valt.
2. Tenzij een hoger openbaar belang openbaarmaking gebiedt, of openbaarmaking op grond van andere Uniewetgeving is vereist, omvat de in lid 1 bedoelde informatie die onder het beroepsgeheim valt, informatie waarvan de openbaarmaking het volgende in het gedrang zou brengen:
a) het doel van inspecties, onderzoeken of audits;
b) de bescherming van de commerciële belangen van een natuurlijke of rechtspersoon;
c) de bescherming vanlopende gerechtelijke procedures en juridisch advies.
c bis) het besluitvormingsproces van bevoegde autoriteiten.
2 bis. Wanneer de bevoegde autoriteiten bepalen of redenen van groot openbaar belang openbaarmaking gebieden, houden zij onder meer rekening met de volgende elementen:
a) mogelijke risico´s voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, of voor het milieu;
b) de aard, ernst en omvang van dergelijke risico´s, om te waarborgen dat openbaarmaking in verhouding staat tot de omstandigheden;
3. Onverminderd de leden 1 en 2 staan er niet aan in de weg dat publiceren de bevoegde autoriteiten informatie over de resultaten van officiële controles betreffende individuele exploitanten publiceren of maken deze anderszins openbaar maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a) de betrokken exploitant wordt voorafgaand aan de publicatie of vrijgave in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken over de informatie die de bevoegde autoriteit voornemens is te publiceren of anderszins openbaar te maken;
b) in de informatie die gepubliceerd of anderszins openbaar gemaakt wordt, wordt rekening gehouden met de opmerkingen van de betrokken exploitant, of die opmerkingen worden bijgelijktijdig en samen met die informatie gepubliceerd of vrijgegeven.
3 bis. De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat alle op grond van dit artikel gepubliceerde of openbaar gemaakte informatie correct is en dat, indien vervolgens blijkt dat zij niet correct is, dit op passende wijze wordt gerectificeerd.[Am. 60]
Hoofdstuk II
Officiële controles
Artikel 8
Algemene voorschriften voor officiële controles
1. De bevoegde autoriteiten verrichten regelmatig en met een passende frequentie officiële controles betreffende alle exploitanten, ondernemingen, die gebaseerd worden op de risico's, rekening houdend met: [Am. 61]
a) vastgestelde risico's in verband met:
i) dieren en goederen;
ii) de activiteiten en voorzorgsmaatregelen waarover exploitanten zeggenschap hebben; [Am. 62]
iii) de locatie van de activiteiten of werkzaamheden van exploitanten;
iv) de toepassing van producten of van processen, materialen toevoegingsmiddelen voor diervoeders en stoffen die van invloed kan zijn op de voedsel- of diervoederveiligheidveiligheid en hygiëne van voedsel of diervoeder, de diergezondheid of het dierenwelzijn, de plantgezondheid of de identiteit en kwaliteit van teeltmateriaal, dan wel, wat ggo's en gewasbeschermingsmiddelen betreft, schadelijk kan zijn voor het milieu; [Am. 63]
iv bis) de mogelijkheid dat consumenten misleid kunnen worden wat betreft de aard en de kwaliteit van of de stoffen in een product of de mogelijkheid dat consumenten financiële schade lijden, doordat zij misleidende informatie van de exploitant hebben ontvangen. [Am. 64]
iv ter) de procesvereisten overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder j); [Am. 65]
b) de resultaten van eerdere officiële controles betreffende exploitantende onderneming en de mate waarin de exploitantonderneming de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving naleeft; [Am. 66]
c) de betrouwbaarheid en de resultaten van eigen controles die door de exploitanten of op hun verzoek door een derde zijn verricht om na te gaan of de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving wordt nageleefd. Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de overdracht van informatie over deze eigen controles, zodanig dat de last voor exploitanten tot een minimum wordt beperkt; [Am. 67]
c bis) de verwachtingen van de consument ten aanzien van de aard, de kwaliteit en de samenstelling van voedingsmiddelen en goederen; [Am. 68]
d) informatie die erop kan wijzen dat de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving niet wordt nageleefd.
d bis) door de exploitanten ingestelde particuliere kwaliteitsborgingssystemen, die door onafhankelijke en erkende certificeringsinstanties gecertificeerd en gecontroleerd worden. [Am. 69]
2. De bevoegde autoriteiten verrichten op gezette tijden en met een passende frequentie officiële controles om eventuele opzettelijke schendingen van de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving op te sporen, om naleving van de vereisten en de procescriteria overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder j), na te gaan, waarbij zij behalve met de in lid 1 bedoelde criteria, ook rekening houden met informatie over dergelijke eventuele opzettelijke schendingen die via de in titel IV beschreven mechanismen voor administratieve bijstand wordt gedeeld, alsook met eventuele andere informatie die op de mogelijkheid van dergelijke schendingen wijst. [Am. 70]
2 bis. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend om overeenkomstig artikel 139 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde een uniforme minimale frequentie te bepalen voor de uitvoering van de in de leden 1 en 2 bedoelde controles. Indien nodig kan deze risicogebaseerde minimale frequentie verschillen per product, proces of activiteit waarop de in deze verordening bedoelde officiële controles van toepassing zijn. [Am. 71]
3. Officiële controles die voorafgaand aan het in de handel brengen of de verplaatsing van bepaalde dieren en goederen worden uitgevoerd met het oog op de afgifte van officiële certificaten of officiële verklaringen die de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving voorschrijft als voorwaarde voor het in de handel brengen of de verplaatsing van die dieren en goederen, worden verricht overeenkomstig:
a) de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving;
b) de gedelegeerde handelingen die de Commissie overeenkomstig de artikelen 15 tot en met 24 vaststelt.
4. De officiële controles worden zonder voorafgaande waarschuwing uitgevoerd, behalve wanneer:
a) het noodzakelijk is de exploitant van tevoren in kennis te stellen; [Am. 72]
b) de officiële controles op verzoek van de exploitant plaatsvinden. Deze aangekondigde controles kunnen niet zonder voorafgaande waarschuwing in de plaats van de standaardcontroles komen. [Am. 73]
b bis. controles op de naleving van de voorschriften overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder j) worden uitgevoerd. [Am. 74]
5. De officiële controles worden zo veel mogelijk uitgevoerd op een wijze waarbij de administratieve hinder en de verstoring van het werk van de exploitanten zo min mogelijk hinder ondervinden tot het hoogstnoodzakelijke minimum worden beperkt, zonder dat dit de kwaliteit van de controle nadelig beïnvloedt; hiertoe voegt de bevoegde autoriteit de controles samen wanneer een exploitant in dezelfde periode wordt onderworpen aan verschillende officiële controles. Wanneer de exploitanten worden onderworpen aan verschillende officiële controles, zorgen de lidstaten voor een gecoördineerde aanpak om de bestaande controlemaatregelen te combineren. [Am. 75]
6. De bevoegde autoriteiten verrichten alle officiële controles met dezelfde mate van zorgvuldigheid, ongeacht of de betrokken dieren of goederen:
a) op de markt van de Unie beschikbaar zijn en afkomstig zijn uit de lidstaat waar de officiële controles worden verricht of uit een andere lidstaat;
b) uit de Unie zullen worden uitgevoerd;
c) uit derde landen in de Unie binnenkomen.
7. Voor zover dit strikt nodig is voor de organisatie van de officiële controles, kunnenverplichten de lidstaten van bestemming exploitanten die dieren of goederen uit een andere lidstaat laten leveren, verplichten de aankomst van die dieren of goederen te melden. [Am. 76]
Artikel 9
Personen, processen en, activiteiten, methoden en technieken waarop officiële controles van toepassing zijn [Am. 77]
Voor zover dit nodig is om na te gaan of de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving wordt nageleefd, verrichten de bevoegde autoriteiten officiële controles:
a) betreffende dieren en goederen, in alle stadia van de productie, verwerking, het in de handel brengen en distributie; [Am. 78]
b) betreffende stoffen, materialen of andere voorwerpen die van invloed kunnen zijn op de kenmerken of de gezondheid van dieren en goederen, in alle stadia van de productie, verwerking en distributie; [Am. 79]
c) betreffende exploitanten en de activiteiten en werkzaamheden waarover zij zeggenschap hebben, hun gebouwen, grond, gewassen en processen, de opslag, het vervoer en het gebruik van goederen en de wijze waarop dieren worden gehouden. [Am. 80]
c bis) betreffende documentatie in verband met de bedrijfsvoering of transportactiviteiten, waaronder elektronisch bijgehouden documentatie. [Am. 81]
Artikel 10
Transparantie van officiële controles
1. De bevoegde autoriteiten verrichten officiële controles met een hoge mate van transparantie en maken relevante informatie over de organisatie en uitvoering van officiële controles openbaar.
Zij zorgen er tevens voor dat regelmatig en tijdigten minste een maal per jaar, informatie wordt gepubliceerd over:
a) het aantal officiële controles en de aard en resultateneindresultaten ervan;
b) het aantal gevallen van niet-naleving en de aard ervan;
c) dehet soort en het aantal gevallen waarin de bevoegde autoriteiten maatregelen hebben genomen overeenkomstig artikel 135;
d) dehet soort en het aantal gevallen waarin de in artikel 136 bedoelde sancties zijn opgelegd. [Am. 82]
2. Om een eenvormige tenuitvoerlegging van lid 1 te waarborgen, wordtverstrekt de vormwaarin de in dat lid bedoelde informatie moet worden gepubliceerd, door de Commissie vastgesteld, en zo nodig bijgewerkt, door middel van uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure aangenomen.de lidstaten passende richtsnoeren, met inbegrip van een voorstel voor een gestandardiseerd verslagleggingsformaat dat in ieder geval bekendmaking van deze richtsnoeren op internet omvat. [Am. 83]
3. De bevoegde autoriteiten hebben het recht informatie over de classificatie van individuele exploitanten op basis van de resultaten van de vier laatste officiële controles te publiceren of anderszins openbaar te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a) de classificatiecriteria zijn objectief, transparant en openbaar;
b) er zijn passende regelingen getroffen om te waarborgen dat het classificatieproces op consistente en transparante wijze verloopt.
b bis) in het geval van ongunstige resultaten worden onverwijld vervolgcontroles uitgevoerd. [Am. 84]
3 bis. Om de vergelijkbaarheid van classificatiesystemen tussen de lidstaten mogelijk te maken, stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen en in overleg met de belanghebbenden, richtsnoeren vast om objectieve criteria te bepalen die ter beschikking gesteld worden van de lidstaten en die zij op vrijwillige basis kunnen gebruiken. [Am. 85]
Artikel 11
Schriftelijk vastgelegde controleprocedures en verificatieprocedures voor controles
1. De bevoegde autoriteiten verrichten de officiële controles volgens schriftelijk vastgelegde procedures.
Die procedures bestrijken de in bijlage II, hoofdstuk II, beschreven onderwerpen voor controleprocedures en omvatten uitvoerige instructies voor de personeelsleden die de officiële controles uitvoeren.
2. De bevoegde autoriteiten beschikken over procedures om de consistentie en doeltreffendheid van de door hen verrichte officiële controles en andere officiële activiteiten te verifiëren.
3. De bevoegde autoriteiten:
a) nemen corrigerende maatregelen in alle gevallen waarin de in lid 2 bedoelde procedures uitwijzen dat de officiële controles en andere officiële activiteiten onvoldoende consistent en doeltreffend zijn;
b) passen de in lid 1 bedoelde schriftelijk vastgelegde procedures zo nodig aan.
Artikel 12
Registratie en verslagen van officiële controles [Am. 86]
1. De bevoegde autoriteiten stellen verslagen op overregistreren en documenteren elke door hen verrichte officiële controle. Ze stellen verslagen op over de door hen verrichte controles, waarbij een overtreding van deze verordening of de voorschriften als bedoeld in artikel 1, lid 2 is vastgesteld. [Am. 87]
Die verslagen bevatten de volgende informatie:
a) een beschrijving van het doel van de officiële controles;
b) de toegepaste controlemethoden;
c) de resultaten van de officiële controles;
d) in voorkomend geval maatregelen die de bevoegde autoriteiten naar aanleiding van de resultaten van hun officiële controles van de betrokken exploitant verlangen.
2. De bevoegde autoriteiten verstrekken de aan een officiële controle onderworpen exploitant een kopie van het in lid 1 bedoelde verslag.
3. Wanneer voor officiële controles de voortdurende of regelmatige aanwezigheid van personeelsleden of vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten in de gebouwen van de exploitant vereist is, worden de in lid 1 bedoelde verslagen met een zodanige frequentie opgesteld dat de bevoegde autoriteit en de exploitant:
a) regelmatig over de mate van naleving worden geïnformeerd;
b) onmiddellijk worden geïnformeerd over tekortkomingen of gevallen van niet-naleving die bij officiële controles aan het licht komen.
3 bis. De documentatie van de resultaten van officiële controles aan grenscontroleposten gebeurt overeenkomstig artikel 54, lid 2, onder b), in het gemeenschappelijk gezondheidsdocument. [Am. 88]
Artikel 13
Officiële controles, methoden en technieken
1. Bij de officiële controles die de bevoegde autoriteiten verrichten, worden controlemethoden en ‑technieken toegepast die, indien passend, screening, gerichte screening, verificatie, inspecties, audits, bemonstering, analyses, diagnoses en tests omvatten.
2. De Officiële controles omvatten, indien passend, het volgende: [Am. 89]
a) een onderzoek van de controlesystemen die de exploitanten hebben ingesteld en van de verkregen resultaten;
b) een inspectie van:
i) de installaties van primaire producenten en andere bedrijven, met inbegrip van hun omgeving, gebouwen, kantoren, uitrusting, installaties en machines, vervoer, alsmede hun dieren en goederen;
ii) grondstoffen, ingrediënten, technische hulpstoffen en andere producten die bij de bereiding en productie van goederen of voor het voederen of behandelen van dieren worden gebruikt;
ii bis) materialen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen; [Am. 90]
iii) halffabrikaten;
iv) schoonmaak- en onderhoudsproducten en -processen en gewasbeschermingsmiddelen;
v) etikettering, presentatie en reclame;
c) controles betreffende de hygiënetoestand in de gebouwen van de exploitanten;
d) een evaluatie van de procedures inzake goede fabricagepraktijken (good manufacturing practices; GMP), goede hygiënepraktijken (good hygiene practices; GHP), goede landbouwpraktijken en gevarenanalyse van kritische controlepunten (hazard analysis critical control points; HACCP);
e) een onderzoek van documenten,traceerbaarheidsgegevens en andere gegevens die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de naleving van de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving; [Am. 91]
f) gesprekken met exploitanten en hun personeelsleden;
g) aflezing van door de meetinstrumenten van de exploitant geregistreerde waarden;
h) controles die met de eigen instrumenten van de bevoegde autoriteit worden verricht om de metingen door de exploitanten te verifiëren;
i) eventuele andere activiteiten die nodig zijn om gevallen van niet-naleving vast te stellen.
2 bis. In specifieke voorschriften voor de uitvoering van officiële controles wordt altijd rekening gehouden met mogelijke gezondheidsrisico's, alsook met de consumentenverwachtingen ten aanzien van de samenstelling van voedsel en de waarschijnlijkheid van frauduleuze praktijken. [Am. 326]
Artikel 14
Verplichtingen van exploitanten
1. Voor zover dit nodig is voor de uitvoering van officiële controles of andere officiële activiteiten geven de exploitanten personeelsleden van de bevoegde autoriteiten, indien verlangd door die autoriteiten, en personeelsleden van de gemachtigde instanties, in geval van delegatie van specifieke taken met betrekking tot de officiële controles zoals vastgesteld in artikel 25, toegang tot: [Am. 92]
a) hun gebouwen;
b) hun geautomatiseerde informatiemanagementsystemen;
c) hun dieren en goederen;
d) hun relevante documenten en andere relevante informatie, met inbegrip van de resultaten van eventuele eigen testen, van belang voor de uitvoering van dergelijke controles of activiteiten evenals de in artikel 13, lid 2, bedoelde controlevoorwerpen. Elke exploitant is in staat om ten minste elke exploitant aan te wijzen die aan hem levert, en elke exploitant aan wie hij levert. [Am. 93]
2. Tijdens officiële controles en andere officiële activiteiten ondersteunen de exploitanten de personeelsleden van de bevoegde autoriteiten en de gemachtigde instanties zoals vastgesteld in artikel 25, bij de uitvoering van hun taken controletaken. De exploitanten stellen kosteloos in voldoende hoeveelheden monsters ter beschikking van de bevoegde autoriteiten. [Am. 94]
3. De voor de zending verantwoordelijke exploitant:
a) werkt volledig samen met de bevoegde autoriteiten om te waarborgen dat de officiële controles en andere officiële activiteiten doelmatig verlopen;
b) stelt onverwijld alle vereiste informatie over de zending op papier of elektronisch ter beschikking. [Am. 95]
4. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen voorschriften vaststellen:
a) tot vaststelling van de wijze waarop de bevoegde autoriteiten autoriteiten en de gemachtigde instanties zoals vastgesteld in artikel 25, toegang krijgen tot de in lid 1, onder b), bedoelde geautomatiseerde informatiemanagementsystemen; [Am. 96]
b) betreffende de in lid 3 bedoelde samenwerking tussen de exploitanten en de bevoegde autoriteiten.
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 15
Specifieke voorschriften voor officiële controles en voor de maatregelen die de bevoegde autoriteiten moeten nemen in verband met de productie van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong
-1. Officiële controles die worden verricht om de naleving van de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving te verifiëren met betrekking tot producten van dierlijke oorsprong die bestemd zijn voor menselijke consumptie omvatten altijd de verificatie van de naleving van de voorschriften die zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 852/2004(57), Verordening (EG) nr. 853/2004 en, in voorkomend geval, Verordening (EG) nr. 1069/2009, evenals, indien van toepassing, ten minste de volgende elementen:
a) het ontwerp en het onderhoud van de gebouwen en de uitrusting;
b) persoonlijke hygiëne;
c) HACCP-procedures;
d) procedures voor eigen controles;
e) verificatie van de naleving door het personeel van de desbetreffende voorschriften;
f) verificatie van de registers van exploitanten en van documenten die voedsel, diervoeder en andere stoffen of materiaal begeleiden die de inrichting worden binnengebracht of verlaten;
g) inaanmerkingneming van elk bewijs van de aanwezigheid van frauduleuze praktijken.
1. De in lid 1 vermelde officiële controles betreffendein verband met de productie van vlees omvatten:
a) de verificatie door een officiële dierenarts of door een officiële assistent die onder verantwoordelijkheid van een officiële dierenarts, van de gezondheid en het welzijn van de dieren voorafgaand aan de slacht optreedt;
b) officiële controles door een officiële dierenarts of door een officiële assistent die onder verantwoordelijkheid van een officiële dierenarts optreedt, in slachthuizen, uitsnijderijen en verwerkingsbedrijven en wildverwerkingsinrichtingen, op de naleving van de voorschriften die van toepassing zijn op:
i) de hygiëne van de vleesproductie;
ii) de aanwezigheid van residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong;
iii) de hantering en verwijdering van dierlijke bijproducten en van gespecificeerd risicomateriaal;
iv) de gezondheid en het welzijn van de dieren.
1 bis. Met het oog op de in lid 2 bedoelde officiële controles:
a) is ten minste één officiële dierenarts aanwezig zowel bij de antemortemkeuring als bij de postmortemkeuring of, in het geval van wildverwerkingsinrichtingen, bij de postmortemkeuring;
b) is een officiële dierenarts of een officiële assistent aanwezig in uitsnijderijen bij de bewerking van het vlees, met een zodanige frequentie dat de doelstellingen van deze verordening bereikt worden.
1 ter. Na de in lid 2 bedoelde officiële controles worden overeenkomstig artikel 135 onder verantwoordelijkheid van de officiële dierenarts acties en maatregelen genomen betreffende de dieren, hun welzijn en de bestemming van het vlees.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 139 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot specifieke voorschriften voor de uitvoering van officiële controles betreffende voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong en betreffende voor de productie van dergelijke producten bestemde dieren om de naleving te verifiëren van de op die producten en dieren toepasselijke regelgeving als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder a), c), d) en e), alsmede voorschriften voor de maatregelen die de bevoegde autoriteiten naar aanleiding van officiële controles moeten nemen. Die gedelegeerde handelingen bevatten voorschriften voor:
a) de specifieke verantwoordelijkheden en taken van de bevoegde autoriteiten, naast de verantwoordelijkheden en taken als bedoeld in lid 1 en in de artikelen 4, 8 en 9, artikel 10, lid 1, de artikelen 11 tot en met 13, artikel 34, leden 1 en 2, en artikel 36;
b) eenvormige specifieke voorschriften voor de uitvoering van officiële controles en een eenvormige minimale frequentie van die officiële controles, waarbij behalve met de in artikel 8, lid 1, bedoelde criteria, ook rekening wordt gehouden met de specifieke gevaren en risico's voor elk product van dierlijke oorsprong en met de diverse processen die het ondergaat;
c) de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder personeelsleden van slachthuizen, adequaat gekwalificeerd en opgeleid, en werkzaam onder toezicht van de officiële dierenarts in een eenheid die gescheiden en onafhankelijk is van de productie-eenheden van de inrichting, de officiële dierenartsbetrokken mogen zijnassisteren bij de uitvoering van de in lid 2 bedoelde officiële controles betreffende de productie van vlees uit gevogelte en haasachtigen, en de opzet en uitvoering van tests om hun prestaties te beoordelen;
d) de omstandigheden waarin de bevoegde autoriteiten voor specifieke gevallen van niet-naleving een of meer maatregelen als bedoeld in artikel 135, lid 2, dan wel aanvullende maatregelen moeten nemen;
e) de criteria om, op basis van een risicoanalyse, de voorwaarden en de frequentie te bepalen wanneervande door de officiële dierenarts tijdens de in lid 1 bedoelde officiële controles niet in het slachthuis of de wildverwerkingsinrichting aanwezig hoeft te zijn uit te voeren officiële controletaken in slachthuizen met een geringe capaciteit en in wildverwerkingsinrichtingen, met inachtneming vande minimumvereistein lid 1 bis, onder a).
Wanneer risico's niet afdoende kunnen worden aangepakt bij gebrek aan gemeenschappelijke specificaties voor de officiële controles of voor de maatregelen die de bevoegde autoriteiten naar aanleiding van die officiële controles moeten nemen, en dit om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de procedure van artikel 140 van toepassing op krachtens dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen.
3. De Commissie houdt bij de vaststelling van de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen rekening met het volgende:
a) de ervaring die bevoegde autoriteiten en exploitanten van levensmiddelenbedrijven hebben opgedaan met de toepassing van de procedures als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 852/2004;
b) wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen;
c) de verwachtingen van consumenten ten aanzien van de samenstelling van levensmiddelen en veranderende patronen van levensmiddelenconsumptie;
d) risico's voor de gezondheid van mensen en dieren in verband met vlees en andere producten van dierlijke oorsprong die voor menselijke consumptie
d bis) inaanmerkingneming van elk bewijs van de aanwezigheid van frauduleuze praktijken.bestemd zijn.
4. Voor zover dit niet in de weg staat aan de verwezenlijking van de doelstellingen op het gebied van de gezondheid van mensen en dieren die worden beoogd door de in artikel 1, lid 2, onder a), c), d) en e), bedoelde regelgeving die van toepassing is op voor menselijke consumptie bedoelde producten van dierlijke oorsprong en op voor de productie van dergelijke producten bestemde dieren, houdt de Commissie bij de vaststelling van de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen ook rekening met het volgende:
a) de noodzaak om de toepassing van devan gedelegeerde handelingen voordie evenredig zijn met de aard en de omvang van kleine ondernemingen te vergemakkelijken teneinde een doeltreffende toepassing mogelijkte maken; [Am. 97]
b) de noodzaak om het voortgezette gebruik van traditionele methoden mogelijk maken in alle fasen van de productie, verwerking of distributie van levensmiddelen;
c) de behoeften van levensmiddelenbedrijven die gelegen zijn in gebieden die met bijzondere, geografisch bepaalde beperkingen te kampen hebben.
Artikel 16
Specifieke voorschriften voor officiële controles en voor de maatregelen die de bevoegde autoriteiten moeten nemen in verband met residuen van bepaalde stoffen in levensmiddelen en diervoeders
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 139 gedelegeerde handelingenwetgevingsvoorstellen vast te stellen met betrekking tot de voorschriften voor officiële controles op de naleving van de in artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde regelgeving die van toepassing is op bepaalde stoffen waarvan het gebruik bij gewassen of dieren of voor de productie of verwerking van levensmiddelen of diervoeders tot gevolg kan hebben dat residuen van die stoffen in levensmiddelen of diervoeders terechtkomen, alsmede voorschriften voor de maatregelen die de bevoegde autoriteiten naar aanleiding van officiële controles moeten nemen. In die gedelegeerde handelingenwetgevingsvoorstellen wordt er rekening mee gehouden dat gezorgd moet worden voor een minimumniveau van officiële controles om te voorkomen dat die stoffen in strijd met de in artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde regelgeving worden gebruikt en worden voorschriften vastgesteld betreffende: [Am. 327]
a) eenvormige specifieke voorschriften voor de uitvoering van officiële controles en een eenvormige minimale frequentie van die officiële controles, waarbij behalve met de in artikel 8, lid 1, bedoelde criteria, ook rekening wordt gehouden met de specifieke gevaren en risico's in verband met niet-toegelaten stoffen en niet-toegelaten gebruik van toegelaten stoffen;
b) specifieke aanvullende criteria en specifieke aanvullende inhoud ten opzichte van hetgeen vermeld is in artikel 108 voor de voorbereiding van de desbetreffende delen van het in artikel 107, lid 1, bedoelde meerjarige nationale controleplan;
c) de gevallen waarin de bevoegde autoriteiten voor specifieke gevallen van niet-naleving een of meer maatregelen als bedoeld in artikel 135, lid 2, dan wel aanvullende maatregelen moeten nemen.
Artikel 17
Specifieke voorschriften voor officiële controles en voor de maatregelen die de bevoegde autoriteiten moeten nemen in verband met dieren, producten van dierlijke oorsprong, en levende producten, dierlijke bijproducten en afgeleide producten [Am. 98]
a) de controle van maatregelen ter bescherming tegen biologische en chemische gevaren voor de mens- en diergezondheid;
b) de controle van dierenwelzijnsmaatregelen onverminderd de in artikel 18 bedoelde bepalingen;
c) de controle van maatregelen ter bestrijding en uitroeiing van zoönosen.[Am. 99]
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 139 gedelegeerde handelingenwetgevingsvoorstellen vast te stellen met betrekking tot voorschriften voor de uitvoering van officiële controles betreffende dieren, producten van dierlijke oorsprong, levende producten, dierlijke bijproducten en afgeleide producten om de naleving te verifiëren van regelgeving van de Unie als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder d) en e), alsmede voorschriften voor de maatregelen die de bevoegde autoriteiten naar aanleiding van officiële controles moeten nemen. In die gedelegeerde handelingen wetgevingsvoorstellen wordt rekening gehouden met risico's voor de diergezondheid in verband met dieren, producten van dierlijke oorsprong en levende producten en met risico's voor de menselijke en diergezondheid in verband met dierlijke bijproducten en afgeleide producten, en worden voorschriften vastgesteld betreffende: [Am. 100]
a) de specifieke verantwoordelijkheden en taken van de bevoegde autoriteiten, naast de verantwoordelijkheden en taken als bedoeld in de artikelen 4, 8 en 9, artikel 10, lid 1, de artikelen 11 en 12 en 13, artikel 34, leden 1 en 2, en artikel 36; [Am. 101]
b) eenvormige specifieke voorschriften voor de uitvoering van officiële controles en een eenvormige minimale frequentie van die officiële controles, waarbij behalve met de in artikel 8, lid 1, bedoelde criteria, ook rekening wordt gehouden met de noodzaak specifieke gevaren en risico's voor de diergezondheid aan te pakken door middel van officiële controles op de naleving van ziektepreventie‑ en ziektebestrijdingsmaatregelen die zijn vastgesteld overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, onder d), bedoelde regelgeving;
c) de gevallen waarin de bevoegde autoriteiten voor specifieke gevallen van niet-naleving een of meer maatregelen als bedoeld in artikel 135, lid 2, dan wel aanvullende maatregelen moeten nemen.
Artikel 18
Specifieke voorschriften voor officiële controles en voor de maatregelen die de bevoegde autoriteiten moeten nemen in verband met de dierenwelzijnsvoorschriften
1. In aanvulling opde algemene voorschriften betreffendeofficiële controles als voorzien in artikel 8, omvatten de officiële controles op de naleving van de voorschriften voor het welzijn van dieren tijdens het vervoer omvatten:[Am. 102]
a) voor lange transporten tussen lidstaten en met derde landen: officiële controles die voorafgaand aan het laden worden verricht om na te gaan of de dieren geschikt zijn voor vervoer;
b) voor lange transporten van als landbouwhuisdier gehouden paardachtigen, met uitzondering van geregistreerde paardachtigen, en van als landbouwhuisdier gehouden runderen, schapen, geiten en varkens tussen lidstaten en met derde landen, voorafgaand aan het transport:
i) officiële controles betreffende journaals om te verifiëren of het journaal realistisch is en wijst op naleving van Verordening (EG) nr. 1/2005;
ii) officiële controles om te verifiëren of de in het journaal vermelde vervoerder beschikt over een geldige vergunning voor vervoerders, een geldig certificaat van goedkeuring voor vervoermiddelen voor lange transporten en geldige getuigschriften van vakbekwaamheid voor bestuurders en verzorgers;
c) aan de in artikel 57, lid 1, bedoelde grenscontroleposten en op plaatsen van uitgang:
i) officiële controles betreffende de vervoersgeschiktheid van de dieren en betreffende de vervoermiddelen vervoersmiddelen om na te gaan of wordt voldaan aan de vereisten van hoofdstuk II en, indien van toepassing, hoofdstuk VI van bijlage I van Verordening (EG) nr. 1/2005; [Am. 103]
ii) officiële controles om te verifiëren of de vervoerders voldoen aan de toepasselijke internationale overeenkomsten, waaronder de Europese Overeenkomst inzake de bescherming van dieren tijdens internationaal vervoer, en beschikken over geldige vergunningen voor vervoerders en getuigschriften van vakbekwaamheid voor bestuurders en verzorgers; [Am. 104]
iii) officiële controles om te verifiëren of de als landbouwhuisdier gehouden paardachtigen en als landbouwhuisdier gehouden runderen, schapen, geiten en varkens een lang transport hebben ondergaan, dan wel nog moeten ondergaan.
iii bis) op basis van officiële controles krachtens letter c, punt i van dit lid, indien de bevoegde autoriteit van mening is dat dieren niet geschikt zijn voor transport, worden zij uitgeladen, krijgen zij te eten en te drinken en krijgen zij rust totdat ze weer in staat zijn om de reis voort te zetten. [Am. 105]
c bis) in het geval van lange transporten tussen lidstaten en derde landen, officiële controles op basis van steekproeven of gerichte controle in elk stadium van een lange reis om na te gaan of de opgegeven reisduur realistisch is en of het transport aan Verordening (EG) nr. 1/2005 voldoet, en met name of de reis- en rusttijden in overeenstemming zijn met de in hoofdstuk V van bijlage I van Verordening (EG) nr. 1/2005 vastgestelde limieten. [Am. 106]
2. Wanneer de in artikel 1, lid 2, onder f), bedoelde regelgeving voorschrijft dat bepaalde niet-kwantificeerbare dierenwelzijnsnormen moeten worden nageleefd of bepaalde werkwijzen moeten worden gevolgd waarvan de toepassing niet doeltreffend kan worden geverifieerd met uitsluitend de in artikel 13 bedoelde methoden en technieken voor officiële controles, kunnen bij de officiële controles op de naleving van die regelgeving ook specifieke indicatoren voor dierenwelzijn worden gebruikt, in de gevallen en onder de voorwaarden zoals vast te stellen overeenkomstig lid 3, onder f).
3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 139 gedelegeerde handelingen vast te stellen wetgevingsvoorstellen in te dienen met betrekking tot de voorschriften voor de uitvoering van officiële controles op de naleving van de in artikel 1, lid 2, onder f), bedoelde regelgeving van de Unie. In die gedelegeerde handelingenwetgevingsvoorstellen wordt rekening gehouden met het dierenwelzijnsrisico in verband met de landbouwactiviteiten en het vervoer, de slacht en het doden van dieren, en worden voorschriften vastgesteld betreffende: [Am. 107]
a) de specifieke verantwoordelijkheden en taken van de bevoegde autoriteiten, naast de verantwoordelijkheden en taken als bedoeld in lid 1 en in de artikelen 4, 8 en 9, artikel 10, lid 1, en de artikelen 11 tot en met 13, artikel 34, leden 1 en 2, en artikel 36; [Am. 108]
b) eenvormige specifieke voorschriften voor de uitvoering van officiële controles en een eenvormige minimale frequentie van die officiële controles, waarbij behalve met de in artikel 8, lid 1, bedoelde criteria, ook rekening wordt gehouden met het risico dat verbonden is aan de verschillende diersoorten en vervoermiddelen en met de noodzaak werkwijzen te voorkomen waarbij de regelgeving niet wordt nageleefd en het lijden van dieren te beperken;
c) de gevallen waarin de bevoegde autoriteiten voor specifieke gevallen van niet-naleving een of meer maatregelen als bedoeld in artikel 135, lid 2, dan wel aanvullende maatregelen moeten nemen;
d) de verificatie van de dierenwelzijnsvoorschriften aan grenscontroleposten en op plaatsen van uitgang en de toepasselijke minimumvoorschriften voor plaatsen van uitgang;
e) specifieke criteria en voorwaarden voor de inwerkingtreding van de mechanismen voor administratieve bijstand als beschreven in titel IV;
f) de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder bij officiële controles op de naleving van de dierenwelzijnsvoorschriften specifieke indicatoren voor dierenwelzijn op basis van meetbare prestatiecriteria kunnenmoeten worden gebruikt en het ontwerp van dergelijke indicatoren op basis van wetenschappelijke en technische bewijzen. [Am. 109]
Artikel 19
Specifieke voorschriften voor officiële controles en voor de maatregelen die de bevoegde autoriteiten moeten nemen in verband met de plantgezondheid
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 139 gedelegeerde handelingen wetgevingsvoorstellen vast te stellen met betrekking tot voorschriften voor de uitvoering van officiële controles betreffende planten, plantaardige producten en ander materiaal om de naleving te verifiëren van de in artikel 1, lid 2, onder g), bedoelde regelgeving van de Unie die op die goederen van toepassing is, alsmede voorschriften voor de maatregelen die de bevoegde autoriteiten naar aanleiding van die officiële controles moeten nemen. In die gedelegeerde handelingenwetgevingsvoorstellen wordt rekening gehouden met de risico's voor de plantgezondheid die verbonden zijn aan planten, plantaardige producten en ander materiaal in verband met specifieke plaagorganismen bij planten of specifieke exploitanten, en worden voorschriften vastgesteld betreffende: [Am. 328]
a) de specifieke verantwoordelijkheden en taken van de bevoegde autoriteiten, naast de verantwoordelijkheden en taken als bedoeld in de artikelen 4, 8 en 9, artikel 10, lid 1, de artikelen 11 tot en met 13, artikel 34, leden 1 en 2, en artikel 36;
b) eenvormige specifieke voorschriften voor de uitvoering van officiële controles betreffende het binnenbrengen in de Unie en de verplaatsing binnen de Unie van bepaalde planten, plantaardige producten en ander materiaal waarop de in artikel 1, lid 2, onder g), bedoelde regelgeving van toepassing is, alsmede eenvormige minimale frequenties van die officiële controles, waarbij behalve met de in artikel 8, lid 1, bedoelde criteria, ook rekening wordt gehouden met de specifieke gevaren en risico's voor de plantgezondheid in verband met specifieke planten, plantaardige producten en ander materiaal met een bepaalde oorsprong of herkomst;
c) eenvormige frequenties van officiële controles die door de bevoegde autoriteiten worden uitgevoerd betreffende exploitanten die overeenkomstig artikel 79, lid 1, van Verordening (EU) nr. .../...(58) gemachtigd zijn plantenpaspoorten af te geven, waarbij behalve met de in artikel 8, lid 1, bedoelde criteria, ook rekening wordt gehouden met de vraag of die exploitanten een fytosanitair risicomanagementplan als bedoeld in artikel 86 van Verordening (EU) nr. .../... (59) ten uitvoer hebben gelegd voor de door hen geproduceerde planten, plantaardige producten en ander materiaal;
d) de gevallen waarin de bevoegde autoriteiten voor specifieke gevallen van niet-naleving een of meer maatregelen als bedoeld in artikel 135, lid 2, dan wel aanvullende maatregelen moeten nemen.
Artikel 20
Specifieke voorschriften voor officiële controles en voor de maatregelen die de bevoegde autoriteiten moeten nemen in verband met teeltmateriaal
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 139 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot voorschriften voor de uitvoering van officiële controles betreffende teeltmateriaal om de naleving te verifiëren van de in artikel 1, lid 2, onder h), bedoelde regelgeving die op die goederen van toepassing is, alsmede voorschriften voor de maatregelen die de bevoegde autoriteiten naar aanleiding van die officiële controles moeten nemen. Die gedelegeerde handelingen bevatten voorschriften voor:
a) de specifieke verantwoordelijkheden en taken van de bevoegde autoriteiten, naast de verantwoordelijkheden en taken als bedoeld in de artikelen 4, 8 en 9, artikel 10, lid 1, de artikelen 11, 12 en 13, artikel 34, leden 1 en 2, en artikel 36;
b) eenvormige specifieke voorschriften voor de uitvoering van officiële controles, waarbij behalve met de in artikel 8, lid 1, bedoelde criteria, ook rekening wordt gehouden met de risico's voor de gezondheid, identiteit, kwaliteit en traceerbaarheid van bepaalde categorieën teeltmateriaal of specifieke geslachten of soorten;
c) specifieke criteria en voorwaarden voor de inwerkingtreding van de mechanismen voor administratieve bijstand als beschreven in titel IV;
d) de gevallen waarin de bevoegde autoriteiten voor specifieke gevallen van niet-naleving een of meer maatregelen als bedoeld in artikel 135, lid 2, dan wel aanvullende maatregelen moeten nemen. [Am. 110]
Artikel 21
Specifieke voorschriften voor officiële controles en voor de maatregelen die de bevoegde autoriteiten moeten nemen in verband met ggo's en genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 139 gedelegeerde handelingen vast te stellen wetgevingsvoorstellen aan te nemen met betrekking tot voorschriften voor de uitvoering van officiële controles betreffende ggo's en genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders die worden verricht om de naleving te verifiëren van de in artikel 1, lid 2, onder a), b) en c), bedoelde regelgeving, alsmede voorschriften voor de maatregelen die de bevoegde autoriteiten naar aanleiding van die officiële controles moeten nemen. In die gedelegeerde handelingenwetgevingsvoorstellen wordt er rekening mee gehouden dat gezorgd moet worden voor een minimumniveau van officiële controles om werkwijzen die in strijd zijn met die regelgeving te voorkomen, en worden voorschriften vastgesteld betreffende: [Am. 111]
a) de specifieke verantwoordelijkheden en taken van de bevoegde autoriteiten, naast de verantwoordelijkheden en taken als bedoeld in de artikelen 4, 8 en 9, artikel 10, lid 1, de artikelen 11 tot en met 13, artikel 34, leden 1 en 2, en artikel 36;
b) eenvormige specifieke voorschriften voor de uitvoering van officiële controles en een eenvormige minimale frequentie van die controles betreffende:
i) de aanwezigheid op de markt van ggo's en genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders die niet overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad(60) of Verordening (EG) nr. 1829/2003 zijn toegelaten;
ii) de teelt van ggo's en de juiste toepassing van het in artikel 13, lid 2, onder e), van Richtlijn 2001/18/EG en in artikel 5, lid 5, en artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde monitoringplan, met inbegrip van minimale maatregelen voor monitoring van en toezicht op potentiële gevolgen voor de gezondheid van mensen en dieren en voor het milieu; [Am. 112]
iii) het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen;
iii bis) minimale maatregelen betreffende controles en rapportage gericht op het voorkomen van onbedoelde aanwezigheid van ggo’s in overeenstemming met Artikel 26 bis van Richtlijn 2001/18/EG. [Am. 113]
c) de gevallen waarin de bevoegde autoriteiten voor specifieke gevallen van niet-naleving een of meer maatregelen als bedoeld in artikel 135, lid 2, dan wel aanvullende maatregelen moeten nemen.
Artikel 22
Specifieke voorschriften voor officiële controles en voor de maatregelen die de bevoegde autoriteiten moeten nemen in verband met gewasbeschermingsmiddelen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 139 gedelegeerde handelingen vast te stellen wetgevingsvoorstellen aan te nemen met betrekking tot de voorschriften voor de uitvoering van officiële controles op de naleving van de in artikel 1, lid 2, onder i), bedoelde regelgeving. [Am. 114]
In die gedelegeerde handelingenwetgevingsvoorstellen wordt rekening gehouden met de risico's die gewasbeschermingsmiddelen kunnen vormen voor de gezondheid van mensen en dieren of voor het milieu, en worden voorschriften vastgesteld betreffende: [Am. 115]
a) de specifieke verantwoordelijkheden en taken van de bevoegde autoriteiten, naast de verantwoordelijkheden en taken als bedoeld in de artikelen 4, 8 en 9, artikel 10, lid 1, de artikelen 11 tot en met 13, artikel 34, leden 1 en 2, en artikel 36;
b) eenvormige specifieke voorschriften voor de uitvoering van officiële controles en een eenvormige minimale frequentie van die officiële controles, betreffende de vervaardiging, het in de handel brengen, het in de Unie binnenbrengen, de etikettering, de verpakking, het vervoer, de opslag, de parallelhandel en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, waarbij behalve met de in artikel 8, lid 1, bedoelde criteria, ook rekening wordt gehouden met de noodzaak een veilig en duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen en de illegale handel in dergelijke middelen te bestrijden; [Am. 116]
c) eenvormige specifieke voorschriften voor inspecties van apparatuur voor de toepassing van pesticiden en een eenvormige minimale frequentie van die controles;
c bis) eenvormige specifieke voorschriften voor het opzetten van een register of een gegevensbank met betrekking tot productie, verpakking en opslagfaciliteiten; [Am. 117]
d) de gevallen waarin de bevoegde autoriteiten voor specifieke gevallen van niet-naleving een of meer maatregelen als bedoeld in artikel 135, lid 2, dan wel aanvullende maatregelen moeten nemen;
e) het ontwerp van certificeringssystemen die de bevoegde autoriteiten helpen bij de uitvoering van inspecties van apparatuur voor de toepassing van pesticiden;
f) de verzameling van informatie, monitoring en verslaglegging in verband met vermoedelijke vergiftigingen met gewasbeschermingsmiddelen;
g) de verzameling van informatie, monitoring en verslaglegging in verband met nagemaakte gewasbeschermingsmiddelen en illegale handel in gewasbeschermingsmiddelen.
Artikel 23
Specifieke voorschriften voor officiële controles en voor de maatregelen die de bevoegde autoriteiten moeten nemen in verband met biologische producten en beschermde oorsprongsbenaming, geografische aanduidingen en gegarandeerde traditionele specialiteiten
1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 139 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot voorschriften voor de uitvoering van officiële controles op de naleving van de in artikel 1, lid 2, onder j) en k), bedoelde regelgeving, alsmede voorschriften voor de maatregelen die de bevoegde autoriteiten naar aanleiding van die officiële controles moeten nemen.
2. In de in lid 1 bedoeldeDe Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 27, lid 2, van Verordening (EG) nr. 834/2007 gedelegeerde handelingen worden voorschriften in verband met vast te stellen omde naleving te verifiëren van de in artikel 1, lid 2, onder j), bedoelde regelgeving vastgesteld, alsmede voorschriften voor de maatregelen die de bevoegde autoriteiten naar aanleiding van die officiële controles moeten nemen. Die gedelegeerde handelingen bevatten voorschriften betreffende: [Am. 118]
a) de specifieke verantwoordelijkheden en taken van de exploitanten, de bevoegde autoriteiten, de gemachtigde instanties die de naleving moeten verzekeren van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 834/2007, naast de verantwoordelijkheden en taken als bedoeld in de artikelen 4, 8 en 9, artikel 10, lid 1, de artikelen 11 tot en met 13, artikel 34, leden 1 en 2, en artikel 36, en naast de artikelen 25, 29, 30 en 32 betreffende de erkenning van en het toezicht op gemachtigde instanties; [Am. 119]
b) aanvullende voorschriften ten opzichte van hetgeen bedoeld is in artikel 8, lid 1, betreffende risicobeoordeling en de vaststelling van de frequentie van officiële controles en in voorkomend geval bemonstering, rekening houdend met het risico van gevallen van niet-naleving;
c) de minimale frequentie van officiële controles betreffende de in artikel 2, onder d), van Verordening (EG) nr. 834/2007 gedefinieerde marktdeelnemers en de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder bepaalde exploitanten van bepaalde officiële controles worden vrijgesteld;
d) aanvullende methoden en technieken voor officiële controles ten opzichte van hetgeen bedoeld is in artikel 13 en artikel 33, leden 1 tot en met 5, alsook specifieke voorschriften voor de uitvoering van officiële controles betreffende de traceerbaarheid van biologische producten in alle stadia van de productie, bereiding en distributie en betreffende het bieden van garanties voor de naleving van de in artikel 1, lid 2, onder j), bedoelde regelgeving;
e) aanvullende criteria ten opzichte van hetgeen bedoeld is in artikel 135, lid 1, tweede alinea, van deze verordening en in artikel 30, lid 1, van Verordening (EG) nr. 834/2007, in verband met de maatregelen die moeten worden genomen bij niet-naleving, alsook aanvullende maatregelen ten opzichte van hetgeen vermeld is in artikel 135, lid 2;
f) aanvullende voorschriften ten opzichte van hetgeen vermeld is in artikel 4, lid 1, onder f), voor de faciliteiten en uitrusting die nodig zijn voor de uitvoering van officiële controles en aanvullende voorwaarden en verplichtingen ten opzichte van hetgeen bedoeld is in de artikelen 25 tot en met 30 en artikel 32 voor de delegatie van taken in verband met officiële controles;
g) aanvullende verslagleggingsverplichtingen ten opzichte van hetgeen bedoeld is in de artikelen 12 en 31, voor de bevoegde autoriteiten, de controleautoriteiten voor biologische producten en de gemachtigde instanties die met officiële controles zijn belast;
h) specifieke criteria en voorwaarden voor de inwerkingtreding van de mechanismen voor administratieve bijstand als beschreven in titel IV.
3. In de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen worden voorschriften in verband met de in artikel 1, lid 2, onder k), bedoelde regelgeving vastgesteld betreffende:
a) aanvullende voorschriften, methoden en technieken ten opzichte van hetgeen bedoeld is in de artikelen 11 en 13, voor officiële controles op de naleving van de productspecificaties en etiketteringsvoorschriften;
b) aanvullende methoden en technieken ten opzichte van hetgeen bedoeld is in artikel 13, voor de uitvoering van officiële controles betreffende de traceerbaarheid van producten die onder het toepassingsgebied van de in artikel 1, lid 2, onder k), bedoelde regelgeving vallen, in alle stadia van de productie, bereiding en distributie, en betreffende het bieden van garanties voor de naleving van die regelgeving;
c) specifieke aanvullende criteria en specifieke aanvullende inhoud ten opzichte van hetgeen vermeld is in artikel 108 voor het opstellen van de desbetreffende delen van het in artikel 107, lid 1, bedoelde meerjarige nationale controleplan en specifieke aanvullende inhoud van het in artikel 112 bedoelde verslag;
d) specifieke criteria en voorwaarden voor de inwerkingtreding van de mechanismen voor administratieve bijstand als beschreven in titel IV;
e) specifieke maatregelen, in aanvulling op hetgeen bedoeld is in artikel 135, lid 2, die moeten worden genomen in geval van niet-naleving en ernstige of herhaaldelijke niet-naleving.
4. In voorkomend geval wijken de in de leden 2 en 3 bedoelde gedelegeerde handelingen af van de in die leden bedoelde bepalingen van deze verordening.[Am. 120]
Artikel 24
Specifieke voorschriften voor officiële controles en voor maatregelen die de bevoegde autoriteiten moeten nemen wanneer nieuwe risico's in verband met levensmiddelen en diervoeders worden vastgesteld
1. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 139 gedelegeerde handelingen vast te stellen wetgevingsvoorstellen aan te nemen met betrekking tot specifieke voorschriften voor de uitvoering van officiële controles betreffende bepaalde categorieën levensmiddelen en diervoeders die worden verricht om de naleving te verifiëren van de in artikel 1, lid 2, onder a) tot en met e), bedoelde regelgeving, alsmede voorschriften voor de maatregelen die de bevoegde autoriteiten naar aanleiding van die officiële controles moeten nemen. Die gedelegeerde handelingenwetgevingsvoorstellen moeten betrekking hebben op vastgestelde nieuwe risico's voor de gezondheid van mensen of dieren die zich kunnen voordoen via levensmiddelen of diervoeders, dan wel, in het geval van ggo's en gewasbeschermingsmiddelen, voor het milieu, alsook dergelijke risico's als gevolg van nieuwe patronen in de productie of consumptie van levensmiddelen of diervoeders, of die niet afdoende kunnen worden aangepakt bij gebrek aan gemeenschappelijke specificaties voor de officiële controles en voor de maatregelen die de bevoegde autoriteiten naar aanleiding van die officiële controles moeten nemen, en daarin worden voorschriften vastgesteld voor: [Am. 121]
a) de specifieke verantwoordelijkheden en taken van de bevoegde autoriteiten, naast de verantwoordelijkheden en taken als bedoeld in de artikelen 4, 8 en 9, artikel 10, lid 1, de artikelen 11 tot en met 13, artikel 34, leden 1 en 2, en artikel 36;
b) eenvormige specifieke voorschriften voor de uitvoering van officiële controles en een eenvormige minimale frequentie van die officiële controles, waarbij behalve met de in artikel 8, lid 1, bedoelde criteria, ook rekening wordt gehouden met de specifieke gevaren en risico's voor elke categorie levensmiddelen en diervoeders en met de diverse toegepaste processen;
c) de gevallen waarin de bevoegde autoriteiten voor specifieke gevallen van niet-naleving een of meer maatregelen als bedoeld in artikel 135, lid 2, dan wel aanvullende maatregelen moeten nemen.
2. Wanneer dit, in het geval van ernstige risico's voor de gezondheid van mensen of dieren of voor het milieu, om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de procedure van artikel 140 van toepassing op overeenkomstig lid 1 vastgestelde gedelegeerde handelingen.
Artikel 24 bis
Specifieke voorschriften voor officiële controles en voor de maatregelen die de bevoegde autoriteiten moeten nemen in verband met materialen en voorwerpen die bestemd zijn om met levensmiddelen in contact te komen.
De Commissie kan de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 139 uitvoeringshandelingen vast te stellen betreffende de toepassing van de officiële controles en de maatregelen die de bevoegde autoriteiten moeten nemen in verband met materialen en voorwerpen die bestemd zijn om met levensmiddelen in contact te komen. [Am. 122]
Hoofdstuk III
Delegatie van specifieke taken van de bevoegde autoriteiten
Artikel 25
Delegatie door de bevoegde autoriteiten van specifieke taken in verband met officiële controles
1. De bevoegde autoriteiten kunnen specifieke taken in verband met officiële controles overeenkomstig artikel 26 aan een of meer gemachtigde instanties of overeenkomstig artikel 27 aan een of meer natuurlijke personen delegeren. De bevoegde autoriteiten delegeren geen specifieke officiële controletaken aan natuurlijke personen wanneer het gaat om officiële controles op de naleving van de in artikel 1, lid 2, onder j) bedoelde regelgeving. [Am. 123]
2. De bevoegde autoriteiten mogen het besluit over de in artikel 135, lid 1, onder b), en artikel 135, leden 2 en 3, bedoelde maatregelen niet delegeren.
De eerste alinea is niet van toepassing op maatregelen die overeenkomstig artikel 135 of overeenkomstig de in artikel 23, lid 2, onder e), bedoelde voorschriften moeten worden genomen naar aanleiding van verrichte officiële controles op de naleving van de in artikel 1, lid 2, onder j), bedoelde regelgeving. [Am. 124]
3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 139 gedelegeerde handelingen vast te stellen om specifieke taken in verband met officiële controles vast te leggen die niet mogen worden gedelegeerd teneinde de onafhankelijkheid of kernfuncties van de bevoegde autoriteiten te behouden.
4. Wanneer de bevoegde autoriteiten specifieke taken in verband met officiële controles op de naleving van de in artikel 1, lid 2, onder j), bedoelde regelgeving aan een of meer gemachtigde instanties delegeren, kennen zij aan elke gemachtigde instantie een codenummer toe en wijzen zij autoriteiten aan die verantwoordelijk zijn voor de erkenning van en het toezicht op die instanties.
Artikel 26
Voorwaarden voor de delegatie van specifieke taken in verband met officiële controles aan gemachtigde instanties
De in artikel 25, lid 1, bedoelde delegatie van specifieke taken in verband met controles aan een gemachtigde instantie wordt schriftelijk verleend en moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
a) de delegatie bevat een nauwkeurige omschrijving van:
i) de specifieke taken in verband met officiële controles die de gemachtigde instantie mag verrichten;
ii) de voorwaarden waaronder de instantie deze taken mag verrichten;
b) de gemachtigde instantie:
i) beschikt over de vereiste deskundigheid, uitrusting en infrastructuur om de aan haar gedelegeerde specifieke taken in verband met officiële controles te vervullen;
ii) beschikt over een voldoende aantal behoorlijk gekwalificeerde en ervaren personeelsleden;
iii) is onpartijdig, onafhankelijk, direct noch indirect in dienst van de exploitant bij wie de controleactiviteiten worden uitgevoerd en anderszins vrij van belangenconflicten ten aanzien van de uitoefening van de aan haar gedelegeerde specifieke taken in verband met officiële controles; [Am. 125]
iv) werkt en is geaccrediteerd overeenkomstig de norm EN ISO/IEC 17020 "Voorschriften voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren" of een andere norm indien die relevanter is voor de gedelegeerde taken;
(iv bis) beschikt over voldoende bevoegdheden om de aan haar gedelegeerde officiële controles te verrichten; [Am. 126]
c) er zijn regelingen om een doeltreffende en doelmatige coördinatie tussen de delegerende bevoegde autoriteiten en de gemachtigde instantie te waarborgen.
Artikel 27
Voorwaarden voor de delegatie van specifieke taken in verband met officiële controles aan natuurlijke personen
Wanneer dit krachtens de in de artikelen 15 tot en met 24 bedoelde voorschriften is toegestaan, kunnen de bevoegde autoriteiten specifieke taken in verband met officiële controles aan een of meer natuurlijke personen delegeren. De delegatie geschiedt schriftelijk.
Op de delegatie van specifieke taken in verband met officiële controles aan natuurlijke personen is artikel 26 met uitzondering van punt b), onder ii) en iv), van toepassing.
Artikel 28
Verplichtingen van gemachtigde instanties waaraan en natuurlijke personen aan wie specifieke taken in verband met officiële controles zijn gedelegeerd
Gemachtigde instanties waaraan of natuurlijke personen aan wie overeenkomstig artikel 25, lid 1, specifieke taken in verband met officiële controles zijn gedelegeerd, moeten:
a) de resultaten van de door hen verrichte officiële controles regelmatig meedelen aan de bevoegde autoriteiten die de specifieke taken in verband met officiële controles hebben gedelegeerd, alsook op ieder verzoek van die bevoegde autoriteiten;
b) wanneer de resultaten van de officiële controles wijzen op niet-naleving of waarschijnlijke niet-naleving, de bevoegde autoriteiten die de specifieke taken in verband met officiële controles hebben gedelegeerd daarvan onmiddellijk in kennis stellen.
Artikel 29
Verplichtingen van de bevoegde autoriteiten die specifieke taken in verband met officiële controles delegeren
Bevoegde autoriteiten die overeenkomstig artikel 25, lid 1, specifieke taken in verband met officiële controles aan gemachtigde instanties of natuurlijke personen hebben gedelegeerd:
a) organiseren zo nodigperiodieke en onaangekondigde audits of inspecties van die instanties of personen; [Am. 127]
b) trekken de delegatie onverwijld geheel of gedeeltelijk in wanneer:
i) een audit of inspectie als bedoeld onder a) aanwijzingen heeft opgeleverd dat de gemachtigde instanties of natuurlijke personen de aan hen gedelegeerde taken in verband met officiële controles niet naar behoren verrichten;
ii) de gemachtigde instantie of natuurlijke persoon niet tijdig passende maatregelen treft om tekortkomingen te verhelpen die tijdens de onder a) bedoelde audits en inspecties zijn vastgesteld.
ii bis) is gebleken dat de onafhankelijkheid of onpartijdigheid van de gemachtigde instantie of natuurlijke persoon is aangetast; [Am. 128]
Artikel 30
Voorwaarden voor de delegatie van specifieke taken in verband met andere officiële activiteiten
1. De bevoegde autoriteiten kunnen specifieke taken in verband met andere officiële activiteiten aan een of meer gemachtigde instanties delegeren, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a) een dergelijke delegatie is niet verboden uit hoofde van de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving;
b) er wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 26 met uitzondering van punt b), iv).
2. De bevoegde autoriteiten kunnen specifieke taken in verband met andere officiële activiteiten aan een of meer natuurlijke personen delegeren, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a) de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving staat een dergelijke delegatie toe;
b) er wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 26 met uitzondering van punt b), onder ii) en iv).
Artikel 31
Verplichtingen van gemachtigde instanties waaraan en natuurlijke personen aan wie specifieke taken in verband met andere officiële activiteiten zijn gedelegeerd
Gemachtigde instanties waaraan of natuurlijke personen aan wie overeenkomstig artikel 30 specifieke taken in verband met andere officiële taken zijn gedelegeerd:
a) delen de resultaten van de door hen verrichte andere officiële activiteiten regelmatig mee aan de bevoegde autoriteiten die de specifieke taken in verband met andere officiële activiteiten hebben gedelegeerd, alsook op ieder verzoek van die bevoegde autoriteiten;
b) stellen, wanneer de resultaten van de andere officiële activiteiten wijzen op niet-naleving of waarschijnlijke niet-naleving, de bevoegde autoriteiten die de specifieke taken in verband met andere officiële activiteiten hebben gedelegeerd daarvan onmiddellijk in kennis.
Artikel 32
Verplichtingen van de bevoegde autoriteiten die specifieke taken in verband met andere officiële activiteiten delegeren
De bevoegde autoriteiten die overeenkomstig artikel 30 specifieke taken in verband met andere officiële activiteiten aan gemachtigde instanties of natuurlijke personen hebben gedelegeerd:
a) organiseren zo nodig audits of inspecties van die instanties of personen; [Am. 129]
b) trekken de delegatie onverwijld geheel of gedeeltelijk in wanneer:
i) een audit of inspectie als bedoeld onder a) aanwijzingen heeft opgeleverd dat de gemachtigde instanties of natuurlijke personen de aan hen gedelegeerde taken in verband met andere officiële activiteiten niet naar behoren verrichten;
ii) de gemachtigde instanties of natuurlijke personen niet tijdig passende maatregelen treffen om tekortkomingen te verhelpen die tijdens de onder a) bedoelde audits en inspecties zijn vastgesteld.
Hoofdstuk IV
Bemonstering, analyses, tests en diagnoses
Artikel 33
Toe te passen methoden voor bemonstering, analyses, tests en diagnoses
1. De methoden die bij officiële controles en andere officiële activiteiten voor bemonstering en voor laboratoriumanalyses, ‑tests en ‑diagnoses worden toegepast, voldoen aan de voorschriften van de Unie tot vaststelling van die methoden of de prestatiecriteria voor die methoden.
2. Als er geen voorschriften van de Unie voor de officiële controles als bedoeld in lid 1 zijn, passen de officiële laboratoria voor hun specifieke behoeften in verband met analyses, tests en diagnoses methoden toe die in overeenstemming zijn met de laatste stand van de techniek, waarbij zij in de juiste volgorde rekening houden met: [Am. 130]
a) de meest recente beschikbare methoden die beantwoorden aan de internationaal erkende voorschriften en protocollen op dat gebied, waaronder de methoden en protocollen die het Europese Comité voor Normalisatie (CEN) heeft aanvaard;
b) als er geen voorschriften of protocollen als bedoeld onder a) zijn, de door de referentielaboratoria van de Europese Unie ontwikkelde of aanbevolen methoden op dat gebied die overeenkomstig internationaal aanvaarde wetenschappelijke protocollen zijn gevalideerd;
c) als er geen voorschriften of protocollen als bedoeld onder a) zijn, noch methoden als bedoeld onder b), methoden die beantwoorden aan de desbetreffende voorschriften die op nationaal niveau zijn vastgesteld;
d) als er geen voorschriften of protocollen als bedoeld onder a) zijn, noch methoden als bedoeld onder b), noch nationale voorschriften als bedoeld onder c), de door de nationale referentielaboratoria ontwikkelde of aanbevolen methoden op dat gebied die overeenkomstig internationaal aanvaarde wetenschappelijke protocollen zijn gevalideerd; of
e) als er geen voorschriften of protocollen als bedoeld onder a) zijn, noch methoden als bedoeld onder b), noch nationale voorschriften als bedoeld onder c), noch methoden als bedoeld onder d), methoden op dat gebied die overeenkomstig internationaal aanvaarde wetenschappelijke protocollen zijn gevalideerd.
3. In afwijking van lid 2 mogen, als er geen voorschriften van de Unie als bedoeld in lid 1 zijn, mogen voor screening, gerichte screening en andere officiële activiteiten de in lid 2 bedoelde methoden worden toegepast. Hetzelfde geldt voor de andere officiële activiteiten. [Am. 131]
4. Wanneer in uitzonderlijke gevallen als gevolg van een zich ontwikkelende noodsituatie dringend behoefte bestaat aan laboratoriumanalyses, ‑tests of ‑diagnoses en geen van de in de leden 1 en 2 bedoelde methoden bestaat, mag het betrokken nationale referentielaboratorium, of als een dergelijk nationaal referentielaboratorium niet bestaat een ander laboratorium dat overeenkomstig artikel 36, lid 1, is aangewezen, andere dan de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde methoden toepassen totdat een passende methode overeenkomstig internationaal aanvaarde wetenschappelijke protocollen wordt gevalideerd. [Am. 132]
5. Waar mogelijk maken de voor laboratoriumanalyse toegepaste methoden gebruik van de in bijlage III opgenomen criteria.
6. Monsters moeten zodanig worden genomen, behandeld en geëtiketteerd dat de rechtsgeldigheid en de wetenschappelijke en technische validiteit ervan gewaarborgd is. Het genomen monster moet van zodanige omvang zijn dat waar nodig een tweede deskundige er advies over kan geven indien de exploitant daarom krachtens artikel 34 verzoekt. [Am. 133]
6 bis. Met betrekking tot producten van dierlijke origine moet worden overgegaan tot de ontwikkeling en verplichte instelling van methoden die gericht zijn op het identificeren en traceren van fokmateriaal van gekloonde dieren alsook nakomelingen van gekloonde dieren en producten die daarvan afkomstig zijn. [Am. 134]
7. De Commissie kan, voor zover dit niet reeds langs andere weg is geregeld, door middel van uitvoeringshandelingen voorschriften vaststellen voor: [Am. 135]
a) de toe te passen methoden voor bemonstering en voor laboratoriumanalyses, ‑tests en ‑diagnoses;
b) prestatiecriteria, analyse‑, test‑ of diagnoseparameters, meetonzekerheid en procedures voor de validering van die methoden;
c) de interpretatie van analyse‑, test‑ en diagnoseresultaten.
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 34
Advies van een tweede deskundige
1. De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat exploitanten wier dieren of goederen bij officiële controles worden bemonsterd, geanalyseerd, getest of gediagnosticeerd, het recht hebben te verzoeken om het advies van een tweede deskundige indien dit relevant en technisch mogelijk is.De kosten van dit advies worden gedragen door de verzoekende exploitant. [Am. 136]
Dat recht houdt in dat:
a) de exploitant altijd mag verzoeken om beoordeling van de documenten betreffende de bemonstering, analyse, test of diagnose door een tweede deskundige die wordt aangewezen door een referentielaboratorium, of indien dit niet mogelijk is, door een ander, minimaal gelijkwaardig officieel laboratorium; [Am. 137]
b) de exploitant, indien relevant en technisch haalbaar, met name gezien de prevalentie en verspreiding van het gevaar bij de dieren of goederen, de bederfelijkheid van de monsters of goederen en de hoeveelheid beschikbaar substraat, mag verzoeken, en de bevoegde autoriteit moet waarborgen: [Am. 138]
i) een voldoende aantal andere monsters te laten nemen in drievoud, met het oog op een eerste analyse en, indien nodig, het advies van een tweede deskundige; en op verzoek van de exploitant, en een nieuwe beslissende analyse wanneer er discrepanties bestaan tussen de twee vorige analyses; [Am. 139]
ii) wanneer het niet mogelijk is een voldoende aantal monsters als bedoeld onder i) te nemen, het monster aan een onafhankelijke tweede analyse, test of diagnose te laten onderwerpen.
1 bis. Monsters moeten zodanig worden behandeld en geëtiketteerd dat de rechtsgeldigheid en technische validiteit ervan gewaarborgd is. [Am. 140]
2. Wanneer de exploitant overeenkomstig lid 1 het advies van een tweede deskundige heeft aangevraagd, blijven de bevoegde autoriteiten gehouden overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving en deze verordening onmiddellijk actie te ondernemen om de risico's voor de gezondheid van mensen, dieren en planten, voor het dierenwelzijn of, wat ggo's en gewasbeschermingsmiddelen betreft, voor het milieu, weg te nemen of in te perken.
3. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen procedures vaststellen voor de eenvormige toepassing van de in lid 1 bedoelde voorschriften en voor de indiening en behandeling van aanvragen betreffende het advies van een tweede deskundige. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 35
Bemonstering van dieren en goederen die te koop worden aangeboden met middelen voor communicatie op afstand
1. Wanneer dieren en goederen met middelen voor communicatie op afstand te koop worden aangeboden, mogen voor een officiële controle monsters worden gebruikt die de bevoegde autoriteiten van de exploitanten hebben opgevraagd zonder zichzelf bekend te maken.
2. De bevoegde autoriteiten treffen zodra zij de monsters in hun bezit hebben alle maatregelen om te waarborgen dat de exploitanten wierbij wie deze monsters overeenkomstig lid 1 worden opgevraagd: [Am. 141]
a) wordt meegedeeld dat die monsters in het kader van een officiële controle worden genomen en, in voorkomend geval, voor de doeleinden van die officiële controle worden geanalyseerd of getest; en
b) wanneer de in lid 1 bedoelde monsters worden geanalyseerd of getest, hun recht te verzoeken om het advies van een tweede deskundige, als bedoeld in artikel 34, lid 1, kunnen uitoefenen.
Artikel 36
Aanwijzing van officiële laboratoria
1. De bevoegde autoriteiten wijzen in de lidstaat waarin zij werkzaam zijn of in een andere lidstaat officiële laboratoria aan voor de uitvoering van de laboratoriumanalyses, ‑tests en ‑diagnoses op monsters die worden genomen tijdens officiële controles en andere officiële activiteiten .
2. De bevoegde autoriteiten kunnen een in een andere lidstaat gelegen laboratorium als officieel laboratorium aanwijzen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a) er zijn passende regelingen getroffen op grond waarvan zij de in artikel 38, lid 1, bedoelde audits en inspecties mogen uitvoeren of de uitvoering van die audits en inspecties mogen delegeren aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin het laboratorium is gelegen;
b) het laboratorium is door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin het is gelegen reeds als officieel laboratorium aangewezen.
3. De aanwijzing geschiedt schriftelijk en omvat een uitvoerige beschrijving van:
a) de taken die het laboratorium als officieel laboratorium verricht;
b) de voorwaarden waaronder het die taken verricht;
c) de regelingen die nodig zijn om te zorgen voor doeltreffende en doelmatige coördinatie en samenwerking tussen het laboratorium en de bevoegde autoriteiten.
4. Het door de bevoegde autoriteiten als officieel laboratorium aangewezen laboratorium:
a) beschikt over de vereiste deskundigheid, uitrusting en infrastructuur om analyses, tests of diagnoses op monsters te verrichten;
b) beschikt over een voldoende aantal behoorlijk gekwalificeerde, opgeleide en ervaren personeelsleden;
c) is onafhankelijk, onpartijdig en vrij van belangenconflicten ten aanzien van de uitoefening van zijn taken als officieel laboratorium; [Am. 142]
d) kan tijdig de resultaten leveren van de analyses, tests of diagnoses die worden uitgevoerd op de bij officiële controles en andere officiële activiteiten genomen monsters;
e) werkt overeenkomstig de norm EN ISO/IEC 17025 betreffende "Algemene eisen voor de competentie van beproevings- en kalibratielaboratoria" en is overeenkomstig die norm beoordeeld en geaccrediteerd door een nationale accreditatie-instantie die werkt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008. [Am. 143]
5. Het toepassingsgebied van de in lid 4, onder e), bedoelde beoordeling en accreditatie van een officieel laboratorium: [Am. 144]
a) omvat alle methoden voor laboratoriumanalyses, ‑tests en ‑diagnoses die het laboratorium voor het analyseren, testen en diagnosticeren moet toepassen wanneer het als officieel laboratorium werkt;
b) kan een of meer methoden voor laboratoriumanalyses ‑tests of ‑diagnoses omvatten, dan wel groepen methoden;
c) kan op flexibele wijze worden bepaald, zodat de accreditatie ook kan gelden voor gewijzigde versies van de door het officiële laboratorium op het moment van accreditatie toegepaste methoden of voor nieuwe methoden ter aanvulling van die methoden, op basis van de eigen valideringen door het laboratorium, zonder dat de nationale accreditatie-instantie voorafgaand aan de toepassing van die gewijzigde of nieuwe methoden een specifieke beoordeling moet verrichten.
Wanneer geen enkel overeenkomstig lid 1 aangewezen officieel laboratorium in de Unie over de deskundigheid, uitrusting, infrastructuur en personeelsleden beschikt die nodig zijn voor de uitvoering van nieuwe of bijzonder ongebruikelijke laboratoriumanalyses, ‑tests of ‑diagnoses, kunnen de bevoegde autoriteiten die analyses, tests en diagnoses laten uitvoeren door een laboratorium of diagnosecentrum dat niet aan een of meer in de leden 3 en 4 van dit artikel vervatte voorschriften voldoet.
Artikel 37
Verplichtingen van officiële laboratoria
1. Wanneer de resultaten van een op monsters uitgevoerde analyse, test of diagnose wijzen op niet-naleving of waarschijnlijke niet-naleving door een exploitant, stellen de officiële laboratoria de bevoegde autoriteiten daarvan onmiddellijk in kennis.
2. Op verzoek van een referentielaboratorium van de Europese Unie of een nationaal referentielaboratorium nemen de officiële laboratoria deel aan vergelijkend interlaboratoriumonderzoek dat wordt verricht voor de analyses, tests of diagnoses die zij als officiële laboratoria verrichten.
3. De officiële laboratoria maken de lijst van de methoden die voor analyses, tests of diagnoses in het kader van officiële controles en andere officiële activiteiten worden toegepast, openbaar.
Artikel 38
Audits en inspecties van officiële laboratoria
1. De bevoegde autoriteiten organiseren op de volgende momenten audits of inspecties van de officiële laboratoria die zij overeenkomstig artikel 36, lid 1, hebben aangewezen:
a) op gezette tijden;
b) op elk moment waarop zij een audit of inspectie noodzakelijk achten.
2. De bevoegde autoriteiten trekken de aanwijzing van een officieel laboratorium onmiddellijk geheel of voor bepaalde taken in wanneer dat laboratorium niet tijdig passende maatregelen treft naar aanleiding van de resultaten van een audit of inspectie als bedoeld in lid 1 waaruit een van de volgende zaken blijkt:
a) het laboratorium voldoet niet meer aan de voorwaarden van artikel 36, leden 4 en 5;
b) het laboratorium komt de verplichtingen in artikel 37 niet na;
c) het laboratorium presteert ondermaats bij het in artikel 37, lid 2, bedoelde vergelijkend interlaboratoriumonderzoek.
Artikel 39
Afwijkingen van de voorwaarde betreffende de verplichte beoordeling en accreditatie voor bepaalde officiële laboratoria [Am. 145]
1. In afwijking van artikel 36, lid 4, onder e), kunnen de bevoegde autoriteiten de volgende laboratoria als officieel laboratorium aanwijzen, ongeacht of zij aan de voorwaarde van die bepaling voldoen:
a) laboratoria:
i) waarvan de enige activiteit de detectie van Trichinella in vlees is;
ii) die voor de detectie van Trichinella alleen de in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2075/2005 van de Commissie(61) bedoelde methoden toepassen;
iii) die de detectie van Trichinella uitvoeren onder toezicht van de bevoegde autoriteiten of van een officieel laboratorium dat overeenkomstig artikel 36, lid 1, is aangewezen en overeenkomstig de norm EN ISO/IEC 17025 betreffende "Algemene eisen voor de competentie van beproevings- en kalibratielaboratoria" is beoordeeld en geaccrediteerd met het oog op de toepassing van de in punt a), ii) van dit lid bedoelde methoden; [Am. 146]
b) laboratoria die analyses of tests uitvoeren om de naleving van de in artikel 1, lid 2, onder h), bedoelde regelgeving betreffende teeltmateriaal te verifiëren; [Am. 147]
c) laboratoria die uitsluitend analyses, tests of diagnoses in het kader van andere officiële activiteiten verrichten, mits zij:
i) alleen de in artikel 33, lid 1, en artikel 33, lid 2, onder a), b) en c), bedoelde methoden voor laboratoriumanalyses, ‑tests en ‑diagnoses toepassen;
ii) de analyses, tests of diagnoses uitvoeren onder toezicht van de bevoegde autoriteiten of van de nationale referentielaboratoria voor de door hen toegepaste methoden;
iii) regelmatig deelnemen aan vergelijkend interlaboratoriumonderzoek dat wordt georganiseerd door de nationale referentielaboratoria voor de door hen toegepaste methoden;
iv) een kwaliteitsborgingssysteem toepassen om te waarborgen dat de toegepaste methoden voor laboratoriumanalyses, ‑tests en ‑diagnoses deugdelijke en betrouwbare resultaten opleveren.
2. Wanneer de methoden die de in lid 1, onder c), bedoelde laboratoria toepassen voorschrijven dat het resultaat van de laboratoriumanalyse, ‑test of ‑diagnose moet worden bevestigd, wordt de ter bevestiging uitgevoerde laboratoriumanalyse, ‑test of ‑diagnose uitgevoerd door een officieel laboratorium dat aan de voorschriften van artikel 36, lid 4, onder e), voldoet.
3. De overeenkomstig lid 1, onder a) en c), aangewezen officiële laboratoria zijn gelegen in de lidstaten waarin de aanwijzende bevoegde autoriteiten zijn gevestigd.
Artikel 40
Bevoegdheid om afwijkingen van de voorwaarde betreffende de verplichte beoordeling en accreditatie vast te stellen voor alle methoden voor laboratoriumanalyses, ‑tests en ‑diagnoses die officiële laboratoria toepassen [Am. 148]
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 139 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de bevoegde autoriteiten laboratoria die niet met betrekking tot alle door hen toegepaste methoden aan de in artikel 36, lid 4, onder e), bedoelde voorwaarden voldoen, overeenkomstig artikel 36, lid 1, als officiële laboratoria mogen aanwijzen, mits die laboratoria aan de volgende voorwaarden voldoen:
a) zij werken en zijn beoordeeld en geaccrediteerd overeenkomstig de norm EN ISO/IEC 17025 ten aanzien van de toepassing van een of meer methoden die soortgelijk zijn aan en representatief zijn voor de andere methoden die zij toepassen;
b) de methoden waarvoor zij de onder a) bedoelde accreditatie hebben verkregen, passen zij regelmatig en op significante schaal toe.
Artikel 41
Tijdelijke afwijkingen van de voorwaarde betreffende de verplichte beoordeling en accreditatie van officiële laboratoria [Am. 149]
1. In afwijking van artikel 36, lid 5, onder a), mogen de bevoegde autoriteiten tijdelijk een bestaand officieel laboratorium overeenkomstig artikel 36, lid 1, als officieel laboratorium aanwijzen voor de toepassing van een methode voor laboratoriumanalyses, laboratoriumtesten of laboratoriumdiagnoses waarvoor het nog geen accreditatie als bedoeld in artikel 36, lid 4, onder e), heeft verkregen:
a) wanneer de toepassing van die methode voor het eerst bij voorschriften van de Unie wordt vereist;
b) wanneer wijzigingen in een methode die reeds wordt toegepast een nieuwe accreditatie of een uitbreiding van het toepassingsgebied van de reeds door het officiële laboratorium verkregen accreditatie vereisen;
c) wanneer de noodzaak om de methode toe te passen het gevolg is van een noodsituatie of een nieuw risico voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, voor het dierenwelzijn dan wel, wat ggo's en gewasbeschermingsmiddelen betreft, voor het milieu; of
c bis) in afwachting van de evaluatie door de accreditatie-instantie en van de beslissing van deze accreditatie-instantie. [Am. 150]
2. De in lid 1 bedoelde tijdelijke aanwijzing wordt verleend onder de volgende voorwaarden:
a) het officiële laboratorium is reeds overeenkomstig de norm EN ISO/IEC 17025 geaccrediteerd voor de toepassing van een methode die soortgelijk is aan de methode die niet binnen het toepassingsgebied van zijn accreditatie valt;
b) het officiële laboratorium past een kwaliteitsborgingssysteem toe om te waarborgen dat de toepassing van de methode die niet binnen het toepassingsgebied van de bestaande accreditatie valt, deugdelijke en betrouwbare resultaten oplevert;
c) de analyses, tests of diagnoses worden uitgevoerd onder toezicht van de bevoegde autoriteiten of van het nationale referentielaboratorium voor die methode.
3. De in lid 1 bedoelde tijdelijke aanwijzing is niet langer dan een jaar geldig en kan eenmaal met een termijn van nog eens een jaar worden verlengd.
4. De overeenkomstig lid 1 aangewezen officiële laboratoria zijn gelegen in de lidstaten waarin de aanwijzende bevoegde autoriteiten zijn gevestigd.
Artikel 41 bis
De officiële controles op dieren en goederen die de Unie binnenkomen worden georganiseerd in overeenstemming met de risico's en kunnen in de grenscontroleposten worden uitgevoerd, overeenkomstig sectie II van dit hoofdstuk, om na te gaan of de voor bepaalde dieren of goederen specifieke regelgeving wordt nageleefd, of op een andere geschikte plaats overeenkomstig sectie I van dit hoofdstuk. [Am. 151]
Hoofdstuk V
Officiële controles van dieren en goederen die in de Unie binnenkomen
Afdeling I
Dieren en goederen die niet aan specifieke officiële grensconroles onderworpen zijn
Artikel 42
Officiële controles betreffende dieren en goederen die niet aan specifieke officiële grenscontroles onderworpen zijn
1. De bevoegde autoriteiten verrichten regelmatig officiële controles van dieren en goederen die in de Unie binnenkomen om de naleving van de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving te verifiëren.
Voor dieren en goederen waarop artikel 45 niet van toepassing is, worden die officiële controles verricht met een passende frequentie, rekening houdend met:
a) de aan de verschillende soorten dieren en goederen verbonden risico's voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, voor het dierenwelzijn dan wel, wat ggo's en gewasbeschermingsmiddelen betreft, voor het milieu;
a bis) de waarschijnlijkheid van frauduleuze praktijken die de consumentenverwachtingen zouden kunnen beschamen ten aanzien van de aard, de kwaliteit en de samenstelling van voedsel en producten; [Am. 152]
b) de naleving in het verleden van de op de betrokken dieren of goederen toepasselijke voorschriften van de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving:
i) door het derde land en de inrichting van oorsprong;
ii) door de exporteur;
iii) door de voor de zending verantwoordelijke exploitant;
c) de reeds op de betrokken dieren en goederen verrichte controles;
d) de door de bevoegde autoriteiten van het derde land van oorsprong gegeven garanties betreffende de naleving van de voorschriften van de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving of van voorschriften waarvan erkend is dat zij ten minste gelijkwaardig daaraan zijn, voor de betrokken dieren en goederen.
2. De in lid 1 bedoelde officiële controles worden uitgevoerd op een geschikte plaats binnen het douanegebied van de Unie, met inbegrip van:
a) het punt van binnenkomst in de Unie;
b) een grenscontrolepost;
c) het punt van vrijgave voor het vrije verkeer in de Unie;
d) de entrepots en de gebouwen van de voor de zending verantwoordelijke exploitant.
3. Telkens wanneer de bevoegde autoriteiten aan de grenscontroleposten en andere punten van binnenkomst in de Unie redenen hebben om aan te nemen dat de binnenkomst ervan in de Unie een risico voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, voor het dierenwelzijn dan wel, wat ggo's en gewasbeschermingsmiddelen betreft, voor het milieu kan opleveren, verrichten zij officiële controles van:
a) vervoermiddelen, ook als zij leeg zijn;
b) verpakkingen.
4. De bevoegde autoriteiten kunnen ook officiële controles verrichten van goederen die vallen onder een van de douaneregelingen van artikel 4, punt 16, onder a) tot en met g), van Verordening (EEG) nr. 2913/92.
Artikel 43
Soorten officiële controles betreffende dieren en goederen die niet aan specifieke officiële grenscontroles onderworpen zijn
1. De in artikel 42, lid 1, bedoelde officiële controles:
a) omvatten altijd een documentencontrole;
b) omvatten, afhankelijk van het risico voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, voor het dierenwelzijn, dan wel, wat ggo's en gewasbeschermingsmiddelen betreft, voor het milieu, overeenstemmingscontroles en materiële controles.
2. De bevoegde autoriteiten verrichten de in lid 1, onder b), bedoelde materiële controles in passende omstandigheden waarin het onderzoek naar behoren kan worden uitgevoerd.
3. Wanneer de in lid 1 bedoelde documentencontroles, overeenstemmingscontroles en materiële controles uitwijzen dat dieren en goederen niet aan de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving voldoen, zijn artikel 64, leden 1, 3, 4 en 5, de artikelen 65 tot en met 67, artikel 69, leden 1 en 2, en artikel 70, leden 1 en 2, van toepassing.
4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 139 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de bevoegde autoriteiten exploitanten kunnen verzoeken de aankomst te melden van bepaalde goederen die de Unie binnenkomen.
Artikel 44
Monsters die worden genomen van dieren en goederen die niet aan specifieke officiële grenscontroles onderworpen zijn
1. Wanneer monsters van dieren en goederen worden genomen, moeten de bevoegde autoriteiten:
a) de betrokken douaneautoriteiten en exploitanten op de hoogte brengen;
b) beslissen of de dieren of goederen al dan niet kunnen worden vrijgegeven voordat de resultaten van de op de monsters uitgevoerde analyse, test of diagnose beschikbaar zijn, op voorwaarde dat de traceerbaarheid van de dieren of goederen is gewaarborgd.
2. De Commissie moet door middel van uitvoeringshandelingen:
a) de mechanismen vaststellen die nodig zijn om de traceerbaarheid van de in lid 1, onder b), bedoelde dieren of goederen te waarborgen;
b) vaststellen welke documenten de in lid 1 bedoelde dieren of goederen moeten vergezellen wanneer de bevoegde autoriteiten monsters hebben genomen.
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Afdeling II
Officiële controles bij grenscontroleposten betreffende dieren en goederen
Artikel 45
Dieren en goederen die aan officiële controles bij grenscontroleposten onderworpen zijn
1. Om de naleving van de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving te verifiëren, verrichten de bevoegde autoriteiten officiële controles aan de grenscontrolepost van eerste aankomst in de Unie, betreffende elke zending van de volgende categorieën dieren en goederen die uit derde landen in de Unie binnenkomen:
a) dieren;
b) producten van dierlijke oorsprong, voedsel dat producten van dierlijke oorsprong bevat, levende producten en dierlijke bijproducten; [Am. 153]
c) planten, plantaardige producten en andere materialen die drager of verspreider van een plaagorganisme bij planten kunnen zijn, als bedoeld in de krachtens artikel 68, lid 1, en artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. .../...(62) opgestelde lijsten;
d) goederen die afkomstig zijn uit bepaalde derde landen waarvoor de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen als bedoeld in lid 2, onder b), heeft besloten dat vanwege een bekend of nieuw risico of omdat er aanwijzingen zijn dat de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving wellicht op grote schaal en op ernstige wijze niet wordt nageleefd een maatregel noodzakelijk is waarvoor tijdelijk meer uitgebreide controles op de binnenkomst in de Unie vereist zijn;
e) dieren en goederen die uit hoofde van een overeenkomstig artikel 53 van Verordening (EG) nr. 178/2002, artikel 249 van Verordening (EU) nr. .../...(63) of artikel 27, lid 1, artikel 29, lid 1, artikel 40, lid 2, artikel 41, lid 2, artikel 47, lid 1, artikel 49, lid 2, en artikel 50, lid 2, van Verordening (EU) nr. .../... (64)* vastgestelde handeling zijn onderworpen aan een noodmaatregel die vereist dat zendingen van die dieren of goederen, die aan de hand van hun code in de Gecombineerde Nomenclatuur worden geïdentificeerd, bij binnenkomst in de Unie aan officiële controles worden onderworpen;
f) dieren en goederen waarvoor voorwaarden of maatregelen voor de binnenkomst ervan in de Unie zijn vastgesteld bij handelingen uit hoofde van artikel 125, respectievelijk artikel 127, of overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, bedoelde regelgeving, en waarin is bepaald dat de naleving van die voorwaarden of maatregelen bij binnenkomst van de dieren of goederen in de Unie moet worden gecontroleerd.
2. De Commissie moet door middel van uitvoeringshandelingen:
a) lijsten vaststellen van de dieren en goederen die tot de in lid 1, onder a) en b), bedoelde categorieën behoren, met vermelding van de codes in de Gecombineerde Nomenclatuur;
b) de lijst van goederen die tot de in lid 1, onder d), bedoelde categorie behoren, met vermelding van de codes in de Gecombineerde Nomenclatuur, vaststellen en zo nodig in verband met de in dat punt bedoelde risico's aanpassen.
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 139 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wijzigingen van de in lid 1 bedoelde categorieën zendingen om andere producten op te nemen die een risico kunnen vormen voor de gezondheid van mensen, dieren of planten dan wel, wat ggo's en gewasbeschermingsmiddelen betreft, voor het milieu.
4. Tenzij anders bepaald is in de handelingen tot vaststelling van de in lid 1, onder d), e) en f), bedoelde maatregelen of voorwaarden, is dit artikel ook van toepassing op zendingen van de in lid 1, onder a), b) en c), bedoelde categorieën dieren en goederen als die van niet-commerciële aard zijn.
Artikel 46
Dieren en goederen die zijn vrijgesteld van officiële controles aan grenscontroleposten
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 139 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de voorschriften tot vaststelling van de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de volgende categorieën dieren en goederen zijn vrijgesteld van artikel 45:
a) goederen die als commerciële of handelsmonsters, dan wel als demonstratiemateriaal voor tentoonstellingen worden verzonden en die niet bedoeld zijn om in de handel te worden gebracht; [Am. 154]
b) voor wetenschappelijke doeleinden bestemde dieren en goederen;