Index 
Aangenomen teksten
Donderdag 17 april 2014 - Straatsburg
EU-Albanië: protocol bij de stabilisatie- en associatieovereenkomst (toetreding van de Republiek Kroatië) ***
 Regeling met het Koninkrijk Noorwegen betreffende de nadere bijzonderheden van de deelname van Noorwegen aan het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken ***
 Regeling met het Vorstendom Liechtenstein betreffende de nadere bijzonderheden van de deelname van Liechtenstein aan het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken ***
 Europese langetermijninvesteringsfondsen ***I
 Maritieme ruimtelijke ordening en geïntegreerd kustbeheer ***I
 Raming van de inkomsten en uitgaven voor het begrotingsjaar 2015 - Afdeling I - Europees Parlement
 Inbreuken op het mededingingsrecht ***I
 Overbrenging van afvalstoffen ***I
 Nieuwe psychoactieve stoffen ***I
 Strafbare feiten en straffen op het gebied van de illegale drugshandel ***I
 Onderhandelingen over de strategische partnerschapsovereenkomst EU-Japan
 Godsdienstvrijheid en culturele diversiteit
 Russische druk op landen van het Oostelijk Partnerschap en met name de destabilisatie van Oost-Oekraïne
 Onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Vietnam
 Follow-up van de Commissie van het "Top Ten"-overleg met kmo's over EU-regels
 Pakistan: recente gevallen van vervolging
 Syrië: situatie van bepaalde kwetsbare gemeenschappen
 Situatie in Noord-Korea

EU-Albanië: protocol bij de stabilisatie- en associatieovereenkomst (toetreding van de Republiek Kroatië) ***
PDF 195kWORD 34k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2014 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting namens de Europese Unie en haar lidstaten van het protocol bij de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Albanië, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (14783/2013 – C7-0075/2014 – 2013/0311(NLE))
P7_TA(2014)0445A7-0266/2014

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerp van besluit van de Raad (14783/2013),

–  gezien het protocol bij de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Albanië, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (14782/2013),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 217 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a) i), en lid 8, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7‑0075/2014),

–  gezien artikel 81, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, artikel 90, lid 7, en artikel 46, lid 1, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0266/2014),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Albanië.


Regeling met het Koninkrijk Noorwegen betreffende de nadere bijzonderheden van de deelname van Noorwegen aan het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken ***
PDF 194kWORD 34k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2014 over het ontwerpbesluit van de Raad inzake de sluiting van de Regeling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de nadere bijzonderheden van de deelname van het Koninkrijk Noorwegen aan het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (18141/2013 – C7-0107/2014 – 2013/0427(NLE))
P7_TA(2014)0446A7-0257/2014

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerpbesluit van de Raad (18141/2013),

–  gezien de ontwerpregeling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de nadere bijzonderheden van de deelname van het Koninkrijk Noorwegen aan het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (18140/2013),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 74 en artikel 78, leden 1 en 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7‑0107/2014),

–  gezien artikel 81, lid 1, eerste en derde alinea, artikel 81, lid 2, en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0257/2014),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de regeling;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Koninkrijk Noorwegen.


Regeling met het Vorstendom Liechtenstein betreffende de nadere bijzonderheden van de deelname van Liechtenstein aan het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken ***
PDF 193kWORD 34k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2014 over het ontwerp van besluit van de Raad inzake de sluiting van de regeling tussen de Europese Unie en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de nadere bijzonderheden van de deelname van het Vorstendom Liechtenstein aan het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (18116/2013 – C7-0091/2014 – 2013/0423(NLE))
P7_TA(2014)0447A7-0168/2014

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerp van besluit van de Raad (18116/2013),

–  gezien de ontwerpregeling tussen de Europese Unie en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de nadere bijzonderheden van de deelname van het Vorstendom Liechtenstein aan het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (18115/2013),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 74 en artikel 78, leden 1 en 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7‑0091/2014),

–  gezien artikel 81, lid 1, eerste en derde alinea, artikel 81, lid 2, en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0168/2014),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de regeling;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en het Vorstendom Liechtenstein.


Europese langetermijninvesteringsfondsen ***I
PDF 658kWORD 166k
Tekst
Geconsolideerde tekst
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 17 april 2014 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese langetermijninvesteringsfondsen (COM(2013)0462 – C7-0209/2013 – 2013/0214(COD))(1)
P7_TA(2014)0448A7-0211/2014

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

[Amendement nr. 11 tenzij anders bepaald]

AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT(2)
P7_TA(2014)0448A7-0211/2014
op het voorstel van de Commissie
P7_TA(2014)0448A7-0211/2014
---------------------------------------------------------
P7_TA(2014)0448A7-0211/2014

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende Europese langetermijninvesteringsfondsen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Langetermijnfinanciering is een cruciaal faciliterend instrument om de Europese economie overeenkomstig de Europa 2020-strategie op een pad te brengen van duurzame, slimme en inclusieve groei, hoge werkgelegenheid en concurrentievermogen om de economie van morgen zo op te bouwen dat zij minder gevoelig is voor systeemrisico's en veerkrachtiger is. Europese langetermijninvesteringsfondsen (ELTIF's) verschaffen financiering aan verschillende duurzame infrastructuurprojecten, niet-beursgenoteerde ondernemingen of beursgenoteerde kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) die aandelenvermogensinstrumenten of schuldinstrumenten uitgeven waarvoor niet gemakkelijk een koper te vinden is. Door financiering voor dergelijke projecten te verschaffen, dragen ELTIF's bij in de financiering van de reële economie en tot de verwezenlijking van het beleid van de Unie.

(2)  Aan de vraagkant kunnen ELTIF's een gestage en veilige stroom van inkomsten verschaffen voor pensioenbeheerders, verzekeringsmaatschappijen, stichtingen, gemeenten en andere entiteiten die met regelmatige en recurrente verplichtingen geconfronteerd worden en die streven naar een langetermijnrendement binnen goed gereguleerde structuren. Hoewel ELTIF's minder liquiditeit verschaffen dan beleggingen in verhandelbare effecten, kunnen zij een gestage en veilige inkomstenstroom verschaffen voor afzonderlijke beleggers die afhankelijk zijn van de regelmatige kasstroom die een ELTIF kan voortbrengen. Ook kunnen ELTIF's mettertijd goede kansen op kapitaalwinst bieden voor die beleggers welke geen gestage en veilige inkomstenstroom ontvangen. Een ELTIF zou toestemming moeten kunnen krijgen om zijn vermogen naar rato te verminderen in het geval het een van zijn activa heeft afgestoten.

(3)  Financiering voor projecten betreffende vervoersinfrastructuur, duurzame opwekking of distributie van energie, sociale infrastructuur (huizen of ziekenhuizen), de uitrol van nieuwe technologieën en systemen die het gebruik van hulpbronnen en energie verminderen of de verdere groei van kmo's, kan schaars zijn. Zoals de financiële crisis heeft getoond, kan het aanvullen van de bancaire financiering met een grotere verscheidenheid van financieringsbronnen die de kapitaalmarkten beter mobiliseren, helpen bij het aanpakken van financieringstekorten. ELTIF's kunnen in dit opzicht een cruciale rol spelen. Bij bepaalde projecten kan aldus, met name met behulp van innovatieve financiële instrumenten, een aanvulling worden gegeven op de financiering door de overheid, die door de schuldencrisis steeds kariger is geworden.

(4)   Gelet op het feit dat beleggers geïnteresseerd kunnen zijn om in een ELTIF te beleggen, dat zij de juiste prikkels moeten krijgen om daarin te beleggen, en dat in het bijzonder niet-professionele beleggers mogelijk niet over de middelen of een voldoende gespreide portefeuille beschikken om hun vermogen voor langere tijd vast te zetten, zou een ELTIF terugbetalingsrechten aan de beleggers moeten kunnen bieden. De beheerder van het ELTIF moet dan ook bevoegd zijn om te bepalen of het ELTIF wordt opgezet met of zonder terugbetalingsrechten, overeenkomstig de beleggingsstrategie van het ELTIF. Indien een beleid inzake terugbetalingsrechten is vastgelegd, moeten deze rechten en de belangrijkste kenmerken daarvan duidelijk zijn vastgesteld en zijn opgenomen in het reglement of de statuten van het ELTIF. Bovendien wordt in de effectbeoordeling van de Commissie geconstateerd dat bepaalde langetermijnfondsen op nationaal niveau zijn gestructureerd als beursgenoteerde entiteiten. Daardoor kunnen beleggers hun aandelen of rechten van deelneming in het fonds verhandelen op de secundaire markt. Wanneer de aandelen in het fonds genoteerd staan aan een beurs, kunnen beleggers de aandelen in het fonds direct op de beurs kopen en verkopen, net als alle overige beursgenoteerde effecten. De secundaire markt kan eveneens worden gebruikt als de aandelen of rechten van deelneming van het fonds niet genoteerd zijn. In dat geval kunnen beleggers hun deelneming direct met een andere belegger ruilen. Tussenpersonen zoals banken of distributeurs kunnen op deze secundaire markt een faciliterende rol spelen. Zij kunnen de koop- en verkooporders verzamelen en die orders tussen hun cliënten afstemmen. Om een langetermijnbelegging echt aantrekkelijk te maken voor kleinere beleggers of de retailsector in brede zin, zullen secundaire markten het hoofdplatform moeten worden waarop kan worden ingestapt in en uitgestapt uit het langetermijnfonds. In een verslag, drie jaar na de aanneming van deze verordening, zal worden onderzocht of door deze regel de in termen van ELTIF-verspreiding verwachte resultaten zijn behaald.▌

(4 bis)  Om ervoor te zorgen dat ELTIF's een haalbare en aantrekkelijke optie worden voor professionele beleggers zoals instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen, is het van belang dat de nodige wijzigingen worden aangebracht in hun wettelijke eigenvermogensvereisten in het kader van Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad(4) en Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad(5), om in het geval van ELTIF's te zorgen voor flexibiliteit ten aanzien van de hoge kapitaalvereisten die gelden voor investeringen in niet-liquide activa. Bovendien moeten aanvullende nationale wettelijke beperkingen in voorkomend geval grondig worden beoordeeld.

(5)  Langetermijnactivaklassen in de zin van deze verordening moeten aandelenvermogensinstrumenten of schuldinstrumenten omvatten die zijn uitgeven door niet-beursgenoteerde ondernemingen en beursgenoteerde kmo's indien hiervoor niet gemakkelijk een koper te vinden is. Deze moeten tevens aandelenvermogensinstrumenten of schuldinstrumenten omvatten die zijn uitgeven door beursgenoteerde ondernemingen met een maximale kapitalisatie van 1 miljard EUR. Deze verordening moet ook gelden voor reële activa die significante voorafgaande kapitaaluitgaven vereisen en die gedurende hun levensduur recurrente en voorzienbare kasstromen genereren.

(6)  Bij het ontbreken van een verordening waarbij regels betreffende ELTIF's worden vastgesteld, is het mogelijk dat op nationaal niveau divergerende maatregelen worden genomen die waarschijnlijk concurrentieverstoringen zullen veroorzaken welke resulteren uit verschillen in investeringsbeschermende maatregelen. Divergerende vereisten betreffende portefeuillesamenstelling, -diversificatie en in aanmerking komende activa, met name het investeren in grondstoffen, creëren belemmeringen voor de grensoverschrijdende verhandeling van fondsen die zich toespitsen op niet-beursgenoteerde ondernemingen en reële activa omdat de beleggers niet gemakkelijk het uiteenlopende beleggingsaanbod kunnen vergelijken. Divergente nationale vereisten leiden eveneens tot verschillende niveaus van beleggersbescherming. Voorts leiden verschillende nationale vereisten betreffende investeringstechnieken, zoals toegelaten leenniveaus, gebruik van afgeleide financiële instrumenten, regels voor shortsellen of effectenfinancieringstransacties tot discrepanties in het niveau van beleggersbescherming. Bovendien belemmeren verschillende vereisten betreffende terugbetaal- en/of aanhoudperiodes de grensoverschrijdende verkoop van fondsen die in niet-beursgenoteerde activa investeren. Die divergenties vergroten de rechtsonzekerheid en kunnen het vertrouwen van de beleggers ondermijnen die overwegen in dergelijke fondsen te beleggen en kunnen de ruimte voor beleggers om effectief tussen diverse langetermijninvesteringsmogelijkheden te kiezen, verminderen. Het is dus zaak dat de lidstaten geen aanvullende eisen kunnen stellen op het terrein dat onder deze verordening valt, en dat artikel 114 van het Verdrag, zoals dit door de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt geïnterpreteerd, als passende rechtsgrond voor deze verordening wordt gebruikt.

(7)  Uniforme regels in heel de Unie zijn noodzakelijk om te waarborgen dat ELTIF's in heel de Unie een coherent en stabiel productprofiel vertonen. Om de vlotte werking van de interne markt en een hoog niveau van beleggersbescherming te waarborgen, is het noodzakelijk uniforme regels vast te stellen betreffende de werking van ELTIF's, met name betreffende de samenstelling van de portefeuille van ELTIF's en de investeringsinstrumenten die zij mogen gebruiken om blootstelling te verkrijgen aan langetermijnactiva zoals aandelenvermogensinstrumenten of schuldinstrumenten die zijn uitgeven door beursgenoteerde kmo's, en door niet-beursgenoteerde ondernemingen, evenals reële activa. Uniforme regels betreffende de portefeuille van een ELTIF zijn eveneens vereist om te waarborgen dat ELTIF's die regelmatige inkomsten beogen te genereren een gediversifieerde portefeuille van investeringsactiva aanhouden waarmee de regelmatige kasstroom in stand kan worden gehouden. Voorts moeten de belastingkaders van de lidstaten worden gecoördineerd om te zorgen voor een gelijk speelveld wat betreft de aantrekkingskracht voor beleggers, en moeten de nationale beleidsmaatregelen geconvergeerd worden om vergelijkbare voorwaarden vast te stellen voor het investeringsklimaat teneinde onevenwichtigheden tussen de lidstaten aan te pakken.

(8)  Het is essentieel zeker te stellen dat de omschrijving van de werking van ELTIF's, met name betreffende de samenstelling van de portefeuille van ELTIF's en de investeringsinstrumenten die zij mogen gebruiken, rechtstreeks toepasselijk is op de beheerders van ELTIF's, en derhalve moeten deze nieuwe regels in de vorm van een verordening worden aangenomen. Dit waarborgt tevens uniforme voorwaarden voor het gebruik van de benaming ELTIF door divergerende nationale vereisten te voorkomen. Beheerders van ELTIF's moeten in heel de Unie dezelfde regels volgen om eveneens het vertrouwen van de beleggers in ELTIF's te vergroten en duurzame betrouwbaarheid van de benaming te waarborgen. Tegelijkertijd wordt door het aannemen van uniforme regels de complexiteit van de regelgevingsvereisten die voor ELTIF's gelden verminderd. Middels uniforme regels worden de kosten van beheerders voor de naleving van divergente nationale regels die gelden voor fondsen die in beursgenoteerde kmo's en niet-beursgenoteerde langetermijnactiva en vergelijkbare reële-activaklassen investeren eveneens verminderd. Dit geldt inzonderheid voor beheerder die grensoverschrijdend kapitaal willen aantrekken. Een en ander draagt eveneens bij aan het opheffen van concurrentieverstoringen.

(9)  De nieuwe regels betreffende ELTIF's hangen nauw met Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad(6) samen omdat die richtlijn het rechtskader vormt dat geldt voor het beheer en de verhandeling van alternatieve beleggingsinstellingen (abi's) in de Unie. Per definitie zijn ELTIF's EU-abi's die beheerd worden door beheerders van alternatieve beleggingsfondsen (abi-beheerders) welke een vergunning hebben overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU.

(10)  Terwijl Richtlijn 2011/61/EU eveneens voorziet in een gefaseerde derdelandenregeling die voor niet-EU-abi-beheerders en niet-EU-abi's geldt, hebben de nieuwe regels betreffende ELTIF's een beperkter toepassingsgebied waarbij de Europese dimensie van het nieuwe langetermijninvesteringsproduct wordt beklemtoond. Bijgevolg dient alleen een EU-abi als gedefinieerd in Richtlijn 2011/61/EU in aanmerking te komen om een vergunninghoudend ELTIF te worden en alleen als het beheerd wordt door een EU-abi-beheerder die een vergunning heeft overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU. Beleggers uit derde landen moeten echter ook worden aangemoedigd om te investeren in ELTIF's gezien het waardevolle kapitaal waarmee zij kunnen bijdragen aan projecten in de Unie.

(11)  De nieuwe regels die gelden voor ELTIF's moeten voortbouwen op het bestaande regelgevingskader dat is ingesteld middels Richtlijn 2011/61/EU en de ter uitvoering ervan aangenomen handelingen. Bijgevolg moeten de productregels betreffende ELTIF's gelden naast de in de bestaande uniale wetgeving neergelegde regels. Met name de in Richtlijn 2011/61/EU neergelegde beheer- en verhandelingsregels moeten voor ELTIF's gelden. Evenzo moeten de in Richtlijn 2011/61/EU neergelegde regels betreffende de grensoverschrijdende verlening van diensten en vrijheid van vestiging bijgevolg voor de grensoverschrijdende activiteiten van ELTIF's gelden. Deze moeten worden aangevuld met de specifieke verhandelingsregels voor de grensoverschrijdende verhandeling van ELTIF's aan zowel niet-professionele als aan professionele beleggers in heel de Unie.

(12)  Er moeten uniforme regels gelden voor alle EU-abi's die zich als ELTIF wensen te verhandelen. EU-abi's die zich niet als ELTIF wensen te verhandelen, moeten niet aan deze regels gebonden zijn, waarbij zij er eveneens mee instemmen de ermee samengaande voordelen niet te genieten. Anderzijds zouden instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) en niet-EU-abi's niet in aanmerking komen voor verhandeling als ELTIF.

(13)  Om de naleving door ELTIF's van de geharmoniseerde regels die gelden voor de activiteiten van deze fondsen te verzekeren, is het noodzakelijk te vereisen dat bevoegde autoriteiten erop toezien dat ELTIF's een vergunning hebben. De geharmoniseerde vergunnings- en toezichtsprocedures voor abi-beheerders uit hoofde van Richtlijn 2011/61/EU moeten bijgevolg worden aangevuld met een speciale vergunningsprocedure voor ELTIF's. Er moeten procedures worden ingesteld om te verzekeren dat alleen EU-abi-beheerders die een vergunning hebben overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU en in staat zijn om een ELTIF te beheren ELTIF's mogen beheren. Alle passende stappen worden ondernomen om te verzekeren dat het ELTIF in staat is te voldoen aan de geharmoniseerde regels die voor de activiteiten van deze fondsen gelden.

(14)  Aangezien EU-abi's een verschillende rechtsvorm kunnen aannemen die hen niet noodzakelijk met rechtspersoonlijkheid bekleedt, moeten de bepalingen die vereisen dat ELTIF's actie ondernemen geacht worden op de beheerder van het ELTIF betrekking te hebben in gevallen waarin het ELTIF is opgericht als een EU-abi die zelf geen handelingen kan verrichten omdat zij zelf geen rechtspersoonlijkheid heeft.

(15)  Om te waarborgen dat ELTIF's zich op langetermijninvesteringen richten en bijdragen aan de financiering van een duurzame groei van de economie van de EU, moeten de regels inzake de portefeuille van ELTIF's vereisen dat duidelijk de categorieën van activa worden vastgesteld die voor investering door ELTIF's in aanmerking moeten komen en de voorwaarden waaronder zij in aanmerking moeten komen. Een ELTIF investeert ten minste 70% van zijn kapitaal in in aanmerking komende investeringsactiva en ten minste 60% van zijn kapitaal in effecten, uitgegeven door een in aanmerking komende portefeuillemaatschappij die in de Unie is gevestigd. Om de integriteit van ELTIF's te verzekeren, is het eveneens wenselijk een ELTIF te verbieden bepaalde financiële transacties aan te gaan die zijn investeringsstrategie en -doelstellingen in gevaar kunnen brengen door het creëren van bijkomende risico's die verschillen van die welke mogen worden verwacht van een fonds dat zich op langetermijninvesteringen richt. Om een duidelijke toespitsing op langetermijninvesteringen te verzekeren, hetgeen nuttig kan zijn voor niet-professionele beleggers die niet vertrouwd zijn met minder conventionele investeringsstrategieën, mag het een ELTIF niet zijn toegestaan om andere redenen dan afdekking van de risico's die inherent zijn aan de eigen beleggingen, in financiële afgeleide instrumenten te beleggen. Gezien het liquide karakter van grondstoffen en financiële afgeleide instrumenten die daar indirect blootstelling aan verlenen, vereisen investeringen in grondstoffen niet dat een belegger zich op lange termijn verbindt waardoor deze dan ook moeten worden uitgesloten. Dit principe geldt niet voor investeringen in infrastructuur of ondernemingen in verband met grondstoffen of waarvan de prestatie indirect verband houdt met de prestatie van grondstoffen, zoals landbouwbedrijven in het geval van agrarische grondstoffen of elektriciteitscentrales in het geval van energiegrondstoffen.

(15 bis)  Om te zorgen dat het ELTIF effectief bijdraagt aan een duurzame, slimme en inclusieve groei in de Unie, moet elk ELTIF het sociale effect van de in aanmerking komende beleggingen in beschouwing nemen, rekening houdende met de ecologische, sociale en bestuurlijke kenmerken ervan. In het bijzonder moet de beheerder van het ELTIF rekening houden met de bijdrage die de geselecteerde activa van nature leveren aan de doelstellingen van een Europees groeimodel, namelijk de verbetering van de sociale infrastructuur, duurzame mobiliteit, hernieuwbare energieproductie en -distributie, energie-efficiëntieprocessen, evenals bedrijven die actief zijn in sectoren die ecologische en sociale oplossingen bevorderen, of een groot innovatiepotentieel hebben.

(16)  Langetermijninvestering is een ruim begrip. In aanmerking komende activa vereisen niet noodzakelijk dat de ELTIF-beheerder deze op lange termijn aanhoudt, maar zijn over het algemeen illiquide en vereisen dat men zich gedurende bepaalde tijd vastlegt; voorts hebben zij een economisch profiel met een langetermijnkarakter. In aanmerking komende investeringsactiva zijn niet-verhandelbare effecten en hebben dus geen toegang tot de liquiditeit van secundaire markten. Zij vereisen vaak dat men zich gedurende een bepaalde termijn vastlegt, waardoor hun verhandelbaarheid beperkt is. Aangezien beursgenoteerde kmo's echter te kampen kunnen hebben met liquiditeitsproblemen en problemen bij hun toegang tot de secundaire markt, dienen aandelenvermogensinstrumenten of schuldinstrumenten die zijn uitgeven door beursgenoteerde kmo's te behoren tot de in aanmerking komende investeringsactiva van het ELTIF aangezien zij een stabiele aandeelhoudersstructuur dienen te handhaven. Bijgevolg kunnen in aanmerking komende investeringsactiva verhandelbare effecten zijn en derhalve toegang hebben tot de liquiditeit van secundaire markten. De economische cyclus van de door ELTIF's beoogde investering heeft hoofdzakelijk een langetermijnkarakter wegens de grote kapitaaltoezeggingen en de tijd die nodig is om opbrengsten te geven. Dergelijke activa zijn dan ook niet geschikt voor investeringen met terugbetalingsrechten, met uitzondering van specifieke gevallen en bepaalde omstandigheden.

(17)  Het moet een ELTIF zijn toegestaan in andere dan in aanmerking komende activa te investeren wanneer dit noodzakelijk is om zijn kasstroom efficiënt te beheren, maar dit enkel gedurende een periode die in overeenstemming is met de langetermijninvesteringsstrategie van het ELTIF.

(18)  In aanmerking komende activa moeten worden geacht participaties, zoals aandelenvermogens- of quasiaandelenvermogensinstrumenten, schuldinstrumenten in kwalificerende portefeuillemaatschappijen en eraan verstrekte leningen te omvatten. Zij moeten ook participaties in andere fondsen omvatten die zich toespitsen op activa als investeringen in niet-beursgenoteerde ondernemingen welke aandelenvermogensinstrumenten of schuldinstrumenten uitgeven waarvoor niet altijd gemakkelijk een koper te vinden is. Directe bezittingen van reële activa, tenzij deze gesecuritiseerd zijn, moeten onder strikte voorwaarden met betrekking tot hun acquisitiewaarde en kasstroomprofiel, eveneens een klasse van in aanmerking komende activa vormen.

(19)  Quasiaandelenvermogensinstrumenten moeten worden geacht een soort financieringsinstrument te omvatten dat een combinatie is van aandelen en schulden, waarvan het rendement gekoppeld is aan de winst of het verlies van de kwalificerende portefeuillemaatschappij en waarbij de terugbetaling van het instrument in geval van wanbetaling niet volledig gewaarborgd is. Dergelijke instrumenten omvatten een waaier van financieringsinstrumenten, zoals achtergestelde leningen, stille deelnemingen, participatieleningen, rechten van winstdeelneming, converteerbare obligaties en obligaties met warrants.

(20)  Overeenkomstig de bestaande zakelijke praktijken moet het een ELTIF zijn toegestaan bestaande aandelen van een kwalificerende portefeuillemaatschappij bij bestaande aandeelhouders van die maatschappij te kopen. Voorts moeten, om zoveel mogelijk kansen om gelden aan te trekken te waarborgen, investeringen in andere ELTIF's worden toegestaan. Om verwatering van de investeringen in kwalificerende portefeuillemaatschappijen te voorkomen, mag het ELTIF's alleen worden toegestaan in andere ELTIF's te investeren als die ELTIF's zelf niet meer dan 10% van hun kapitaal in andere ELTIF's hebben geïnvesteerd.

(21)  Het gebruik van financiële ondernemingen is noodzakelijk om de ELTIF's doeltreffend te verhandelen aan beleggers en om de bijdragen van verschillende beleggers, daaronder begrepen investeringen met een publiek karakter, in infrastructuurprojecten te poolen en te organiseren. Het moet ELTIF's derhalve worden toegestaan middels financiële ondernemingen in in aanmerking komende investeringsactiva te investeren mits die ondernemingen zich specifiek met de financiering van langetermijnprojecten en de groei van kmo's bezighouden.

(22)  ▌Kwalificerende portefeuillemaatschappijen moeten actief zijn op het gebied van infrastructuurprojecten, investeringen in niet-beursgenoteerde ondernemingen en beursgenoteerde kmo's die groei nastreven ▌welke geschikt kunnen zijn voor langetermijninvesteringsdoeleinden.

(23)  Gezien de schaal van infrastructuurprojecten vereisen deze veel kapitaal dat lange tijd geïnvesteerd moet blijven. Dergelijke infrastructuurprojecten moeten publieke gebouwen omvatten zoals scholen, ziekenhuizen of gevangenissen, sociale infrastructuur zoals sociale woningen, vervoersinfrastructuur zoals wegen, massatransitosystemen of luchthavens, energie-infrastructuur zoals energienetten, klimaatveranderingsaanpassings- en beperkingsprojecten, elektriciteitscentrales of pijpleidingen, waterbeheerinfrastructuur zoals watervoorzieningssystemen, riolerings- of irrigatiesystemen, communicatie-infrastructuur zoals netwerken en afvalbeheerinfrastructuur zoals recyclage- of inzamelingssystemen.

(24)  Niet-beursgenoteerde ondernemingen kunnen geconfronteerd worden met moeilijkheden om toegang te verkrijgen tot de kapitaalmarkten en verdere groei en expansie te financieren. Private financiering middels aandelenvermogensbelangen of leningen zijn typische manieren om financiering aan te trekken. Omdat dergelijke instrumenten uit de aard langetermijninvesteringen zijn, vereisen zij geduldig kapitaal dat ELTIF's kunnen verschaffen. Daarnaast worden beursgenoteerde kmo's, vaak geconfronteerd met grote obstakels bij de verwerving van langetermijnfinanciering en kunnen ELTIF's waardevolle alternatieve financieringsbronnen bieden.

(25)  Investeringen in infrastructuur vereisen geduldig kapitaal wegens het ontbreken van liquide secundaire markten. Investeringsfondsen vertegenwoordigen een essentiële bron van financiering voor activa die grote kapitaaluitgaven vereisen. Voor die activa is kapitaalpooling vaak noodzakelijk om het gewenste niveau van financiering te bereiken. Dergelijke investeringen vereisen lange periodes vanwege de over het algemeen lange economische cyclus die met deze activa samenhangt. Het kost over het algemeen meerdere jaren om de investering in grote reële activa af te schrijven. Om de ontwikkeling van dergelijke grote activa te vergemakkelijken, moeten ELTIF's in staat zijn rechtstreeks te investeren in infrastructuur met een waarde van meer dan 10 miljoen EUR en het vermogen gedurende hun levensduur voorzienbare en recurrente kasstromen te genereren. ▌Om die redenen is het noodzakelijk direct bezittingen van infrastructuur in kwalificerende portefeuillemaatschappijen op gelijke wijze te behandelen.

(26)  Indien de beheerder een belang bezit in een portefeuillemaatschappij, is er een risico dat de beheerder zijn belangen op de belangen van de beleggers in het fonds laat voorgaan. Om een dergelijk belangenconflict te vermijden, mag het ELTIF alleen investeren in activa die geen verband houden met de beheerder teneinde een gezonde corporate governance te waarborgen, tenzij er wordt geïnvesteerd in rechten van deelneming of aandelen of activa die worden beheerd door de beheerder van het ELTIF en die op grond van deze verordening in aanmerking komen.

(27)  Om beheerders van ELTIF's enige speelruimte te laten in het investeren van hun gelden, moet het handelen in andere activa dan langetermijninvesteringen worden toegestaan tot maximumdrempel van 30% van hun kapitaal.

(28)  Om het nemen van risico's door ELTIF's te beperken, is het essentieel het tegenpartijrisico te verminderen door de portefeuille van ELTIF's aan duidelijke diversificatievereisten te onderwerpen. Alle over the counter (otc)-derivaten moeten onderworpen zijn aan Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad [...](7).

(29)  Om de uitoefening van significante invloed door een investerend ELTIF op het leidinggevend orgaan van een ander ELTIF of van een uitgevende instelling te voorkomen, is het noodzakelijk buitensporige concentratie door een ELTIF in dezelfde investering te vermijden.

(30)  Om ELTIF-beheerders in staat te stellen tijdens de duur van het fonds bijkomend kapitaal aan te trekken, moet het hen zijn toegestaan contanten te lenen ten bedrage van maximaal 40% van het kapitaal van het fonds. Deze moeten dienen om bijkomend rendement aan de beleggers te verschaffen. Om het risico van valutamismatch te elimineren, mag het ELTIF alleen lenen in de valuta van het activum dat de beheerder naar verwachting zal verwerven.

(31)  Wegens het langetermijnkarakter en het illiquide karakter van de investeringen van een ELTIF, moeten de beheerders voldoende tijd hebben om de investeringslimieten toe te passen. Voor de periode die vereist is om deze limieten te implementeren, welke evenwel niet langer mag zijn dan vijf jaar, moet rekening worden gehouden met de typische en andere kenmerken van de investeringen.

(31 bis)  In bijzondere omstandigheden zoals aangegeven in de oprichtingsbepalingen, kan de looptijd van een ELTIF worden verlengd of verkort om meer flexibiliteit te bieden, bijvoorbeeld wanneer een project later of eerder wordt afgerond dan verwacht, om het in overeenstemming te brengen met zijn langetermijninvesteringsstrategie.

(31 ter)  Gezien zijn expertise op het gebied van financiering van de infrastructuur van de Unie, moet de Europese Investeringsbank (EIB), evenals vergelijkbare nationale instellingen, actief samenwerken met de beheerders van en investeerders in ELTIF's, in het bijzonder particuliere beleggers die mogelijk een gebrek aan relevante ervaring hebben. Bovendien moeten het initiatief inzake projectobligaties van de EIB en overige, soortgelijke activiteiten, zoals de Connecting Europe Facility, direct zijn gekoppeld aan het ELTIF, waarbij de EIB de risico's draagt en garanties geeft ter vermindering van de risico's die inherent zijn aan dit soort investeringen en ter aanmoediging van beleggers om het ELTIF als relatief zeker beleggingsinstrument te vertrouwen.

(32)  ▌Niets mag eraan in de weg staan dat een ELTIF tracht voor de betrokken aandelen of rechten van deelneming toelating te verkrijgen tot een reglementeerde markt als gedefinieerd in artikel 4, lid 21, van Richtlijn 2004/../EU van het Europees Parlement en de Raad(8) [nieuwe MiFID-richtlijn], op een multilaterale handelsfaciliteit als gedefinieerd in artikel 4, lid 22, van Richtlijn 2004/.../EU [nieuwe MiFID-richtlijn], of op een georganiseerde handelsfaciliteit als gedefinieerd in artikel 4, lid 23 van Richtlijn 2014/.../EU [nieuwe MiFID], waardoor beleggers de kans krijgen hun rechten van deelneming of aandelen vóór het einde van de duur van het ELTIF te verkopen. Het reglement of de statuten van een ELTIF mogen er bijgevolg niet aan in de weg staan dat rechten van deelneming of aandelen worden toegelaten tot of verhandeld op gereglementeerde markten, of dat beleggers hun aandelen of rechten van deelneming vrij overdragen aan derden welke die aandelen of rechten van deelneming wensen te kopen. Op grond van de ervaringen op de nationale markten tot op heden, kan de handel op de secundaire markten echter op sommige markten werken, maar deze optie kan op andere markten leiden tot hoge premies of aanzienlijke kortingen op de rechten van deelneming in aandelen van ELTIF's die worden toegelaten tot of verhandeld op gereguleerde markten, hetgeen in de praktijk beleggers ervan weerhoudt van deze alternatieven gebruik te maken. Deze optie zou derhalve niet kunnen voldoen als vervanging van de optie van meer regelmatige terugbetalingen.

(33)  Opdat beleggers hun rechten van deelneming of aandelen aan het einde van de duur van het fonds effectief kunnen verkopen, moet de beheerder de portefeuille van activa van het ELTIF op tijd beginnen te verkopen om te garanderen dat de waarde naar behoren wordt gerealiseerd. Bij het bepalen van een ordelijk desinvesteringsschema moet de ELTIF-beheerder rekening houden met het verschillende looptijdprofiel van de investeringen en de tijd die noodzakelijk is om een koper te vinden voor de activa waarin het ELTIF heeft geïnvesteerd. Omdat tijdens deze liquidatieperiode niet aan de investeringslimieten kan worden vastgehouden, moeten deze buiten toepassing blijven wanneer de liquidatieperiode begint.

(34)  De activa waarin een ELTIF heeft geïnvesteerd, kunnen tijdens de duur van het fonds een notering verkrijgen op een gereglementeerde markt. Indien dit gebeurt, zou het activum niet langer aan het vereiste van deze verordening voldoen dat het niet beursgenoteerd mag zijn. Om beheerders in de mogelijkheid te stellen een dergelijk activum ordelijk te gelde te maken, kan dit activum gedurende maximaal drie jaar blijven meetellen voor de limiet van 70% in aanmerking komende investeringsactiva.

(35)  Gezien de specifieke kenmerken van ELTIF's alsook de beoogde niet-professionele en professionele beleggers is het belangrijk dat solide transparantievereisten worden ingevoerd waardoor toekomstige beleggers met kennis van zaken kunnen oordelen over en volledig op de hoogte zijn van de betrokken risico's. Naast de transparantievereisten die vervat zijn in Richtlijn 2011/61/EU moeten ELTIF's een prospectus publiceren dat alle informatie moet bevatten die door instellingen voor collectieve belegging van het closed-end-type overeenkomstig Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad(9) en Verordening (EG) nr. 809/2004 van de Commissie(10) openbaar moet worden gemaakt. Voor de verhandeling van een ELTIF aan niet-professionele beleggers moet een essentiële-informatiedocument (KID) overeenkomstig Verordening (EU) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad(11) [PRIPS].Voorts moet in alle verhandelingsdocumenten expliciet de aandacht op het risicoprofiel van het ELTIF worden gevestigd en moet melding worden gemaakt van participaties in instrumenten waar begrotingsmiddelen van de Unie bij betrokken zijn.

(36)  Aangezien ELTIF's zich zowel tot professionele als niet-professionele beleggers in heel de Unie richten, is het noodzakelijk dat aan de in Richtlijn 2011/61/EU neergelegde verhandelingsvereisten bepaalde vereisten worden toegevoegd om een passende mate van beleggersbescherming te verzekeren, met name voor niet-professionele beleggers. Aldus moeten voorzieningen beschikbaar worden gesteld voor inschrijvingen, betalingen aan houders van rechten van deelneming of aandelen, terugkopen of terugbetalingen van rechten van deelneming of aandelen en het beschikbaar stellen van de informatie die het ELTIF en de beheerders ervan dienen te verstrekken. Om er bovendien voor te zorgen dat niet-professionele beleggers niet worden benadeeld ten opzichte van ervaren professionele beleggers moeten bepaalde waarborgen worden ingevoerd wanneer ELTIF's aan niet-professionele beleggers worden verhandeld.

(37)  De bevoegde autoriteit van het ELTIF moet doorlopend nagaan of een ELTIF aan deze verordening kan voldoen. Aangezien bevoegde autoriteiten reeds over uitgebreide bevoegdheden uit hoofde van Richtlijn 2011/61/EU beschikken, is het noodzakelijk dat die bevoegdheden worden uitgebreid zodat zij ten aanzien van de nieuwe gemeenschappelijke regels betreffende ELTIF's worden uitgeoefend.

(38)  De ESMA moet ten aanzien van deze verordening alle uit hoofde van Richtlijn 2011/61/EU verleende bevoegdheden kunnen uitoefenen en moet worden voorzien van alle middelen die hiervoor nodig zijn, in het bijzonder personele middelen.

(39)  De Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (ESMA), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad [...](12) moet een centrale rol spelen in de toepassing van de regels betreffende ELTIF's door consistente toepassing van de uniale regels door de bevoegde autoriteiten te verzekeren. Het is efficiënt en passend om aan de ESMA, als instelling met hooggespecialiseerde deskundigheid betreffende effecten en effectenmarkten, de uitwerking toe te vertrouwen van aan de Commissie voor te leggen ontwerpen van technische reguleringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden betreffende de omstandigheden waarin de duur van een ELTIF voldoende lang is om de levenscyclus van elk van de afzonderlijke activa van het ELTIF te bestrijken, de kenmerken van het schema voor de ordelijke vervreemding van ELTIF-activa, de omschrijvingen, berekeningsmethodologieën en presentatie inzake kosteninformatie, en de kenmerken van de voorzieningen die door ELTIF's moeten worden opgezet in elke lidstaat waar zij voornemens zijn rechten van deelneming of aandelen te verhandelen.

(39 bis)  De vaststelling van nationale fiscale stimuleringsmaatregelen met betrekking tot langetermijninvesteringen via ELTIF's kan van groot belang zijn om de momenteel beschikbare middelen te richten op de financiering van langetermijnprojecten in de Unie, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar projecten waar de samenleving en het milieu baat bij hebben. Om die reden kan worden geëvalueerd of ook projectobligaties moeten worden beschouwd als in aanmerking komende activa, met als doel om schaalvoordelen te realiseren en synergie-effecten tussen de investeringsinstrumenten van de Unie te bevorderen. Lidstaten die de gevolgen ondervinden van begrotingsaanpassingen worden aangespoord om staatsgaranties en gunstige belastingregelingen vast te stellen, zoals belastingaftrek voor beleggers die deelnemen aan ELTIF's. De lidstaten moeten alle nodige wettelijke en institutionele maatregelen treffen om te zorgen voor de tenuitvoerlegging van deze verordening.

(39 ter)  De lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten hebben een grote verantwoordelijkheid met betrekking tot het doeltreffend bevorderen en verhandelen van ELTIF's aan beleggers en het verstrekken van specifieke informatie aan de burgers en de consumenten over de voordelen van het nieuwe kader.

(39 quater)  Het is cruciaal om een aantal semi-professionele beleggers in de Unie, zoals middelgrote pensioenfondsen, verzekeringsmaatschappijen, gemeenten, kerken, liefdadigheidsinstellingen en stichtingen die over voldoende kapitaal en bepaalde expertise beschikken, aan te moedigen om in ELTIF's te investeren.

(40)  De nieuwe uniforme regels betreffende ELTIF's moeten voldoen aan de bepalingen van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad [...](13) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad [...](14).

(40 bis)  Een ELTIF mag in een in aanmerking komend investeringsactivum waarin de beheerder van het ELTIF een direct of indirect belang heeft of neemt niet op andere wijze investeren dan door het bezitten van rechten van deelneming of aandelen van het ELTIF dat het beheert. Voorts moet worden voorzien in garanties om praktijken te vermijden die de mededinging verstoren of hinderpalen opwerpen voor de toegang.

(41)  Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk te zorgen voor uniforme vereisten betreffende de investeringen en bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden voor ELTIF's in heel de Unie, waarbij ten volle rekening wordt gehouden met de noodzaak de veiligheid en betrouwbaarheid van ELTIF's met de efficiënte werking van de markt voor langtermijnfinanciering en de kosten voor de diverse belanghebbenden in evenwicht te brengen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen ervan beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, mag de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(42)  De nieuwe uniforme regels betreffende ELTIF's eerbiedigen de grondrechten en zijn in overeenstemming met de beginselen die met name bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, en inzonderheid de toegang tot diensten van algemeen economisch belang, de consumentenbescherming, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht en de bescherming van persoonsgegevens. De nieuwe uniforme regels betreffende ELTIF's moeten overeenkomstig die rechten en beginselen worden toegepast,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp en doel

1.  Deze verordening stelt uniforme regels vast in verband met de vergunning, het investeringsbeleid en de voorwaarden voor bedrijfsuitoefening betreffende alternatieve beleggingsinstellingen (abi's) van de EU, of compartimenten van abi's, die in de Unie als Europees langetermijninvesteringsfonds (ELTIF) worden verhandeld. [Am. 2]

1 bis.   De doelstelling van deze verordening is om kapitaal aan te trekken en te richten op de reële economie, overeenkomstig de doelstellingen van slimme, duurzame en inclusieve groei.

2.  De lidstaten voegen op het door deze verordening bestreken gebied geen vereisten toe.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1)  'kapitaal': totaal van de kapitaalinbrengen en ongestort toegezegd kapitaal, berekend op basis van belegbare bedragen na aftrek van alle vergoedingen, lasten en kosten die direct of indirect door de beleggers worden gedragen;

(1 bis)  'niet-professionele belegger': een belegger die geen professionele cliënt is, overeenkomstig sectie I van bijlage II bij Richtlijn .../.../EU [nieuwe MiFID-richtlijn];

(1 ter)  'professionele belegger': een belegger die een professionele cliënt is, overeenkomstig sectie I van bijlage II bij Richtlijn .../.../EU [nieuwe MiFID-richtlijn], of die op verzoek kan worden behandeld als een professionele cliënt overeenkomstig die richtlijn;

(1 quater)  'semiprofessionele cliënt': elke niet-professionele belegger die zich ertoe verbindt een minimum van 100 000 EUR te beleggen en in een ander document dan de overeenkomst die met betrekking tot de verbintenis om te beleggen wordt afgesloten, schriftelijk verklaart dat hij zich bewust is van de risico's die aan de beoogde verbintenis of belegging verbonden zijn;

(2)  'aandelenvermogen': eigendomsbelang in een maatschappij dat wordt vertegenwoordigd door aandelen of andere vormen van deelneming in het kapitaal van de kwalificerende portefeuillemaatschappij die voor beleggers erin worden uitgegeven;

(3)  'quasiaandelenvermogen': elk soort financieringsinstrument waarvan het rendement gekoppeld is aan de winst of het verlies van de kwalificerende portefeuillemaatschappij en waarvan de terugbetaling in geval van wanbetaling niet volledig gewaarborgd is;

(4)  'financiële onderneming': een van de volgende ondernemingen:

a)  een kredietinstelling als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad(15);

b)  een beleggingsonderneming als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 2), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

c)  een verzekeringsonderneming als gedefinieerd in artikel 13, punt 1, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad(16);

d)  een financiële holding als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 20), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

e)  een gemengde holding als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 22), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(4 bis)  "professionele ELTIF": een ELTIF die alleen in aanmerking komt voor verhandeling aan professionele en semiprofessionele beleggers;

(4 ter)  "EU-abi": een EU-abi zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder k), van Richtlijn 2011/61/EU;

(4 quater)  "EU-abi-beheerder": een EU-abi-beheerder zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder l), van Richtlijn 2011/61/EU;

(5)  'bevoegde autoriteit van het ELTIF': de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de EU-abi als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, onder p), van Richtlijn 2011/61/EU;

(6)  'lidstaat van herkomst van het ELTIF': de lidstaat waar het ELTIF een vergunning heeft;

'bevoegde autoriteit van de ELTIF-beheerder': de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de EU-abi als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, onder q), van Richtlijn 2011/61/EU;

(6 bis)  'retrocessieovereenkomst': een overeenkomst waarbij een partij effecten of rechten die aan deze titel verbonden zijn, aan een tegenpartij overdraagt onder de verbintenis deze terug te kopen tegen een vastgestelde prijs op een vastgesteld of vast te stellen tijdstip in de toekomst;

(6 ter)  'shortsellen: de ongedekte verkoop van activa;

(6 quater)  'niet-professionele ELTIF': een ELTIF waarvan de beleggers ook niet-professionele beleggers omvatten;

(6 quinquies)  'uitlenen van effecten' en 'lenen van effecten': een transactie waarbij een instelling of haar tegenpartij effecten overdraagt onder de verbintenis dat de leningnemer op een tijdstip in de toekomst of wanneer de overdrager daarom verzoekt, gelijkwaardige effecten teruglevert, waarbij die transactie voor de overdrager neerkomt op het uitlenen van effecten en voor de verkrijger op het lenen van effecten;

(6 sexies)  'infrastructuur': de primaire fysieke en immateriële organisatorische structuren en faciliteiten die nodig zijn voor de exploitatie van een maatschappij of onderneming.

Artikel 3

Vergunning en gebruik van benaming

1.  Alleen EU-abi's komen in aanmerking voor de aanvraag en de toekenning van een vergunning als ELTIF.

2.  Een ELTIF mag in de gehele Unie of in een van de EU-lidstaten alleen worden verhandeld op voorwaarde dat het overeenkomstig deze verordening een vergunning heeft.

De vergunning als ELTIF is voor alle lidstaten geldig.

3.  Een instelling voor collectieve belegging gebruikt de benaming ELTIF of Europees langetermijninvesteringsfonds met betrekking tot haarzelf of de rechten van deelneming of aandelen die zij uitgeeft alleen indien zij overeenkomstig deze verordening een vergunning heeft.

4.  De bevoegde autoriteiten van het ELTIF informeren de ESMA op kwartaalbasis op vertrouwelijke basis over de ingevolge deze verordening verleende of ingetrokken vergunningen en verstrekken alle informatie over de ELTIF-activiteiten die nodig is om deze verordening na te leven.

De ESMA houdt een centraal publiek register bij dat elk ELTIF dat op grond van deze verordening een vergunning heeft, de beheerder ervan, de informatie zoals bepaald op grond van artikel 4 en de bevoegde autoriteit van het ELTIF bevat. Het register wordt in elektronische vorm beschikbaar gesteld.

Artikel 4

Aanvraag van een vergunning als ELTIF

1.  Een EU-abi vraagt een vergunning als ELTIF aan bij zijn bevoegde autoriteit.

De aanvraag voor vergunning als een ELTIF omvat het volgende:

a)  het reglement of de statuten van het fonds;

b)  informatie over de identiteit van de voorgestelde ELTIF-beheerder, zijn huidige en eerdere beheersachtergronden en -ervaringen met betrekking tot langetermijninvesteringen;

c)  informatie over de identiteit van de bewaarder;

d)  een beschrijving van de voor beleggers beschikbaar te stellen informatie;

d bis)  voor niet-professionele ELTIF's, een beschrijving van de ingestelde procedures en regelingen om in te gaan op klachten van niet-professionele beleggers;

e)   alle andere informatie of elk ander document waarom door de bevoegde autoriteit van het ELTIF verzocht wordt om na te gaan of de vereisten van deze verordening worden nageleefd.

2.  Een EU-abi-beheerder die een vergunning heeft op grond van Richtlijn 2011/61/EU is bevoegd voor het beheer van een ELTIF, en dient een vereenvoudigde aanvraag in bij de bevoegde autoriteit van het ELTIF voor toestemming voor het beheer van een ELTIF dat overeenkomstig lid 1 een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend. In een dergelijk verzoek om toestemming wordt verwezen naar de aanvraag (en naar de ingediende documentatie) en toestemming op grond van Richtlijn 2011/61/EU.

3.  Het ELTIF en de EU-abi-beheerder worden binnen [twee maanden] vanaf de datum van indiening van een volledige aanvraag ervan in kennis gesteld of de vergunning als ELTIF en de goedkeuring om het ELTIF te beheren is verleend.

4.  Alle daaropvolgende wijzigingen van de documentatie waarvan sprake in lid 1 ▌worden onmiddellijk aan de bevoegde autoriteit van het ELTIF ter kennis gebracht.

Artikel 5

Voorwaarden voor de verlening van een vergunning

1.  Een vergunning aanvragend ELTIF verkrijgt alleen een vergunning indien de bevoegde autoriteit:

a)  ervan overtuigd is dat het vergunning aanvragend ELTIF in staat is aan alle vereisten van deze verordening te voldoen en goedkeuring heeft gehecht aan het fondsreglement of de statuten en de keuze van de bewaarder;

b)  haar goedkeuring heeft gehecht aan de aanvraag om het ELTIF te beheren van een EU-abi-beheerder die over een vergunning beschikt overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU ▌;

b bis)  tot tevredenheid heeft vastgesteld dat de voorgestelde ELTIF-beheerder of een persoon die binnen de voorgestelde ELTIF-beheerder de beheersfunctie verricht, niet eerder straffen opgelegd heeft gekregen in verband met schendingen van de nationale of EU-wetgeving inzake fondsbeheer.

1 bis.  De bevoegde autoriteit verstrekt het aanvragende ELTIF binnen [twee] maanden een antwoord.

2.  De bevoegde autoriteit van het ELTIF mag de aanvraag van de EU-abi-beheerder om het ELTIF te beheren alleen weigeren indien:

a)  de EU-abi-beheerder deze verordening niet naleeft;

b)  de EU-abi-beheerder Richtlijn 2011/61/EU niet naleeft, zoals vastgesteld in samenwerking met de bevoegde autoriteit van de ELTIF-beheerder overeenkomstig deze verordening en de bij Richtlijn 2011/61/EU vastgestelde afspraken op het gebied van samenwerking tussen toezichthouders;

c)  de EU-abi-beheerder niet over een vergunning van haar bevoegde autoriteit beschikt om abi's te beheren die fondsen omvatten van het soort waarin deze verordening voorziet, zoals vastgesteld in samenwerking met de bevoegde autoriteit van de ELTIF-beheerder in overeenstemming met deze verordening;

d)  de EU-abi-beheerder de documentatie waarvan sprake in artikel 4, lid 2, niet heeft verstrekt en geen verduidelijking of informatie heeft verstrekt waar uit hoofde van dat lid om is verzocht.

Alvorens een aanvraag te weigeren, raadpleegt de bevoegde autoriteit van het ELTIF de bevoegde autoriteit van de EU-abi-beheerder.

3.  De bevoegde autoriteit verleent geen vergunning als ELTIF als ten aanzien van het vergunning aanvragende ELTIF een wettelijk beletsel bestaat om in zijn lidstaat van herkomst zijn rechten van deelneming of aandelen te verhandelen. De bevoegde autoriteit deelt het vergunningaanvragende ELTIF mee wat de reden is van de weigering om een vergunning te verlenen. De weigering is van toepassing in alle lidstaten.

4.  Een vergunning als ELTIF is niet onderworpen aan de vereiste dat het ELTIF wordt beheerd door een EU-abi-beheerder die in de lidstaat van herkomst van het ELTIF over een vergunning beschikt of dat de EU-abi-beheerder in de lidstaat van herkomst van het ELTIF activiteiten uitoefent of delegeert.

Artikel 6

Geldende regels en aansprakelijkheid

1.  Een ELTIF leeft te allen tijde de bepalingen van deze verordening na.

2.  Een ELTIF en een ELTIF-beheerder leven te allen tijde de vereisten van Richtlijn 2011/61/EU na.

3.  De ELTIF-beheerder is verantwoordelijk voor het verzekeren van de naleving van deze verordening. De ELTIF-beheerder is aansprakelijk voor elk verlies of elke schade die uit niet-naleving van deze verordening voortvloeit.

Hoofdstuk II

Verplichtingen betreffende het investeringsbeleid van ELTIF's

Afdeling 1

ALGEMENE REGELS EN IN AANMERKING KOMENDE ACTIVA

Artikel 7

Investeringscompartimenten

Indien een ELTIF meer dan één investeringscompartiment omvat, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk elk ELTIF-compartiment als een afzonderlijk ELTIF beschouwd.

Artikel 8

In aanmerking komende investeringen

1.  Overeenkomstig de doelstellingen van een slimme, duurzame en inclusieve groei, investeert een ELTIF alleen in de volgende categorieën van activa en alleen onder de in deze verordening bepaalde voorwaarden:

(a)  in aanmerking komende investeringsactiva;

(b)  activa waarvan sprake in artikel 50, lid 1, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad(17).

2.  Een ELTIF onderneemt geen van de volgende activiteiten:

a)  shortsellen van activa;

b)  directe of indirecte blootstelling verkrijgen aan grondstoffen, daaronder begrepen middels derivaten, certificaten die grondstoffen vertegenwoordigen, op grondstoffen gebaseerde indexen of elk ander middel of instrument waarmee het ELTIF blootstelling aan grondstoffen zou verkrijgen;

d)  gebruiken van financiële afgeleide instrumenten, behalve indien ▌dit dient voor het afdekken van de ▌risico's die inherent zijn aan andere investeringen van het ELTIF.

2 bis.  Om een consistente toepassing van dit artikel te garanderen stelt ESMA, na een openbare raadpleging te hebben gehouden, ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin criteria worden bepaald om vast te stellen onder welke omstandigheden afgeleide contracten uitsluitend dienen voor het afdekken van de risico's die inherent zijn aan de beleggingen waarnaar wordt verwezen in lid 2, onder d).

De ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk [drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 9

In aanmerking komende investeringsactiva

Een activum waarvan sprake in artikel 8, lid 1, onder a) komt voor investering door een ELTIF alleen in aanmerking indien het onder een van de volgende categorieën valt:

a)  aandelen- of quasiaandelenvermogensinstrumenten die:

i)  door een kwalificerende portefeuillemaatschappij zijn uitgegeven en door het ELTIF rechtstreeks bij de kwalificerende portefeuillemaatschappij zijn verworven;

ii)  door een kwalificerende portefeuillemaatschappij zijn uitgegeven in ruil voor een aandelenvermogensinstrument dat door het ELTIF eerder rechtstreeks bij de kwalificerende portefeuillemaatschappij is verworven;

iii)  door een onderneming waarvan de kwalificerende portefeuillemaatschappij een meerderheids-dochteronderneming is, zijn uitgegeven in ruil voor een aandelenvermogensinstrument dat door het ELTIF overeenkomstig de punten i) of ii) bij de kwalificerende portefeuillemaatschappij is verworven;

b)  door een kwalificerende portefeuillemaatschappij uitgegeven schuldinstrumenten met een looptijd die in overeenstemming is met de looptijd van het ELTIF;

c)  door het ELTIF aan een kwalificerende portefeuillemaatschappij verstrekte leningen met een looptijd die in overeenstemming is met de looptijd van het ELTIF;

d)  rechten van deelneming of aandelen van een of meerdere andere ELTIF's, Europese durfkapitaalfondsen (EuVECA's) en Europese sociaalondernemerschapsfondsen (EuSEF's) mits die ELTIF's, EuVECA's en EuSEF's zelf niet meer dan 10% van hun kapitaal in ELTIF's hebben belegd;

e)  directe bezittingen of indirecte bezittingen via kwalificerende portefeuillemaatschappijen van afzonderlijke infrastructuur die voorafgaande kapitaaluitgaven van ten minste 10 miljoen EUR of het equivalent ervan in de betrokken valuta vereisen op het tijdstip waarop de uitgaven worden gedaan, en die een regelmatig en voorspelbaar rendement bieden.

Overeenkomstig de doelstellingen van een slimme, duurzame en inclusieve groei of het regionaal beleid van de Unie krijgen projecten die worden gefinancierd door een publiek-privaat partnerschap prioriteit van de bevoegde autoriteiten bij het beoordelen van een aanvraag.

Artikel 10

Kwalificerende portefeuillemaatschappij

1.  Een kwalificerende portefeuillemaatschappij waarvan sprake in artikel 9, lid 1, is een portefeuillemaatschappij, met uitzondering van een instelling voor collectieve belegging, die alle volgende vereisten vervult:

a)  zij is geen financiële onderneming anders dan de Europese multilaterale ontwikkelingsbanken zoals genoemd in artikel 117, lid 2, onder f), i), j) en k) van Verordening (EU) nr. 575/2013 [CRR];

b)  zij is niet toegelaten tot de handel:

i)  op een gereglementeerde markt als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 21), van Richtlijn 2014/.../EU [nieuwe MiFID-richtlijn];

ii)  op een multilaterale handelsfaciliteit als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 22), van Richtlijn 2014/.../EU [nieuwe MiFID-richtlijn];

(b bis)  zij is toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of op een multilaterale handelsfaciliteit en heeft een marktkapitalisatie van maximaal 1 miljard EUR;

(b ter)  zij is toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of op een multilaterale handelsfaciliteit en wordt beschouwd als kmo in overeenstemming met artikel 2, lid 1, van de Bijlage bij Aanbeveling van de Commissie 223/361/EG(18);

c)  zij is opgericht in een lidstaat of in een derde land mits het derde land:

i)  geen door de Financiële-actiegroep (FATF) aangewezen niet-coöperatief rechtsgebied met een hoog risico is; of

ii)  met de lidstaat van herkomst van de ELTIF-beheerder en met elke andere lidstaat waar de rechten van deelneming of de aandelen van het ELTIF zullen worden verhandeld een overeenkomst heeft gesloten die erin voorziet dat het derde land geen land is:

—  waar geen of slechts nominale belastingen worden geheven;

—  waar geen daadwerkelijke informatie-uitwisseling plaatsvindt met buitenlandse belastingautoriteiten;

—  waar een gebrek aan transparantie bestaat in de wetgevende, justitiële of bestuursrechtelijke regelgeving;

—  waar geen verplichting tot een substantiële lokale aanwezigheid geldt;

—  dat zich gedraagt als een offshore financieel centrum.

2.  In afwijking van lid 1, onder a), [...] mag een kwalificerende portefeuillemaatschappij een financiële onderneming of een instelling voor collectieve belegging zijn die, in overeenstemming met de doelstellingen van een slimme, duurzame en inclusieve groei, uitsluitend kwalificerende portefeuillemaatschappijen financiert waarvan sprake in lid 1 van dit artikel of in reële activa belegt waarvan sprake in artikel 9.

Artikel 11

Belangenconflicten

Een ELTIF mag in een in aanmerking komend investeringsactivum waarin de beheerder een direct of indirect belang heeft of neemt niet op andere wijze investeren dan door het bezitten van rechten van deelneming of aandelen van de ELTIF's, EUSEF's of EuVECA's of de instellingen voor collectieve belegging in de zin van artikel 10, lid 2, die het beheert.

Afdeling 2

Bepalingen betreffende het investeringsbeleid

Artikel 12

Samenstelling en diversificatie van de portefeuille

1.  Een ELTIF investeert ten minste 70% van zijn kapitaal in in aanmerking komende investeringsactiva en ten minste 60% van zijn kapitaal in activa zoals opgesomd in artikel 9, onder a), b), en c), in in aanmerking komende portefeuillemaatschappijen die zijn gevestigd op het grondgebied van een lidstaat.

1 bis.  Indien het reglement of de statuten van het ELTIF voorziet of voorzien in regelmatige terugbetalingsrechten, houdt het ELTIF gedurende de vooraf bepaalde terugbetalingsperioden een liquiditeitsreserve aan, rekening houdende met de vereisten en voorwaarden voor uitoefening van de terugbetalingsrechten, gelijk aan het beheer van de liquiditeit voor de uitoefening van de terugbetalingsrechten.

1 ter.  ESMA ontwikkelt technische reguleringsnormen waarin de structuur van de liquiditeitsreserves verder wordt uitgewerkt.

ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op …* voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

2.  Een ELTIF investeert niet meer dan:

a)  10% van zijn kapitaal in activa die door één kwalificerende portefeuillemaatschappij zijn uitgegeven;

b)  10% van zijn kapitaal direct of indirect in een afzonderlijke infrastructuur overeenkomstig artikel 9, onder e);

c)  10% van zijn kapitaal in rechten van deelneming of aandelen van één ELTIF, EuVECA, EuSEF of abi's;

d)  5% van zijn kapitaal in activa waarvan sprake in artikel 8, lid 1, onder b), indien die activa door één instelling zijn uitgegeven.

3.  De totale waarde van de rechten van deelneming of aandelen van ELTIF's, EuvECA's en EuSEF's in een ELTIF-portefeuille mag niet groter zijn dan 20% van de waarde van zijn kapitaal.

4.  De totale risicoblootstelling aan een tegenpartij van het ELTIF die voortkomt uit over the counter (otc)-derivatentransacties, retrocessieovereenkomsten of omgekeerde retrocessieovereenkomsten mag niet groter zijn dan 5% van zijn kapitaal.

5.  In afwijking van lid 2, onder a), en lid 2, onder b), mag het ELTIF de daarin genoemde limiet van 10% tot 20% verhogen, mits de totale waarde van de activa die door het ELTIF worden aangehouden in kwalificerende portefeuillemaatschappijen en in afzonderlijke reële activa waarin het meer dan 10% van zijn kapitaal investeert niet groter is dan 40% van de waarde van zijn kapitaal.

6.  Voor de berekening van de limieten waarvan sprake in de leden 1 tot en met 5 worden ondernemingen die voor de opstelling van geconsolideerde jaarrekeningen tot één groep worden gerekend, als geregeld bij de Zevende Richtlijn 83/349/EEG(19) van de Raad of overeenkomstig erkende internationale financiële verslagleggingsregels, als één kwalificerende portefeuilleonderneming of één instelling beschouwd.

Artikel 12 bis

In omstandigheden waarin het ELTIF inbreuk pleegt op de in artikel 12 uiteengezette diversificatievereisten en deze overtreding buiten de invloedssfeer van de beheerder van het ELTIF ligt, wordt er door de bevoegde autoriteiten een termijn van zes maanden geboden om die maatregelen te treffen die nodig zijn om de positie te rectificeren.

Artikel 13

Concentratie

1.  Een ELTIF mag niet meer dan 25% van de rechten van deelneming of aandelen van één enkele ELTIF, EuVECA of EuSEF verwerven.

2.  De in artikel 56, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG neergelegde concentratielimieten gelden voor investeringen in de activa waarvan sprake in artikel 8, lid 1, onder b), van deze verordening.

Artikel 14

Lenen van contanten

Een ELTIF mag contanten lenen mits daarbij alle volgende voorwaarden worden vervuld:

a)  de contanten vertegenwoordigen niet meer dan 40% van het kapitaal van het ELTIF;

b)  de contanten dienen voor het verwerven van een participatie in in aanmerking komende investeringsactiva;

c)  de contanten worden geleend in dezelfde valuta als die van de met de geleende contanten te verwerven activa;

e bis)  de contanten bezwaren activa die niet meer dan 30% van het kapitaal van het ELTIF vertegenwoordigen;

e ter)  de duur van de lening komt overeen met de duur van het ELTIF.

De ELTIF-beheerder informeert beleggers op voorhand over toekomstige financieringsbehoeften die zich voordoen binnen de investeringsstrategie.

Artikel 15

Toepassing van de regels inzake samenstelling en diversificatie van de portefeuille

1.  De in artikel 12, lid 1, neergelegde investeringslimieten:

a)  gelden uiterlijk, maar niet later dan vijf jaar of, indien dit langer is, de helft van de duur van het ELTIF zoals bepaald overeenkomstig artikel 16, lid 2, nadat het ELTIF een vergunning heeft verkregen, op de datum die in het reglement of de statuten van het ELTIF is bepaald, waarbij voor het bepalen van die datum rekening wordt gehouden met de typische en andere kenmerken van de activa waarin door het ELTIF wordt belegd. In uitzonderlijke omstandigheden mag de bevoegde autoriteit van het ELTIF, onder indiening van een naar behoren gerechtvaardigd investeringsplan, een verlenging van deze termijn met niet meer dan één jaar goedkeuren;

b)  blijven buiten toepassing zodra het ELTIF activa begint te verkopen overeenkomstig zijn terugbetalingsbeleid als vastgesteld in artikel 16;

c)  worden tijdelijk opgeschort indien het ELTIF bijkomend kapitaal aantrekt, mits die opschorting niet langer duurt dan 12 maanden, met name in het geval van een investering in infrastructuur.

2.  Indien een langetermijnactivum waarin het ELTIF heeft belegd, wordt uitgegeven door een kwalificerende portefeuillemaatschappij die niet langer aan artikel 10, lid 1, onder b), voldoet, mag het langetermijnactivum gedurende maximaal drie jaar vanaf de datum waarop de portefeuillemaatschappij niet langer aan de vereisten in artikel 10 voldoet verder worden meegerekend voor de 70% waarvan sprake in artikel 12, lid 1.

Hoofdstuk III

Terugbetaling, verhandeling en uitgifte van aandelen of rechten van deelneming van het ELTIF en uitkering van inkomsten

Artikel 16

Terugbetalingsbeleid

1.  De ELTIF-beheerder kan een professionele ELTIF oprichten zonder deelname van niet-professionele beleggers of hij kan ertoe besluiten een ELTIF op te richten waaraan niet-professionele, professionele en semiprofessionele beleggers kunnen deelnemen.

1 bis.   In het ELTIF-reglement of de ELTIF-statuten kan een specifieke datum als het einde van de duur van het ELTIF worden vermeld, evenals het recht van tijdelijke verlenging van de levenscyclus ervan en de voorwaarden om het recht uit te oefenen. Indien er geen specifieke datum wordt aangegeven, is de duur van het ELTIF niet beperkt.

1 ter.  Als de ELTIF-beheerder besluit niet-professionele beleggers deel te laten nemen aan het ELTIF, hebben alle beleggers vóór het einde van de duur van het ELTIF de mogelijkheid om terugbetaling van hun rechten van deelneming of aandelen te vragen. Terugbetaling van rechten van deelneming of aandelen door institutionele of niet-professionele beleggers kan echter pas plaatsvinden in de tweede helft van de duur van het ELTIF en voor een totaal maximum van 20 % van het totale bedrag van het fonds. Indien er geen terugbetalingsrechten zijn opgenomen in het reglement of de statuten van het ELTIF, is terugbetaling aan de beleggers mogelijk vanaf de dag volgend op de voor het einde van de duur van het ELTIF vastgestelde datum.

ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen waarin de voorwaarden en vereisten van de terugbetalingsbeleidsstructuren van ELTIF's verder worden uitgewerkt, teneinde binnen de gehele Unie duidelijkheid en consistentie te creëren.

2.  De duur van het ELTIF is in overeenstemming met het langetermijnkarakter van het ELTIF en is voldoende lang om de levenscyclus van elk van de afzonderlijke activa van het ELTIF te bestrijken, gemeten naar het illiquiditeitsprofiel en de economische levenscyclus van het activum en de aangegeven investeringsdoelstelling van het ELTIF.

3.  Beleggers mogen om de afbouw van het ELTIF verzoeken als binnen één jaar nadat deze zijn ingediend, niet aan hun terugbetalingsverzoeken zoals ingediend in overeenstemming met het terugbetalingsbeleid van het ELTIF, is voldaan.

3 bis.  In het ELTIF-reglement of de ELTIF-statuten en de informatie die aan beleggers wordt verstrekt, worden de procedures vastgesteld voor de herbelegging van de opbrengsten uit beleggingen in in aanmerking komende portefeuillemaatschappijen, hetzij in overige in aanmerking komende portefeuillemaatschappijen, hetzij in hoogwaardige liquide activa, in het geval deze beleggingen vóór het eind van de duur van het ELTIF aflopen.

4.  Beleggers hebben altijd de keuze om in contanten te worden terugbetaald.

5.  Terugbetaling in natura uit de activa van het ELTIF is alleen mogelijk indien alle volgende voorwaarden zijn vervuld:

(a)  het reglement of de statuten van het ELTIF voorzien in die mogelijkheid, onder de voorwaarde dat alle beleggers eerlijk worden behandeld;

(b)  de belegger vraagt schriftelijk te worden terugbetaald middels een deel van de activa van het fonds;

(c)  geen specifieke regels beperken de overdracht van die activa.

6.  De ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen die de omstandigheden bepalen waarin de duur van een ELTIF voldoende lang is om de levenscyclus van elk van de afzonderlijke activa van het ELTIF te bestrijken.

De ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk 2015 bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 17

Secundaire markt

1.  Het reglement of de statuten van het ELTIF staan er niet aan in de weg dat rechten van deelneming of aandelen van een ELTIF worden toegelaten tot de handel op een reglementeerde markt als gedefinieerd in artikel 4, lid 14, van Richtlijn 2004/39/EG of op een multilaterale handelsfaciliteit als gedefinieerd in artikel 4, lid 15, van Richtlijn 2004/39/EG ▌.

2.  Het reglement of de statuten van het ELTIF staan er niet aan in de weg dat beleggers hun aandelen of rechten van deelneming vrij aan derden overdragen.

2 bis.  Het ELTIF publiceert periodiek een uitleg over alle belangrijke verschillen tussen de marktwaarde van beursgenoteerde aandelen of rechten van deelneming en zijn eigen schatting van de intrinsieke waarde.

Artikel 18

Uitgifte van nieuwe aandelen of rechten van deelneming

1.  Een ELTIF mag nieuwe uitgiften van aandelen of rechten van deelneming aanbieden overeenkomstig zijn fondsreglement of statuten.

2.  Een ELTIF geeft geen nieuwe aandelen of rechten van deelneming tegen een prijs onder zijn intrinsieke waarde uit zonder die aandelen of rechten van deelneming eerst tegen die prijs aan bestaande beleggers te hebben aangeboden.

Artikel 19

Vervreemding van ELTIF-activa

1.  Elk ELTIF keurt een gespecificeerd schema voor de ordelijke vervreemding van zijn activa goed om de beleggers na het einde van de duur van het ELTIF terug te betalen.

2.  Het schema waarvan sprake in lid 1 wordt op zijn minst jaarlijks beoordeeld en omvat:

a)  een beoordeling van de markt voor potentiële kopers;

b)  een beoordeling en vergelijking van potentiële verkoopprijzen;

c)  een waardering betreffende de te vervreemden activa;

d)  een precies tijdschema voor het vervreemdingsplan.

3.  De ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot bepaling van de criteria die moeten worden gebruikt voor de beoordelingen in punt a) en de waardering in punt c) van lid 2.

De ESMA dient deze ontwerpen van technische ontwerpnormen uiterlijk […] bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Artikel 20

Uitkering van opbrengsten

1.  Een ELTIF mag regelmatig aan de beleggers de opbrengsten uit de portefeuilleactiva uitkeren. Die opbrengsten bestaan uit:

a)  alle opbrengsten die de activa regelmatig opleveren;

b)  de kapitaalwinst die na de vervreemding van een activum is gerealiseerd▐.

2.  Het beleid inzake de uitkering van inkomsten wordt zo opgezet dat de volatiliteit van het rendement voor de belegger tot een minimum wordt beperkt. De inkomsten worden niet uitgekeerd in de mate die vereist is voor toekomstige toezeggingen van het ELTIF.

2 bis.  Een ELTIF krijgt toestemming om zijn kapitaal naar rato te verminderen in het geval het een van de activa in zijn portefeuille heeft afgestoten.

3.  Het ELTIF geeft in zijn fondsreglement of statuten aan welk uitkeringsbeleid het tijdens de duur van het fonds zal voeren.

Hoofdstuk IV

Transparantievereisten

Artikel 21

Transparantie

1.  De rechten van deelneming of aandelen van een vergunninghoudend ELTIF worden in de Unie niet verhandeld zonder voorafgaande publicatie van een prospectus.

Rechten van deelneming of aandelen van een vergunninghoudend ELTIF worden aan niet-professionele beleggers in de Unie niet verhandeld zonder voorafgaande publicatie van een essentiële-informatiedocument (KID) overeenkomstig Verordening (EU) nr. .../... [PRIPS].

2.  Het prospectus bevat de informatie die voor beleggers noodzakelijk is om met kennis van zaken de aan hen aangeboden belegging en met name de daaraan verbonden risico’s te kunnen beoordelen.

3.  Het prospectus bevat ten minste het volgende:

a)  een mededeling waarin wordt uiteengezet hoe het ELTIF gezien zijn doelstellingen en strategie voor het realiseren van die doelstellingen als een langetermijnfonds kwalificeert;

b)  informatie die door instellingen voor collectieve belegging van het closed-end-type overeenkomstig Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad(20) en Verordening (EG) nr. 809/2004 van de Commissie(21) openbaar moet worden gemaakt;

c)  informatie die ingevolge artikel 23 van Richtlijn 2011/61/EU aan beleggers openbaar moet worden gemaakt, als daarvoor niet reeds punt b) van dit lid geldt;

d)  duidelijke vermelding van de categorieën van activa waarin het ELTIF mag investeren;

d bis)  een kasstroomoverzicht.

4.  In het prospectus, het KID en alle andere verhandelingsdocumenten worden beleggers duidelijk op de hoogte gesteld van de illiquide aard van het ELTIF.

Met name wordt in het prospectus, het KID en elk ander verhandelingsdocument:

a)  de belegger duidelijk geïnformeerd over het langetermijnkarakter van de investeringen van het ELTIF;

b)  waar van toepassing overeenkomstig artikel 16, lid 1, de belegger duidelijk geïnformeerd over het einde van de duur van het ELTIF en over de eventuele rechten van tijdelijke verlenging of van tussenkomst van de duur van het ELTIF en de specifieke voorziene voorwaarden;

c)  duidelijk aangegeven of het ELTIF aan niet-professionele beleggers zal worden verhandeld;

d)  duidelijk de rechten van beleggers aangegeven ▌om hun belegging te laten terugbetalen overeenkomstig artikel 16, lid 1 en het reglement of de statuten van het ELTIF;

e)  duidelijk de frequentie en het tijdstip van alle eventuele inkomstenuitkeringen aan de beleggers tijdens de duur van het fonds vermeld;

f)  de belegger duidelijk aangeraden voor slechts een klein deel van zijn totale beleggingsportefeuille in een ELTIF te beleggen.

(f bis)  de belegger geïnformeerd over de strategie voor het kwalificeren van niet-beursgenoteerde ondernemingen om deze toe te staan te handelen op gereguleerde markten;

(f ter)  de belegger geïnformeerd over de strategie met betrekking tot het gebruik van derivaten, rekening houdende met de specifieke eigenschappen en aspecten van het desbetreffende project;

(f quater)  melding gemaakt van enige participatie in instrumenten waarbij middelen van de begroting van de Unie zijn betrokken;

(f quinquies)  de belegger regelmatig, en ten minste eenmaal per jaar, geïnformeerd over de voortgang van elk beleggingsproject, de waarde van de afzonderlijke in aanmerking komende portefeuillebeleggingen en de waarde van overige activa waarin overtollige contanten worden geplaatst, alsmede over de aard, het doel en de waarde van de gebruikte afgeleide instrumenten.

4 bis.  Het prospectus voor professionele ELTIF's bevat de informatie die vereist is op grond van artikel 23 van Richtlijn 2011/61/EU. Het bevat eveneens elke afwijking van de bepalingen van artikel 12 over de samenstelling van de portefeuille.

Artikel 22

Informatie over de kosten

1.  In het prospectus worden de beleggers duidelijk geïnformeerd over het niveau van de verschillende kosten die direct of indirect door de belegger worden gedragen. De verschillende kosten worden volgens de volgende rubrieken ingedeeld:

a)  kosten van de oprichting van het ELTIF;

b)  de kosten in verband met de verwerving van activa;

c)  beheerskosten;

d)  uitkeringskosten;

e)  andere kosten, daaronder begrepen administratieve, regelgevings-, deposito-, bewaar-, professionele dienstverlenings- en auditkosten.

2.  In het prospectus wordt de totale verhouding kosten/kapitaal van het ELTIF openbaar gemaakt.

3.  In het essentiële-informatiedocument worden in verband met de weergave van de totale kosten geldelijk en procentueel alle kosten vermeld die in het prospectus zijn samengevat.

4.  De ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter bepaling van:

a)  de gemeenschappelijke omschrijvingen, berekeningsmethodologieën en presentatieformaten inzake de kosten waarvan sprake in lid 1 en de totale verhouding waarvan sprake in lid 2;

b)  de gemeenschappelijke omschrijving, berekeningsmethodologie en het gebruikelijke presentatieformaat inzake de weergave van de totale kosten in lid 3.

Bij het ontwikkelen van deze ontwerpen van technische reguleringsnormen houdt de ESMA rekening met de ontwerpen van reguleringsnormen waarvan sprake in punt (…) van Verordening (EU) nr. .../... [PRIPS].

De ESMA dient deze ontwerpen van technische ontwerpnormen uiterlijk […] bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

Hoofdstuk V

Verhandeling van rechten van deelneming of aandelen van ELTIF's

Artikel 23

Voor beleggers beschikbare voorzieningen

1.  Indien het reglement of de statuten van een niet-professionele ELTIF voorziet of voorzien in terugbetalingsrechten, zet de ELTIF-beheerder in elke lidstaat waar hij voornemens is rechten van deelneming of aandelen van dat ELTIF te verhandelen voorzieningen op voor inschrijvingen, betalingen aan houders van rechten van deelneming of aandelen, terugkopen of terugbetalingen van rechten van deelneming of aandelen en voor het beschikbaar stellen van de informatie die het ELTIF en de beheerders ervan dienen te verstrekken.

2.  De ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot bepaling van de soorten voorzieningen en kenmerken van de voorzieningen, de technische infrastructuur ervan en van de inhoud van de taken ervan met betrekking tot ELTIF-beleggers waarvan sprake in lid 1.

De ESMA dient deze ontwerpen van technische ontwerpnormen uiterlijk […] bij de Commissie in.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 vast te stellen.

2 bis.  Lid 1 van dit artikel is niet van toepassing op professionele ELTIF's.

Artikel 24

Bijkomende vereisten voor verhandeling aan niet-professionele beleggers

De ELTIF-beheerder kan de rechten van deelneming of aandelen van het ELTIF aan niet-professionele beleggers verhandelen mits alle volgende bijkomende vereisten worden vervuld:

a)   het reglement of de statuten van het ELTIF bepalen dat alle beleggers een gelijke behandeling genieten en dat geen voorkeursbehandeling of specifieke economische voordelen aan afzonderlijke beleggers of groepen van beleggers worden verleend;

b)  het ELTIF mag als een personenvennootschap geregistreerd zijn, indien dit naast de oorspronkelijke kapitaaltoezegging geen aanvullende toezeggingen van de belegger vereist;

c)   niet-professionele beleggers mogen tijdens de inschrijvingsperiode ▌op rechten van deelneming of aandelen van het ELTIF hun inschrijving annuleren en krijgen de gelden zonder verlies terugbetaald;

c bis)  de ELTIF-beheerder heeft de passende procedures en regelingen ingevoerd voor de behandeling van klachten van niet-professionele beleggers, die niet-professionele beleggers in staat klachten in te dienen in de officiële taal of in een van de officiële talen van hun lidstaat;

c ter)  de rechtsvorm van het ELTIF is zodanig dat niet-professionele beleggers niet meer kunnen verliezen dan het bedrag dat zij in het fonds hebben belegd;

c quater)  het ELTIF belegt alleen in rechten van deelneming of aandelen van EuVECA's en EuSEF's indien deze fondsen een bewaarder hebben;

De ESMA ontwikkeld normen waarin de bepalingen voor niet-professionele beleggers die in het reglement of de statuten moeten worden opgenomen, nader worden omschreven.

Artikel 25

Verhandeling van rechten van deelneming of aandelen van ELTIF's

1.  De ELTIF-beheerder kan in zijn lidstaat van herkomst de rechten van deelneming of aandelen van dat vergunninghoudend ELTIF aan professionele, semiprofessionele en niet-professionele beleggers verhandelen na kennisgeving overeenkomstig artikel 31 van Richtlijn 2011/61/EU.

2.  De ELTIF-beheerder kan in andere lidstaten dan zijn lidstaat van herkomst de rechten van deelneming of aandelen van dat vergunninghoudend ELTIF aan professionele, semiprofessionele en niet-professionele beleggers verhandelen na kennisgeving overeenkomstig artikel 32 van Richtlijn 2011/61/EU.

3.  De ELTIF-beheerder maakt met betrekking tot elk ELTIF aan zijn bevoegde autoriteit duidelijk of hij al dan niet voornemens is het aan niet-professionele beleggers te verhandelen.

4.  Naast de ingevolge artikel 32 van Richtlijn 2011/61/EU vereiste documentatie en informatie verstrekt de beheerder van het ELTIF aan zijn bevoegde autoriteit al het volgende:

a)  het prospectus van het ELTIF;

b)  het essentiële-informatiedocument van het ELTIF in geval van verhandeling aan niet-professionele beleggers;

c)  informatie over de voorzieningen waarvan sprake in artikel 22.

5.  De bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten ingevolge artikel 32 van Richtlijn 2011/61/EU worden geacht eveneens op de verhandeling van ELTIF's aan niet-professionele beleggers en de bijkomende vereisten van deze verordening betrekking te hebben.

6.  ▌De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de ELTIF-beheerder verbiedt de verhandeling van een vergunninghoudend ELTIF als de ELTIF-beheerder niet aan deze verordening voldoet.

7.  Naast haar bevoegdheden overeenkomstig artikel 32, lid 3, eerste alinea, [...] van Richtlijn 2011/61/EU weigert de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de ELTIF-beheerder eveneens een volledig kennisgevingsdossier aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het ELTIF zal worden verhandeld over te zenden, als de ELTIF-beheerder niet aan deze verordening voldoet.

Hoofdstuk VI

Toezicht

Artikel 26

Toezicht door de bevoegde autoriteiten

1.  De bevoegde autoriteiten zien doorlopend toe op de naleving van deze verordening.

2.  De bevoegde autoriteit van het ELTIF is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de regels die in de hoofdstukken II, III en IV zijn neergelegd.

3.  De bevoegde autoriteit van het ELTIF is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de verplichtingen die zijn neergelegd in het fondsreglement of in de statuten, alsook de verplichtingen die vervat zijn in het prospectus, welke in overeenstemming dienen te zijn met deze verordening.

4.  De bevoegde autoriteit van de ELTIF- beheerder is belast met het toezicht op de toereikendheid van de regelingen en de organisatie van de beheerder, zodat de beheerder van het ELTIF in staat is te voldoen aan de verplichtingen en regels met betrekking tot de oprichting en werking van alle ELTIF's die hij beheert.

De bevoegde autoriteit van de beheerder is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving door de ELTIF-beheerder van deze verordening.

5.  De bevoegde autoriteiten houden op de op hun grondgebied gevestigde of verhandelde instellingen voor collectieve beleggingen toezicht om na te gaan of zij de ELTIF-benaming alleen gebruiken of alleen suggereren dat zij een ELTIF zijn als zij over een vergunning beschikken en aan deze verordening voldoen.

Artikel 27

Bevoegdheden van bevoegde autoriteiten

1.  De bevoegde autoriteiten beschikken over alle toezichthoudende en onderzoeksbevoegdheden die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun taken ingevolge deze verordening.

1 bis.  De bevoegde autoriteit van het ELTIF neemt, met inachtneming van het beginsel van evenredigheid, passende maatregelen, in het bijzonder indien de ELTIF-beheerder:

a)  nalaat te voldoen aan de vereisten die gelden voor samenstelling en diversificatie van de portefeuille, hetgeen in strijd is met de artikelen 12 en 15;

b)  de rechten van deelneming van het ELTIF verhandelt aan niet-professionele beleggers, het geen in strijd is met de artikelen 24 en 25;

c)  de aanduiding "ELTIF" gebruikt zonder de hiervoor benodigde vergunning overeenkomstig artikel 3;

d)  de aanduiding "ELTIF" gebruikt voor de verhandeling van fondsen die niet zijn gevestigd in overeenstemming met artikel 3, lid 1;

e)  nalaat te voldoen aan de geldende voorschriften en verplichtingen, hetgeen in strijd is met artikel 6.

1 ter.  In de gevallen als bedoeld onder lid 1 bis neemt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van het ELTIF voor zover nodig de volgende maatregelen:

a)  stappen om te zorgen dat de ELTIF-beheerder voldoet aan de artikelen 3, 6, 12, 15, 24 en 25;

b)  verbod op het gebruik van de aanduiding "ELTIF" en schrapping van de aan de betrokken ELTIF-beheerder verleende toestemming uit de vergunning.

2.  De overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU aan de bevoegde autoriteiten verleende bevoegdheden worden eveneens ten aanzien van deze verordening uitgeoefend.

Artikel 28

Bevoegdheden van de ESMA

1.  De ESMA beschikt over de noodzakelijke bevoegdheden en middelen om de taken uit te voeren die haar bij deze verordening worden opgedragen.

2.  De overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU aan de ESMA verleende bevoegdheden worden eveneens ten aanzien van deze verordening en met inachtneming van Verordening (EG) nr. 45/2001 uitgeoefend.

3.  Voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 1095/2010 wordt deze verordening betrokken in elke andere wettelijk bindende uniale handeling die taken verleent aan de Autoriteit waarvan sprake in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 29

Samenwerking tussen autoriteiten

1.  De bevoegde autoriteit van het ELTIF en de bevoegde autoriteit van de beheerder werken, indien verschillend, met elkaar samen en wisselen informatie uit voor de uitoefening van hun taken uit hoofde van deze verordening.

2.  De bevoegde autoriteiten en de ESMA werken voor het uitvoeren van hun respectieve taken krachtens deze verordening met elkaar samen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1095/2010.

3.  De bevoegde autoriteiten en de ESMA wisselen alle informatie en documentatie uit die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van hun respectieve taken krachtens deze verordening in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1095/2010, met name om inbreuken op deze verordening vast te stellen en te verhelpen.

Hoofdstuk VII

Slotbepalingen

Artikel 30

Toetsing

De Commissie start een toetsing van de toepassing van deze verordening tegelijkertijd met, of direct volgend op, de evaluatie voorzien in artikel 69 van Richtlijn 2011/61/EU. Daarbij analyseert de Commissie met name:

a)  de impact van ▌artikel 16, lid 1 ▌;

b)  de impact op de activadiversificatie van de toepassing van het minimumplafond van 70% in aanmerking komende investeringsactiva dat is neergelegd in artikel 12, lid 1, met name ▌of uitgebreidere maatregelen betreffende liquiditeit noodzakelijk zouden zijn ▌;

c)  de mate waarin ELTIF's in de Unie worden verhandeld, daaronder begrepen of onder artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2011/61/EU vallende abi's er belang bij kunnen hebben ELTIF's te verhandelen;

c bis)  de mate waarin de lijst van in aanmerking komende activa en investeringen en de diversificatieregels, de portefeuillesamenstelling en de limieten ten aanzien van het lenen van geld moeten worden geactualiseerd.

De resultaten van die evaluatie worden aan het Europees Parlement en de Raad meegedeeld en worden indien nodig vergezeld van passende voorstellen voor wijzigingen.

Artikel 31

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ...,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

(1) De zaak werd terugverwezen naar de Commissie uit hoofde van artikel 57, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A7-0211/2014).
(2) Amendementen: nieuwe of gewijzigde tekst wordt in vet cursief weergegeven; schrappingen worden aangeduid met het symbool ▌.
(3)PB C 67 van 6.3.2014, blz. 71.
(4) Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PB L 235 van 23.9.2003, blz. 10).
(5) Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).
(6)Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).
(7)Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).
(8)Verordening 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad van ... betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2011/61/EU en Richtlijn 2002/92/EG [nieuwe MiFID-richtlijn]. (PB L ...).
(9)Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64).
(10)Verordening (EG) nr. 809/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de in het prospectus te verstrekken informatie, de vormgeving van het prospectus, de opneming van informatie door middel van verwijzing, de publicatie van het prospectus en de verspreiding van advertenties betreft (PB L 149 van 30.4.2004, blz. 1).
(11) Verordening (EU) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad betreffende ... [PRIPS] (PB ...).
(12)Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).
(13)Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).
(14)Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
(15)Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1).
(16)Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).
(17)Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).
(18) Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).
(19)PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1.
(20)PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64.
(21)PB L 149 van 30.4.2004, blz. 1.


Maritieme ruimtelijke ordening en geïntegreerd kustbeheer ***I
PDF 81kWORD 40k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke ordening en geïntegreerd kustbeheer (COM(2013)0133 – C7-0065/2013 – 2013/0074(COD))
P7_TA(2014)0449A7-0379/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0133),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, en artikel 100, lid 2, artikel 192, lid 1, en artikel 194, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0065/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door een parlement van het Koninkrijk België, de Duitse Bondsraad, de Ierse Kamer van Volksvertegenwoordigers, de Ierse Senaat, het Litouwse parlement, de Nederlandse Eerste Kamer, de Nederlandse Tweede Kamer, de Poolse Senaat, het Finse parlement en de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 september 2013(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 9 oktober 2013(2),

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 12 maart 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en de adviezen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie visserij (A7-0379/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(3);

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning

P7_TC1-COD(2013)0074


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/89/EU.)

(1). PB C 341 van 21.11.2013, blz. 67.
(2). PB C 356 van 5.12.2013, blz. 124.
(3) Dit standpunt vervangt de amendementen aangenomen op 12 december 2013 (Aangenomen teksten P7_TA(2013)0588).


Raming van de inkomsten en uitgaven voor het begrotingsjaar 2015 - Afdeling I - Europees Parlement
PDF 205kWORD 72k
Resolutie van het Europees Parlement van 17 april 2014 over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2015 (2014/2003(BUD))
P7_TA(2014)0450A7-0277/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(1), en met name artikel 36,

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(2),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(3), en met name punt 27,

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie(4),

–  gezien de samenwerkingsovereenkomst tussen het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 5 februari 2014,

–  gezien zijn resolutie van 23 oktober 2013 over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014(5),

–  gezien het verslag van de secretaris-generaal aan het Bureau met het oog op de opstelling van het voorontwerp van raming van het Parlement voor het begrotingsjaar 2015,

–  gezien het voorontwerp van raming, opgesteld door het Bureau op 2 april 2014 op grond van artikel 23, lid 7, en artikel 79, lid 1, van het Reglement van het Parlement,

–  gezien zijn standpunten van 11 maart 2014 over aanpassing van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen(6),

–  gezien de ontwerpraming, opgesteld door de Commissie Begroting o grond van artikel 79, lid 2 van het Reglement van het Parlement.

–  gezien artikel 79 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7‑0277/2014),

A.  overwegende dat de begrotingsprocedure 2015 doorgaat in een jaar waarin de Europese verkiezingen plaatsvinden, waarbij de raming van het Parlement voor het begrotingsjaar 2015 door het huidige Parlement wordt goedgekeurd en de definitieve begroting in het najaar door het volgende Parlement wordt vastgesteld;

B.  overwegende dat het maximum van rubriek V (administratie), dat door het nieuw meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020 is vastgesteld, 9 076 miljoen EUR bedraagt voor de begroting 2015; overwegende dat de subrubriek voor de totale administratieve uitgaven van de instellingen is vastgesteld op 7 351 miljoen EUR;

C.  overwegende dat de secretaris-generaal voor het begrotingsjaar 2015 de volgende drie prioriteiten heeft voorgesteld: terbeschikkingstelling van alle vereiste middelen en ondersteuning om de leden van het nieuwe Parlement in staat te stellen hun taken te verrichten, consolidatie en versterking van structurele veranderingen om ervoor te zorgen dat het Parlement al zijn bevoegdheden ten volle kan uitoefenen, en toewijzing van de vereiste middelen om de meerjarenprojecten uit te voeren;

D.  overwegende dat de secretaris-generaal heeft voorgesteld de vier activiteitsgebieden die na overleg met de gezamenlijke werkgroep van het Bureau en de Begrotingscommissie in 2014 zijn vastgesteld, verder te zetten en uit te breiden, met name: versterking van het onafhankelijk wetenschappelijk advies aan de leden en van de controlecapaciteit van het Parlement, en verbetering van de logistieke en plaatselijke ondersteuning van de leden;

E.  overwegende dat het Parlement zich op transparante wijze zal blijven houden aan een grote mate van budgettaire verantwoordelijkheid, controle en terughoudendheid, en tegelijkertijd een delicaat evenwicht zal zoeken tussen zuinigheid en structurele besparingen enerzijds en algemene efficiëntie-inspanningen anderzijds;

F.  overwegende dat ondanks de beperkte speelruimte en het feit dat ter compensatie op andere gebieden moet worden bespaard, toch een aantal investeringen moet worden overwogen om de institutionele rol van het Parlement te versterken en de begroting duurzamer te maken;

G.  overwegende dat de samenwerking tussen het Bureau en de Begrotingscommissie betreffende de begroting van het Parlement haar nut heeft bewezen voor het proces van structurele hervormingen, met name door in de jaarlijkse begrotingsprocedures efficiëntieverhogingen en mogelijke besparingen in de begroting van het Parlement op te sporen; overwegende dat mogelijke besparingen die een impact hebben op de werkzaamheden van het Parlement en zijn leden, in de fracties moeten worden besproken en via een stemming in de plenaire vergadering in het kader van de begrotingsprocedure moeten worden goedgekeurd;

H.  overwegende dat de overeenstemming die op 11 maart 2014 is bereikt over aanpassing van de bezoldigingen en de pensioenen voor 2011 en 2012 en de gevolgen daarvan voor de begroting 2015 van het Parlement een nieuw onderdeel uitmaakte van de onderhandelingen tijdens de bemiddelingsfase tussen het Bureau en de Begrotingscommissie;

Algemeen kader en de begroting als geheel

1.   benadrukt dat de begroting 2015 op een realistische leest moet zijn geschoeid en volledig in overeenstemming moet zijn met de beginselen van begrotingsdiscipline en goed financieel beheer; merkt op dat 2015 voor het nieuwe Parlement een volledig jaar zal zijn;

2.  is van mening dat de begroting van het Parlement een afspiegeling moet zijn van de huidige economische situatie die de burgers in de hele Unie ervaren, alsook van de begrotingsbezuinigingen waarvoor veel lidstaten staan, waarbij sommige ernstige inspanningen leveren om hun begroting op de lange termijn duurzamer te maken;

3.  benadrukt dat er voldoende middelen gewaarborgd moeten zijn om de leden van het nieuwe Parlement in staat te stellen hun taken te verrichten en om ervoor te zorgen dat het Parlement al zijn bevoegdheden ten volle kan uitoefenen;

4.  is ingenomen met de voor het begrotingsjaar 2015 vastgestelde prioriteiten en benadrukt dat deze volkomen aansluiten bij de doelstellingen die de secretaris-generaal heeft vastgesteld en die de gezamenlijke werkgroep van het Bureau en de Begrotingscommissie heeft besproken; benadrukt dat deze hervormingen moeten worden voortgezet om tot substantiële efficiëntieverhogingen te komen en middelen vrij te maken, maar dat daarbij geen afbreuk mag worden gedaan aan een hoog niveau van wetgeving, begrotingsbevoegdheden, controlebevoegdheden, de betrekkingen met de nationale parlementen en de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden;

5.  herinnert eraan dat de secretaris-generaal in zijn verslag over het voorontwerp van raming voor de begroting 2015 een bedrag voorstelt van 1 822 929 112 EUR (20,09 % van rubriek V); houdt rekening met de verhoging van 3,83 % ten opzichte van de begroting 2014; merkt op dat 0,67 % van deze verhoging bestemd is voor de vergoeding van de leden bij beëindiging van het mandaat, wat uit het statuut voortvloeiende, verplichte uitgaven zijn, en 1,42 % voor langetermijninvesteringen in de bouw van het KAD-gebouw; merkt op dat de verhoging voor de andere uitgaven bijgevolg +1,74 % bedraagt;

6.  neemt nota van het door het Bureau op 2 april 2014 vastgestelde voorontwerp van raming van het Parlement voor het begrotingsjaar 2015; is verheugd over de hoogte van het voorontwerp van raming, zoals vastgesteld door het Bureau, dat flink lager is dan het oorspronkelijke voorstel; betreurt evenwel de lange en moeilijke procedure;

7.  hecht goedkeuring aan de ontwerpramingen voor 2015 van 1 794 929 112 EUR, dat wil zeggen een toename met 1,8 % ten opzichte van de begroting 2014, en gaat er daarnaast mee akkoord dat in de ontwerpramingen ruimte wordt gemaakt voor de verplichte buitengewone uitgave van 0,4 %, die het resultaat is van de nieuwe overeenkomst over de coëfficiënt voor aanpassing van de bezoldigingen en de pensioenen;

8.  is van mening dat verdere besparingen kunnen worden verwezenlijkt door de begrotingslijnen voor ict, de uitgaven voor wagens en de reserve voor onvoorziene uitgaven kritisch onder de loep te nemen;

9.  is van mening dat het Parlement van de volgende zittingsperiode de begrotingsprioriteiten zal kunnen herzien en aanpassen, en in oktober 2014 een definitief besluit zal nemen;

10.  verzoekt de secretaris-generaal vóór de lezing van de begroting een raming van de kosten voor de bouw van het KAD-gebouw voor de komende jaren over te leggen zodat voor 2015 in het correcte bedrag kan worden voorzien; verzoekt de secretaris-generaal daarnaast een het eind van het jaar te bekijken welke kredieten in de begroting 2014 niet zijn gebruikt en deze toe te wijzen aan het KAD-project;

11.  benadrukt dat uit het statuut voortvloeiende en verplichte uitgaven, zoals huur, energiekosten en uitgaven voor salarissen, onderworpen zijn aan jaarlijkse indexeringen, wat dus betekent dat de andere uitgaven nominaal zijn verlaagd; merkt op dat dit mogelijk was dankzij structurele hervormingen en besparingen die tijdens de afgelopen jaren werden verwezenlijkt;

12.  dringt erop aan dat de mogelijke besparingen die de gezamenlijke werkgroep van het Bureau en de Begrotingscommissie heeft geïdentificeerd verder worden onderzocht om tot aanzienlijke organisatorische besparingen te komen, zoals het toepassingsgebied van de interinstitutionele samenwerking tussen het Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, waaruit de wil blijkt om de institutionele, politieke en wetgevende rol van het Parlement en de twee raadgevende comités te versterken; merkt op dat de herstructurering van de taaldiensten van de twee comités hun respectieve kernbeleidstaken moet verbeteren en de nieuwe onderzoeksdienst voor de leden moet versterken; benadrukt dat het Parlement door deze organisatorische hervorming de standaardleverancier voor de vertolkingsdiensten van de twee comités kan worden; steunt het idee om in kalme perioden vertolkingscapaciteit aan andere instellingen aan te bieden;

13.  neemt kennis van de interinstitutionele samenwerkingsovereenkomst tussen het Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 5 februari 2014; vraagt dat uiterlijk begin 2015 gedetailleerde informatie over de financiële impact en de voortgang met de uitvoering van deze overeenkomst aan de Begrotingscommissie wordt verstrekt met het oog op de voorbereiding van de raming voor de begroting 2016;

14.  is ingenomen met de interne maatregelen om dankzij meer efficiëntie te besparen op de begroting van het Parlement, zoals de ontwikkeling van een regeling voor de vertaling van commissieamendementen op basis van specifieke verzoeken van de leden, een regeling voor vertolking op verzoek voor andere vergaderingen dan de plenaire, de toepassing van een papierloos Parlement, voorstellen voor een efficiëntere structuur van het werkritme van het Parlement, en de migratie van Streamline naar Sysper2;

15.  benadrukt dat moet worden voorzien in de uit het statuut voortvloeiende en verplichte uitgaven voor 2015; is van mening dat een definitief besluit enkel door het nieuwe Parlement kan worden genomen in het najaar, wanneer de precieze bedragen gekend zijn;

Specifieke kwesties

16.  benadrukt dat dankzij structurele economische maatregelen gedurende de gehele zevende zittingsperiode grote besparingen op de begroting van het Parlement konden worden verwezenlijkt, onder meer 15 miljoen EUR en 10 miljoen EUR per jaar op respectievelijk vertolking en vertaling, plus 4 miljoen EUR besparingen op reiskosten en 28 miljoen EUR besparingen op rente via prefinanciering van gebouwen; merkt op dat in 2015 nog extra besparingen worden verwacht, met name 1,9 miljoen EUR door de overdracht van het beheer van de pensioenen van de leden aan de Commissie en 1,5 miljoen EUR op gebouwen;

17.  benadrukt het feit dat, rekening houdend met de desbetreffende inflatieniveaus, institutionele terughoudendheid tijdens de zevende zittingsperiode ervoor heeft gezorgd dat de begroting van het Parlement in reële termen is verlaagd voor 2012 en 2014; merkt op dat, na aftrek van uitzonderlijke en niet-terugkerende uitgaven, zoals uitbreidingen van de Unie of andere uitgaven in verband met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, de Europese verkiezingen en de financiering van vastgoedprojecten, de begroting van het Parlement in vijf van de zes jaren (2009, 2011, 2012, 2013 en 2014) een verlaging vertoonde; benadrukt verder dat de vergoedingen van de leden sinds 2011 zijn bevroren, de reiskosten voor de leden en het personeel met 5 % zijn verlaagd en de vergoedingen voor dienstreizen van het personeel sinds 2007 niet meer zijn geïndexeerd;

18.  wijst op de nota van de secretaris-generaal van november 2013 over de uitvoering van het personeelsstatuut en de hervorming en herziening van de regelingen en procedures die eruit voortvloeien; dringt erop aan dat de regelingen inzake ouderschapsverlof correct worden uitgevoerd;

19.  merkt onder verwijzing naar zijn hierboven bedoelde resolutie van 23 oktober 2013 over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 op dat, om de doelstelling van een personeelsinkrimping van 1 % per jaar te verwezenlijken, het secretariaat-generaal het aantal personeelsleden zal terugschroeven en dat nieuwe taken zullen worden opgevangen door het huidige personeel en door herschikking van personeel;

20.  wijst eens te meer op de verantwoordelijkheid van het Parlement om duurzaam te handelen; is ingenomen met de inspanningen om tot een papierloze omgeving te komen en met het aanhoudende waardevolle werk dat via de EMAS-aanpak wordt verwezenlijkt; is van mening dat het EMAS-proces verder steun moet ontvangen;

21.  houdt rekening met de conclusies van de gezamenlijke werkgroep Parlementaire begroting van het Bureau en de Begrotingscommissie om de structurele en organisatorische hervormingen voort te zetten; wijst in dit verband op het feit dat het verstrekken van onafhankelijk wetenschappelijk advies, het vermogen om toezicht uit te oefenen en de assistentie aan de leden verder moeten worden verbeterd om de werkzaamheden van het Parlement als instelling met wetgevende en democratische toezichtsbevoegdheden te versterken; benadrukt dat deze doelstellingen op een financieel verantwoorde wijze moeten worden verwezenlijkt en dat de secretaris-generaal een duidelijk en gedetailleerd plan moet opstellen, dat vóór de lezing van het Parlement over de begroting 2015 aan de Begrotingscommissie moet worden voorgelegd, over hoe deze doelstellingen zullen worden verwezenlijkt en welke begrotingsimpact zij zullen hebben;

22.  betreurt de bevriezing van de toelagen voor de fracties; de bijdrage van de fracties is onmisbaar voor de wetgevende en niet-wetgevende werkzaamheden van het Parlement en voor zijn uitoefening van controle;

23.  benadrukt dat, om de ontwikkeling van de vier bovengenoemde activiteitengebieden op een financieel verantwoorde wijze mogelijk te maken, de gezamenlijke werkgroep zeven gebieden heeft vastgesteld waarop het Parlement efficiënter kan worden:

   i) ontwikkeling van een regeling voor de vertaling van commissieamendementen op verzoek van de leden;
   ii) nagaan of er mogelijkheden zijn voor interinstitutionele samenwerking met het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité;
   iii) nagaan of in kalme perioden vertolkingscapaciteit aan andere instellingen kan worden aangeboden;
   iv) migratie van het huidige personeelsbeheersysteem, Streamline, naar Sysper2;
   v) voorbereiding van een efficiëntere structuur van het werkritme van het Parlement;
   vi) voorbereiding van een papierloos Parlement, waar mogelijk, via uitwisseling van goede praktijken en de volledige uitvoering van het project voor e-vergaderingen;
   vii) ontwikkeling van een regeling voor vertolking op verzoek voor andere vergaderingen dan de plenaire;

24.  erkent het belang van efficiëntie en kosten/baten op het gebied van vertolking, maar benadrukt dat deze aspecten de beschikbaarheid van live en toegankelijke informatie in de gehele Unie niet mogen uithollen, aangezien meertaligheid, vertolking voor webstreaming en transparantie van het Parlement van essentieel belang zijn voor het publiek en dus ook voor de leden van het Parlement;

25.  is van mening dat bepaalde ict-uitgaven die de leden rechtstreeks ten goede komen, kunnen worden gefinancierd met de algemene kostenvergoeding van de leden;

26.  herhaalt dat langetermijninvesteringen, zoals de vastgoedprojecten van het Parlement, voorzichtig en transparant moeten worden aangepakt; dringt aan op een strikt kostenbeheer en een strikte planning van en controle op projecten; herhaalt zijn standpunt dat er behoefte is aan een transparant besluitvormingsproces voor het gebouwenbeleid, op basis van vroegtijdige informatie; vraagt om een gedetailleerde analyse en actualisering van het vastgoedbeleid van het Parlement dat het Bureau in maart 2010 heeft vastgesteld, alsook om een overzicht van de investeringen per jaar en per gebouw tijdens de zittingsperiode 2009-2014, die uiterlijk in augustus 2014 aan de Begrotingscommissie moeten worden overgelegd, en herhaalt zijn verzoek dat om de zes maanden precieze informatie wordt verstrekt over de vorderingen van de vastgoedprojecten en de financiële gevolgen ervan;

27.  neemt kennis van het feit dat de opening van het Huis van de Europese geschiedenis gepland is voor eind 2015; verwacht dat de secretaris-generaal en het Bureau ruim vóór de behandeling in het Parlement in het najaar van 2014 bijgewerkte informatie over de stand van zaken van het project voorleggen; herinnert aan de toezegging dat de definitieve kosten de in het business plan vastgestelde bedragen niet mogen overstijgen;

28.  herinnert eraan dat het Bureau op 10 juni 2013 de voorstellen van de secretaris-generaal heeft bekrachtigd om onmiddellijk en gefaseerd maatregelen te nemen om het cateringbeleid van het Parlement in de periode 2014-2019 te moderniseren; verzoekt het Bureau bijgevolg tijdig, met het oog op de voorbereiding van de lezing van het Parlement over de begroting 2015, aan de Begrotingscommissie een heldere beoordeling over te leggen van de begrotingsimpact van deze hervorming voor de begroting 2015 en daarna;

29.  verzoekt de secretaris-generaal tegen het voorjaar 2015 aan de Begrotingscommissie verslag uit te brengen over de uitvoering en de financiële impact van het nieuwe algemene veiligheidsconcept; vraagt om gedetailleerde informatie over de financiële gevolgen van de oprichting van het nieuwe directoraat-generaal veiligheid in 2013; vraagt om informatie over de financiële gevolgen van de interinstitutionele administratieve samenwerkingsovereenkomsten op het gebied van veiligheid;

30.  neemt kennis van de oprichting van het nieuwe directoraat-generaal voor parlementaire onderzoeksdiensten op 1 november 2013; herinnert eraan dat de oprichting van dit nieuwe DG op begrotingsneutrale wijze - door middel van herschikkingen van DG PRES en DG IPOL - heeft plaatsgevonden en dat het nieuwe directoraat-generaal in 2015 geen nieuwe personele en financiële middelen nodig zal hebben; vraagt om informatie over het organigram van het nieuwe directoraat in augustus/september 2014, met inbegrip van de geplande overheveling van posten van de twee Europese raadgevende comités, ten opzichte van de situatie in januari 2014, en vraagt om een gedetailleerd overzicht van het gebruik dat dit DG van zijn middelen voor externe expertise gaat maken, tijdig voor te leggen aan de Begrotingscommissie met het oog op de voorbereiding van de behandeling door het Parlement van de begroting 2015;

Slotopmerkingen

31.  neemt de raming voor het begrotingsjaar 2015 aan;

o
o   o

32.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en de raming te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.
(2) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.
(3) PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.
(4) PB L 287 van 29.10.2013, blz. 15.
(5) Aangenomen teksten P7_TA(2013)0437.
(6) Aangenomen teksten P7_TA(2014)0186 en P7_TA(2014)0187.


Inbreuken op het mededingingsrecht ***I
PDF 76kWORD 50k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie (COM(2013)0404 – C7-0170/2013 – 2013/0185(COD))
P7_TA(2014)0451A7-0089/2014

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0404),

–  gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 103 en 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0170/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 16 oktober 2013(1),

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 26 maart 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie juridische zaken en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0089/2014),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie

P7_TC1-COD(2013)0185


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2014/104/EU.)

(1) PB C 67 van 6.3.2014, blz. 83.


Overbrenging van afvalstoffen ***I
PDF 201kWORD 48k
Resolutie
Tekst
Bijlage
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (COM(2013)0516 – C7-0217/2013 – 2013/0239(COD))
P7_TA(2014)0452A7-0069/2014

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0516),

–  gezien art. 294, lid2, en art. 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0217/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité van 10 december 2013(1)

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's van 30 januari 2014(2),

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 12 maart 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0069/2014),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  neemt kennis van de bij deze resolutie gevoegde verklaring van de Commissie;

3.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

4.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen

P7_TC1-COD(2013)0239


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 660/2014.)

BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

Verklaring van de Commissie

De Commissie is voornemens gebruik te maken van haar bevoegdheid om richtsnoeren vast te stellen, ook wat betreft risicobeoordeling voor inspectieplannen en, indien nodig, elektronische gegevensuitwisseling.

(1) Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt.
(2) Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt.


Nieuwe psychoactieve stoffen ***I
PDF 441kWORD 151k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende nieuwe psychoactieve stoffen (COM(2013)0619 – C7-0272/2013 – 2013/0305(COD))
P7_TA(2014)0453A7-0172/2014

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0619),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0272/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door het Lagerhuis van het Verenigd Koninkrijk en het Hogerhuis van het Verenigd Koninkrijk , en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 21 januari 2014(1),

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0172/2014),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad betreffende nieuwe psychoactieve stoffen

P7_TC1-COD(2013)0305


(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Nieuwe psychoactieve stoffen, die talrijke commerciële en industriële alsook wetenschappelijke toepassingen kunnen hebben, kunnen bij menselijke consumptie gezondheids-, sociale of veiligheidsrisico’s met zich brengen.

(2)  De afgelopen jaren hebben lidstaten een groeiend aantal nieuwe psychoactieve stoffen aangemeld via het mechanisme voor snelle uitwisseling van informatie dat werd ingesteld bij Gemeenschappelijk Optreden 97/396/JBZ(4) en nog werd versterkt door Besluit 2005/387/JBZ van de Raad(5). De meeste van deze nieuw psychoactieve stoffen werden aangemeld door meer dan een lidstaat. Veel van deze nieuwe psychoactieve stoffen werden aan consumenten verkocht zonder passende etikettering en gebruiksaanwijzing.

(3)  De bevoegde autoriteiten van de lidstaten voeren verschillende beperkende maatregelen met betrekking tot deze nieuwe psychoactieve stoffen in om de risico's die deze bij consumptie met zich brengen, aan te pakken. Omdat nieuwe psychoactieve stoffen vaak worden gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke ontwikkeling en bij de productie van diverse goederen of andere stoffen die worden gebruikt voor de vervaardiging van goederen, zoals medicijnen, industriële oplosmiddelen, schoonmaakmiddelen, goederen in de hightech industrie, kan het beperken van de toegang daartoe voor dit gebruik aanzienlijke gevolgen hebben voor marktdeelnemers en mogelijk hun bedrijfsactiviteiten op de interne markt ontwrichten en kan het duurzaam wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling eveneens belemmeren. [Am. 1]

(4)  Het groeiend aantal nieuwe psychoactieve stoffen dat op de interne markt wordt aangeboden, hun toenemende diversiteit, de snelheid waarmee zij op de markt verschijnen, de verschillende risico's die zijn zij kunnen hebben in geval van menselijke consumptie, en het groeiend aantal dat deze stoffen consumeert en het gebrek aan algemene kennis en bewustzijn bij de bevolking over de risico's verbonden aan het gebruik van deze stoffen, stellen de capaciteit van overheidsinstanties op de proef om een doeltreffend antwoord te geven ter bescherming van de volksgezondheid en openbare veiligheid zonder de werking van de interne markt te belemmeren. [Am. 2]

(5)  Aangezien de voorwaarden en de omstandigheden in de lidstaten met betrekking tot psychoactieve stoffen verschillen, verschillen ook de beperkende maatregelen verschillen aanzienlijk per lidstaat waardoor marktdeelnemers die deze stoffen bij de productie van diverse goederen gebruiken, in geval van een en dezelfde psychoactieve stof aan verschillende voorwaarden moeten voldoen, zoals een voorafgaande kennisgeving van uitvoer, uitvoervergunning of een in- of uitvoercertificaat. Daardoor belemmeren zouden de verschillen tussen wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake nieuwe psychoactieve stoffen de werking van de interne markt in zekere mate kunnen belemmeren doordat zij handelsbelemmeringen, versnippering van de markt en een gebrek aan juridische duidelijkheid en gelijke concurrentievoorwaarden voor marktdeelnemers veroorzaken, waardoor het voor ondernemers moeilijk moeilijker wordt om binnen de interne markt te opereren. [Am. 3]

(6)  Beperkende maatregelen veroorzaken zouden niet alleen handelsbelemmeringen in geval van nieuwe psychoactieve stoffen die al commercieel, industrieel of wetenschappelijk worden toegepast kunnen veroorzaken, maar kunnen zouden ook de ontwikkeling van dergelijke toepassingen kunnen belemmeren en zullen waarschijnlijk de handel voor marktdeelnemers belemmeren die dergelijke toepassingen willen ontwikkelen, doordat zij de toegang tot deze nieuwe psychoactieve stoffen bemoeilijken. [Am. 4]

(7)  De verschillen tussen de diverse beperkende maatregelen die op nieuwe psychoactieve stoffen worden toegepast, zouden, hoewel ze legitiem zijn, aangezien ze voortvloeien uit de specifieke situatie op het gebied van psychoactieve stoffen in elke lidstaat, ook kunnen ook leiden tot de verplaatsing van schadelijke nieuwe psychoactieve stoffen tussen de lidstaten, waardoor pogingen om hun beschikbaarheid te beperken, worden belemmerd en de consumentenbescherming in de Unie wordt ondermijnd, als de efficiënte uitwisseling van informatie en coördinatie tussen de lidstaten niet wordt versterkt. [Am. 5]

(7 bis)  De verschillen werken de sluikhandel in deze stoffen door criminele netwerken, en met name door de georganiseerde misdaad, in de hand. [Am. 6]

(8)  Dergelijke verschillen zullen naar verwachting toenemen blijven bestaan omdat lidstaten uiteenlopende benaderingen voor de aanpak van uitdagingen op het gebied van nieuwe psychoactieve stoffen blijven hanteren. De handelsbelemmeringen en marktfragmentatie en het gebrek aan juridische duidelijkheid en gelijke concurrentievoorwaarden zullen daarom naar verwachting toenemen blijven bestaan en de werking van de interne markt verder belemmeren als de lidstaten niet voor een efficiëntere coördinatie en samenwerking zorgen. [Am. 7]

(9)  Deze Wanneer er verstoringen van de werking van de interne markt moeten worden opgeheven vastgesteld, dienen deze te worden aangepakt, en daartoe moeten de regels inzake nieuwe psychoactieve stoffen waarover op het niveau van de Unie bezorgdheid bestaat, worden geharmoniseerd, waarbij tegelijkertijd een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid, de veiligheid en de consumentenbescherming en de nodige flexibiliteit voor de lidstaten om rekening te houden met plaatselijke situaties moeten worden gewaarborgd. [Am. 8]

(10)  Ten aanzien van nieuwe psychoactieve stoffen en mengsels moet er in de Unie vrij verkeer zijn wanneer deze zijn bestemd voor commercieel en industrieel gebruik of voor wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke ontwikkeling, door daartoe gemachtigde personen in inrichtingen die rechtstreeks onder het toezicht staan van de autoriteiten van de lidstaten of specifiek door die autoriteiten zijn erkend. In deze verordening moeten regels worden vastgesteld voor het invoeren van beperkingen voor dit vrij verkeer . [Am. 9]

(11)  Nieuwe psychoactieve stoffen die in de Unie gezondheids-, sociale of veiligheidsrisico’s opleveren, moeten op het niveau van de Unie worden aangepakt. Maatregelen inzake nieuwe psychoactieve stoffen op grond van deze verordening moeten bijdragen tot een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en veiligheid, zoals neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(12)  Deze verordening mag niet van toepassing zijn op drugsprecursoren omdat het misbruik van deze chemische stoffen met het oog op de vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen wordt aangepakt op grond Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad(6) en Verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad(7).

(13)  Elke maatregel van de Unie inzake nieuwe psychoactieve stoffen moet op wetenschappelijk bewijs zijn gebaseerd en aan een specifieke procedure onderworpen zijn. Op basis van de door de lidstaten ter kennis gebrachte informatie moet een verslag worden opgesteld over nieuwe psychoactieve stoffen die in de Unie bezorgdheid veroorzaken. In dit verslag moet worden aangegeven of het nodig is een risicobeoordeling uit te voeren. Na de risicobeoordeling moet de Commissie bepalen of voor de nieuwe psychoactieve stoffen beperkende maatregelen moeten gelden. Wanneer er directe risico’s voor de volksgezondheid zijn, moet de Commissie vóór de afsluiting van de risicobeoordeling deze stoffen aan een tijdelijke consumentmarktbeperking onderwerpen. Wanneer er nieuwe informatie is over een nieuwe psychoactieve stof, moet de Commissie het risiconiveau van die stof opnieuw beoordelen. Verslagen inzake nieuwe psychoactieve stoffen moeten publiek toegankelijk zijn.

(14)  Er mag op grond van deze verordening geen risicobeoordeling inzake een nieuwe psychoactieve stof plaatsvinden wanneer deze het onderwerp vormt van een beoordeling krachtens internationaal recht of wanneer het een werkzaam bestanddeel vormt van een medicinaal product of een veterinair medicinaal product, tenzij er op Unieniveau voldoende gegevens voorhanden zijn die erop wijzen dat een gezamenlijk verslag van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD) en Europol nodig zou kunnen zijn. [Am. 10]

(15)  Wanneer de nieuwe psychoactieve stof waarover een verslag wordt opgesteld, een actief bestanddeel van een medicinaal product of een veterinair medicinaal product is, moet de Commissie samen met het Europees Geneesmiddelenbureau beoordelen of verdere maatregelen noodzakelijk zijn.

(16)  De maatregelen die inzake nieuwe psychoactieve stoffen op het niveau van de Unie worden genomen, moeten evenredig zijn aan de gezondheids-, de sociale en de veiligheidsrisico’s die zij met zich brengen.

(17)  Bepaalde nieuwe psychoactieve stoffen brengen directe risico's voor de volksgezondheid met zich zodat snel optreden is vereist. Daarom moet de beschikbaarheid ervan tijdelijk worden beperkt voor de duur van de risicobeoordeling en tot het risiconiveau van een nieuwe psychoactieve stof is vastgesteld, en moeten, indien zulks gerechtvaardigd is, permanente marktmaatregelen worden getroffen. [Am. 11]

(18)  Op basis van het bestaande bewijs en van vooraf bepaalde criteria, mogen er mogen geen beperkende maatregelen op het niveau van de Unie worden ingevoerd voor nieuwe psychoactieve stoffen die lage gezondheids-, sociale of veiligheidsrisico’s met zich brengen, maar de lidstaten kunnen nadere maatregelen treffen als zij dat passend of noodzakelijk achten, gezien de specifieke risico’s die de stof voor hun grondgebied met zich meebrengt, en rekening houdend met de nationale omstandigheden en eventuele sociale, economische, juridische, administratieve of andere factoren die zij relevant achten. [Am. 12]

(19)  Op basis van het bestaande bewijs en van vooraf bepaalde criteria, mogen de nieuwe psychoactieve stoffen die gematigde gezondheids-, sociale en veiligheidsrisico’s met zich brengen, mogen niet aan consumenten worden aangeboden. [Am. 13]

(20)  Op basis van het bestaande bewijs en van vooraf bepaalde criteria, mogen de nieuwe psychoactieve stoffen die ernstige gezondheids-, sociale of veiligheidsrisico’s met zich brengen, mogen niet op de markt worden aangeboden. [Am. 14]

(21)  Deze verordening moet in uitzonderingen voorzien om de bescherming te waarborgen van de gezondheid van mens en dier, om wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke ontwikkeling te bevorderen en om het gebruik toe te staan van nieuwe psychoactieve stoffen in de industrie, op voorwaarde dat deze stoffen geen schadelijke gevolgen kunnen hebben en niet kunnen worden misbruikt of herwonnen. [Am. 15]

(21 bis)  De lidstaten dienen passende maatregelen te nemen om te voorkomen dat nieuwe psychoactieve stoffen die voor onderzoeks- en ontwikkelingsdoeleinden of voor andere toegestane doeleinden worden gebruikt, op de illegale markt worden gebracht. [Am. 16]

(22)  Om de doeltreffende uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten de lidstaten regels vaststellen inzake de sancties voor inbreuken op beperkende maatregelen. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(23)  Het bij Verordening (EG) nr. 1920/2006 van het Europees Parlement en de Raad(8) opgerichte EWDD dient een centrale rol te spelen bij de uitwisseling en coördinatie van informatie over nieuwe psychoactieve stoffen en bij de beoordeling van de gezondheids-, sociale of veiligheidsrisico’s die deze met zich brengen. Aangezien binnen het toepassingsgebied van deze verordening naar verwachting meer informatie zal worden vergaard en beheerd door het EWDD, dient te worden voorzien in specifieke steun. [Am. 17]

(24)  Het mechanisme voor de snelle uitwisseling van informatie over nieuwe psychoactieve stoffen (het EU-systeem voor vroegtijdige waarschuwing inzake nieuwe psychoactieve stoffen ("EWS")) is een nuttig kanaal gebleken voor het delen van informatie over nieuwe psychoactieve stoffen, en over nieuwe tendensen in het gebruik van gereglementeerde psychoactieve stoffen en daarmee verband houdende waarschuwingen inzake de volksgezondheid. Dat mechanisme moet verder worden versterkt zodat Om doeltreffender kan worden gereageerd te kunnen reageren op de snelle opkomst en verspreiding van nieuwe psychoactieve stoffen binnen de Unie, dient het mechanisme te worden gehandhaafd en verder te worden ontwikkeld, met name wat de vergaring en het beheer van gegevens over de opsporing en identificatie van nieuwe psychoactieve stoffen, ongewenste voorvallen ten gevolge van het gebruik van deze stoffen en de betrokkenheid van criminele groepen op de markt betreft, via de nieuwe EU-gegevensbank voor psychoactieve stoffen (de "Europese Gegevensbank voor nieuwe drugs"). De media, en met name wetenschappelijke en medische literatuur, kunnen een belangrijke bron van informatie over geregistreerde ongewenste voorvallen zijn. Om de doeltreffendheid van de rapportage van dit soort voorvallen te verbeteren, dient het EWDD alle nieuwe psychoactieve stoffen te monitoren en deze informatie in te voeren in de Europese Gegevensbank voor nieuwe drugs. De gegevensreeksen die van essentieel belang zijn voor de werking van deze verordening omvatten onder meer gegevens over de opsporing en identificatie van nieuwe psychoactieve stoffen, de ongewenste voorvallen ten gevolge van het gebruik van deze stoffen en de betrokkenheid van criminele groepen op de markt. Er dient een basisgegevensreeks te worden vastgesteld. Deze basisgegevensreeks dient regelmatig te worden herzien om ervoor te zorgen dat zij is afgestemd op de informatie die nodig is voor de effectieve werking van de verordening. Vermoede ongewenste voorvallen, met inbegrip van ongewenste voorvallen met dodelijke afloop, dienen versneld te worden gemeld. [Am. 18]

(24 bis)  Om de lidstaten in staat te stellen om informatie over nieuwe psychoactieve stoffen in de Unie te ontvangen, tegelijkertijd te raadplegen en te delen, dienen de lidstaten, het EWDD, Europol en de Commissie te allen tijden volledige toegang te hebben tot de Europese gegevensbank voor nieuwe drugs. [Am. 19]

(24 ter)  Via het systeem voor snelle uitwisseling van informatie over nieuwe psychoactieve stoffen moet het EWDD aan alle lidstaten gezondheidswaarschuwingen uitvaardigen, als op basis van informatie over een nieuwe psychoactieve stof deze stof aanleiding lijkt te geven tot bezorgdheid over de volksgezondheid. Deze gezondheidswaarschuwingen moeten eveneens informatie bevatten over maatregelen op het gebied van preventie, behandeling en schadebeperking die kunnen worden genomen om de risico's van de stof aan te pakken. [Am. 20]

(24 quater)  Om de volksgezondheid te beschermen moeten het EWDD en Europol voor hun EWS-activiteiten over voldoende financiële middelen kunnen beschikken. [Am. 21]

(25)  Informatie van lidstaten is van cruciaal belang voor het doeltreffend functioneren van de procedures die tot besluiten leiden over marktbeperkingen voor nieuwe psychoactieve stoffen. De lidstaten moeten daarom in overeenstemming met het EWDD-kader voor het verzamelen van gegevens voor de voornaamste epidemiologische indicatoren en andere relevante gegevens met regelmaat gegevens verzamelen over en toezicht houden op de opkomst en het gebruik van eventuele nieuwe psychoactieve stoffen, daarmee verband houdende gezondheids-, veiligheids- en sociale problemen en beleidsmaatregelen. Zij moeten deze gegevens delen, met name met het EWDD, Europol en de Commissie. [Am. 22]

(25 bis)  De informatie die door de lidstaten wordt verschaft en uitgewisseld over nieuwe psychoactieve stoffen is van cruciaal belang voor het nationale beleid inzake volksgezondheid, zowel wat drugspreventie als wat de behandeling van herstellende gebruikers van psychoactieve drugs betreft. De lidstaten dienen alle beschikbare informatie op een effectieve manier te benutten en relevante ontwikkelingen te volgen. [Am. 23]

(26)  Een gebrek aan capaciteit om de opkomst en verspreiding van nieuwe psychoactieve stoffen vast te stellen en daarop te anticiperen en aan bewijs over de gezondheids-, sociale of veiligheidsrisico’s daarvan, kan het treffen van doeltreffende maatregelen belemmeren. De bevordering van de geregelde en systematische samenwerking tussen het EWDD, nationale contactpunten, vertegenwoordigers van de gezondheidszorg en rechtshandhaving op nationaal en regionaal niveau, onderzoeksinstituten en forensische laboratoria met relevante expertise moet daarom, onder meer op het niveau van de Unie, en op nationaal niveau, worden ondersteund en van de nodige middelen worden voorzien, zodat de capaciteit voor de beoordeling en effectieve aanpak van nieuwe psychoactieve stoffen wordt vergroot. [Am. 24]

(26 bis)  Er dient te worden gezorgd voor passende waarborgen teneinde een hoog niveau van bescherming van persoonsgegevens te garanderen, met name wanneer gevoelige informatie wordt verzameld en gedeeld. [Am. 25]

(27)  De bij deze verordening vastgestelde procedures voor de uitwisseling van informatie, risicobeoordeling en de vaststelling van tijdelijke en permanente beperkende maatregelen inzake nieuwe psychoactieve stoffen, moeten een snel optreden mogelijk maken. Marktbeperkende maatregelen moet onverwijld en niet later dan acht weken na ontvangst van het gezamenlijk verslag of risicobeoordelingsverslag worden vastgesteld.

(28)  Zolang de Unie geen maatregelen heeft vastgesteld om een nieuwe psychoactieve stof krachtens deze verordening aan marktbeperking te onderwerpen, kunnen de lidstaten technische voorschriften inzake die nieuwe psychoactieve stof vaststellen in overeenstemming met de bepalingen van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad(9). Om de eenheid van de interne markt van de Unie te bewaren en om het ontstaan van ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen te voorkomen, moeten de lidstaten de Commissie overeenkomstig de bij Richtlijn 98/34/EG vastgestelde procedure onmiddellijk in kennis stellen van ieder ontwerp voor een technisch voorschrift inzake nieuwe psychoactieve stoffen.

(28 bis)  Kinderen en adolescenten zijn bijzonder kwetsbaar voor de gevaren van deze nieuwe stoffen, waarvan de risico’s over het algemeen weinig bekend zijn. [Am. 26]

(29)  Maatregelen op het gebied van preventie, vroegtijdige opsporing en interventie, behandeling, risico- en schadebeperking zijn van belang voor het aanpakken van het groeiend gebruik van nieuwe psychoactieve stoffen en hun potentiële risico's. De lidstaten moeten de beschikbaarheid en doeltreffendheid van preventieprogramma's verbeteren en burgers bewust maken over de risico's van het gebruik van deze stoffen en de gevolgen ervan. Daartoe dienen preventiemaatregelen vroegtijdige opsporing en interventie te omvatten, alsook het bevorderen van een gezonde leefstijl en gerichte preventie, die ook op families en leefgemeenschappen is gericht. Het internet, dat een van de voornaamste en zich snel ontwikkelende distributiekanalen is voor de verkoop van en advertenties voor nieuwe psychoactieve stoffen, moet worden gebruikt voor de informatievoorziening inzake de gezondheids-, sociale of veiligheidsrisico’s van deze stoffen en voor de preventie van misbruik. Het is van essentieel belang dat kinderen, adolescenten en jongvolwassenen bewust worden gemaakt van de risico's, bijvoorbeeld op school of in een educatief kader. [Am. 27]

(29 bis)  De Commissie en de lidstaten moeten eveneens educatieve en bewustmakingsactiviteiten, -initiatieven en -campagnes bevorderen die gericht zijn op gezondheids-, sociale en veiligheidsrisico's van het misbruik van nieuwe psychoactieve stoffen. [Am. 28]

(30)  Geneesmiddelen, met inbegrip van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, vormen het onderwerp van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad(10), Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad(11) en Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad(12). Deze verordening dient zich derhalve niet uit te strekken tot het misbruik daarvan.

(30 bis)  Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van stoffen die lage, gemiddelde of ernstige risico´s met zich meebrengen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad. [Am. 29]

(31)  Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van tijdelijke en permanente marktbeperkingen te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(13).

(32)  De Commissie dient onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast te stellen wanneer dat, in naar behoren gemotiveerde gevallen waarbij sprake is van een snelle stijging in meerdere lidstaten van het aantal geregistreerde sterfgevallen en ernstige gevolgen voor de gezondheid of ernstige schade aan de gezondheid in verband met het gebruik van de betrokken nieuwe psychoactieve stof, om dwingende urgente redenen noodzakelijk is. [Am. 30]

(33)  De Commissie dient bij de toepassing van deze verordening deskundigen uit de lidstaten, relevante agentschappen van de Unie, met name het EWDD, maatschappelijke organisaties, en marktdeelnemers en alle andere relevante belanghebbendente raadplegen. [Am. 31]

(34)  Daar de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de gevolgen van het beoogde optreden, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(35)  Om uniforme regels vast te stellen en te zorgen voor duidelijke concepten en procedures alsmede rechtszekerheid te scheppen voor marktdeelnemers, is het passend deze handeling in de vorm van een verordening vast te stellen.

(36)  Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, waaronder de vrijheid van ondernemerschap, het recht op eigendom, het recht op toegang tot preventieve gezondheidszorg en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte medische verzorging, [Am. 32]

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Onderwerp, toepassingsgebied, definities

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.  In deze verordening worden regels vastgesteld voor beperkingen van het vrij verkeer van nieuwe psychoactieve stoffen binnen de interne markt. Daartoe wordt in deze verordening een mechanisme ingesteld voor de uitwisseling van informatie over nieuwe psychoactieve stoffen en de risicobeoordeling en het opleggen van marktbeperkende maatregelen inzake dergelijke stoffen op het niveau van de Unie.

2.  Deze verordening is niet van toepassing op geregistreerde stoffen als gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 273/2004 en Verordening (EG) nr. 111/2005.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

(a)  “nieuwe psychoactieve stof”: een natuurlijke of synthetische stof die, in geval van menselijke consumptie, een stimulering van het centrale zenuwstelsel of een depressie kan veroorzaken, met hallucinaties of wijzigingen in motorische functies, denken, gedrag, waarneming, bewustzijn of stemming tot gevolg, die die al dan niet bestemd is voor menselijke consumptie of waarschijnlijk door mensen zal worden geconsumeerd ook al is hij daarvoor niet bestemd, met het oogmerk een of meer van de bovengenoemde effecten teweeg te brengen en die noch krachtens het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties van 1961 inzake verdovende middelen, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, noch bij het Verdrag van de Verenigde Naties van 1971 inzake psychotrope stoffen is gereglementeerd; uitgesloten zijn alcohol, cafeïne en tabak alsmede tabaksproducten in de zin van Richtlijn 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten(14); [Am. 33]

(b)  “mengsel”: een mengsel of oplossing met daarin een of meer nieuwe psychoactieve stoffen;

(c)  “geneesmiddel”: een middel zoals bedoeld in punt 2 van artikel 1 van Richtlijn 2001/83/EG;

(d)  “geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik”: een middel zoals bedoeld in punt 2 van artikel 1 van Richtlijn 2001/82/EG;

(e)  “een vergunning voor het in de handel brengen”: een vergunning om een geneesmiddel of een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik in de handel te brengen in overeenstemming met Richtlijn 2001/83/EG, Richtlijn 2001/82/EG of Verordening (EG) nr. 726/2004;

(f)  “op de markt aanbieden”: het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een nieuwe psychoactieve stof met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt van de Unie;

(g)  “consument”: een natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn/haar handels-, bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen;

(h)  “commercieel en industrieel gebruik”: elke vervaardiging, verwerking, bereiding, opslag, vermenging, productie en verkoop aan natuurlijke en rechtspersonen die geen consument zijn;

(i)  “wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke ontwikkeling”: elk wetenschappelijk experiment, elke wetenschappelijke analyse of elk wetenschappelijk onderzoek dat onder strikt gecontroleerde voorwaarden wordt uitgevoerd in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees parlement en de Raad(15);

(j)  “bestel van de Verenigde Naties”: de Wereldgezondheidsorganisatie, de Commissie voor Verdovende Middelen en het Economisch en Sociaal Comité die handelen overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden zoals vastgelegd in artikel 3 van het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties van 1961 inzake verdovende middelen, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, of in artikel 2 van het Verdrag van de Verenigde Naties van 1971 inzake psychotrope stoffen.

HOOFDSTUK II

Vrij verkeer

Artikel 3

Vrij verkeer

Ten aanzien van nieuwe psychoactieve stoffen en mengsels moet er in de Unie vrij verkeer zijn ten behoeve van commercieel en industrieel gebruik alsook wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke ontwikkeling.

Artikel 4

Voorkomen van belemmeringen voor het vrij verkeer

Voor zover de Unie geen maatregelen heeft vastgesteld om een nieuwe psychoactieve stof op grond van deze verordening aan markbeperking te onderwerpen, of wanneer de Commissie geen beperkende maatregel overeenkomstig artikel 11 heeft vastgesteld, mogen lidstaten technische voorschriften inzake dergelijke nieuwe psychoactieve stoffen vaststellen in overeenstemming met Richtlijn 98/34/EG.

In overeenstemming met Richtlijn 98/34/EG delen de lidstaten de Commissie onverwijld elk ontwerp voor een technisch voorschrift inzake nieuwe psychoactieve stoffen mee. [Am. 34]

HOOFDSTUK III

Uitwisseling en verzameling van informatie

Artikel 5

Informatie-uitwisseling

Indien een lidstaat over informatie beschikt over een mogelijke nieuwe psychoactieve stof of een nieuw mengsel, moeten zijn nationale contactpunten binnen het Europees Netwerk voor informatie over drugs en drugsverslaving (“Reitox”) en nationale Europol-eenheden verstrekken het EWDD en Europol tijdig alle informatie vergaren die beschikbaar is over de handel in, of de opsporing en identificatie, de consumptie, en consumptiepatronen, gevallen van ernstige vergiftiging of sterfgevallen, de mogelijke risico’s en het toxiciteitsniveau, gegevens over de vervaardiging, de extractie, de invoer, de distributie en de distributiekanalen, de smokkel en het commercieel en wetenschappelijk gebruik van stoffen die nieuwe psychoactieve stoffen of mengsels lijken te zijn, en deze verstrekken aan het EWDD en Europol.

Het EWDD en Europol delen Reitox, en de nationale Europol-eenheden en het Europees Geneesmiddelenbureau deze informatie onverwijld mee.

Om een doeltreffender antwoord op de snelle opkomst en verspreiding van nieuwe psychoactieve stoffen binnen de Unie mogelijk te maken, wordt het mechanisme voor informatie-uitwisseling (het "systeem voor vroegtijdige waarschuwing") gehandhaafd en verder ontwikkeld, met name wat betreft de vergaring en het beheer van gegevens inzake de opsporing en identificatie van nieuwe psychoactieve stoffen. [Am. 35]

Artikel 6

Gezamenlijk verslag

1.  Wanneer het EWDD en Europol of de Commissie van mening zijn dat de informatie die voor een door verschillende lidstaten aangemelde nieuwe psychoactieve stof in de Unie aanleiding tot bezorgdheid geeft vanwege de gezondheids-, sociale en veiligheidsrisico’s die deze met zich kan brengen, of op gemotiveerd verzoek van verschillende lidstaten, stellen het EWDD en Europol een gezamenlijk verslag op over de nieuwe psychoactieve stof.

2.  Het gezamenlijk verslag bevat de volgende informatie:

(a)  de aard van de risico’s van de nieuwe psychoactieve stof in geval van menselijke consumptie, met inbegrip van eventuele contra-indicaties inzake de wisselwerking met andere stoffen, en de omvang van de risico's voor de volksgezondheid, als bedoeld in artikel 9, lid 1;

(b)  de chemische en fysische identiteit van de nieuwe psychoactieve stof, de methoden en, indien bekend, de chemische precursoren die voor de vervaardiging of de extractie van de stof worden gebruikt en andere nieuwe stoffen met een soortgelijke chemische structuur die aan het licht zijn gekomen verschenen of waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij zullen verschijnen, op basis van een wetenschappelijke beoordeling;

(c)  het commerciële en industriële gebruik van de nieuwe psychoactieve stof, alsmede het gebruik daarvan voor wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke ontwikkeling;

(d)  het gebruik van de nieuwe psychoactieve stof als geneesmiddel voor menselijk of diergeneeskundig gebruik, met inbegrip van het gebruik als een actief bestanddeel van een geneesmiddel of een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik;

(e)  de betrokkenheid van criminele groepen bij de vervaardiging, de distributie of de handel in de nieuwe psychoactieve stof, en elk gebruik van de nieuwe psychoactieve stof bij de vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen;

(f)  of de nieuwe psychoactieve stof wordt beoordeeld of reeds is beoordeeld in het kader van het bestel van de Verenigde Naties;

(g)  of in de lidstaten ten aanzien van de nieuwe psychoactieve stof een beperkende maatregel geldt;

(h)  elke bestaande maatregel op het gebied van preventie en behandeling om de gevolgen aan te pakken van het gebruik van de nieuwe psychoactieve stof.

3.  Het EWDD en Europol verzoeken de nationale contactpunten en de nationale Europol-eenheden om aanvullende informatie te verstrekken over de nieuwe psychoactieve stof. Zij verstrekken deze informatie binnen vier weken na ontvangst van het verzoek.

4.  Het EWDD en Europol verzoeken het Europees Geneesmiddelenbureau, die de nationale bevoegde autoriteiten voor geneesmiddelen van de lidstaten moeten raadplegen, informatie te verstrekken over de vraag of de nieuwe psychoactieve stof in de Unie of in een van de lidstaten:

(a)  een actief bestanddeel van een geneesmiddel of een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik is waarvoor een vergunning tot het in de handel brengen is verleend;

(b)  een actief bestanddeel van een geneesmiddel of een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik waarvoor een vergunning tot het in de handel brengen is aangevraagd;

(c)  een actief bestanddeel van een geneesmiddel of een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik is waarvoor een vergunning tot het in de handel brengen is verleend die echter door de bevoegde autoriteit is opgeschort;

(d)  een actief bestanddeel is van een geneesmiddel dat niet overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2001/83/EG is toegestaan of van een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik dat door een daartoe volgens de nationale wetgeving gemachtigd persoon ex tempore is bereid in overeenstemming met artikel 10, onder c), van Richtlijn 201/82/EG.

De lidstaten verstrekken het Europees Geneesmiddelenbureau onverwijld de bovengenoemde informatie wanneer het deze daarom verzoekt.

Het Europees Geneesmiddelenbureau verstrekt de informatie waarover het beschikt binnen vier weken na ontvangst van het verzoek van het EWDD daartoe.

5.  Het EWDD verzoekt het Europees Agentschap voor chemische stoffen, het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid om de hun ter beschikking staande informatie en gegevens over de nieuwe psychoactieve stoffen te verstrekken. Het EWDD neemt de voorwaarden in acht over het gebruik van de informatie die door het Europees Agentschap voor chemische stoffen, het ECDC en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid aan het EWDD worden meegedeeld, met inbegrip van voorwaarden inzake de beveiliging van informatie en gegevens en de bescherming van vertrouwelijke gegevens, met inbegrip van gevoelige gegevens of bedrijfsinformatie.

Het Europees Agentschap voor chemische stoffen, het ECDC en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid verstrekken de informatie en gegevens waarover zij beschikken binnen vier weken na ontvangst van het verzoek daartoe.

6.  Het EWDD en Europol dienen het gezamenlijk verslag binnen acht weken na het in lid 3 genoemde verzoek om aanvullende informatie bij de Commissie in.

Wanneer het EWDD en Europol informatie bijeenbrengen over mengsels of over meerdere nieuwe psychoactieve stoffen met een overeenkomstige chemische structuur, dienen binnen tien weken na het in lid 3 genoemde verzoek om aanvullende informatie afzonderlijke verslagen bij de Commissie in. [Am. 36]

HOOFDSTUK IV

Risicobeoordeling

Artikel 7

Risicobeoordelingsprocedure en -verslag

1.  Binnen vier weken na ontvangst van het in artikel 6 genoemde gezamenlijk verslag kan de Commissie het EWDD verzoeken het potentiële risico van de nieuwe psychoactieve stof te beoordelen en een risicobeoordelingsverslag op te stellen. De risicobeoordeling wordt uitgevoerd door het wetenschappelijk comité van het EWDD.

2.  Het risicobeoordelingsverslag omvat een analyse van de in artikel 10, lid 2, bedoelde criteria en informatie waarmee de Commissie het niveau van de gezondheids-, de sociale en de veiligheidsrisico’s van de nieuwe psychoactieve stof kan vaststellen.

3.  Het wetenschappelijk comité van het EWDD beoordeelt de risico's tijdens een speciale bijeenkomst. Het comité kan worden uitgebreid met maximaal vijf deskundigen, met inbegrip van een in verslaving gespecialiseerde psycholoog, die de wetenschappelijke gebieden vertegenwoordigen die relevant zijn om een evenwichtige beoordeling van de risico's van de nieuwe psychoactieve stof te waarborgen. De directeur van het EWDD wijst deze deskundigen aan op basis van een lijst met deskundigen. De raad van bestuur van het EWDD keurt de lijst met deskundigen om de drie jaar goed. Het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het EWDD, Europol en het Europees Geneesmiddelenbureau hebben elk het recht twee waarnemers te benoemen.

4.  Het wetenschappelijk comité van het EWDD voert de risicobeoordeling uit op grond van door de lidstaten, de Commissie, het EWDD, Europol, het Europees Geneesmiddelenbureau, het Europees Agentschap voor chemische stoffen, het ECDC en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid verstrekte informatie over de risico's en de toepassingen van de stof, zoals de consumptiepatronen en de dosering, met inbegrip van commerciële en industriële toepassingen, en op grond van elk ander relevant wetenschappelijk bewijs. Het neemt alle standpunten van zijn leden in overweging. Het EWDD geeft ondersteuning bij de risicobeoordeling en stelt vast wat de behoefte aan informatie is; daarbij kan het ook gaan om specifieke studies of tests.

5.  Het EWDD dient het risicobeoordelingsverslag binnen twaalf weken nadat het het verzoek daartoe van de Commissie heeft ontvangen, bij de Commissie in.

6.  Op verzoek van het EWDD kan de Commissie de periode voor de voltooiing van de risicobeoordeling met niet meer dan twaalf weken verlengen teneinde aanvullend onderzoek en het bijeenbrengen van aanvullende gegevens mogelijk te maken. Het EWDD dient een dergelijk verzoek binnen zes weken na de aanvang van de risicobeoordeling bij de Commissie in. Wanneer binnen twee weken na de indiening van een dergelijk verzoek de Commissie tegen dat verzoek geen bezwaar heeft gemaakt, wordt de duur van de risicobeoordeling dienovereenkomstig verlengd. [Am. 37]

Artikel 8

Uitsluiting van risicobeoordeling

1.  Er wordt geen risicobeoordeling uitgevoerd wanneer de beoordeling van de betrokken nieuwe psychoactieve stof binnen het bestel van de Verenigde Naties in een gevorderd stadium is, dat wil zeggen wanneer het deskundigencomité inzake drugsafhankelijkheid van de Wereldgezondheidsorganisatie zijn kritische evaluatie samen met een schriftelijke aanbeveling heeft gepubliceerd, tenzij er belangrijke belangrijke en concrete informatie is die nieuw of bijzonder relevant voor de Unie is en daarmee door het bestel van de Verenigde Naties geen rekening is gehouden, hetgeen in het beoordelingsverslag moet worden vermeld. [Am. 38]

2.  Er wordt geen risicobeoordeling uitgevoerd indien de nieuwe psychoactieve stof in het kader van het bestel van de Verenigde Naties is beoordeeld en niet besloten is tot opname ervan op een van de lijsten bij het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties van 1961 inzake verdovende middelen, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, of bij het Verdrag van de Verenigde Naties van 1971 inzake psychotrope stoffen, tenzij er belangrijke en concrete informatie is die nieuw of bijzonder relevant voor de Unie is, waarbij de redenen voor dit besluit in het beoordelingsverslag moeten worden vermeld. [Am. 39]

3.  Er wordt geen risicobeoordeling uitgevoerd wanneer de nieuwe psychoactieve stof tot één van de volgende categorieën behoort:

(a)  een actief bestanddeel van een geneesmiddel of een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik waarvoor een vergunning tot het in de handel brengen is verleend;

(b)  een actief bestanddeel van een geneesmiddel of een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik waarvoor een vergunning tot het in de handel brengen is aangevraagd;

(c)  een actief bestanddeel van een geneesmiddel of een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik waarvoor een vergunning tot het in de handel brengen is verleend die echter door de bevoegde autoriteit is opgeschort.

4.  Er wordt echter wel een risicobeoordeling verricht als er op Unieniveau voldoende gegevens beschikbaar zijn die erop wijzen dat een gezamenlijk verslag van het EWDD en Europol noodzakelijk is. [Am. 40]

HOOFDSTUK V

Marktbeperkingen

Artikel 9

Onmiddellijke risico’s voor de volksgezondheid en tijdelijke beperkingen van de consumentenmarkt

1.  Wanneer de Commissie op grond van artikel 7, lid 1, om een risicobeoordeling verzoekt, verbiedt zij door middel van een besluit het op de markt aanbieden van de nieuwe psychoactieve stof aan consumenten wanneer deze stof volgens de bestaande informatie onmiddellijke risico’s inhoudt voor de volksgezondheid en dit blijkt uit:

(a)  geregistreerde sterfgevallen en ernstige gevolgen voor de gezondheid in verband met de consumptie van de betrokken nieuwe psychoactieve stof, met inbegrip van eventuele contra-indicaties inzake de wisselwerking met andere stoffen, in verschillende lidstaten vanwege de ernstige acute toxiciteit van de nieuwe psychoactieve stof;

(b)  de mate van verspreiding en de gebruikspatronen van de nieuwe psychoactieve stof bij het grote publiek en bij specifieke groepen, met name de frequentie, de hoeveelheden en de gebruikswijze, de beschikbaarheid ervan voor consumenten en het potentieel voor verspreiding, op grond waarvan het risico aanzienlijk blijkt te zijn.

2.  De Commissie stelt het in lid 1 bedoeld besluit in de vorm van uitvoeringshandelingen vast. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Op naar behoren gemotiveerde dringende gronden inzake de snelle stijging van het aantal geregistreerde sterfgevallen in verschillende lidstaten in verband met de consumptie van de betrokken nieuwe psychoactieve stof stelt de Commissie onverwijld de passende uitvoeringshandelingen vast in overeenstemming met de procedure van artikel 19, lid 3.

3.  De in het in lid 1 bedoelde besluit opgenomen marktbeperking duurt niet langer dan twaalf maanden. Wanneer het niveau van gezondheids-, sociale en veiligheidsrisico´s dat een nieuwe psychoactieve stof met zich meebrengt de invoering van permanente beperkende maatregelen rechtvaardigt, kan de duur van de tijdelijke marktbeperking met 12 maanden worden verlengd, indien geen permanente marktbeperking van kracht is. [Am. 41]

Artikel 10

Bepaling van het niveau van de gezondheids-, de sociale en de veiligheidsrisico’s na de risicobeoordeling

1.  De Commissie bepaalt zonder onnodige vertraging het niveau van de gezondheids-, de sociale en de veiligheidsrisico’s van de nieuwe psychoactieve stof waarover een risicobeoordelingsverslag werd opgesteld. Zij doet dit op basis van al het beschikbare bewijs, met name het risicobeoordelingsverslag.

2.  De Commissie houdt bij de bepaling van het risiconiveau van een nieuwe psychoactieve stof rekening met de volgende criteria:

(a)  de gezondheidsschade die door de consumptie van de nieuwe psychoactieve stof wordt veroorzaakt in verband met de acute en chronische toxiciteit ervan, eventuele contra-indicaties inzake de wisselwerking met andere stoffen, de kans op misbruik van de stof en de mate waarin daardoor gewenning kan worden veroorzaakt, met name verwondingen, ziekten en , agressie evenals fysieke of geestelijke gebreken;

(b)  de maatschappelijke schade die aan natuurlijke personen en de samenleving wordt toegebracht, met name op basis van de gevolgen ervan voor het maatschappelijk functioneren, de openbare orde en criminele activiteiten, activiteiten van de georganiseerde misdaad in verband met de nieuwe psychoactieve stof, door het produceren, verhandelen en distribueren van de nieuwe psychoactieve stof gegenereerde illegale winsten, en de door de maatschappelijke schade veroorzaakte economische kosten;

(c)  de veiligheidsrisico's risico's voor de openbare veiligheid, met name op basis van de verspreiding van ziekten, waaronder de overdracht van virussen via het bloed, de gevolgen van fysieke en geestelijke schade voor de rijvaardigheid, de gevolgen van de vervaardiging, het vervoer en de verwijdering van de nieuwe psychoactieve stof en daarmee verband houdende afvalmaterialen voor het milieu.

De Commissie houdt ook rekening met de mate van verspreiding en de gebruikspatronen van de nieuwe psychoactieve stof bij het grote publiek en bij specifieke groepen, de beschikbaarheid ervan voor consumenten, het potentieel ervan voor verspreiding, het aantal lidstaten waar de stof gezondheids-, sociale en veiligheidsrisico’s oplevert, de mate waarin de stof commercieel en industrieel wordt gebruikt, en het gebruik ervan voor wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke ontwikkeling. [Am. 42]

Artikel 11

Lage risico's op Unieniveau

De Commissie stelt voor een nieuwe psychoactieve stof geen beperkende maatregelen vast wanneer deze volgens het bestaande bewijs en op basis van de volgende criteria in het algemeen lage gezondheids-, sociale en veiligheidsrisico’s oplevert op Unieniveau:

(a)  de gezondheidsschade die door de consumptie van de nieuwe psychoactieve stof wordt veroorzaakt in verband met de acute en chronische toxiciteit ervan, de kans op misbruik van de stof en de mate waarin daardoor gewenning kan worden veroorzaakt, beperkt onbeduidend zijn omdat de stof onbeduidende verwondingen en ziekten en onbeduidende fysieke of geestelijke gebreken tot gevolg heeft;

(b)  de maatschappelijke schade die aan natuurlijke personen en de samenleving wordt toegebracht, beperkt is, met name wat betreft op basis van de gevolgen ervan voor het maatschappelijk functioneren en de openbare orde, de criminele activiteiten in verband met de nieuwe psychoactieve stof gering zijn, en er door het produceren, verhandelen en distribueren van de nieuwe psychoactieve stof geen of verwaarloosbare winsten en daarmee gepaarde gaande economische kosten worden gegenereerd;

(c)  de veiligheidsrisico’s risico's voor de openbare veiligheid beperkt zijn, met name wanneer het op basis van een laag risico van de verspreiding van ziekten, waaronder de overdracht van virussen via het bloed laag is, fysieke en geestelijke gebreken geen of slechts geringe gevolgen voor de rijvaardigheid hebben, en de vervaardiging, het vervoer en de verwijdering van de nieuwe psychoactieve stof en daarmee verband houdende afvalmaterialen geen of slechts geringe gevolgen voor het milieu hebben.

Wanneer het besluit om geen beperkende maatregelen te treffen ten aanzien van een nieuwe psychoactieve stof die geacht wordt in het algemeen lage gezondheids-, sociale en veiligheidsrisico’s op te leveren gebaseerd werd op een gedeeltelijk of totaal gebrek aan bewijs, moet dat op passende wijze worden vermeld in de toelichting. [Am. 43]

Artikel 12

Gematigde risico's en permanente beperking van de consumentenmarkt op Unieniveau

1.  De Commissie verbiedt door middel van een besluit onverwijld het op de markt aan consumenten aanbieden van de nieuwe psychoactieve stof wanneer deze volgens het bestaande bewijs en op basis van de volgende criteria in het algemeen gematigde gezondheids-, sociale en veiligheidsrisico's oplevert en met name wanneer:

(a)  de gezondheidsschade die door de consumptie van de nieuwe psychoactieve stof wordt veroorzaakt in verband met de acute en chronische toxiciteit ervan, de kans op misbruik van de stof en de mate waarin daardoor gewenning kan worden veroorzaakt, gematigd zijn omdat de stof in het algemeen niet-dodelijke verwondingen en ziekten en slechts gematigde fysieke of geestelijke gebreken tot gevolg heeft;

(b)  de maatschappelijke schade die aan natuurlijke personen en de samenleving wordt toegebracht, gematigd is, met name wat betreft op basis van de gevolgen ervan voor het maatschappelijk functioneren en de openbare orde, en openbare overlast veroorzaakt; wanneer criminele activiteiten en activiteiten van de georganiseerde misdaad in verband met de stof sporadisch voorkomen en de illegale winsten en economische kosten gematigd zijn.

(c)  de veiligheidsrisico’s risico's voor de openbare veiligheid gematigd zijn, met name op basis van de sporadische verspreiding van ziekten, waaronder de overdracht van virussen via het bloed, fysieke en geestelijke gebreken slechts gematigde gevolgen voor de rijvaardigheid hebben en de vervaardiging, het vervoer en de verwijdering van de nieuwe psychoactieve stof en daarmee verband houdende afvalmaterialen milieuhinder tot gevolg hebben.

2.  De Commissie stelt het in lid 1 bedoelde besluit in de vorm van uitvoeringshandelingen vast. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   Indien de beschikbare informatie of het beschikbare bewijs aantoont dat de onder het in lid 1 bedoelde besluit vallende nieuwe psychoactieve stof grotere gezondheids- sociale en veiligheidsrisico´s met zich meebrengt in een bepaalde lidstaat, met name vanwege de wijze of de schaal van consumptie ervan of gezien de specifieke risico´s die de stof op het grondgebied van die lidstaat met zich meebrengt vanwege nationale omstandigheden en eventuele sociale, economische, juridische of andere factoren, kunnen de lidstaten strengere maatregelen handhaven of introduceren teneinde een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid te waarborgen.

4.  Een lidstaat die, overeenkomstig lid 3, een strengere maatregel inzake een nieuwe psychoactieve stof wil handhaven, brengt de Commissie onverwijld van de desbetreffende wet- en regelgeving of de administratieve bepalingen op de hoogte en informeert hieromtrent de overige lidstaten.

5.  Een lidstaat die, overeenkomstig lid 3, een strengere maatregel inzake een nieuwe psychoactieve stof wil introduceren, brengt de Commissie onverwijld van de desbetreffende ontwerpwet- en regelgeving of de administratieve bepalingen op de hoogte en informeert hieromtrent de overige lidstaten. [Am. 44]

Artikel 13

Ernstige risico's en permanente beperking van de consumentenmarkt op Unieniveau

1.  De Commissie verbiedt door middel van een besluit onverwijld het op de markt aan consumenten aanbieden van de nieuwe psychoactieve stof wanneer deze volgens het bestaande bewijs in het algemeen en de volgende criteria ernstige gezondheids-, sociale en veiligheidsrisico's oplevert en met name wanneer:

(a)  de gezondheidsschade die door de consumptie van de nieuwe psychoactieve stof wordt veroorzaakt in verband met de acute en chronische toxiciteit ervan, de kans op misbruik van de stof en de mate waarin daardoor gewenning kan worden veroorzaakt, levensbedreigend ernstig zijn omdat de stof in het algemeen de dood of dodelijke verwondingen, ernstige ziekten en ernstige fysieke of geestelijke gebreken tot gevolg heeft;

(b)  aan natuurlijke personen en de samenleving ernstige maatschappelijke schade wordt toegebracht, met name wat betreft op basis van de gevolgen daarvan voor het maatschappelijk functioneren en de openbare orde, en ontwrichting van de openbare orde en gewelddadig en antisociaal gedrag tot gevolg heeft waardoor de gebruiker, derden en eigendommen schade leiden; criminele activiteiten en activiteiten van de georganiseerde misdaad in verband met de nieuwe psychoactieve stof systematisch voorkomen en de illegale winsten en economische kosten hoog zijn;

(c)  de veiligheidsrisico’s risico's voor de openbare veiligheid ernstig zijn, met name op basis van de aanmerkelijke verspreiding van ziekten, waaronder de overdracht van virussen via het bloed, fysieke en geestelijke gebreken ernstige gevolgen voor de rijvaardigheid hebben en de vervaardiging, het vervoer en de verwijdering van de nieuwe psychoactieve stof en daarmee verband houdende afvalmaterialen het milieu schade toebrengen.

2.  De Commissie stelt het in lid 1 bedoelde besluit in de vorm van uitvoeringshandelingen vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. [Am. 45]

Artikel 13 bis

Bevoegdheidsdelegatie

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in de artikelen 11, 12, en 13 opgenomen criteria. [Am. 46]

Artikel 14

Toegestaan gebruik

1.  De in artikel 9, lid 1, en artikel 12, lid 1, genoemde besluiten vormen geen belemmering voor het vrij verkeer in de Unie en het op de markt aan consumenten aanbieden van nieuwe psychoactieve stoffen die actieve bestanddelen vormen van geneesmiddelen of geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen is verleend.

2.  De in artikel 13, lid 1, genoemde besluiten vormen geen belemmering voor het vrij verkeer in de Unie en de productie, de vervaardiging en het op de markt aanbieden, met inbegrip van invoer in de Unie, vervoer, en uitvoer uit de Unie, van nieuwe psychoactieve stoffen:

(a)  voor wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke ontwikkeling, door daartoe gemachtigde personen in inrichtingen die rechtstreeks onder het toezicht staan van de autoriteiten van de lidstaten of specifiek door die autoriteiten zijn erkend;

(b)  voor andere krachtens wetgeving van de Unie toegestane toepassingen;

(c)  die actieve bestanddelen zijn van geneesmiddelen of geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen is verleend;

(d)  voor het gebruik bij de vervaardiging van stoffen en producten op voorwaarde dat de nieuwe psychoactieve stoffen dusdanig worden getransformeerd dat zij niet kunnen worden misbruikt of herwonnen en dat de gebruikte hoeveelheid van elke stof wordt vermeld in de informatie over de stof of het product.

2 bis.  Voor alle toegestane vormen van gebruik dienen nieuwe psychoactieve stoffen en producten vergezeld te gaan van instructies voor gebruik, met inbegrip van voorzorgsmaatregelen, waarschuwingen en contra-indicaties inzake de wisselwerking met andere stoffen, die vermeld moeten worden op het etiket of in de bijsluiter om de veiligheid van de gebruiker te waarborgen.

3.  In de in artikel 13, lid 1, bedoelde besluiten kunnen vereisten en voorwaarden worden gesteld voor de productie, de vervaardiging en het op de markt aanbieden, met inbegrip van invoer in de Unie, vervoer, en uitvoer uit de Unie, van nieuwe psychoactieve stoffen die ernstige gezondheids-, sociale en veiligheidsrisico’s opleveren met het oog op de in lid 2 genoemde toepassingen.

4.  De lidstaten nemen passende maatregelen om te voorkomen dat nieuwe psychoactieve stoffen die voor onderzoeks- en ontwikkelingsdoeleinden of voor andere toegestane doeleinden worden gebruikt, op de illegale markt worden gebracht. [Am. 47]

HOOFDSTUK VI

Toezicht en heronderzoek

Artikel 15

Toezicht

Het EWDD en Europol houden met de steun van Reitox toezicht op alle nieuwe psychoactieve stoffen waarover een gezamenlijk verslag is opgesteld.

Artikel 16

Heronderzoek van risiconiveaus

Wanneer nieuwe informatie en bewijs beschikbaar zijn over de risico’s van een nieuwe psychoactieve stof waarvan de gezondheids-, de sociale en de veiligheidsrisico’s al zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 10, verzoekt de Commissie het EWDD het over de nieuwe psychoactieve stof opgestelde risicobeoordelingsverslag bij te werken en onderzoekt zij het risico van de nieuwe psychoactieve stof opnieuw.

HOOFDSTUK VII

Sancties en rechtsmiddelen

Artikel 17

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de in artikel 9, lid 1, artikel 12, lid 1, en artikel 13, lid 1, bedoelde besluiten en nemen alle maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat deze worden uitgevoerd. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld van deze sanctieregels en alle latere wijzigingen van die bepalingen in kennis.

Artikel 18

Verhaal

Iedere natuurlijke persoon op wiens rechten door de uitvoering van een door een lidstaat in overeenstemming met artikel 17 opgelegde sanctie inbreuk wordt gemaakt, heeft het recht op een doeltreffende voorziening in rechte bij een gerecht in die lidstaat.

HOOFDSTUK VIII

Procedures

Artikel 19

Comité

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.  In gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 juncto artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK IX

Slotbepalingen

Artikel 20

Onderzoek, analyse, preventie en analyse financiering

1.  Er wordt op Unieniveau voorzien in de Commissie en noodzakelijke middelen voor de lidstaten ondersteunen de ontwikkeling, het delen en de verspreiding van informatie en kennis over nieuwe psychoactieve stoffen. Zij De Commissie en de lidstaten doen dit door de samenwerking te bevorderen tussen het EWDD, andere agentschappen van de Unie en wetenschappelijke en onderzoekscentra en andere instanties met relevante expertise, alsook door deze instanties regelmatig van geactualiseerde informatie met betrekking tot dergelijke stoffen te voorzien.

2.  De Commissie en de lidstaten bevorderen en ondersteunen eveneens onderzoek, inclusief toegepast onderzoek, naar nieuwe psychoactieve stoffen en zorgen voor samenwerking en coördinatie tussen netwerken op nationaal en Unieniveau om het fenomeen inzichtelijker te maken. Zij doen dit door de samenwerking te bevorderen tussen het EWDD, andere agentschappen van de Unie (in het bijzonder het Europees Geneesmiddelenbureau en het Europees Agentschap voor chemische stoffen) en wetenschappelijke en onderzoekscentra. De nadruk komt te liggen op de ontwikkeling van forensische en toxicologische capaciteit en op verbetering van de beschikbaarheid van epidemiologische informatie.

3.  De lidstaten bevorderen preventieregelingen en, in samenwerking met de Commissie, maatregelen om de bewustmaking ten aanzien van de risico’s van psychoactieve stoffen te vergroten, zoals educatieve voorlichtingscampagnes. [Am. 48]

Artikel 20 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.  De in artikel 13 bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van tien jaar te rekenen vanaf ...(16). De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van tien jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met nog eens tien jaar verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich daar uiterlijk drie maanden vóór het einde van elke termijn tegen verzet.

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 13 bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.  Een overeenkomstig artikel 13 bis vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn kan op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden worden verlengd. [Am. 49]

Artikel 21

Verslaglegging

1.   Het EWDD en Europol brengen ieder jaar een verslag uit aan het Europees Parlement, de Commissie en de lidstaten over de uitvoering van deze verordening. De uitvoeringsverslagen worden op een website gepubliceerd en zijn openbaar toegankelijk.

2.  De Commissie dient uiterlijk op ...(17) een verslag in bij het Europees Parlement en de lidstaten, indien nodig gevolgd door een voorstel om eventuele vastgestelde mazen in Verordening (EG) nr. 1907/2006, Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 726/2004 en deze verordening te dichten, om ervoor te zorgen dat psychotrope stoffen terdege worden gereguleerd. [Am. 50]

Artikel 22

Evaluatie

Uiterlijk op ... (18) en daarna om de vijf jaar, evalueert de Commissie de uitvoering, toepassing en doeltreffendheid van deze verordening en publiceert zij een verslag. In dit verband voeren de Commissie, het EWDD en Europol post-risicobeoordelingen uit inzake nieuwe psychoactieve stoffen.

Voor ...* voert de Commissie een evaluatie uit en presenteert zij, indien nodig, een voorstel voor de mogelijke classificatie van groepen van de nieuwe psychoactieve stoffen om te voorkomen dat de vigerende wetgeving wordt omzeild door kleine veranderingen van de chemische structuur van de psychoactieve stoffen. [Am. 51]

Artikel 23

Vervanging van Besluit 2005/387/JBZ

Besluit 2005/387/JBZ wordt hierbij ingetrokken en vervangen, onverminderd de verplichtingen voor de lidstaten met betrekking tot de termijnen voor omzetting van dat besluit in de nationale wetgeving. Verwijzingen naar Besluit 2005/387/JBZ worden gelezen als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 24

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ...,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

(1) PB C 177 van 11.6.2014, blz. 52.
(2)PB C 177 van 11.6.2014, blz. 52.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2014.
(4)Gemeenschappelijk Optreden 97/396/JBZ van 16 juni 1997, door de Raad vastgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de uitwisseling van informatie, de risicobeoordeling en de controle inzake nieuwe synthetische drugs (PB L 167 van 25.6.1997, blz. 1).
(5)Besluit 2005/387/JBZ van de Raad van 10 mei 2005 inzake de uitwisseling van informatie, de risicobeoordeling en de controle ten aanzien van nieuwe psychoactieve stoffen (PB L 127 van 20.5.2005, blz. 32).
(6)Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren (PB L 47 van 18.2.2004, blz. 1).
(7)Verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad van 22 december 2004 houdende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren (PB L 22 van 26.1.2005, blz. 1).
(8)Verordening (EG) nr. 1920/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 1).
(9)Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37).
(10)Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67).
(11)Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1).
(12)Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1).
(13)Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(14)Richtlijn 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten (PB L 194 van 18.7.2001, blz. 26).
(15) Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
(16) Datum van inwerkingtreding van deze verordening.
(17) Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.
(18) Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.


Strafbare feiten en straffen op het gebied van de illegale drugshandel ***I
PDF 263kWORD 83k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 17 april 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel, wat de definitie van drug betreft (COM(2013)0618 – C7-0271/2013 – 2013/0304(COD))
P7_TA(2014)0454A7-0173/2014

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0618),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 83, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0271/2013),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door het Lagerhuis van het Verenigd Koninkrijk en door het Hogerhuis van het Verenigd Koninkrijk, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0173/2014),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 17 april 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel, wat de definitie van drug betreft

P7_TC1-COD(2013)0304


HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 83, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad(2) voorziet in een gemeenschappelijke aanpak van de bestrijding van de illegale drugshandel, die een bedreiging vormt voor de gezondheid, de veiligheid en de levenskwaliteit van de EU-burgers, alsook voor de wettige economie, de stabiliteit en de veiligheid van de lidstaten. Het bevat gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende de bepaling van strafbare feiten en sancties om te vermijden dat problemen ontstaan bij de samenwerking tussen de justitiële autoriteiten en rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten, die te wijten zijn aan het feit dat bepaalde feiten niet strafbaar zijn krachtens zowel het recht van de verzoekende staat als dat van de aangezochte staat.

(1 bis)  Het opstellen van gemeenschappelijke minimumvoorschriften binnen de hele Unie betreffende de bepaling van strafbare feiten en sancties zal uiteindelijk de bescherming van de volksgezondheid ten goede komen en bijdragen tot beperking van de schade die voortvloeit uit illegale drugshandel en drugsgebruik. [Am. 1]

(2)  Kaderbesluit 2004/757/JBZ is van toepassing op de stoffen die vallen onder het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties inzake verdovende middelen van 1961 (zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972) en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake psychotrope stoffen van 1971 (hierna " de VN-verdragen" genoemd) alsmede op de synthetische drugs die in de Unie onder controle zijn geplaatst in het kader van Gemeenschappelijk Optreden 97/396/JBZ(3), die een vergelijkbaar gevaar voor de volksgezondheid vormen als de stoffen die onder de VN-verdragen vallen.

(3)  Kaderbesluit 2004/757/JBZ moet ook gelden voor de stoffen die krachtens Besluit 2005/387/JBZ van de Raad(4) onderworpen zijn aan controlemaatregelen en strafrechtelijke sancties, en een vergelijkbaar gevaar voor de volksgezondheid vormen als de stoffen die onder de VN-verdragen vallen.

(4)  Regelmatig duiken nieuwe psychoactieve stoffen op met een soortgelijke werking als de stoffen die onder de VN-verdragen vallen, zoals producten die synthetische cannabinoïdereceptor-agonisten bevatten, en deze verspreiden zich snel in de Unie. Bepaalde nieuwe psychoactieve stoffen brengen ernstige gezondheids-, sociale en veiligheidsrisico’s en risico's voor de volksgezondheid met zich mee, zoals blijkt uit Verordening (EU) nr..../... van het Europees Parlement en de Raad(5). Op grond van die verordening kunnen maatregelen worden genomen om de productie, vervaardiging, het op de markt aanbieden, met inbegrip van de invoer naar de Unie, het vervoer en de uitvoer uit de Unie van nieuwe psychoactieve stoffen die ernstige gezondheids-, sociale en veiligheidsrisico’s meebrengen, te verbieden. Om de beschikbaarheid van nieuwe psychoactieve stoffen die ernstige risico’s meebrengen voor individuen en voor de samenleving, effectief te beperken en om de handel in deze stoffen in de Unie en de betrokkenheid van criminele organisaties, die vaak aanzienlijke winst maken met illegale drugshandel, te ontmoedigen, moeten de in het kader van die verordening genomen permanente marktbeperkingsmaatregelen gepaard gaan met evenredige strafrechtelijke bepalingen, die uitsluitend gericht zijn op producenten, leveranciers en verspreiders, en niet op individuele gebruikers. [Am. 2]

(4 bis)  De vraag naar nieuwe psychoactieve stoffen die ernstige gezondheids-, sociale en veiligheidsrisico's met zich meebrengen kan doeltreffend worden teruggedrongen door een inclusieve en participatieve strategie te ontwikkelen, waarvan de verspreiding van wetenschappelijk onderbouwde informatie over de volksgezondheid en vroegtijdige waarschuwingen aan gebruikers integraal deel uitmaken, zodat schade voorkomen en beperkt kan worden. [Am. 3]

(5)  De Nieuwe psychoactieve stoffen die aan permanente marktbeperking zijn onderworpen overeenkomstig Verordening (EU) nr. .../..., moeten, na toevoeging aan de bijlage bij Kaderbesluit 2004/757/JBZ, derhalve onder de strafrechtelijke bepalingen het strafrecht van de Unie inzake illegale drugshandel vallen. Dit zou ook helpen het rechtskader van de Unie te stroomlijnen en te verduidelijken aangezien dezelfde strafrechtelijke bepalingen van toepassing zouden zijn op stoffen die onder de VN-verdragen vallen en op de meest schadelijke nieuwe psychoactieve stoffen. De Met het oog op de toevoeging van dergelijke stoffen aan de bijlage dient de bevoegdheid om handelingen in de zin van artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vast te stellen aan de Commissie te worden gedelegeerd wat betreft de wijziging van de bijlage en derhalve de definitie van "drug" in Kaderbesluit 2004/757/JBZ. moet derhalve worden gewijzigd Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad. [Am. 4]

(6)  Met het oog op een snelle aanpak van de opkomst en verspreiding van schadelijke nieuwe psychoactieve stoffen in de Unie moeten de lidstaten de bepalingen van Kaderbesluit 2004/757/JBZ toepassen op nieuwe psychoactieve stoffen met ernstige gezondheids-, sociale en veiligheidsrisico’s binnen twaalf maanden nadat deze die zijn onderworpen aan permanente marktbeperking zijn onderworpen marktbeperkingen uit hoofde van Verordening (EU) nr. .../... vanwege de ernstige gezondheids-, sociale en veiligheidsrisico's die ze meebrengen, binnen twaalf maanden nadat die nieuwe psychoactieve stoffen zijn toegevoegd aan de bijlage bij dat kaderbesluit. [Am. 5]

(6 bis)  In deze richtlijn worden, in overeenstemming met de bepalingen van Kaderbesluit 2004/757/JBZ die erdoor worden gewijzigd, geen bepalingen opgenomen die het bezit van nieuwe psychoactieve stoffen voor persoonlijk gebruik strafbaar stellen, onverminderd het recht van de lidstaten om het bezit van drugs voor persoonlijk gebruik op nationaal niveau strafbaar te stellen. [Am. 6]

(6 ter)  De Commissie dient de impact van Kaderbesluit 2004/757/JBZ op het aanbod van drugs te beoordelen, eveneens op basis van door de lidstaten verstrekte informatie. Hiertoe dienen de lidstaten gedetailleerde informatie te verstrekken over de distributiekanalen voor psychoactieve stoffen op hun grondgebied die worden gebruikt om psychoactieve stoffen te leveren die bedoeld zijn voor distributie in andere lidstaten, zoals gespecialiseerde winkels en onlinehandelaren, alsook over andere kenmerken van hun respectieve drugsmarkten. Het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving moet de lidstaten ondersteunen bij het verzamelen en delen van correcte, vergelijkbare en betrouwbare gegevens over het drugsaanbod. [Am. 7]

(6 quater)  De lidstaten moeten de Commissie gegevens verstrekken over verschillende indicatoren met betrekking tot wetshandhavingsinterventies op hun grondgebied, met inbegrip van ontmantelde faciliteiten voor de productie van drugs, misdrijven in verband met de levering van drugs, de nationale consumentenprijzen voor drugs en forensische analyses van in beslag genomen drugs. [Am. 8]

(7)  Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de toepassing van de op illegale drugshandel toepasselijke strafrechtelijke bepalingen van de Unie uitbreiden tot nieuwe psychoactieve stoffen met ernstige gezondheids-, sociale en veiligheidsrisico’s, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Unie kan worden verwezenlijkt , kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen . Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(8)  Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en in het bijzonder het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging, en het recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft, en het legaliteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel inzake delicten, alsmede het recht op toegang tot preventieve gezondheidszorg en op medische verzorging. [Am. 9]

(8 bis)  De Unie en haar lidstaten dienen de Unie-aanpak op basis van de grondrechten, preventie, geneeskundige verzorging en de beperking van schade verder uit te werken, teneinde drugsgebruikers te helpen om hun verslaving te overwinnen en om de negatieve gevolgen van drugs voor de maatschappij, de economie en de volksgezondheid te verminderen. [Am. 10]

(9)  [Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol Nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland kennis gegeven van hun wens om aan de aanneming en toepassing van deze richtlijn deel te nemen.]

EN/OF

(10)  [Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol Nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en onverminderd artikel 4 van dat Protocol nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet deel aan de aanneming en toepassing van deze richtlijn, die niet bindend is voor, noch van toepassing is in die lidstaten.]

(11)  Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol Nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in die lidstaat.

(12)  Kaderbesluit 2004/757/JBZ moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Kaderbesluit 2004/757/JBZ wordt als volgt gewijzigd:

(1)  Artikel 1, punt 1, komt als volgt te luiden:"

"1. Voor de toepassing van dit kaderbesluit wordt verstaan onder "drugs" elk van de volgende stoffen:

   (a) alle stoffen die vallen onder het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties inzake verdovende middelen van 1961 (zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972) en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake psychotrope stoffen van 1971;
   (b) alle in de bijlage opgenomen stoffen;
   (c) alle nieuwe psychoactieve stoffen die ernstige gezondheids-, sociale en veiligheidsrisico’s vormen en aan permanente marktbeperkingen zijn onderworpen op grond van [artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) nr..../... inzake nieuwe psychoactieve stoffen] mengsels of oplossingen die een of meer van de onder a) en b) opgesomde stoffen bevatten;”; [Am. 11]

"

(1 bis)  Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

(a)  Het inleidende zinsdeel van lid 1 wordt vervangen door:"

"1. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de hieronder opgesomde opzettelijke gedragingen als omschreven in het nationale recht strafbaar worden gesteld:"; [Am. 12]

"

(b)  Lid 2 wordt vervangen door:"

"2. De in lid 1 beschreven gedragingen vallen niet onder dit kaderbesluit wanneer uitsluitend wordt beoogd te voorzien in het persoonlijk gebruik als omschreven in het nationale recht."; [Am. 13]

"

(1 ter)  De volgende artikelen worden ingevoegd:"

"Artikel 8 bis

Bevoegdheidsdelegatie

De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage bij dit kaderbesluit, in het bijzonder tot toevoeging aan de bijlage van nieuwe psychoactieve stoffen die onderworpen zijn aan permanente marktbeperkingen uit hoofde van artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad*. [Am. 15]

Artikel 8 ter

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.  De in artikel 8 bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van tien jaar te rekenen vanaf ...(6). De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van tien jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met nog eens tien jaar verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden vóór het einde van deze termijn tegen deze verlenging verzet.

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8 bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.  Een overeenkomstig artikel 8 bis vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. [Am. 16]

________________________

* Verordening (EU) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad van ... [inzake nieuwe psychoactieve stoffen] (PB L ...).";

"

(2)  In artikel 9 worden volgende leden toegevoegd:"

"3. Ten aanzien van nieuwe psychoactieve stoffen die zijn onderworpen aan permanente marktbeperking op grond van [artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) nr..../... inzake nieuwe psychoactieve stoffen] worden toegevoegd aan de bijlage bij dit kaderbesluit, doen de lidstaten de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden die nodig zijn voor de toepassing van de bepalingen van dit kaderbesluit op deze nieuwe psychoactieve stoffen binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van de permanente marktbeperking wijziging van de bijlage. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede. [Am. 14]

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar dit kaderbesluit verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

4.  Uiterlijk ...(7) en vervolgens om de vijf jaar gaat de Commissie na in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben getroffen om aan dit kaderbesluit te voldoen en publiceert zij een verslag.”

"

(3)  Zoals aangegeven in de bijlage bij deze richtlijn, wordt een bijlage toegevoegd.

Artikel 2

Omzetting

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk ...(8) aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op ...(9).

Artikel 4

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te ...,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

BIJLAGE

"BIJLAGE

Lijst van stoffen bedoeld in artikel 1, punt 1, onder b)

(a)  P-Methylthioamphetamine of 4-Methylthioamphetamine, zoals bedoeld in Besluit 1999/615/JBZ van de Raad(10).

(b)  Paramethoxymethylamphetamine of N-methyl-1-(4-methoxyphenyl)-2-aminopropaan, zoals bedoeld in Besluit 2002/188/JBZ van de Raad(11).

(c)  2,5-dimethoxy-4-iodophenethylamine, 2,5-dimethoxy-4-ethylthiophenethylamine, 2,5-dimethoxy-4-(n)-propylthiophenethylamine en 2,4,5-trimethoxyamphetamine, zoals bedoeld in Besluit 2003/847/JBZ van de Raad(12).

(d)  1-benzylpiperazine of 1-benzyl-1,4-diazacyclohexaan of N-benzylpiperazine of benzylpiperazine, zoals bedoeld in Besluit 2008/206/JBZ van de Raad(13).

(e)  4-methylmethcathinone, zoals bedoeld in Besluit 2010/759/EU van de Raad(14).

(f)  4-methylamphetamine, zoals bedoeld in Besluit 2013/129/EU van de Raad(15).

(g)  5-(2-aminopropyl)indool, zoals bedoeld in UitvoeringsBesluit 2013/496/EU van de Raad(16).".

(1) Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2014.
(2)Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel (PB L 335 van 11.11.2004, blz. 8).
(3)Gemeenschappelijk Optreden 97/396/JBZ van 16 juni 1997 op basis van artikel K.3 van het Verdrag van de Europese Unie betreffende de uitwisseling van informatie, de risicobeoordeling en de controle inzake nieuwe synthetische drugs (PB L 167 van 25.6.1997, blz. 1).
(4)Besluit 2005/387/JBZ van de Raad van 10 mei 2005 inzake de uitwisseling van informatie, de risicobeoordeling en de controle ten aanzien van nieuwe psychoactieve stoffen (PB L 127 van 20.5.2005, blz. 32).
(5) Verordening (EU) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad [inzake nieuwe psychoactieve stoffen] (PB L...).
(6) Datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
(7) 5 jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn.
(8) 12 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn.
(9) Datum van inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. .../... [inzake nieuwe psychoactieve stoffen[.
(10)Besluit 1999/615/JBZ van de Raad van 13 september 1999 houdende omschrijving van 4-MTA als nieuwe synthetische drug die aan controlemaatregelen en strafrechtelijke sancties moet worden onderworpen (PB L 244 van 16.9.1999, blz. 1).
(11)Besluit 2002/188/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 houdende controlemaatregelen en strafrechtelijke sancties betreffende PMMA als nieuwe synthetische drug (PB L 063 van 6.3.2002, blz. 14).
(12)Besluit 2003/847/JBZ van de Raad van 27 november 2003 houdende controlemaatregelen en strafrechtelijke sancties betreffende de nieuwe synthetische drugs 2C-I, 2C-T-2, 2C-T-7 en TMA-2 (PB L 321 van 6.12.2003, blz. 64).
(13)Besluit 2008/206/JBZ van de Raad van 3 maart 2008 houdende omschrijving van 1-benzylpiperazine (BZP) als nieuwe psychoactieve stof die aan controlemaatregelen en strafrechtelijke bepalingen moet worden onderworpen (PB L 63 van 7.3.2008, blz. 45).
(14)Besluit 2010/759/EU van de Raad van 2 december 2010 betreffende het onderwerpen van 4-methylmethcathinone (mephedrone) aan controlemaatregelen (PB L 322 van 8.12.2010, blz. 44).
(15)Besluit 2013/129/EU van de Raad van 7 maart 2013 betreffende het onderwerpen van 4-methylamfetamine aan controlemaatregelen (PB L 72 van 15.3.2013, blz. 11).
(16)UitvoeringsBesluit 2013/496/EU van de Raad van 7 oktober 2013 betreffende het onderwerpen van 5-(2-aminopropyl)indool aan controlemaatregelen (PB L 272 van 12.10.2013, blz. 44).


Onderhandelingen over de strategische partnerschapsovereenkomst EU-Japan
PDF 132kWORD 50k
Resolutie van het Europees Parlement van 17 april 2014 met de aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden betreffende de onderhandelingen over de strategische partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Japan (2014/2021(INI))
P7_TA(2014)0455A7-0244/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien de eerste bilaterale top in 1991 in Den Haag en de aanneming van een gemeenschappelijke verklaring over de betrekkingen tussen de EG en Japan,

–  gezien de tiende bilaterale top in 2001 in Brussel en de aanneming van het actieplan EU-Japan "Shaping our common future", dat onder meer tot doel heeft de vrede en veiligheid te bevorderen, het economisch en commercieel partnerschap te versterken, het hoofd te bieden aan mondiale en maatschappelijke uitdagingen, en mensen en culturen tot elkaar te brengen,

–  gezien de onderhandelingen over een strategische partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Japan, waartoe de Raad op 29 november 2012 de Commissie heeft gemachtigd en die op 25 maart 2013 in Brussel zijn geopend,

–  gezien de op 25 maart 2013 gestarte onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Japan,

–  gezien de 21e top tussen de EU en Japan op 19 november 2013 in Tokio,

–  gezien de richtsnoeren inzake het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU in Oost-Azië, die de Raad op 15 juni 2012 heeft goedgekeurd,

–  gezien zijn resolutie van 3 februari 2009 over de tweede strategische toetsing van het energiebeleid(1) en die van 24 maart 2011 over de situatie in Japan, met name de staat van alarm in de kerncentrales(2),

–  gezien zijn resolutie van 7 oktober 2010 over de strategische doelstellingen van de EU voor de tiende bijeenkomst van de conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit, die van 18 tot 29 oktober 2010 in Nagoya (Japan) wordt gehouden(3),

–  gezien zijn resolutie van 16 februari 2012 over de doodstraf in Japan(4),

–  gezien zijn resolutie van 11 mei 2011 over de handelsbetrekkingen tussen de EU en Japan(5),

–  gezien zijn verslag van 10 december 2013 met de aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden betreffende de onderhandelingen voor een strategische partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Canada(6),

–  gezien de rampzalige aardbeving en de daaropvolgende tsunami, die op 11 maart 2011 grote delen van de Japanse kust hebben verwoest en hebben geleid tot de vernietiging van de kerncentrale van Fukushima,

–  gezien artikel 90, lid 4, en artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0244/2014),

A.  overwegende dat Japan sinds 2003 een strategische partner van de EU is;

B.  overwegende dat de EU en Japan de bijzondere verantwoordelijkheid delen om vrede, stabiliteit en welvaart te bevorderen in een snel veranderende wereld;

C.  overwegende dat de EU en Japan al samenwerken op een aantal terreinen, zoals douanesamenwerking en rechtshulp in strafzaken, wetenschap en technologie, internetbeveiliging, samenwerking op academisch en onderzoeksgebied, het vreedzame gebruik van kernenergie, contacten met het bedrijfsleven en de bevordering van persoonlijke contacten;

D.  overwegende dat de EU en Japan de waarden van de democratie, de rechtsstaat en de bevordering van de mensenrechten delen, die allemaal de kern zouden moeten vormen van elke overeenkomst tussen beide partijen waarmee wordt gestreefd naar een gedegen kader voor deze relatie;

E.  overwegende dat Japan zich overeenkomstig het beginsel van de internationale samenwerking actief voor de vrede inzet en zijn bijdrage aan de internationale veiligheid en stabiliteit heeft vergroot;

F.  overwegende dat Japan en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) in april 2013 hun eerste gezamenlijke politieke verklaring hebben ondertekend en daarin crisisbeheersing, bijstand bij rampen, vredesmissies, cyberdefensie en maritieme veiligheid hebben aangemerkt als gebieden waarop kan worden samengewerkt;

G.  overwegende dat Japan ook een actief lid is van de Aziatische Ontwikkelingsbank (ADB), de Afrikaanse Ontwikkelingsbank (AFDB), de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank (IADB), de Economische en Sociale Commissie voor Azië en het Stille Oceaangebied van de Verenigde Naties (UNESCAP) en vele andere gespecialiseerde VN-agentschappen, alsook van de Ontmoeting Azië-Europa (ASEM) en de Aziatische Samenwerkingsdialoog (ACD); overwegende dat Japan tevens lid is van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) sinds de oprichting ervan in 1995, alsook van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO), de Internationale Bank voor Herstel en Ontwikkeling (IBHO), de Groep van Acht (G8) en de Groep van Twintig (G20);

H.  overwegende dat er tussen Japan en zijn buurlanden China, Rusland en Zuid-Korea spanningen bestaan over eilanden in de maritieme gebieden van Oost-Azië;

1.  beveelt de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden aan:

  

Inzake de onderhandelingen over de strategische partnerschapsovereenkomst

   a) de betrekkingen tussen de EU en Japan verder op te waarderen, door de onderhandelingen over een brede strategische partnerschapsovereenkomst tijdig af te ronden; de overeenkomst een echte strategische dimensie mee te geven waarmee de unieke aspecten van de betrekkingen tussen de EU en Japan worden onderstreept;
   b) te streven naar de totstandbrenging van een duurzaam kader voor nauwere betrekkingen, wat in aanzienlijke mate moet bijdragen tot een verdieping van de politieke, economische en culturele betrekkingen, met tastbare resultaten voor de burgers van beide regio's, en speciale aandacht te besteden aan de wereldwijde coördinatie van het economisch beleid;
   c) aanzienlijk meer en inhoudelijk veel uitgebreidere bilaterale samenwerkingsdialogen en sectorale dialogen te houden;
  

Politieke dialoog

   d) nogmaals uiting te geven aan gemeenschappelijke waarden en doelstellingen en de verantwoordelijkheid voor het bevorderen van wereldwijde vrede, stabiliteit, parlementaire democratie, duurzame ontwikkeling en een sterk multilateraal stelsel; samen te blijven streven naar de versterking en hervorming van de Verenigde Naties, met inbegrip van de Veiligheidsraad; te erkennen dat de steeds meerpoligere wereld gekenmerkt wordt door het toenemende politieke belang van een veelvoud aan regionale en nationale spelers, met inbegrip van de EU en Japan, en aan te dringen op meer samenwerking en coördinatie op het wereldtoneel;
   e) nauwer en intensiever samen te werken inzake politieke, veiligheids- en vredesvraagstukken, met inbegrip van de uitwisseling van informatie, non-proliferatie, ontwapening, de eliminatie van massavernietigingswapens, cyberveiligheid en de bestrijding van internationale criminaliteit, zoals mensen- en drugshandel, piraterij en terrorisme;
   f) zich als 's werelds grootste donor van ontwikkelingshulp in te zetten voor nauwere samenwerking en coördinatie bij het uitstippelen van beleid en maatregelen ter verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, waarbij het aspect van de menselijke veiligheid essentieel is;
   g) de reikwijdte van de nauwere samenwerking inzake mondiale veiligheidsvraagstukken onder de loep te nemen, met name inzake crisisbeheersing en vredeshandhaving;
   h) mee te werken aan civiele crisisbeheersing, burgerbescherming, reacties op natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen, humanitaire hulp en wederopbouwinitiatieven na crisissituaties; de bilaterale en internationale samenwerking bij de vermindering van het risico op rampen te versterken;
   i) de grote bezorgdheid van de lidstaten tot uiting te brengen over de verwoestende gevolgen van de kernramp van Fukushima; er bij de Japanse regering op aan te dringen de internationale gemeenschap zo nauwkeurig en volledig mogelijk van de beschikbare gegevens over de situatie op het reactorterrein en de vervuilingsniveaus te voorzien;
   j) gezamenlijk de samenwerking te bevorderen op andere multilaterale fora, zoals de VN, de G8, de G20, de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en het Internationaal Monetair Fonds (IMF); zich gezamenlijk inspanningen te getroosten om het herstel van de wereldeconomie, het scheppen van banen, en multilaterale handelsregels te bevorderen;
   k) de concrete samenwerking te versterken inzake met de veiligheid verband houdende projecten in strategische gebieden, zoals het Midden-Oosten, Afrika en Centraal-Azië, en hierbij voort te bouwen op de tot dusver succesvol verlopen samenwerking;
   l) samen te werken bij de tenuitvoerlegging van de besluiten van de Rio+20-conferentie van de VN teneinde duurzame ontwikkeling te verwezenlijken;
  

Regionale dialogen

   m) de integratie van de landen van de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (ASEAN) te ondersteunen en de nadruk te leggen op de rol van het Regionaal Forum van de ASEAN en de Oost-Aziatische top om het wederzijds begrip in Azië te bevorderen en ook gesprekspartners van buiten de regio, waaronder de EU, bij de dialoog te betrekken;
   n) te benadrukken dat de betrekkingen van Japan met zijn buurlanden van cruciaal belang zijn voor de stabiliteit en de veiligheid in Oost-Azië en de mondiale veiligheid in het algemeen;
   o) erop te wijzen dat stabiliteit en ontspanning in Oost-Azië ook in het belang van Europa is; alle betrokken partijen aan te moedigen de spanningen in de Oost-Chinese Zee weg te nemen via vreedzaam overleg op basis van het internationaal recht en internationale overeenkomsten; af te zien van de dreiging met of het gebruik van geweld, en afspraken te maken over de‑escalatiemaatregelen voor gevallen waarin zich onvoorziene incidenten voordoen; het belang van de opbouw van vertrouwen en preventieve diplomatie te benadrukken; te onderstrepen dat de internationale vrijheid van scheepvaart van cruciaal belang is voor de internationale handel en geëerbiedigd moet worden;
   p) te blijven werken aan langdurige vrede en veiligheid op een kernwapenvrij Koreaans schiereiland en de Democratische Volksrepubliek Korea ertoe te bewegen alle bestaande kernprogramma's te beëindigen;
  

Mensenrechten en fundamentele vrijheden

   q) nogmaals uiting te geven aan de gedeelde waarden inzake eerbiediging van de mensenrechten, democratie, fundamentele vrijheden, goed bestuur en de rechtsstaat, en samen te werken om deze waarden wereldwijd te bevorderen en te beschermen;
   r) een dialoog te beginnen met de Japanse regering over een moratorium op de doodstraf met het oog op de mogelijke afschaffing ervan;
   s) de gelijkheid van mannen en vrouwen als een cruciaal onderdeel van de democratie te bevorderen;
   t) te bedingen dat in de overeenkomst een wederkerige voorwaardelijkheidsclausule en politieke bepalingen inzake mensenrechten en democratie worden opgenomen, ter bevestiging van de wederzijdse gehechtheid aan deze waarden; passende maatregelen te nemen om de stabiliteit van de overeenkomst te waarborgen en ervoor te zorgen dat een dergelijke opneming door geen van beide partijen kan worden misbruikt; erop aan te dringen dat een dergelijke voorwaardelijkheidsclausule in de strategische partnerschapsovereenkomst met Japan wordt opgenomen, in de geest van de gemeenschappelijke EU-aanpak dienaangaande;
  

Samenwerking op economisch, wetenschappelijk, cultureel en milieugebied

   u) een uitgebreid kader inzake samenwerking op het gebied van wetenschappen, technologie, bedrijfsleven en onderzoek op te nemen om het innovatiepotentieel te versterken; mee vernieuwende oplossingen voor vervoersaangelegenheden te zoeken;
   v) de mogelijkheden voor nauwere samenwerking inzake satellietnavigatiesystemen te bekijken;
   w) de bilaterale handel te intensiveren, alsmede de bilaterale samenwerking op het gebied van beleid ter bevordering van veilige, zekere en duurzame energie, energie-efficiëntie, hernieuwbare energie, regelgevingskaders inzake nucleaire veiligheid, stresstests voor nucleaire installaties en onderzoek op energiegebied, met inbegrip van het project betreffende de internationale thermonucleaire experimentele reactor (ITER) en de afvang van koolstof;
   x) te blijven samenwerken bij het zoeken naar een dringend noodzakelijk, alomvattend en duurzaam mondiaal antwoord op de klimaatverandering, met inbegrip van een drastische verlaging van de wereldwijde broeikasgasemissies door alle partijen;
   y) mee te werken aan het duurzaam beheer van de visbestanden;
   z) de samenwerking te bevorderen inzake het mondiale beheer van en onderzoek naar zeldzame aardmetalen en andere kritieke grondstoffen;
   aa) te benadrukken dat cyberspace belangrijk is ter bevordering van de vrijheid van meningsuiting en een rechtvaardige sociale ontwikkeling;
   ab) op elkaars grondgebied de ander meer voor het voetlicht te brengen en het publiek meer van de ander bewust te maken; de bilaterale culturele en universitaire uitwisselingen, uitwisselingen van jongeren, persoonlijke contacten en uitwisselingen op sportgebied op te voeren;
   ac) ervaringen en optimale werkwijzen uit te wisselen om tegemoet te komen aan de behoeften van een vergrijzende en actieve samenleving;
   ad) gezondheid als een bijzonder terrein voor samenwerking en een gezamenlijk streven te behandelen door te voorzien in middelen om de beste beschikbare medische kennis, met inbegrip van biotechnologie, te combineren en uit te wisselen om te reageren op de gezondheidsuitdagingen van vergrijzende samenlevingen;
  

Overige bepalingen

   ae) het Parlement te raadplegen over de bepalingen inzake parlementaire samenwerking;
   af) te voorzien in duidelijke criteria en bindende termijnen voor de tenuitvoerlegging van de strategische partnerschapsovereenkomst, alsook in toezichtmechanismen, waaronder regelmatige verslaglegging aan het Parlement;

2.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie met aanbeveling van het Europees Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden, alsmede aan de regering en het nationale parlement van Japan.

(1) PB C 67 E van 18.3.2010, blz. 16.
(2) PB C 247 E van 17.8.2012, blz. 20.
(3) PB C 371 E van 20.12.2011, blz. 14.
(4) PB C 249 E van 30.8.2013, blz. 63.
(5) PB C 377 E van 7.12.2012, blz. 19.
(6) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0532.


Godsdienstvrijheid en culturele diversiteit
PDF 135kWORD 51k
Resolutie van het Europees Parlement van 17 april 2014 over het buitenlands beleid van de EU in een wereld van culturele en religieuze diversiteit (2014/2690(RSP))
P7_TA(2014)0456B7-0365/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 2 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien het Handvest van de Verenigde Naties,

–  gezien het Europees Verdrag betreffende de rechten van de mens en het Handvest van de grondrechten van de EU, met name de artikelen 10 en 22,

–  gezien het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,

–  gezien het UNESCO-Verdrag inzake de bescherming en bevordering van de verscheidenheid van culturele uitdrukkingsvormen,

–  gezien de VN-resoluties inzake de vrijheid van godsdienst of overtuiging en inzake de uitbanning van alle vormen van onverdraagzaamheid en discriminatie op basis van godsdienst of overtuiging, en met name Resolutie A/RES/67/179 van 20 december 2012 van de Algemene Vergadering en Resolutie A/HRC/22/20/L.22 van 22 maart 2013 van de Mensenrechtenraad,

–  gezien het strategisch kader en het actieplan van de Europese Unie voor mensenrechten en democratie (11855/2012), die op 25 juni 2012 door de Raad Buitenlandse Zaken zijn goedgekeurd,

–  gezien de conclusies van de Raad van 20 november 2008 over de bevordering van de culturele diversiteit en van de interculturele dialoog in de externe betrekkingen van de Unie en de lidstaten,

–  gezien de Europese agenda voor cultuur (COM(2007)0242), die erop is gericht het bewustzijn van de culturele diversiteit en de waarden van de EU, de dialoog met het maatschappelijk middenveld en de uitwisseling van goede praktijken te bevorderen,

–  gezien zijn aanbeveling van 2 februari 2012 aan de Raad betreffende een consistent beleid ten aanzien van autoritaire regimes waartegen de EU restrictieve maatregelen heeft vastgesteld(1),

–  gezien zijn resolutie van 12 mei 2011 over de culturele dimensies van het externe optreden van de EU(2),

–  gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 13 juni 2013 over de ontwerprichtsnoeren van de EU tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst of overtuiging(3) en gezien de richtsnoeren van de EU tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst of overtuiging, zoals goedgekeurd door de Raad Buitenlandse Zaken op 24 juni 2013,

–  gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlandbeleid van de EU(4),

–  gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de EU is gefundeerd op de beginselen van mensenrechten, de rechtsstaat en democratie die zijn verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en de wil en de juridische en morele plicht heeft om deze waarden te bevorderen en te beschermen in haar externe betrekkingen met alle andere landen;

B.  overwegende dat op grond van artikel 21 VEU wordt erkend dat het internationale optreden van de Unie moet berusten op "democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de naleving van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht";

C.  overwegende dat het concept van culturele en religieuze verschillen vaak heeft geleid tot onenigheid tussen verschillende bevolkingsgroepen en door leiders en regimes is uitgebuit om hun eigen doelstellingen te bevorderen, waardoor conflicten in de hand werden gewerkt;

D.  overwegende dat een begrip van religieuze en culturele diversiteit dat inclusie, wederzijds respect en een begrip van verschillende mentaliteiten mogelijk maakt, een krachtig middel is om tolerantie en verzoening te bevorderen in postconflictsituaties en kan helpen om mensenrechten en democratie te stimuleren;

E.  overwegende dat naties, staten en beschavingen in deze tijd van globalisering actief met elkaar in contact staan, terwijl de regels en normen waaraan de functionering van economische en politieke systemen onderhevig is steeds nauwer onderling verweven raken en geconfronteerd worden met gemeenschappelijke uitdagingen zoals klimaatverandering, terrorisme en armoede; overwegende dat zij tegelijkertijd een weerspiegeling vormen van nationale identiteiten en culturele verschillen, waarvan een goed begrip cruciaal is voor een internationale op tolerantie gebaseerde dialoog;

F.  overwegende dat in alle beschavingen grote waarde wordt gehecht aan het nationaal cultureel erfgoed, dat de basis vormt voor de culturele identiteit van burgers;

Beginselen van het buitenlands beleid van de EU

1.  bevestigt dat respect voor culturele diversiteit en tolerantie ten aanzien van andere concepten en overtuigingen, in combinatie met actie om alle vormen van extremisme en ongelijkheden te bestrijden, een noodzakelijk integraal onderdeel vormt van de succesvolle totstandbrenging van een internationale orde gebaseerd op universeel gedeelde democratische waarden;

2.  herhaalt zijn overtuiging dat de Unie, wanneer zij haar eigen belangen in de wereld beschermt, haar beleid altijd moet baseren op de bevordering van de fundamentele waarden die haar grondslag vormen (democratie, de rechtsstaat en mensenrechten, sociale rechtvaardigheid en de strijd tegen armoede) alsook op respect voor andere landen;

3.  benadrukt nogmaals dat de bescherming van personen die tot kwetsbare groepen behoren zoals etnische of religieuze minderheden, de bevordering van vrouwenrechten en de zelfredzaamheid van vrouwen, evenals de strijd tegen alle vormen van geweld en discriminatie op grond van geslacht of seksuele oriëntatie tot de doelstellingen van de EU in haar buitenlandse betrekkingen moeten behoren;

4.  is van oordeel dat toegang tot onderwijs in al zijn vormen, met name door de herdenking van gebeurtenissen uit het verleden, de geschiedenis en de bevordering van culturele uitwisseling, onontbeerlijk is voor het begrip van en het respect voor religie en het cultureel erfgoed;

5.  verzoekt de EU de ratificatie en tenuitvoerlegging van de belangrijke internationale mensenrechtenverdragen, met inbegrip van verdragen inzake vrouwenrechten en alle non-discriminatieovereenkomsten, belangrijke verdragen inzake arbeidsrechten en regionale mensenrechteninstrumenten te bevorderen; verwacht een snelle ratificatie van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens na de definitieve uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie;

6.  verzoekt de EU de ratificatie en tenuitvoerlegging van het UNESCO-Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen te bevorderen;

7.  bevestigt dat de EU in het verleden al concrete resultaten heeft geboekt in de strijd tegen de doodstraf, maar is van mening dat zij zich nog resoluter moet inzetten, en dringt er bij de instellingen en de lidstaten op aan om hun politieke wil te handhaven en te versterken opdat de doodstraf overal ter wereld definitief kan worden afgeschaft;

8.  is van mening dat stabiele en moderne democratieën met een functionerende rechtsstaat een middel vormen om te zorgen voor vrede, internationale samenwerking en de bereidheid om mondiale problemen op constructieve wijze aan te pakken, en dat het in het belang van de EU is om een politiek klimaat van vrijheid, verdraagzaamheid en openheid, de scheiding van staat en godsdienst, evenals de ontwikkeling van democratische instellingen in de hele wereld actief te bevorderen;

9.  wijst er met name op dat de overgang naar democratie in veel landen wereldwijd gedurende de laatste twee decennia, en meer recent de gebeurtenissen van de opstanden in de Arabische wereld, hebben laten zien dat de aspiraties met betrekking tot democratie, sociale rechtvaardigheid, menselijke waardigheid en gelijke deelname universeel een drijvende kracht zijn binnen en tussen verschillende culturele en religieuze achtergronden en niet uitsluitend moeten worden gezien als een westerse aangelegenheid;

10.  is van mening dat het concept van culturele en religieuze verschillen herhaaldelijk is gebruikt om flagrante schendingen van de mensenrechten door autoritaire regimes en radicale niet-gouvernementele actoren te rechtvaardigen;

11.  verwerpt essentialistische visies van culturen als vaste entiteiten; is van mening dat de globalisering en de toenemende interactie tussen personen met verschillende culturele en religieuze achtergronden kunnen leiden tot de ontwikkeling en versterking van een gemeenschappelijke kern van universele waarden;

12.  herinnert eraan dat het respecteren en beschermen van kleinere en minderheidsculturen en het bevorderen van hun vermogen om zich vreedzaam uit te drukken in overeenstemming met de mensenrechten een manier is om een visie van culturele verschillen als confrontatie tussen onverenigbare blokken te voorkomen en vrede en stabiliteit te bevorderen;

13.  benadrukt dat inclusief onderwijs een belangrijke rol dient te spelen in het ontwikkelingsbeleid, de crisisbeheersing en de stabilisering na conflicten;

14.  benadrukt dat de eerbiediging van de godsdienstvrijheid een belangrijk beginsel van het buitenlands beleid is, dat leidt tot duurzamere internationale betrekkingen en dat de samenwerking tussen naties op basis van menselijkheid, tolerantie en wederzijdse erkenning bevordert;

15.  verwerpt de verdediging en verspreiding van fundamentalistische religieuze dogma's die de rechten van specifieke gemeenschappen aantasten of schenden;

16.  uit zijn zorg over de verspreiding van intolerantie en betreurt ten zeerste gewelddadigheden jegens religieuze gemeenschappen, met inbegrip van christenen, moslims, joden en baha'is, aan wie in diverse landen fundamentele mensenrechten ontzegd worden uitsluitend vanwege hun geloofsovertuiging; veroordeelt met name krachtig de vele pogingen wereldwijd om kerken, moskeeën, synagogen, tempels en andere gebedshuizen te sluiten of te vernielen;

17.  benadrukt het belang van culturele diplomatie, culturele samenwerking alsmede educatieve en culturele uitwisseling in het overbrengen van de waarden die deel uitmaken van de Europese cultuur en in het bevorderen van de belangen van de EU en haar lidstaten; onderstreept dat de EU als coherente mondiale speler vanuit een mondiaal perspectief en met een mondiale verantwoordelijkheid moet optreden;

De rol van de EU in het VN-systeem en op multilaterale fora

18.  erkent dat de huidige structuur van het VN-systeem, met name die van de Veiligheidsraad, de diversiteit van mondiale spelers adequater moet weerspiegelen;

19.  merkt evenwel op dat de EU en haar lidstaten in staat zijn geweest een gemeenschappelijke basis te vinden voor dialoog en samenwerking met lidstaten van de VN voor het vinden van gemeenschappelijke oplossingen die culturele en religieuze verschillen overstijgen; merkt tevens op dat de spanningen en impasses die de ontwikkeling van dergelijke oplossingen belemmeren, voortkomen uit bezwaren van landen en bij conflicten betrokken partijen tegen dergelijke overeenkomsten om strategische redenen in plaats van op basis van conflicterende morele waarden;

20.  wijst op het belang van de coördinatie van fora die zijn gericht op het bevorderen van de dialoog en het wederzijds begrip tussen culturen en godsdiensten; is echter van mening dat de doeltreffendheid van deze fora moet worden geëvalueerd en dat middelen om hun bereik te benutten moeten worden overwogen;

21.  erkent de waarde van de parlementaire diplomatie en wijst op het werk van de parlementaire vergaderingen van internationale organisaties ter bevordering van de interculturele en interreligieuze dialoog; is in dit verband verheugd over initiatieven als de aanbeveling van de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied (maart 2012, Rabat) om een "Mediterraan waardenhandvest" op te stellen;

Uitdagingen van religieuze invloed in de internationale politieke arena

22.  wijst er bezorgd op dat, naast de dreiging die terroristische netwerken voor de Unie en de rest van de wereld vormen, extremistische religieuze groeperingen die geweld gebruiken als een middel om haat en onverdraagzaamheid te bevorderen en om samenlevingen en wetgeving te beïnvloeden teneinde mensenrechten en fundamentele vrijheden van burgers te beperken, de kernwaarden die de Unie in haar buitenlands en ontwikkelingsbeleid bevordert, ondermijnen, waarbij zij openlijk dan wel heimelijk door bepaalde staten worden gesteund;

23.  is van mening dat de EU assertiever moet zijn in haar steun voor de bevordering en bescherming van mensenrechten, sociale en politieke rechten door het maatschappelijk middenveld, evenals voor de open en inclusieve interpretaties van religieuze dogma's in die landen waar de regeringen een onverdraagzame kijk op godsdienst en cultuur uitdragen of tolereren;

24.  wijst erop dat in veel niet-Europese landen, zelfs in landen waar diverse religieuze uitingen worden getolereerd, secularisme en atheïstische of agnostische visies niettemin vaak onderwerp zijn van juridische of maatschappelijke discriminatie en dat atheïsten geconfronteerd worden met bedreigingen, druk en gevaar; merkt op dat zij in EU-programma's en -beleid dezelfde bescherming verdienen als religieuze en andere minderheden; wijst erop dat vrijheid van godsdienst en geweten zowel het recht op geloofsovertuiging en geloofsbeoefening als het recht op het ontbreken van een geloofsovertuiging inhoudt, evenals het recht een geloofsovertuiging te kiezen of te bevorderen als een integraal onderdeel van de vrijheid van meningsuiting en het recht om van geloof te veranderen of om van je geloof af te stappen; verwacht dat al deze aspecten aanwezig zullen zijn in de initiatieven van de EU voor een interculturele dialoog;

25.  stelt voor dat de religieuze leiders van de drie Abrahamistische religies (het jodendom, het christendom en de islam) een interreligieuze dialoog aangaan, in een geest van eenheid en tolerantie ten aanzien van al hun eigen verschillend georganiseerde uitingsvormen;

Geloofwaardigheid, samenhang en consistentie van EU-beleid

26.  is van mening dat de doeltreffendheid van het EU-optreden berust op haar voorbeeldfunctie en de consistentie tussen de interne praktijk en het extern optreden;

27.  verzoekt alle lidstaten eventuele bestaande wetten die in strijd zijn met de fundamentele vrijheid van godsdienst en geweten en de vrijheid van meningsuiting in te trekken;

28.  benadrukt dat het van groot belang is dat de EU de eerbiediging van de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst of overtuiging, de persvrijheid en de vrijheid van toegang tot de media en nieuwe informatietechnologieën in haar extern optreden bevordert en dat zij de digitale vrijheden van burgers actief beschermt en bevordert;

29.  pleit voor een samenhangend EU-beleid inzake mensenrechten op basis van gemeenschappelijke fundamentele normen en een constructieve, resultaatgerichte aanpak; benadrukt dat de EU, wanneer zij wordt geconfronteerd met mensenrechtenschendingen, gebruik moet maken van het volledige scala aan instrumenten dat zij tot haar beschikking heeft, met inbegrip van sancties;

30.  bevestigt zijn steun voor het opnemen van wederzijdse voorwaarden en politieke bepalingen inzake mensenrechten en democratie in alle EU-overeenkomsten met derde landen, als gemeenschappelijke bevestiging van de wederzijdse inzet voor deze waarden en ongeacht de mate waarin de mensenrechten worden beschermd in een bepaald land, met passende waarborgen om ervoor te zorgen dat het schorsingsmechanisme door geen van beide partijen kan worden misbruikt;

Aanbevelingen aan de Europese Dienst voor extern optreden en de Commissie

31.  verzoekt de EDEO en de EU-delegaties over de hele wereld om derde landen en regionale organisaties nauwer te betrekken bij de bevordering van de interculturele en interreligieuze dialoog;

32.  gaat ervan uit dat EU-vertegenwoordigers in hun politieke verklaringen duidelijk zullen maken dat intolerante interpretaties van religies of overtuigingen die geweld jegens en onderdrukking van aanhangers van andere geloofsovertuigingen tolereren, onverenigbaar zijn met de waarden van de EU en de universele mensenrechten en moeten worden bestreden met dezelfde vastberadenheid als repressieve politieke regimes;

33.  verzoekt de EU aan cultuur een nog grotere plaats toe te kennen in de politieke dialoog met partnerlanden en -regio's in de hele wereld en daarbij culturele uitwisselingen te bevorderen en cultuur systematisch in ontwikkelingsprogramma's en -projecten te integreren; beklemtoont in dit verband de noodzaak van stroomlijning van interne operaties tussen de diverse DG's van de Commissie die zich richten op de externe betrekkingen (buitenlands beleid, uitbreiding, handel en ontwikkeling), onderwijs, cultuur en de digitale agenda;

34.  benadrukt dat het belangrijk is dat het personeel van de EU hiertoe een passende opleiding krijgt en vestigt de aandacht op het werk in dit verband van vele organisaties, zoals de Anna Lindh-stichting en het KAICIID Dialogue Centre in Wenen;

35.  erkent dat het internet en communicatietechnologieën van groot belang zijn voor het bevorderen van de vrijheid van meningsuiting, pluralisme, de uitwisseling van informatie, het onderwijs, de mensenrechten, de ontwikkeling, de vrijheid van vergadering, de democratie en de interculturele en interreligieuze interactie en inclusie, en zodoende bijdragen tot verdraagzaamheid en begrip; verzoekt de Commissie derhalve met klem om de in het verslag over een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlands beleid van de EU opgenomen aanbevelingen ten uitvoer te leggen;

36.  wijst op de vele mogelijkheden die nieuwe technologieën bieden bij de bevordering van de interculturele en interreligieuze dialoog en de beginselen en waarden van de EU; moedigt alle hoofden van de EU-delegaties aan om ten volle gebruik te maken van instrumenten voor digitale diplomatie door actief en stelselmatig in de sociale media aanwezig te zijn; verzoekt de EDEO om de mogelijkheden van nieuwe virtuele programma's te onderzoeken;

o
o   o

37.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten en de regeringen van de lidstaten.

(1) PB C 239 E van 20.8.2013, blz. 11.
(2) PB C 377 E van 7.12.2012, blz. 135.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0279.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0470.


Russische druk op landen van het Oostelijk Partnerschap en met name de destabilisatie van Oost-Oekraïne
PDF 142kWORD 59k
Resolutie van het Europees Parlement van 17 april 2014 over Russische druk op de landen van het Oostelijk Partnerschap en in het bijzonder de destabilisatie van Oost-Oekraïne (2014/2699(RSP))
P7_TA(2014)0457RC-B7-0436/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over het Europees Nabuurschapsbeleid, het Oostelijk Partnerschap en Oekraïne, en met name zijn resoluties van 27 februari 2014 over de situatie in Oekraïne(1) en van 13 maart 2014 over de invasie van Oekraïne door Rusland(2),

–  gezien zijn op 3 april 2014 in eerste lezing aangenomen standpunt met het oog op de goedkeuring van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad tot verlaging of afschaffing van douanerechten op goederen van oorsprong uit Oekraïne(3),

–  gezien de conclusies van de buitengewone vergadering van de Raad Buitenlandse Zaken over Oekraïne op 3 maart 2014 en de conclusies van de vergaderingen van de Raad Buitenlandse Zaken van 17 maart en 14 april 2014,

–  gezien de verklaring van de staatshoofden en regeringsleiders over Oekraïne tijdens de Europese Raad van 6 maart 2014,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad over Oekraïne van 20 maart 2014,

–  gezien de conclusies van de top van Vilnius op 28 en 29 november 2013,

–  gezien de resolutie van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa van 9 april 2014 over "recente ontwikkelingen in Oekraïne: gevaren voor het functioneren van democratische instellingen",

–  gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 27 maart 2014 over de territoriale integriteit van Oekraïne(4),

–  gezien de gezamenlijke verklaring van de G7-leiders in Den Haag op 24 maart 2014,

–  gezien artikel 110, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat op 16 maart 2014 in de Autonome Republiek de Krim en de stad Sebastopol een onwettig en onrechtmatig referendum is gehouden dat onder controle van Russische troepen is doorgevoerd; overwegende dat de Russische autoriteiten en wetgevers ondanks de internationale veroordeling van het referendum snel zijn overgegaan tot annexatie van het Oekraïense schiereiland, in strijd met het internationaal recht;

B.  overwegende dat in het oosten en het zuiden van Oekraïne de afgelopen paar dagen enkele pro-Russische betogingen hebben plaatsgevonden; overwegende dat pro-Russische separatisten, meestal onder aanvoering van Russische speciale troepen, lokale overheidsgebouwen in Charkov, Loehansk en Donetsk hebben bestormd; overwegende dat deze elementen onder leiding van een groep met de naam "de Russische Sector" de lokale overheidsgebouwen in Donetsk hebben bezet, een soevereine, van Kiev onafhankelijke "Volksrepubliek Donetsk" hebben uitgeroepen en een referendum over afscheiding van de regio hebben aangekondigd dat uiterlijk op 11 mei 2014 moet worden gehouden;

C.  overwegende dat politiebureaus en overheidsgebouwen in Slovjansk, Kramatorsk, Krasny Liman, Marioepol, Jenakijeve en andere steden in de Donetsk-regio op 12 en 13 april 2014 zijn aangevallen en ingenomen door goedbewapende, ongeïdentificeerde gemaskerde schutters, waarvan wordt aangenomen dat ze worden aangevoerd door Russische speciale troepen, tijdens een reeks gecoördineerde verrassingsaanvallen; overwegende dat tijdens de botsingen ten minste één officier werd gedood, terwijl diverse andere gewond zijn geraakt;

D.  overwegende dat het risico bestaat dat elke verdere escalatie van de gewelddadige destabilisatie in Oost- en Zuid-Oekraïne wordt aangewend door Rusland als ongeldig excuus voor nog meer militaire agressie, verhindering van de presidentsverkiezingen en de gedwongen federalisering van Oekraïne, met het oog op de deling van Oekraïne;

E.  overwegende dat Rusland nog altijd grote aantallen direct inzetbare troepen langs de Oekraïens-Russische grens heeft klaarstaan, ondanks zijn belofte deze troepen terug te trekken om de spanningen te verminderen; overwegende dat er een serieuze mogelijkheid bestaat dat Rusland het "Krim-scenario" zou kunnen proberen te herhalen;

F.  overwegende dat Rusland zijn internationale verplichtingen blijft schenden, zoals de verplichtingen die voortvloeien uit het Handvest van de VN, de Slotakte van Helsinki, het statuut van de Raad van Europa en, in het bijzonder, het memorandum van Boedapest uit 1994 betreffende veiligheidsgaranties voor Oekraïne;

G.  overwegende dat de EU een economisch pakket heeft goedgekeurd voor steun aan Oekraïne dat tevens macrofinanciële hulp en autonome handelsmaatregelen omvat; overwegende dat Oekraïne op het punt staat een akkoord met het Internationaal Monetair Fonds te sluiten over een hulpplan; overwegende dat de voorwaarden van dit akkoord vooralsnog geheim zijn gehouden;

H.  overwegende dat de sociale en economische situatie in het land verder verslechtert, o.a. door de Russische destabilisering en handelsbeperkingen; overwegende dat de wijdverbreide armoede een van de meest acute sociaaleconomische problemen in Oekraïne is; overwegende dat uit een recent VN-rapport blijkt dat het armoedecijfer in Oekraïne nu rond de 25% ligt, waarbij 11 miljoen mensen minder dan de lokale sociale norm verdienen;

I.  overwegende dat de EU en Oekraïne op 21 maart 2014 de politieke bepalingen van de associatieovereenkomst hebben getekend, met de toezegging de resterende onderdelen van de overeenkomst, met inbegrip van de diepe en brede vrijhandelsruimte (DCTFA), zo spoedig mogelijk te tekenen;

J.  overwegende dat op alle niveaus krachtige diplomatieke maatregelen moeten worden genomen en een onderhandelingsproces moet worden gestart om de situatie te de-escaleren, spanningen te verminderen, te voorkomen dat de crisis in een neerwaartse spiraal terechtkomt en onbeheersbaar wordt, en een vreedzame uitkomst veilig te stellen; overwegende dat de EU doeltreffend moet reageren om Oekraïne en alle andere landen van het Oostelijk Partnerschap in staat te stellen hun soevereiniteit volledig uit te oefenen en te handhaven zonder ongepaste externe druk;

K.  overwegende dat de Hoogste Raad van de separatistische regio Transnistrië in Moldavië onmiddellijk na de annexatie van de Krim een officieel verzoek tot de Russische Federatie heeft gericht om annexatie van Transnistrië in overweging te nemen;

L.  overwegende dat Rusland nog altijd de Georgische regio's Abchazië en Tsinvali/Zuid-Ossetië bezet houdt, wat indruist tegen de fundamentele normen en beginselen van het internationaal recht; overwegende dat er in deze gebieden etnische zuiveringen en gedwongen demografische veranderingen hebben plaatsgevonden onder het feitelijke toezicht van de bezettingsmacht die verantwoordelijk is voor de mensenrechtenschendingen in deze gebieden;

M.  overwegende, in dit verband, dat Rusland de gasprijzen voor Oekraïne per 1 april 2014 heeft verhoogd van 268 naar 486 USD per duizend kubieke meter en daarmee unilateraal de korting heeft geannuleerd die Oekraïne als onderdeel van de Charkov-akkoorden inzake de pacht van marinebasis Sebastopol ontving, terwijl het de afgelopen dagen een verbod heeft ingesteld op de invoer van Oekraïense zuivelproducten op Russisch grondgebied; overwegende dat de Russische Federatie tevens eigenmachtig unilaterale handelsrestricties heeft ingesteld voor producten uit Georgië en Moldavië;

N.  overwegende dat de annexatie van de Krim door Rusland zonder enige twijfel een ernstige schending van het internationaal recht betekent, die het vertrouwen ondergraaft in internationale instrumenten, waaronder de akkoorden over ontwapening en de non-proliferatie van kernwapens; overwegende dat een nieuwe wapenwedloop verdere escalatie tot gevolg zou kunnen hebben; overwegende dat een dergelijke gevaarlijke situatie, die gemakkelijk onbeheersbaar kan worden, beslist moet worden voorkomen;

1.  veroordeelt zeer uitdrukkelijk de escalerende destabilisatie en provocaties in het oosten en zuiden van Oekraïne verwerpt elke voorbereiding van onwettige referenda die gelijkenis vertonen met het Krim-referendum; waarschuwt ervoor dat de toenemende destabiliserende en saboterende acties door pro-Russische, gewapende, opgeleide en goed gecoördineerde separatisten onder aanvoering van Russische speciale troepen kunnen worden aangewend als ongeldig excuus voor Rusland om militair te interveniëren, de presidentsverkiezingen te verhinderen en federalisering af te dwingen met het oog op de deling van Oekraïne;

2.  spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de snel verslechterende situatie en het bloedvergieten in het oosten en zuiden van Oekraïne; dringt er bij Rusland op aan een einde te maken aan zijn aanwezigheid ter ondersteuning van gewelddadige separatisten en gewapende milities die overheidsgebouwen in Slovjansk, Donetsk en andere steden hebben bezet, alle provocaties te staken die bedoeld zijn om onrust te stoken en de toestand verder te destabiliseren, de troepen langs de oostelijke grens van Oekraïne terug te trekken en te werken aan een vreedzame oplossing van de crisis met politieke en diplomatieke middelen; spreekt zijn volledige steun en solidariteit met de Oekraïense regering uit nu zij haar gezag in de bezette steden tracht te herstellen, is ingenomen met de kalme en weloverwogen manier waarop de Oekraïense regering de huidige fase van de crisis tot nu toe heeft aangepakt, en herinnert eraan dat de Oekraïense autoriteiten ten volle gerechtigd zijn alle noodzakelijke middelen in te zetten, inclusief het recht op zelfverdediging als bepaald in artikel 51 van het VN-Handvest; waarschuwt Rusland om het legitieme recht van Oekraïne om zijn territoriale integriteit te verdedigen, niet als voorwendsel te gebruiken voor het starten van een grootschalige militaire invasie;

3.  spreekt opnieuw zijn krachtige steun uit voor de soevereiniteit, territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid van Oekraïne en alle landen van het Oostelijk Partnerschap; beschouwt de daden van agressie van Rusland als een ernstige schending van het volkenrecht en zijn eigen internationale verplichtingen uit hoofde van het Handvest van de VN, de Slotakte van Helsinki, het statuut van de Raad van Europa en het memorandum van Boedapest uit 1994 betreffende veiligheidsgaranties, alsook bilaterale verplichtingen in het kader van de bilaterale overeenkomst uit 1997 inzake vriendschap, samenwerking en partnerschap;

4.  benadrukt dat er recentelijk in Oekraïne hoegenaamd geen aanvallen of gevallen van intimidatie of discriminatie jegens Russische of etnisch Russische burgers of andere minderheden zijn gemeld, zoals bevestigd wordt door geloofwaardige internationale waarnemers als de VN, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de Raad van Europa;

5.  is ervan overtuigd dat de bewering van Rusland dat het het recht heeft Russische minderheden in derde landen met alle middelen te beschermen, zoals president Poetin in zijn toespraak op 18 maart 2014 heeft verkondigd, niet door het internationaal recht wordt ondersteund en in strijd is met fundamentele beginselen van internationaal optreden in de 21e eeuw en tegelijk de naoorlogse Europese orde dreigt te ondermijnen; verzoekt de Federatieraad het verstrekte mandaat voor het gebruik van geweld op Oekraïense bodem onmiddellijk in te trekken;

6.  herinnert eraan dat de EU en haar lidstaten met één stem tegen Rusland moeten spreken; is van mening dat de huidige situatie vereist dat de Raad de tweede fase van sancties versterkt en gereed is voor de derde fase van sancties (economische sancties), die onmiddellijk moet ingaan; herhaalt voorts zijn oproep aan de Raad om snel sancties op te leggen, waaronder een wapenembargo en een embargo op technologie voor tweeledig gebruik;

7.  dringt aan op maatregelen tegen Russische ondernemingen en hun dochterondernemingen, met name in de energiesector, alsook Russische investeringen en activa in de EU, en om alle overeenkomsten met Rusland te herzien met het oog op een eventuele opschorting ervan;

8.  dringt er bij de EU op aan Oekraïne te ondersteunen in internationale organen, met name internationale rechterlijke organen, indien Oekraïne ertoe besluit zaken tegen Rusland aan te spannen op grond van schending van haar soevereiniteit en territoriale integriteit;

9.  onderstreept dat het dringend noodzakelijk is dat Rusland in een constructieve dialoog met de huidige rechtmatige regering van Oekraïne treedt, en steunt de actieve deelname van de EU aan de diplomatieke inspanningen om de crisis te de-escaleren; kijkt uit naar de vierpartijenvergadering tussen de hoge vertegenwoordiger van de EU en de ministers van Buitenlandse Zaken van de VS, Rusland en Oekraïne, en hoopt dat deze vergadering kan helpen de spanning te verminderen en de weg kan vrijmaken voor een alomvattende en duurzame diplomatieke oplossing voor de crisis; benadrukt evenwel dat de keuzen over de toekomst van Oekraïne uitsluitend kunnen worden gemaakt door het Oekraïense volk zelf door middel van een democratisch, inclusief en transparant proces;

10.  wijst erop dat de opschorting van het stemrecht van de Russische delegatie door de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, samen met de door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen resolutie waarin Rusland wordt veroordeeld voor de annexatie van de Krim, onmiskenbare tekenen vormen van Ruslands´ groeiende isolatie op internationaal vlak; meent dat Rusland dit goed in overweging dient te nemen als het een geloofwaardige internationale speler wenst te blijven;

11.  verzoekt om de invoering van economische, financiële en handelsbeperkingen ten aanzien van de Krim en zijn separatistische leiders; is van mening dat deze beperkingen snel ten uitvoer moeten worden gelegd op basis van de analyse door de Commissie van de rechtsgevolgen van de annexatie van de Krim;

12.  spreekt opnieuw zijn bezorgdheid uit over het lot van de Tatarengemeenschap op de Krim en over de veiligheid en rechtspositie van personen die tot de Oekraïenssprekende gemeenschap behoren; onderstreept de verantwoordelijkheid van de Russische Federatie voor de bescherming van alle burgers in de bezette gebieden uit hoofde van het vierde Verdrag van Genève;

13.  is verheugd over de instelling van een speciale waarnemingsmissie van de OVSE die belast is met het verzamelen van informatie over atypische militaire activiteiten en provocerende handelingen die op destabilisering van de situatie gericht zijn, en met het toezicht op de eerbiediging van de mensenrechten en de rechten van minderheden in Oekraïne, en dringt aan op uitbreiding ervan; betreurt evenwel het feit dat de missie geen toegang heeft gekregen tot de Krim, waar diverse mensenrechtenschendingen, zoals gevallen van geweldpleging tegen journalisten en hun gezinnen, hebben plaatsgevonden; betreurt het feit dat er nu ook uit Oost-Oekraïne berichten over aanvallen op journalisten komen;

14.  verzoekt voorts om een diepgaande verkiezingswaarnemingsmissie van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten (ODIHR) van de OVSE, maar tevens van het Parlement en de EU, om de verkiezingen intensief te volgen; wenst dat de presidentsverkiezingen op 25 mei 2014 volledig in overeenstemming met de internationale normen zullen worden gehouden; is gekant tegen druk van buitenaf waardoor deze verkiezingen vertraging oplopen;

15.  is verheugd dat de Oekraïense regering voornemens is vervroegde parlementsverkiezingen te houden;

16.  is in beginsel verheugd over het idee van een nationaal referendum over de toekomstige status en het territoriale bestel van Oekraïne, zoals voorgesteld door waarnemend president Oleksandr Toertsjinov in zijn televisietoespraak op 14 april 2014;

17.  is verheugd over de recente resolutie van het Oekraïense parlement waarin wordt opgeroepen tot onmiddellijke ontwapening van alle onwettige zelfverdedigingstroepen, en ziet uit naar de uitvoering ervan;

18.  is verheugd dat de Raad bereid is om Oekraïne bij te staan bij de hervorming van de civiele veiligheidssector en om steun te verlenen aan de politie en de rechtsstaat, en om alle mogelijkheden te onderzoeken, inclusief een eventuele GVDB-missie, en een eventuele EU-waarnemingsmissie;

19.  spreekt zijn krachtige steun uit voor Oekraïne en haar bevolking in deze moeilijke tijd; is ingenomen met de ondertekening van de politieke hoofdstukken van de associatieovereenkomst en de daaropvolgende goedkeuring van de unilaterale handelsmaatregelen; dringt erop aan dat de volledige associatieovereenkomst en de DCFTA zo snel mogelijk, en voordat de unilaterale handelsmaatregelen vervallen, worden ondertekend;

20.  is ingenomen met het feit dat de Oekraïense regering een ambitieus programma voor economische en sociale hervorming heeft aangekondigd, en benadrukt dat het van essentieel belang is dat dit programma snel wordt uitgevoerd, teneinde de kritieke financiële situatie van het land te stabiliseren en te boven te komen; is ingenomen met het besluit van de internationale financiële instellingen en de EU om Oekraïne op zowel korte als lange termijn aanzienlijke financiële steun te verlenen; herinnert eraan dat een internationale donorconferentie moet worden georganiseerd en gecoördineerd, die wordt samengeroepen door de Commissie en zo spoedig mogelijk dient plaats te vinden;

21.  onderschrijft de door de EU vastgestelde voorwaarden met betrekking tot de hoognodige structurele hervormingen, die zullen bijdragen tot gunstiger omstandigheden voor duurzame economische groei, een beter beheer van de overheidsfinanciën, de ontwikkeling van het sociale vangnet en de bestrijding van de corruptie; dringt aan op transparantie bij de besteding van EU-gelden en doeltreffend toezicht door de Commissie;

22.  vraagt aandacht voor de ernstige maatschappelijke situatie in het land; dringt aan op maatregelen in aanvulling op de structurele hervormingen om de huidige situatie met name voor de kwetsbaarste bevolkingsgroepen te verlichten;

23.  spoort Oekraïne aan haar politieke hervormingen voort te zetten, met name de grondwetshervorming, die het onderwerp moet zijn van een brede en diepgaande discussie waaraan alle onderdelen van de Oekraïense samenleving deelnemen; is ingenomen met de wil van de Oekraïense regering om gevolg te geven aan haar toezegging om ervoor te zorgen dat de regeringsstructuren representatief zijn, waarbij de regionale diversiteit in aanmerking moet worden genomen, om toe te zien op de volledige bescherming van de rechten van personen die tot nationale minderheden behoren, om de anti-discriminatiewetgeving aan te passen aan de normen van de EU, om alle schendingen van de mensenrechten en gewelddaden te onderzoeken en om extremisme te bestrijden;

24.  is ingenomen met het besluit van de Commissie om een steungroep voor Oekraïne op te richten die zich zal bezighouden met de tenuitvoerlegging van de "Europese hervormingsagenda";

25.  steunt de inspanningen van de Oekraïense regering om, in nauwe samenwerking met de OVSE en de Raad van Europa, de eerbiediging van de legitieme rechten van de Russischtalige bevolking en andere culturele, nationale en linguïstische minderheden te garanderen overeenkomstig de bepalingen van het Europese Handvest voor regionale en minderheidstalen en de Kaderovereenkomst voor de bescherming van nationale minderheden;

26.  dringt er nogmaals op aan een onafhankelijke commissie op te richten die de beschietingen in Kiev en de tragische gebeurtenissen op de Maidan moet onderzoeken, met een sterke internationale component en onder toezicht van de internationale adviescommissie van de Raad van Europa; is verheugd over de benoeming van een derde partij in dat panel en over het feit dat het panel zijn eerste vergadering heeft gehouden op 9 april 2014;

27.  is verheugd over de ondertekening van de politieke bepalingen van het associatieovereenkomst en gaat uit van de spoedige tenuitvoerlegging van de autonome handelspreferenties die door de EU werden goedgekeurd teneinde de periode te overbruggen tot de ondertekening van de resterende onderdelen van de overeenkomst, met inbegrip van de diepe en brede vrijhandelsruimte (DCFTA);

28.  is ingenomen met de eerste maatregelen die de Commissie heeft genomen om Oekraïne in staat te stellen een energiecrisis te bezweren ingeval Rusland de gasleveranties aan dit land stopzet, en dringt er bij de Raad en de Commissie op aan Kiev bij te staan en te ondersteunen bij zijn inspanningen om het langlopende gasconflict met Moskou op te lossen; benadrukt dat er dringend behoefte is aan een sterk gemeenschappelijk energievoorzieningsbeleid (een energie-unie), waardoor de EU minder afhankelijk zou moeten worden van olie en gas uit Rusland, met inbegrip van de diversificatie van energievoorziening, de volledige tenuitvoerlegging van het derde energiepakket en de mogelijkheid om, indien nodig, de invoer van gas op te schorten; is van mening dat de South Stream-pijpleiding niet moet worden aangelegd, en dat er andere aanvoerleidingen ter beschikking moeten komen; is ervan overtuigd dat Oekraïne beter opgewassen zal zijn tegen politieke en economische druk wanneer de EU Oekraïne bijstaat bij het verzekeren van bidirectionele gasvoorziening door middel van verdere diversificatie, grotere energie-efficiëntie en doeltreffende aansluitingen met de EU; wijst in dit verband opnieuw op de strategische rol van de energiegemeenschap, waarvan Oekraïne in 2014 voorzitter is;

29.  verzoekt de Raad om de Commissie onmiddellijk toestemming te verlenen voor een snellere visumliberalisering met Oekraïne, om toe te werken naar de invoering van een visumvrije regeling, naar het voorbeeld van Moldavië; dringt ondertussen aan op de onmiddellijke invoering van tijdelijke, zeer eenvoudige en goedkope visumprocedures op het niveau van de EU en de lidstaten;

30.  onderstreept dat de Russische zorgen met betrekking tot het EU-associatieproces van Oekraïne en andere oostelijke buurlanden adequaat moeten worden benaderd en uitgelegd, zodat de vrees voor nieuwe geopolitieke scheidslijnen op het Europese continent kan worden weggenomen; wijst erop dat ieder land het recht heeft zijn eigen politieke keuzen te maken, maar dat de betrokkenheid van de EU bij de oostelijke partners erop gericht is de welvaart en politieke stabiliteit te verhogen, wat de Russische Federatie uiteindelijk ook voordelen zal opleveren;

31.  wijst er nogmaals op dat de associatieovereenkomsten met Oekraïne en de overige landen van het Oostelijk Partnerschap niet het einddoel van hun betrekkingen met de EU vormen; wijst er in dit verband op dat overeenkomstig artikel 49 VEU, Georgië, Moldavië en Oekraïne, net als alle andere Europese staten, een Europees perspectief hebben en het EU-lidmaatschap kunnen aanvragen, mits zij de democratische beginselen in acht nemen, de fundamentele vrijheden, de mensenrechten en de rechten van minderheden eerbiedigen en het functioneren van de rechtsstaat garanderen;

32.  verzoekt de Raad de associatieovereenkomsten en DCFTA's tussen de EU en haar lidstaten enerzijds, en Moldavië respectievelijk Georgië anderzijds, te ondertekenen; stemt in met het voorstel voor een besluit van de Raad over de voorlopige toepassing van de associatieovereenkomsten EU-Moldavië en EU-Georgië zodra deze zijn ondertekend; dringt er bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie op aan de kennisgevingsprocedures na de ondertekening van de associatieovereenkomsten te verkorten, zodat de voorlopige toepassing zo snel mogelijk na de ondertekening van kracht kan worden; uit zijn voornemen om zo snel mogelijk en vóór het einde van het huidige mandaat van de Commissie over te gaan tot de volledige bekrachtiging van de associatieovereenkomsten EU-Moldavië en EU-Georgië, doch nadat aan alle vereisten is voldaan en de associatieovereenkomsten zijn ondertekend; pleit ervoor dat de vereiste aanvullende financiële bijstand aan deze landen wordt toegewezen; roept bovendien op tot een eerlijke en open dialoog met de Russische Federatie teneinde de nodige inspanningen te leveren om synergieën te ontwikkelen die de landen van het Oostelijk Partnerschap ten goede komen;

33.  spreekt zijn bijzondere bezorgdheid uit over de hernieuwde instabiliteit in de separatistische Moldavische regio Transnistrië; beschouwt het op 16 april 2014 door de zelfbenoemde autoriteiten in Tiraspol voor Transnistrië bekendgemaakte verzoek om door Rusland als onafhankelijke staat te worden erkend, als een gevaarlijke en onverantwoordelijke stap; herhaalt dat het zogenaamde referendum in de Autonome Territoriale Eenheid Gagaoezië in strijd is met de grondwet van de Republiek Moldavië en daarom onwettig is; spreekt opnieuw zijn volledige steun uit voor de territoriale integriteit van Moldavië en verzoekt alle partijen dringend de dialoog in 5+2-verband te hervatten, en vraagt om een versterkte status voor de EU als onderhandelingspartner, om de kwestie op vreedzame en duurzame wijze te regelen;

34.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de presidenten, regeringen en parlementen van Oekraïne, Georgië en Moldavië, de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en de president, de regering en het parlement van de Russische Federatie.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0170.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0248.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0285.
(4) A/RES/68/262.


Onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Vietnam
PDF 143kWORD 58k
Resolutie van het Europees Parlement van 17 april 2014 over de onderhandelingen over de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Vietnam (2013/2989(RSP))
P7_TA(2014)0458B7-0367/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien de richtsnoeren van de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO) over multinationale ondernemingen en de Tripartiete Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) over beginselen inzake multinationale ondernemingen en sociaal beleid,

–  gezien de op 14 november 2001 in Doha goedgekeurde ministeriële verklaring van de vierde zitting van de WTO-ministersconferentie, met name lid 44 over speciale en gedifferentieerde behandeling (SDT),

–  gezien de samenwerkingsovereenkomst van 1995 tussen de EG en de Socialistische Republiek Vietnam (hierna "Vietnam"), en de nieuwe partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst die op 27 juni 2012 werd ondertekend,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 4 oktober 2006 met als titel "Europa als wereldspeler: wereldwijd concurreren. Een bijdrage aan de EU‑strategie voor groei en werkgelegenheid" (COM(2006)0567),

–  gezien zijn resolutie van 12 juli 2007 over de TRIPS-overeenkomst en de beschikbaarheid van medicijnen(1),

–  gezien zijn resolutie van 22 mei 2007 over Europa als wereldspeler – Externe aspecten van het concurrentievermogen(2),

–  gezien de onderhandelingsrichtsnoeren van de Raad van 23 april 2007 waarbij de Commissie werd gemachtigd om onderhandelingen te voeren over een vrijhandelsovereenkomst met de landen van de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (ASEAN),

–  gezien de strategienota voor Vietnam (2007-2013)(3),

–  gezien de voorgaande resoluties over Vietnam, met name die van 1 december 2005 over de mensenrechtensituatie in Cambodja, Laos en Vietnam(4), en die van 18 april 2013 over Vietnam, in het bijzonder over de vrijheid van meningsuiting(5),

–  gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over mensenrechten, sociale en ecologische normen in internationale handelsovereenkomsten(6),

–  gezien zijn resolutie van 6 april 2011 over het toekomstig Europees internationaal investeringsbeleid(7),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 9 november 2010 getiteld "Handel, groei en wereldvraagstukken – Handelsbeleid als kernelement van de Europa 2020-strategie" (COM(2010)0612),

–  gezien zijn resolute van 27 september 2011 over een nieuw handelsbeleid voor Europa in het kader van de Europa 2020-strategie(8),

–  gezien zijn resolutie van 13 december 2011 over handels- en investeringsbelemmeringen(9),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 21 februari 2012 getiteld "Verslag over handels- en investeringsbelemmeringen 2012" (COM(2012)0070),

–  gezien de verklaring van de Commissie in de plenaire vergadering van april 2014 over de vrijhandelsovereenkomst EU-Vietnam,

–  gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat het op regels gebaseerde multilaterale handelsstelsel, dat is opgezet via de Wereldhandelsorganisatie (WTO), het meest geschikte kader vormt voor de regulering en bevordering van open en eerlijke handel, en overwegende dat multilaterale onderhandelingen bilaterale WTO+-overeenkomsten niet uitsluiten, maar daar een aanvulling op kunnen vormen;

B.  overwegende dat de onderhandelingsrichtsnoeren van de Commissie voor de vrijhandelsovereenkomst EU-Vietnam voortvloeien uit de op 23 april 2007 door de Raad verleende machtiging voor het starten van de onderhandelingen voor een vrijhandelsovereenkomst met de landen van de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (ASEAN), en volgen op de goedkeuring door de Raad van het achtergronddocument waarin de gemeenschappelijke doelstellingen van de onderhandelende partijen, met name het versterken van de huidige bilaterale handelsbetrekkingen, worden uiteengezet; brengt in herinnering dat de doelstelling oorspronkelijk was om over een vrijhandelsovereenkomst te onderhandelen met de ASEAN-regio; steunt bijgevolg de mogelijkheid om te onderhandelen over alomvattende overeenkomsten met landen in de ASEAN-regio (als bouwstenen op weg naar de uiteindelijke doelstelling om in de toekomst een interregionale vrijhandelsovereenkomst te sluiten);

C.  overwegende dat de onderhandelingen over de vrijhandelsovereenkomst EU-Vietnam officieel op 26 juni 2012 in Brussel van start zijn gegaan, en overwegende dat de twee onderhandelende partijen op 8 november 2013 na de vijfde onderhandelingsronde hebben toegezegd gezamenlijke inspanningen te zullen leveren om de onderhandelingen uiterlijk eind 2014 af te ronden;

D.  overwegende dat de handelsbetrekkingen tussen de EU en Vietnam deel uitmaken van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst die op 27 juni 2012 werd ondertekend, en die een doeltreffend kader biedt voor bilaterale handels- en investeringsbetrekkingen;

E.  overwegende dat de EU en Vietnam kunnen bogen op een goed ontwikkelde bilaterale dialoog over de mensenrechten; overwegende dat in dit kader alle inspanningen moeten worden geleverd om te voorkomen dat de bescherming van de mensenrechten in Vietnam afneemt; overwegende dat de mensenrechten moeten worden beschouwd als essentieel onderdeel van het EU-handelsbeleid; overwegende dat de EU zich in het kader van haar strategisch kader en actieplan voor mensenrechten en democratie engageert om mensenrechten op te nemen in haar effectbeoordelingen, telkens wanneer deze worden uitgevoerd, en eveneens voor handelsovereenkomsten die een aanzienlijke economische, sociale en ecologische impact hebben;

F.  overwegende dat Vietnam een welvarend decennium heeft gehad met een ononderbroken bbp-groei van circa 8% per jaar, met als hoogtepunt de toetreding van het land tot de WTO op 11 januari 2007; overwegende dat Vietnam sindsdien is getroffen door de mondiale economische neergang, die geleid heeft tot een sterke daling van de exportgroei, alsook tot een afname van de instroom van buitenlandse directe investeringen en van de overmakingen uit het buitenland;

G.  overwegende dat de EU de afgelopen tien jaar een negatief saldo heeft vertoond op de handelsbalans met Vietnam, wat in het tweede kwartaal van 2013 opnieuw het geval was, waarbij de totale handelswaarde van 13,4 miljard euro bestond uit 10,5 miljard euro aan EU-invoer uit Vietnam en 2,8 miljard euro aan EU-uitvoer naar Vietnam; overwegende dat dit een sterke daling vormt in vergelijking met de totale handelswaarde van 2012 ten bedrage van 23 871 miljard euro, waarvan 18 520 miljard euro aan invoer uit Vietnam naar de EU, en 5 351  miljard euro aan uitvoer naar Vietnam uit de EU;

H.  overwegende dat de kleding- en textielindustrie in Vietnam de grootste bron van werkgelegenheid is in de formele sector en rechtstreeks werk verschaft aan meer dan twee miljoen werknemers, en daarnaast de grootste uitvoersector is; overwegende dat de sector elektronica-assemblage, een andere toonaangevende exportgerichte industriesector, werk biedt aan ongeveer 120 000 werknemers;

I.  overwegende dat Vietnam tot op heden slechts vijf van de acht kernverdragen van de IAO heeft geratificeerd; overwegende dat Vietnam de IAO-verdragen nr. 87 betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en bescherming van het vakverenigingsrecht, nr. 98 betreffende het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen en nr. 105 betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid niet heeft geratificeerd;

J.  overwegende dat Vietnam, een begunstigde van het EU-stelsel van algemene preferenties, de 32e handelspartner van de EU is, en de op 4 na grootste binnen ASEAN, terwijl de EU de op één na grootste handelspartner van Vietnam is na China en vóór de Verenigde Staten, en de grootste bron van buitenlandse directe investeringen van Vietnam, in 2012 goed voor 6,5% van de totale buitenlandse directe investeringen in het land; overwegende echter dat het potentieel van de directe buitenlandse investeringen van Vietnam in de EU grotendeels onaangeboord blijft;

K.  overwegende echter dat beide onderhandelende partijen aanzienlijke voordelen verwachten van de afschaffing van zowel tarifaire als non-tarifaire belemmeringen, en dat beide partijen zich moeten inzetten voor een positieve uitkomst met betrekking tot de liberalisering van vestiging en van de handel in diensten, alsook voor de ontwikkeling van een stelsel voor de passende bescherming, tenuitvoerlegging en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van patenten en ontwerpen, handels- of dienstmerken, auteursrechten en naburige rechten en geografische aanduidingen, waaronder oorsprongsaanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen;

L.  overwegende dat beide onderhandelende partijen de krachten moeten bundelen om de legale handel in geneesmiddelen (zowel geoctrooieerde als generieke geneesmiddelen) te waarborgen en bevorderen, in overeenstemming met de bepalingen van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPS) en de mogelijkheden ervan;

M.  overwegende dat beide onderhandelende partijen zich volledig aan de bestaande WTO‑regels en hun respectieve toezeggingen moeten blijven houden wanneer ze handelsbeschermingsinstrumenten gebruiken om te vermijden dat het WTO-mechanisme voor geschillenbeslechting wordt ingeschakeld, en dat zij het eens moeten worden over doeltreffende bilaterale vrijwaringsclausules of gelijkwaardige mechanismen om hun respectieve industrieën adequaat te beschermen tegen schade of dreigende schade als gevolg van een toename van de invoer, met name in hun respectieve gevoelige sectoren, die in de effectbeoordeling van beide partijen zijn geïdentificeerd;

1.  is ingenomen met de aanhoudende vorderingen in de onderhandelingen over de vrijhandelsovereenkomst, met name in de hoofdstukken over douaneprocedures en handelsfacilitatie, technische handelsbelemmeringen en concurrentievermogen, en het regelmatige overleg tussen de Commissie en het Parlement over de stand van zaken; herinnert eraan dat de goedkeuring door het Parlement van de vrijhandelsovereenkomst vereist is(10), en dat de Commissie en de Raad geen voorstel voor voorlopige toepassing van de overeenkomst mogen voorstellen voordat het Parlement zijn goedkeuring heeft verleend;

2.  is sterk van mening dat eerbiediging van de werknemers- en vakbondsrechten een kernaspect moet zijn van alle handelsovereenkomsten die de EU met derde landen sluit; verzoekt de Vietnamese regering te voldoen aan alle verplichtingen uit hoofde van de door haar geratificeerde kernverdragen van de IAO en om de overige kernverdragen onverwijld te ratificeren en ten uitvoer te leggen; herhaalt dat de werknemers- en vakbondsrechten universeel moeten zijn en moeten gelden voor alle werknemers, met inbegrip van die welke werkzaam zijn in de speciale economische zones;

3.  verwacht van de Raad en de Commissie dat zij de wensen van het Parlement zoals omschreven in deze resolutie volledig in acht nemen vóór sluiting van de vrijhandelsovereenkomst, die aan WTO-regels en verplichtingen moet voldoen; is van mening dat een geslaagde vrijhandelsovereenkomst beide onderhandelende partijen een evenwichtige reeks voordelen zal opleveren en zal bijdragen aan het scheppen en veiligstellen van banen aan beide zijden;

4.  verzoekt beide onderhandelende partijen om volledig aan hun WTO-verplichtingen te voldoen in de geest van handelsliberalisering; onderstreept tegelijkertijd dat maatregelen en praktijken die strijdig zijn met de WTO moeten worden verwijderd om zo tot een ambitieuze overeenkomst te komen;

5.  is verheugd over de positieve vooruitzichten die worden benadrukt in het achtergronddocument, waaruit blijkt dat de vrijhandelsovereenkomst zou leiden tot een toename van de algehele in- en uitvoer voor zowel de EU als Vietnam en tot aanvullende stromingen van directe buitenlandse investeringen; pleit daarom voor aanzienlijke tariefafschaffingen aan Vietnamese zijde, wat betreft het gemiddelde tarief voor markttoegang voor niet-landbouwproducten evenals landbouwtarieven;

6.  benadrukt echter dat bij de handel in industriële producten moet worden gestreefd naar volledige wederzijdse afschaffing van de tarieven, waarbij een zekere asymmetrie moet worden geëerbiedigd met inbegrip van passende overgangsperioden voor de tenuitvoerlegging, en dat mogelijke uitzonderingen op deze doelstelling beperkt moeten blijven en moeten worden getoetst; is van mening dat de afschaffing van tarieven sectoren moet omvatten die voor beide partijen van belang zijn;

7.  dringt bij beide onderhandelende partijen aan op de eerbiediging van elkaars regelgevingsrecht, ook op het vlak van de openbaredienstverlening, en verzoekt hen te waarborgen dat hun respectievelijke regelgeving geen non-tarifaire belemmeringen in de hand werkt voor de bilaterale handel; verzoekt daarom zowel de EU als Vietnam om doeltreffende bemiddelingsprocedures te ontwikkelen om ongerechtvaardigde uit regelgeving voortvloeiende handelsbelemmeringen te voorkomen, en om bestaande belemmeringen aan te pakken door harmonisatie of naleving van internationale normen te bevorderen;

8.  is van mening dat de Commissie er in het bijzonder aandacht aan moet besteden dat de voordelen van de toekomstige overeenkomst ook sterke en afdwingbare verificatiemaatregelen omvatten om te waarborgen dat de overeenkomst alleen ten goede komt aan de Europese en Vietnamese producenten die de preferentiële oorsprongsregels waarover zal worden onderhandeld volledig eerbiedigen; verzoekt eveneens om een vereenvoudiging van de EU-oorsprongsregels zonder het huidige stelsel minder streng te maken, om ze makkelijker toepasbaar te maken voor marktdeelnemers en de douane en om Vietnam in staat te stellen ten volle te profiteren van de tariefafschaffingen;

9.  erkent dat Vietnam offensieve belangen heeft bij de liberalisering van Mode 4 in de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten (GATS) en bij de sluiting van overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties van Vietnamese en EU-onderdanen, en dat de EU offensieve belangen heeft bij de liberalisering van de markttoegang en de nationale behandeling in het kader van Modes 1, 2 en 3 op het gebied van de meeste diensten; is van mening dat de offensieve belangen van de EU moeten worden aangekaart met het oog op het toestaan van het tijdelijk verblijf van noodzakelijke geschoolde arbeidskrachten in het kader van Mode 4, en om dergelijke verblijven duidelijker te onderscheiden van het nationaal beleid van beide onderhandelende partijen ten aanzien van buitenlandse werknemers op de arbeidsmarkt;

10.  verzoekt de EU en Vietnam in de vrijhandelsovereenkomst een akkoord te bereiken over een eerlijke en billijke behandeling van alle investeerders en dienstverleners in de juridische, bank-, verzekerings-, accountants-, vervoers- en distributiesector, met inbegrip van zowel de groothandels- als de detailhandelssector; brengt in herinnering dat het waarborgen van adequate beleidsruimte op het gebied van financiële diensten eveneens essentieel is om het systeemrisico te beperken, witwassen van geld te bestrijden en om een zo hoog mogelijk niveau van consumentenbescherming te bieden, alsook om eerlijke concurrentieregels en werkwijzen tussen nationale en buitenlandse investeerders en dienstverleners te bevorderen, onder meer door de huidige aandelenplafonds te beperken of volledig af te schaffen, en door de beperkingen op het gebied van vestiging en de verwerving van licenties op te heffen; beveelt de Commissie aan om te onderhandelen over sterke en bindende bepalingen op het gebied van transparantie en eerlijke concurrentie om ervoor te zorgen dat het gelijke speelveld ook geldt voor staatsbedrijven;

11.  spoort Vietnam ten zeerste aan adequate gegevensbeschermingswetgeving te ontwikkelen zodat het de status bereikt van een land met een passend niveau van bescherming, zonder echter hindernissen op te werpen voor de benutting van de mogelijkheden van de TRIPS-overeenkomst, en het mogelijk wordt persoonsgegevens van de EU over te dragen op basis van en in overeenstemming met EU-wetgeving, wat de bilaterale gegevensstroom en de handel in daaraan gerelateerde diensten zoals e‑handel zal bevorderen;

12.  verzoekt de Commissie en de Vietnamese autoriteiten te onderhandelen over doeltreffende en transparante aanbestedingssystemen om eerlijke concurrentie te waarborgen tussen particuliere en staatsbedrijven bij de gunning van overheidsopdrachten, en toe te zien op een zo groot mogelijke dekking, onder meer van overheidsbedrijven, en hierbij voldoende rekening te houden met wederzijdse gevoeligheden en behoeften;

13.  verzoekt de Commissie te zorgen voor de vermindering van en regelmatig toezicht op het gebruik van subsidies en andere preferenties, zoals gunstige voorwaarden voor staatsbedrijven en lokale ondernemingen in Vietnam, hetgeen de concurrentie met Europese ondernemingen verstoort, met name in de sectoren die belangrijk zijn voor het uitvoerbeleid van Vietnam; dringt er eveneens bij de Commissie op aan te onderhandelen over regels die tot doel hebben te zorgen voor een gelijk speelveld voor Europese en Vietnamese openbare en particuliere marktdeelnemers;

14.  is van oordeel dat in de vrijhandelsovereenkomst bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de ontwikkeling van nieuwe kansen voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), en dat investeringen in en door kmo's moeten worden gestimuleerd om bij te dragen aan de financiering van marktgedreven lokale projecten en samenwerkingsverbanden op het gebied van hernieuwbare energie en de handel in milieugoederen en -technologieën; vraagt dat Europese investeerders in Vietnam een transparanter en voorspelbaarder wetgevingskader genieten en dat voor Vietnamese en Europese ondernemingen gelijke concurrentievoorwaarden worden gewaarborgd;

15.  dringt er bij beide onderhandelende partijen op aan te zorgen voor een positieve uitkomst met betrekking tot de liberalisering van de handel in productiegoederen, door middel van een doeltreffende tenuitvoerlegging en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van patenten en ontwerpen, handels- of dienstmerken, auteursrechten en gelijkaardige rechten voor een waaier aan productiegoederen;

16.  is van oordeel dat gevoeligheden in verband met de handel in landbouw- en visserijproducten in de vrijhandelsovereenkomst moeten worden gerespecteerd, maar dat dit de wederzijdse openstelling van de markt op complementaire terreinen niet mag verhinderen, en onderstreept dat nieuwe markttoegang afhankelijk moet zijn van een krachtige handhaving van de bescherming van intellectuele eigendom, die eveneens geografische aanduidingen moet omvatten, met inbegrip van oorsprongsaanduidingen van landbouwproducten en levensmiddelen, alsook sanitaire en fytosanitaire maatregelen, in het belang van producenten en consumenten; hecht er sterk aan dat geen enkele clausule in de overeenkomst geïnterpreteerd mag worden als belemmering van de toegang tot betaalbare generieke geneesmiddelen;

17.  wenst dat transparante en doeltreffende regelingen voor de beslechting van geschillen tussen landen worden opgenomen in de vrijhandelsovereenkomst, en waar nodig eveneens bepalingen over de oplossing van geschillen tussen een investeerder en de staat, om een adequate bescherming van investeringen te waarborgen en investeerders te beletten kansloze vorderingen in te stellen; is van oordeel dat elk mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en landen, voor zover mogelijk, op de voorschriften van de Commissie van de Verenigde Naties voor internationaal handelsrecht (Uncitral) of die van het Internationaal Centrum voor beslechting van investeringsgeschillen (ICSID) dient te stoelen, of anders op andere bilateraal overeengekomen regels op basis van internationale normen en verdragen, en moet beschikken over een geschikt rechtskader en onder strenge criteria voor transparantie dient te vallen;

18.  vraagt dat ervoor wordt gezorgd dat een investeringsovereenkomst geen rem zet op de vorderingen met betrekking tot de ratificering en volledige uitvoering door beide partijen van internationale mensenrechtenverdragen, de overeenkomsten van de IAO en multilaterale milieuverdragen;

19.  is voorstander van de opneming van dierenwelzijnsnormen in het hoofdstuk over sanitaire en fytosanitaire maatregelen van de vrijhandelsovereenkomst, of in een afzonderlijk hoofdstuk met gelijkwaardige afdwingbare bepalingen;

20.  verwacht dat de vrijhandelsovereenkomst een bindend en afdwingbaar hoofdstuk over duurzame ontwikkeling zal bevatten, waarin uiting wordt gegeven aan de gemeenschappelijke toezegging van de EU en Vietnam om zich in te zetten voor de eerbiediging, naleving en handhaving van de internationale mensenrechten, de acht kernverdragen van de IAO en belangrijke multilaterale milieuovereenkomsten, met inbegrip van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES), met maatregelen in geval van schending, waarbij onafhankelijke organisaties van het maatschappelijk middenveld worden betrokken die belanghebbenden op het gebied van economie, maatschappij en milieu vertegenwoordigen bij de onderhandelingen over en de uitvoering en monitoring van het hoofdstuk over duurzame ontwikkeling; verwacht eveneens dat de vrijhandelsovereenkomst bedrijven zal stimuleren om maatschappelijk verantwoord te ondernemen, rekening houdend met internationaal overeengekomen beginselen en instrumenten, zoals de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de VN, alsook de VN-beginselen inzake verantwoord investeren en verslagleggen, en openstaande kwesties – zoals het welzijn van vee en wilde dieren – zal aankaarten;

21.  verzoekt dergelijk hoofdstuk over duurzame ontwikkeling te laten vallen onder de institutionele en juridische link die moet worden gelegd tussen de vrijhandelsovereenkomst en de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst, zodat de vrijhandelsovereenkomst kan worden opgeschort wanneer er sprake is van ernstige schendingen van de mensenrechten;

22.  verzoekt de Commissie de ondertekening van de vrijhandelsovereenkomst aan voorwaarden te verbinden en aan te bieden in ruil voor concrete vorderingen op het vlak van de mensenrechten en andere fundamentele rechten;

23.  spreekt zijn lof uit over de door Vietnam geboekte sociaaleconomische vorderingen in het kader van zijn Doi Moi-hervorming, en ondersteunt de aanhoudende inspanningen van het land voor aanvullende maatschappelijke verbeteringen; is daarom ingenomen met het feit dat ASEAN de kandidatuur van Vietnam voor lidmaatschap van de VN‑Mensenrechtenraad voor de periode 2014-2016 heeft goedgekeurd, alsook met het besluit van de Vietnamese regering van 27 augustus 2013 om een memorandum in te dienen met vrijwillige verbintenissen en toezeggingen om de bescherming van de mensenrechten te bevorderen, en zo bij te dragen aan duurzame ontwikkeling op zijn grondgebied en bij zijn partners; dringt er bij de Vietnamese regering op aan om consequent gevolg te geven aan haar verbintenissen en toezeggingen om mensenrechtenschendingen en een verslechtering van de fundamentele vrijheden op een doeltreffende manier te voorkomen en te corrigeren;

24.  onderstreept dat mensenrechten, democratie en veiligheid essentiële elementen zijn van de betrekkingen tussen de EU en Vietnam; verzoekt daarom beide partijen actief te streven naar een dialoog over openstaande kwesties, met bijzondere aandacht voor de vrijheid van meningsuiting van individuele burgers, de mediavrijheid en godsdienstvrijheid;

25.  verzoekt de Commissie zo snel mogelijk de mensenrechteneffectbeoordeling uit te voeren waar het Parlement om heeft verzocht in zijn resolutie van 25 november 2010 over mensenrechten, sociale normen en milieunormen in internationale handelsovereenkomsten(11), teneinde te voorzien in "duidelijke handelsindicatoren, gebaseerd op de mensenrechten en sociale en milieunormen", en overeenkomstig het rapport van de speciale VN-rapporteur voor het recht op voedsel;

26.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de parlementen van de EU-lidstaten en de regering en het parlement van Vietnam.

(1) PB C 175 E van 10.7.2008, blz. 591.
(2) PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 128.
(3) http://eeas.europa.eu/sp/index_en.htm#V
(4) PB C 285 E van 22.11.2006, blz. 129.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0189.
(6) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 31.
(7) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 34.
(8) PB C 56 E van 26.2.2013, blz. 87.
(9) PB C 168 E van 14.6.2013, blz. 1.
(10) Artikel 218, lid 6, onder a) v), VWEU.
(11) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 31.


Follow-up van de Commissie van het "Top Ten"-overleg met kmo's over EU-regels
PDF 135kWORD 54k
Resolutie van het Europees Parlement van 17 april 2014 over de follow-up van de Commissie van de "top 10"-raadpleging over EU-regels voor kleine en middelgrote ondernemingen (2013/2711(RSP))
P7_TA(2014)0459B7-0415/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien het Europees Handvest voor kleine bedrijven, dat de Europese Raad op 19 en 20 juni 2000 in Feira heeft aangenomen,

–  gezien Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen(1),

–  gezien het verslag van de Commissie van 23 november 2011 met als titel "Regeldruk voor het mkb verminderen – EU-regelgeving aanpassen aan de behoeften van micro-ondernemingen" (COM(2011)0803),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 23 februari 2011 met als titel "Evaluatie van de "Small Business Act" voor Europa" (COM(2011)0078),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 met als titel "Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 30 november 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (2014-2020) (COM(2011)0834),

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 14 en 15 maart 2013 en de conclusies van de Raad Concurrentievermogen van 26 en 27 september 2013,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 18 juni 2013 met als titel "Follow-up van de Commissie van de "top 10"-raadpleging over EU-regels voor kleine en middelgrote ondernemingen" (COM(2013)0446),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 7 maart 2013 met als titel "Slimme regelgeving – Inspelen op de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen" (COM(2013)0122) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie met als titel "Monitoring and Consultation on Smart Regulation for SMEs" (SWD(2013)0060),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 2 oktober 2013 met als titel "Gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit): resultaten en volgende stappen" (COM(2013)0685),

–  gezien zijn resolutie van 23 oktober 2012 met als titel "Midden- en kleinbedrijf (mkb): concurrentievermogen en zakelijke kansen"(2),

–  gezien zijn resolutie van 5 februari 2013 over betere toegang tot financiering voor kmo's(3),

–  gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de versterking van de steun voor het concurrentievermogen, de duurzaamheid en het werkgelegenheidspotentieel van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) een horizontale inspanning vergt die diverse beleidsterreinen overspant;

B.  overwegende dat mkb-bedrijven onevenredig veel hinder ondervinden doordat hun capaciteiten beperkt zijn, en overwegende dat de wetgevers van de EU zich daarom hebben gecommitteerd aan het "denk eerst klein"-principe;

C.  overwegende dat 20,7 miljoen mkb-bedrijven momenteel ruim 65% van de werknemers in de particuliere sector in dienst hebben en dat mkb-bedrijven behoren tot de meest innoverende bedrijven, met de beste prestaties in termen van werkgelegenheidscreatie en economische groei;

D.  overwegende dat een Eurobarometer-enquête heeft uitgewezen dat 74% van de Europeanen van mening zijn dat de EU teveel administratieve rompslomp genereert;

E.  overwegende dat bijna een derde van de administratieve lasten in verband met EU‑wetgeving in de eerste plaats het gevolg is van een onevenredige en ondoeltreffende omzetting in nationale wetgeving, hetgeen betekent dat er tot 40 miljard euro bespaard zou kunnen worden indien de lidstaten de EU-wetgeving doeltreffender zouden omzetten;

F.  overwegende dat ondernemingen werkgelegenheid kunnen genereren, mits aan de juiste voorwaarden wordt voldaan, waaronder administratieve vereenvoudiging, de beschikbaarheid van financiering, vaardigheden, kennis en gekwalificeerde arbeidskrachten en steun voor hun innovatieve inspanningen;

G.  overwegende dat kmo's vaak een nadelige concurrentiepositie hebben ten opzichte van grote industriële spelers op het gebied van belastingen, standaardisatie, overheidsopdrachten, intellectuele eigendom, onderzoek en innovatiefinanciering;

H.  overwegende dat de Commissie de afgelopen vijf jaar 5 590 wettelijke voorschriften heeft geschrapt en dat de kosten voor het bedrijfsleven daardoor met 27 miljard EUR zijn verminderd;

I.  overwegende dat de Commissie ernaar streeft de effectiviteit van regelgeving en bestuur te verbeteren door middel van haar Refit-programma, effectbeoordelingen, concurrentievermogenstesten, geschiktheidscontroles, het "top 10"-raadplegingsproces, het mkb-scorebord en de mkb-toets;

J.  overwegende dat er – zoals de Europese Raad ook al heeft onderstreept – behoefte is aan regelgeving op Unieniveau om te bewerkstelligen dat de beleidsdoelstellingen van de EU, waaronder ook de goede werking van de interne markt, kunnen worden verwezenlijkt;

K.  overwegende dat het Parlement bij een aantal gelegenheden, bijvoorbeeld in zijn bovengenoemde resolutie van 23 oktober 2012, heeft verklaard dat vereenvoudiging van de EU-regelgeving niet ten koste mag gaan van de fundamentele EU-voorschriften inzake gezondheid en veiligheid op het werk, de grondrechten van de werknemers in de EU of de grondbeginselen van de EU-milieuwetgeving;

L.  overwegende dat de in de mededeling van de Commissie als "top 10" aangemerkte wetgevingsmaatregelen bij het verschijnen van de mededeling voor het merendeel al op komst waren; overwegende dat een deel van de wetgevingsvoorstellen ten tijde van de "top 10"-raadpleging al was gepresenteerd en dat sommige daarvan inmiddels reeds zijn afgerond;

M.  overwegende dat mkb-bedrijven als gevolg van administratieve belemmeringen geen optimaal gebruik kunnen maken van de voordelen van de interne markt;

N.  overwegende dat in deze resolutie niet nader zal worden ingegaan op individuele vervolgacties – aangezien dat afzonderlijk zal gebeuren – maar dat deze resolutie zich vooral zal concentreren op de door de Commissie gevolgde werkmethode;

1.  is ingenomen met het "top 10"-initiatief van de Commissie, dat onderdeel uitmaakt van het Refit-programma, en neemt ter kennis dat het hier geen eenmalige exercitie betreft, maar dat het moet uitgroeien tot een regulier onderdeel van een doorlopende screeningsprocedure; benadrukt evenwel dat de Commissie zich harder moet inspannen om iets te doen aan de problemen met regeldruk die het mkb tijdens het raadplegingsproces aan de orde heeft gesteld; onderstreept evenwel dat de "top 10"-formule niet in de plaats mag treden van een systematische, horizontale beleidsstrategie om de administratieve lasten als gevolg van EU-regelgeving tot een minimum te beperken, en de doelstellingen en de effectiviteit van de wetgeving in kwestie niet mag ondergraven;

2.  onderstreept derhalve dat het "denk eerst klein"-beginsel meer als inspiratiebron moet fungeren voor het beleid van de Unie op gebieden zoals innovatie, groei, internationalisering, productiviteit, beperking van de bureaucratie, kwaliteit van het menselijk kapitaal en maatschappelijke verantwoordelijkheid;

3.  is in dit verband ook ingenomen met de toezegging van de Commissie om slimme regelgeving te verheffen tot een integraal onderdeel van de besluitvormingscyclus en Refit specifiek te beschouwen als een doorlopend programma dat jaarlijks zal worden geactualiseerd;

4.  verzoekt de Commissie dringend zich harder in te spannen om te bewerkstelligen dat met name innovatiegerichte mkb-bedrijven beter kunnen gedijen dankzij een vereenvoudigde administratie en de verlening van gerichte steun op alle beleidsterreinen;

5.  verzoekt de Commissie om transparante en goede kmo-toetsen uit te voeren bij de ontwikkeling van wetgeving; is van mening dat standaardvrijstellingen voor micro-ondernemingen niet de juiste benadering zijn, en steunt de ontwikkeling van aangepaste oplossingen en lichtere regelingen voor kmo's waar kan worden aangetoond dat deze niet tot versnippering leiden of de toegang van kmo's tot de interne markt belemmeren;

6.  verzoekt de Commissie buitensporige administratieve formaliteiten te vereenvoudigen, maar tegelijkertijd de nodige voorschriften te handhaven die de veiligheid en de gezondheid op de werkplek en de bescherming van de werknemers waarborgen of bedrijven ertoe verplichten hun personeel een passende werkomgeving te bieden;

7.  dringt bij de Commissie en de lidstaten aan op garanties om gemakkelijk toegang te krijgen tot financiering en tot de markten en op vermindering van de regeldruk, die een van de grootste belemmeringen vormt voor de oprichting en ontwikkeling van het mkb;

8.  acht het van zeer groot belang dat de lidstaten uitvoering geven aan Richtlijn 2011/7/EU betreffende de bestrijding van betalingsachterstanden bij handelstransacties, waarin is bepaald dat de contractuele betalingstermijn voor handelstransacties tussen ondernemingen en de overheid niet meer mag bedragen dan de in artikel 4, lid 3, vastgestelde limieten, tenzij in het contract uitdrukkelijk anders is overeengekomen en op voorwaarde dat deze termijn objectief gerechtvaardigd is in het licht van de bijzondere aard of kenmerken van het contract, en dat hij hoe dan ook niet meer mag bedragen dan 60 kalenderdagen;

9.  is verheugd over het feit dat de Commissie heeft toegezegd het mkb-scorebord voortaan te zullen integreren in een jaarlijks op te maken Refit-scorebord; beschouwt dit als een stap in de goede richting, voor zover de mkb-behoeften daardoor verder in het bredere proces van vereenvoudiging van de regelgeving worden ingebed, zonder dat de effectiviteit van de wetgeving eronder lijdt en zonder dat er nog meer bureaucratie aan te pas komt; verzoekt de Commissie deze instrumenten via een uitgebreide effectbeoordeling te stroomlijnen; benadrukt echter dat dit integratieproces onder geen beding tot gevolg mag hebben dat de Commissie in haar beleid minder specifieke aandacht zou gaan besteden aan het mkb;

10.  onderstreept dat het jaarlijks op te maken scorebord de mogelijkheid moet bieden om de vooruitgang van het wetgevings- en implementatieproces op EU- en nationaal niveau met betrekking tot het mkb effectief op te tekenen; is van mening dat dit scorebord mkb-bedrijven zal helpen de kosten van de administratieve formaliteiten die voortvloeien uit EU- en nationale wetgeving correct in te schatten en de mogelijkheid zal bieden de situatie beter te volgen, zodat mkb-bedrijven voortaan gemakkelijker op een constructieve manier kunnen deelnemen aan het overleg;

11.  wijst er echter op dat een evaluatie achteraf makkelijker zou zijn als de vooraf verrichte evaluaties correct werden uitgevoerd en als daarbij alle dimensies in acht werden genomen; is van mening dat de effectbeoordelingscultuur bij alle Europese instellingen moet worden verbeterd, in het bijzonder wanneer wetgevingsvoorstellen van de EU gevolgen hebben voor het mkb en zelfstandigen; verzoekt de Commissie de meerwaarde te beoordelen van het verlenen van meer onafhankelijkheid en bevoegdheden aan de Raad voor effectbeoordeling; pleit er daarnaast voor dat het Parlement meer gebruik maakt van zijn effectbeoordelings- en mkb-toetsingsfaciliteiten, bijvoorbeeld voordat het substantiële wijzigingen aanbrengt in de voorstellen van de Commissie; verzoekt de Commissie jaarlijks een overzicht te publiceren van de totale nettokosten van nieuwe voorstellen voor het bedrijfsleven;

12.  is van mening dat de lasten die door nieuwe voorstellen worden veroorzaakt, moeten worden gecompenseerd door lastenverminderingen van minimaal vergelijkbare omvang;

13.  verzoekt de Commissie en de lidstaten een ​​webapplicatie te ontwikkelen met behulp waarvan de administratie kan aangeven of en in welke mate nieuw te introduceren wetgeving van invloed zal zijn op mkb-bedrijven, naar het voorbeeld van de Duitse Mittelstandsmonitor, die door middel van een eenvoudig verkeerslichtsysteem aangeeft of mkb-bedrijven zeer waarschijnlijk (rood), waarschijnlijk (geel) of niet (groen) gevolgen zullen ondervinden van toekomstige wetgeving;

14.  is ingenomen met het door de Raad in zijn conclusies van 14 en 15 maart 2013 geformuleerde verzoek om verdere maatregelen te treffen ter vermindering van de totale regeldruk op zowel EU- als nationaal niveau;

15.  betreurt dat het mkb er nog niet in geslaagd is gebruik te maken van het potentieel van de interne markt en wijst erop dat slechts 25% van de mkb-bedrijven in de EU‑27 producten exporteert; verzoekt de Commissie en de lidstaten samen te werken aan een betere integratie van de interne markt, meer werk te maken van de uitwisseling van best practices met betrekking tot eenvoudige administratieve formaliteiten, en betere samenwerking op regelgevingsgebied tussen de lidstaten te bewerkstelligen; is verheugd dat de ontwikkelingsagenda van Doha (DDA) tijdens de negende ministeriële conferentie van de WTO van december 2013 is afgerond, en hoopt dat de overeenkomst meer handelsmogelijkheden in de hand zal werken, met name voor het mkb; is in dit verband verheugd over het voornemen van de Commissie om de invoering van een ​​gestandaardiseerde btw-aangifte voor te stellen, en is van mening dat een gestandaardiseerd btw-formulier niet ingewikkelder mag zijn dan het eenvoudigste formulier dat het vervangt;

16.  spoort de lidstaten ertoe aan de op EU-niveau ontwikkelde programma's Refit en "top 10" over te nemen en ervoor te zorgen dat de administratieve lasten en de regeldruk voor het mkb ook op nationaal niveau worden verlicht; wijst er voorts met nadruk op dat de lidstaten de regeldruk voor mkb-bedrijven op bijzonder effectieve wijze kunnen verminderen door "gold-plating" (overregulering) te vermijden bij de omzetting van Europese richtlijnen in nationale wetgeving; dringt er bij de lidstaten op aan gebruik te maken van de optie om onnodige lasten voor mkb-bedrijven te verminderen op gebieden waar de wetgeving daartoe de mogelijkheid biedt;

17.  wijst er met nadruk op dat de lidstaten de administratieve lasten voor mkb-bedrijven op bijzonder effectieve wijze kunnen verminderen en overregulering kunnen vermijden bij de omzetting van Europese richtlijnen in nationale wetgeving; dringt er bij de lidstaten op aan de formaliteiten voor mkb-bedrijven te verlichten op gebieden waar de EU-wetgeving dat toestaat;

18.  verwelkomt de invoering van de "mkb-toets"; betreurt echter dat slechts enkele lidstaten deze toets hebben geïntegreerd in hun nationale besluitvormingsproces;

19.  herinnert aan zijn standpunt inzake algemene vrijstellingen voor microbedrijven van de EU-wetgeving, zoals geformuleerd in zijn bovengenoemde resolutie van 23 oktober 2012, volgens hetwelk vrijstellingen alleen mogen worden toegestaan als aan de hand van een adequate mkb-toets kan worden aangetoond dat aan de specifieke behoeften van microbedrijven niet kan worden voldaan met aangepaste oplossingen of lichtere regulering; benadrukt dat vrijstellingen voor microbedrijven vaak het risico in zich bergen dat op de mkb-sector een lappendeken van nationale wetten van toepassing kan zijn, waardoor fragmentatie in de hand wordt gewerkt en de toegang voor mkb-bedrijven tot de interne markt wordt belemmerd;

20.  constateert met voldoening dat de Commissie het mandaat van de Groep op hoog niveau inzake administratieve lasten (HLGAB) tot oktober 2014 heeft verlengd, zoals het Europees Parlement in zijn bovengenoemde resolutie van 23 oktober 2012 had gevraagd en zoals in het COSME-programma was gepland;

21.  wijst op de conclusie van de antwoorden van kmo´s in de "top 10"-raadpleging dat de richtlijn betreffende arbeidstijden complex en niet-flexibel is en kmo's in veel gevallen noopt om gespecialiseerde juridische bijstand in te roepen hetgeen een kostbare aangelegenheid is; dringt er bij de Commissie op aan zo spoedig mogelijk met haar gedetailleerde effectbeoordeling te komen;

22.  pleit er ter verlaging van de druk van de gezondheids- en veiligheidswetgeving voor om indien mogelijk een minder strenge regelgeving te hanteren voor bedrijven met een laag risico;

23.  beveelt aan evenredige REACH-tarieven te hanteren voor kmo's en micro-ondernemingen;

24.  verzoekt de Commissie de verwerking van alle REACH-aanvragen te bespoedigen, en met name aanvragen van mkb- en microbedrijven snel te behandelen; verzoekt de Commissie mkb- en microbedrijven goed te begeleiden om ze te helpen succesvolle aanvragen in te dienen;

25.  beschouwt het "top 10"-raadplegingsproces als een nuttige exercitie en ziet het resultaat ervan als een belangrijk signaal van de zijde van de mkb-bedrijven en de organisaties die hen vertegenwoordigen; verzoekt de Commissie deze exercitie op regelmatige basis voort te zetten via de Eurobarometer; wijst echter op de zeer onevenwichtige geografische spreiding van de reacties op het "top 10"-raadplegingsproces; verzoekt de Commissie een ex-postevaluatie van de redenen voor die onevenwichtigheid te verrichten om ervoor te zorgen dat de verzamelde informatie niet wordt vertekend door een gebrek aan bewustmaking of andere factoren waardoor de verzamelde feedback mogelijk uit balans is geraakt;

26.  verwacht van de volgende Commissie dat zij ervoor zorgt dat de verantwoordelijkheid voor "slimme regelgeving" onder de bevoegdheden van het kabinet van de voorzitter blijft ressorteren, en spoort haar ertoe aan de mkb-gezanten een gewichtiger rol toe te bedelen; vraagt de Commissie daarom erop toe te zien dat de nationale mkb-organisaties deel uitmaken van het onlangs opgerichte netwerk van mkb-gezanten en dat de mkb-vergadering naar behoren wordt ingelicht over de initiatieven van de EU;

27.  herhaalt dat de volgende Commissie een Europese doelstelling moet vastleggen van een vermindering met 30 % van de kosten voor kmo's als gevolg van administratieve en regelgevingslasten voor 2020;

28.  waarschuwt voor de risico's voor het lokale en regionale concurrentiepotentieel en voor het individuele ondernemerschap indien pogingen om gold-plating tegen te gaan, resulteren in een sterkere tendens tot maximale harmonisatie of in standaardwetgevingsformules;

29.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.
(2) PB C 68 E van 7.3.2014, blz. 40.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0036.


Pakistan: recente gevallen van vervolging
PDF 128kWORD 49k
Resolutie van het Europees Parlement van 17 april 2014 over Pakistan: recente gevallen van vervolging (2014/2694(RSP))
P7_TA(2014)0460RC-B7-0399/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn vorige resoluties over mensenrechten en democratie in Pakistan, met name die van 12 maart 2014 over de regionale rol van Pakistan en de politieke betrekkingen met de EU(1), die van 10 oktober 2013 over recente gevallen van geweld tegen en vervolgingen van christenen, vooral in Peshawar(2), die van 10 maart 2011 over Pakistan, met name de moord op Shahbaz Bhatti(3), die van 20 januari 2011 over de situatie van christenen in de context van vrijheid van godsdienst(4) en die van 20 mei over godsdienstvrijheid in Pakistan(5),

–  gezien artikel 18 van Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

–  gezien artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,

–  gezien de verklaringen van de vicevoorzitter van de EU / hoge vertegenwoordiger van de EU, Catherine Ashton, over de aanval op de christelijke gemeenschap in Peshawar van 23 september 2013, en over de moord op Shahbaz Bhatti van 2 maart 2011,

–  gezien de VN-Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie op grond van religie en overtuiging van 1981,

–  gezien de verslagen van de speciale VN-rapporteur voor de vrijheid van godsdienst of overtuiging,

–  gezien het verslag van de speciale VN-rapporteur voor de vrijheid van godsdienst en overtuiging en het verslag van de speciale VN-rapporteur voor de onafhankelijkheid van rechters en advocaten (addendum: werkbezoek aan Pakistan), van 4 april 2013,

–  gezien zijn resolutie van 11 december 2013 over het jaarverslag inzake mensenrechten en democratie in de wereld 2012 en het beleid van de Europese Unie ter zake(6), waarin de vervolging van christenen en andere religieuze minderheden wordt veroordeeld,

–  gezien het vijfjarig inzetplan EU-Pakistan van maart 2012, met daarin prioriteiten zoals goed bestuur en de mensenrechtendialoog, alsmede de hier nauw op aansluitende tweede strategische dialoog EU-Pakistan van 25 maart 2014,

–  gezien de conclusies van de Raad over Pakistan van 11 maart 2013, waarin wordt herinnerd aan de verwachtingen van de EU wat betreft de bevordering en eerbiediging van de mensenrechten en waarin alle gewelddaden, zo ook tegen religieuze minderheden, worden veroordeeld(7),

–  gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat een christelijk stel, Shafqat Emmanuel en Shagufta Kausar, op 4 april 2014 ter dood was veroordeeld omdat zij een sms zouden hebben gestuurd waarin zij zich beledigend hadden uitgelaten over profeet Mohammed; overwegende dat het stel elke verantwoordelijkheid heeft ontkend en heeft verklaard dat ze de telefoon waarvan de sms afkomstig was geruime tijd voordat het bericht was verstuurd waren kwijtgeraakt;

B.  overwegende dat Sawan Masih, een Pakistaanse christen uit Lahore, op 27 maart 2014 ter dood was veroordeeld wegens godslastering gericht tegen de profeet Mohammed; overwegende dat de aankondiging dat Masih in staat van beschuldiging zou worden gesteld aanleiding gaf tot hevige rellen in Joseph Colony, een christelijke wijk in de stad Lahore, waar veel gebouwen, waaronder twee kerken, werden afgebrand;

C.  overwegende dat Asia Bibi, een christelijke vrouw uit Punjab, in juni 2009 was gearresteerd en in november 2010 de doodstraf kreeg vanwege vermeende godslastering; overwegende dat na ettelijke jaren haar beroep eindelijk het hooggerechtshof van Lahore heeft bereikt; overwegende dat bij de twee eerste zittingen in januari en maart 2014 de hoofdrechters met verlof leken te zijn;

D.  overwegende dat in 2012 het veertienjarige christelijke meisje Rimsha Masih, dat ten onrechte was veroordeeld voor het ontheiligen van de Koran, was vrijgelaten nadat ze bleek te zijn misleid, waarna de verantwoordelijke persoon gearresteerd werd; overwegende dat zij en haar familie het land echter wel moesten verlaten;

E.  overwegende dat christenen, die ongeveer 1,6 % van de bevolking van de Islamitische Republiek Pakistan vormen, lijden onder vooroordelen en her en der oplaaiend straatgeweld; overwegende dat de meerderheid van de Pakistaanse christenen een precair bestaan leidt en vaak vreest voor aantijgingen van godslastering, hetgeen uitbarstingen van publiek geweld kan veroorzaken; overwegende dat verscheidene andere christenen momenteel in de gevangenis zitten vanwege vermeende godslastering;

F.  overwegende dat Mohammad Asghar, een in Pakistan wonend Brits staatsburger met een psychische aandoening, gearresteerd was nadat hij brieven zou hebben gestuurd naar allerlei overheidsfunctionarissen waarin hij beweerde dat hij een profeet was, en in januari 2014 ter dood veroordeeld werd;

G.  overwegende dat een andere Britse staatsburger, de 72-jarige Masood Ahmad, lid van de religieuze gemeenschap Ahmaddiya, onlangs pas op borgtocht is vrijgelaten nadat hij in 2012 was gearresteerd op beschuldiging van citeren uit de Koran, dat als godslastering wordt beschouwd bij Ahmadi's, die niet worden erkend als moslims en zich daarom niet mogen "gedragen als moslims" krachtens afdeling 298-C van het strafwetboek;

H.  overwegende dat er de afgelopen maanden aanvallen zijn gepleegd op vijf hindoeïstische tempels in verschillende delen van Sindh (in Tharparkar, Hyderabad en Larkana) en dat drie hindoeïstische jongens zijn beschuldigd van godslastering en momenteel onder arrest staan in Badin (Sindh) omdat ze met verf een paar tekens hadden opgespoten ter gelegenheid van Holi (hindoeïstisch kleurenfestival);

I.  overwegende dat er nu vooral onder de leden van de gemeenschappen Shia en Hazara dagelijks mensen het slachtoffer worden van moorden en geforceerde migratie vanwege de toename van het sektarisch geweld in Pakistan; overwegende dat volgens de berichtgeving ook meer dan 10 000 hindoes de provincie zijn ontvlucht, aangezien ontvoeringen in ruil voor losgeld de laatste drie jaar aan de orde van de dag zijn geworden;

J.  overwegende dat het wegens de godslasteringswetten in Pakistan gevaarlijk is voor religieuze minderheden zich vrij te uiten of in het openbaar aan religieuze activiteiten deel te nemen; overwegende dat er sinds een aantal jaar wereldwijd bezorgdheid heerst over de toepassing van deze wet, omdat beschuldigingen vaak worden ingegeven door het vereffenen van rekeningen, winstbejag of religieuze intolerantie, en een cultuur van gewelddadig optreden door burgers hebben aangewakkerd, wat mensenmenigten een platform biedt voor intimidatie en aanvallen; overwegende dat Pakistan door VN-mensenrechteninstanties is verzocht de wetten inzake godslastering in te trekken of op zijn minst onmiddellijk waarborgen in te stellen om te voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van de wet om burgers, die vaak afkomstig zijn uit minderheidsgemeenschappen, tot slachtoffer te maken;

K.  overwegende dat er alleen al in 2013 honderden eermoorden gemeld zijn; overwegende dat deze moorden slechts de meest zichtbare agressie tegen vrouwen vormen, gezien het permanent grote aantal slachtoffers van huiselijk geweld en gedwongen huwelijken;

L.  overwegende dat Pakistan een belangrijke rol speelt in het bevorderen van de stabiliteit in Zuid-Azië en daarom het voortouw moet nemen in het versterken van de beginselen van de rechtsstaat en de mensenrechten;

M.  overwegende dat de Europese Unie Pakistan onlangs de GSP+-status heeft toegekend, gezien de tenuitvoerlegging van de toepasselijke mensenrechtenverdragen;

1.  toont zich zeer verontrust over de sterke toename van sektarisch geweld en religieuze intolerantie ten opzichte van minderheden, en aanvallen op gebedshuizen, waaronder christelijke kerken, en de voortdurende onderdrukking van vrouwen in Pakistan;

2.  maakt zich zorgen over de effecten die zulk geweld heeft op de toekomstige ontwikkeling van de Pakistaanse samenleving als geheel gezien de sociaal-economische uitdagingen waarmee het land te kampen heeft; benadrukt dat het op de lange termijn van belang is voor Pakistan dat alle burgers zich veiliger voelen;

3.  uit zijn diepe bezorgdheid over het feit dat de controversiële godslasteringswetten zodanig kunnen worden misbruikt dat personen van elk geloof in Pakistan daarmee te maken kunnen krijgen; uit zijn specifieke bezorgdheid over het feit dat de toepassing van de godslasteringswetten, waartegen wijlen minister Shahbaz Bhatti en wijlen gouverneur Salman Taseer gekant waren, momenteel steeds vaker wordt ingezet tegen christenen en andere religieuze minderheden in Pakistan;

4.  herinnert de Pakistaanse autoriteiten aan hun verplichting uit hoofde van het internationaal recht om vrijheid van meningsuiting, gedachte, geweten, godsdienst en overtuiging te eerbiedigen; verzoekt de Pakistaanse autoriteiten gevangenen vrij te laten die zijn veroordeeld op grond van godslastering, en de doodstraffen in hoger beroep nietig te verklaren; verzoekt de Pakistaanse autoriteiten de onafhankelijkheid van de rechtbanken, de beginselen van de rechtsstaat en deugdelijke processen te garanderen, in overeenstemming met internationale normen over gerechtelijke procedures; verzoekt de Pakistaanse autoriteiten daarnaast om voldoende bescherming te bieden aan degenen die betrokken zijn bij godslasteringsprocessen, onder andere door rechters te behoeden voor druk van buitenaf, de beklaagden en hun families en gemeenschappen te beschermen tegen straatgeweld en oplossingen te bieden aan de mensen die vrijgesproken zijn maar niet terug kunnen keren naar hun woonplaats;

5.  veroordeelt onder alle omstandigheden de toepassing van de doodstraf sterk; verzoekt de regering van Pakistan het feitelijke moratorium op de doodstraf dringend om te zetten in de daadwerkelijke afschaffing van de doodstraf;

6.  roept de regering van Pakistan op een grondige herziening van de godslasteringswetten en de huidige toepassing daarvan uit te voeren – als vastgelegd in afdelingen 295 en 298 van het strafwetboek – voor vermeende daden van godslastering, vooral gezien de doodstraffen die onlangs zijn opgelegd; spoort de regering aan weerstand te bieden aan de druk van religieuze groeperingen en bepaalde politieke oppositiekrachten om deze wetten te handhaven;

7.  doet een beroep op de regering om de hervormingen van de madrassa's te versnellen door een basisleerplan op te stellen dat voldoet aan internationale normen, met bijzondere nadruk op het verwijderen van haatdragend materiaal uit de lesplannen, en tolerantie ten opzichte van gemeenschappen en godsdiensten op te nemen in het lesmateriaal; roept de Commissie op werk te maken van eerdere verzoeken om herziening van door de EU gefinancierde tekstboeken met haatdragend taalgebruik erin;

8.  doet een dringend beroep op de regering en het parlement van Pakistan om hervormingen door te voeren in het officiële rechtsstelsel om het gebruik van informele rechtsmiddelen als jirgas en panchayats te ontmoedigen, en de financiële en personele middelen van de rechterlijke macht aanzienlijk te verhogen, vooral op het niveau van gerechten in eerste aanleg;

9.  veroordeelt alle gewelddaden tegen religieuze gemeenschappen en alle vormen van discriminatie en onverdraagzaamheid op grond van godsdienst en levensbeschouwing ten stelligste; verzoekt de regering van Pakistan in te grijpen om slachtoffers van religieus geënt straatgeweld te beschermen, en om met name openbare haatdragende taal te verbieden, en spoort alle Pakistani aan zich samen hard te maken voor het bevorderen en garanderen van tolerantie en wederzijds begrip; dringt er bij de Pakistaanse autoriteiten op aan de personen te vervolgen die verantwoordelijk zijn voor het aanzetten tot haat en valse beschuldigingen van godslastering;

10.  herinnert eraan dat de vrijheid van godsdienst en de rechten van minderheden worden gewaarborgd in de grondwet van Pakistan; is verheugd over de maatregelen die de Pakistaanse regering sinds november 2008 heeft genomen in het belang van religieuze minderheden, zoals de invoering van een quotum van 5 % voor minderheden op overheidsposten, de erkenning van niet-islamitische feestdagen en het uitroepen van een nationale dag van de minderheden;

11.  dringt er echter bij de regering van Pakistan op aan zich meer in te spannen voor een beter begrip tussen de verschillende geloofsgemeenschappen, religieuze vijandigheid door maatschappelijke actoren actief aan te pakken, religieuze intolerantie, gewelddaden en intimidatie te bestrijden en op te treden tegen de perceptie van straffeloosheid;

12.  is zeer verontrust over de benarde positie van vrouwen en meisjes bij minderheden, die het vaak dubbel zo zwaar hebben, vooral als gevolg van de praktijk van gedwongen bekering en gericht seksueel geweld; dringt er bij de Pakistaanse autoriteiten op aan de bescherming, strafvordering en schadeloosstellingen te verbeteren;

13.  benadrukt dat het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst een fundamenteel mensenrecht is; maakt zich zorgen over de nieuwe tendens in Pakistan om de vrijheid van gedachte, meningsuiting en informatie in te perken door drukbezochte internetdiensten te blokkeren en te controleren; verzoekt de regering geen censuur meer uit te oefenen op internet en zowel het ontwerp van wetgeving inzake terrorismebestrijding als inzake ngo's te herzien, waardoor de onafhankelijkheid en het vrije functioneren van ngo's aanzienlijk beknot zouden worden, en wat zou kunnen leiden tot het einde van de werkzaamheden van ngo's in Pakistan met internationale contacten;

14.  benadrukt de belangrijke rol die Pakistan speelt bij het bevorderen van stabiliteit in de hele regio; spoort Pakistaan aan een constructieve rol op zich te nemen bij het bevorderen van een veilig Afghanistan, en dringt er daarom bij de Pakistaanse regering op aan de eerbiediging van fundamentele mensenrechten in eigen land en in de hele regio te versterken;

15.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Europese Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de VN-Mensenrechtenraad en de regering en het parlement van Pakistan.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0208.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0422.
(3) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 179.
(4) PB C 136 E van 11.5.2012, blz. 53.
(5) PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 147.
(6) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0575.
(7) http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/EN/foraff/135946.pdf


Syrië: situatie van bepaalde kwetsbare gemeenschappen
PDF 131kWORD 50k
Resolutie van het Europees Parlement van 17 april 2014 over Syrië: situatie van bepaalde kwetsbare gemeenschappen (2014/2695(RSP))
P7_TA(2014)0461RC-B7-0387/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Syrië, en met name die van 6 februari 2014 over de situatie in Syrië(1),

–  gezien de conclusies van de Raad van 14 april 2014 en 20 januari 2014 over Syrië,

–  gezien de verklaringen van vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton van 15 maart 2014 over de drie jaar geleden uitgebroken Syrische opstand, en van 8 april 2014 in verband met de moord op jezuïetenpater Van der Lugt in Homs (Syrië),

–  gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

–  gezien de Verdragen van Genève van 1949 en de aanvullende protocollen hierbij,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,

–  gezien de VN-Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie op grond van religie en overtuiging van 1981,

–  gezien resolutie 2139 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 22 februari 2014,

–  gezien het rapport van de onafhankelijke internationale onderzoekscommissie voor de Arabische Republiek Syrië van 12 februari 2014,

–  gezien de verklaring van de woordvoerder van VN‑secretaris-generaal Ban Ki-moon van 7 april 2014 over Syrië,

–  gezien de verklaring van de VN-noodhulpcoördinator en adjunct-secretaris-generaal voor humanitaire zaken Valerie Amos van 28 maart 2014 over Syrië,

–  gezien het Europees Verdrag voor de rechten van de mens van 1950 en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 2000,

–  gezien het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof,

–  gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de aanhoudende gewelddadige crisis in Syrië heeft geleid tot een humanitaire catastrofe die in de recente geschiedenis zijn weerga niet kent, en dat daarbij meer dan 150 000 mensen – merendeels burgers – zijn omgekomen, meer dan 6,5 miljoen mensen in eigen land zijn ontheemd en meer dan 2,6 miljoen Syriërs zijn gevlucht, hoofdzakelijk naar Libanon, Turkije, Jordanië, Irak en Egypte; overwegende dat etnische en religieuze minderheden zich in deze crisis in een bijzonder kwetsbare situatie bevinden;

B.  overwegende dat de Syrische bevolking altijd is gekenmerkt door een rijke verscheidenheid aan etnische groepen (Arabieren, Arameeërs, Armeniërs, Assyriërs, Circassiërs, Koerden en Turkmenen) en religieuze gemeenschappen (moslims, christenen en druzen) alsook andere groepen; overwegende dat geen van deze religieuze of etnische gemeenschappen in Syrië gespaard is gebleven van dit drie jaar oude conflict, dat steeds meer een sektarische inslag krijgt;

C.  overwegende dat deze gemeenschappen altijd deel hebben uitgemaakt van de Syrische samenleving en hebben bijgedragen tot de ontwikkeling en vooruitgang ervan, onder meer door hun inzet op het gebied van onderwijs, gezondheid en cultuur; overwegende dat zij derhalve een belangrijke rol moeten spelen bij de democratisering van Syrië en vertegenwoordigd moeten zijn bij elke raadpleging over de toekomst van het land en in elk verzoeningsproces;

D.  overwegende dat de meeste van deze gemeenschappen tot voor kort probeerden om geen partij te kiezen in het conflict, daar veel van hen weliswaar erkennen dat er een regimewissel in Syrië nodig is maar tegelijk bang zijn dat als de regering ten val wordt gebracht, zij het mikpunt worden van soennitische jihadistische rebellen die aandringen op de vestiging van een islamitische staat, of andere groepen;

E.  overwegende dat het Assad-regime bij wijze van overlevingsstrategie opzettelijk een dynamiek van sektarische polarisering heeft uitgelokt die de onderhuidse en tot dusver grotendeels onderdrukte spanningen tussen de gemeenschappen heeft doen opflakkeren; overwegende dat de minderheden in het land zich terecht zorgen maken over de toenemende aanwezigheid en infiltratie van moslimextremisten en jihadstrijders bij alle conflictpartijen; overwegende dat de groeiende kloof tussen soennieten en sjiieten in Syrië ook de betrekkingen tussen de gemeenschappen in de buurlanden bedreigt;

F.  overwegende dat de Nederlandse jezuïetenpater Frans van der Lugt, die tientallen jaren lang in Syrië woonde en bekend raakte omdat hij de belegerde stad Homs weigerde te verlaten, op 7 april 2014 door schutters geslagen en doodgeschoten werd; overwegende dat de secretaris-generaal van de VN zijn veroordeling heeft uitgesproken over deze onmenselijke gewelddaad tegen een man die de bevolking van Syrië terzijde stond tijdens de belegering en in steeds benardere omstandigheden; overwegende dat er nog andere christenen verblijven in het klooster waar pater van der Lugt werd vermoord, en dat de internationale gemeenschap zich zorgen maakt over hun veiligheid, alsook over de veiligheid van de vele burgers die zich nog steeds in de verder belegerde stad Homs bevinden;

G.  overwegende dat pater Paolo Dall'Oglio sinds juli 2013 vermist is en dat bisschop Boulos Yazigi van de Grieks-orthodoxe kerk en bisschop John Ibrahim van de Assyrisch-orthodoxe kerk in april 2013 in de buurt van de noordelijke stad Aleppo door gewapende mannen uit hun auto zijn ontvoerd; overwegende dat nog steeds niet bekend is wat er nadien met hen is gebeurd;

H.  overwegende dat de gevechten tussen regeringstroepen en rebellenstrijders, onder wie aan Al-Qaida gelieerde elementen, eind maart 2014 hebben geleid tot de evacuatie van het grootste deel van de bevolking van Kassab, een Armeense stad aan de Syrisch-Turkse grens; overwegende dat er tegenstrijdige berichten zijn over het aantal slachtoffers van deze gebeurtenissen;

I.  overwegende dat volgens de jongste berichten uit Syrië de rebellen van het aan Al-Qaida gelieerde al-Nusra Front een aantal christelijke en Koerdische dorpen aan de Turkse grens hebben veroverd, zoals de Koerdische stad Ayn al-Arab/Kobane;

J.  overwegende dat Palestijnse vluchtelingen een zeer kwetsbare groep blijven vormen in de crisis in Syrië; overwegende dat velen van hen in belegerde gebieden wonen, met name in het kamp Yarmouk, dat nog steeds zwaar wordt aangevallen door regeringstroepen en diverse gewapende groepen, waardoor 18 000 in dit gebied verblijvende Palestijnen onmenselijk lijden; overwegende dat bijna alle van de 540 000 Palestijnse vluchtelingen in Syrië, van wie meer dan de helft in het land ontheemd zijn, momenteel hulp behoeven en geconfronteerd worden met ernstige hinderpalen of toenemende beperkingen wanneer zij naar Egypte, Jordanië of Libanon proberen te vluchten;

K.  overwegende dat vrouwen en kinderen nog steeds het slachtoffer zijn van agressie, seksueel en gendergerelateerd geweld, misbruik en het gebrek aan basisgoederen en -diensten in de aanslepende crisis in Syrië; overwegende dat zich onder de Syrische vluchtelingen een onevenredig groot aantal vrouwen en kinderen bevinden; overwegende dat er sinds 2011 bijna 3 miljoen kinderen in Syrië de school vroegtijdig hebben verlaten, terwijl minstens 500 000 geregistreerde minderjarige vluchtelingen niet in scholen in de buurlanden zijn ingeschreven;

L.  overwegende dat mensenrechtenactivisten, intellectuelen, religieuzen, journalisten en burgeractivisten nog steeds het slachtoffer zijn van de gewelddadige crisis in Syrië; overwegende dat Razan Zaitouneh, winnares van de Sacharov-prijs 2011, die meer dan vier maanden geleden in Douma samen met haar man en twee andere mensenrechtenactivisten werd ontvoerd, nog steeds op een onbekende plek wordt vastgehouden;

M.  overwegende dat het de taak van de politieke en religieuze leiders op alle niveaus is alle vormen van extremisme te bestrijden en het wederzijdse respect tussen mensen en religieuze en etnische groepen te bevorderen;

N.  overwegende dat gerichte acties tegen personen of groepen op religieuze of etnische gronden alsook aanvallen op burgers die niet aan de vijandelijkheden deelnemen, krachtens het internationaal humanitair recht en het recht inzake mensenrechten verboden zijn; overwegende dat dergelijke acties wellicht oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid zijn; overwegende dat in resolutie 2139 van de VN-Veiligheidsraad wordt benadrukt dat er een einde moet komen aan het onbestraft laten van schendingen van het internationaal humanitair recht en schendingen van en inbreuken op de mensenrechten, en eens te meer wordt gesteld dat degenen die zich schuldig hebben gemaakt aan of anderszins verantwoordelijk zijn voor dergelijke schendingen en inbreuken in Syrië, voor de rechter moeten worden gebracht;

1.  is zeer ontzet over het nooit geziene niveau van menselijk lijden en verlies van mensenlevens, en spreekt zijn medeleven uit met de families van alle onschuldige slachtoffers in het Syrische conflict; veroordeelt krachtig de schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht door het Assad-regime en regeringsgezinde milities; veroordeelt alle schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht door gewapende groeperingen die zich tegen het regime verzetten; veroordeelt ten zeerste het toenemende aantal terreuraanslagen door extremistische organisaties en personen in het land;

2.  is ervan overtuigd dat een duurzame oplossing van de huidige crisis in Syrië alleen kan worden bereikt via een inclusief politiek proces waarin Syrië de leiding heeft en de internationale gemeenschap steun verleent; betreurt dat de vredesbesprekingen tot dusver geen vrucht hebben afgeworpen doordat het regime ze belemmert, en verzoekt alle betrokken partijen en de internationale gemeenschap met aandrang alles in het werk te stellen om nieuwe gesprekken op gang te brengen en een einde te maken aan dit bloedbad; benadrukt dat het belangrijk is dat alle geledingen van de Syrische samenleving, met inbegrip van de etnische en religieuze minderheden, aan dit proces deelnemen en bijdragen, en onderstreept dat de minderheden een cruciale rol spelen om het unieke culturele erfgoed en de traditie van een interculturele, interetnische en interreligieuze samenleving in Syrië in stand te houden, teneinde een dynamische samenleving voor de komende generaties Syriërs tot stand te brengen;

3.  herhaalt dat de rechten van minderheden onlosmakelijk verbonden zijn met de eerbiediging van andere fundamentele mensenrechten en vrijheden, zoals het recht op vrijheid, veiligheid, gelijkheid en vrije meningsuiting;

4.  veroordeelt ten scherpste de recente aanvallen op bepaalde religieuze en etnische gemeenschappen in Syrië, met name christenen, Armeniërs en Koerden, en roept alle betrokken partijen op een einde te maken aan alle acties die gericht zijn op het aanwakkeren van interetnische en interconfessionele conflicten; benadrukt dat alle bij het conflict betrokken actoren de plicht hebben al de verschillende minderheden in het land te beschermen; erkent echter dat de aanvallen op bepaalde kwetsbare gemeenschappen slechts één aspect van de Syrische burgeroorlog zijn;

5.  veroordeelt in de sterkst mogelijke bewoordingen de moord op pater Frans van der Lugt, een onmenselijke gewelddaad tegen een man die de bevolking van Syrië terzijde stond tijdens de belegering en in steeds benardere omstandigheden; looft zijn werk, dat de belegerde stad Homs te buiten ging en nog steeds honderden burgers hulp biedt bij hun dagelijkse behoeften om te overleven;

6.  roept alle conflictpartijen op zich strikt aan het internationaal humanitair recht en het recht inzake de mensenrechten te houden, en dringt aan op de bescherming van alle kwetsbare gemeenschappen, onder meer door humanitaire hulp toe te laten en het beleg van alle bewoonde gebieden, waaronder de historische stad Homs, op te heffen; vraagt opnieuw om de inrichting van veiligheidszones aan de Turks-Syrische grens en mogelijk ook in Syrië, alsook om de instelling van humanitaire corridors door de internationale gemeenschap;

7.  veroordeelt de aanval op de Armeense stad Kassab; steunt alle inspanningen op lokaal niveau ter voorkoming en bestrijding van sektarisch geweld in de door rebellen bezette gebieden en gebieden met een Koerdische meerderheid; dringt er bij de huidige en toekomstige Syrische autoriteiten op aan betrouwbare en effectieve bescherming te bieden voor kwetsbare gemeenschappen in het land, te garanderen dat zij veilig naar hun huizen kunnen terugkeren, en ervoor te zorgen dat de daders van de aanvallen op hen voor het gerecht worden gebracht en volgens de regels worden berecht;

8.  roept andermaal op om bijzondere aandacht te schenken aan de kwetsbare situatie van de Palestijnse vluchtelingen in Syrië, en met name de onmenselijke levensomstandigheden van de Palestijnen die in het kamp Yarmouk verblijven; roept alle bij het conflict betrokken partijen nogmaals op de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulp aan de Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA) en andere hulporganisaties ongehinderd toegang te verlenen tot dit kamp alsook tot alle andere belegerde gebieden in het land, teneinde het buitensporige lijden van de plaatselijke bevolking te verlichten; prijst de werkzaamheden van de UNRWA in Syrië en dringt aan op meer internationale steun voor de activiteiten ervan;

9.  roept de internationale gemeenschap en de EU ertoe op bijzondere aandacht te schenken aan het lijden en de behoeften van vrouwen en kinderen in de Syrische crisis; dringt aan op nultolerantie met betrekking tot het vermoorden, ontvoeren en rekruteren van met name kinderen, alsook op het opvoeren van de capaciteit voor humanitaire hulp op het gebied van steun aan getraumatiseerde slachtoffers;

10.  herhaalt dat het dringend zaak is alle door het regime of door rebellenstrijders vastgehouden politieke gevangenen, burgeractivisten, humanitaire hulpverleners, religieuzen (onder wie pater Paolo Dall'Oglio, de Grieks-orthodoxe bisschop Boulos Yazigi en de Assyrisch-orthodoxe bisschop John Ibrahim), journalisten en fotografen vrij te laten en onafhankelijke waarnemers toegang te verlenen tot alle detentieplaatsen; dringt er nogmaals bij de EU en haar lidstaten op aan alles in het werk te stellen om Razan Zaitouneh, de winnares van de Sacharov-prijs 2011, en alle andere mensenrechtenactivisten in Syrië, onder wie internetactivist Bassel Safadi Khartabil, vrij te krijgen;

11.  blijft ervan overtuigd dat er geen duurzame vrede in Syrië mogelijk is zonder dat rekenschap wordt afgelegd voor de misdaden die tijdens het conflict zijn gepleegd, met inbegrip van misdaden op religieuze of etnische gronden; herhaalt zijn oproep om de situatie in Syrië aan het Internationaal Strafhof voor te leggen en steunt alle initiatieven in die zin; prijst het werk van de onafhankelijke internationale onderzoekscommissie voor de Arabische Republiek Syrië en andere internationale actoren die een groot aantal getuigenissen over door het regime en enkele rebellengroeperingen in Syrië gepleegde ernstige misdaden verzamelen en bewaren, en dringt aan op maatregelen om de daders voor de rechter te brengen;

12.  spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de verstrekkende gevolgen van de versplintering van Syrië voor de stabiliteit en de veiligheid van de regio, met name in Libanon en Irak; is zeer bezorgd over de vele Syrische vluchtelingen in de buurlanden, met name in Libanon, waar het aantal volgens het UNHCR nu is opgelopen tot meer dan 1 miljoen – de tienduizenden niet bij het agentschap geregistreerde vluchtelingen niet meegerekend –, terwijl wekelijks 12 000 mensen uit Syrië naar Libanon vluchten; maakt zich ook grote zorgen over de aanhoudende vluchtelingenstroom naar Jordanië, Turkije, Irak en Egypte; spoort de Europese Unie en haar lidstaten aan de door het Syrische conflict getroffen bevolkingsgroepen aanzienlijke humanitaire bijstand te blijven verlenen;

13.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de speciale gezant van de VN-Arabische Liga in Syrië, de regering en het parlement van Egypte, de regering en het parlement van Irak, de regering en het parlement van Jordanië, de regering en het parlement van Libanon, de regering en het parlement van Turkije, de secretaris-generaal van de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten, en alle partijen in het Syrische conflict.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0099.


Situatie in Noord-Korea
PDF 122kWORD 44k
Resolutie van het Europees Parlement van 17 april 2014 over de situatie in Noord-Korea (Democratische Volksrepubliek Korea) (2014/2696(RSP))
P7_TA(2014)0462RC-B7-0388/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Verdrag inzake de rechten van het kind en het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen, die alle door de Democratische Volksrepubliek Korea (DVK) zijn ondertekend,

–  gezien het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van 1984,

–  gezien zijn resoluties van 14 maart 2013 over nucleaire dreigingen en mensenrechten in de Democratische Volksrepubliek Korea(1), van 24 mei 2012 over de situatie van Noord-Koreaanse vluchtelingen(2), en van 8 juli 2010 over Noord-Korea(3),

–  gezien de verklaringen van de woordvoerder van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Catherine Ashton, van 19 augustus 2013 over de recente inter-Koreaanse overeenkomsten en van 5 juni 2013 over de uitzetting van negen Noord-Koreanen uit Laos, en de verklaring van Catherine Ashton van 13 maart 2013 over nucleaire dreigingen en mensenrechten in Noord-Korea,

–  gezien de verklaring van de DVK van 13 maart 2013 dat zij zich niet langer houdt aan de wapenstilstand van 1953 en "zich niet laat tegenhouden door de Noord-Zuid-verklaring inzake non-agressie",

–  gezien de resoluties van de VN-Mensenrechtenraad van 26 maart 2014 en 21 maart 2013 en de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 18 december 2013 over de situatie van de mensenrechten in de Democratische Volksrepubliek Korea,

–  gezien de onderzoekscommissie voor de mensenrechten in de Democratische Volksrepubliek Korea, die op 21 maart 2013 is ingesteld door de VN-Mensenrechtenraad,

–  gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de onderzoekscommissie van de VN onderzoek heeft gedaan naar "de systematische, wijdverspreide en ernstige schendingen van de mensenrechten" in Noord-Korea en op 7 februari 2014 een verslag heeft uitgebracht;

B.  overwegende dat de professionele, nauwkeurige en inclusieve werkmethoden van de onderzoekscommissie als voorbeeld kunnen dienen voor de werkzaamheden van toekomstige door de VN-Mensenrechtenraad aangevraagde onderzoeksmissies waarbij regeringen elke vorm van samenwerking weigeren, zoals in het geval van de DVK;

C.  overwegende dat de DVK na de instelling van de onderzoekscommissie verklaarde dat zij haar volledig zou afkeuren en negeren, en dat de DVK de commissie inderdaad geen toestemming heeft gegeven om het land te bezoeken en elke andere vorm van samenwerking heeft geweigerd; overwegende dat het regime van de DVK in het algemeen niet heeft samengewerkt met de VN en alle resoluties van de VN-Mensenrechtenraad en de Algemene Vergadering van de VN inzake de mensenrechten in Noord-Korea heeft verworpen; overwegende dat het regime evenmin heeft samengewerkt met de bijzondere rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in het land, en alle hulp van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN heeft afgewezen;

D.  overwegende dat de mensenrechtendialoog tussen de EU en de DVK in 2003 door de DVK is opgeschort;

E.  overwegende dat de onderzoekscommissie tot de conclusie is gekomen dat de DVK zich schuldig heeft gemaakt en nog altijd schuldig maakt aan "systematische, wijdverspreide en ernstige mensenrechtenschendingen", en dat deze schendingen in veel gevallen worden erkend als misdaden tegen de menselijkheid gebaseerd op overheidsbeleid en "uniek zijn in de wereld van vandaag";

F.  overwegende dat deze misdaden tegen de menselijkheid uitroeiing, moord, slavernij, marteling, opsluiting, verkrachting, gedwongen abortussen en ander seksueel geweld omvatten, alsook vervolging om politieke redenen of op grond van godsdienst, ras of gender, de gedwongen verplaatsing van bevolkingsgroepen, de gedwongen verdwijning van personen en de onmenselijke praktijk van opzettelijke langdurige uithongering; overwegende dat deze misdaden tegen de menselijkheid nog altijd plaatsvinden in de DVK, omdat het beleid, de instellingen en de strafmechanismen van kracht blijven;

G.  overwegende dat in het verslag van de onderzoekscommissie wordt geconcludeerd dat "de onuitsprekelijke gruweldaden" die zijn gepleegd tegen de honderdduizenden voormalige en huidige bewoners van de gevangenenkampen "doen denken aan de verschrikkingen van de kampen die door totalitaire staten werden opgericht in de twintigste eeuw";

H.  overwegende dat uit het verslag blijkt dat, in de DVK, de overheid zich de absolute macht toe-eigent over alle aspecten van het leven van de burgers, alsook een absoluut alleenrecht op informatie en de controle over verplaatsingen binnen en buiten het land en over het sociale leven (klassensysteem Songbun);

I.  overwegende dat de regering haar onderdrukkende praktijken zelfs tot over de grenzen van haar grondgebied heeft uitgebreid, met systematische ontvoeringen en weigering van repatriëring van meer dan 200 000 mensen afkomstig uit andere landen, waarvan velen vervolgens het slachtoffer werden van gedwongen verdwijning;

J.  overwegende dat discriminatie en geweld tegen vrouwen wijdverspreid is, met inbegrip van afstraffingen in het openbaar en aanranding van vrouwen door overheidsambtenaren; overwegende dat vrouwen en meisjes kwetsbaar zijn voor mensenhandel en gedwongen seksuele arbeid;

1.  neemt met diepe bezorgdheid kennis van de bevindingen van de VN-onderzoekscommissie en steunt haar aanbevelingen;

2.  herhaalt in krachtige bewoordingen zijn veroordeling van de decennialange, systematische staatsonderdrukking door de huidige en voormalige hoogste leiders van de DVK en de overheid, en verzoekt de DVK onmiddellijk een einde te maken aan de ernstige, wijdverspreide en systematische mensenrechtenschendingen die zij begaat tegen haar eigen bevolking;

3.  onderstreept het feit dat de beschreven schendingen, waarvan vele als misdaden tegen de menselijkheid worden erkend, al te lang plaatsvinden onder het toeziend oog van de internationale gemeenschap, en roept de EU-lidstaten en alle leden van de VN-Mensenrechtenraad ertoe op om het lijden van de Noord-Koreaanse bevolking een prioritaire plaats op de politieke agenda te geven en ervoor te zorgen dat de aanbevelingen van de onderzoekscommissie worden opgevolgd;

4.  is ervan overtuigd dat het nu tijd is dat de internationale gemeenschap concrete maatregelen treft om de straffeloosheid van de daders te beëindigen; eist dat degenen met de meeste verantwoordelijkheid voor de in de DVK gepleegde misdaden tegen de menselijkheid ter verantwoording worden geroepen, voor het Internationaal Strafhof worden gebracht en aan gerichte sancties worden onderworpen;

5.  verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) te waarborgen dat de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de onderzoekscommissie een vast agendapunt zijn tijdens mensenrechtendialogen en andere vergaderingen met derde landen, met name de dialogen met Rusland en China; verzoekt de EDEO en de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten eveneens te waarborgen dat alle EDEO-ambassadeurs in kennis worden gesteld van het verslag van de onderzoekscommissie en begrijpen dat zij dienen te zorgen voor wereldwijde steun voor de acties van de VN-Veiligheidsraad zoals aanbevolen door de onderzoekscommissie;

6.  verzoekt de regering van de DVK haar verplichtingen uit hoofde van de mensenrechteninstrumenten waarbij het land partij is, na te komen, en haar volledige medewerking te verlenen aan humanitaire organisaties, onafhankelijke mensenrechtenwaarnemers en de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie van de DVK, onder meer door hen toegang tot het land te verschaffen;

7.  verzoekt de EDEO en de lidstaten de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN steun te verlenen bij het vaststellen van speciale structuren om te waarborgen dat rekenschap voor de gepleegde misdaden wordt afgelegd, door voortdurend bewijs en documenten te verzamelen;

8.  dringt er bij de DVK op aan onmiddellijk en definitief een einde te maken aan openbare en heimelijke terechtstellingen en de doodstraf af te schaffen; verzoekt de DVK voorts om een einde te maken aan buitengerechtelijke executies, gedwongen verdwijningen en collectieve bestraffing, om alle gevangenenkampen te sluiten, om politieke gevangenen vrij te laten en om haar burgers toe te staan vrij te reizen, zowel binnen als buiten het land; verzoekt de DVK vrije meningsuiting en persvrijheid voor nationale en internationale media toe te staan en haar burgers ongecensureerde toegang tot het internet te verlenen;

9.  dringt er bij de regering van de DVK op aan om alle informatie te verstrekken over de onderdanen van derde landen waarvan wordt vermoed dat ze in de afgelopen decennia door Noord-Koreaanse staatsagenten zijn ontvoerd, en om onmiddellijk alle ontvoerden die nog worden vastgehouden naar hun thuisland terug te brengen;

10.  spreekt zijn bijzondere bezorgdheid uit over de aanhoudende ernstige voedselsituatie in het land en de gevolgen daarvan voor de economische, sociale en culturele rechten van de bevolking; verzoekt de Europese Commissie de huidige humanitaire hulpprogramma's en de communicatiekanalen met de DVK in stand te houden en erop toe te zien dat deze hulp de beoogde bevolkingsgroepen veilig bereikt; verzoekt de autoriteiten van de DVK ervoor te zorgen dat alle burgers conform de humanitaire beginselen al naargelang hun behoefte toegang krijgen tot voedsel- en humanitaire hulp; verzoekt de DVK voorts haar middelen te investeren in het verbeteren van de barre leefomstandigheden van haar bevolking, en niet in het verder uitbreiden van haar militaire arsenaal en nucleaire programma;

11.  verzoekt alle VN-leden, en met name de Volksrepubliek China, de Noord-Koreaanse burgers die erin geslaagd zijn het land te ontvluchten, te helpen door hen een verblijfsrecht toe te kennen, tezamen met rechtsbescherming en fundamentele diensten die gelijk zijn aan de diensten die zij hun eigen burgers bieden, en dat zij volledig afzien van alle vormen van samenwerking met de autoriteiten van de DVK voor wat de uitzetting of repatriëring van Noord-Koreaanse burgers betreft;

12.  is ingenomen met alle humanitaire projecten tussen de twee Korea's, zoals de herenigingen van gescheiden Zuid- en Noord-Koreaanse families, die het lijden van de bevolking op concrete wijze kunnen verlichten, en verzoekt beide regeringen meer van dit soort initiatieven te nemen;

13.  verzoekt de VN om, zoals de onderzoekscommissie voorstelt, een politieke conferentie op hoog niveau te organiseren tussen de conflictpartijen bij de Koreaanse Oorlog, teneinde een definitieve vredesovereenkomst te sluiten en een procedure vast te stellen voor het intensiveren van de samenwerking, bijvoorbeeld in de lijn van het proces van Helsinki;

14.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regering van de DVK, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de VN, de VN-Mensenrechtenraad, de leden van de VN-onderzoekscommissie voor de mensenrechten in de DVK, met inbegrip van de speciale rapporteur, de regering en het parlement van de Republiek Korea, de regering en het parlement van de Russische Federatie, de regering en het parlement van Japan en de regering van de Volksrepubliek China.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0096.
(2) PB C 264 E van 13.9.2013, blz. 94.
(3) PB C 351 E van 2.12.2011, blz. 132.

Juridische mededeling - Privacybeleid