Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2012/0193(COD)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0251/2014

Ingediende teksten :

A7-0251/2014

Debatten :

Stemmingen :

PV 16/04/2014 - 7.32
CRE 16/04/2014 - 7.32
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2014)0427

Aangenomen teksten
PDF 354kWORD 125k
Woensdag 16 april 2014 - Straatsburg
Strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt ***I
P7_TA(2014)0427A7-0251/2014
Resolutie
 Geconsolideerde tekst

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 april 2014 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (COM(2012)0363 – C7-0192/2012 – 2012/0193(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0363),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 325, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0192/2012),

–  gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrondslag,

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien het advies van de Rekenkamer van 15 november 2012(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's van 10 oktober 2012(2),

–  gezien de artikelen 55 en 37 van zijn Reglement,

–  gezien het gezamenlijk overleg van de Commissie begrotingscontrole en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken overeenkomstig artikel 51 van het Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A7‑0251/2014),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1) PB C 383 van 12.12.2012, blz. 1.
(2) PB C 391 van 18.12.2012, blz. 134.


Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 16 april 2014 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2014/.../EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt
P7_TC1-COD(2012)0193

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 325, lid 4 83, lid 2, [Am. 1]

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Rekenkamer(1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2)

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  De bescherming van de financiële belangen van de Unie betreft niet alleen het begrotingsbeheer, maar ook alle maatregelen die ten koste gaan of dreigen te gaan van het vermogen van de Unie, of van de kredieten die de lidstaten hebben uitgetrokken om hun economie of overheidsfinanciën te ondersteunen of stabiliseren in een kader dat van belang is voor het beleid van de Unie.

(2)  Om ervoor te zorgen dat voor een doeltreffende en evenredige bescherming, met een afschrikkende werking, tegen de ernstigste fraudegerelateerde gedragingen, en om de financiële belangen van de Unie op doeltreffende, evenredige en afschrikkende wijze worden beschermd, dient het strafrecht zo goed mogelijk te beschermen, moeten in de lidstaten de civiel- en bestuursrechtelijke bescherming tegen de ernstigste fraudegerelateerde gedragingen te blijven aanvullen maatregelen op basis van civiel en bestuursrecht worden aangevuld met wetgeving op basis van strafrecht, waarbij inconsistenties binnen en tussen deze rechtsgebieden dienen te worden vermeden. [Am. 2]

(3)  De bescherming van de financiële belangen van de Unie vereist een gemeenschappelijke definitie van fraude, die frauduleuze gedragingen aan de omvat met betrekking tot uitgaven- én ontvangstenzijde ontvangsten, activa én passiva ten koste van de EU-begroting bestrijkt begroting van de Unie, met inbegrip van opgenomen en verstrekte leningen. [Am. 3]

(4)  Btw-fraude gaat ten koste van de belastingontvangsten van de lidstaten en derhalve ook van de toepassing van een voor alle lidstaten geldend uniform percentage op de btw-grondslag. Zoals is bevestigd in rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie(4), bestaat er een rechtstreeks verband tussen de inning van de btw-ontvangsten met eerbiediging van het toepasselijke EU-recht en de terbeschikkingstelling van de overeenkomstige btw-middelen aan de begroting van de Unie, aangezien elk mankement in de inning van de btw-ontvangsten oorzaak kan zijn van een vermindering van de btw-middelen van de Unie. Daarom heeft de richtlijn ook betrekking op ontvangsten uit btw-betalingen in de lidstaten.

(5)  Bij de beoordeling van de aanzienlijke impact die de onrechtmatige vermindering van de eigen middelen uit de btw heeft op de financiële belangen van de EU en de toepassing van de in deze richtlijn vastgestelde drempelwaarden, dient het evenredigheidsbeginsel in acht te worden genomen, gelet op de specifieke aard van deze eigen middelen en de wijze waarop deze worden berekend, met inbegrip van de gedifferentieerde behandeling van de lidstaten.

(6)  De financiële belangen van de Unie kunnen worden geschaad wanneer afzonderlijke inschrijvers gegevens die zij verstrekken aan aanbestedende of subsidieverlenende autoriteiten baseren op informatie die zij op onrechtmatige illegale wijze direct of indirect van het betrokken orgaan hebben verkregen, teneinde de aanbestedings- of subsidieregels te omzeilen of te verdraaien overtreden. Dergelijke gedragingen lijken sterk op fraude, maar hoeven niet te betekenen dat aan de zijde van de inschrijver een fraudedelict heeft gepleegd niet alle kenmerken van fraude te hebben, aangezien de inschrijving wellicht geheel voldoet aan alle vereisten vereiste criteria. Manipulatie van aanbestedingsprocedures is in strijd met de mededingingsregels van de Unie en met nationale wetgeving van gelijke strekking. Dit gedrag wordt in de hele Unie al vervolgd en dient dan ook buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn te blijven. [Am. 4]

(7)  De EU-wetgeving inzake het witwassen van geld is onverkort van toepassing op het witwassen van de opbrengsten van de in deze richtlijn bedoelde strafbare feiten. Een verwijzing naar de betrokken wetgeving dient te waarborgen dat de sanctieregeling van de onderhavige richtlijn van toepassing is op alle strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden.

(8)  Corruptie vormt een bijzonder ernstige bedreiging van de financiële belangen van de Unie, die in veel gevallen gepaard gaat met frauduleus gedrag. Op dit punt is dan ook specifieke strafbaarstelling nodig. Er dient te worden gewaarborgd dat de betrokken feiten, of deze nu in strijd zijn met de ambtsplicht of niet, onder de definitie vallen. Wat passieve corruptie en verduistering betreft, dient het begrip overheidsfunctionaris zodanig te worden gedefinieerd dat hieronder iedere functionaris valt die benoemd is, verkozen is, of werkzaam is op grond basis van een benoeming, verkiezing of contract arbeidsovereenkomst, dan wel een openbaar ambt bekleedt, alsook personen die tot taak hebben om namens de overheid of andere openbare instanties diensten te verlenen aan de burger of in het algemeen belang, maar binnen de Unie, in de lidstaten of in derde landen. Particulieren worden in toenemende mate bij het beheer van de middelen van de Unie betrokken. Om de middelen van de Unie adequaat tegen corruptie en verduistering te beschermen, moeten voor de doeleinden van deze richtlijn in de definitie van "overheidsfunctionaris" daarom ook personen worden opgenomen die geen openbaar ambt bekleden, maar toch zijn aangewezen om op vergelijkbare wijze een overheidsfunctie in verband met de middelen van de Unie uit te oefenen, zoals aannemers contractanten die betrokken zijn bij het beheer van EU-middelen deze middelen. [Am. 5]

(9)  Een overheidsfunctionaris kan de financiële belangen van de Unie aantasten door bepaalde gedragingen die erop zijn gericht middelen of activa te misbruiken teneinde de financiële belangen van de Unie te schaden. Dergelijke gedragingen dienen dan ook uitdrukkelijk en ondubbelzinnig strafbaar te worden gesteld. [Am. 6]

(9 bis)  Een door een natuurlijke persoon gepleegd strafbaar feit in de zin van deze richtlijn veronderstelt opzet met betrekking tot alle bestanddelen van het strafbare feit. Strafbare feiten die zonder opzet zijn gepleegd door een natuurlijke persoon vallen niet onder deze richtlijn. [Am. 7]

(10)  Bepaalde strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, houden in de praktijk dikwijls nauw verband met de strafbare feiten van artikel 83, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de daarop gebaseerde EU-wetgeving. De formulering van de bepalingen dient de samenhang met dergelijke wetgeving dan ook te waarborgen.

(11)  Voor zover de financiële belangen van de Unie ook kunnen worden geschaad of bedreigd door gedragingen die zijn toe te schrijven aan rechtspersonen, dienen deze aansprakelijk te kunnen worden gesteld voor de in deze richtlijn omschreven strafbare feiten die namens hen worden gepleegd.

(12)  Teneinde de financiële belangen van de Unie in de gehele Unie op gelijkwaardige wijze te beschermen door middel van afschrikkende maatregelen, dienen de lidstaten bovendien te voorzien in bepaalde minimumsancties, qua soort en strafmaat, voor de in deze richtlijn vastgestelde strafbare feiten. De strafmaat dient niet verder te gaan dan wat evenredig is met de strafbare feiten en er dient dan ook een bedrag te worden vastgesteld waaronder strafbaarstelling niet nodig is.

(13)  Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de passende en doeltreffende toepassing van disciplinaire maatregelen. Bij de veroordeling van een persoon wegens een van de in deze richtlijn omschreven strafbare feiten mag overeenkomstig het nationaal recht, in afzonderlijke gevallen, rekening worden gehouden met sancties die niet gelijk kunnen worden gesteld met strafrechtelijke sancties; voor andere sancties dient het ne bis in idem-beginsel volledig in acht te worden genomen. Deze richtlijn strekt niet tot strafbaarstelling van gedrag waarvoor niet tevens disciplinaire sancties of andere maatregelen in verband met niet-naleving van plichten zijn vastgesteld, voor zover dergelijke disciplinaire sancties of andere maatregelen kunnen worden getroffen ten aanzien van de betrokken personen.

(14)  Aan natuurlijke personen dient in ernstiger gevallen gevangenisstraf te kunnen worden opgelegd. Als ernstig dienen te worden aangemerkt gevallen waarin als gevolg van het criminele gedrag een bepaalde minimale totale schade, uitgedrukt in een geldbedrag, is toegebracht aan de begroting van de Unie alsook aan eventuele andere begrotingen. Er dienen minimale maximumgevangenisstraffen te worden vastgesteld om te waarborgen dat de financiële belangen van de Unie in heel Europa op gelijkwaardige wijze worden beschermd. De minimumsanctie van zes maanden waarborgt dat voor de strafbare feiten die zijn vastgelegd in artikel 2 van het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel een Europees aanhoudingsbevel kan worden uitgevaardigd en uitgevoerd, teneinde de justitiële en politiële samenwerking zo doeltreffend mogelijk te laten verlopen. De sancties dienen ook om in heel Europa potentiële criminelen af te schrikken. De nationale rechter dient niettemin in afzonderlijke gevallen een lichtere sanctie te kunnen opleggen dan de minimumsanctie, voor zover dit op grond van de algemene beginselen van het Europees of nationaal recht gerechtvaardigd is. Er dient te worden voorzien in strengere sancties voor gevallen waarin het strafbare feit wordt gepleegd binnen een criminele organisatie in de zin van Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad(5).

(15)  Gelet op met name de mobiliteit van de daders en opbrengsten van onwettige activiteiten die de financiële belangen van de Unie schaden, alsook op de complexe grensoverschrijdende onderzoeken die dit meebrengt, dienen alle lidstaten te voorzien in hun rechtsmacht en regels vast te stellen inzake de verjaringstermijnen die zij nodig hebben om tegen deze activiteiten op te treden.

(16)  Om de samenhang van het EU-recht te verzekeren en het beginsel te waarborgen dat niemand twee keer op dezelfde grond mag worden veroordeeld, dient de verhouding te worden verduidelijkt tussen de straffen uit hoofde van deze richtlijn en andere relevante administratieve maatregelen op grond van het EU-recht. De richtlijn dient de toepassing van specifieke in het EU-recht vastgestelde administratieve maatregelen, straffen en boetes onverlet te laten.

(17)  Onverminderd andere verplichtingen op grond van het EU-recht, dient de samenwerking tussen de lidstaten, Eurojust en de Commissie, waaronder de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten, passend te worden geregeld, opdat er doeltreffend kan worden opgetreden tegen de in deze richtlijn omschreven strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden. [Am. 10]

(18)  De Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen(6) en de bijbehorende protocollen van 27 september 1996(7) en 29 november 1966(8) dienen te worden ingetrokken en door deze richtlijn te worden vervangen.

(19)  Passende tenuitvoerlegging van deze richtlijn door de lidstaten impliceert onder meer de verwerking van persoonsgegevens door de bevoegde nationale autoriteiten en de uitwisseling daarvan tussen de lidstaten enerzijds en tussen de bevoegde organen van de Unie anderzijds. De verwerking van persoonsgegevens op nationaal niveau, tussen de bevoegde nationale autoriteiten, dient te worden geregeld bij het nationaal recht, met inachtneming van het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen ter zake van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens en het aanvullend protocol daarbij (ETS nr. 181). De uitwisseling van persoonsgegevens tussen lidstaten dient te voldoen aan de vereisten van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad(9). Voor zover de instellingen, de organen en de instanties van de Unie persoonsgegevens verwerken, dienen zij dit te doen met inachtneming van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad(10) en van de toepasselijke regels inzake geheimhouding in het kader van gerechtelijk onderzoek.

(20)  Bij de toepassing van het strafrecht met het oog op afschrikking dient terdege rekening te worden gehouden met de grondrechten. Deze richtlijn voldoet aan de grondrechten en houdt rekening met de beginselen die uitdrukkelijk zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name het recht op vrijheid en veiligheid, het recht op bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van beroep en het recht te werken, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op eigendom, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, het vermoeden van onschuld en de rechten van verdediging, het legaliteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen, en het recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde strafbare feit te worden berecht of gestraft. Deze richtlijn beoogt de volledige eerbiediging van die rechten en beginselen te waarborgen en zij moet dienovereenkomstig worden toegepast.

(21)  Deze richtlijn is van toepassing onverminderd de bepalingen van het VWEU, van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, van de Statuten van het Hof van Justitie, en van de teksten ter uitvoering daarvan, of soortgelijke bepalingen in het nationaal recht, betreffende de opheffing van de immuniteiten.

(22)  Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de algemene regels en beginselen van het nationale strafrecht inzake de toepassing en uitvoering van straffen op grond van de concrete omstandigheden van afzonderlijke gevallen.

(23)  Daar de doelstelling van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten alleen kan worden verwezenlijkt maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Krachtens het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Titel I

Onderwerp en definitie

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze richtlijn worden maatregelen vastgesteld op het gebied van de preventie en bestrijding van fraude en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad; hiertoe en worden strafbare feiten gedefinieerd en sancties bepaald, om in de lidstaten en binnen de instellingen, organen en instanties van de Unie een doeltreffende en gelijkwaardige bescherming te bieden en de geloofwaardigheid van de instellingen en initiatieven van de Unie te bevorderen. [Am. 11]

Artikel 2

Definitie van de financiële belangen van de Unie

Voor de toepassing van deze richtlijn worden onder "de financiële belangen van de Unie" verstaan: alle activa en passiva die door of namens de Unie en haar instellingen, organen en instanties worden beheerd, al haar financiële activiteiten, waaronder leningactiviteiten, alsmede, met name, alle ontvangsten en uitgaven verstaan die worden gedekt door, zijn verworven in het kader van, of zijn verschuldigd aan: [Am. 12]

a)  de begroting van de Unie;

b)  de begrotingen van de instellingen, organen en de instanties die op grond van krachtens de Verdragen zijn opgericht, en de begrotingen die zij direct dan wel indirect beheren en controleren. [Am. 13]

Titel II

Strafbare feiten op het gebied van de preventie en bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad

Artikel 3

Fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de volgende gedragingen, indien opzettelijk begaan, strafbaar worden gesteld:

a)  wat de uitgaven betreft, elke handeling of elk nalaten waarbij:

i)  valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat middelen afkomstig van de begroting van de Unie of van de door of voor de Unie beheerde begrotingen, worden misbruikt of wederrechtelijk achtergehouden;

ii)  met hetzelfde gevolg, in strijd met een specifieke verplichting informatie wordt achtergehouden;

iii)  toegezegde of uitbetaalde middelen worden misbruikt door ze voor andere doelen aan te wenden dan die waarvoor zij oorspronkelijk zijn toegekend;

b)  wat de ontvangsten betreft, elke handeling of elk nalaten waarbij:

i)  valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat middelen van de begroting van de Unie of van de door of voor de Unie beheerde begrotingen, wederrechtelijk worden verminderd;

ii)  met hetzelfde gevolg, in strijd met een specifieke verplichting informatie wordt achtergehouden;

iii)  met hetzelfde gevolg, van een rechtmatig verkregen voordeel misbruik wordt gemaakt.

Artikel 4

Fraudegerelateerde strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad

1.  De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het verstrekken van informatie, of het niet-verstrekken daarvan, aan aanbestedende of subsidieverlenende entiteiten of autoriteiten in een aanbestedings- of subsidieprocedure die raakt aan de financiële belangen van de Unie, door gegadigden of inschrijvers, of door personen die verantwoordelijk zijn voor of betrokken zijn bij het opstellen van de inschrijvingen op aanbestedingen of van de subsidieaanvragen van die gegadigden of inschrijvers, indien dit opzettelijk gebeurt en met het oogmerk de subsidiabiliteits-, uitsluitings-, selectie- of toekenningscriteria te omzeilen of de toepassing ervan te verstoren, of de natuurlijke mededinging tussen inschrijvers te verstoren of belemmeren, strafbaar wordt gesteld. [Am. 14]

2.  De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het witwassen van geld in de zin van artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad(11) waarbij activa of inkomsten betrokken zijn die afkomstig zijn uit de strafbare feiten waarop de onderhavige richtlijn betrekking heeft, strafbaar wordt gesteld. [Am. 15]

3.  De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de volgende gedragingen passieve en actieve corruptie, indien opzettelijk begaan, strafbaar worden gesteld:

a)  Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder passieve corruptie verstaan de handeling van een overheidsfunctionaris die rechtstreeks of via een tussenpersoon vooraf voordelen, ongeacht de aard daarvan, voor zichzelf of voor een ander vraagt of aanneemt accepteert, dan wel ingaat op een desbetreffende toezegging teneinde in strijd met , in ruil voor handelen dan wel uitstellen of afzien van handelen overeenkomstig zijn ambtsplicht, een ambtshandeling of een handeling of in de uitoefening van zijn ambt te verrichten of na te laten, al dan niet in strijd met zijn ambtelijke plichten, waardoor de financiële belangen van de Unie worden of kunnen worden geschaad. (passieve corruptie);

b)  Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder actieve corruptie verstaan de handeling van wie degene die een overheidsfunctionaris rechtstreeks of via een tussenpersoon een voordeel, ongeacht de aard daarvan, voor hemzelf of voor een ander belooft, aanbiedt of verstrekt, om in strijd met in ruil voor handelen, dan wel uitstellen of afzien van handelen overeenkomstig zijn ambtsplicht een ambtshandeling of een handeling of in de uitoefening van zijn ambt te verrichten of na te laten, waardoor de financiële belangen van de Unie worden of kunnen worden geschaad, (actieve corruptie) of als tegenprestatie voor één van deze handelingen in het verleden. [Am. 16]

4.  De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat verduistering, indien opzettelijk begaan, strafbaar wordt gesteld.

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder verduistering verstaan het opzettelijk door een overheidsfunctionaris vastleggen, besteden, toeëigenen of gebruiken van middelen voor andere dan doeleinden dan die waarvoor zij bestemd waren, met het oogmerk, waardoor de financiële belangen van de Unie te schaden, strafbaar wordt gesteld (misbruik) worden geschaad. [Am. 17]

5.  Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "overheidsfunctionaris" verstaan:

a)  een ieder die voor ambtenaar van de Unie of in een nationale ambtenaar, met inbegrip van elke nationale ambtenaar van een andere lidstaat of in en elke nationale ambtenaar van een derde land een overheidsfunctie bekleedt en een wetgevend, uitvoerend, administratief of rechterlijk ambt uitoefent;.

Onder "ambtenaar van de Unie" wordt verstaan:

i)  eenieder die bij overeenkomst is aangesteld in de hoedanigheid van ambtenaar of ander personeelslid in de zin van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie of van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie ("het personeelsstatuut"),

ii)  eenieder die door de lidstaten of door een overheids- of particuliere instelling ter beschikking van een van de instellingen, organen of instanties van de Unie is gesteld om daar functies uit te oefenen die overeenstemmen met de functies die worden uitgeoefend door ambtenaren of andere personeelsleden van de Unie.

De leden van organen en instanties die overeenkomstig de Verdragen zijn ingesteld en het personeel van die organen en instanties worden als ambtenaren van de Unie behandeld, voor zover het personeelsstatuut niet op hen van toepassing is.

De term "nationaal ambtenaar" wordt uitgelegd overeenkomstig de definitie van "ambtenaar" of "overheidsfunctionaris" in de zin van het nationaal recht van de lidstaat of het derde land waar betrokkene die hoedanigheid heeft.

In geval van een door een lidstaat ingestelde strafvervolging tegen een ambtenaar van een andere lidstaat, of een nationaal ambtenaar van een derde land, is eerstgenoemde lidstaat evenwel slechts gehouden de definitie van "nationaal ambtenaar" toe te passen voor zover deze verenigbaar is met zijn nationale recht;

b)  ieder ander die, zonder een dergelijk ambt uit te oefenen, voor de Unie of in een lidstaat of in een derde land is aangesteld en een overheidsfunctie bekleedt en betrokken is bij die het beheer van of de besluitvorming inzake de financiële belangen van de Unie in de lidstaten of in derde landen behelst. [Am. 18]

Titel III

Algemene bepalingen inzake de strafbare feiten op het gebied van de preventie en bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad

Artikel 5

Uitlokking, medeplichtigheid en poging

1.  De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat uitlokking van en medeplichtigheid aan het plegen van de in titel II de artikelen 3 en 4 bedoelde feiten strafbaar worden gesteld. [Am. 19]

2.  De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een poging om het een van de in artikel 3 of en artikel 4, lid 4, bedoelde feit feiten te plegen, strafbaar wordt gesteld. [Am. 20]

Artikel 6

Aansprakelijkheid van rechtspersonen

1.  De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor elk van de in titel II de artikelen 3, 4 en 5 genoemde strafbare feiten wanneer die feiten tot hun voordeel zijn gepleegd door een persoon die hetzij individueel, hetzij als lid van een orgaan van de rechtspersoon optreedt en bij de rechtspersoon een leidende functie bekleedt op grond van: [Am. 21]

a)  de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen;

b)  de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen; of

c)  de bevoegdheid om binnen de rechtspersoon toezicht uit te oefenen.

2.  Tevens zorgt iedere lidstaat ervoor dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld wanneer ten gevolge van gebrekkig toezicht of gebrekkige controle door een in lid 1 bedoelde persoon, strafbare feiten als bedoeld in titel II de artikelen 3, 4 en 5 konden worden begaan ten voordele van die rechtspersoon door een onder diens gezag staande persoon. [Am. 22]

3.  De aansprakelijkheid van een rechtspersoon krachtens de leden 1 en 2 sluit niet de strafrechtelijke vervolging uit van natuurlijke personen die als dader bij de in titel II de artikelen 3 en 4 bedoelde handelingen betrokken zijn of uit hoofde van artikel 5 strafrechtelijk aansprakelijk zijn. [Am. 23]

4.  In deze richtlijn wordt onder "rechtspersoon" verstaan, ieder lichaam dat krachtens het toepasselijke recht rechtspersoonlijkheid bezit, met uitzondering van staten en andere overheidslichamen in de uitoefening van het openbaar gezag, en publiekrechtelijke internationale organisaties.

Artikel 7

Straffen voor natuurlijke personen

1.  Wat natuurlijke personen betreft, zorgen de lidstaten ervoor dat de in titel II de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde strafbare feiten kunnen worden bestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende straffen, waaronder boetes en gevangenisstraf als vastgesteld in artikel 8. [Am. 24]

2.  In het geval van lichtere strafbare feiten waarbij de schade minder dan 10 000 5 000 EUR bedraagt en de voordelen minder dan 10 000 5 000 EUR, mogen de lidstaten, als er geen sprake is van bijzondere verzwarende omstandigheden, ook in andere dan strafrechtelijke sancties voorzien. [Am. 25]

3.  Lid 1 van dit artikel geldt onverminderd de uitoefening van disciplinaire bevoegdheden tegen overheidsfunctionarissen door de bevoegde instanties, als bedoeld in artikel 4, lid 5. [Am. 26]

4.  De lidstaten zorgen ervoor dat andersoortige sancties, die niet kunnen worden gelijkgesteld aan strafrechtelijke sancties en die dezelfde persoon al zijn opgelegd wegens de betrokken handeling, in aanmerking kunnen worden genomen bij diens veroordeling wegens een in titel II bedoeld strafbaar feit.

Artikel 8

Minimumgevangenisstraffen

1.  De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat in de artikelen 3 en 4, leden 1 en 4, bedoelde feiten, die tot een voordeel of schade van minimaal 100 000 50 000 EUR leidden, strafbaar worden gesteld met: [Am. 43]

a)  een minimumstraf van minimaal zes maanden gevangenisstraf; [Am. 27]

b)  een maximumstraf van minimaal vijf jaar gevangenisstraf.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat in de artikel 4, leden 2 en 3, bedoelde feiten, die tot een voordeel of schade van minimaal 30 000 EUR leidden, strafbaar worden gesteld met:

a)  een minimumstraf van minimaal zes maanden gevangenisstraf; [Am. 28]

b)  een maximumstraf van minimaal vijf jaar gevangenisstraf.

2.  De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in titel II de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde feiten strafbaar worden gesteld met een maximale gevangenisstraf van minimaal tien jaar wanneer deze worden gepleegd in het kader van een criminele organisatie zoals gedefinieerd in de zin van Kaderbesluit 2008/841/JBZ. [Am. 30]

Artikel 8 bis

Verzwarende omstandigheden

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat wanneer is vastgesteld dat een strafbaar feit als bedoeld in de artikelen 3, 4 of 5 is gepleegd binnen een criminele organisatie in de zin van Kaderbesluit 2008/841/JBZ, dit als verzwarende omstandigheid wordt meegewogen bij de strafoplegging. [Am. 31]

Artikel 9

Soorten minimumsancties voor rechtspersonen

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat tegen een rechtspersoon die volgens artikel 6 aansprakelijk is gesteld, doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties kunnen worden getroffen; deze sancties omvatten strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke geldboetes en kunnen andere maatregelen omvatten, zoals:

a)  uitsluiting van door de overheid verleende voordelen of steun;

a bis) tijdelijke of permanente uitsluiting van de aanbestedingsprocedures van de Unie; [Am. 32]

b)  een tijdelijk of permanent verbod op het uitoefenen van commerciële activiteiten;

c)  plaatsing onder toezicht van de rechter;

d)  gerechtelijke ontbinding;

e)  tijdelijke of permanente sluiting van vestigingen die zijn gebruikt voor het plegen van het strafbare feit.

Artikel 9 bis

Ne bis in idem

De lidstaten passen in hun nationale strafrecht het "ne bis in idem"-beginsel toe, volgens hetwelk een persoon die bij onherroepelijk vonnis in een lidstaat is berecht, in een andere lidstaat niet kan worden vervolgd ter zake van dezelfde feiten, op voorwaarde dat ingeval een straf of maatregel is opgelegd, deze reeds is ondergaan of feitelijk ten uitvoer wordt gelegd, dan wel op grond van de wetten van de veroordelende staat niet meer ten uitvoer gelegd kan worden. [Am. 33]

Artikel 10

Bevriezing en confiscatie

De lidstaten zorgen ervoor dat de opbrengsten van de in titel II bedoelde strafbare feiten en de daarbij gebruikte hulpmiddelen worden bevroren en geconfisqueerd overeenkomstig Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad(12).

Artikel 11

Rechtsmacht

1.  Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om te voorzien in zijn rechtsmacht ten aanzien van de in de titel II artikelen 3, 4 en 5 bedoelde strafbare feiten die:

a)  geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied zijn gepleegd; of

b)  zijn gepleegd door een eigen onderdaan of op hun grondgebied gevestigde persoon; of

c)  zijn gepleegd door een persoon op wie het personeelsstatuut van toepassing is, of op wie het personeelsstatuut van toepassing was op het moment waarop het strafbare feit werd begaan. [Am. 34]

2.  Voor het in lid 1, onder b), bedoelde geval neemt iedere lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zijn rechtsmacht niet afhangt van de voorwaarde dat vervolging slechts kan worden ingesteld indien het slachtoffer aangifte heeft gedaan op de plaats waar de feiten zijn gepleegd of indien de staat van de plaats waar de feiten zijn gepleegd, een aanklacht heeft geformuleerd.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat hun rechtsmacht zich uitstrekt tot situaties waarin een strafbaar feit is gepleegd door middel van informatie- en communicatietechnologie waartoe toegang werd verkregen vanaf hun grondgebied.

Artikel 12

Verjaring van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad

1.  De lidstaten voorzien in een verjaringstermijn waarin onderzoek, vervolging, proces en rechterlijke beslissing nog mogelijk zijn in verband met de in titel II en artikel 5 bedoelde strafbare feiten; deze termijn bedraagt minimaal vijf jaar vanaf het moment waarop het strafbare feit werd gepleegd.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de verjaringstermijn wordt onderbroken en opnieuw begint bij elke handeling van een bevoegde nationale autoriteit, met name het daadwerkelijke begin van een onderzoek of vervolging, tot minimaal tien jaar na het moment waarop het strafbare feit werd gepleegd.

3.  De lidstaten nemen de nodige maatregelen om een straf die na een definitief vonnis wegens een in titel II en in artikel 5 bedoeld strafbaar feit is opgelegd, gedurende een passende periode, en wel tot minimaal tien jaar na het definitieve vonnis, ten uitvoer te kunnen leggen.

Artikel 13

Terugvordering

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de terugvordering van bedragen die ten onrechte zijn betaald als gevolg van de in titel II de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde strafbare feiten.

De lidstaten treffen de nodige maatregelen om de terugvordering van deze bedragen en de overdracht daarvan naar de begroting van de Unie te waarborgen, onverminderd de ter zake geldende sectorspecifieke regelgeving van de Unie inzake financiële correcties en terugvordering van ten onrechte uitgegeven bedragen. De lidstaten houden voorts een boekhouding bij van de teruggevorderde bedragen en stellen de bevoegde instellingen of organen van de Unie van de omvang van die bedragen in kennis of, ingeval bedragen niet konden worden teruggevorderd, delen de redenen mee waarom deze niet konden worden teruggevorderd. [Am. 35]

Artikel 14

Verhouding tot andere toepasselijke rechtshandelingen van de Unie

De toepassing van de administratieve maatregelen, straffen en boetes die zijn vastgesteld in de wetgeving van de Unie, met name in de zin van de artikelen 4 en 5 van Verordening nr. 2988/95 van de Raad(13), of in nationale wetgeving die is vastgesteld overeenkomstig een specifieke verplichting uit hoofde van de wetgeving van de Unie, doet aan deze richtlijn geen afbreuk. De lidstaten zorgen ervoor dat strafvorderingen die zijn ingesteld op grond van nationale bepalingen die strekken tot omzetting van deze richtlijn geen afbreuk doen aan de passende en doeltreffende toepassing van administratieve maatregelen, straffen en boetes die zijn vastgesteld in de EU-wetgeving of nationale uitvoeringsvoorschriften en die niet kunnen worden gelijkgesteld aan strafvorderingen.

Titel IV

Slotbepalingen

Artikel 15

Samenwerking tussen de lidstaten en de Europese Commissie (Europees Bureau voor fraudebestrijding) [Am. 36]

1.  Onverminderd de regels inzake grensoverschrijdende samenwerking en wederzijdse rechtshulp in strafzaken, werken de lidstaten, Eurojust en de Commissie, werken binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden, samen bij de bestrijding van de in titel II de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde strafbare feiten. Daartoe verleent de Commissie, en in voorkomend geval Eurojust, de technische en operationele bijstand die de bevoegde nationale autoriteiten nodig kunnen hebben om coördinatie van het door hen ingestelde onderzoek te vergemakkelijken. [Am. 37]

2.  Teneinde de constatering van de feiten te vergemakkelijken en te zorgen voor een daadwerkelijke bestrijding van de in titel II de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde strafbare feiten kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden, gegevens uitwisselen met de Commissie en met Eurojust. De Commissie, Eurojust en de bevoegde nationale autoriteiten houden voldoen in elk bijzonder geval aan artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het toepasselijk EU-recht inzake de bescherming van persoonsgegevens, en houden rekening met de eisen inzake geheimhouding van het onderzoek en gegevensbescherming. Daartoe kan een lidstaat bij het verstrekken van informatie aan de Commissie of aan Eurojust bijzondere voorwaarden stellen aan het gebruik van die informatie door de Commissie of door Eurojust, dan wel door een andere lidstaat waaraan die informatie kan worden doorgegeven. [Am. 38]

2 bis.  De Rekenkamer, de nationale controleorganen (bijvoorbeeld als zij activiteiten onder gedeeld beheer controleren) en de controleurs die belast zijn met de controle van de begrotingen van de krachtens de Verdragen opgerichte instellingen, organen en instanties, of de door de instellingen beheerde en gecontroleerde begrotingen, melden aan OLAF alle strafbare feiten waarvan zij kennis krijgen tijdens hun onderzoek. [Am. 39]

2 ter.  Ambtenaren van de Unie melden aan OLAF alle strafbare feiten waarvan zij kennis krijgen tijdens hun onderzoek. [Am. 40]

Artikel 16

Intrekking van de strafrechtelijke verdragen voor de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen

De Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, met inbegrip van de bijbehorende protocollen van 27 september 1996, 29 november 1996 en 19 juni 1997, wordt met ingang van [datum van toepassing krachtens artikel 17, lid 1, tweede alinea] ingetrokken.

Artikel 17

Omzetting

1.  De lidstaten zorgen, uiterlijk op …, voor de vaststelling en bekendmaking van de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen die bepalingen toe met ingang van … .

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 17 bis

Verslaglegging, statistieken en evaluatie

1.  Uiterlijk op [24 maanden na het verstrijken van de termijn voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn] en daarna jaarlijks, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan deze richtlijn te voldoen en waarin wordt geëvalueerd in hoeverre de doelstellingen van de richtlijn zijn bereikt.

Dit verslag dient te verwijzen naar de informatie die door de lidstaten overeenkomstig lid 2 beschikbaar wordt gesteld.

2.  Ter beoordeling van de doeltreffendheid van de systemen die zij ter bescherming van de financiële belangen van de Unie hebben opgezet, houden de lidstaten uitgebreide statistieken bij, die zij met behulp van bij de bevoegde autoriteiten verzamelde gegevens regelmatig bijwerken. De verzamelde statistische gegevens worden jaarlijks aan de Commissie toegezonden en omvatten:

a)  het aantal keren dat strafvervolging is ingesteld, onderverdeeld naar het aantal strafprocedures dat geleid heeft tot seponering, tot vrijspraak en tot veroordeling, en het aantal lopende strafrechtelijke procedures;

b)  de na strafrechtelijke procedures teruggevorderde bedragen en de niet-teruggevorderde bedragen;

c)  het aantal verzoeken om bijstand, afkomstig van andere lidstaten, onderverdeeld naar het aantal ingewilligde en het aantal verworpen verzoeken.

3.  Uiterlijk op [60 maanden na het verstrijken van de termijn voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn], legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een volledig evaluatieverslag voor over deze richtlijn, gebaseerd op de opgedane ervaringen en, in het bijzonder, op de verslagen en statistieken, ingediend overeenkomstig de leden 1 en 2. De Commissie dient zo nodig tegelijkertijd een voorstel in tot wijziging van deze richtlijn, waarbij zij naar behoren rekening houdt met de resultaten van deze evaluatie. [Am. 41]

Artikel 18

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 19

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

(1)PB C 383 van 12.12.2012, blz. 1.
(2) PB C 391 van 18.12.2012, blz. 134.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2014.
(4)Arrest van het Hof van Justitie van 15 november 2011 in zaak C-539/09, Commissie/Duitsland, Jurispr. 2011, blz. I-11235.
(5)Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit (PB L 300 van 11.11.2008, blz. 42).
(6)PB C 316 van 27.11.1995, blz. 48.
(7)PB C 313 van 23.10.1996, blz. 1.
(8)PB C 151 van 20.5.1997, blz. 1.
(9)Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60).
(10)Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
(11)Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15).
(12)Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 39).
(13)Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

Juridische mededeling - Privacybeleid