Resolutie van het Europees Parlement van 17 april 2014 over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2015 (2014/2003(BUD))
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(1), en met name artikel 36,
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(2),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(3), en met name punt 27,
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie(4),
– gezien de samenwerkingsovereenkomst tussen het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 5 februari 2014,
– gezien zijn resolutie van 23 oktober 2013 over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014(5),
– gezien het verslag van de secretaris-generaal aan het Bureau met het oog op de opstelling van het voorontwerp van raming van het Parlement voor het begrotingsjaar 2015,
– gezien het voorontwerp van raming, opgesteld door het Bureau op 2 april 2014 op grond van artikel 23, lid 7, en artikel 79, lid 1, van het Reglement van het Parlement,
– gezien zijn standpunten van 11 maart 2014 over aanpassing van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen(6),
– gezien de ontwerpraming, opgesteld door de Commissie Begroting o grond van artikel 79, lid 2 van het Reglement van het Parlement.
– gezien artikel 79 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7‑0277/2014),
A. overwegende dat de begrotingsprocedure 2015 doorgaat in een jaar waarin de Europese verkiezingen plaatsvinden, waarbij de raming van het Parlement voor het begrotingsjaar 2015 door het huidige Parlement wordt goedgekeurd en de definitieve begroting in het najaar door het volgende Parlement wordt vastgesteld;
B. overwegende dat het maximum van rubriek V (administratie), dat door het nieuw meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020 is vastgesteld, 9 076 miljoen EUR bedraagt voor de begroting 2015; overwegende dat de subrubriek voor de totale administratieve uitgaven van de instellingen is vastgesteld op 7 351 miljoen EUR;
C. overwegende dat de secretaris-generaal voor het begrotingsjaar 2015 de volgende drie prioriteiten heeft voorgesteld: terbeschikkingstelling van alle vereiste middelen en ondersteuning om de leden van het nieuwe Parlement in staat te stellen hun taken te verrichten, consolidatie en versterking van structurele veranderingen om ervoor te zorgen dat het Parlement al zijn bevoegdheden ten volle kan uitoefenen, en toewijzing van de vereiste middelen om de meerjarenprojecten uit te voeren;
D. overwegende dat de secretaris-generaal heeft voorgesteld de vier activiteitsgebieden die na overleg met de gezamenlijke werkgroep van het Bureau en de Begrotingscommissie in 2014 zijn vastgesteld, verder te zetten en uit te breiden, met name: versterking van het onafhankelijk wetenschappelijk advies aan de leden en van de controlecapaciteit van het Parlement, en verbetering van de logistieke en plaatselijke ondersteuning van de leden;
E. overwegende dat het Parlement zich op transparante wijze zal blijven houden aan een grote mate van budgettaire verantwoordelijkheid, controle en terughoudendheid, en tegelijkertijd een delicaat evenwicht zal zoeken tussen zuinigheid en structurele besparingen enerzijds en algemene efficiëntie-inspanningen anderzijds;
F. overwegende dat ondanks de beperkte speelruimte en het feit dat ter compensatie op andere gebieden moet worden bespaard, toch een aantal investeringen moet worden overwogen om de institutionele rol van het Parlement te versterken en de begroting duurzamer te maken;
G. overwegende dat de samenwerking tussen het Bureau en de Begrotingscommissie betreffende de begroting van het Parlement haar nut heeft bewezen voor het proces van structurele hervormingen, met name door in de jaarlijkse begrotingsprocedures efficiëntieverhogingen en mogelijke besparingen in de begroting van het Parlement op te sporen; overwegende dat mogelijke besparingen die een impact hebben op de werkzaamheden van het Parlement en zijn leden, in de fracties moeten worden besproken en via een stemming in de plenaire vergadering in het kader van de begrotingsprocedure moeten worden goedgekeurd;
H. overwegende dat de overeenstemming die op 11 maart 2014 is bereikt over aanpassing van de bezoldigingen en de pensioenen voor 2011 en 2012 en de gevolgen daarvan voor de begroting 2015 van het Parlement een nieuw onderdeel uitmaakte van de onderhandelingen tijdens de bemiddelingsfase tussen het Bureau en de Begrotingscommissie;
Algemeen kader en de begroting als geheel
1. benadrukt dat de begroting 2015 op een realistische leest moet zijn geschoeid en volledig in overeenstemming moet zijn met de beginselen van begrotingsdiscipline en goed financieel beheer; merkt op dat 2015 voor het nieuwe Parlement een volledig jaar zal zijn;
2. is van mening dat de begroting van het Parlement een afspiegeling moet zijn van de huidige economische situatie die de burgers in de hele Unie ervaren, alsook van de begrotingsbezuinigingen waarvoor veel lidstaten staan, waarbij sommige ernstige inspanningen leveren om hun begroting op de lange termijn duurzamer te maken;
3. benadrukt dat er voldoende middelen gewaarborgd moeten zijn om de leden van het nieuwe Parlement in staat te stellen hun taken te verrichten en om ervoor te zorgen dat het Parlement al zijn bevoegdheden ten volle kan uitoefenen;
4. is ingenomen met de voor het begrotingsjaar 2015 vastgestelde prioriteiten en benadrukt dat deze volkomen aansluiten bij de doelstellingen die de secretaris-generaal heeft vastgesteld en die de gezamenlijke werkgroep van het Bureau en de Begrotingscommissie heeft besproken; benadrukt dat deze hervormingen moeten worden voortgezet om tot substantiële efficiëntieverhogingen te komen en middelen vrij te maken, maar dat daarbij geen afbreuk mag worden gedaan aan een hoog niveau van wetgeving, begrotingsbevoegdheden, controlebevoegdheden, de betrekkingen met de nationale parlementen en de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden;
5. herinnert eraan dat de secretaris-generaal in zijn verslag over het voorontwerp van raming voor de begroting 2015 een bedrag voorstelt van 1 822 929 112 EUR (20,09 % van rubriek V); houdt rekening met de verhoging van 3,83 % ten opzichte van de begroting 2014; merkt op dat 0,67 % van deze verhoging bestemd is voor de vergoeding van de leden bij beëindiging van het mandaat, wat uit het statuut voortvloeiende, verplichte uitgaven zijn, en 1,42 % voor langetermijninvesteringen in de bouw van het KAD-gebouw; merkt op dat de verhoging voor de andere uitgaven bijgevolg +1,74 % bedraagt;
6. neemt nota van het door het Bureau op 2 april 2014 vastgestelde voorontwerp van raming van het Parlement voor het begrotingsjaar 2015; is verheugd over de hoogte van het voorontwerp van raming, zoals vastgesteld door het Bureau, dat flink lager is dan het oorspronkelijke voorstel; betreurt evenwel de lange en moeilijke procedure;
7. hecht goedkeuring aan de ontwerpramingen voor 2015 van 1 794 929 112 EUR, dat wil zeggen een toename met 1,8 % ten opzichte van de begroting 2014, en gaat er daarnaast mee akkoord dat in de ontwerpramingen ruimte wordt gemaakt voor de verplichte buitengewone uitgave van 0,4 %, die het resultaat is van de nieuwe overeenkomst over de coëfficiënt voor aanpassing van de bezoldigingen en de pensioenen;
8. is van mening dat verdere besparingen kunnen worden verwezenlijkt door de begrotingslijnen voor ict, de uitgaven voor wagens en de reserve voor onvoorziene uitgaven kritisch onder de loep te nemen;
9. is van mening dat het Parlement van de volgende zittingsperiode de begrotingsprioriteiten zal kunnen herzien en aanpassen, en in oktober 2014 een definitief besluit zal nemen;
10. verzoekt de secretaris-generaal vóór de lezing van de begroting een raming van de kosten voor de bouw van het KAD-gebouw voor de komende jaren over te leggen zodat voor 2015 in het correcte bedrag kan worden voorzien; verzoekt de secretaris-generaal daarnaast een het eind van het jaar te bekijken welke kredieten in de begroting 2014 niet zijn gebruikt en deze toe te wijzen aan het KAD-project;
11. benadrukt dat uit het statuut voortvloeiende en verplichte uitgaven, zoals huur, energiekosten en uitgaven voor salarissen, onderworpen zijn aan jaarlijkse indexeringen, wat dus betekent dat de andere uitgaven nominaal zijn verlaagd; merkt op dat dit mogelijk was dankzij structurele hervormingen en besparingen die tijdens de afgelopen jaren werden verwezenlijkt;
12. dringt erop aan dat de mogelijke besparingen die de gezamenlijke werkgroep van het Bureau en de Begrotingscommissie heeft geïdentificeerd verder worden onderzocht om tot aanzienlijke organisatorische besparingen te komen, zoals het toepassingsgebied van de interinstitutionele samenwerking tussen het Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, waaruit de wil blijkt om de institutionele, politieke en wetgevende rol van het Parlement en de twee raadgevende comités te versterken; merkt op dat de herstructurering van de taaldiensten van de twee comités hun respectieve kernbeleidstaken moet verbeteren en de nieuwe onderzoeksdienst voor de leden moet versterken; benadrukt dat het Parlement door deze organisatorische hervorming de standaardleverancier voor de vertolkingsdiensten van de twee comités kan worden; steunt het idee om in kalme perioden vertolkingscapaciteit aan andere instellingen aan te bieden;
13. neemt kennis van de interinstitutionele samenwerkingsovereenkomst tussen het Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 5 februari 2014; vraagt dat uiterlijk begin 2015 gedetailleerde informatie over de financiële impact en de voortgang met de uitvoering van deze overeenkomst aan de Begrotingscommissie wordt verstrekt met het oog op de voorbereiding van de raming voor de begroting 2016;
14. is ingenomen met de interne maatregelen om dankzij meer efficiëntie te besparen op de begroting van het Parlement, zoals de ontwikkeling van een regeling voor de vertaling van commissieamendementen op basis van specifieke verzoeken van de leden, een regeling voor vertolking op verzoek voor andere vergaderingen dan de plenaire, de toepassing van een papierloos Parlement, voorstellen voor een efficiëntere structuur van het werkritme van het Parlement, en de migratie van Streamline naar Sysper2;
15. benadrukt dat moet worden voorzien in de uit het statuut voortvloeiende en verplichte uitgaven voor 2015; is van mening dat een definitief besluit enkel door het nieuwe Parlement kan worden genomen in het najaar, wanneer de precieze bedragen gekend zijn;
Specifieke kwesties
16. benadrukt dat dankzij structurele economische maatregelen gedurende de gehele zevende zittingsperiode grote besparingen op de begroting van het Parlement konden worden verwezenlijkt, onder meer 15 miljoen EUR en 10 miljoen EUR per jaar op respectievelijk vertolking en vertaling, plus 4 miljoen EUR besparingen op reiskosten en 28 miljoen EUR besparingen op rente via prefinanciering van gebouwen; merkt op dat in 2015 nog extra besparingen worden verwacht, met name 1,9 miljoen EUR door de overdracht van het beheer van de pensioenen van de leden aan de Commissie en 1,5 miljoen EUR op gebouwen;
17. benadrukt het feit dat, rekening houdend met de desbetreffende inflatieniveaus, institutionele terughoudendheid tijdens de zevende zittingsperiode ervoor heeft gezorgd dat de begroting van het Parlement in reële termen is verlaagd voor 2012 en 2014; merkt op dat, na aftrek van uitzonderlijke en niet-terugkerende uitgaven, zoals uitbreidingen van de Unie of andere uitgaven in verband met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, de Europese verkiezingen en de financiering van vastgoedprojecten, de begroting van het Parlement in vijf van de zes jaren (2009, 2011, 2012, 2013 en 2014) een verlaging vertoonde; benadrukt verder dat de vergoedingen van de leden sinds 2011 zijn bevroren, de reiskosten voor de leden en het personeel met 5 % zijn verlaagd en de vergoedingen voor dienstreizen van het personeel sinds 2007 niet meer zijn geïndexeerd;
18. wijst op de nota van de secretaris-generaal van november 2013 over de uitvoering van het personeelsstatuut en de hervorming en herziening van de regelingen en procedures die eruit voortvloeien; dringt erop aan dat de regelingen inzake ouderschapsverlof correct worden uitgevoerd;
19. merkt onder verwijzing naar zijn hierboven bedoelde resolutie van 23 oktober 2013 over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 op dat, om de doelstelling van een personeelsinkrimping van 1 % per jaar te verwezenlijken, het secretariaat-generaal het aantal personeelsleden zal terugschroeven en dat nieuwe taken zullen worden opgevangen door het huidige personeel en door herschikking van personeel;
20. wijst eens te meer op de verantwoordelijkheid van het Parlement om duurzaam te handelen; is ingenomen met de inspanningen om tot een papierloze omgeving te komen en met het aanhoudende waardevolle werk dat via de EMAS-aanpak wordt verwezenlijkt; is van mening dat het EMAS-proces verder steun moet ontvangen;
21. houdt rekening met de conclusies van de gezamenlijke werkgroep Parlementaire begroting van het Bureau en de Begrotingscommissie om de structurele en organisatorische hervormingen voort te zetten; wijst in dit verband op het feit dat het verstrekken van onafhankelijk wetenschappelijk advies, het vermogen om toezicht uit te oefenen en de assistentie aan de leden verder moeten worden verbeterd om de werkzaamheden van het Parlement als instelling met wetgevende en democratische toezichtsbevoegdheden te versterken; benadrukt dat deze doelstellingen op een financieel verantwoorde wijze moeten worden verwezenlijkt en dat de secretaris-generaal een duidelijk en gedetailleerd plan moet opstellen, dat vóór de lezing van het Parlement over de begroting 2015 aan de Begrotingscommissie moet worden voorgelegd, over hoe deze doelstellingen zullen worden verwezenlijkt en welke begrotingsimpact zij zullen hebben;
22. betreurt de bevriezing van de toelagen voor de fracties; de bijdrage van de fracties is onmisbaar voor de wetgevende en niet-wetgevende werkzaamheden van het Parlement en voor zijn uitoefening van controle;
23. benadrukt dat, om de ontwikkeling van de vier bovengenoemde activiteitengebieden op een financieel verantwoorde wijze mogelijk te maken, de gezamenlijke werkgroep zeven gebieden heeft vastgesteld waarop het Parlement efficiënter kan worden:
i)
ontwikkeling van een regeling voor de vertaling van commissieamendementen op verzoek van de leden;
ii)
nagaan of er mogelijkheden zijn voor interinstitutionele samenwerking met het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité;
iii)
nagaan of in kalme perioden vertolkingscapaciteit aan andere instellingen kan worden aangeboden;
iv)
migratie van het huidige personeelsbeheersysteem, Streamline, naar Sysper2;
v)
voorbereiding van een efficiëntere structuur van het werkritme van het Parlement;
vi)
voorbereiding van een papierloos Parlement, waar mogelijk, via uitwisseling van goede praktijken en de volledige uitvoering van het project voor e-vergaderingen;
vii)
ontwikkeling van een regeling voor vertolking op verzoek voor andere vergaderingen dan de plenaire;
24. erkent het belang van efficiëntie en kosten/baten op het gebied van vertolking, maar benadrukt dat deze aspecten de beschikbaarheid van live en toegankelijke informatie in de gehele Unie niet mogen uithollen, aangezien meertaligheid, vertolking voor webstreaming en transparantie van het Parlement van essentieel belang zijn voor het publiek en dus ook voor de leden van het Parlement;
25. is van mening dat bepaalde ict-uitgaven die de leden rechtstreeks ten goede komen, kunnen worden gefinancierd met de algemene kostenvergoeding van de leden;
26. herhaalt dat langetermijninvesteringen, zoals de vastgoedprojecten van het Parlement, voorzichtig en transparant moeten worden aangepakt; dringt aan op een strikt kostenbeheer en een strikte planning van en controle op projecten; herhaalt zijn standpunt dat er behoefte is aan een transparant besluitvormingsproces voor het gebouwenbeleid, op basis van vroegtijdige informatie; vraagt om een gedetailleerde analyse en actualisering van het vastgoedbeleid van het Parlement dat het Bureau in maart 2010 heeft vastgesteld, alsook om een overzicht van de investeringen per jaar en per gebouw tijdens de zittingsperiode 2009-2014, die uiterlijk in augustus 2014 aan de Begrotingscommissie moeten worden overgelegd, en herhaalt zijn verzoek dat om de zes maanden precieze informatie wordt verstrekt over de vorderingen van de vastgoedprojecten en de financiële gevolgen ervan;
27. neemt kennis van het feit dat de opening van het Huis van de Europese geschiedenis gepland is voor eind 2015; verwacht dat de secretaris-generaal en het Bureau ruim vóór de behandeling in het Parlement in het najaar van 2014 bijgewerkte informatie over de stand van zaken van het project voorleggen; herinnert aan de toezegging dat de definitieve kosten de in het business plan vastgestelde bedragen niet mogen overstijgen;
28. herinnert eraan dat het Bureau op 10 juni 2013 de voorstellen van de secretaris-generaal heeft bekrachtigd om onmiddellijk en gefaseerd maatregelen te nemen om het cateringbeleid van het Parlement in de periode 2014-2019 te moderniseren; verzoekt het Bureau bijgevolg tijdig, met het oog op de voorbereiding van de lezing van het Parlement over de begroting 2015, aan de Begrotingscommissie een heldere beoordeling over te leggen van de begrotingsimpact van deze hervorming voor de begroting 2015 en daarna;
29. verzoekt de secretaris-generaal tegen het voorjaar 2015 aan de Begrotingscommissie verslag uit te brengen over de uitvoering en de financiële impact van het nieuwe algemene veiligheidsconcept; vraagt om gedetailleerde informatie over de financiële gevolgen van de oprichting van het nieuwe directoraat-generaal veiligheid in 2013; vraagt om informatie over de financiële gevolgen van de interinstitutionele administratieve samenwerkingsovereenkomsten op het gebied van veiligheid;
30. neemt kennis van de oprichting van het nieuwe directoraat-generaal voor parlementaire onderzoeksdiensten op 1 november 2013; herinnert eraan dat de oprichting van dit nieuwe DG op begrotingsneutrale wijze - door middel van herschikkingen van DG PRES en DG IPOL - heeft plaatsgevonden en dat het nieuwe directoraat-generaal in 2015 geen nieuwe personele en financiële middelen nodig zal hebben; vraagt om informatie over het organigram van het nieuwe directoraat in augustus/september 2014, met inbegrip van de geplande overheveling van posten van de twee Europese raadgevende comités, ten opzichte van de situatie in januari 2014, en vraagt om een gedetailleerd overzicht van het gebruik dat dit DG van zijn middelen voor externe expertise gaat maken, tijdig voor te leggen aan de Begrotingscommissie met het oog op de voorbereiding van de behandeling door het Parlement van de begroting 2015;
Slotopmerkingen
31. neemt de raming voor het begrotingsjaar 2015 aan;
o o o
32. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en de raming te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.