Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2014 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 8/2014 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014, afdeling III – Commissie (16745/2014 – C8-0293/2014 – 2014/2225(BUD))
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(1), met name artikel 41,
– gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014, definitief vastgesteld op 20 november 2013(2),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(3),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(4),
– gezien Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen(5),
– gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2014, goedgekeurd door de Commissie op 15 april 2014 (COM(2014)0234),
– gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 8/2014, goedgekeurd door de Commissie op 27 november 2014 (COM(2014)0722),
– gezien de door het Parlement en de Raad op 8 december 2014 overeengekomen gezamenlijke conclusies,
– gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 8/2014, vastgesteld door de Raad op 12 december 2014 en toegezonden aan het Europees Parlement op dezelfde dag (16745/2014 – C8-0293/2014),
– gezien de artikelen 88 en 91 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0079/2014),
A. overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting (OGB) nr. 8/2014 door de Commissie is ingediend omdat het bemiddelingscomité geen overeenstemming wist te bereiken over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2014, dat wat betreft doelstelling en inhoud gelijk was aan OGB nr. 8/2014;
B. overwegende dat OGB nr. 8/2014 dient om het overschot van het begrotingsjaar 2013, te weten 1 005 miljoen EUR, op te nemen op de begroting 2014;
C. overwegende dat dit overschot hoofdzakelijk bestaat uit hogere inkomsten ten belope van 771 miljoen EUR, onderbestedingen van 276 miljoen EUR, en negatieve wisselkoersverschillen van 42 miljoen EUR;
D. overwegende dat de hogere inkomsten voornamelijk afkomstig zijn van boetes en rente op te late betalingen (1 331 miljoen EUR), en dat het bedrag van de feitelijk geïnde eigen middelen ten opzichte van de begrote eigen middelen afneemt (- 226 miljoen EUR) en de inkomsten uit overschotten, saldi en aanpassingen eveneens dalen (- 360 miljoen EUR);
E. overwegende dat aan de uitgavenzijde de niet-volledige besteding van kredieten voor 2013 (107 miljoen EUR) en voor 2012 (54 miljoen EUR) niet het resultaat was van een verminderde absorptiecapaciteit, maar dat in feite alle beschikbare indicatoren erop duiden dat er in de begroting van zowel 2012 als 2013 een tekort was aan betalingskredieten;
F. overwegende dat overeenkomstig artikel 18 van het Financieel Reglement deze gewijzigde begroting enkel ten behoeve van het verschil tussen de voorlopige rekeningen en de ramingen in de begroting van het volgende begrotingsjaar wordt opgesteld en dat een zodanig overschot door middel van deze gewijzigde begroting in de begroting van de Unie wordt opgenomen;
1. neemt kennis van het door de Commissie ingediende OGB nr. 8/2014 dat uitsluitend tot doel heeft het overschot van 2013, ter hoogte van 1 005 miljoen EUR, in de begroting op te nemen, overeenkomstig artikel 18 van het Financieel Reglement, alsmede van het standpunt van de Raad hierover;
2. merkt op dat OGB nr. 8/2014 door de Commissie is ingediend omdat het bemiddelingscomité geen overeenstemming wist te bereiken over OGB nr. 2/2014, dat wat betreft doelstelling en inhoud gelijk was en dat door de Raad tijdens zijn lezing op 17 juli 2014 was goedgekeurd, maar waarop het Parlement op 22 oktober 2014 een amendement voorstelde om de politieke en procedurele koppeling van dit OGB met OGB's nr. 3, 4, 5, 6 en 7/2014 te handhaven;
3. wijst erop dat het bemiddelingscomité er niet in slaagde overeenstemming te bereiken over OGB nr. 2/2014, omdat het Parlement en de Raad van mening verschilden over de uitstaande betalingsbehoeften met betrekking tot 2014 en over het pakket OGB's nr. 2 tot en met 7/2014, maar dat dit meningsverschil geen betrekking had op OGB nr. 2/2014 op zich;
4. herinnert eraan dat de vaststelling van OGB nr. 8/2014 zal leiden tot een verlaging van de BNI-bijdrage van de lidstaten aan de begroting van de Unie met 1 005 miljoen EUR en derhalve hun bijdrage aan de financiering van OGB's nr. 3, 5 en 7/2014 deels zal compenseren;
5. keurt het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 8/2014 goed;
6. verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 7/2014 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
7. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.