– gezien zijn eerdere aanbevelingen en resoluties over Rusland, in het bijzonder zijn aanbevelingen aan de Raad van 23 oktober 2012(1) en van 2 april 2014(2) over gemeenschappelijke visumbeperkingen voor Russische functionarissen die betrokken zijn bij de zaak-Magnitski, en zijn resoluties van 13 juni 2013 over de rechtsstaat in Rusland(3) en van 13 maart 2014 over Rusland: veroordeling van demonstranten die betrokken waren bij de protesten op het Bolotnaya-plein(4),
– gezien de toekenning van de Sacharovprijs voor de vrijheid van denken aan Memorial, een Russische non-gouvernementele organisatie die zich onder meer inzet voor de rechten van politieke gevangenen in Rusland,
– gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) van 26 maart 2013 over de situatie van ngo's in de Russische Federatie,
– gezien de Russische grondwet, en met name artikel 118 daarvan, dat stipuleert dat in de Russische Federatie uitsluitend recht wordt gesproken door de rechtbanken, en artikel 120 daarvan, dat stipuleert dat rechters onafhankelijk zijn en uitsluitend ondergeschikt aan de Russische grondwet en de federale wetten,
– gezien het mensenrechtenoverleg tussen de EU en Rusland van 28 november 2013,
– gezien de verklaring van 4 maart 2014 van de Ombudsman voor de mensenrechten van de Russische Federatie, Vladimir Loekin, over openbare demonstraties in Moskou en de maatregelen die de rechtshandhavingsinstanties hebben genomen,
– gezien de bestaande partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Russische Federatie, anderzijds, en de geschorste onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst tussen de EU en Rusland,
– gezien het "moderniseringspartnerschap" waartoe in 2010 het startsein werd gegeven in Rostov aan de Don, en de toezegging van de Russische leiders dat zij zich sterk willen maken voor de rechtsstaat als fundament voor de modernisering van Rusland,
– gezien de VN-verklaring over mensenrechtenverdedigers, aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN op 9 december 1998,
– gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de Russische Federatie een volwaardig lid van de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de Verenigde Naties is en zich als zodanig heeft verplicht tot naleving van de democratische beginselen, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten; overwegende dat er vanwege verschillende ernstige schendingen van de rechtsstaat en de goedkeuring van restrictieve wetten in de afgelopen maanden steeds meer bezorgdheid is ontstaan over de mate waarin Rusland zich houdt aan zijn internationale en nationale verplichtingen; overwegende dat de Europese Unie herhaaldelijk aanvullende bijstand en expertise heeft aangeboden om Rusland te helpen met de modernisering en de naleving van zijn constitutionele en juridische stelsel, overeenkomstig de normen van de Raad van Europa;
B. overwegende dat de mensenrechtensituatie in Rusland in de afgelopen jaren is verslechterd en dat de Russische autoriteiten een reeks wetten hebben aangenomen die meerduidige bepalingen bevatten, die gebruikt worden om de oppositie en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld verder aan banden te leggen en de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering te beperken;
C. overwegende dat de Russische wet inzake "buitenlandse agenten", aangenomen in juli 2012, bepaalt dat ngo's die financiering uit het buitenland ontvangen en zich bezighouden met "politieke activiteiten" zich verplicht moeten registreren in een speciale door de overheid bijgehouden lijst van buitenlandse agenten, waardoor zij aan extra en intensieve controle door de overheid worden ontworpen, en in al hun publicaties, persberichten en rapporten moeten vermelden dat deze zijn geproduceerd door een buitenlandse agent; overwegende dat de wet in mei 2014 is gewijzigd om het Ministerie van Justitie de gelegenheid te geven deze ngo's naar eigen goeddunken te registeren als "buitenlandse agenten";
D. overwegende dat de uitvoering van deze wet zware maatregelen behelst als politie-invallen, confiscatie van eigendommen, administratieve sancties en andere acties die tot doel hebben om maatschappelijke organisaties te verhinderen of te ontmoedigen hun activiteiten uit te oefenen; overwegende dat dertien toonaangevende mensenrechtengroeperingen een klacht hebben ingediend bij het Europees Hof voor de rechten van de mens om de wet inzake "buitenlandse agenten" aan te vechten; overwegende dat deze klacht momenteel in behandeling is;
E. overwegende dat een groot aantal Russische en internationale mensenrechtenorganisaties heeft gemeld dat buitenproportionele maatregelen zijn getroffen en agressief is opgetreden door de veiligheidstroepen, uitmondend in geweldsuitbarstingen en willekeurige arrestaties van demonstranten; overwegende dat leiders van de oppositiepartijen en -bewegingen lastiggevallen worden door de Russische autoriteiten, en dat sommigen worden vastgehouden op grond van uiteenlopende beschuldigingen;
F. overwegende dat verschillende processen en gerechtelijke procedures in de afgelopen jaren aanleiding zijn geweest om vraagtekens te plaatsen bij de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de gerechtelijke instellingen van de Russische Federatie; overwegende dat deze processen gezien moeten worden in de bredere context van toenemende repressie, vervolgingen en mensenrechtenschendingen in Rusland, met inbegrip van arrestaties, gevangenneming en rechtszaken om politieke redenen, waarvan de gevallen van Sergei Magnitsky, Mikhail Khodorkovsky en Alexei Navalny slechts de bekendste zijn;
G. overwegende dat de Russische autoriteiten de programma's voor massale observatie uitbreiden; overwegende dat deze programma's, in combinatie met wetten ter beperking van de vrijheid van ngo's, de Russische autoriteiten een zeer krachtig instrument in handen geven om de oppositie in de gaten te houden en te onderdrukken;
H. overwegende dat Memorial een Russische historische en burgerrechtenorganisatie is die sinds 1987 ijvert voor de handhaving van democratie, de rechtsstaat en fundamentele mensenrechten in de politieke praktijk en het openbare leven, en is opgericht door een aantal dissidenten uit de Sovjet-tijd, onder auspiciën van de Nobelprijswinnaar Andrei Sacharov;
I. overwegende dat het Russische Ministerie van Justitie streeft naar de ontbinding van Memorial, dat ruim 50 onafhankelijke regionale bureaus uit het hele land onder één koepelorganisatie bijeenbrengt, waarbij de organisatie geen hoofdkwartier heeft; overwegende dat een organisatie overeenkomstig de federale wetgeving alleen als "nationaal" kan worden aangemerkt indien deze in meer dan de helft van de regio's in Rusland is vertegenwoordigd door formeel geregistreerde "regionale" organisaties; overwegende dat Memorial sinds 1992 is geregistreerd bij het Ministerie van Justitie;
J. overwegende dat Memorial zich bij monde van zijn leiders krachtig heeft uitgesproken tegen en kritiek heeft uitgeoefend op het agressieve Russische optreden jegens Oekraïne, en president Putin heeft opgeroepen hier een einde aan te maken;
K. overwegende dat het Europees Parlement in 2009 de Sacharovprijs heeft toegekend aan Memorial;
L. overwegende dat een Moskouse rechtbank op 23 mei 2014 het mensenrechtencentrum van Memorial heeft gelast zich te laten registreren als buitenlandse agent in verband met zijn "politieke activiteiten" op het gebied van de mensenrechten; overwegende dat de ngo vervolgens weigerde zich te laten registreren met deze ongerechtvaardigde aanduiding en daarom besloot zijn structuur op te heffen en zijn werkzaamheden voort te zetten zonder binnen de Russische Federatie te zijn geregistreerd;
M. overwegende dat het Russische Ministerie van Justitie op 13 oktober 2014 een rechtszaak heeft aangespannen met als doel de ontbinding van de Russische organisatie Memorial, naar verluid op grond van een onjuiste registratie van Memorial en de daaraan gelieerde organisaties;
N. overwegende dat Memorial het gevaar loopt ontbonden te worden als het Russische Hooggerechtshof op 13 november 2014 uitspraak doet in deze zaak;
O. overwegende dat Memorial al lange tijd problemen heeft gehad met de Russische overheid, onder meer doordat de organisatie door het Ministerie van Justitie in juli 2014 is aangemerkt als "buitenlandse agent", gedwongen was haar bureau in Tsjetsjenië te sluiten na de moord op de mensenrechtenactiviste Natalya Estemirova, die onderzoek deed naar gevallen van ontvoering en moord, en de eerste organisatie was die een bevel tot opheffing kreeg voor haar antidiscriminatiecentrum ADC (bevordering van de rechten van de Roma in Rusland, van arbeidsmigranten uit Centraal-Azië en de Kaukasus, en van etnische Tataren in de Krim) in Sint Petersburg, omdat het centrum weigerde zich te laten registreren als "buitenlandse agent";
P. overwegende dat onafhankelijke nieuwssites op internet zijn geblokkeerd op grond van nieuwe wijzigingen van de wet op informatie, informatietechnologieën en de bescherming van informatie, aangenomen in februari 2014; overwegende dat het onder meer gaat om de websites Grani.ru, Kasparov.ru, EJ.ru, het blog van het oppositielid Aleksei Navalny op de website van de radiozender Moskou Echo en Livejournal.com; overwegende dat het onafhankelijke kabeltv-kanaal Doshd (Regen) van de oppositie in sommige gebieden uit de lucht is gehaald;
1. spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de door het Russische Ministerie van Justitie aangespannen rechtszaak bij het Hooggerechtshof met als doel de ontbinding van de onafhankelijke mensenrechtenorganisatie Memorial, waarvan de hoorzitting zal plaatsvinden op 13 november 2014, en dringt er bij het Ministerie van Justitie op aan zijn aanklacht in te trekken voordat de hoorzitting plaatsvindt; benadrukt dat Memorial een essentiële rol speelt bij de ontwikkeling van democratische waarden en de bevordering van de mensenrechten in Rusland;
2. roept de Russische autoriteiten op een einde te maken aan alle vormen van intimidatie, ook op gerechtelijk niveau, gericht tegen de organisatie Memorial, het mensenrechtencentrum van Memorial, hun leden en alle mensenrechtenactivisten in de Russische Federatie, en te waarborgen dat zij hun legitieme activiteiten onder alle omstandigheden en ongestoord kunnen uitoefenen;
3. wijst erop dat Mikhail Fedotov, voorzitter van de presidentiële Raad voor de civiele samenleving en de mensenrechten, duidelijk heeft verklaard dat er geen juridische gronden zijn voor de ontbinding van Memorial en dat de hoorzitting van het Hooggerechtshof uitgesteld moet worden tot na een conferentie van Memorial die moet plaatsvinden op 19 november 2014, waarop de organisatie naar verwachting wijzigingen van haar organisatiestructuur zal aankondigen met het oog op naleving van de Russische wetgeving;
4. is van mening dat de wet inzake "buitenlandse agenten" in strijd is met de toezeggingen van Rusland aan de Raad van Europa en de OVSE; is daarnaast van mening dat de definitie van "politieke activiteiten", ontplooid door ngo's die financiering uit het buitenland ontvangen, zo breed is dat de regering in de praktijk controle kan uitoefenen op praktisch iedere georganiseerde openbare activiteit; dringt er daarom bij Rusland op aan om wetten ongedaan te maken die bepalingen bevatten die in strijd zijn met de internationale en constitutionele verplichtingen van Rusland op het gebied van de mensenrechten;
5. is zeer verontrust over de amendementen van mei 2014 op de wet inzake "buitenlandse agenten", waardoor het Ministerie van Justitie nu de mogelijkheid heeft naar eigen goedvinden groepen te registreren als "buitenlandse agenten", zonder hun toestemming;
6. wijst erop dat het Ministerie van Justitie na deze wetswijziging meteen overging tot het registreren van de eerste 15 groepen, en dat meerdere ngo's vervolgens zonder succes rechtszaken hebben gevoerd tegen stappen van de overheid om hen te dwingen zich te laten registreren;
7. benadrukt dat deze ngo's (het mensenrechtencentrum van Memorial, de Public Verdict Foundation, AGORA en JURIX) met name bekend zijn omdat zij juridische bijstand verlenen aan slachtoffers van politiek misbruik van het rechtsstelsel, vervolgde maatschappelijke activisten en vreedzame demonstranten, LGBT-activisten en slachtoffers van politiek geweld, en een cruciale rol spelen bij de ontwikkeling van democratische waarden en de bevordering van de mensenrechten in Rusland;
8. roept de Russische autoriteiten op te waarborgen dat de mensenrechten en fundamentele vrijheden onder alle omstandigheden worden geëerbiedigd overeenkomstig de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de internationale en regionale mensenrechteninstrumenten die Rusland heeft geratificeerd, en de rechten van alle burgers tot uitoefening van hun fundamentele vrijheden en universele mensenrechten te respecteren; roept de Russische autoriteiten op tot naleving van de bepalingen van de verklaring van het Comité van Ministers van de Raad van Europa betreffende acties van de Raad van Europa voor een betere bescherming van mensenrechtenactivisten en de ondersteuning van hun activiteiten;
9. is zeer verontrust over het feit dat Rusland in gebreke is gebleven wat betreft de naleving van zijn internationale wettelijke verplichtingen als lid van de Raad van Europa en de OVSE, alsook wat betreft de eerbiediging van de fundamentele mensenrechten en de rechtsstaat, die zijn verankerd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR);
10. is ernstig bezorgd over de verslechterende toestand van de rechtsstaat in Rusland, in het bijzonder voor organisaties die zich inzetten voor het bevorderen van de mensenrechten en de democratische vrijheden, en die kritiek uiten op het overheidsbeleid; doet een dringend beroep op Rusland om de huidige ontwikkeling te keren en te waarborgen dat deze burgers en organisaties hun legitieme activiteiten ongehinderd kunnen uitoefenen, en de ontwikkeling van een kritisch maatschappelijk middenveld te stimuleren;
11. benadrukt dat de vrijheid van vergadering in de Russische Federatie wordt gewaarborgd door artikel 31 van de Russische grondwet en door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens dat door Rusland is ondertekend, hetgeen de Russische autoriteiten verplicht tot naleving ervan; roept de Russische Federatie op de beginselen van de rechtsstaat, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering te eerbiedigen;
12. roept de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) ertoe op te waarborgen dat de gevallen van alle om politieke redenen vervolgde personen worden aangekaart op vergaderingen met hun Russische ambtgenoten en dat de vertegenwoordigers van Rusland op die vergadering formeel wordt verzocht op elk geval te reageren;
13. roept de voorzitters van de Raad en de Commissie en de VV/HV ertoe op deze zaken nauwlettend te blijven volgen en de gevallen in verschillende vormen en op verschillende vergaderingen met Rusland aan te kaarten, en het Parlement verslag uit brengen van de gedachtewisselingen met de Russische autoriteiten;
14. dringt er bij de VV/HV en de EDEO op aan erop toe te zien dat de EU elke gelegenheid aangrijpt om contact te leggen met en steun te verlenen aan Russische maatschappelijke organisaties, waaronder organisaties die zich inzetten voor de democratische waarden, de mensenrechten en de rechtsstaat;
15. verzoekt de Commissie en de EDEO met klem om in het kader van de lopende programmeringsfase voor de financiële instrumenten van de EU de financiële steun voor het maatschappelijk middenveld in Rusland te verhogen en het Forum EU-Rusland voor het maatschappelijk middenveld op te nemen in het partnerschapsinstrument, om duurzame en geloofwaardige steun op lange termijn te waarborgen;
16. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, alsmede de president, de regering en het parlement van de Russische Federatie.
– gezien zijn eerdere resoluties over Oezbekistan,
– gezien zijn resolutie van 15 december 2011 over de uitvoering van de EU-strategie voor Centraal-Azië(1),
– gezien de EU-strategie voor een nieuw partnerschap met Centraal-Azië, die op 21 en 22 juni 2007 door de Europese Raad werd goedgekeurd, en de gezamenlijke voortgangsverslagen van de Commissie en de Raad van 24 juni 2008 en 28 juni 2010,
– gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van oktober 2009 en 2010,
– gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlandbeleid van de EU(2),
– gezien de EU-mensenrechtenrichtsnoeren inzake vrijheid van meningsuiting online en offline, die op 12 mei 2014 door de Raad Buitenlandse Zaken zijn vastgesteld,
– gezien de aankondiging tijdens de bijeenkomst van ministers van de EU en de Centraal-Aziatische landen op 20 november 2013 van de beschikbaarstelling in het kader van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking van 1 miljard euro voor de landen van Centraal-Azië voor de periode 2014-2020,
– gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat Oezbekistan wel toezeggingen heeft gedaan wat betreft de bescherming van de mensenrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting, vergadering, vereniging en godsdienst, die gewaarborgd worden door het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, alsmede het verbod op foltering zoals verankerd in het Verdrag tegen foltering, maar dat deze toezeggingen weinig positief resultaat hebben opgeleverd;
B. overwegende dat de Oezbeekse overheid duizenden mensen op politieke gronden gevangen houdt om de onderdrukking kracht bij te zetten, waarvan strijders voor de mensenrechten, opposanten, journalisten, gelovigen, kunstenaars en andere vermeende critici het slachtoffer zijn; overwegende dat Oezbekistan op de persvrijheidsindex 2014 van Verslaggevers zonder grenzen de 166e plaats inneemt van in totaal 180 landen, en dat Freedom House de kwalificatie "niet vrij" heeft gegeven aan Oezbekistan en de pers en internet aldaar; overwegende dat de digitale vrijheid in Oezbekistan stelselmatig ingeperkt en geschonden wordt;
C. overwegende dat onder meer de volgende personen louter gevangen zijn gezet wegens de vreedzame uitoefening van de vrijheid van meningsuiting: vijftien bekende strijders voor de mensenrechten(3), vijf journalisten(4), vier vreedzame politieke opposanten(5) en drie onafhankelijke religieuze figuren(6); overwegende dat zeven anderen vermeende critici van de regering zijn dan wel getuigen van het bloedbad van 13 mei 2005 in Andijan, waar honderden merendeels vreedzame betogers door regeringstroepen werden doodgeschoten(7); overwegende dat vele van de gevangenen ernstige gezondheidsproblemen hebben, dat zij gemarteld zijn en tijdens hun gevangenschap op willekeurige gronden strafvermeerdering hebben gekregen;
D. overwegende dat de Oezbeekse regering op de aanhoudende druk van buitenaf, zoals sancties, beperking van militaire bijstand, en scherpe, openbare, gerichte kritiek van haar internationale partners, heeft gereageerd met steeds verdergaande stappen ter verbetering van de mensenrechtensituatie, zoals vrijlating van sommige politieke gevangenen aan de vooravond van belangrijke bilaterale topontmoetingen of bezoeken van hooggeplaatsten;
E. overwegende dat de Oezbeekse regering nog steeds weigert in te stemmen met een onafhankelijk onderzoek naar het bloedbad met honderden doden in Andijan in 2005; overwegende dat meer dan tweehonderd mensen in verband met dat bloedbad nog steeds gevangen zitten na geheime processen waarbij ernstige procedurefouten zijn gemaakt en bekentenissen wellicht door marteling afgedwongen zijn; overwegende dat bepaalde delicten in verband met het bloedbad alsmede foltering onder universele rechtsmacht vallen;
F. overwegende dat de Raad in 2009 en 2010 EU-sancties introk om "de Oezbeekse autoriteiten aldus aan te moedigen verdere ingrijpende maatregelen te nemen om de rechtsstaat en de mensenrechtensituatie ter plekke te verbeteren" en daarbij verklaarde dat hij "de mensenrechtensituatie in Oezbekistan voortdurend nauwlettend in het oog [zal] houden" en dat "de intensiteit en de kwaliteit van de dialoog en de samenwerking zullen afhangen van de Oezbeekse hervormingen";
G. overwegende dat volgens de jongste berichten dwangarbeid en kinderarbeid bij de katoenoogst nog steeds veel voorkomen ondanks de toezeggingen van de Oezbeekse autoriteiten om hier een halt aan toe te roepen, en dat er volgens een IAO-rapport van 19 november 2013 een miljoen Oezbeekse kinderen en volwassenen onder dwang en in onaanvaardbare omstandigheden in de katoenoogst werken en bij weigering op straf moeten rekenen;
H. overwegende dat de onderhandelingen over toetreding van Oezbekistan tot de WTO nog gaande zijn en dat de Overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking tussen de EU en Oezbekistan een duidelijke clausule bevat over eerbiediging van democratie en mensenrechten, waaraan de partijen zich hebben te houden;
1. wijst op het belang van de betrekkingen tussen de EU en Oezbekistan en van versterking van de politieke en economische samenwerking, maar beklemtoont dat die betrekkingen gebaseerd moeten zijn op eerbiediging aan beide zijden van de beginselen van democratie, rechtsstaat en mensenrechten, zoals duidelijk vastgelegd is in de Overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking tussen de EU en Oezbekistan;
2. dringt aan op onmiddellijke, onvoorwaardelijke vrijlating van alle politieke gevangenen die gevangen zitten wegens vreedzame uiting van politieke standpunten, activiteiten in maatschappelijke organisaties of de journalistiek, of religieuze overtuigingen;
3. stelt dat al degenen die beschuldigd zijn van geweldpleging een nieuw en eerlijk proces overeenkomstig internationale normen dienen te krijgen en in geval van schuld tot een strafrechtelijke en/of bestuursrechtelijke sanctie, eveneens overeenkomstig internationale maatstaven, moeten worden veroordeeld;
4. verzoekt de Oezbeekse autoriteiten foltering niet toe te staan, onverwijld en onvoorwaardelijk een eind te maken aan alle vormen van folter en mishandeling in gevangenissen en slechte behandeling bij voorarrest en in strafinrichtingen, te voorzien in ongehinderde toegang tot rechtsbijstand in alle stadia van het strafrechtelijk onderzoek en in snelle en goede medische zorg, het onafhankelijk toezicht op gevangenissen opnieuw in te voeren en de familieleden van gevangenen volledige informatie te verstrekken over hun verblijfplaats en gezondheidstoestand;
5. verzoekt de Oezbeekse autoriteiten alle beambten, beveiligers en gevangenbewaarders ter verantwoording te roepen die beschuldigd worden van foltering, slechte behandeling en ontzegging van medische zorg aan gedetineerden;
6. verlangt dat Oezbekistan zich houdt aan alle internationale aanbevelingen tegen folter, de Jaslyk-gevangenis (64/71) onverwijld sluit, de elf speciale VN-verzoeken, waaronder dat van de speciale VN-rapporteur inzake foltering, om toestemming voor een bezoek aan Oezbekistan inwilligt, en toestemming geeft voor onbelemmerde inspectie van gevangenissen door het Rode Kruis en andere onafhankelijke toezichthouders;
7. verlangt dat de Oezbeekse regering een eind maakt aan de gewoonte om voor amnestie in aanmerking komende politieke gevangenen op willekeurige gronden buiten de jaarlijkse amnestieverlening te houden, alsmede aan het willekeurig vermeerderen van gevangenisstraf voor kleine vergrijpen of "overtreding van de gevangenisregels" op grond van artikel 221 van het wetboek van strafrecht inzake "weerspannigheid";
8. verzoekt de Oezbeekse autoriteiten de rechten van vrouwen te eerbiedigen, met name door de aanbevelingen van het VN-comité tegen foltering op te volgen;
9. verzoekt de hoge vertegenwoordiger van de EU, de EDEO en de lidstaten onverwijld een strategie in werking te stellen om Oezbekistan de komende maanden tot concrete, aantoonbare verbeteringen in de mensenrechtensituatie te bewegen, waarbij de tiende jaardag van het bloedbad van Andijan, volgend jaar, als peildatum moet gelden; verzoekt de EDEO het Parlement mede te delen welke Oezbeekse gezagsdragers verantwoordelijk waren voor het bloedbad van Andijan, met inbegrip van de twaalf tegen wie de EU sancties heeft ingesteld, die vervolgens ingetrokken zijn;
10. stelt dat deze concrete verbeteringen onder meer de volgende, door de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU in 2010 gestelde voorwaarden moeten omvatten: 1) vrijlating van alle gedetineerde strijders voor de mensenrechten en gewetensgevangenen; 2) toestemming voor onbelemmerde activiteit van niet-gouvernementele organisaties in Oezbekistan; 3) verlening van volledige medewerking aan alle speciale VN-rapporteurs; 4) waarborging van de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid; 5) praktische toepassing van de overeenkomsten tegen kinderarbeid; 6) modellering van het verkiezingsproces naar internationale normen;
11. is van oordeel dat de EU bij het uitblijven van wezenlijke vooruitgang het initiatief moet nemen tot een resolutie in de VN-Mensenrechtenraad op grond van punt 4 om te komen tot invoering van een specifiek op Oezbekistan gericht mechanisme en een permanente, proactieve inzet van de Mensenrechtenraad middels toezicht, openbare rapportage en debat over de mensenrechtensituatie in Oezbekistan;
12. is voorts van oordeel dat in dit bijzonder dringende geval verstrekking van gegevens aan de Samenwerkingsraad overbodig is en dat de EU Oezbekistan overeenkomstig de artikelen 2 en 95 van de Overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking dient mede te delen dat er gerichte strafmaatregelen zullen worden genomen als er niet binnen zes maanden vooruitgang bij bovengenoemde mensenrechtenkwesties is geboekt;
13. verzoekt de lidstaten zich te houden aan de gedragscode voor wapenexport en de verordeningen inzake uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik;
14. verzoekt de Oezbeekse autoriteiten volledige uitvoering te geven aan zijn resolutie van 15 december 2011 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van een protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds, tot wijziging van de overeenkomst ten einde de bepalingen van de overeenkomst uit te breiden tot de bilaterale handel in textiel, gelet op het vervallen van de bilaterale overeenkomst inzake textiel(8);
15. verlangt dat de Raad, de Commissie en de EDEO het Parlement een openbare evaluatie doen toekomen van de maatregelen die de EU heeft genomen om Oezbekistan ertoe te bewegen zich te houden aan de criteria inzake mensenrechten die de ministers van Buitenlandse Zaken in 2010 hebben geformuleerd; verzoekt de Mensenrechtenraad van de VN een monitoringmechanisme voor Oezbekistan in te voeren; verzoekt de Raad en de Commissie verbetering te brengen in de mensenrechtendialoog met de Oezbeekse regering; verwacht van de EDEO dat hij bij de mensenrechtendialoog met Oezbekistan in november duidelijke taal zal spreken over alle ernstige mensenrechtenschendingen en dat hij deze besprekingen meer resultaatgericht maakt, zodat de uiterst teleurstellende patsituatie die nu heerst doorbroken wordt;
16. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de president, de regering en het parlement van de Republiek Oezbekistan, de EDEO, de Raad en de Commissie, de Raad van Europa, de OVSE en de Mensenrechtenraad van de VN.
– gezien zijn eerdere resoluties over Mexico, met name die van 11 maart 2010 over de escalatie van het geweld in Mexico(1),
– gezien de overeenkomst inzake economisch partnerschap, politieke coördinatie en samenwerking tussen de Europese Unie en Mexico,
– gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 12 maart 2009 over een strategisch partnerschap EU-Mexico(2),
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, van 15 juli 2008, "Naar een strategisch partnerschap EU-Mexico" (COM(2008)0447),
– gezien de plaatselijke verklaring van de EU van 12 oktober 2014 over Iguala, die is afgegeven in overeenstemming met de hoofden van de delegaties van de EU-lidstaten in Mexico,
– gezien de verklaring die op 14 oktober 2014 is afgelegd door de Mexicaanse president Enrico Peña Nieto,
– gezien het gezamenlijke uitvoeringsplan van het strategisch partnerschap EU-Mexico van 16 mei 2010,
– gezien de verklaringen van de topbijeenkomsten van de staatshoofden en regeringsleiders van de Europese Unie, Latijns-Amerika en de Caribische landen (EU-CELAC),
– gezien de gezamenlijke verklaring van 17 juni 2012 van de zevende Mexico-EU-top die werd gehouden in Los Cabos, Baja California Sur, Mexico,
– gezien de gezamenlijke verklaring van de zevende bijeenkomst van de Gezamenlijke Commissie EU-Mexico, die op 10 en 11 juni 2013 plaatsvond in Mexico-Stad,
– gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat Mexico en de Europese Unie gemeenschappelijke waarden delen die tot uitdrukking komen in onze democratische en pluriforme samenlevingen waarin de fundamentele vrijheden, de mensenrechten, arbeidsrechten, milieubescherming en duurzame ontwikkeling worden beschermd, alsmede hun gedeelde inzet voor handhaving van de democratie en de rechtsstaat, een rechtvaardige economische en sociale ontwikkeling, en de bestrijding van corruptie en armoede;
B. overwegende dat onze democratische stelsels de plicht hebben het functioneren van de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten te waarborgen, en dat derhalve het genot en de volledige uitoefening van de vrijheden, alsmede het recht op lichamelijke integriteit de pijlers van de rechtsstaat vormen;
C. overwegende dat het strategisch partnerschap EU-Mexico nauwere samenwerking mogelijk heeft gemaakt tussen de EU en Mexico over onderwerpen van mondiaal belang en met name voor een brede dialoog en intensievere coördinatie en uitwisseling op gebieden als veiligheid, mensenrechten, hervorming van het kiesstelsel, regionale ontwikkeling, handelsbeleid en regulering;
D. overwegende dat er op 26 september 2014 zes personen, onder wie drie studenten, gedood werden toen de politie het vuur opende op demonstrerende studenten van de Escuela Normal ("normale school") van Ayotzinapa in Iguala, in de deelstaat Guerrero; overwegende dat er sindsdien 43 studenten vermist worden; overwegende dat deze studenten volgens verschillende bronnen werden ingerekend en in auto's meegenomen door politieagenten, waarna zij werden overgedragen aan onbekende gewapende mannen die verbonden waren aan een drugskartel;
E. overwegende dat volgens de Mexicaanse regering 51 personen gearresteerd vanwege betrokkenheid bij de misdrijven, van wie de meesten politieagenten waren uit de gemeentes Iguala en Cocula; overwegende dat de procureur-generaal van Mexico op 14 oktober 2014 verklaarde dat uit de forensische analyse van de 28 stoffelijke overschotten die op 4 oktober 2014 waren gevonden in massagraven in de buurt van Iguala, bleek dat de lichamen niet van de vermiste studenten waren; overwegende dat de Mexicaanse autoriteiten de vermeende leider van de criminele bende Guerreros Unidos (Verenigde Strijders) heeft gepakt die naar verluidt betrokken was bij de verdwijning van de 43 studenten;
F. overwegende dat de burgemeester van Iguala, zijn vrouw en het hoofd van de politie van Iguala op de vlucht zijn voor justitie omdat ze beschuldigd worden van banden met het plaatselijke drugskartel van Guerreros Unidos;
G. overwegende dat de president van Mexico, Enrique Peña Nieto, de federale regering en zijn beveiligingsdienst heeft geïnstrueerd om acute en afdoende maatregelen te nemen, en overwegende dat er samen met de nabestaanden en de vertegenwoordigers van de vermiste studenten een stappenplan voor gezamenlijk optreden is opgesteld; overwegende dat de OAS en de VN er bij de Mexicaanse regering op aan hebben gedrongen om onderzoek te doen naar de gedwongen verdwijningen, de verantwoordelijken te straffen, en de familieleden van de vermiste studenten te beschermen; overwegende dat de Mexicaanse regering in dit geval samenwerkt met deze internationale multilaterale organen;
H. overwegende dat de Mexicaanse regering en de belangrijkste oppositiepartijen in 2012 een "pact voor Mexico" overeengekomen zijn dat bedoeld was om de voornaamste problemen van Mexico aan te pakken, waaronder veiligheid en straffeloosheid;
I. overwegende dat het geweld in de deelstaat Guerrero is toegenomen; overwegende dat veel studenten en docenten in heel Mexico demonstreren voor de veilige terugkeer van de vermiste studenten, en zich uitspreken tegen de medeplichtigheid van bepaalde eenheden van de plaatselijke politie bij de misdrijven, de corruptie binnen het politiecorps en de zwakheid van de overheidsinstanties in bepaalde delen van het land waar de sociale cohesie duidelijk tekortschiet; overwegende dat de regeringsgebouwen in Chilpancingo en een aantal andere officiële gebouwen in verschillende gemeenten van de deelstaat Guerrero, evenals enkele religieuze leiders en kantoren van politieke partijen ook bedreigd of aangevallen zijn;
J. overwegende dat Mexico deelneemt aan alle regionale en internationale forums, en alle internationale overeenkomsten op het vlak van mensenrechten en fundamentele vrijheden heeft ondertekend;
K. overwegende dat de Mexicaanse regering de problemen waar Mexico mee kampt onder ogen ziet en er blijk van heeft gegeven dat ze vastberaden is om de veiligheidssituatie in het land te verbeteren, o.a. door een aanzienlijke verhoging van de middelen voor de veiligheidstroepen en een hervorming van de openbare veiligheidsinstanties, met als doel een efficiëntere wetshandhaving en een efficiënter justitieel apparaat om de confrontatie met de georganiseerde misdaad aan te gaan; overwegende dat gedwongen verdwijningen, geweld dat gekoppeld is aan georganiseerde misdaad en de vermeende samenwerking tussen bepaalde lokale entiteiten en georganiseerde criminele groeperingen een bron van grote zorg blijven;
1. veroordeelt de onaanvaardbare gedwongen verdwijningen en misdrijven in Iguala sterk, en roept de Mexicaanse autoriteiten op alle misdrijven te onderzoeken, zo ook de 28 stoffelijke overschotten in massagraven; verzoekt de bevoegde instanties alle nodige stappen te nemen om snel en op transparante en onpartijdige wijze de daders van deze misdrijven te identificeren, te arresteren en te berechten, en verlangt dat de verantwoordelijken worden aangewezen en vervolgd, met gebruikmaking van alle beschikbare interne en externe informatie en middelen, zonder ruimte voor straffeloosheid; wenst dat het onderzoek voortduurt tot de studenten in veiligheid zijn gebracht;
2. uit zijn medeleven en verklaart zich solidair met de nabestaanden en vrienden van de slachtoffers, alsmede met de Mexicaanse bevolking die wordt aangespoord om op vreedzame wijze te blijven strijden voor de democratie en de rechtsstaat;
3. neemt kennis van de detenties die hebben plaatsgevonden; dringt erop aan dat de zoektocht naar de burgemeester van Iguala, zijn vrouw en het hoofd van de politie van Iguala wordt voortgezet; maakt zich grote zorgen over de overduidelijke infiltratie in de plaatselijke wetshandhavingsinstanties en bestuurlijke eenheden door de georganiseerde misdaad;
4. is ingenomen met de vastberadenheid van president Peña Nieto om deze gebeurtenissen te onderzoeken en op te helderen, en een eind te maken aan bendegeweld in Mexico; is verheugd over de oprichting van toezichtcomités in de senaat en het parlement in verband met de zaak Iguala; verzoekt de Mexicaanse autoriteiten om de nabestaanden van de slachtoffers te beschermen, bij te staan en op de hoogte te houden van de lopende onderzoeken en de inspanningen om de daders te arresteren;
5. steunt de Mexicaanse regering in haar vastberadenheid om de georganiseerde drugshandel te bestrijden, maar uit wel zijn diepe bezorgdheid over de toename van het geweld als gevolg van de drugshandel en de sfeer van straffeloosheid die er heerst; schaart zich achter de Mexicanen in hun strijd tegen de georganiseerde drugshandel;
6. dringt er bij de Mexicaanse regering op aan op alle niveaus maatregelen te nemen zodat gebeurtenissen zoals in Iguala nooit meer zullen voorkomen; veroordeelt iedere vorm van geweld, met name het geweld en de aanhoudende doodsbedreigingen aan het adres van activisten die zich inzetten voor de bevordering en de verdediging van vrijheid van meningsuiting en de mensenrechten in Mexico, en dringt er bij de Mexicaanse autoriteiten op aan zich nog meer in te spannen voor de juridische en persoonlijke bescherming van de betrokken groeperingen;
7. staat achter de inspanningen van de Mexicaanse autoriteiten om samen te werken met internationale organisaties zoals de EU, de VN, de Gemeenschap van Latijns-Amerikaanse en Caribische landen (CELAC), het Internationale Comité van het Rode Kruis en de Inter-Amerikaanse Commissie voor de rechten van de mens (IACHR), met de steun van Argentijnse en internationale forensisch experts; benadrukt hoe belangrijk het is dat de regering van Mexico de nodige financiële middelen verstrekt zodat het IACHR een programma voor technische ondersteuning kan uitvoeren ter aanvulling van de nationale acties met betrekking tot het onderzoek naar de gebeurtenissen in Guerrero;
8. onderstreept het feit dat Mexico een strategische partner van de EU is; spoort de regering van Mexico aan zich te blijven inzetten voor de versterking van staatsinstellingen en de consolidering van de rechtsstaat met als doel enkele structurele problemen aan te pakken die ten grondslag liggen aan de schendingen van de mensenrechten, en in concreto met betrekking tot de hervorming van het justitieel apparaat; wijst in dat verband op het belang van een onafhankelijke rechterlijke macht, om onpartijdigheid te waarborgen en straffeloosheid doortastend te bestrijden; pleit voor federale bescherming van de personen die betrokken zijn bij de berechting;
9. verzoekt de EU en haar lidstaten in het kader van hun bilaterale betrekkingen met Mexico, alsmede de Europese instellingen, hun steun voor de verdediging van de mensenrechten op te voeren door middel van programma's en financiële en technische bijstand; verzoekt hen tevens meer begrotingsmiddelen toe te wijzen aan de samenwerking op het vlak van de versterking en de hervorming van het justitiële apparaat, ordehandhavingsinstanties en openbaar ministeries om de daders te vervolgen en te straffen, en efficiënte regelingen in het leven te roepen ter bescherming van getuigen, slachtoffers en hun nabestaanden;
10. benadrukt dat er dringend op federaal niveau een uniform, openbaar en toegankelijk nationaal register van vermiste en verdwenen personen en een DNA-databank moet worden aangelegd;
11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de lidstaten, het voorlopige voorzitterschap van CELAC, de secretaris-generaal van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS), de parlementaire vergadering Eurolat, alsmede aan de president en het congres van Mexico.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 374/2014 tot verlaging of afschaffing van douanerechten op goederen van oorsprong uit Oekraïne (COM(2014)0597 – C8-0165/2014 – 2014/0279(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2014)0597),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0165/2014),
— gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 16 oktober 2014 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A8-0021/2014),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 oktober 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2014 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 374/2014 tot verlaging of afschaffing van douanerechten op goederen van oorsprong uit Oekraïne
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 1150/2014.)
Kwijting 2012: Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie
1.Besluit van het Europees Parlement van 23 oktober 2014 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie voor het begrotingsjaar 2012 (C7-0329/2013 – 2013/2241(DEC))
– gezien de definitieve jaarrekening van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie voor het begrotingsjaar 2012,
– gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie voor het begrotingsjaar 2012, tezamen met de antwoorden van het Bureau(1),
– gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2014 (05849/2014 – C7-0054/2014),
– gezien zijn besluit van 3 april 2014(2) tot uitstel van het kwijtingsbesluit voor het begrotingsjaar 2012 en de bijgaande resolutie,
– gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(3), en met name artikel 185,
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad(4), en met name artikel 208,
– gezien Verordening (EC) nr. 1211/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 tot oprichting van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (BEREC) en het Bureau daarvan(5), en met name artikel 13,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen zoals bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(6),
– gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële kaderregeling voor de organen bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad(7), en met name artikel 108,
– gezien artikel 94 van en bijlage V bij zijn Reglement,
– gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0011/2014),
1. verleent het comité van beheer van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2012;
2. formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;
3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan het comité van beheer van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).
2.Besluit van het Europees Parlement van 23 oktober 2014 over de afsluiting van de rekeningen van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie voor het begrotingsjaar 2012 (C7‑0329/2013 – 2013/2241(DEC))
Het Europees Parlement,
– gezien de definitieve jaarrekening van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie voor het begrotingsjaar 2012,
– gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie voor het begrotingsjaar 2012, tezamen met de antwoorden van het Bureau(8),
– gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2014 (05849/2014 – C7-0054/2014),
– gezien zijn besluit van 3 april 2014(9) tot uitstel van het kwijtingsbesluit voor het begrotingsjaar 2012 en de bijgaande resolutie,
– gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(10), en met name artikel 185,
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad(11), en met name artikel 208,
– gezien Verordening (EC) nr. 1211/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 tot oprichting van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (BEREC) en het Bureau daarvan(12), en met name artikel 13,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen zoals bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(13),
– gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële kaderregeling voor de organen bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad(14), en met name artikel 108,
– gezien artikel 94 van en bijlage V bij zijn Reglement,
– gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0011/2014),
1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie voor het begrotingsjaar 2012;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan comité van beheer van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).
3.Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2014 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie voor het begrotingsjaar 2012 (C7‑0329/2013 – 2013/2241(DEC))
Het Europees Parlement,
– gezien de definitieve jaarrekening van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie voor het begrotingsjaar 2012,
– gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie voor het begrotingsjaar 2012, tezamen met de antwoorden van het Bureau(15),
– gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2014 (05849/2014 – C7-0054/2014),
– gezien zijn besluit van 3 april 2014(16) tot uitstel van het kwijtingsbesluit voor het begrotingsjaar 2012 en de bijgaande resolutie,
– gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(17), en met name artikel 185,
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad(18), en met name artikel 208,
– gezien Verordening (EC) nr. 1211/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 tot oprichting van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (BEREC) en het Bureau daarvan(19), en met name artikel 13,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen zoals bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(20),
– gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële kaderregeling voor de organen bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad(21), en met name artikel 108,
– gelet op artikel 94 van en bijlage V bij zijn Reglement,
– gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0011/2014),
Opmerkingen over de wettigheid en regelmatigheid van de verrichtingen
1. constateert dat het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie ("het Bureau") om de tekortkomingen op het punt van de wettigheid en regelmatigheid van transacties aan te pakken, in zijn financiële- en boekhoudhandleidingen duidelijke procedures, gedetailleerde maatregelen en workflows heeft opgenomen die door alle financiële actoren moeten worden toegepast; stelt tot zijn voldoening vast dat speciale aandacht is besteed aan de procedures met betrekking tot de overdracht van kredieten naar het volgende begrotingsjaar;
Financieel en begrotingsbeheer
2. merkt op dat uit de definitieve jaarrekening van het Bureau blijkt dat zowel het uitvoeringspercentage van de begroting (89,55%) als het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten (76,57%) verbeteringen te zien geven ten opzichte van de resultaten van 2012; stelt vast dat er inderdaad stappen zijn ondernomen om het uitvoeringspercentage van de begroting te verbeteren; is echter van mening dat er nog ruimte is voor verbetering en roept het Bureau ertoe op zijn inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht in de toekomst nog verder op te voeren;
Vastleggingen en overdrachten
3. is ingenomen met de door het Bureau genomen maatregelen om de problemen in verband met vastleggingen en overdrachten op te lossen, bijvoorbeeld door middel van een betere budgettaire planning en strikte controle van de maandelijkse en eindejaarsbetalingen; neemt ter kennis dat het Bureau een aantal belangrijke personele posten met directe impact op het financiële circuit heeft opgevuld en zijn beleid wat betreft de tijdige indiening en vergoeding van door deskundigen ingediende kostendeclaraties heeft verbeterd;
4. stelt met bezorgdheid vast dat het percentage geannuleerde vastgelegde kredieten dat naar het begrotingsjaar 2013 is overgedragen met 28% nog steeds hoog te noemen is, hoewel het ten opzichte van het percentage over het voorgaande jaar (45%) beduidend is teruggelopen; concludeert uit het verslag van de Rekenkamer dat deze overdrachten voornamelijk verband hielden met in de tweede helft van 2013 gesloten contracten met betrekking tot voor 2013 en 2014 geplande activiteiten;
5. constateert dat het percentage ongebruikte kredieten van 17% in 2012 is teruggelopen tot 14,6% in 2013, evenals het percentage overdrachten naar 2014, dat van 611 223 EUR (19%) is verminderd tot 461 983 EUR (13%); dringt er bij het Bureau op aan zijn planning en de uitvoering van zijn activiteiten te blijven verbeteren en de overdrachtspercentages nog verder te verlagen;
Aanbestedings- en aanwervingsprocedures
6. neemt er kennis van dat de financiële handleiding van het Bureau inmiddels voorziet in een verplichte en gedetailleerde controlelijst voor aanbestedingen, evenals de aanstelling van een aanbestedingsfunctionaris en in een algemene aanbestedingsopleiding voor alle personeelsleden; constateert met voldoening dat deze maatregelen hebben geresulteerd in een betere voorbereiding, uitvoering, documentaire onderbouwing en coördinatie van de aanbestedingsprocedures van het Bureau;
7. is ingenomen met de aanpassingen en verbeteringen die in de bestaande aanwervingsprocedures zijn aangebracht om te voldoen aan de verzoeken van de kwijtingsautoriteit en om de transparantie van het aanwervingsproces te vergroten, met name wat betreft:
–
de vaststelling van schriftelijke toetsten en vragen voor sollicitatiegesprekken, evenals de bepaling van drempelscores alvorens tot het onderzoek van sollicitaties over te gaan;
–
de goedkeuring van de benoeming en veranderingen in de samenstelling van de jury door het tot aanstelling bevoegde gezag;
–
de herziening van de in 2013 toegepaste aanwervingsrichtsnoeren;
8. is ingenomen met het herziene communicatiebeleid van het Bureau, dat voorziet in het verschaffen van mobiele telefoons aan personeelsleden op basis van professionele behoeften, en in interne controles om toe te zien op de naleving van dat beleid;
9. neemt kennis van de sluiting van een nieuw bancair contract met een over een ’A+/A-1’-beoordeling beschikkende bank voor de contante verrichtingen van het Bureau; neemt er kennis van dat er in het boekhoudingshandboek van het Bureau richtsnoeren voor kasmiddelenbeheer zijn opgenomen;
Preventie en beheer van belangenconflicten en transparantie
10. constateert dat de jaarlijkse verklaringen inzake belangenconflicten van de raad van regelgevers, het comité van beheer en de administratief directeur van het Bureau zijn bekendgemaakt via speciale rubrieken van het openbaar documentenregister van het Bureau; merkt op dat het belangenconflictenbeleid ten aanzien van personeelsleden van het Bureau op dezelfde principes is gebaseerd, en dat de verklaringen inzake belangenconflicten van de personeelsleden ook beschikbaar zijn via het openbaar register van het Bureau;
11. neemt er kennis van dat het Bureau geen plannen heeft voor een herziening van zijn belangenconflictenbeleid, en dat het van oordeel is dat alle relevante maatregelen met betrekking tot belangenconflicten in overeenstemming zijn met de richtsnoeren van de Commissie van december 2013 betreffende de preventie van en de omgang met belangenconflicten in de gedecentraliseerde agentschappen van de EU; erkent dat het Bureau ernaar streeft de bekendheid van zijn belangenconflictenbeleid en die van zijn raad van regelgevers te vergroten en dat het nauw zal toezien op alle relevante veranderingen op dit terrein;
Interne controle
12. merkt op dat het Bureau heeft voldaan aan alle formele vereisten voor de internecontrolenormen (Internal Control Standard - ICS) inzake informatie en communicatie (ICS 12);
13. neemt er kennis van dat het Bureau zijn planning- en rapportageactiviteiten zal aanpassen en daartoe meetbare doelstellingen zal formuleren voor de implementatie van zijn ICS inzake doelstellingen en prestatie-indicatoren (ICS 5); merkt op dat het Bureau inmiddels de laatste hand heeft gelegd aan zijn eigen procedurehandleidingen en met het oog op de implementatie van de ICS inzake proces en procedures (ICS 8) een gedetailleerde interne procedure heeft vastgesteld voor de registratie van alle niet-conforme voorvallen; merkt op dat het Bureau zijn interne procedures inzake documentenbeheer heeft bijgewerkt om te voldoen aan de ICS inzake documentenbeheer (ICS11);
14. neemt er kennis van dat het Bureau een inventarisprocedure heeft vastgesteld voor het registreren en afstoten van vaste activa, die is opgenomen in zijn financieel handboek; merkt op dat er in augustus 2013 een fysieke inventarisatie is uitgevoerd; constateert met voldoening dat er conform de procedures van het Bureau elk jaar een inventaris van activa wordt opgemaakt;
15. merkt op dat er door de dienst Interne Audit een herziening van de ICS is gepland; dringt er bij het Bureau op aan bij de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de resultaten van die herziening zodra deze beschikbaar zijn;
Prestaties
16. is ingenomen met de stappen die recentelijk door het Bureau zijn ondernomen ter verbetering van de communicatie met de Europese burgers over de gevolgen van zijn werkzaamheden voor de burger, waarbij speciaal de nadruk ligt op meetbare en duidelijk omschreven doelstellingen die het mogelijk maken zijn activiteiten beter te beoordelen;
17. wijst erop dat het Bureau zich sterker is gaan profileren als EU-orgaan, door op een aantal plaatsen op zijn website het EU-logo op te nemen, en hoopt dat het logo ook op de homepage van het Bureau zal worden gezet en systematisch zal worden afgebeeld op alle communicatie-uitingen, om zo duidelijk te maken dat het Bureau een bijdrage ontvangt uit de EU-begroting;
o o o
18. verwijst voor de andere horizontale opmerkingen bij zijn kwijtingbesluit naar zijn resolutie van 3 april 2014(22) over de prestaties, het financieel beheer en de controle op de agentschappen.
1.Besluit van het Europees Parlement van 23 oktober 2014 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012, afdeling II – Europese Raad en Raad (COM(2013)0570 – C7-0275/2013 – 2013/2197(DEC))
– gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012(1),
– gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012 (COM(2013)0570 – C7–0275/2013)(2),
– gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2012, tezamen met de antwoorden van de instellingen(3),
– gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2012 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd(4), als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien zijn besluit van 3 april 2014(5) tot uitstel van het besluit tot verlening van kwijting voor het begrotingsjaar 2012, alsmede de antwoorden van de Raad,
– gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(6), en met name de artikelen 50, 86, 145, 146 en 147,
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(7), en met name de artikelen 164, 165 en 166,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(8),
– gezien artikel 94 en bijlage V van zijn Reglement,
– gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8‑0010/2014),
1. verleent de secretaris-generaal van de Raad geen kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Raad en de Raad voor het begrotingsjaar 2012;
2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;
3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer, de Europese ombudsman, de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming en de Europese Dienst voor extern optreden, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).
2.Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2014 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012, afdeling II – Europese Raad en Raad (COM(2013)0570 – C7‑0275/2013 – 2013/2197(DEC))
Het Europees Parlement,
– gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012(9),
– gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012 (COM(2013)0570 – C7‑0275/2013)(10),
– gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2012, tezamen met de antwoorden van de instellingen(11),
– gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2012 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd(12), als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien zijn besluit van 3 april 2014(13) tot uitstel van het besluit tot verlening van kwijting voor het begrotingsjaar 2012, alsmede de antwoorden van de Raad,
– gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(14), en met name de artikelen 50, 86, 145, 146 en 147,
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(15), en met name de artikelen 164, 165 en 166,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(16),
– gezien artikel 94 en bijlage V van zijn Reglement,
– gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8‑0010/2014),
A. overwegende dat alle instellingen van de Unie transparant moeten zijn en dat zij ten volle verantwoording verschuldigd zijn aan de burgers van de Unie voor de hun als instelling van de Unie toevertrouwde middelen;
B. overwegende dat de Europese Raad en de Raad, als instellingen van de Unie, een democratische verantwoordingsplicht hebben tegenover de burgers van de Unie voor zover zij begunstigden zijn van middelen van de algemene begroting van de Europese Unie;
C. overwegende dat het Parlement van alle EU-instellingen het enige rechtstreeks verkozen orgaan is en belast is met het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie;
1. benadrukt de rol die het Parlement overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) vervult bij het verlenen van kwijting voor de begroting;
2. wijst erop dat de Unie, ingevolge artikel 335 VWEU, “wordt vertegenwoordigd door elk van de instellingen, uit hoofde van hun administratieve autonomie, voor de aangelegenheden die verband houden met hun respectieve werking”, en dat de instellingen derhalve, met inachtneming van artikel 55 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (het Financieel Reglement), individueel verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van hun begroting;
3. benadrukt de rol van het Parlement en de andere instellingen in de kwijtingsprocedure, zoals die geregeld is in het Financieel Reglement en met name in de artikelen 164 t/m 166 daarvan;
4. wijst erop dat, ingevolge artikel 94 van het Reglement van het Parlement, "de bepalingen inzake de verlening van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting eveneens van toepassing zijn voor de procedure voor de verlening van kwijting aan [...] de personen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de begrotingen van de overige instellingen en organen van de Europese Unie, zoals de Raad (voor wat betreft zijn uitvoerende activiteiten)";
Advies van de Rekenkamer betreffende de Europese Raad en de Raad in zijn betrouwbaarheidsverklaring voor het begrotingsjaar 2012
5. benadrukt dat de Rekenkamer in het jaarverslag inzake het begrotingsjaar 2012 opmerkingen heeft geformuleerd over de Europese Raad en de Raad met betrekking tot fouten in het ontwerp van de aanbestedingsprocedures; merkt op dat één fout betrekking heeft op het uitvoeren van een procedure van gunning door onderhandeling en dat een andere fout betrekking heeft op de toepassing van een selectiecriterium;
6. neemt nota van het antwoord van de Raad dat "de Raad en de Europese Raad beschikken over een degelijk gecentraliseerd aanbestedingskader, dat recentelijk is aangepast aan het nieuwe Financieel Reglement en aan de nieuwe uitvoeringsvoorschriften, en zal worden versterkt met nieuw uitgewerkte templates voor opdrachten en uitnodigingen tot inschrijving; daarnaast zullen specifieke opleidingscursussen worden ontwikkeld met het oog op het omschrijven en hanteren van selectie- en gunningscriteria";
7. onderschrijft de aanbevelingen van de Rekenkamer dat de ordonnateurs van de Europese Raad en de Raad het ontwerp, de coördinatie en het functioneren van aanbestedingen moeten verbeteren door middel van passende controles en betere begeleiding;
8. wijst erop dat de Raad niet nader is ingegaan op de aanbevelingen van de Rekenkamer;
Hangende zaken
9. herhaalt zijn oproep aan de Raad om het Parlement te informeren over de voortgang bij de bouw en de definitieve kostenraming van het "Europa"-gebouw;
10. verzoekt de Raad een toelichting te geven op alle maatregelen die gedurende de bouw van het Europagebouw ten uitvoer zijn gelegd om de uitvoering van het project te verbeteren;
11. herinnert de Raad aan het verzoek van het Parlement om een overzicht te krijgen van de vooruitgang bij het "Résidence Palace"-bouwproject evenals een nauwkeurige uitsplitsing van de tot dusver gemaakte kosten;
12. dringt er bij de Raad op aan een gedetailleerde schriftelijke uitleg te verstrekken over de totale omvang van de financiële middelen die werden gebruikt voor de aankoop van het Résidence Palace-gebouw, de begrotingsonderdelen waar deze kredieten vandaan zijn gekomen, de betalingen die tot dusver zijn verricht, de betalingen die nog verricht moeten worden en het doel waarvoor het gebouw moet dienen;
13. herinnert aan zijn verzoek aan de Raad om informatie te verstrekken over het proces van administratieve modernisering, met name over de concrete uitvoeringsmaatregelen van dat proces, alsook over het verwachte effect ervan op de begroting van de Raad;
14. betreurt de moeilijkheden die tot op heden herhaaldelijk werden ondervonden in de kwijtingsprocedures als gevolg van een gebrek aan samenwerkingsbereidheid van de Raad; wijst erop dat het Parlement de secretaris-generaal van de Raad geen kwijting heeft verleend voor de begrotingsjaren 2009, 2010 en 2011 vanwege de redenen die uiteen zijn gezet in de resoluties van 10 mei 2011(17), 25 oktober 2011(18), 10 mei 2012(19), 23 oktober 2012(20), 17 april 2013(21) en 9 oktober 2013(22), en zijn besluit om de secretaris-generaal van de Raad kwijting te verlenen voor het begrotingsjaar 2012 heeft uitgesteld wegens de redenen die uiteen zijn gezet in zijn resolutie van 3 april 2014;
15. herhaalt dat een effectieve begrotingscontrole alleen mogelijk is indien het Parlement en de Raad samenwerken, als uiteengezet in zijn resolutie van 3 april 2014; bevestigt dat het Parlement niet in staat is met kennis van zaken een besluit te nemen over de verlening van kwijting;
16. herinnert eraan dat het Parlement, op grond van zijn op 17 april 2013 aangenomen kwijtingsbesluit, de vragen van de Raad aan de Commissie heeft toegestuurd, en dat de Commissie per brief d.d. 23 januari 2014 heeft geantwoord; herinnert de Raad aan het standpunt van de Commissie dat alle instellingen volledig deel uitmaken van het follow up-proces ten aanzien van de opmerkingen die het Parlement in het kader van de kwijtingsprocedure formuleert, en dat alle instellingen moeten samenwerken teneinde het soepele verloop van de kwijtingsprocedure te waarborgen;
17. wijst erop dat de Commissie in bovengenoemde brief heeft verklaard dat zij geen toezicht zal houden op de tenuitvoerlegging van de begrotingen van de andere instellingen en dat beantwoording van de vragen die aan een andere instelling zijn gericht de autonomie van die instelling zou schenden om haar eigen afdeling van de begroting ten uitvoer te leggen;
18. betreurt dat de Raad blijft verzuimen de vragen van het Parlement te beantwoorden; herinnert aan de conclusies van de workshop van het Parlement van 27 september 2012 over het recht van het Parlement om kwijting te verlenen aan de Raad, waar deskundigen uit juridische en academische milieus het er grotendeels over eens waren dat het Parlement recht had op informatie; verwijst in dit verband naar artikel 15, lid 3, derde alinea, VWEU, waarin wordt bepaald dat elke instelling, elk orgaan of elke instantie zorgt voor transparantie in zijn of haar werkzaamheden;
19. benadrukt nogmaals dat de uitgaven van de Raad op dezelfde wijze moeten worden gecontroleerd als de uitgaven van andere instellingen, en dat de fundamentele onderdelen van een dergelijke controle zijn vastgelegd in zijn kwijtingsresoluties van de afgelopen jaren, met name in de resolutie van 23 oktober 2012;
20. onderstreept de bevoegdheid van het Parlement om kwijting te verlenen krachtens de artikelen 316, 317 en 319 VWEU, in overeenstemming met de huidige interpretatie en praktijk, namelijk verlening van kwijting voor elke rubriek van de begroting afzonderlijk, teneinde de transparantie en de democratische verantwoordingsplicht ten aanzien van de belastingbetalers van de Unie te waarborgen;
21. is van mening dat het onvermogen om de gevraagde documenten aan het Parlement te verstrekken bovenal het recht van burgers van de Unie op informatie en transparantie ondermijnt en een bron van zorg wordt, aangezien het een zeker democratisch tekort binnen de instellingen van de Unie blootlegt; dringt er derhalve bij de Raad op aan de verzoeken van het Parlement om informatie niet te beschouwen als pogingen om institutionele suprematie te verwerven, maar prioriteit te geven aan het recht van het publiek om volledig te worden geïnformeerd;
22. is van mening dat het noodzakelijk is verschillende mogelijkheden te overwegen om de regels voor het verlenen van kwijting als vastgelegd in het VWEU te actualiseren;
23. vindt dat het Parlement en de Raad enige vooruitgang zouden kunnen boeken door een "modus vivendi"-procedure op te zetten tezamen met een lijst van documenten die moeten worden uitgewisseld om hun respectievelijke rol in het kwijtingsproces te vervullen; moedigt de Raad in dit verband aan te zoeken naar een politieke oplossing voor het verlenen van kwijting aan de Raad, ongeacht het feit dat de het Parlement en de Raad daarover nog steeds uiteenlopende juridische standpunten hebben;
24. is van mening dat een bevredigende samenwerking tussen het Parlement, de Europese Raad en de Raad als gevolg van een open en formele dialoog een positief signaal kan zijn aan de burgers van de Unie.
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2014 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van de Europese Overeenkomst betreffende de regeling van bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart die is gesloten door de Europese Binnenvaart Unie (EBU), de Europese Schippersorganisatie (ESO) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) (COM(2014)0452 – 2014/2860(RSP))
– gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van de Europese Overeenkomst betreffende de regeling van bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart die is gesloten door de Europese Binnenvaart Unie (EBU), de Europese Schippersorganisatie (ESO) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) (COM(2014)0452),
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 155, lid 2,
– gezien de Europese Overeenkomst betreffende de regeling van bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart die is gesloten tussen de Europese Binnenvaart Unie (EBU), de Europese Schippersorganisatie (ESO) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF),
– gezien het feit dat de overeenkomst een gezamenlijk verzoek aan de Commissie bevatte tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst door middel van een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie, overeenkomstig artikel 155, lid 2 VWEU,
– gezien artikel 101, lid 3, van zijn Reglement,
A. overwegende dat artikel 155, lid 1 VWEU de sociale partners op EU-niveau de mogelijkheid biedt om desgewenst een dialoog aan te gaan die tot contractuele betrekkingen, met inbegrip van overeenkomsten, kan leiden;
B. overwegende dat artikel 155, lid 2 VWEU voorziet in de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van op EU-niveau gesloten overeenkomsten, op gezamenlijk verzoek van de ondertekenende partijen, door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie;
1. is verheugd over het feit dat, hoewel artikel 155, lid 2 VWEU niet voorziet in raadpleging van het Europees Parlement inzake aan de Commissie door de sociale partners gedane verzoeken, de Commissie haar voorstel toch aan het Parlement heeft voorgelegd met het verzoek om zijn advies aan de Commissie en de Raad mede te delen;
2. is ingenomen met het feit dat de door de sociale partners gesloten overeenkomst en het voorstel van de Commissie alleen minimumvoorschriften geven, waardoor de lidstaten en/of de sociale partners de vrijheid hebben maatregelen te nemen die gunstiger zijn voor de werknemers op het desbetreffende terrein;
3. adviseert de richtlijn van de Raad goed te keuren;
4. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de sociale partners.