Index 
Aangenomen teksten
Donderdag 18 december 2014 - Straatsburg
Vervolging van de democratische oppositie in Venezuela
 Mauritanië, met name de zaak van Biram Dah Abeid
 Sudan: de zaak van dr. Amin Mekki Medani
 Besluit om geen bezwaar te maken tegen een gedelegeerde handeling: vooraf te betalen bedragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen
 Sluiting van de associatieovereenkomst met Georgië
 Associatieovereenkomst met Georgië ***

Vervolging van de democratische oppositie in Venezuela
PDF 142kWORD 61k
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2014 over de vervolging van de democratische oppositie in Venezuela (2014/2998(RSP))
P8_TA(2014)0106RC-B8-0375/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Venezuela, met inbegrip van de resoluties van 24 mei 2007 over het geval "Radio Caracas TV" in Venezuela(1), 23 oktober 2008 over de politieke onbevoegdverklaringen in Venezuela(2), 7 mei 2009 over de zaak Manuel Rosales in Venezuela(3), 11 februari 2010 over Venezuela(4), 8 juli 2010 over Venezuela, met name de zaak Maria Lourdes Afiuni(5), 24 mei 2012 over de mogelijke terugtrekking van Venezuela uit de Inter-Amerikaanse Commissie voor de mensenrechten(6), en 27 februari 2014 over de politieke situatie in Venezuela(7),

–  gezien de persverklaringen van de woordvoerder van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU /vicevoorzitter Catherine Ashton van 28 maart 2014 en 15 april 2014 over de situatie in Venezuela,

–  gezien het advies van de Werkgroep inzake willekeurige detentie van de mensenrechtencommissie van de Algemene Vergadering van de VN, van 26 augustus 2014,

–  gezien de verklaring van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten van 20 oktober 2014 over de detentie van demonstranten en politici in Venezuela,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, waarbij Venezuela partij is,

–  gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

–  gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat er naar aanleiding van de economische crisis, de wijdverbreide corruptie, het chronisch tekort aan elementaire goederen, het geweld en de politieke verdeeldheid sinds februari 2014 vreedzame protesten tegen president Nicolás Maduro plaatsvinden, die nog steeds voortduren; overwegende dat de politie, leden van de Nationale Garde en ongecontroleerde gewapende regeringsgezinde groepen met buitensporig geweld en machtsvertoon tegen de demonstranten zijn opgetreden; overwegende dat volgens lokale en internationale organisaties meer dan 1 700 betogers in afwachting zijn van een proces, meer dan 69 nog in hechtenis zitten en ten minste 40 mensen bij de protesten zijn omgekomen, terwijl degenen die hen hebben vermoord vooralsnog vrijuit gaan; overwegende dat het VN-Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten bevestigt dat het meldingen heeft ontvangen van meer dan 150 gevallen van mishandeling tijdens detentie, met inbegrip van foltering; overwegende dat vervolging van de democratische oppositie door de veiligheidsdiensten volgens diverse bronnen nog steeds doorgaat;

B.  overwegende dat vrijheid van meningsuiting en het recht om deel te nemen aan vreedzame demonstraties hoekstenen van de democratie zijn die in de grondwet van Venezuela zijn verankerd; overwegende dat gelijkheid en gerechtigheid voor iedereen onmogelijk zijn zonder fundamentele vrijheden en eerbiediging van de rechten van alle burgers; overwegende dat in talrijke meldingen wordt bevestigd dat de media in steeds grotere mate te maken hebben met censuur en intimidatie; overwegende dat de Inter American Press Association (IAPA) tijdens haar 70e algemene vergadering in Santiago (Chili) heeft verklaard dat Venezuela onafhankelijke media in toenemende mate onder druk plaatst, Venezuela heeft opgeroepen de vrijheid van meningsuiting te eerbiedigen en heeft gewaarschuwd voor een verdere teloorgang van democratische vrijheden;

C.  overwegende dat oppositieleider Leopoldo López op 18 februari 2014 op willekeurige wijze gevangen is gezet wegens beschuldigingen van samenzwering, aanzetting tot gewelddadige betogingen, brandstichting en materiële schade; overwegende dat hij sinds zijn detentie aan fysieke en psychologische foltering en eenzame opsluiting is onderworpen; overwegende dat de oppositionele burgemeesters Daniel Ceballos en Vincenco Scarano, evenals de politieagent Salvatore Lucchese, zijn gearresteerd wegens hun onvermogen de betogingen en burgerprotesten in hun stad te beëindigen, en dat zij tot meerdere jaren gevangenisstraf zijn veroordeeld; overwegende dat tegen de oppositionele congresleden Juan Carlos Caldera, Ismael García en Richard Mardo strafrechtelijke onderzoeken en juridische procedures in gang zijn gezet met als doel hun schorsing en diskwalificatie als leden van het Congres;

D.  overwegende dat studentenleiders zoals Sairam Rivas, voorzitter van het studentencentrum van de faculteit Maatschappelijk Werk aan de Centrale Universiteit van Venezuela, Cristian Gil en Manuel Cotiz, ten onrechte meer dan 120 dagen zijn vastgehouden in gebouwen van de Bolivariaanse veiligheidsdienst en zijn onderworpen aan foltering en mishandeling in verband met de demonstraties die tussen februari en mei 2014 plaatsvonden, en zijn beschuldigd van het aanzetten tot misdrijven en het gebruik van minderjarigen voor het plegen van misdrijven;

E.  overwegende dat de Hoge VN-Commissaris voor de mensenrechten Zeid Ra'ad Al Hussein op 20 oktober 2014 zijn bezorgdheid heeft uitgesproken over de detentie van demonstranten en heeft opgeroepen tot de vrijlating van al degenen die worden vastgehouden wegens het uitoefenen van hun recht om vreedzaam te demonstreren; overwegende dat de VN-werkgroep inzake willekeurige detentie de detentie van Leopoldo López op 8 oktober 2014 heeft omschreven als illegaal, willekeurig en politiek gemotiveerd, en heeft opgeroepen tot de vrijlating van López en al degenen die willekeurig gevangen worden gehouden;

F.  overwegende dat de Venezolaanse regering een bijzondere verantwoordelijkheid heeft om de rechtsstaat en het internationaal recht te eerbiedigen, gezien het feit dat zij sinds 16 oktober 2014 een van de niet-permanente leden van de VN-Veiligheidsraad is;

G.  overwegende dat de in de opmerkingen in het recente verslag van het VN-Comité tegen Foltering betreffende de Bolivariaanse Republiek Venezuela uitdrukkelijk bezorgdheid wordt uitgesproken over de aanwezigheid van straffeloosheid, foltering en mishandeling van politieke gevangenen, buitensporig gebruik van geweld, het tolereren van en medeplichtigheid aan de acties van gewapende regeringsgezinde groepen, willekeurige detentie en het ontbreken van elementaire procedurele waarborgen; overwegende dat in dit verslag wordt opgeroepen tot de onmiddellijke vrijlating van alle willekeurig gevangen gehouden personen, met inbegrip van Leopoldo López en Daniel Ceballos, die zijn gearresteerd wegens de uitoefening van hun recht zich te uiten en vreedzaam te demonstreren; overwegende dat in het verslag voorts bezorgdheid wordt geuit over de aanvallen op journalisten en mensenrechtenactivisten, buitengerechtelijke executies en het volstrekt ontbreken van een onafhankelijke rechterlijke macht;

H.  overwegende dat José Miguel Insulza, secretaris-generaal van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS), heeft opgeroepen tot de vrijlating van alle personen die gevangen zijn gezet wegens hun deelname aan de demonstraties; overwegende dat de Inter-Amerikaanse Commissie voor de rechten van de mens haar diepe bezorgdheid heeft geuit over de situatie met betrekking tot de eerbiediging van de vrijheid van vereniging en de vrijheid van meningsuiting in Venezuela;

I.  overwegende dat het besluit van Venezuela om zich terug te trekken uit het Amerikaans Verdrag inzake de rechten van de mens op 10 september 2013 van kracht is geworden; overwegende dat de burgers en inwoners van Venezuela als gevolg hiervan geen klachten meer kunnen indienen bij het Inter-Amerikaans Hof voor de rechten van de mens;

J.  overwegende dat María Corina Machado, het lid van de nationale vergadering dat bij de landelijke verkiezingen de meeste stemmen verwierf, onwettig en op willekeurige wijze uit haar ambt is ontheven, van haar mandaat is beroofd en uit het parlement is gezet door de voorzitter van de nationale vergadering, Diosdado Cabello, die haar beschuldigde van verraad, omdat zij zich, ten overstaan van de permanente raad van de Organisatie van Amerikaanse Staten, had uitgesproken tegen de massale en systematische mensenrechtenschendingen in Venezuela;

K.  overwegende dat María Corina Machado gedurende haar politieke en parlementaire loopbaan te maken heeft gehad met een reeks strafrechtelijke procedures, politieke vervolging, bedreigingen, intimidatie, treitering en zelfs fysiek geweld van regeringsaanhangers in de zaal van de nationale vergadering; overwegende dat zij recentelijk is beschuldigd van poging tot moord op president Maduro en hiervoor tot 16 jaar gevangenisstraf opgelegd kan krijgen;

L.  overwegende dat de rechterlijke macht er niet in is geslaagd onafhankelijk te functioneren; overwegende dat van dit rechtsstelsel niet kan worden verwacht dat het beschuldigingen jegens de oppositie op onpartijdige wijze onderzoekt en hierover een eerlijk vonnis uitspreekt;

M.  overwegende dat alleen eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden en een constructieve en respectvolle dialoog die plaatsvindt in de geest van verdraagzaamheid Venezuela kunnen helpen een uitweg te vinden uit deze ernstige crisis en toekomstige moeilijkheden te overwinnen;

N.  overwegende dat in april 2014 onderhandelingen tussen de regering en de oppositie over de demonstraties werden gestart, "Mesa de Diálogo" genaamd, die helaas een maand later zonder resultaten te hebben opgeleverd weer werden afgebroken;

O.  overwegende dat Venezuela van alle Latijns-Amerikaanse landen de grootste energievoorraden heeft; overwegende dat de bevolking van Venezuela lijdt onder een ernstig tekort aan elementaire voorzieningen, de voedselprijzen zijn verdubbeld en er is begonnen met de rantsoenering van voedsel; overwegende dat de olieprijzen aanzienlijk blijven dalen, waardoor de economische neergang verergert en de fragiele, van olie afhankelijke economie van het land in gevaar komt;

P.  overwegende dat het onvermogen van het land om de openbare orde te handhaven ertoe heeft geleid dat Venezuela een van de meest gewelddadige landen ter wereld is geworden; overwegende dat de voortdurende politieke en economische crisis in Venezuela volgens het Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding van de VN heeft bijgedragen tot een toename van het aantal moorden en een grotere onveiligheid van burgers;

1.  is ernstig bezorgd over de verslechterende situatie in Venezuela en veroordeelt de detentie van vreedzame betogers, studenten en oppositieleiders; dringt aan op de onmiddellijke vrijlating van al degenen die willekeurig gevangen worden gehouden, in overeenstemming met de verzoeken van diverse VN-instanties en internationale organisaties;

2.  veroordeelt krachtig de politieke vervolging en onderdrukking van de democratische oppositie, de schendingen van de vrijheid van meningsuiting en het recht om te demonstreren, alsook het bestaan van censuur in de media en op het internet;

3.  veroordeelt krachtig het gebruik van geweld tegen betogers; betuigt zijn oprechte medeleven met de nabestaanden van de slachtoffers; dringt er bij de Venezolaanse autoriteiten op aan deze misdrijven te onderzoeken en de daders hiervoor volledige verantwoordelijkheid te laten afleggen zonder enige ruimte voor straffeloosheid;

4.  spoort alle partijen aan om te komen tot een vreedzame dialoog die alle geledingen van de Venezolaanse samenleving omvat, teneinde punten van overeenstemming te vinden en de politieke hoofdrolspelers de gelegenheid te bieden om de ernstigste problemen waarmee het land worstelt te bespreken; dringt er bij alle betrokken partijen op aan verdere escalatie van het geweld te voorkomen en herinnert de regering van Venezuela eraan dat van een constructieve dialoog geen sprake kan zijn zolang de oppositieleiders op willekeurige gronden gevangen worden gehouden;

5.  dringt er bij de Venezolaanse autoriteiten op aan dat zij de ongecontroleerde gewapende regeringsgezinde groepen onverwijld ontwapenen en ontmantelen, en dat zij een eind maken aan de straffeloosheid ten aanzien van deze groepen;

6.  herinnert de regering van Venezuela aan haar verantwoordelijkheid te waarborgen dat alle strafrechtelijke procedures aan de internationale normen voldoen; wijst erop dat de scheiding van machten een fundamenteel democratisch beginsel is en dat het rechtssysteem door de overheid niet mag worden gebruikt om de democratische oppositie aan politieke vervolging en onderdrukking bloot te stellen; dringt er bij de Venezolaanse autoriteiten op aan de ongefundeerde beschuldigingen en arrestatiebevelen jegens politici van de oppositie in te trekken en de veiligheid van alle burgers in het land te garanderen, ongeacht hun politieke opvattingen en banden;

7.  dringt er bij de regering van Venezuela op aan haar eigen grondwet en haar internationale verplichtingen na te leven en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, het recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vreedzame vergadering, evenals politiek pluralisme te eerbiedigen, aangezien dit hoekstenen van de democratie vormen, en te waarborgen dat burgers niet worden vervolgd wegens de uitoefening van hun recht op vreedzame vergadering en vrijheid van meningsuiting;

8.  dringt er bij de regering van Venezuela op aan mensenrechten te eerbiedigen, vermeende mensenrechtenschendingen op doeltreffende wijze te onderzoeken, en een klimaat te creëren waarin mensenrechtenverdedigers en onafhankelijke niet-gouvernementele organisaties hun legitieme werkzaamheden ter bevordering van mensenrechten en democratie uit kunnen voeren;

9.  verzoekt de EDEO en de EU-delegatie evenals de delegaties van de lidstaten om de strafrechtelijke onderzoeken en processen van oppositieleiders te blijven volgen;

10.  dringt er bij de regering van Venezuela op aan een krachtige en open mensenrechtendialoog met de Europese Unie aan te gaan;

11.  dringt er bij de EU, de lidstaten en de Hoge Vertegenwoordiger / vicevoorzitter Federica Mogherini op aan op te roepen tot de onmiddellijke vrijlating van de betogers die willekeurig zijn gearresteerd sinds het begin van de demonstraties;

12.  herinnert aan zijn verzoek om zo spoedig mogelijk een ad hoc-delegatie van het Europees Parlement naar Venezuela te zenden om de situatie in het land te beoordelen en in dialoog te treden met alle bij het conflict betrokken partijen;

13.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regering en Nationale Vergadering van de Bolivariaanse Republiek Venezuela, de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering en de secretaris-generaal van de Organisatie van Amerikaanse Staten.

(1) PB C 102E van 24.4.2008, blz. 484.
(2) PB C 15E van 21.1.2010, blz. 85.
(3) PB C 212E van 5.8.2010, blz. 113.
(4) PB C 341E van 16.12.2010, blz. 69.
(5) PB C 351E van 2.12.2011, blz. 130.
(6) PB C 264E van 13.9.2013, blz. 88.
(7) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0176.


Mauritanië, met name de zaak van Biram Dah Abeid
PDF 136kWORD 57k
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2014 over Mauritanië, met name de zaak van Biram Dah Abeid (2014/2999(RSP))
P8_TA(2014)0107RC-B8-0382/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Mauritanië, waaronder die van 14 juni 2012 over de mensenrechten en de veiligheidssituatie in het Sahelgebied(1), en die van 22 oktober 2013 over de situatie van de mensenrechten in de Sahel en in de Westelijke Sahara(2),

–  gezien de conclusies van de Raad buitenlandse zaken van 17 maart 2014 over de uitvoering van de EU-strategie voor veiligheid en ontwikkeling in het Sahelgebied,

–  gezien de verklaring van de woordvoerder van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 25 juni 2014 over de presidentsverkiezingen in de Islamitische Republiek Mauritanië,

–  gezien artikel 1 van de Mauritaanse grondwet waarin "de gelijkheid voor de wet wordt gewaarborgd van alle burgers zonder onderscheid naar ras, geslacht of sociale positie",

–  gezien het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren dat in 1986 door Mauritanië is geratificeerd en dat in artikel 5 slavernij uitdrukkelijk verbiedt, en gezien het feit dat Mauritanië partij is bij internationale instrumenten die eigentijdse vormen van slavernij verbieden, zoals het Verdrag over de afschaffing van slavernij van 1926 en het Protocol van wijziging bij dat verdrag, en het Aanvullend Verdrag van de VN van 1956 inzake de afschaffing van de slavernij, de slavenhandel en met slavernij gelijk te stellen instellingen en praktijken,

–  gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend in Cotonou op 23 juni 2000 (Overeenkomst van Cotonou),

–  gezien de afsluitende conclusies over Mauritanië van 24 juli 2014 van het VN-comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen,

–  gezien IAO-conventie 105 over afschaffing van gedwongen arbeid,

–  gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat Biram Dah Abeid, zoon van vrijgelaten slaven, een campagne voert voor uitroeiing van slavernij; overwegende dat hij in 2008 het Initiatief voor het herrijzen van de Abolitionistische Beweging (Initiative pour la Résurgence du Mouvement Abolitionniste) heeft opgericht; overwegende dat deze organisatie deze problematiek onder de aandacht wil brengen en helpen om specifieke gevallen voor de rechter te brengen; overwegende dat Biram Dah Abeid in 2013 de VN-prijs voor de mensenrechten heeft gekregen;

B.  overwegende dat Biram Dah Abeid, een leidende Mauritaanse activist tegen slavernij, en oprichter van Initiatief voor het herrijzen van de Abolitionistische Beweging op 11 november 2014 werd aangehouden na afloop van een vreedzame demonstratiemars tegen de slavernij; overwegende dat Abeid werd beschuldigd van oproepen tot demonstratie, deelneming aan een demonstratie en deelneming aan een illegale organisatie, en volgens sommige berichten bestond zelfs het gevaar dat hij de doodstraf tegen zich zou horen eisen; overwegende dat het Mauritaanse wetboek van strafrecht nog steeds de doodstraf kent, die overigens niet alleen tot de zwaarste delicten is beperkt en ook kan worden uitgesproken bij veroordeling op grond van een door marteling verkregen bekentenis;

C.  overwegende dat ook andere campagnevoerders tegen de slavernij werden gearresteerd en gedetineerd waarmee het aantal gedetineerde activisten van het Mauritaanse Initiatief voor het herrijzen van de Abolitionistische Beweging op 17 komt; overwegende dat de Mauritaanse gendarmerie bij deze arrestaties naar wordt beweerd met excessief geweld te werk ging, waarbij arrestanten met stokken werden geslagen, over de grond werden gesleept en vernederende behandeling moesten ondergaan zoals zich naakt moeten uitkleden; ook wordt beweerd dat cipiers hebben geprobeerd sommigen onder de activisten te bewegen tot ondertekening van een bekentenis;

D.  overwegende dat Abeid in de uitslag van de Mauritaanse presidentsverkiezingen van 2014 als tweede eindigde; overwegende dat zijn reputatie hem tot voornaam doelwit maakt voor de Mauritaanse autoriteiten; overwegende dat zijn arrestatie evenals die van zijn collega's daarmee een uithaal is naar zowel de politieke oppositie als het maatschappelijke organisatiebestel;

E.  overwegende dat slavernij, ofschoon in 1981 officieel afgeschaft en in 2007 strafbaar gesteld, in Mauritanië nog steeds voortbestaat; overwegende dat volgens de Global Slavery Index 2014 Mauritanië de grootste boosdoener is, met het hoogste percentage in slavernij gehouden inwoners tot wel 4 procent en volgens sommige schattingen tot wel 20%; overwegende dat de recente wet op de slavernij niet alle vormen van slavernij in Mauritanië bestrijkt, en bijvoorbeeld alle vormen van horigheid uitsluit;

F.  overwegende dat slavernij in Mauritanië is duidelijk tot een rassenkwestie is verworden, nu slaven nagenoeg allemaal uit de (zwarte) Haratingemeenschap afkomstig zijn die 40 tot 60% van de Mauritaanse bevolking uitmaakt, en uit andere bevolkingsgemeenschappen, naar de bijzondere rapporteur voor eigentijdse vormen van slavernij rapporteert; overwegende dat de Haratin, ook degenen die zich niet in slavernij bevinden, zich vaak de toegang tot hoger gewaardeerde banen of prominente posities in het openbare leven zien ontzegd;

G.  overwegende dat slavernij gewoonlijk wordt overgeërfd: de kinderen van vrouwen in slavernij worden hun hele leven lang door de familie van de slavenhouder als eigendom beschouwd; overwegende dat vrouwen in slavernij doorgaans aan seksueel geweld zijn blootgesteld; overwegende dat de meeste slaven geen formeel onderwijs wordt gegund en dat hun wordt bijgebracht dat zij door lotsbeschikking hun meester toebehoren, waardoor de zogenoemde psychologische slavernij zich bestendigt; overwegende dat slavinnen alleen met toestemming van hun meester mogen trouwen; overwegende dat veel slaven ter wereld komen als gevolg van verkrachting; overwegende dat een slaaf ook eenmaal vrijgelaten slechts een geringe kans heeft om serieus werk te vinden;

H.  overwegende dat Mauritanië verdragen heeft geratificeerd als de Universele Verklaring van de rechten van de mens en het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, evenals de Cotonou-overeenkomst ACP-EU;

1.  spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de arrestatie en de nog steeds voortdurende detentie van de antislavernij-activisten Biram Dah Abeid en zijn mede-campagnevoerders, en dringt aan op hun onmiddellijke vrijlating; geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de berichten van geweldpleging tegen sommigen van de activisten, en vraagt de Mauritaanse autoriteiten over te gaan tot vervolging van de beambten die bij mishandeling en marteling van gevangenen betrokken zijn;

2.  roept de Mauritaanse regering een einde te maken aan het gebruik van geweld tegen burgers die deelnemen aan vreedzame protesten en mediacampagnes ter ondersteuning van Biram Dah Abeid, haar uithalen naar het maatschappelijk organisatiebestel en de politieke oppositie te staken, en de antislavernij-activisten toe te staan hun geweldloze activiteiten voort te zetten zonder angst voor chicanes of intimidatie; dringt er bij de Mauritaanse autoriteiten op aan, vrijheid van meningsuiting en van vergadering toe te staan, in overeenstemming met internationale verdragen en de eigen nationale wetgeving;

3.  veroordeelt ten sterkste alle vormen van slavernij, en meer specifiek de gesignaleerde grote verbreidheid van slavernij, met slavernij gelijk te stellen praktijken en mensenhandel in Mauritanië; stelt met voldoening vast dat de Mauritaanse regering slavernij strafbaar heeft gesteld, dat er een speciale rechtbank bestaat voor gevallen van slavernij en dat de regering in maart 2014 een routekaart voor de afschaffing van slavernij heeft aangekondigd;

4.  stelt spijtig vast dat er tot dusver slechts eenmaal vervolging is ingesteld wegens slavernij; dringt bij de Mauritaanse regering aan op beëindiging van alle vormen van slavernij, wetgeving tegen slavernij uit te vaardigen en discriminerende wettelijke bepalingen, in onder meer het strafrecht, het familie- en personenrecht en de nationaliteitswetgeving, te wijzigen of in te trekken; onderstreept dat bij beschuldiging of aangifte van slavernij en met slavernij gelijk te stellen praktijken daadwerkelijk onderzoek en vervolging moet worden ingesteld;

5.  roept de Mauritaanse autoriteiten op de mensen op alle niveaus van de samenleving meer bewust te maken van hun opvattingen en mentaliteit ten aanzien van slavernij; spoort de Mauritaanse autoriteiten krachtig aan om mee te werken aan verandering van de sociale opstelling jegens ras en slavernij, vooral ten aanzien van de Haratinbevolking; onderstreept dat discriminatie op grond van etnische afstamming, vooral op de gebieden van onderwijs en werk, moet worden uitgebannen; roept de Mauritaanse autoriteiten tevens op om het kastestelsel van slavernij, met name ten aanzien van vrouwen in het huishoudelijk werk, tot de grond toe af te breken;

6.  dringt aan op universeel formeel onderwijs, zodat (vroegere) slaven evenals hun kinderen aan hun alfabetisering kunnen werken en zich kunnen toerusten voor het vinden van werk; merkt op dat alle Mauritaanse burgers recht behoren te hebben op een eigen stuk grond, met name wanneer zij dat al generaties lang hebben bezeten en bewerkt, een recht waarvoor Biram Dah Abeid en het Mauritaanse Initiatief voor het herrijzen van de Abolitionistische Beweging steeds hebben gepleit als belangrijkste middel om de vicieuze cirkel van slavernij te doorbreken; spoort de Mauritaanse regering in dit verband aan, de IAO-conventie 169 te ratificeren die de verschillende vormen van grondbezit en -gebruik door inheemse volken erkent;

7.  onderstreept het belang van een vruchtbare relatie tussen de EU en Mauritanië, die moet bijdragen aan democratie, stabiliteit en ontwikkeling in het land; onderstreept dat Mauritanië een belangrijke partner is in de EU-strategie voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahel;

8.  spoort de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger, de Europese Dienst voor Extern Optreden en de lidstaten aan tot grotere inspanningen ter bestrijding van slavernij in Mauritanië, concreet door te zorgen voor een duidelijk en werkbaar buitenlands en mensenrechtelijk beleid dat aansluit op het strategisch kader inzake mensenrechten en democratie, en door het aspect van de mensenrechten te benadrukken als onderdeel van de Sahel-strategie van de EU en in dialogen met de Mauritaanse regering, mede ook in het kader van formele bilaterale akkoorden;

9.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de lidstaten, de Mauritaanse autoriteiten, de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de VN-Raad voor de mensenrechten, de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse staten, de Arabische Liga en de Afrikaanse Unie.

(1) PB C 322 E van 15.11.2013, blz. 94.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0431.


Sudan: de zaak van dr. Amin Mekki Medani
PDF 137kWORD 57k
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2014 over Sudan, de zaak van dr. Amin Mekki Medani (2014/3000(RSP))
P8_TA(2014)0108RC-B8-0389/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn voorgaande resoluties over Sudan,

–  gezien het verslag van 18 september 2013 van de onafhankelijke deskundige van de Raad voor de mensenrechten van de VN over de mensenrechtensituatie in Sudan,

–  gezien de EU-verklaring over de vrijlating van politieke gevangenen in Sudan van 15 juli 2014,

–  gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van de EU over Sudan van 11 november 2014,

–  gezien het verslag van 4 september 2014 van de onafhankelijke deskundige van de Raad voor de mensenrechten van de VN over de mensenrechtensituatie in Sudan,

–  gezien de akkoorden inzake de nationale dialoog en het grondwettelijk proces, ondertekend op 4 september te Addis Abeba,

–  gezien de "Sudan Call"-verklaring inzake de totstandbrenging van een staat van burgerschap en democratie,

–  gezien het in 2013 vastgestelde nationale mensenrechtenplan van Sudan, gebaseerd op de beginselen van universaliteit en gelijkheid van iedereen,

–  gezien zijn resolutie van 25 november 2014 over de EU en het mondiaal ontwikkelingskader voor de periode na 2015(1),

–  gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,

–  gezien het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen (CEDAW) van 18 december 1979,

–  gezien de beginselen van Johannesburg inzake nationale veiligheid, vrijheid van meningsuiting en toegang tot informatie, VN-document E/CN.4/1996/39 (1996),

–  gezien de algemene vredesovereenkomst voor Sudan van 2005,

–  gezien het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren,

–  gezien de Overeenkomst van Cotonou,

–  gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat op 6 december 2014 dr. Amin Mekki Medani, een bekende mensenrechtenactivist en voormalig voorzitter van de Sudan Human Rights Monitor (SHRM), door de Sudanese nationale inlichtingen- en veiligheidsdienst in zijn huis in Khartoum gearresteerd is;

B.  overwegende dat er ernstige zorgen zijn over de veiligheid van dr. Medani, die 76 jaar oud is en in slechte gezondheid verkeert; overwegende dat, naar verluidt, de NISS hem bij zijn arrestatie geen toestemming heeft gegeven zijn medicijnen mee te nemen;

C.  overwegende dat dr. Medani een symbool is van grote inzet voor de mensenrechten, humaniteit en de rechtstaat, en hoge posities bekleed heeft in een reeks verschillende nationale en internationale instellingen, waaronder de Sudanese rechterlijke macht, de democratische overgangsregering van Sudan (als kabinetsminister voor vrede), en de Verenigde Naties; overwegende dat dr. Medani slachtoffers van geweld heeft vertegenwoordigd en zich steeds uitgesproken heeft tegen machtsmisbruik en door de EU-delegatie in Sudan de "Heroes for Human Rights Award 2013" toegekend is voor zijn lokale en internationale inspanningen voor de bevordering van de mensenrechten;

D.  overwegende dat dr. Medani gearresteerd is kort na zijn terugkeer uit Addis Abeba, waar hij de "Sudan Call"-verklaring in naam van maatschappelijke organisaties ondertekend had – een verbintenis om te werken aan een einde van de conflicten die in de verschillende regio's in Sudan woeden en aan juridische, institutionele en economische hervormingen; overwegende dat Faraouk Abu Issa, leider van het oppositionele National Consensus Forum en dr. Farah Ibrahim Mohamed Alagar respectievelijk op 6 en 7 december 2014 op een soortgelijke wijze gearresteerd zijn, na hun betrokkenheid bij de "Sudan Call"-verklaring;

E.  overwegende dat de verklaring, die de ondertekenaars ertoe verbindt een einde te maken aan oorlogen en conflicten, ondertekend is door vertegenwoordigers van politieke partijen en partijen van de oppositie, waaronder de National Umma Party, de National Consensus Forces en het Sudan Revolutionary Front (SRF); overwegende dat deze verklaring een uitbreiding is van de verklaring van Parijs van 8 augustus 2014, ondertekend door het SRF en de National Umma Party, die door Sadiq Al Mahdi vertegenwoordigd werd;

F.  overwegende dat de arrestatie van dr. Medani tekenend is voor het repressieve beleid dat door de Sudanese autoriteiten gevoerd wordt om een legitiem, vreedzaam politiek debat te verhinderen, en gebruikt wordt om het recht op een vrije mening, de vrijheid van meningsuiting en vereniging te beperken en wederom een voorbeeld is van onrechtmatige, willekeurige detentie door de NISS;

G.  overwegende dat regeringen de eerst aangewezenen zijn om de politieke, economische en maatschappelijke zorgen van hun burgers aan te pakken; overwegende dat conflicten tussen regeringen en burgers met politieke middelen via onderhandelingen opgelost moeten worden;

H.  overwegende dat Sudan in een kritieke periode van politieke dialoog verkeert waarin een grote behoefte bestaat aan personen als dr. Medani, die met hun deskundigheid aan het hervormingsproces kunnen bijdragen;

1.  veroordeelt met kracht de willekeurige arrestatie en detentie van dr. Medani en andere vreedzame activisten als een onrechtmatige inbreuk op hun vreedzame en legitieme politieke en mensenrechtenactiviteiten; verzoekt om hun onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating;

2.  blijft bezorgd over de voortdurende detentie en de omstandigheden van leden van oppositiepartijen, jonge activisten, verdedigers van mensenrechten, en journalisten in Sudan; dringt er bij de regering van Sudan op aan de vreedzame uitoefening van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging en vergadering, te waarborgen; verzoekt de Sudanese autoriteiten een einde te maken aan alle pesterijen en intimidatie van verdedigers van mensenrechten en politieke activisten en de betreffende internationale normen en standaarden in acht te nemen;

3.  verzoekt de Sudanese autoriteiten om de op het internationale recht gegronde mensenrechten en de fundamentele vrijheden, waaronder de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en van vergadering, godsdienstvrijheid, vrouwenrechten en gendergelijkheid, in ere te herstellen en te eerbiedigen; benadrukt het belang van een onafhankelijke, onpartijdige en toegankelijke rechterlijke macht om de eerbiediging van de rechtsstaat en de fundamentele rechten van de bevolking te verbeteren;

4.  verlangt dat de Sudanese regering haar nationale veiligheidswet herziet, die de gevangenhouding van verdachten gedurende vierenhalve maand mogelijk maakt zonder enige vorm van rechterlijke toetsing, en verzoekt de Sudanese regering tevens het rechtsstelsel te hervormen en in overeenstemming te brengen met internationale normen op het gebied van mensenrechten;

5.  is ingenomen met de ondertekening van de akkoorden inzake de nationale dialoog en het grondwettelijk proces waarin bij alle groepen op wordt aangedrongen af te zien van geweld als middel om politieke verandering te bewerkstelligen en zich onverwijld te verbinden tot een nationale dialoog en onderhandelingen; benadrukt het belang van het proces van nationale dialoog, dat dé gelegenheid is om vooruitgang te boeken op de weg naar nationale vrede, verzoening en democratisch bestuur in Sudan;

6.  blijft niettemin ernstig bezorgd over de voortdurende conflicten in Sudan, met name in de gebieden Darfur, Zuid-Kordofan en Blauwe Nijl en de daarmee gepaard gaande schendingen van het humanitair recht en de mensenrechten, alsmede over de ernstige humanitaire noodsituatie die nog steeds tot enorm veel menselijk leed en binnenlandse ontheemdingen aanleiding geeft en een risico voor de regionale stabiliteit vormt;

7.  herhaalt, in overeenstemming met de nationale dialoog, dat een betekenisvolle dialoog moet plaatsvinden met deelname van de oppositiepartijen en het maatschappelijk middenveld, waaronder vrouwengroepen; benadrukt dat bij de dialoog belanghebbenden uit alle Sudanese regio's moeten worden betrokken, en hij een afspiegeling moet zijn van de volledige etnische, religieuze en culturele diversiteit van Sudan;

8.  spoort alle partijen aan via de nationale dialoog de interne conflicten van Sudan en vraagstukken als sociaaleconomische marginalisering, ongelijke verdeling van middelen, politieke uitsluiting en gebrek aan toegang tot overheidsdiensten aan te pakken, met inbegrip van identiteit en sociale gelijkheid van alle groepen; steunt in dit verband nieuwe en inclusieve bestuursregelingen, een definitieve grondwet en een stappenplan voor het houden van nationale verkiezingen;

9.  benadrukt dat de nationale dialoog uitsluitend zal slagen wanneer deze in een sfeer plaatsvindt waarin de vrijheid van meningsuiting, van media, vereniging en vergadering gewaarborgd zijn; roept dan ook op alle politieke gevangenen vrij te laten en willekeurige detentiepraktijken onmiddellijk te beëindigen; verzoekt de Sudanese regering de doodstraf, die nog steeds uitgevoerd wordt, af te schaffen, en doodvonnissen om te zetten in passende alternatieve sancties;

10.  verzoekt de Commissie en de EDEO hun steun te blijven geven aan een dialoog tussen Sudan en Zuid-Sudan en de buurlanden om tot volledige uitvoering van het algemene vredesakkoord van 2005 en van de akkoorden van Addis Abeba van 2012 te komen, en alle andere uitstaande kwesties aan te pakken;

11.  verzoekt de Commissie en de EDEO de nationale dialoog, het uitvoeringspanel op hoog niveau van de Afrikaanse Unie (AUHIP) en de gezamenlijk speciaal vertegenwoordiger van de VN en de Afrikaanse Unie in Dafur, te ondersteunen, en prijst president Mbeki voor zijn inspanningen voor de bevordering van een daadwerkelijke nationale dialoog;

12.  uit zijn bezorgdheid over de voortdurende en veelvuldige schendingen van vrouwenrechten in Sudan, met name op grond van artikel 152 van de strafwet; spoort de Sudanese autoriteiten aan onverwijld het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen te ondertekenen en te ratificeren;

13.  roept de regering van Sudan, de oppositie en de gewapende groeperingen op van de gelegenheid die de nationale dialoog biedt gebruik te maken en daarmee blijk te geven van het leiderschap dat nodig is om Sudan de weg naar vrede, welvaart en recht te doen inslaan; benadrukt nogmaals het belang om straffeloosheid te bestrijden;

14.  uit zijn bezorgdheid over de verslechterende humanitaire situatie in talloze regio's in Sudan, en met name de beperkingen die nog steeds gesteld worden aan de toegang van internationale humanitaire agentschappen en organisaties; herhaalt zijn oproep aan de regering van Sudan en de gewapende groepen om alle humanitaire agentschappen conform internationale humanitaire beginselen een veilige, tijdige en ongehinderde toegang te garanderen voor humanitaire hulp tot alle gebieden, met name conflictgebieden;

15.  hekelt de wet inzake de ngo's van de regering, die de mogelijkheden voor ngo's beperkt om hoognodige humanitaire hulp aan Sudan te leveren en die de reeds gecompliceerde situatie waarmee ngo's in het land worden geconfronteerd – een steeds zorgelijker tendens van pesterijen en belemmeringen gericht op humanitaire hulpverleners, alsook het hardhandige optreden tegen maatschappelijke organisaties en schending van democratische vrijheden – verder bemoeilijkt;

16.  vraagt de EU en haar lidstaten om zich te blijven inzetten voor de steun aan Sudan en de Sudanese bevolking in de overgang naar een intern hervormde democratie;

17.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regering van Sudan, de Afrikaanse Unie, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de beide voorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU en het Pan-Afrikaanse Parlement (PAP).

(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0059.


Besluit om geen bezwaar te maken tegen een gedelegeerde handeling: vooraf te betalen bedragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen
PDF 214kWORD 50k
Besluit van het Europees Parlement van 18 december 2014 om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 21 oktober 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 wat de vooraf te betalen bedragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft (C(2014)07674 – 2014/2923(DEA))
P8_TA(2014)0109B8-0381/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2014)07674),

–  gezien het schrijven van de Commissie van 18 november 2014, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de gedelegeerde verordening,

–  gezien het schrijven van de Commissie economische en monetaire zaken aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters, van 16 december 2014,

–  gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad(1), en met name artikelen 103, leden 7 en 8, en 115, lid 5,

–  gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie economische en monetaire zaken,

–  gezien de overeenstemming binnen de Raad over de uitvoeringsverordening tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat vooraf te betalen bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds betreft (COM(2014)0710),

–  gezien artikel 105, lid 6, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat artikel 130 van Richtlijn 2014/59/EU (de richtlijn herstel en afwikkeling van banken) van de lidstaten vereist dat zij de nationale maatregelen die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen met ingang van 1 januari 2015 toepassen;

B.  overwegende dat de lidstaten, om de richtlijn toe te passen, er zorg voor moeten dragen dat ten minste jaarlijks bijdragen worden geïnd van de kredietinstellingen en beleggingsondernemingen ("de instellingen") waaraan op hun grondgebied vergunning is verleend (artikel 103, lid 1, richtlijn herstel en afwikkeling van banken);

C.  overwegende dat deze bijdragen moeten worden aangepast aan het risicoprofiel van instellingen overeenkomstig de in een gedelegeerde handeling van de Commissie gespecificeerde criteria;

D.  overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 103, lid 7, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken bevoegd is gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op de nadere omschrijving van het begrip "aanpassen van de bijdragen aan de financieringsregelingen aan het risicoprofiel van de instellingen", rekening houdend met bepaalde in dat artikel opgesomde criteria;

E.  overwegende dat de Commissie, om aan bovengenoemde bevoegdheid te beantwoorden, op 21 oktober 2014 de gedelegeerde verordening van de Commissie heeft vastgesteld tot aanvulling van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 wat de vooraf te betalen bijdragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft;

F.  overwegende dat deze gedelegeerde verordening aan het einde van de aan Parlement en Raad toegekende toetsingstermijn alleen in werking kan treden als Parlement noch Raad daartegen bezwaar heeft aangetekend, of als zowel Parlement als Raad voor het verstrijken van deze periode de Commissie hebben meegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken; overwegende dat de toetsingstermijn overeenkomstig artikel 115, lid 5, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken is vastgesteld op drie maanden vanaf de datum van kennisgeving, d.w.z. durend tot 21 januari 2015, en met drie maanden kan worden verlengd;

G.  overwegende dat een soepele en tijdige tenuitvoerlegging van het kader voor herstel en afwikkeling van banken voor 1 januari 2015 vereist dat de nationale afwikkelingsautoriteiten zo spoedig mogelijk, en in elk geval vóór 1 januari 2015, beginnen met de berekening en inning van de bijdragen aan de afwikkelingsfinancieringsregelingen; overwegende dat deze berekening en inning dienen te worden uitgevoerd in overeenstemming met bovengenoemde gedelegeerde verordening;

H.  overwegende dat de gedelegeerde verordening daarom in 2014 in werking moet treden, voordat de in overweging F bedoelde toetsingstermijn verstrijkt;

I.  overwegende dat de overeenstemming binnen de Raad over de uitvoeringsverordening tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat vooraf te betalen bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds betreft, die werd bereikt na informele inbreng van het Parlement, strookt met bovengenoemde gedelegeerde verordening;

1.  verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190.


Sluiting van de associatieovereenkomst met Georgië
PDF 260kWORD 85k
Niet-wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 december 2014 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds (09827/2014 – C8-0129/2014 – 2014/0086(NLE)2014/2816(INI))
P8_TA(2014)0110A8-0042/2014

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerpbesluit van de Raad (09827/2014),

–  gezien de associatieovereenkomst ("overeenkomst") van 27 juni 2014 tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds (17901/2013),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 217 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), en lid 7 en lid 8, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0129/2014),

–  gezien het wapenstilstandsakkoord van 12 augustus 2008 dat door bemiddeling van de EU tot stand is gekomen en door Georgië en de Russische Federatie is ondertekend, en de uitvoeringsovereenkomst van 8 september 2008,

–  gezien de gezamenlijke verklaring van de top van het Oostelijk Partnerschap in Praag van 7 mei 2009, de top van het Oostelijk Partnerschap in Warschau van 30 september 2011, en de top van het Oostelijk Partnerschap in Vilnius van 28-29 november 2013,

–  gezien de overeenkomsten inzake vereenvoudigde visumverplichtingen en overname tussen de EU en Georgië die op 1 maart 2011 in werking zijn getreden,

–  gezien zijn resolutie van 17 november 2011 met de aanbevelingen van het Europees Parlement aan de Raad, de Commissie en de EDEO betreffende de onderhandelingen over de associatieovereenkomst EU-Georgië(1),

–  gezien het gezamenlijke werkdocument over de tenuitvoerlegging van het Europees Nabuurschapsbeleid in Georgië - Progress in 2013 and recommendations for action (Vooruitgang in 2013 en aanbevelingen voor actie) (jaarlijks voortgangsverslag) van 27 maart 2014 (SWD(2014)0072),

–  gezien zijn standpunt in eerste lezing van 11 december 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument(2),

–  gezien zijn resolutie van 17 april 2014 over Russische druk op de landen van het Oostelijk Partnerschap en in het bijzonder de destabilisatie van Oost-Oekraïne(3),

–  gezien zijn resolutie van 12 maart 2014 over de beoordeling en vaststelling van prioriteiten voor de betrekkingen van de EU met de landen van het Oostelijk Partnerschap(4),

–  gezien het verslag van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa van 5 september 2014 over het functioneren van de democratische instellingen in Georgië,

–  gezien de werkzaamheden van Thomas Hammarberg als speciaal EU-adviseur voor wettelijke en grondwettelijke hervormingen en mensenrechten in Georgië, en zijn verslag en aanbevelingen "Georgia in Transition. Report on the human rights dimension: background, steps taken and remaining challenges" ("Georgië in transitie. Verslag over de mensenrechtensituatie: achtergrond, genomen maatregelen en resterende vraagstukken") van september 2013, en het verslag van 10 juli 2014 over de follow-up missie,

–  gezien zijn standpunt van 16 april 2014 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van een protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds, inzake een kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en Georgië over de algemene beginselen voor de deelname van Georgië aan programma’s van de Unie(5),

–  gezien de associatieagenda, die het ENB-actieplan zal vervangen,

–  gezien artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien zijn wetgevingsresolutie van 18 december 2014 over het ontwerpbesluit(6),

–  gezien artikel 99, lid 1, tweede alinea , van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie internationale handel (A8-0042/2014),

A.  overwegende dat er in Georgië een brede consensus bestaat onder burgers en politici over de voordelen van toenadering tot het Westen, met inbegrip van de EU en de NAVO; overwegende dat, volgens een recente studie van het National Democratic Institute for International Affairs, 69% van de bevolking van Georgië, achter de ondertekening van de associatieovereenkomst met de Europese Unie staat; overwegende dat een dergelijke consensus de weg zou moeten vrijmaken voor de beëindiging van de huidige polarisatie van het politieke landschap en de noodzakelijke voorwaarden zou moeten creëren voor een constructieve dialoog tussen de meerderheid en minderheidsgroeperingen;

B.  overwegende dat de parlementsverkiezingen van 2012 en de presidentsverkiezingen van 2013 in Georgië soepel en in overeenstemming met Europese normen zijn verlopen; overwegende dat de vreedzame en democratische machtsoverdracht na deze verkiezingen uniek was in de recente geschiedenis van Georgië en als een voorbeeld voor de gehele regio kan dienen;

C.  overwegende dat Europa uiting moet geven aan zijn solidariteit met de landen die hun onafhankelijkheid hebben herwonnen na de ineenstorting van de Sovjet-Unie en aan zijn steun voor hun soevereiniteit;

D.  overwegende dat Rusland de Georgische gebieden Abchazië en het Tsinvali-gebied/Zuid-Ossetië blijft bezetten, in weerwil van de fundamentele normen en beginselen van het volkenrecht; overwegende dat er in deze gebieden etnische zuiveringen en gedwongen demografische veranderingen hebben plaatsgevonden onder het feitelijke toezicht van de bezettingsmacht, die verantwoordelijk is voor de schendingen van de mensenrechten in deze gebieden, waaronder schendingen van de rechten op vrij verkeer, intermenselijke contacten en onderwijs in de moedertaal;

E.  overwegende dat Georgië sinds de Rozenrevolutie aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt op het gebied van hervormingen en bij het versterken van zijn betrekkingen met de EU; overwegende dat Georgië wegens de voortgang die het heeft geboekt bij hervormingen ter bevordering van mensenrechten en democratie aanvullende financiële steun heeft gekregen in het kader van het integratie- en samenwerkingsprogramma van het Oostelijk Partnerschap; overwegende dat de ondertekening van de associatieovereenkomst eveneens een krachtige erkenning van deze vooruitgang vormt, terwijl zij ook recht doet aan de ambities en inzet van Georgië ten aanzien van een Europese koers;

F.  overwegende dat de ondertekening van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie enerzijds en Georgië, de Republiek Moldavië en Oekraïne anderzijds op 27 juni 2014 heeft plaatsgevonden tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad in Brussel; overwegende dat met de ratificatie van de associatieovereenkomst met Georgië door het Europees Parlement, die volgde op de ratificatie van de overeenkomsten met de Republiek Moldavië en Oekraïne, een volledig proces wordt afgerond, terwijl een nieuw hoofdstuk wordt geopend met betrekking tot de wens en vastberadenheid van deze landen om toenadering te zoeken tot de Europese Unie;

G.  overwegende dat door het Oostelijk Partnerschap binnen het ENB een politiek kader van betekenis is ontstaan voor de verdieping van de betrekkingen, de bespoediging van de politieke samenwerking en de bevordering van de economische integratie tussen de EU en Georgië, die verbonden zijn door sterke geografische, historische en culturele banden, doordat het de politieke en sociaal- economische hervormingen ondersteunt en de toenadering tot de EU vergemakkelijkt;

H.  overwegende dat regionale kaders, zoals de Parlementaire Vergadering van Euronest en het EU-initiatief "Synergie voor het Zwarte Zeegebied", aanvullende fora bieden om ervaringen, informatie en beste praktijken uit te wisselen inzake de tenuitvoerlegging van de associatieagenda;

I.  overwegende dat de EU het recht van Georgië onderstreept om toe te treden tot om het even welke organisatie of alliantie, met inachtneming van het internationaal recht, en wijst op haar krachtige geloof in het beginsel dat een derde land geen veto mag uitspreken over het soevereine besluit van een ander land inzake dergelijke aangelegenheden;

J.  overwegende dat het Parlement zijn volledige steun geeft aan de visumliberalisering ten aanzien van Georgië, die een onmiddellijk teken vormt van de nauwere betrekkingen tussen de EU en Georgië en de bevolking rechtstreekse voordelen biedt;

K.  overwegende dat de sluiting van de overeenkomst geen doel op zich is, maar onderdeel is van een breder proces om het land juridisch, economisch, politiek en maatschappelijk bij Europa aansluiting te doen vinden, en dat met het oog hierop de tenuitvoerlegging van de overeenkomst van wezenlijk belang is;

L.  overwegende dat de associatieovereenkomst tussen de EU en Georgië – met name het gedeelte over handel waarover in 2012 en 2013 in het kader van het Oostelijk Partnerschap is onderhandeld –, onder andere een van de meest ambitieuze vrijhandelsovereenkomsten is die de EU ooit met een derde land is overeengekomen;

M.  overwegende dat de totstandbrenging van de diepe en brede vrijhandelsruimte (DCFTA) tussen de EU en Georgië een van de belangrijkste elementen van wederzijds belang van de associatieovereenkomst is; overwegende dat het belang van handel voor groei, werkgelegenheid, welvaart en stabiliteit onbetwistbaar is;

N.  overwegende dat Georgië met de totstandbrenging van de DCFTA met de EU, zich ertoe moet verbinden zijn wetgeving en normen aan te passen, teneinde de gemeenschappelijke normen en waarden te eerbiedigen, om een grotere toegang tot de markt van de EU te krijgen;

O.  overwegende dat de EU zal profiteren van soepeler handelsstromen en betere investeringsvoorwaarden in Georgië;

P.  overwegende dat de DCFTA diverse bepalingen bevat die erop zijn gericht de handelswetgeving en het handelsgerelateerd beleid van Georgië te hervormen in overeenstemming met en op basis van het EU-acquis, hetgeen zal leiden tot de modernisering van de economie van het land en een beter en voorspelbaarder ondernemingsklimaat, onder andere voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's);

Q.  overwegende dat de EU door de toekenning van SAP+ preferenties aan Georgië, de economie van het land aanzienlijk heeft bevoordeeld;

R.  overwegende dat de voorlopige toepassing van de associatieovereenkomst met ingang van 1 september 2014 bijdraagt tot een snellere tenuitvoerlegging van de associatieagenda;

S.  overwegende dat de actieve betrokkenheid van Georgië en de naleving van gedeelde waarden en beginselen, waaronder vrijheid, gelijkheid, democratie, pluriformiteit, de rechtsstaat, goed bestuur en de eerbiediging van de mensenrechten, op basis van een consensus over de unieke waarde van ieder mens, van wezenlijk belang is om het proces vooruit te brengen en voor de succesvolle tenuitvoerlegging van de overeenkomst, en om ervoor te zorgen dat deze duurzame gevolgen heeft voor de ontwikkeling van het land;

T.  overwegende dat nauwere politieke en economische banden het gehele Europese continent meer stabiliteit, veiligheid en welvaart zullen brengen; overwegende dat nauwere banden met de EU Georgië niet moeten uitsluiten of losmaken van zijn traditionele, historische, politieke en economische betrekkingen met andere landen in de regio, maar er juist voor moeten zorgen dat het land al zijn potenties volledig kan benutten;

U.  overwegende dat Georgië een belangrijke schakel is in de toeleveringsketen van de gemeenschappelijke energiemarkt, die energiebronnen van het Kaspische Zeegebied naar de EU voert;

1.  is uitermate verheugd over de ondertekening van de associatieovereenkomst, die het beschouwt als een aanzienlijke vooruitgang in de betrekkingen tussen de EU en Georgië en als een concrete stap waarmee uiting wordt gegeven aan de verbintenis tot politieke associatie en economische integratie; is verheugd over de toekenning van financiële steun aan Georgië in 2014 overeenkomstig het beginsel van "meer middelen voor meer hervormingen"; benadrukt dat de ratificatie van de overeenkomst geen einddoel op zich is en dat de volledige tenuitvoerlegging ervan binnen een zo kort mogelijke termijn van essentieel belang is;

2.  is verheugd over de snelle en unanieme ratificatie van de overeenkomst door het Georgische parlement en roept de lidstaten op de associatieovereenkomst eveneens snel te ratificeren;

3.  merkt op dat Georgië overeenkomstig artikel 49 VEU, net als alle andere Europese landen, een Europees perspectief heeft en het EU-lidmaatschap kan aanvragen, mits het de democratische beginselen in acht neemt, de fundamentele vrijheden en de mensenrechten en rechten van minderheden eerbiedigt, en het functioneren van de rechtsstaat garandeert;

4.  benadrukt dat de overeenkomst betrekking heeft op het gehele internationaal erkende grondgebied van Georgië, voordelen biedt aan de voltallige bevolking en als kader dient voor duurzame ontwikkeling en democratie in Georgië;

5.  roept Georgië ertoe op ervoor te zorgen dat hervormingen verankerd worden en diepe wortels schieten in het institutionele kader om een samenleving tot stand te brengen die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid tussen vrouwen en mannen;

6.  onderstreept in dit verband het belang van een constructieve dialoog met alle partijen over de vaststelling van de fundamentele hervormingen en de verplichtingen die uit de associatieovereenkomst voortvloeien, in de geest van een consensuele Europese keuze; dringt er bij de Georgische politieke krachten op aan geen "winner takes it all"-benadering te hanteren, zoals door regeringen in het verleden wel is gebeurd, teneinde de langdurige polarisatie van de Georgische samenleving te beëindigen;

7.  is verheugd over de associatieagenda, die een praktisch kader tot stand brengt voor de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van de overeenkomst en het sturend kader moet vormen voor de ontwikkeling van de betrekkingen tussen de EU en Georgië;

8.  benadrukt dat zowel Georgië als de EU bij de tenuitvoerlegging van de agenda betrokken moeten zijn, en dat bij de uitvoering van de erin opgenomen prioriteiten passende technische en financiële steun moet worden geboden, zodat Georgië over de middelen beschikt om de democratische en economische hervormingen voort te zetten; verzoekt de Commissie en de lidstaten hun steun te coördineren en de prioriteiten van de agenda als leidraad te gebruiken bij de programmering van de financiële steun voor Georgië;

9.  verzoekt de partijen de opleidingsbehoeften te pijlen om ervoor te zorgen dat Georgië in staat is de verplichtingen van de overeenkomst en de agenda na te leven;

10.  bevestigt nogmaals dat het de soevereiniteit en territoriale integriteit van Georgië ondersteunt en wenst dat wordt gewaarborgd dat de overeenkomst van toepassing is op en profijtelijk is voor het gehele internationaal erkende grondgebied van Georgië ; roept de EU er in dit verband toe op zich actief te blijven inzetten voor conflictoplossing, via de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië, die covoorzitter is van het overleg in Genève, en via de EU-waarnemingsmissie (EUMM); moedigt meer vastberaden inspanningen aan met betrekking tot de herziening van de restrictieve aspecten van de wet inzake bezette gebieden, teneinde de voordelen van de associatieovereenkomst en de diepe en brede vrijhandelsruimte te maximaliseren;

11.  dringt er bij Rusland op aan de soevereiniteit en de territoriale integriteit van Georgië, evenals de onschendbaarheid van zijn internationaal erkende grenzen volledig te eerbiedigen, de erkenning van de afscheiding van Abchazië en de regio Tskhinvali/ Zuid-Ossetië terug te draaien en de bezetting van deze gebieden te beëindigen, en zich te houden aan de belofte geen geweld te gebruiken tegen Georgië; veroordeelt in dit verband de sluiting van het verdrag inzake "bondgenootschap en strategisch partnerschap" tussen het bezette gebied Abchazië en Rusland; ziet dit als een stap van Rusland naar voltooiing van de volledige annexatie van Abchazië; spreekt tevens zijn bezorgdheid uit over de mogelijkheid dat er ook een vergelijkbaar "verdrag" wordt gesloten met het bezette gebied Tskhinvali/ Zuid-Ossetië ; roept de Russische Federatie in dit verband op het zogenaamde "verdrag" in te trekken en haar verplichtingen krachtens de overeenkomst inzake een staakt-het-vuren van 12 augustus 2008 na te komen;

12.  is verheugd over de recente hervormingen door de Georgische autoriteiten die zijn gericht op het verder versterken van de stabiliteit, onafhankelijkheid en doeltreffendheid van instellingen die tot taak hebben de democratie te waarborgen (in het bijzonder die van de rechterlijke instellingen), evenals de rechtsstaat en goed bestuur, en op het consolideren van de structuren ter bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden; benadrukt eens te meer dat het van belang is om de scheiding van de drie machten te waarborgen; dringt aan op het effectief gebruik van het stelsel van wederzijdse controle ("checks and balances") in combinatie met toezichtsmechanismen;

13.  wijst op de inspanningen van de Georgische autoriteiten op het gebied van democratische hervormingen, waaronder de hervorming van de rechterlijke macht, en op de noodzaak om alle vermeende schendingen van de rechten van de mens aan een degelijk en volledig onderzoek te onderwerpen; wijst er nogmaals op dat de hervorming van de rechterlijke macht in Georgië een prioriteit blijft voor zowel Georgië als de Europese Unie; erkent het grondbeginsel van gelijkheid voor de wet en de waarborging van procedurele rechten; benadrukt dat het nodig is een overzicht op te stellen van gevallen van vervolging en veroordeling op basis waarvan de vooruitgang kan worden gemeten; dringt aan op de harmonisatie van de jurisprudentie, teneinde de rechtspraak voorspelbaar te maken en het vertrouwen van het publiek te waarborgen; herinnert eraan dat de doeltreffende tenuitvoerlegging van de hervormingsstrategie voor de rechterlijke macht moet worden voortgezet;

14.  benadrukt dat alle vervolgingen transparant, evenredig en gespeend van politieke beweegredenen moeten zijn, en dat elke vervolging volledig moet beantwoorden aan het beginsel van behoorlijke onderzoeks- en rechtsgang en moet plaatsvinden met volledige inachtneming van de beginselen van een eerlijk proces, als vastgelegd in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens; blijft bezorgd over het gebrek aan verantwoordingsplicht van het openbaar ministerie en over de onduidelijke criteria op grond waarvan aanklagers en opsporingsambtenaren worden benoemd; herinnert eraan dat integriteit en professionaliteit de belangrijkste criteria moeten zijn bij de aanwerving van personen voor dergelijke functies;

15.  benadrukt dat de Georgische autoriteiten zich moeten inzetten voor nationale verzoening; uit zijn bezorgdheid over het feit dat talrijke ambtenaren die tijdens de vorige regering in functie waren en enkele leden van de huidige oppositie zijn aangeklaagd wegens strafbare feiten en gevangen of in voorlopige hechtenis zijn genomen; is eveneens bezorgd over het mogelijke gebruik van het rechtssysteem om politieke opponenten te bestrijden, hetgeen de Europese koers van Georgië en de inspanningen van de Georgische autoriteiten op het gebied van democratische hervormingen zou kunnen ondermijnen; herinnert eraan dat het bestaan van een betekenisvolle politieke oppositie van essentieel belang is voor de totstandbrenging van een evenwichtig en volwassen politiek stelsel, waar Georgië naar streeft;

16.  erkent dat aantijgingen van gevallen van zogenoemde "selectieve rechtspraak" een negatief effect hebben gehad; roept de Georgische autoriteiten ertoe op de rechterlijke macht niet in te zetten als instrument voor politieke vergelding; dringt er bij alle politieke krachten in Georgië op aan zich tot het uiterste in te spannen om aantijgingen in de toekomst te voorkomen, en corruptie en ambtsmisbruik serieus te bestrijden;

17.   verwelkomt het rapport "Waarneming van rechtszaken in Georgië" van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten (OVSE/ODIHR) van 9 december 2014 en roept de Georgische regering op zich met toewijding in te spannen om de daarin aangewezen tekortkomingen op te lossen;

18.  is verheugd over de werkzaamheden van Thomas Hammarberg als speciaal EU-adviseur en over zijn verslag " Georgia in Transition ", en het verslag van 10 juli 2014 over het follow-up bezoek; roept de Georgische autoriteiten ertoe op de aanbevelingen in de verslagen volledig ten uitvoer te leggen;

19.  wijst erop dat de presidentsverkiezingen van oktober 2013 door de verkiezingsobservatiemissie van OVSE/ODHIR grotendeels als positief werden beoordeeld en werden beschouwd als de best verlopen verkiezingen in de geschiedenis van Georgië sinds de onafhankelijkheid, waarbij werd voortgebouwd op de bemoedigende stappen die werden gezet tijdens de parlementsverkiezingen van 2012; wijst in dit verband op de deelname van de verkiezingsobservatiemissie van het Parlement;

20.  moedigt de Europese Unie aan te zorgen voor synergieën tussen de verschillende steunmogelijkheden geboden door het Europees Fonds voor Democratie, het Europees instrument voor de democratie en de mensenrechten, het stabiliteitsinstrument en de Faciliteit voor het maatschappelijk middenveld, teneinde het democratische proces in Georgië te ondersteunen;

21.  verzoekt de Georgische autoriteiten de bestrijding van georganiseerde criminaliteit, corruptie, fraude en witwaspraktijken op alle niveaus en in elke maatschappelijke context voort te zetten, en een volledig functionerende, naar behoren bemande, onafhankelijke rechterlijke macht op poten te zetten, onder andere om het vertrouwen van de burger in de rechterlijke macht te versterken en de legale economie te beschermen; benadrukt voorts het belang van depolitisering van het openbaar bestuur teneinde het efficiënter te maken en het te vrijwaren van politieke inmenging;

22.  erkent de vastberadenheid en resultaten van Georgië bij de opbouw van een vrije samenleving gebaseerd op de rechtsstaat, democratie en maatschappelijke pluriformiteit; wijst op de brede steun voor dit proces in de Georgische samenleving; benadrukt het belang van antidiscriminatiewetgeving om gelijke rechten voor en bescherming van alle minderheden te waarborgen, in het bijzonder etnische en religieuze minderheden en lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders; is verheugd over de aanneming van de antidiscriminatiewet door het Georgische parlement, en roept op tot de volledige naleving en tenuitvoerlegging ervan naar de letter en geest van de EU-wetgeving en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; merkt op dat dit een belangrijke stap is in het visumliberaliseringsproces; moedigt de Georgische autoriteiten aan om informatiecampagnes over dit onderwerp te organiseren;

23.  neemt kennis van de stappen die Georgië overeenkomstig zijn internationale verplichtingen heeft ondernomen tegen islamofobie en homofobie; onderstreept evenwel de noodzaak om degenen die zich schuldig maken aan gewelddadige uitingen van islamofobie en homofobie doeltreffend te berechten;

24.  is verheugd over de in Georgië verrichtte werkzaamheden bij de tenuitvoerlegging van de overeenkomsten inzake vereenvoudigde visumverplichtingen en overname; is eveneens verheugd over de aanzienlijke geboekte vooruitgang in de visumdialoog; is voorstander van een op korte termijn in te voeren vrijstelling van de visumplicht voor Georgië, zodra aan alle voorwaarden is voldaan, als een concrete positieve ontwikkeling in het voordeel van de Georgische burgers;

25.  roept de Georgische regering ertoe op een gunstige omgeving voor vrije media te creëren, hetgeen de vrijheid van meningsuiting en de pluriformiteit van de media bevordert, en de media in staat te stellen aan onafhankelijke en objectieve berichtgeving te doen zonder hierbij politieke of economische druk te ondergaan; dringt in dit verband aan op de volledige tenuitvoerlegging van de wet inzake transparantie en media-eigendom;

26.  moedigt de regering aan de rechtsstaat en de toegang tot de rechter verder te verbeteren door een nieuw wetboek voor jeugdrecht aan te nemen overeenkomstig de internationale normen om de toegang tot de rechter voor alle kinderen te bevorderen; onderstreept het belang van dringende hervormingen van het socialezekerheidsstelsel teneinde de groeiende sociale ongelijkheden te verminderen die met name kinderen treffen, zoals blijkt uit het stijgende percentage kinderen dat onder de nationale armoedegrens leeft (27 % in 2013 tegen 25 % in 2011) en het stijgende percentage kinderen dat in extreme armoede leeft (6 % tegen 3,9 % van de gehele bevolking), dat moet rondkomen van minder dan 1,25 USD per dag;

27.  is verheugd over de aanneming van de nieuwe arbeidswetgeving, en benadrukt de noodzaak om deze ten uitvoer te leggen en de arbeidsnormen en sociale dialoog te blijven verbeteren om de arbeidsrechten en -normen zoals vastgelegd door de Internationale Arbeidsorganisatie, te kunnen eerbiedigen;

28.  spreekt zijn waardering uit over de vastberadenheid waarmee Georgië werkt aan nauwere economische betrekkingen met de EU door middel van het doorvoeren van vergaande en moeilijke economische hervormingen;

29.  feliciteert Georgië ermee dat het weerstand heeft geboden aan externe druk, onder andere van Rusland, en nieuwe exportmarkten heeft gezocht, en moedigt Georgië aan om deze weg ook in de toekomst te blijven bewandelen; veroordeelt het beleid van economische druk dat Rusland voert ten aanzien van Georgië voorafgaand aan en na de ondertekening van de DCFTA in juni 2014;

30.  is er vast van overtuigd dat de DCFTA een gunstig langetermijneffect op de economie van Georgië zal hebben en derhalve zal bijdragen aan een verhoging van de levenskwaliteit van de burgers van dat land;

31.  neemt met tevredenheid kennis van de ratificatie van de overeenkomst door het parlement van Georgië op 18 juli 2014, die de weg heeft vrijgemaakt voor de voorlopige tenuitvoerlegging van de DCFTA vanaf 1 september 2014;

32.  dringt er bij de parlementen van de lidstaten op aan de associatieovereenkomst, inclusief de DCFTA, zo spoedig mogelijk te ratificeren, zodat de alle economische en handelsbepalingen ervan volledig en onverwijld in werking kunnen treden;

33.  onderstreept dat het welslagen van de DCFTA afhankelijk is van de nauwkeurige tenuitvoerlegging door beide partijen van de in de overeenkomst opgenomen verplichtingen; dringt er in dit verband bij de EU op aan Georgië alle noodzakelijke technische ondersteuning te bieden, ook om de kortetermijnkosten voor Georgië te verlichten; verzoekt de lidstaten hun kennis op het gebied van economische hervormingen en aanpassing aan het acquis te delen met Georgië;

34.  is van mening dat parlementaire controle een essentiële voorwaarde is voor de democratische ondersteuning van EU-beleid; dringt er derhalve bij de Commissie op aan dat zij het regelmatig en gedetailleerd monitoren van de tenuitvoerlegging van de DCFTA door het Europees Parlement tijdig faciliteert;

35.  dringt er bij de Commissie op aan om de tenuitvoerlegging van de DCFTA nauwlettend te volgen teneinde sociale en milieudumping te voorkomen, met name tijdens de voor enkele sectoren geldende overgangsperiode;

36.  roept de Commissie ertoe op de bijstand en kennisoverdracht aan maatschappelijke organisaties in Georgië op te voeren om deze in staat te stellen intern toezicht te houden en democratische controle uit te oefenen op de hervormingen en verbintenissen van de regering, in het bijzonder op grond van de overeenkomst en de agenda;

37.  dringt er bij de Georgische regering op aan om samen te werken met organisaties van het maatschappelijk middenveld en ngo´s door middel van een consistente dialoog;

38.  is ingenomen met de actieve deelname van Georgië aan de crisisbeheersingsoperaties in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de EU, en dringt er bij de Europese Dienst voor extern optreden op aan om Georgië uit te nodigen voor de desbetreffende oefeningen en opleidingen;

39.  benadrukt de wezenlijke rol van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië en van de EUMM door hun bijdrage aan veiligheid en stabiliteit in de gebieden die grenzen aan Abchazië en Zuid-Ossetië, en verzoekt om de verlenging van hun mandaat na 2016; roept de EU er tevens toe op te waarborgen dat deze voldoende middelen krijgen om hun taken te volbrengen;

40.  betreurt in dit opzicht het ontbreken van wezenlijke vooruitgang in het overleg van Genève, ondanks de inspanningen van de Georgische autoriteiten om constructief bij te dragen tot de aanpak van alle humanitaire en veiligheidszorgen in de conflictgebieden; dringt aan op een doeltreffendere rol van de EU in het proces; veroordeelt het zogeheten grensbepalingsproces langs de administratieve grens met Abchazië en het Tsinvali-gebied/Zuid-Ossetië, dat heeft geleid tot de uitbreiding van de bezette gebieden, ten koste van Georgië, en dat vernietigende humanitaire gevolgen heeft gehad voor de lokale bevolking en de vertrouwensopbouw belemmert;

41.  ondersteunt de positieve maatregelen die de Georgische regering heeft genomen om de betrekkingen met Rusland te verbeteren; roept Rusland op, als belangrijke speler in de regio, om zich op constructieve wijze in te zetten voor een vreedzame oplossing van de conflicten, in het bijzonder in het kader van het overleg in Genève, dat is ingesteld om toezicht te kunnen houden op de tenuitvoerlegging van het wapenstilstandsakkoord van 12 augustus 2008 tussen Rusland en Georgië; is van mening dat alle bepalingen van het wapenstilstandsakkoord volledig moeten worden geëerbiedigd door beide partijen, in het bijzonder de verbintenis van Rusland om al zijn militaire troepen terug te trekken en de bepaling op grond waarvan Rusland de EUMM volledige, onbeperkte toegang moet verlenen tot de afvallige gebieden Abchazië en de regio Tschinvali/Zuid-Ossetië; benadrukt de noodzaak van een veilige en waardige terugkeer van vluchtelingen en intern ontheemden naar hun vaste verblijfplaats;

42.  benadrukt dat het belangrijk is om de persoonlijke contacten op alle niveaus in de conflictgebieden te verbeteren teneinde de nodige voorwaarden te scheppen voor een duurzame dialoog en de vertrouwensopbouw verder te bevorderen, om zo het vredesproces te versterken en de partijen met elkaar te verzoenen;

43.  spreekt nogmaals de overtuiging uit dat het associatieproces geen bedreiging vormt voor de politieke en economische belangen van Rusland en betreurt dat het Russische leiderschap het wel als een bedreiging beschouwt; wijst erop dat ieder land het recht heeft zijn eigen politieke keuzes te maken, maar dat de betrokkenheid van de EU bij de oostelijke partners erop gericht is de welvaart en politieke en sociale stabiliteit te verhogen, wat alle landen in het gebied voordelen zal opleveren;

44.  wijst erop dat de inwerkingtreding van de associatieovereenkomst tussen de EU en Georgië, de waarschijnlijke toetreding van Armenië tot de douane-unie, en het feit dat Azerbeidzjan buiten de belangrijkste economische blokken, inclusief de WTO, blijft, de traditionele economische betrekkingen in de regio zouden kunnen verstoren; staat volledig achter de progressieve differentiatie waarin wordt voorzien in het kader van het Oostelijk Partnerschap - voor zover kan worden ingesprongen op de uiteenlopende ambities en capaciteiten van de partners - maar is niettemin van mening dat een regionale aanpak van essentieel belang is om de EU op doeltreffende wijze te laten bijdragen aan de stabiliteit en economische ontwikkeling van de Zuidelijke Kaukasus; verzoekt de Commissie derhalve om de landen in de regio bij te staan in de aanpak van mogelijke problemen die uit een dergelijke situatie kunnen voortkomen en om Georgië te helpen bij toekomstige inspanningen om nieuwe vormen van samenwerking in de Zuidelijke Kaukasus te bevorderen;

45.  wijst op de cruciale positie van Georgië voor de ontwikkeling van de zuidelijke gascorridor en de passage van olie- en gaspijpleidingen die van strategisch belang voor de continuïteit van de Europese energievoorziening kunnen zijn; dringt in dit verband aan op de volledige eerbiediging van de EU-milieunormen bij de aanleg van energie-infrastructuur; benadrukt voorts dat het van belang is om energiebronnen te diversifiëren, met name wat betreft hernieuwbare energiebronnen, en om de beleidslijnen en -doelstellingen op het gebied van klimaatverandering op die van de EU af te stemmen;

46.  dringt er bij de Commissie op aan de Georgische autoriteiten nauwgezet bij te staan en te volgen met betrekking tot hun investeringsprogramma voor de bouw, renovatie en wederopbouw van waterkrachtcentrales, en hun aan te sporen de regels en normen van de EU betreffende, in het bijzonder, de milieueffectbeoordeling voor de grotere centrales, volledig na te leven;

47.  benadrukt het belang van zijn samenwerking met het parlement van Georgië, door middel waarvan toezicht kan worden gehouden op de tenuitvoerlegging van de overeenkomst en de agenda; is van mening dat de inwerkingtreding van de overeenkomst en de totstandbrenging van een nieuw institutioneel kader voor samenwerking, met inbegrip van de Associatieraad, vragen om een vergelijkbare upgrade op parlementair niveau; is dan ook van mening dat een specifieke parlementaire associatiecommissie EU-Georgië moet worden opgericht, gezien het feit dat de betrekkingen met Armenië en Azerbeidzjan niet op dezelfde gebieden van toepassing zijn;

48.  verzoekt Georgië alomvattende informatie te verstrekken over de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds, aan de Georgische samenleving, ook in de gebieden Abchazië en Zuid-Ossetië, in samenwerking met de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgië en de EUMM;

49.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van Georgië.

(1) PB C 153 E van 31.5.2013, blz. 137.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0567.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0457.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0229.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0404.
(6) Aangenomen teksten, P8_TA-PROV(2014)0111.


Associatieovereenkomst met Georgië ***
PDF 211kWORD 47k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 december 2014 betreffende het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds (09827/2014 – C8-0129/2014 – 2014/0086(NLE))
P8_TA(2014)0111A8-0041/2014

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerpbesluit van de Raad (09827/2014),

–  gezien de ontwerpassociatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds (17901/2013),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 217, artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), en lid 7 en lid 8, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0129/2014),

–  gezien zijn resolutie van 17 november 2011 met de aanbevelingen van het Europees Parlement aan de Raad, de Commissie en de EDEO betreffende de onderhandelingen over de associatieovereenkomst EU-Georgië(1),

–  gezien zijn niet-wetgevingsresolutie van 18 december 2014(2) inzake het ontwerpbesluit,

–  gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie internationale handel (A8-0041/2014),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Georgië.

(1) PB C 153 E van 31.5.2013, blz. 137.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0110.

Juridische mededeling - Privacybeleid