Resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2015 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2013 en het beleid van de Europese Unie ter zake (2014/2216(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) en andere mensenrechtenverdragen en -instrumenten van de Verenigde Naties,
– gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en zijn resolutie van 27 november 2014 over het 25-jarig bestaan van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind(1),
– gezien de Millenniumverklaring van de Verenigde Naties van 8 september 2000(2), het VN-ontwikkelingsprogramma voor de periode na 2015 en de resoluties van de Algemene Vergadering,
– gezien het Europees Verdrag voor de rechten van de mens,
– gezien de artikelen 2, 3 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),
– gezien artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien het strategisch kader en het actieplan van de EU voor mensenrechten en democratie(3), die op 25 juni 2012 door de Raad Buitenlandse Zaken zijn goedgekeurd,
– gezien het jaarverslag van de EU over de mensenrechten en democratie in de wereld in 2013, dat op 23 juni 2014 door de Raad is aangenomen,
– gezien het jaarverslag over de voornaamste aspecten en de fundamentele keuzen op het gebied van het GBVB in 2013, dat op 22 juli 2014 door de Raad is aangenomen,
– gezien het jaarverslag 2014 van de Commissie over het beleid van de Europese Unie op het gebied van ontwikkelingshulp en externe steun en de uitvoering daarvan in 2013 (COM(2014)0501), dat op 13 augustus 2014 werd aangenomen, en de begeleidende documenten,
– gezien zijn resolutie van 11 december 2013 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2012 en het beleid van de Europese Unie ter zake(4),
– gezien de EU-richtsnoeren over mensenrechtenkwesties,
– gezien de conclusies van de Raad van 23 juni 2014 over de tiende verjaardag van de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers,
– gezien zijn resolutie van 17 juni 2010 over het beleid van de Europese Unie ten aanzien van mensenrechtenverdedigers(5),
– gezien zijn spoedresoluties over gevallen van schendingen van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat,
– gezien zijn resolutie van 13 maart 2014 over de prioriteiten van de EU voor de 25e zitting van de VN-Raad voor de mensenrechten(6),
– gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 2 april 2014 over de 69e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties(7),
– gezien zijn resolutie van 17 november 2011 over steun van de EU voor het Internationaal Strafhof: aangaan van uitdagingen en overwinnen van moeilijkheden(8),
– gezien zijn resolutie van 17 juli 2014 over het misdrijf agressie(9),
– gezien zijn resolutie van 7 juli 2011 over het externe beleid van de EU ter bevordering van democratie(10),
– gezien zijn resolutie van 13 juni 2013 over vrijheid van pers en media in de wereld(11),
– gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 8 maart 2011 getiteld "Een partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse Zeegebied" (COM(2011)0200),
– gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 20 december 2012 over een moratorium op de doodstraf(12),
– gezien zijn resolutie van 11 maart 2014 over het wereldwijd uitbannen van foltering(13),
– gezien zijn resolutie van 17 juni 2010 over de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing(14),
– gezien resoluties 1325, 1820, 1888, 1889 en 1960 van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid,
– gezien het verslag over de indicatoren van de EU voor een alomvattende benadering van de uitvoering door de EU van de resoluties 1325 en 1820 van de VN-Veiligheidsraad inzake vrouwen, vrede en veiligheid, dat op 13 mei 2011 door de Raad is aangenomen,
– gezien de richtsnoeren inzake bedrijfsleven en mensenrechten ter uitvoering van het kader "Protect, Respect and Remedy" van de Verenigde Naties, die door de VN-Raad voor de mensenrechten in resolutie 17/4 van 16 juni 2011 zijn goedgekeurd,
– gezien de ICT-sectorgids over de uitvoering van de VN-richtsnoeren inzake bedrijfsleven en mensenrechten (ICT (information and communication technologies) Sector Guide on Implementing the UN Guiding Principles on Business and Human Rights), die door de Commissie op 17 juni 2013 is gepubliceerd,
– gezien de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad van 26 juni 2014 waarin wordt opgeroepen tot de oprichting van een intergouvernementele werkgroep met een onbeperkte samenstelling met als mandaat "de ontwikkeling van een internationaal, juridisch bindend instrument voor de regulering, in het kader van het internationaal recht met betrekking tot de rechten van de mens, van de activiteiten van transnationale en andere ondernemingen",
– gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van internationale handelsovereenkomsten(15),
– gezien zijn resolutie van 14 februari 2006 over de mensenrechten- en de democratieclausule in door de Europese Unie gesloten overeenkomsten(16),
– gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over mensenrechten, sociale en ecologische normen in internationale handelsovereenkomsten(17),
– gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over internationaal handelsbeleid in de context van de klimaatveranderingsvereisten(18),
– gezien de conclusies van de Raad van 14 mei 2012 over het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering,
– gezien zijn resolutie van 25 november 2014 over de EU en het mondiaal ontwikkelingskader voor de periode na 2015(19),
– gezien zijn resolutie van 10 oktober 2013 over discriminatie op grond van kaste(20),
– gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van woensdag 5 maart 2014 over het verantwoord betrekken van mineralen uit conflict- en hoogrisicogebieden: naar een geïntegreerde EU-strategie (JOIN(2014)0008),
– gezien het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie,
– gezien zijn resolutie van 8 oktober 2013 over corruptie in de publieke en de private sector: het effect op de mensenrechten in derde landen(21),
– gezien de conclusies van de Raad over de brede aanpak van de EU van 12 mei 2014,
– gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 18 april 2013 over het VN-beginsel van "verantwoordelijkheid tot bescherming" (Responsibility to Protect, R2P)(22),
– gezien artikelen 52 en 132, lid 2, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0023/2015),
A. overwegende dat in artikel 21 VEU het engagement van de Unie wordt versterkt om een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid te ontwikkelen op basis van de beginselen van de democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, het bevorderen van het internationaal recht en de rechtspraak en de eerbiediging van de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de naleving van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het internationaal recht; overwegende dat artikel 6, lid 2, VEU, luidt: "De Unie treedt toe tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden";
B. overwegende dat krachtens artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) de handelspolitiek van de Unie wordt gevoerd in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie;
C. overwegende dat de eerbiediging, de bevordering en de vrijwaring van de universaliteit en ondeelbaarheid van de mensenrechten hoekstenen zijn van het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU; overwegende dat de universaliteit van de mensenrechten ernstig in twijfel wordt getrokken door een aantal autoritaire regimes, met name in multilaterale fora;
D. overwegende dat meer dan de helft van de wereldbevolking nog steeds onder ondemocratische regimes leeft en overwegende dat de voorbije jaren de vrijheid op mondiaal niveau voortdurend is afgenomen;
E. overwegende dat democratische regimes niet alleen worden gekenmerkt door het organiseren van verkiezingen, maar ook door de eerbiediging van de rechtsstaat, vrijheid van meningsuiting, de eerbiediging van de mensenrechten en de aanwezigheid van een onafhankelijk gerechtelijk apparaat en onpartijdig bestuur;
F. overwegende dat de geloofwaardigheid van de EU op het vlak van externe betrekkingen en op het internationale toneel erop vooruit zal gaan, als er tussen haar interne en haar externe beleid meer samenhang komt met betrekking tot de democratie en de mensenrechten;
G. overwegende dat de nieuwe vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) heeft verklaard dat de mensenrechten één van haar overkoepelende prioriteiten zullen zijn en dat zij van plan is de mensenrechten te gebruiken als een leidraad voor alle betrekkingen met derde landen; overwegende dat zij eveneens het engagement van de EU heeft herhaald om de mensenrechten op alle gebieden van buitenlandse betrekkingen "zonder uitzondering" te bevorderen; overwegende dat de goedkeuring van het nieuwe EU-actieplan voor mensenrechten en democratie en de hernieuwing van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten op de EU-agenda van begin 2015 zullen staan;
H. overwegende dat de Raad op 23 juni 2014 het jaarverslag van de EU over de mensenrechten en democratie in de wereld in 2013 heeft aangenomen, waarin het eerste volledige jaar van de tenuitvoerlegging van het strategisch kader en het actieplan van de Europese Unie voor mensenrechten en democratie wordt besproken; overwegende dat 2013 eveneens het eerste volledige jaar van het nieuwe mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten was; overwegende dat de persoon die de functie van speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten bekleedt, tot taak heeft bij te dragen aan de coördinatie van de activiteiten van de Unie met als doel dat haar werkzaamheden op het gebied van bevordering van de wereldwijde naleving van de mensenrechten, en met name van de rechten van vrouwen, beter worden doorgrond en meer bekendheid krijgen;
I. overwegende dat het jaarverslag van de EU over de mensenrechten en democratie in de wereld in 2013 en gebeurtenissen die na de verslagperiode hebben plaatsgehad, er sterk aan herinneren dat een grote menselijke prijs wordt betaald voor de niet-eerbiediging van de mensenrechten; overwegende dat er voor de EU aan die niet-eerbiediging van de mensenrechten in derde landen nefaste gevolgen vasthangen, wanneer de niet-eerbiediging van de mensenrechten en het gebrek aan legitieme democratische participatie leiden tot instabiliteit, falende staten, humanitaire crises en gewapende conflicten, fenomenen waarop de EU moet reageren;
J. overwegende dat het streven van de EU naar een effectief multilateralisme, met de VN als kern, een integraal onderdeel vormt van het externe beleid van de Unie en geworteld is in de overtuiging dat een multilateraal systeem gebaseerd op universele regels en waarden de beste wijze is om de wereldwijde crises, uitdagingen en bedreigingen het hoofd te bieden;
K. overwegende dat de Europese Unie en de lidstaten sinds de oprichting van het Internationaal Strafhof (International Criminal Court, ICC) trouwe bondgenoten van het ICC zijn, het financiële, politieke, diplomatieke en logistieke steun verschaffen, de universaliteit van het Statuut van Rome bevorderen en de integriteit ervan verdedigen teneinde de onafhankelijkheid van het ICC te verstevigen;
L. overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 17 juli 2014 zijn sterke steun heeft herhaald voor de goedkeuring van de Kampala-amendementen op het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof, met inbegrip van het amendement over het misdrijf agressie, en alle EU-lidstaten heeft verzocht de Kampala-amendementen te ratificeren en hun nationale wetgeving ermee in overeenstemming te brengen; overwegende dat het amendement over het misdrijf agressie op internationaal niveau zal bijdragen aan de rechtsstaat alsook aan wereldwijde vrede en veiligheid door het illegaal gebruik van geweld te ontmoedigen en aldus proactief bij te dragen aan de voorkoming van dergelijke misdrijven en aan de consolidering van duurzame vrede;
M. overwegende dat tijdens de 59e zitting van de VN-Commissie voor de Status van de Vrouw, die van 9 tot 20 maart 2015 in New York wordt gehouden, aandacht zal worden besteed aan de follow-up van de verklaring van Peking en het bijbehorende actieprogramma, met inbegrip van de huidige uitdagingen die een belemmering vormen voor de tenuitvoerlegging ervan en zo ook voor het bereiken van gendergelijkheid en voor de versterking van de positie van vrouwen, en dat ook aandacht zal worden besteed aan de mogelijkheden voor het bereiken van gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen in de agenda voor de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (Millennium Development Goals, MDG) voor de periode na 2015;
N. overwegende dat gratis lager onderwijs voor alle kinderen een grondrecht is dat in het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 1989 is vastgesteld; overwegende dat onderwijs voor zowel kinderen als volwassenen armoede en kindersterfte helpt terug te dringen en goede milieupraktijken helpt te bevorderen; overwegende dat toegang tot onderwijs voor iedereen integrerend deel vormt van de MDG aangaande gendergelijkheid, met name wat de voltooiing van het basisonderwijs betreft; overwegende dat er nog een lange weg moet worden afgelegd voor de verwezenlijking van deze doelstelling;
O. overwegende dat tijdens gewapende conflicten vrouwen en kinderen (waaronder vrouwelijke en minderjarige vluchtelingen), asielzoekers en staatlozen tot de meest kwetsbare groepen in de samenleving behoren en dat ontheemde jonge meisjes tijdens humanitaire crises aan beduidend meer risico's worden blootgesteld;
P. overwegende dat geen enkele vorm van discriminatie van of geweld tegen vrouwen, zoals seksueel misbruik, genitale verminking van vrouwen, gedwongen huwelijken, zogeheten eremoorden, seksuele uitbuiting van vrouwen voor commerciële doeleinden, en huiselijk geweld, te rechtvaardigen valt op grond van politieke, maatschappelijke, religieuze of culturele factoren of op grond van de tradities van volkeren of stammen;
Q. overwegende dat er een duidelijk verband bestaat tussen corruptie en schendingen van de mensenrechten; overwegende dat corruptie in de openbare en de particuliere sector ongelijkheid en discriminatie veroorzaakt en verergert, en zo dus het gelijke genot van burger-, politieke, economische, sociale en culturele rechten verhindert; overwegende dat bewezen is dat gevallen van corruptie vaak verband houden met mensenrechtenschendingen, machtsmisbruik en het ontbreken van verantwoordingsplicht;
R. overwegende dat arbeidsrechten en vakbondsrechten in de hele wereld fel onder vuur liggen, terwijl de werkwijzen van bedrijven een diepe impact hebben op de rechten van werknemers, gemeenschappen en consumenten in en buiten Europa; overwegende dat landen door internationaal recht inzake de mensenrechten verplicht zijn de mensenrechten te beschermen, ervoor te zorgen dat de activiteiten van bedrijven in hun rechtsgebied de mensenrechten niet schenden en dat slachtoffers doeltreffende vormen van genoegdoening ter beschikking hebben;
S. overwegende dat de bedrijfswereld een belangrijke rol speelt in het bevorderen van de mensenrechten en dat dergelijke inspanningen zeer wenselijk zijn en door overheidsinstellingen wereldwijd ondersteund moeten worden; overwegende dat het bevorderen van de mensenrechten beschouwd moet worden als een platform voor samenwerking tussen overheden en de particuliere sector;
T. overwegende dat het aan derde landen toegekende SAP+ (stelsel van algemene preferenties plus) een clausule met betrekking tot de naleving van de internationale verdragen inzake mensenrechten en arbeidsrechten vereist;
U. overwegende dat in artikel 16 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) is bepaald dat mannen en vrouwen van huwbare leeftijd zonder enige beperking op grond van ras, nationaliteit of godsdienst, het recht hebben om te huwen en een gezin te stichten en dat zij gelijke rechten hebben wat het huwelijk betreft, tijdens het huwelijk en bij de ontbinding ervan, en dat een huwelijk alleen wordt gesloten met de vrije en volledige instemming van de aanstaande echtgenoten;
V. overwegende dat in artikel 14 van de UVRM het recht van elke persoon wordt erkend om in andere landen asiel te zoeken en te genieten tegen vervolging; overwegende dat in het VN-Verdrag betreffende de status van vluchtelingen duidelijk wordt bepaald dat alle vluchtelingen recht hebben op speciale bescherming en geen enkel land een vluchteling mag uitzetten of terugleiden naar een grondgebied waar zijn leven of vrijheid bedreigd zou worden;
W. overwegende dat overeenkomstig artikel 18 van de UVRM eenieder recht heeft op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; overwegende dat het aantal incidenten die verband houden met de vrijheid van godsdienst of geloof sterk is gestegen, onder andere als gevolg van het toenemende aantal conflicten met een religieuze dimensie;
X. overwegende dat artikel 25 van de UVRM bepaalt dat eenieder recht heeft op een levensstandaard die toereikend is voor de gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin, en dat moeder en kind recht hebben op bijzondere zorg en bijstand, waaronder medische verzorging; overwegende dat het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, het mensenrechtenverdrag dat door het grootste aantal landen is geratificeerd, zijn 25-jarig bestaan viert; overwegende dat resolutie 26/28 van de Mensenrechtenraad (MRR) oproept om tijdens de volgende vergadering van het Sociaal Forum van de MRR de aandacht te vestigen op toegang tot geneesmiddelen in het kader van het recht van eenieder op het hoogst mogelijke niveau van lichamelijke en geestelijke gezondheid; overwegende dat de statuten van de Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organisation, WHO) bepalen dat het genieten van het hoogst mogelijke niveau van gezondheid een van de grondrechten van ieder mens is, zonder onderscheid naar ras, godsdienst, politieke overtuiging of economische of sociale situatie;
Y. overwegende dat door de gevolgen van klimaatsverandering, zoals stijgende temperaturen, stijgende zeeniveaus en extremere weersomstandigheden, de uitdagingen van globale instabiliteit zullen intensiveren en het risico op ernstige mensenrechtenschendingen dus ook zal toenemen;
Z. overwegende dat de toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen een grondrecht is dat voortvloeit uit het recht op een toereikende levensstandaard en onlosmakelijk verbonden is met het recht op het hoogst mogelijke niveau van lichamelijke en geestelijke gezondheid, alsook met het recht op leven en menselijke waardigheid; overwegende dat ongeveer 2,6 miljard mensen − de helft van de bevolking van de ontwikkelingslanden − niet eens beschikken over een "verbeterde" latrine en 1,1 miljard mensen geen toegang hebben tot enige vorm van drinkwater;
AA. overwegende dat dit verslag, dat wordt opgesteld als antwoord op het door de Raad aangenomen jaarverslag van de EU over de mensenrechten en democratie in de wereld in 2013, een toekomstgerichte analyse is van de EU-activiteiten op dit vlak; overwegende dat het Parlement in zijn resoluties over de vorige jaarverslagen en over de herziening van de mensenrechtenstrategie van de EU heeft onderstreept dat voortdurend moet worden gereflecteerd over zijn eigen praktijken in verband met het integreren van mensenrechten in zijn activiteiten, over de follow-up van zijn dringende resoluties waarin inbreuken op de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat worden veroordeeld, alsook over de follow-up van de clausules aangaande democratie en mensenrechten in alle overeenkomsten tussen de EU en derde landen;
Een centrale plaats voor de mensenrechten in het externe beleid van de EU
1. herinnert eraan dat in de preambule van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie wordt bevestigd dat de Unie "de mens en de menselijke waardigheid centraal stelt in haar optreden";
2. vraagt alle EU-instellingen en -lidstaten de mensenrechten een centrale plaats te geven in de betrekkingen van de EU met alle derde landen, met inbegrip van haar strategische partners en in alle verklaringen en vergaderingen op hoog niveau; benadrukt dat het EU-mensenrechtenbeleid op doeltreffende, samenhangende en coherente wijze moet worden uitgevoerd, in overeenstemming met de duidelijke verplichtingen van artikel 21 VEU en van het strategisch kader van de EU voor mensenrechten en democratie; looft de nieuwe VV/HV omdat zij openlijk en vastbesloten haar engagement voor de uitvoering van deze beginselen heeft getoond;
3. benadrukt dat de lidstaten met één stem moeten spreken om de ondeelbaarheid, onschendbaarheid en universaliteit van de mensenrechten te steunen, en alle internationale door de VN vastgestelde mensenrechteninstrumenten moeten ratificeren; dringt er bij de EU op aan de ondeelbaarheid en onschendbaarheid van de mensenrechten te waarborgen, met inbegrip van de mensenrechten in het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, overeenkomstig artikel 21 VEU; verzoekt de EU universele mensenrechtennormen te blijven bevorderen als basis voor haar betrekkingen met derde landen en regionale organisaties, zowel tijdens politieke besprekingen als tijdens mensenrechtendialogen en handelsbesprekingen;
4. is verheugd over het besluit van de Commissie om de rechtsstaat centraal te stellen in het uitbreidingsproces; dringt er bij de EU op aan de tenuitvoerlegging van de bepalingen ter bescherming van de mensenrechten en de rechten van personen die tot minderheden behoren, gedurende het uitbreidingsproces nauwlettend te volgen;
5. waarschuwt er echter voor dat het voortdurend uitbreiden van de lijst van mensenrechten en het opnemen van ideologisch of politiek controversiële kwesties onbedoelde gevolgen kan hebben en er uiteindelijk toe kan leiden dat het idee van de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten niet langer algemeen ondersteund wordt;
6. wijst erop dat naast het menselijk lijden de EU ook oog moet hebben voor alle gevolgen van de niet-eerbiediging van de mensenrechten, wanneer deze in combinatie met het gebrek aan legitieme democratische participatie leidt tot instabiliteit, falende staten, humanitaire crises of gewapende conflicten, fenomenen die de inspanningen van de EU voor ontwikkeling ondermijnen en waarop de EU of de lidstaten moeten reageren in het kader van het buitenlands en veiligheidsbeleid; is in dit verband tevreden over de recente inspanningen van de EU om mensenrechtenschendingen in de vroegtijdigewaarschuwingsmatrix in verband met crisispreventie op te nemen; vraagt echter om een sterkere preventieve actie en dringt er bij de VV/HV, de Commissie en de lidstaten op aan een op de mensenrechten gebaseerd crisispreventie-element te ontwikkelen dat moet worden toegevoegd aan de alomvattende EU-aanpak van externe conflicten en crisissituaties en moet worden opgenomen in de komende herziening van de Europese veiligheidsstrategie;
7. is van mening dat de EU, met inbegrip van haar delegaties, vroegtijdige waarschuwingssignalen moet opvangen, zoals onderdrukking van minderheden en schendingen van de mensenrechten, die wijzen op mogelijke conflicten en humanitaire rampen; roept de EU ertoe op beste praktijken te ontwikkelen voor de bevordering en bescherming van de mensenrechten in de nasleep van rampen en conflicten, met bijzondere aandacht voor personen met een handicap, vrouwen en kinderen en andere kwetsbare groepen, door gegevens te verschaffen en relevante maatregelen te treffen in verband met concrete verwijzingen naar personen met een handicap, de beschikbaarheid van risicobeperkingsplannen die gehandicapten omvatten, opleidingen voor al het relevante dienstverlenend personeel en het deel van de noodopvangplaatsen en hulpcentra dat aan deze personen is aangepast, met de nadruk op de integratie van het mensenrechtenvraagstuk in hulp-, herstel- en wederopbouwactiviteiten, rekening houdend met de humanitaire beginselen van menselijkheid, onpartijdigheid, neutraliteit en onafhankelijkheid en de op behoeften gebaseerde aanpak van humanitaire bijstand;
8. spoort de Unie aan om te zorgen voor synergieën tussen de verschillende steunmogelijkheden die worden geboden door het Stabiliteitsinstrument, het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten (European Instrument for Democracy and Human Rights, EIDHR) en het Europees Fonds voor Democratie;
9. is uiterst bezorgd over het toenemend aantal mensenrechtenschendingen als gevolg van terrorisme wereldwijd; verwijst naar een verslag uit 2014 waaruit bleek dat de terroristische activiteit tussen 2012 en 2013 met 62 % is toegenomen en dat het aantal landen dat te maken heeft gehad met terrorisme waarbij meer dan vijftig doden zijn gevallen, is uitgebreid van 15 naar 24; dringt er bij de VV/HV en de EDEO op aan om, aangezien de terroristische activiteit is toegenomen, beter en doeltreffender met overheden samen te werken in de strijd tegen alle vormen van terrorisme;
10. blijft erbij dat het ontkennen van genocide en andere misdrijven tegen de menselijkheid, evenals racisme, vreemdelingenhaat of religieuze haat een duidelijke schending van de mensenrechten en fundamentele vrijheden vormen, en als zodanig moeten worden veroordeeld;
11. roept de VV/HV, Federica Mogherini, en de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU op om het debat over de inspanningen van de EU voor de vrijlating van mensenrechtenverdedigers, journalisten, politieke activisten en andere personen die hun rechten vreedzaam uitoefenen, regelmatig op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken te zetten;
Het EU-jaarverslag over de mensenrechten en democratie in de wereld als het rapportage-instrument voor het EU-beleid inzake mensenrechten en democratie
12. verwelkomt de aanneming door de Raad van het jaarverslag van de Europese Unie over mensenrechten en democratie in de wereld in 2013; nodigt de nieuwe VV/HV uit een engagement aan te gaan voor de toekomst om deel te nemen aan de twee jaarlijkse debatten over het EU-beleid inzake mensenrechten en democratie tijdens de plenaire vergaderingen van het Parlement, het EU-verslag voor te stellen en te reageren op het verslag van het Parlement;
13. acht het betreurenswaardig dat de Commissie geen schriftelijk antwoord heeft gegeven op de resolutie van het Europees Parlement over het jaarverslag inzake mensenrechten en democratie in de wereld in 2012 en meent dat deze schriftelijke antwoorden uiterst belangrijk zijn voor de interinstitutionele samenwerking op dit vlak en niet kunnen worden vervangen door een debat in de plenaire vergadering, aangezien daar minder tijd is voor reflectie en voor stelselmatige bespreking van alle door het Europees Parlement naar voren gebrachte punten;
14. looft de EDEO en de Commissie voor hun alomvattende en duidelijke verslaglegging over de EU-acties tijdens de verslagperiode; herhaalt echter zijn standpunt dat de landenverslagen een overzicht moeten bieden van belangrijke positieve en negatieve trends en de doeltreffendheid van de acties van de EU moeten evalueren; wijst erop dat een uitvoerigere openbare verslaglegging, met name op basis van de prioriteiten en indicatoren die zijn geïdentificeerd in de tot nu toe vertrouwelijke landenstrategieën inzake mensenrechten van de EU, zou moeten leiden tot meer samenhang op het vlak van de tenuitvoerlegging van de voorwaarden inzake de mensenrechten of een consistentere beoordeling van de impact van het EU-beleid op de mensenrechten;
15. blijft van mening dat de EU-instellingen samen moeten streven naar een verbetering van het format van het verslag over de mensenrechten en democratie in de wereld zodat het een groot publiek kan bereiken, maar de alomvattendheid als uitvoeringsverslag over het strategisch kader en het actieplan van de Europese Unie voor mensenrechten en democratie behouden blijft; herhaalt dat het Parlement bereid is deel te nemen aan een actieve en constructieve samenwerking tussen de EU-instellingen ter voorbereiding van de toekomstige verslagen; herhaalt zijn verzoek om in het jaarverslag een hoofdstuk op te nemen over de tenuitvoerlegging van het actieplan door de lidstaten;
De tenuitvoerlegging van het strategisch kader en het actieplan van de Europese Unie
16. herhaalt zijn tevredenheid over het strategisch kader en het actieplan van de Europese Unie voor mensenrechten en democratie, die in 2012 door de Raad werden goedgekeurd en die het als een belangrijke mijlpaal beschouwt voor een koerswijziging op het vlak van ontwikkelingsbeleid en als herbevestiging van het engagement van de EU ten aanzien van de verdragsverplichting om de mensenrechten te integreren in het hele externe beleid van de EU "zonder uitzondering";
17. herinnert eraan dat de mensenrechten een essentieel onderdeel zijn geworden van het externe optreden van de Europese Unie en een werkelijk onderdeel van haar identiteit in haar bilaterale, multilaterale en institutionele betrekkingen;
18. waardeert de inspanningen van de EDEO en de Commissie om verslag uit te brengen aan het Parlement over de tenuitvoerlegging van het eerste actieplan van de Europese Unie voor mensenrechten en democratie; verzoekt de VV/HV en de EDEO de lidstaten, de Commissie, het Parlement, het maatschappelijk middenveld en regionale en internationale organisaties te betrekken bij de herziening en de raadplegingen die moeten resulteren in de goedkeuring van een nieuw actieplan, dat begin 2015 in werking moet treden; is verheugd over de discussies die ertoe moeten leiden dat in het nieuwe actieplan de prioriteiten binnen de doelstellingen duidelijker worden gesteld en dat de begrijpelijkheid, doelmatigheid en coherentie van dit instrument van het buitenlands beleid van de Europese Unie wordt verbeterd, maar waarschuwt dat het toepassingsgebied van het actieplan niet mag worden ingeperkt en het ambitieniveau op het vlak van het integreren van de mensenrechten in alle EU-beleidsdomeinen niet mag worden verlaagd;
19. spoort alle actoren van het externe optreden van de EU ertoe aan voldoende betrokken te zijn bij het buitenlands beleid van de EU op het gebied van mensenrechten en de verschillende beschikbare instrumenten en wil dat ervoor gezorgd wordt dat deze actoren altijd en overal rekening houden met de mensenrechten, onder meer door het regelmatig organiseren van opleidingen over mensenrechten voor betrokken ambtenaren;
20. uit zijn specifieke bekommernis over de uitvoering van de in het strategisch kader gedane belofte om "de mensenrechten een centrale plaats te geven in de betrekkingen van de EU met alle derde landen, met inbegrip van haar strategische partners"; dringt er dan ook bij de VV/HV en de EDEO op aan gerichte aandacht te besteden aan het nakomen van deze belofte en ervoor te zorgen dat mensenrechten en democratie worden geïntegreerd in de betrekkingen van de EU met haar strategische partners in centrale gelegenheden zoals topvergaderingen en conclusies van de Raad; beveelt voorts aan dat wanneer een partnerland waarmee een overeenkomst is afgesloten, de mensenrechten op ernstige wijze schendt, de EU doeltreffender optreedt bij de uitvoering van de passende sancties zoals vastgelegd in de mensenrechtenclausules van de overeenkomst, met inbegrip van een eventuele (tijdelijke) opschorting van de overeenkomst;
21. roept de VV/HV op om in samenwerking met alle commissarissen een programma op te stellen dat mensenrechten in verschillende activiteiten van de EU integreert, met name op het gebied van ontwikkeling, migratie, milieu, werkgelegenheid, gegevensbescherming op het internet, handel, investeringen, technologie en het bedrijfsleven;
22. is verheugd over de publieke verklaring van de VV/HV dat de EU haar strategie met al haar strategische partners, ook met China en Rusland, moet herzien, en roept haar op om tijdens haar mandaat een prioriteit te maken van de mensenrechten in deze landen, door te verduidelijken dat ernstige schendingen van de mensenrechten de bilaterale betrekkingen tussen de EU en haar strategische partners ondermijnen;
Het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor mensenrechten
23. erkent het belang van het mandaat van de allereerste speciale vertegenwoordiger van de EU (SVEU) voor mensenrechten en looft de huidige houder van het mandaat voor het tot nog toe verrichte werk; moedigt de SVEU aan de zichtbaarheid en betrokkenheid van de EU bij multilaterale en regionale mensenrechtenmechanismen (de VN, de Raad van Europa, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten, de Afrikaanse Unie, de Organisatie van Islamitische Samenwerking) te blijven verhogen, de belangrijkste thematische prioriteiten van de EU te blijven bevorderen, met inbegrip van die in de recent aangenomen EU-mensenrechtenrichtsnoeren, te blijven werken aan het stimuleren van het maatschappelijk middenveld in de hele wereld en te blijven bijdragen aan het integreren, de coherentie, de samenhang en de doeltreffendheid van het EU-mensenrechtenbeleid en het juiste evenwicht te vinden tussen stille en openbare diplomatie; acht het noodzakelijk dat de speciale vertegenwoordiger voor mensenrechten een grotere zichtbaarheid krijgt, initiatiefrecht heeft en in het openbaar het woord mag nemen en daarbij kan steunen op de verschillende diensten van de EU-instellingen teneinde een goede coördinatie te garanderen;
24. vraagt de Raad als algemeen beginsel aan te nemen dat in het mandaat van de toekomstige geografische SVEU's wordt opgenomen dat zij moeten samenwerken met de SVEU voor mensenrechten;
25. vraagt dat de positie van de SVEU voor mensenrechten behouden blijft zodat dit een permanente functie wordt met voldoende middelen om de rol te ondersteunen, zoals door het gebruik van openbare diplomatie;
Interne/externe samenhang in het EU-beleid inzake mensenrechten en democratie
26. benadrukt dat het mensenrechtenbeleid van de EU consistent moet voldoen aan de uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen, voor de nodige samenhang tussen het binnenlandse en het buitenlandse beleid moet zorgen en dubbele maatstaven moet vermijden; roept daarom op de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken over mensenrechten en strategische partners aan te nemen; vraagt in dit verband dat voor ambtenaren van de lidstaten en van de EU-instellingen gemeenschappelijke drempels worden vastgesteld op het gebied van mensenrechtenkwesties die zij minimaal aan de orde moeten stellen bij hun strategische tegenhangers, terwijl rekening wordt gehouden met de situatie in elk land;
27. benadrukt dat een coherent optreden van de EU ten aanzien van derde landen absoluut noodzakelijk is voor haar geloofwaardigheid en dus ook voor haar doelmatigheid en dat verschillende en onsamenhangende benaderingen de effectiviteit van haar optreden ondermijnen en ertoe leiden dat haar discours over mensenrechten niet altijd wordt gehoord; herinnert eraan dat ondanks de talrijke moeilijkheden in het verleden coherentie een prioriteit blijft in het kader van het buitenlands beleid en dat deze coherentie centraal moet staan in het mandaat van alle actoren van dit beleid;
28. acht het bovendien noodzakelijk dat de eisen op het gebied van mensenrechten die de EU in haar betrekkingen met derde landen stelt, ook op de lidstaten van toepassing zijn; herinnert er daarom aan dat het Europees Parlement elk jaar een door de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken opgesteld verslag goedkeurt over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie;
29. roept de EDEO op om het beheer, de controle en de verantwoording van EU-middelen ter verdediging van de mensenrechten te versterken;
30. wijst op de aanzienlijke uitdagingen die de annexatie van de Krim door Rusland en zijn aanhoudende militaire aanwezigheid in het oosten van Oekraïne met zich meebrengen; onderstreept dat dit agressief beleid een voortzetting is van het afglijden van Rusland naar een autoritair bewind en de verslechtering van de mensenrechtensituatie in het land; benadrukt dat Rusland nu een "strategische uitdaging" vormt voor de EU en niet langer voldoet aan de criteria voor strategisch partnerschap;
31. roept de EU op om binnenlandse uitdagingen op het gebied van de mensenrechten effectief aan te pakken, zoals de situatie van de Roma, de behandeling van vluchtelingen en migranten, de discriminatie van LGBTI's, de omstandigheden in gevangenissen of de vrijheid van media in de lidstaten, teneinde de geloofwaardigheid en consistentie van haar buitenlandse mensenrechtenbeleid te behouden; acht het betreurenswaardig dat de Roma-minderheid slachtoffer blijft van discriminatie, racisme en sociale uitsluiting, zowel binnen de Europese Unie als in kandidaat-lidstaten van de EU in de Westelijke Balkan en Turkije; merkt in dit verband op dat de eerbiediging van de rechten van minderheden een van de grootste uitdagingen is die zijn vastgesteld in de uitbreidingsstrategie van de Commissie voor 2014-2015;
EU-mensenrechtenbeleidsinstrumenten
Landenstrategieën inzake mensenrechten en de rol van de EU-delegaties
32. looft de EDEO voor de succesvolle voltooiing van de eerste reeks landenstrategieën inzake mensenrechten, die met een grote betrokkenheid van de EU-delegaties werden ontwikkeld; acht het blijvend gebrek aan transparantie met betrekking tot de inhoud van de landenstrategieën alsook het ontbreken van een effectieve informatieverstrekking aan het Parlement evenwel betreurenswaardig en vraagt nogmaals om ten minste de belangrijkste prioriteiten van elke landenstrategie openbaar te maken en om het Parlement in een gepast kader toegang te verlenen tot deze strategieën zodat het deze naar behoren kan controleren; moedigt de EDEO aan indicatoren aan te nemen op basis waarvan hun doeltreffendheid kan worden geëvalueerd en de onderdelen van het jaarverslag over mensenrechten en democratie over specifieke landen explicieter te beschouwen als uitvoeringsverslagen van de landenstrategieën; herinnert aan de verbintenis van de EU om ervoor te zorgen dat de mensenrechtenstrategieën op alle niveaus van beleidsvorming met derde landen in acht worden genomen, waaronder tijdens mensenrechten- en politieke dialogen;
33. benadrukt dat de delegaties van de EU een jaarverslag van hun activiteiten op het gebied van de mensenrechten moeten opstellen;
34. is verheugd over het bijna voltooide netwerk van contactpunten voor de mensenrechten en verbindingsfunctionarissen voor mensenrechtenverdedigers in de EU-delegaties; verzoekt de VV/HV en de EDEO duidelijke operationele richtsnoeren over hun rol in de delegaties te ontwikkelen zodat zij hun potentieel volledig kunnen vervullen en geloofwaardige normen kunnen vaststellen en er samenhang tussen de EU-delegaties bestaat;
35. is voorstander van een versterkte samenwerking tussen de wereldwijde diplomatieke netwerken van de lidstaten en de EU-delegaties teneinde een bijdrage te kunnen leveren aan de werkzaamheden van de mensenrechtenwerkgroepen in derde landen;
36. roept de EDEO op om ervoor te zorgen dat de gevallen van gevangengezette mensenrechtenverdedigers worden besproken tijdens alle vergaderingen van de EU met derde landen op hoog niveau, met inbegrip van de vergaderingen van de samenwerkingsraad/associatieraad; dringt erop aan dat alle landenstrategieën inzake mensenrechten van de EU met derde landen een hoofdstuk over gevangengezette mensenrechtenverdedigers moeten bevatten;
37. herinnert aan de verbintenis om mensenrechten in alle effectbeoordelingen van de EU op te nemen; benadrukt het belang van deze verbintenis om ervoor te zorgen dat de EU de mensenrechten eerbiedigt, beschermt en toepast en om ervoor te zorgen dat haar externe beleidsmaatregelen en activiteiten worden opgezet en uitgevoerd met het oog op de versterking van de mensenrechten in het buitenland; roept de EU op om, in nauwer overleg en samenwerking met het maatschappelijk middenveld en de EU-instellingen, de kwaliteit en stelselmatigheid van de effectbeoordelingen inzake mensenrechten te verbeteren;
Mensenrechtendialogen en -overleg
38. herhaalt zijn steun voor mensenrechtendialogen als een instrument van het EU-mensenrechtenbeleid mits deze geen doel op zich zijn, maar een middel om specifieke toezeggingen en resultaten van de partner te verkrijgen; erkent dat het waardevol is een mensenrechtendialoog aan te gaan met name met landen met ernstige mensenrechtenproblemen; benadrukt echter dat de EU duidelijke politieke conclusies moet trekken wanneer de mensenrechtendialogen geen positieve resultaten opleveren omdat de partner niet bereid is om te goeder trouw te onderhandelen of zich er niet oprecht toe verbindt om veranderingen door te voeren, en dat nadruk moet worden gelegd op publieksdiplomatie om ervoor te zorgen dat de geloofwaardigheid van het EU-mensenrechtenbeleid bij het publiek niet in het gedrang komt; waarschuwt voorts dat mensenrechtendiscussies niet mogen worden losgekoppeld van de dialogen op hoog politiek niveau; staat erop dat individuele gevallen van mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen of gevangen genomen zijn, en van politieke gevangenen effectief door de EU worden aangekaart op een navolgbare en transparante manier; dringt erop aan in het geval van grove schendingen van de mensenrechten deze kwestie centraal te stellen in de politieke dialoog op alle niveaus;
39. spoort de EDEO aan een alomvattend toetsingsmechanisme te ontwikkelen waarmee de dialogen kunnen worden beoordeeld, aangezien in bepaalde landen geen wezenlijke en tastbare resultaten worden bereikt; roept de EU verder op om haar benchmarks te versterken om resultaten te kunnen meten en de dialogen doeltreffender te maken, hetgeen ertoe zou bijdragen landen met ernstige problemen op het gebied van de mensenrechten dichter bij de internationale normen inzake mensenrechten te brengen; spoort de EU aan om, aangezien bijvoorbeeld de dialoog tussen de EU en China over de mensenrechten er niet in is geslaagd om tot wezenlijke en tastbare resultaten te komen en in het licht van de recente ontwikkelingen in Hongkong, haar mensenrechtenstrategie te herzien en een coherentere, uniformere en strategischere benadering van de mensenrechten te hanteren;
40. acht het betreurenswaardig dat er als gevolg van de uiteenlopende structuren, formats, frequenties en methoden en de vertrouwelijkheid van de uitwisselingen geen echte mechanismen voor de opvolging en evaluatie van deze dialogen en geen voortgangsindicatoren bestaan; raadt aan om in samenspraak met het Parlement de doelstellingen van elke dialoog te verduidelijken en de resultaten te evalueren;
41. dringt er bij de EDEO op aan om verder samen te werken met alle landen waarmee de dienst op dit moment mensenrechtendialogen voert door de respectieve autoriteiten te vragen concrete toezeggingen te doen en door de tijdens de besprekingen gestelde eisen regelmatig op te volgen;
EU-mensenrechtenrichtsnoeren
42. is verheugd over de goedkeuring door de Raad van de EU-richtsnoeren voor de bevordering en de bescherming van het genot van alle mensenrechten door lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (LGBTI), de EU-richtsnoeren tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en overtuiging (allebei tijdens het verslagjaar 2013) en de EU-richtsnoeren over de vrijheid van meningsuiting online en offline in 2014;
43. herinnert eraan dat de goedkeuring van richtsnoeren niet mag leiden tot enige selectiviteit in het mensenrechtenstelsel, omdat de beginselen van universaliteit en ondeelbaarheid prioritair moeten blijven; verzoekt de Commissie meer duidelijkheid te verschaffen over de manier waarop de onderwerpen die het voorwerp worden van richtsnoeren worden gekozen, en in samenwerking met het Parlement en de actoren van het maatschappelijk middenveld selectiecriteria vast te leggen;
44. verzoekt de Commissie de richtsnoeren aan te vullen en begrijpelijker te maken door een uniformisering van zowel de inhoud als de vorm van de richtsnoeren die doelstellingen, criteria, middelen, tijdschema en indicatoren moeten omvatten en in een regelmatige evaluatie moeten voorzien; herinnert er in deze context aan dat het Parlement recentelijk heeft aanbevolen de richtsnoeren met betrekking tot foltering op een "doeltreffende en resultaatgerichte" manier toe te passen;
45. beveelt aan de actoren van het maatschappelijk middenveld meer te betrekken bij de uitwerking, evaluatie en herziening van richtsnoeren;
46. dringt er bij de EDEO en de Raad op aan passende maatregelen te treffen om de EU-richtsnoeren op landenniveau uit te voeren en te evalueren; moedigt de EDEO en de lidstaten eveneens aan voortdurende opleiding en bewustmaking te verstrekken aan het personeel van de EDEO en de EU-delegaties alsook aan diplomaten van de lidstaten om ervoor te zorgen dat de EU-richtsnoeren inzake mensenrechten, zoals bedoeld, bijdragen aan de beleidsvorming op het terrein;
Het EU-beleid ter ondersteuning van democratisering en verkiezingen
47. benadrukt dat democratische regimes niet alleen worden gekenmerkt door het organiseren van verkiezingen, maar ook door eerbiediging van de rechtsstaat, vrijheid van meningsuiting, eerbiediging van de mensenrechten en de aanwezigheid van een onafhankelijk gerechtelijk apparaat en onpartijdig bestuur; verzoekt de Commissie en de EDEO democratische processen in derde landen te ondersteunen; benadrukt in dit verband dat follow-up moet worden gegeven aan de verslagen en aanbevelingen van de verkiezingswaarnemingsmissies door deze te gebruiken als deel van het engagement van de EU ter ondersteuning van democratie in het betrokken land en door de hoofdwaarnemer een speciale rol te geven bij de monitoring van deze follow-up van de aanbevelingen, en dat dit een coherent deel moet uitmaken van de alomvattende democratieondersteunende aanpak van het Parlement en de steun van vaste organen van het Parlement moet genieten; merkt op dat de verkiezingswaarnemingsmissies van de EU in dit opzicht een belangrijke rol kunnen spelen om de geloofwaardigheid van de EU als partner te garanderen;
48. verzoekt de EU te blijven werken aan de definitie van beste praktijken op dit vlak teneinde democratiseringsprocessen te steunen en te consolideren; moedigt de ontwikkeling aan van zowel beleidsinstrumenten als operationele instrumenten die in prioritaire landen moeten worden toegepast om maatregelen die de mensenrechten en democratie ondersteunen (met inbegrip van conflictpreventiemaatregelen en bemiddeling) op een coherente, flexibele en geloofwaardige manier in de EU-aanpak te integreren;
49. benadrukt dat politieke overgangsprocessen en democratisering gepaard moeten gaan met de eerbiediging van mensenrechten, de bevordering van gerechtigheid, transparantie, verantwoordingsplicht, de rechtsstaat en de totstandbrenging van democratische instellingen; verzoekt om de stelselmatige ondersteuning van vrij en eerlijk gekozen parlementen door de EU; benadrukt dat het nodig is te investeren in de politieke dialoog tussen regerings- en oppositiepartijen;
50. herinnert eraan dat de Europese Unie na de Arabische Lente haar nabuurschapsbeleid ten aanzien van het zuidelijke Middellandse Zeegebied heeft herzien en daarbij de nadruk heeft gelegd op het belang van het maatschappelijk middenveld en het beginsel "meer voor meer" om sterkere partnerschappen met de buurlanden tot stand te brengen en hen te steunen bij hun democratische hervormingen en overgangsprocessen;
51. is van mening dat de betrekkingen van de EU met alle derde landen moeten worden gestuurd door de "meer voor meer"-benadering, en dat de EU aan partnerlanden alleen een "gevorderde status" mag toekennen als zij voldoen aan duidelijke eisen op het vlak van mensenrechten en democratie, en dat ze niet moet aarzelen deze status te bevriezen als deze eisen niet meer worden nageleefd;
52. vraagt om effectief gebruik te maken van nieuwe technologieën en het internet om informatie over mensenrechten en democratie, alsook over EU-programma's, zo toegankelijk mogelijk te maken voor mensen overal ter wereld;
53. is tevreden over de verkennende werkzaamheden die negen EU-delegaties tot nog toe voor een land hebben uitgevoerd om meer coherentie te bereiken voor democratieondersteuning in de buitenlandse betrekkingen van de EU, waarvoor de aanzet werd gegeven in de conclusies van de Raad van 2009 en 2010 en zoals werd vastgelegd in het strategisch kader en het actieplan van de Europese Unie voor mensenrechten en democratie in 2012;
54. vraagt dat de Commissie en de EDEO de coördinatie met het Parlement verbeteren met betrekking tot de tweede reeks van landen waarvoor verkennende werkzaamheden worden verricht, om ervoor te zorgen dat alle EU-instellingen deelnemen en hun expertise bundelen voor de doeltreffende verwezenlijking van democratieondersteuning in derde landen;
55. looft het Europees Fonds voor Democratie voor zijn efficiënte werk ter bevordering van de democratie in onze regio en is voorstander van een voorzichtige uitbreiding van zijn mandaat naar andere maatschappijen die met democratisering worstelen; roept de lidstaten op om, in het kader van solidariteit en engagement, voldoende middelen uit te trekken voor de begroting van het fonds, zodat het zo flexibel en doeltreffend mogelijk steun kan verlenen aan lokale spelers op het vlak van democratische verandering;
56. benadrukt dat het belangrijk is de rol van vrouwen te versterken bij het bevorderen van mensenrechten en democratische hervormingen, het ondersteunen van conflictpreventie en het consolideren van politieke participatie en vertegenwoordiging; merkt in dit verband ook op dat de in de rapporten van de verkiezingswaarnemingsmissies van de EU geformuleerde aanbevelingen betreffende de gelijkgerechtigde deelname van vrouwen aan het verkiezingsproces in acht genomen en in maatregelen omgezet moeten worden;
57. herinnert eraan dat uitbreiding de meest succesvolle inspanning van de EU op het vlak van democratisering is geweest en benadrukt dat de onderhandelingen met de landen in de Westelijke Balkan het belangrijkste instrument blijven om deze landen te helpen een volwaardige democratische maatschappij te stichten;
EU-steun voor verdedigers van de mensenrechten
58. is tevreden over de specifieke conclusies van de Raad over mensenrechtenverdedigers naar aanleiding van de tiende verjaardag van de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers; looft voorts de Commissie voor het verhoogd gebruik van middelen van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten als noodsubsidies aan mensenrechtenverdedigers die aan een onmiddellijke dreiging zijn blootgesteld, en moedigt de Commissie aan nieuwe manieren te blijven zoeken om mensenrechtenverdedigers te steunen; herinnert in deze context aan het belang van het Europees Fonds voor Democratie als instrument voor bevordering en bescherming van prodemocratische militanten, bloggers en journalisten in de hele wereld;
59. betreurt het dat de vervolging en marginalisering van mensenrechtenverdedigers wereldwijd een algemene tendens blijft, met name in landen die de universaliteit van de mensenrechten niet onderschrijven;
60. roept de EU op om bijzondere aandacht te besteden aan mensenrechtenverdedigers overal ter wereld die zijn gevangengezet en wijst erop dat de EU als geheel meer actie moet ondernemen om te zorgen voor de vrijlating van deze personen door, onder andere, een interne werkgroep op te richten in het Europees Parlement die zich, middels nauwe samenwerking met het maatschappelijk middenveld, op de hoogte houdt van de gevallen van gevangengezette activisten overal ter wereld;
61. herhaalt zijn verzoek aan de EDEO om ngo's, mensenrechtenverdedigers, burgeractivisten, journalisten en advocaten te blijven verdedigen door de doeltreffendheid van de EU-mensenrechtendialogen te verhogen en de thematische prioriteiten en richtsnoeren inzake mensenrechten van de EU te bevorderen; spoort in dit verband aan campagnes te organiseren om mensenrechtenverdedigers ook in de meer afgelegen gebieden van derde landen te bereiken, teneinde bij te dragen tot de uitvoering van de EU-beleidsdoelstellingen;
62. roept de EDEO en de Commissie op om ervoor te zorgen dat EU-subsidies en andere programma's niet alleen ter beschikking worden gesteld van grote ngo's, maar ook worden ingezet om lokale capaciteit op te bouwen; dringt daarom aan op het verminderen van de bureaucratische last zonder afbreuk te doen aan de verantwoordingsplicht in uitvoerings- en boekhoudkundige procedures en met inachtneming van de steeds grotere druk die repressieve regimes het maatschappelijk middenveld opleggen; roept op tot een pragmatischere benadering van maatschappijen in de overgang naar democratie, om ervoor te zorgen dat de juiste organisaties en individuen worden ondersteund;
63. verzoekt de EDEO en de EU-delegaties een pragmatische en echte politieke dialoog aan te gaan met mensenrechtenverdedigers en ngo's en zo de beste manier te vinden om een omgeving te steunen die bevorderlijk is voor hun werk; vraagt de EU haar actieve diplomatie in derde landen te verbeteren en de positie van de contactpunten voor de mensenrechten te versterken om mensenrechten in het dagelijkse politieke werk van de relevante EU-delegaties te integreren door de namen van politieke gevangenen systematisch ter sprake te brengen, proceswaarnemingen uit te voeren, gevangenisbezoeken af te leggen en deze zaken te blijven volgen; benadrukt dat de EU publieksdiplomatie moet gebruiken om mensenrechtenverdedigers te steunen en de vrijlating van gevangengezette mensenrechtenactivisten te vragen; staat erop dat vooraanstaande vertegenwoordigers van de EU, met name de VV/HV, de voorzitter van de Raad, leden van de Commissie, speciale vertegenwoordigers van de EU en overheidsfunctionarissen van de lidstaten stelselmatig mensenrechtenverdedigers ontmoeten, vooral tijdens hun reizen naar landen waar het maatschappelijk middenveld onder druk staat;
64. roept de VV/HV en de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU op om een jaarlijkse bijeenkomst van de Raad Buitenlandse Zaken te organiseren teneinde de inspanningen van de EU voor de vrijlating van mensenrechtenverdedigers, journalisten, politieke activisten en anderen die hun rechten vreedzaam uitoefenen te bespreken, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan de gevallen die zijn behandeld in de resoluties van het Parlement over inbreuken op de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat;
EU-steun voor universele mensenrechten en multilaterale mensenrechtenorganisaties
65. herhaalt het engagement van het Parlement en de Subcommissie mensenrechten ter ondersteuning van een sterk multilateraal mensenrechtensysteem onder auspiciën van de VN, met inbegrip van de Derde Commissie van de Algemene Vergadering, de Mensenrechtenraad, het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten en soortgelijke gespecialiseerde VN-agentschappen, zoals de Internationale Arbeidsorganisatie, alsook de speciale procedures van de VN;
66. herinnert aan het belang van de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de tenuitvoerlegging ervan door de betrokken landen, wat betreft de eerbiediging en de bestendiging van de mensenrechten als basiswaarden en -beginselen;
67. herhaalt zijn eenduidige voorkeur vóór de institutionalisering van zijn aanwezigheid bij de zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, zoals werd gesteld in zijn resolutie van 7 februari 2013 over de EU-prioriteiten voor de 22e vergadering van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties, en is van mening dat het EP een delegatie moet blijven sturen naar relevante zittingen van de VN-Mensenrechtenraad en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en betreurt dat dit in 2014 werd onderbroken;
68. herhaalt dat de EU actief moet deelnemen aan alle VN-mensenrechtenmechanismen, vooral de Derde Commissie van de Algemene Vergadering en de Mensenrechtenraad; spoort de EU-lidstaten aan hieraan invulling te geven door steun te verlenen aan en het initiatief te nemen voor resoluties, actief deel te nemen aan debatten en interactieve dialogen, en verklaringen af te leggen; spreekt krachtig zijn steun uit voor de toenemende deelname van de EU aan interregionale initiatieven;
69. benadrukt opnieuw het belang van doeltreffende coördinatie en samenwerking tussen de EDEO, de Commissie, het Parlement en de EU-lidstaten op het gebied van mensenrechtenkwesties; spoort de EDEO aan om, met name via de EU-delegaties in New York en Genève, de samenhang van het EU-optreden te vergroten door middel van tijdig en inhoudelijk overleg teneinde het EU-standpunt met één stem te brengen;
70. herinnert aan het belang van het optreden van de Europese Unie binnen de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) op het moment dat deze zich opmaakt voor de balans van haar veertigjarig bestaan; raadt aan de banden van de EU met de OVSE en de Raad van Europa verder te versterken;
71. wijst er eveneens op dat het werk van de Raad van Europa op dit gebied van groot belang is en dat de Europese Unie, overeenkomstig de verdragen, snel tot het Europees Verdrag voor de rechten van de mens moet toetreden;
72. wijst er opnieuw op hoe belangrijk het is om de in New York en Genève uitgevoerde werkzaamheden in de context van de Algemene Vergadering van de VN, de Derde Commissie en de Mensenrechtenraad te integreren in de relevante interne en externe activiteiten van de EU teneinde samenhang te garanderen;
EU-beleid inzake internationale strafrechtspleging en het Internationaal Strafhof
73. herhaalt zijn volledige steun voor de werkzaamheden van het Internationaal Strafhof (ICC) die erop zijn gericht een einde te maken aan de straffeloosheid ten aanzien van plegers van de ernstigste misdaden die de internationale gemeenschap aangaan en gerechtigheid te bieden aan slachtoffers van oorlogsmisdaden, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide; blijft alert voor pogingen om de legitimiteit of de onafhankelijkheid van het ICC te ondermijnen; herinnert aan de essentiële rol die het ICC vervult in het tweeledige proces van rechtspraak en verzoening; spoort de EU en de lidstaten van de EU aan om samen te werken met het Hof om het sterke diplomatieke en politieke steun te bieden in haar bilaterale betrekkingen en in alle fora, waaronder de VN; uit zijn bezorgdheid dat meerdere aanhoudingsbevelen nog niet zijn uitgevoerd; dringt er bij de EU en haar lidstaten en de speciale vertegenwoordigers van de EU op aan om het Internationaal Strafhof, de handhaving van zijn besluiten en de strijd tegen straffeloosheid met betrekking tot misdaden onder het Statuut van Rome, actief te promoten; beschouwt het groeiende aantal staten dat partij is als een belangrijke ontwikkeling voor de versterking van het universele karakter van het Hof; is ingenomen met de ratificatie van het Statuut van Rome door Ivoorkust in februari 2013, maar betreurt het dat geen enkel land het statuut heeft geratificeerd in 2014; moedigt de EU en de lidstaten van de EU aan om meer inspanningen te doen voor het bevorderen van de ratificering en tenuitvoerlegging van het Statuut van Rome teneinde de toegang van slachtoffers van ernstige misdaden tot justitie onder het internationaal recht te verruimen; roept de lidstaten van de EU, als partijen bij het Statuut van Rome van het ICC, op om het van voldoende middelen te voorzien zodat het zijn mandaat eerlijk en doeltreffend kan uitoefenen; moedigt de EU aan om bijstand te blijven verlenen aan internationale strafrechtspleging en het ICC, onder meer door actoren in het maatschappelijk middenveld te steunen via het EIDHR;
74. herhaalt zijn oproep voor de invoering van de functie van speciale vertegenwoordiger van de EU voor internationale rechtspraak en internationaal humanitair recht om deze onderwerpen de aandacht en zichtbaarheid te geven die ze verdienen, om de agenda van de EU doeltreffend vooruit te helpen en de strijd tegen straffeloosheid in alle externe maatregelen van de EU te integreren;
75. betreurt het dat het Statuut van Rome van het internationaal Strafhof nog niet is opgenomen in de lijst van verdragen die vereist zijn voor de SAP+-status, zoals vermeld in de nieuwe SAP-verordening; merkt op dat een aantal SAP+-aanvragers (bv. Armenië en Pakistan) geen partij is bij het statuut of dit niet heeft geratificeerd; herhaalt zijn aanbeveling dat het Statuut van Rome moet worden toegevoegd aan de toekomstige lijst van verdragen;
76. herhaalt zijn verzoek aan de EU om een gemeenschappelijk standpunt aan te nemen over het misdrijf agressie en de Kampala-amendementen en roept de EU-lidstaten op hun nationale wetgeving spoedig in overeenstemming te brengen met de definities in de Kampala-amendementen en andere verplichtingen in het kader van het Statuut van Rome, zodat lidstaten nationale onderzoeken en vervolgingen kunnen uitvoeren en de samenwerking met het ICC kan worden versterkt;
77. roept, in het licht van de herdenking van de Armeense genocide van honderd jaar geleden, alle lidstaten van de EU op om deze gebeurtenis te erkennen en moedigt hen en de EU-instellingen aan om verder bij te dragen tot de erkenning van de Armeense genocide;
78. spoort de EDEO aan om goede praktijken op het gebied van de rechten, bescherming en ondersteuning van slachtoffers van misdaad en geweld in derde landen te verspreiden en beleid ter bestrijding van corruptie uit te wisselen met derde landen, aangezien corruptie vaak leidt tot straffeloosheid en voor slachtoffers vaak de oorzaak is van hun onrecht;
EU-actie tegen de doodstraf
79. keert zich ondubbelzinnig tegen de doodstraf en spoort de EU en de lidstaten aan de mondiale afschaffing ervan als de kern van hun beleid te beschouwen; dringt er bij de EDEO op aan waakzaam te blijven voor ontwikkelingen in alle landen en alle beschikbare middelen om invloed uit te oefenen te gebruiken;
80. geeft zijn volledige steun aan de resolutie van december 2014 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over "Moratorium op het gebruik van de doodstraf"(23),
81. roept de EU op middels samenwerking en diplomatie in alle mogelijke fora wereldwijd te blijven pleiten voor de afschaffing van de doodstraf, in overeenstemming met de richtsnoeren van de EU inzake de doodstraf, en er tevens voor te zorgen dat het recht op een eerlijk proces van elke persoon die terechtgesteld dreigt te worden, volledig geëerbiedigd wordt, zonder het gebruik van foltering of andere vormen van mishandeling om bekentenissen af te dwingen;
82. uit zijn bezorgdheid over de gemelde toename van het aantal executies wereldwijd van 2012 ten opzichte van 2013, hoewel in een steeds kleiner aantal landen executies worden uitgevoerd; roept de EU op actie te nemen tegen het blijvend hoge aantal terechtstellingen in China en Iran, de hervatting van de executies in 2013 in Indonesië, Koeweit, Nigeria en Vietnam, de terechtstelling van minderjarigen in Iran, Saoedi-Arabië en Jemen in 2013 en de opvallende toename van het aantal gemelde executies in Irak en Saoedi-Arabië;
83. is verheugd dat in de Verenigde Staten de discussie over de willekeur en vatbaarheid voor fouten van de doodstraf weer is opgeflakkerd, dat campagne wordt gevoerd om de toevoer van voor executies gebruikte stoffen van Europa naar de VS tegen te gaan en dat de staat Maryland in 2013 de doodstraf heeft afgeschaft; moedigt de VV/HV, de EUSV en de EDEO aan een dialoog aan te gaan met de Amerikaanse federale regering en de regeringen van de staten om het verdwijnen van de doodstraf in de Verenigde Staten te doen versnellen, om de trans-Atlantische samenwerking internationaal te versterken teneinde de mensenrechten, de internationale rechtspraak en de democratie op geloofwaardige wijze te bevorderen;
84. moedigt de Commissie aan gebruik te maken van de nieuwe flexibiliteit die nu door het EIDHR wordt geboden, teneinde nieuwe manieren te zoeken om campagne te voeren voor de afschaffing van de doodstraf en acties ter voorkoming van terdoodveroordelingen of terechtstellingen te ondersteunen;
85. benadrukt dat de EU toezicht moet blijven houden op de omstandigheden waarin terechtstellingen worden uitgevoerd in landen die de doodstraf blijven toepassen, en juridische en grondwettelijke hervorming met het oog op de volledige en totale afschaffing daarvan moet ondersteunen;
86. is nog steeds van oordeel dat de doodstraf, die een schending van het recht op menselijke integriteit en waardigheid vormt, onverenigbaar is met het verbod op wrede, onmenselijke of onterende bestraffing op grond van het internationaal recht en roept de EDEO en de lidstaten op om deze onverenigbaarheid formeel te erkennen en het EU-beleid ten aanzien van de doodstraf dienovereenkomstig aan te passen; onderstreept dat de EU-richtsnoeren inzake de doodstraf en foltering als breed inzetbaar dienen te worden geïnterpreteerd;
EU-actie tegen marteling en andere wrede, onmenselijke en vernederende behandeling of straf
87. dringt er bij de VV/HV en de EDEO op aan om de EU-inspanningen ter bestrijding van marteling en andere wrede, onmenselijke en vernederende behandeling of straf op te voeren gezien de aanhoudende meldingen van de wijdverspreide praktijk van foltering en mishandeling in de hele wereld; herhaalt zijn bezorgdheid dat de activiteiten van de EU op dit gebied grotendeels ontoereikend blijven en tekortschieten wat betreft haar toezeggingen in het kader van de EU-richtsnoeren inzake foltering; vraagt met name om meer EU-steun toe te kennen voor de totstandbrenging en versterking van nationale en regionale mechanismen ter preventie van foltering; neemt kennis van het voorstel van 14 januari 2014 van de Commissie voor een Verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (COM(2014)0001, als reactie op de resolutie van 17 juni 2010;
88. herhaalt dat volgens de artikelen 7 en 8 van het Statuut van Rome inzake het ICC foltering op systematische basis of op grote schaal een oorlogsmisdaad of een misdaad tegen de menselijkheid kan zijn; benadrukt dat het beginsel van "verantwoordelijkheid tot bescherming" een specifieke verantwoordelijkheid voor de internationale gemeenschap inhoudt die zij moet nakomen;
89. spoort de EDEO aan veel aandacht te besteden aan de landenconclusies van het VN-Comité tegen Foltering en het subcomité in het kader van het facultatief protocol bij het Verdrag tegen foltering en van het Comité inzake de voorkoming van folteringen van de Raad van Europa en deze bezorgdheden tijdens politieke dialogen met de betrokken landen en in openbare verklaringen systematisch ter sprake te brengen; roept de EDEO, meer bepaald de EU-delegaties, en de lidstaten, meer bepaald hun ambassades ter plaatse, ook op de uitvoering te bevorderen van de EU-richtsnoeren inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing; verzoekt de EU en de lidstaten strenger toezicht uit te oefenen op de handel in goederen die kunnen worden gebruikt voor foltering of onmenselijke en onterende behandeling, en op de uitvoer van technologieën en goederen voor tweeërlei gebruik;
90. benadrukt het feit dat leden van kwetsbare groepen zoals etnische, taalkundige en religieuze minderheden vaker worden blootgesteld aan foltering of mishandeling in detentie, en daarom speciale aandacht vereisen;
91. veroordeelt de uitvoer door Europese ondernemingen van producten en wapens die kunnen worden gebruikt voor foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, alsook voor het onderdrukken van manifestaties; is in deze context voorstander van de herziening van Verordening (EG) nr. 1236/2005;
92. herhaalt het belang van effectieve mechanismen voor de controle op de uitvoer van bepaalde geneesmiddelen die voor terechtstellingen gebruikt kunnen worden en apparatuur dat voor foltering kan worden gebruikt; verzoekt de Commissie om de resterende lacunes in de verordening aan te pakken door een vangnetbepaling inzake eindgebruik toe te voegen die de uitvoer van alle geneesmiddelen die voor foltering of terechtstellingen gebruikt kunnen worden, verbiedt;
93. verzoekt de EU en de lidstaten te ijveren voor de ratificatie door alle derde landen van het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning van 20 december 2006;
Mensenrechten in handelsovereenkomsten en andere internationale overeenkomsten van de EU
94. verzoekt de EU erop toe te zien dat de met derde landen afgesloten handelsovereenkomsten hun economische en sociale ontwikkeling ten goede komen en een goed beheer van hun natuurlijke rijkdommen, met inbegrip van land en water, garanderen; herhaalt zijn verzoek om bindende, afdwingbare en onvoorwaardelijke mensenrechtenclausules op te nemen in internationale overeenkomsten die de EU heeft gesloten of zal sluiten met derde landen, met inbegrip van handels- en investeringsovereenkomsten, en vraagt om een betere raadpleging van het Parlement in een vroeg stadium van het onderhandelingsproces van handels- en investeringsovereenkomsten, en vraagt eveneens dat de toepassing van deze clausules effectief wordt gecontroleerd en dat over de mensenrechtenaspecten van de overeenkomsten verslag wordt gelegd aan de relevante commissie van het Parlement;
95. herinnert eraan dat het handelsbeleid bijdraagt tot de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van de EU en dat overeenkomstig artikel 207 van het VWEU de handelspolitiek van de Unie wordt gevoerd "in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie"; wijst er bovendien op dat de Unie overeenkomstig artikel 3 VEU "bijdraagt tot de vrede, de veiligheid, de duurzame ontwikkeling van de aarde, de solidariteit en het wederzijds respect tussen de volkeren, de vrije en eerlijke handel, de uitbanning van armoede en de bescherming van de mensenrechten, in het bijzonder de rechten van het kind, alsook tot de strikte eerbiediging en ontwikkeling van het internationaal recht, met inbegrip van de inachtneming van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties";
96. verzoekt de Europese Commissie om bij de ontwikkeling van haar toekomstige handelsstrategie rekening te houden met de belangrijke rol die de handel en de internationale overeenkomsten spelen bij de bevordering van de mensenrechten op het internationale toneel;
97. acht de voortzetting van de multilaterale samenwerking en dialoog met betrekking tot de mensenrechten tussen de Europese Unie en in het bijzonder de Wereldhandelsorganisatie en de Verenigde Naties noodzakelijk om tot een multilateraal handelskader te komen dat bijdraagt tot de eerbiediging van de mensenrechten;
98. herinnert eraan dat het stelsel van algemene preferenties is ontworpen met inachtneming door de begunstigde landen van de beginselen op het vlak van de mensenrechten en de basisnormen inzake het arbeidsrecht in de internationale verdragen, en dat hierin een speciaal stelsel van aanvullende tariefpreferenties is opgenomen om de ratificatie en de doelmatige tenuitvoerlegging van de internationale basisverdragen inzake de mensenrechten en het arbeidsrecht, de bescherming van het milieu en goed bestuur te bevorderen; wijst erop dat niet-naleving van deze voorwaarden kan leiden tot opschorting van de handelsregeling; wijst erop dat het van belang is dat regelmatig wordt opgevolgd en geëvalueerd of de begunstigde landen van het SAP+ de internationale verdragen correct ten uitvoer leggen;
99. is ingenomen met de inwerkingtreding op 1 januari 2014 van het herziene SAP; herinnert eraan dat in het SAP+ het stelsel van algemene preferenties gehandhaafd blijft en dat de landen die van het SAP+ wensen te genieten, moeten beloven hun volledige medewerking te verlenen aan de internationale organisaties met het oog op de naleving van de internationale verdragen inzake mensenrechten en arbeidsrechten;
Bedrijfsleven en mensenrechten
100. acht het betreurenswaardig dat het nog steeds ontbreekt aan een holistische benadering van de manier waarop ondernemingen wereldwijd de normen betreffende mensenrechten eerbiedigen, wat bepaalde staten en bedrijven de mogelijkheid geeft dergelijke regels te omzeilen; benadrukt bijgevolg dat er regels inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) moeten worden aangenomen; steunt krachtig de uitvoering van de VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten; vraagt meer bepaald de Commissie om doeltreffende maatregelen om het kader "Protect, Respect and Remedy", zoals voorgesteld door John Ruggie, de speciale VN-gezant voor bedrijfsleven en mensenrechten, in werking te stellen; wijst erop dat het belangrijk is maatschappelijk verantwoord ondernemen te bevorderen, ook bij bedrijfsactiviteiten buiten de EU, en ervoor te zorgen dat in de volledige toeleveringsketen maatschappelijk verantwoord wordt ondernomen, in het bijzonder met betrekking tot de handel in illegaal gekapt hout, wilde plantensoorten en in het wild levende diersoorten en uit conflictgebieden afkomstige mineralen; vindt dat de Europese ondernemingen en hun dochterondernemingen en onderaannemers een sleutelrol moeten spelen in de wereldwijde bevordering en verspreiding van de internationale normen inzake ondernemerschap en mensenrechten;
101. vraagt de Commissie en de EDEO de EU-delegaties over de hele wereld aan te sporen de dialoog aan te gaan met EU-bedrijven om de eerbiediging van de mensenrechten te bevorderen en ervoor te zorgen dat "bedrijfsleven en mensenrechten" wordt opgenomen in de lijst van focusthema's van de lokale oproepen tot het indienen van voorstellen voor het Europees instrument voor democratie en mensenrechten; roept de lidstaten op om te controleren of bedrijven die onder hun nationale wetgeving vallen de mensenrechten en de sociale, gezondheids- en milieunormen waaraan zij zijn onderworpen niet veronachtzamen wanneer zij zich in een derde land vestigen of daar hun activiteiten ontplooien;
102. herinnert aan de EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarin de lidstaten worden verzocht een nationaal plan voor de tenuitvoerlegging van de VN-richtsnoeren inzake bedrijfsleven en mensenrechten, op te stellen; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om regelmatig verslag te leggen over de uitvoering van de VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten door de EU-lidstaten, met inbegrip van hun nationale actieplannen; acht het betreurenswaardig dat de Commissie weinig vorderingen heeft geboekt bij het inwilligen van het verzoek van het Parlement om wetgeving voor te stellen die ondernemingen uit de EU zou verplichten ervoor te zorgen dat zij met hun transacties geen daders van conflicten of ernstige mensenrechtenschendingen steunen;
103. herhaalt dat Europese ondernemingen de nodige zorgvuldigheid aan de dag moeten leggen om ervoor te zorgen dat hun activiteiten de mensenrechten eerbiedigen, ongeacht waar zij worden verricht; benadrukt het belang van een betekenisvolle verslaglegging over de impact met betrekking tot de mensenrechten en de sociale en ecologische aspecten van door de Europese financiële instellingen gesteunde projecten; dringt er bij deze instellingen op aan ervoor te zorgen dat hun activiteiten in overeenstemming zijn met artikel 21 van het Verdrag van de Europese Unie, dat onder andere een verplichting inzake de eerbiediging van de mensenrechten bevat;
104. merkt op dat bedrijven dit niet als een uitdaging moeten zien, maar veeleer als een kans om nieuwe zakelijke mogelijkheden te creëren in regio's die het meest gebaat zijn bij duurzame en verantwoorde investeringen, evenals als een manier om bij te dragen aan de eerbiediging van de mensenrechten in ontwikkelingslanden;
105. roept de Commissie en de Raad op ervoor te zorgen dat bedrijven die in handen zijn van derde landen of burgers daarvan, maar die zijn gevestigd in een lidstaat, geen steun verlenen aan aanstichters van conflicten of plegers van ernstige schendingen van de mensenrechten, met inbegrip van moderne vormen van slavernij zoals mensenhandel en arbeid in weerzinwekkende omstandigheden;
106. verzoekt de Commissie en de EDEO sterke initiatieven te nemen om ervoor te zorgen dat slachtoffers van mensenrechtenschendingen die verband houden met bedrijfsactiviteiten buiten de EU, een betere toegang tot de rechter hebben; benadrukt evenzeer dat er behoefte is aan doeltreffende corrigerende maatregelen om ondernemingen te bestraffen wegens schendingen van de mensenrechten en om de slachtoffers van dergelijke schendingen schadeloos te stellen;
107. verzoekt de EU deel te nemen aan het nieuwe debat over een juridisch bindend internationaal instrument over het bedrijfsleven en mensenrechten binnen het VN-stelsel;
108. herinnert aan de vier belangrijkste universele arbeidsnormen die zijn verankerd in de instrumenten van de IAO, meer bepaald: de vrijheid van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen, het afschaffen van alle vormen van gedwongen arbeid, uitbuiting en slavernij, de afschaffing van kinderarbeid, en de uitbanning van discriminatie bij de aanwerving van personeel;
109. wijst er met name op dat het van cruciaal belang is dat de vakbondsvrijheid wordt geëerbiedigd en dat een einde wordt gemaakt aan alle vormen van onderdrukking op dit gebied, zoals het vermoorden van vakbondsmensen;
110. stelt tot zijn grote verontrusting vast dat er zich volgens de IAO wereldwijd ongeveer 21 miljoen mannen, vrouwen en kinderen in een of andere vorm van slavernij bevinden; benadrukt dat het mensenrechtenvraagstuk op holistische wijze en in zijn geheel moeten worden aangepakt, waarbij een sterke nadruk wordt gelegd en sterk en met bindende doelstellingen wordt ingezet op zowel burger- als politieke rechten en economische, sociale, culturele en milieugerelateerde rechten, aangezien zonder deze rechten geen ontwikkeling kan plaatsvinden; benadrukt dat de dieperliggende oorzaken van armoede moeten worden aangepakt; benadrukt dat de internationale arbeidsnormen moeten worden geëerbiedigd, overeenkomstig de Agenda voor waardig werk van de IAO; is van mening dat sociale vraagstukken centraler moeten staan in de buitenlandse betrekkingen van de EU; acht het in deze context betreurenswaardig dat de EU geen standaardmodel heeft voor een "sociale clausule" die kan worden opgenomen in alle handelsovereenkomsten met derde landen; roept de EU er daarom toe op een hoofdstuk over ontwikkeling en een sociale clausule waarin de fundamentele arbeidsnormen van de IAO worden weerspiegeld, op te nemen in al haar handelsovereenkomsten met derde landen;
111. merkt op dat de verslechterende veiligheidssituatie wereldwijd en de financiële crisis die sinds de meltdown in 2008 almaar is verergerd, tot een toename van kinderarbeid in 's werelds armste landen hebben geleid, en juridische implicaties kunnen hebben en reputatieschade kunnen opleveren voor bedrijven die goederen uit ontwikkelingslanden importeren; dringt er bij de VV/HV en de EDEO op aan het Internationaal Programma voor de afschaffing van kinderarbeid te blijven bevorderen, in het bijzonder in de ontwikkelingslanden waar een betreurenswaardig hoog aantal kinderen aan het werk wordt gezet om het gezinsinkomen aan te vullen;
EU-actie ter garantie van de vrijheid van meningsuiting online en offline en ter beperking van de impact van bewakingstechnologieën op de mensenrechten
112. erkent dat de snelle ontwikkeling van informatie- en communicatietechnologieën veranderingen heeft teweeggebracht voor de omgeving waarin de vrijheid van meningsuiting en toegang tot informatie in de hele wereld wordt uitgeoefend, en zowel grote voordelen als ernstige zorgen met zich mee heeft gebracht; is in dit verband verheugd over het feit dat de Raad in mei 2014 de specifieke EU-richtsnoeren over de vrijheid van meningsuiting online en offline heeft goedgekeurd;
113. herhaalt dat vrijheid van meningsuiting, onafhankelijke media en pluralisme essentiële elementen zijn van een duurzame democratie, doordat zij de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld optimaliseren en de positie van de burger versterken, en daardoor noodzakelijk zijn om transparantie en verantwoordingsplicht te verzekeren in het openbare leven;
114. roept op tot meer steun voor het bevorderen van de vrijheid van de media, het beschermen van onafhankelijke journalisten en bloggers, het dichten van de digitale kloof en het vergemakkelijken van de onbeperkte toegang tot informatie en communicatie en de ongecensureerde toegang tot het internet (digitale vrijheid);
115. roept de EU en haar lidstaten op om meer toezicht te houden op alle beperkingen van de vrijheid van meningsuiting, met inbegrip van het agressief gebruik van de wetgeving op laster en andere restrictieve wetgeving, het opleggen van beperkende criteria of belastende procedures voor de registratie als journalist of een ander beroep in de media of de oprichting van een mediabedrijf, en deze praktijken duidelijk en snel te veroordelen en sterke initiatieven te nemen om een betere toegang tot informatie van openbaar nut te steunen;
116. veroordeelt alle beperkingen van digitale communicatie, met inbegrip van het sluiten van websites en het blokkeren van persoonlijke rekeningen, wanneer deze maatregelen gericht zijn op het maatschappelijk middenveld, burgerrechtenactivisten en de vrije media;
117. uit zijn bezorgdheid over de proliferatie en verspreiding van monitor-, surveillance-, censurerings- en filtertechnologieën, die een steeds grotere bedreiging vormen voor mensenrechten- en democratieactivisten in autocratische landen waarover in democratische landen ook vragen in verband met privacyrechten gesteld worden, zelfs wanneer ze worden gebruikt voor legitieme doeleinden, zoals terrorismebestrijding, staatsveiligheid of ordehandhaving;
118. erkent dat belangrijke producenten van hack- en surveillancetechnologieën die gebruikt kunnen worden voor het schenden van de mensenrechten en het aanvallen van de Europese digitale infrastructuur, in Europa zijn gevestigd; roept de Commissie op het Europese systeem voor controle op de uitvoer te herzien om te voorkomen dat gevaarlijke technologie in de verkeerde handen valt;
119. uit zijn waardering voor het feit dat de Commissie in juni 2013 de ICT-sectorgids over de uitvoering van de VN-richtsnoeren inzake bedrijfsleven en mensenrechten heeft gepubliceerd; blijft echter bezorgd over de handel in producten en diensten die dienen om de toegang tot het internet te blokkeren of de massabewaking en -monitoring van internetverkeer en mobiele communicatie, het filteren van zoekresultaten of de inmenging in privégesprekken mogelijk maken; herinnert aan de mededeling van de Commissie van 24 april 2014 met als titel "De herziening van het uitvoercontrolebeleid: waarborgen van veiligheid en concurrentievermogen in een veranderende wereld" (COM(2014)0244), waarin onder meer werd gewezen op de mensenrechtenkwesties met de uitvoer van bepaalde ICT; vraagt derhalve dat de Commissie nadenkt over hoe deze situatie kan worden verbeterd teneinde eventueel richtsnoeren voor de controle op de uitvoer aan te nemen;
120. vraagt de Commissie haar steun te blijven verlenen aan initiatieven voor de ontwikkeling en verspreiding van digitale beveiligingstechnologieën om de positie van mensenrechtenverdedigers te versterken via beveiligde mechanismen voor het vergaren, coderen en opslaan teneinde monitoring door repressieve regeringen te voorkomen;
EU-steun voor het maatschappelijk middenveld en voor de vrijheid van vergadering en vereniging
121. uit zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat in veel landen over de hele wereld steeds minder ruimte is voor legitieme actie van het maatschappelijk middenveld; beschouwt een vrije burgermaatschappij als één van de fundamenten voor de bescherming van en steun voor de mensenrechten en democratische waarden in alle samenlevingen; is in dit verband ingenomen met alle EU-programma's voor het opleiden van jonge beroepsbeoefenaren uit derde landen en het vereenvoudigen van uitwisselingsprogramma's voor studenten uit derde landen, aangezien deze de actieve deelname van de jeugd aan de opbouw van de democratie ondersteunen en doeltreffend bijdragen tot de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld;
122. roept de EU en de lidstaten op hun toezicht op de inperkingen van de vrijheid van vergadering en vereniging te verscherpen en al deze inperkingen duidelijk en snel te veroordelen, ook een verbod op organisaties uit het maatschappelijk middenveld, een agressief gebruik van de wetgeving inzake smaad en andere beperkende wetten, buitensporige vereisten inzake registratie en rapportage, zeer beperkende regels over buitenlandse financiering of een verbod voor ngo's om deel te nemen aan politieke activiteiten of contacten te onderhouden met buitenlanders;
123. roept de EU en haar lidstaten op om schendingen van de vrijheid van vergadering en vereniging op elk niveau van de politieke dialoog aan de orde te stellen, ook op het hoogste niveau, wanneer andere vormen van dialoog, zoals de mensenrechtendialoog, er niet in zijn geslaagd om voor concrete verbetering ter zake te zorgen; spoort de EU en haar lidstaten aan om deze dialogen te gebruiken om individuele zorgwekkende gevallen aan te kaarten, met name de gevallen van personen die zijn gevangengezet alleen wegens het feit dat zij hun recht op vreedzame vergadering en vereniging hebben uitgeoefend;
124. moedigt de vertegenwoordigers van de EU-delegaties en de ambassades van de lidstaten aan om rechtszaken tegen mensenrechtenverdedigers en personen die zijn gevangengezet alleen wegens het feit dat zij hun recht op vreedzame vergadering en vereniging hebben uitgeoefend, te volgen en indien nodig het gebrek aan eerbiediging van het recht op een eerlijk proces openbaar te veroordelen;
125. roept de EU op om van de eerbiediging en bevordering van de vrijheid van vergadering en vereniging een belangrijke prioriteit te maken van het toekomstige actieplan van de EU voor mensenrechten en democratie en in dat verband specifieke acties te ondernemen, aangezien de vrijheid van vergadering en vereniging cruciale elementen zijn van democratie en een open samenleving;
126. herhaalt ermee in te stemmen om de meerderheid van de middelen van het EIDHR toe te kennen aan de ondersteuning van mensenrechtenverdedigers en acties van het maatschappelijk middenveld in de hele wereld en steunt de ontwikkeling van een fonds voor juridische bijstand om vervolgde journalisten en activisten toegang te bieden tot advocaten en een eerlijk proces;
127. benadrukt het belang van nationale instellingen op het gebied van de mensenrechten (National Human Rights Institutions, NHRI) op nationaal niveau voor het toezicht op de mensenrechten en het vergroten van het bewustzijn en om het recht op beroep voor slachtoffers van mensenrechtenschendingen te waarborgen; roept de EU op om, in overeenstemming met de beginselen van Parijs, beleid ter ondersteuning van NHRI's te ontwikkelen en om dit tot een prioriteit te maken in haar buitenlandse steun, met name in het kader van het Europees nabuurschapsinstrument;
Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst of overtuiging
128. veroordeelt alle geweld en discriminatie op grond van ideologie, godsdienst of overtuiging, zoals voorgeschreven in artikel 10 van het VWEU; uit zijn ernstige bezorgdheid over de voortdurende meldingen van geweld tegen en discriminatie van religieuze minderheden in de hele wereld, ook in het Midden-Oosten; benadrukt dat de vrijheid van gedachte, geweten, godsdienst of overtuiging een fundamenteel mensenrecht is dat nauw samenhangt met andere mensenrechten en grondvrijheden en het recht om te geloven of niet te geloven omvat, evenals het recht om uiting te geven aan een religie of geloof en het recht om een geloof naar keuze aan te nemen, te wijzigen en ervan afstand te doen of het opnieuw aan te nemen ingevolge artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens;
129. roept de Europese Unie en haar lidstaten op ervoor te zorgen dat religieuze minderheden overal ter wereld worden gerespecteerd, met name in het Midden-Oosten waar christenen, zoals katholieken, apostolische Armeniërs, kopten en jezidi, alsook moslimminderheden vervolgd worden door ISIS en andere terroristische groeperingen;
130. veroordeelt ten stelligste de aanvallen tegen christenen in verschillende landen over heel de wereld en betuigt zijn solidariteit met de families van de slachtoffers; is uiterst bezorgd over de toenemende repressie, discriminatie, intolerantie en gewelddadige aanvallen tegen christelijke gemeenschappen, met name in Afrika, Azië en het Midden-Oosten; roept voorts overheden op om alle verantwoordelijken voor de rechter te brengen; is uiterst bezorgd over de huidige situatie van christenen in Noord-Korea, Somalië, Syrië, Irak, Afghanistan, Saoedi-Arabië, Pakistan, Oezbekistan, Jemen, Nigeria en vele andere landen, waar christenen dreigen te worden vermoord, gemarteld, verkracht en ontvoerd en hun kerken worden beschadigd of vernietigd;
131. uit zijn grote bezorgdheid over de situatie van personen die behoren tot de minderheid van Rohingya-moslims in Birma/Myanmar, omdat hun het burgerschap van Myanmar wordt ontzegd en zij stelselmatig geconfronteerd worden met mensenrechtenschendingen en vervolging; verwijst naar zijn resolutie van 13 juni 2013 over de situatie van de Rohingya-moslims(24);
132. is verheugd dat tijdens de verslagperiode (het jaar 2013) de EU-richtsnoeren tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en overtuiging werden goedgekeurd en vraagt de EU-instellingen en -lidstaten bijzondere aandacht te besteden aan de uitvoering van deze richtsnoeren zowel in internationale en regionale fora als in bilaterale betrekkingen met derde landen, en met name aan de kwetsbare situatie van geloofsafvalligen; looft de nieuwe VV/HV om haar verklaring dat de vrijheid van religie of geloof een van de voornaamste mensenrechten is; moedigt de VV/HV en de EDEO aan om een permanente dialoog aan te gaan met ngo's, religieuze of geloofsgroepen en religieuze leiders;
133. is ingenomen met de verbintenis van de EU om het recht op vrijheid van godsdienst of overtuiging te bevorderen op internationale en regionale fora zoals de VN, de OVSE, de Raad van Europa en andere regionale mechanismen; spoort de EU ertoe aan om haar jaarlijkse resolutie over de vrijheid van godsdienst of overtuiging te blijven indienen bij de Algemene Vergadering van de VN en om het mandaat van de speciale VN-rapporteur voor vrijheid van godsdienst en overtuiging te steunen;
Rechten van vrouwen en meisjes
134. is verheugd over de steun van de EU aan de VN-resoluties over genderkwesties, met name over de bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes, over de discriminatie van vrouwen, over de rol van de vrijheid van mening en meningsuiting voor de emancipatie van de vrouw, en aan de VN-verklaringen over het huwelijk op jonge leeftijd en het gedwongen huwelijk en over vrouwelijke genitale verminking;
135. verzoekt de EU actief deel te nemen aan de 59e zitting van de VN-Commissie voor de Status van de Vrouw en zich te blijven verzetten tegen elke poging om de verklaring van Peking en het bijbehorende actieprogramma te ondermijnen, met betrekking tot onder meer toegang tot onderwijs en gezondheidszorg als fundamentele mensenrechten en seksuele en reproductieve rechten;
136. betreurt het dat de lichamen van vrouwen en meisjes, met name ten aanzien van hun seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, nog altijd een ideologisch slagveld vormen en verzoekt de EU en haar lidstaten de onvervreemdbare rechten van vrouwen en meisjes op lichamelijke integriteit en autonome besluitvorming te erkennen, onder meer wat betreft het recht op toegang tot vrijwillige gezinsplanning, veilige en legale abortus en het recht om vrij te zijn van geweld, waaronder vrouwelijke genitale verminking, kinder- en gedwongen huwelijken, en verkrachting binnen het huwelijk;
137. veroordeelt opnieuw elke vorm van misbruik van en geweld tegen vrouwen en meisjes, inzonderheid het gebruik van seksueel geweld als oorlogswapen en huiselijk geweld; verzoekt alle leden van de Raad van Europa dan ook het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te ondertekenen en te ratificeren; vraagt de EU zelf tot dat verdrag toe te treden om te zorgen voor samenhang tussen de interne en externe maatregelen van de EU op het vlak van geweld tegen vrouwen en meisjes;
138. is uiterst bezorgd dat overheden de ogen sluiten voor gevallen van onmenselijk seksueel misbruik van vrouwen in een tijd waarin een op de drie vrouwen wereldwijd tijdens hun leven slachtoffer wordt van geweld; spoort de EDEO aan om verder goede praktijken in te voeren voor de bestrijding van verkrachting van en seksueel geweld tegen vrouwen in derde landen teneinde de oorzaken die aan dit probleem ten grondslag liggen, aan te pakken;
139. beklemtoont dat het belangrijk is dat autoriteiten inspanningen leveren om voorlichtingscampagnes te ontwikkelen die gericht zijn op mannen, en met name op de jongere generaties, om elke vorm van gendergerelateerd geweld te voorkomen en geleidelijk uit te bannen; benadrukt de behoefte aan een adequate opleiding voor gezondheidswerkers, politieagenten, aanklagers en rechters, zowel binnen de EU als in derde landen, zodat ze slachtoffers van geweld kunnen begeleiden en ondersteunen;
140. benadrukt dat gendergerelateerd geweld, waaronder schadelijke gebruiken en tradities, een schending is van de grondrechten en met name de menselijke waardigheid, het recht op leven, en het recht op menselijke integriteit;
141. wijst erop dat het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld een belangrijk, bindend internationaal instrument is en dat daarom de toetreding van steeds meer landen tot deze overeenkomst een wezenlijke bijdrage zal leveren aan de totstandkoming van een geïntegreerd beleid voor bescherming en zelfredzaamheid van slachtoffers en voor de bevordering van de internationale samenwerking op dit gebied;
142. roept de Raad op om het vraagstuk van "gendergebaseerde" abortus op te nemen in de EU-richtsnoeren inzake geweld tegen vrouwen en meisjes; roept de Commissie en de Raad op om indicatoren en methodes voor het verzamelen van gegevens over dit fenomeen uit te werken en spoort de EDEO aan om deze kwestie op te nemen in de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van de landenstrategieën inzake mensenrechten;
143. onderstreept het belang van het voeren van voorlichtings- en bewustmakingscampagnes in gemeenschappen waar genitale verminking van vrouwen, seksueel misbruik van jonge meisjes, uithuwelijking op jonge leeftijd en gedwongen huwelijken, vrouwenmoorden en andere gendergerelateerde schendingen van de mensenrechten gangbaar zijn, en meent dat mensenrechtenverdedigers die al actief zijn in de strijd tegen deze praktijken bij de voorbereiding en uitvoering van deze campagnes moeten worden betrokken; herinnert eraan dat kinderhuwelijken, vroegtijdige en gedwongen huwelijken en de niet-toepassing van een minimale wettelijke huwelijksleeftijd niet alleen een schending van de rechten van het kind vormen, maar ook een echte belemmering voor de versterking van de positie van vrouwen;
144. veroordeelt ten stelligste het gebruik van seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes als oorlogstactiek, waaronder misdrijven als massale verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, genderspecifieke misdrijven zoals genitale verminking, mensenhandel, sekstoerisme, vroegtijdige en gedwongen huwelijken, eremoord en alle andere vormen van seksueel geweld van vergelijkbare ernst; blijft in dit verband uiterst bezorgd over bijvoorbeeld de situatie in het gebied van de Grote Meren in Afrika en Syrië; geeft uiting aan zijn steun aan de werkzaamheden van UN Women, van de speciale VN-rapporteur inzake geweld tegen vrouwen en de oorzaken en gevolgen daarvan, alsmede van de speciale VN-rapporteur inzake conflictgerelateerd seksueel geweld; is verheugd dat de Sacharov-prijs in 2014 is toegekend aan dr. Denis Mukwege voor zijn opmerkelijke strijd voor de bescherming van meisjes en vrouwen die slachtoffer zijn geweest van seksueel geweld tijdens gewapende conflicten;
145. wijst erop dat gendergerelateerde misdaden en misdaden van seksueel geweld in het Statuut van Rome zijn opgenomen als oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid of handelingen die de grondslag vormen voor genocide of foltering; is in dit verband ingenomen met resolutie 2106 van de VN-Veiligheidsraad over de preventie van seksueel geweld in conflictgebieden die op 24 juni 2013 werd aangenomen en waarin wordt bevestigd dat het Internationaal Strafhof een cruciale rol speelt in de strijd tegen straffeloosheid met betrekking tot seksuele en op gender gebaseerde misdaden; dringt er bij de EU op aan de tenuitvoerlegging van deze beginselen ten volle te ondersteunen;
146. herinnert aan de toezegging van de EU om mensenrechten en genderaspecten te integreren in GVDB-missies, overeenkomstig de op dit punt cruciale resoluties°1325 en 1820 van de VN-Veiligheidsraad betreffende vrouwen, vrede en veiligheid; herhaalt in dit verband zijn verzoek aan de EU en de lidstaten om in het proces van de totstandbrenging van duurzame verzoening de systematische deelname van vrouwen als een essentieel onderdeel van een vredesproces te ondersteunen en om te erkennen dat er genderperspectieven moeten worden aangebracht in conflictpreventie, vredeshandhaving, humanitaire hulpverlening, wederopbouw na conflicten en democratische overgangsprocessen;
147. beschouwt de ondervertegenwoordiging van vrouwen in het politieke besluitvormingsproces als een kwestie van mensenrechten en democratie, waarden die moeten aantonen dat overheden zichzelf volledig kunnen wijden aan processen voor capaciteitsopbouw en -behoud; is verheugd over wettelijk vastgelegde pariteitssystemen en genderquota en roept ertoe op de nodige wetgevingsprocedure zo spoedig mogelijk uit te werken;
148. verzoekt de EU en haar lidstaten de volledige participatie van vrouwen in de politieke en economische besluitvorming, met name bij vredesopbouw, democratisering en conflictoplossing, te ondersteunen; moedigt de lidstaten, de Commissie en de EDEO aan zich toe te spitsen op de economische en politieke emancipatie van vrouwen in ontwikkelingslanden en daarbij hun betrokkenheid bij het bedrijfsleven en bij de uitvoering van regionale projecten en plaatselijke ontwikkelingsprojecten te bevorderen;
149. benadrukt dat vrouwen in Europa en in de rest van de wereld het recht moeten hebben om net als mannen vrijelijk individuele keuzes te maken zonder ideologische, politieke en religieuze dwang;
Mensenrechten en corruptie
150. houdt voor ogen dat corruptie een schending van de mensenrechten is en dat de Europese Unie bevoegdheid heeft geëist voor de ondertekening van het VN-verdrag tegen corruptie (UN Convention against Corruption, UNCAC);
151. acht het betreurenswaardig dat er tot nog toe geen gevolg werd gegeven aan het verzoek van het Parlement aan de VV/HV om een EU-actieplan tegen corruptie voor te stellen om de UNCAC-aanbevelingen doeltreffend te monitoren, onder meer de plicht van de lidstaten om informatie over corruptie bekend te maken en te verspreiden, de oprichting van kanalen voor het melden van deze schendingen en van een rechtskader voor de bescherming van getuigen, en de participatie van het maatschappelijk middenveld;
152. spoort Europol aan om meer strategische en operationele partnerschappen met derde landen te ontwikkelen om corruptie en georganiseerde misdaad efficiënter te bestrijden;
153. vraagt de Commissie innovatieve financiële mechanismen te ontwikkelen om fiscale hervormingen door te voeren en de strijd tegen corruptie, illegale geldstromen en belastingontduiking te versterken; spoort in dit verband aan publiek-private partnerschappen en het combineren van subsidies en leningen in overweging te nemen en landen te helpen ontwikkelen om hun nationale hulpbronnen beter te benutten; wijst op de vraag naar een internationale belasting op financiële transacties, die als aanvullende financieringsbron voor ontwikkeling kan dienen, en herinnert de EU-lidstaten eraan dat zij reeds zijn overeengekomen op nationaal niveau een heffing op financiële transacties in te voeren en een deel van de inkomsten te besteden aan de financiering van mondiale collectieve goederen, waaronder ontwikkeling;
154. merkt op dat er in derde landen met een zwak bestuur en een grote stroom aan ontwikkelingshulp ook meer corruptie heerst, waardoor de ontwikkelingshulp niet voor het beoogde doel wordt gebruikt en de ontwikkeling van de mensenrechten wordt afgezwakt; roept de EDEO op om ontwikkelingsprogramma's te steunen waarin humanitaire hulp en transparantie hand in hand gaan om vooruitgang in de mensenrechten in derde landen te bewerkstelligen;
155. herhaalt zijn verzoek aan de EU en haar lidstaten om steun te verlenen aan de instelling van een speciale VN-rapporteur voor financiële criminaliteit, corruptie en mensenrechten;
Mensenhandel
156. veroordeelt de illegale praktijken van mensenhandel, mensenhandel voor orgaanverwijdering en andere handel die is gebaseerd op uitbuiting, die een inbreuk vormen op het recht op lichamelijke integriteit en gebruikmaken van geweld; benadrukt dat mensenhandel moet worden bestreden, waarvan de meeste slachtoffers vrouwen zijn die worden uitgebuit voor seksuele doeleinden;
157. roept de EU op om een prioriteit te maken van de strijd tegen mensenhandel in zowel haar intern als extern beleid en met name de aandacht te vestigen op de bescherming van slachtoffers; roept de EU op haar inspanningen te intensiveren en regelmatig te herzien; wijst op de noodzaak van nauwere samenwerking met derde landen om goede werkwijzen uit te wisselen en internationale netwerken van mensenhandelaars te ontmantelen, die ook gebruikmaken van het internet om nieuwe slachtoffers te vinden; herhaalt de noodzaak voor alle lidstaten om Richtlijn 2011/36/EU en de EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel 2012-2016 ten uitvoer te leggen;
Discriminatie op grond van kaste
158. veroordeelt de aanhoudende mensenrechtenschendingen tegenover personen die het slachtoffer zijn van de kastenhiërarchie en van discriminatie op grond van kaste, zoals de weigering van gelijkheid en van toegang tot justitie en werk, permanente segregatie en op kaste gebaseerde belemmeringen betreffende de uitoefening van fundamentele mensenrechten en betreffende ontwikkeling; roept de EU op om beleid aan te nemen teneinde actie te ondernemen om discriminatie op grond van kaste uit te roeien en beleidsdoelstellingen inzake discriminatie op grond van kaste op te nemen in het nieuwe actieplan van de EU voor mensenrechten en democratie;
LGBTI-rechten
159. acht het betreurenswaardig dat in 78 landen homoseksualiteit nog steeds strafbaar is, met inbegrip van tien landen waar hiervoor de doodstraf geldt (Saudi-Arabië, Nigeria, Mauritanië, Sudan, Sierra Leone, Jemen, Afghanistan, Iran, de Malediven en Brunei) en dat in twintig landen de transgenderidentiteit nog steeds strafbaar is; veroordeelt ten stelligste de recente toename van discriminerende wetgeving en is van mening dat praktijken en gewelddaden tegen personen op basis van hun seksuele geaardheid en genderidentiteit niet onbestraft mogen blijven; spoort aan nauw toezicht uit te oefenen op de situatie in Nigeria, Oeganda, Malawi, India en Rusland, waar nieuwe wetten of recente juridische ontwikkelingen een serieuze bedreiging vormen voor de vrijheid van seksuele minderheden; spreekt nogmaals zijn steun uit voor de voortdurende werkzaamheden van de hoge commissaris voor de mensenrechten ter bestrijding van deze discriminerende wetten en praktijken, en voor de werkzaamheden van de VN op dit gebied in het algemeen;
160. is het er mee eens dat de EDEO een prioriteit moet maken van zijn activiteiten op dit gebied en met name de nadruk moet leggen op gevallen waarin LGBTI's de doodstraf krijgen en/of gefolterd of mishandeld worden, door deze praktijken te veroordelen in overeenstemming met de richtsnoeren van de EU inzake de doodstraf en de richtsnoeren van de EU inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing;
161. is verheugd over de aanneming door de Raad van de richtsnoeren voor de bevordering en de bescherming van het genot van alle mensenrechten door lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (LGBTI); roept de EDEO en de Commissie op de kwestie van LGBTI-rechten ter sprake te brengen tijdens politieke en mensenrechtendialogen met derde landen en in multilaterale fora; benadrukt hoe belangrijk het is dat de Commissie en de EDEO de kwestie van LGBTI-rechten ter sprake blijven brengen tijdens politieke en mensenrechtendialogen en het EIDHR gebruiken om organisaties die LGBTI-rechten verdedigen, te steunen door deze in staat te stellen homo- en transfobe wetten en discriminatie ten aanzien van LGBTI aan te vechten, het grote publiek bewust te maken van de discriminatie en het geweld waaraan personen met een andere seksuele geaardheid en genderidentiteit blootstaan, deze discriminatie te bestrijden en noodhulp te bieden (met inbegrip van psychologische en medische bijstand, bemiddeling en hulp bij re-integratie) aan degenen die daaraan behoefte hebben;
162. merkt op dat in steeds meer landen het huwelijk van personen van hetzelfde geslacht of het geregistreerd partnerschap van personen van hetzelfde geslacht wordt erkend, hetgeen momenteel het geval is in 17 landen in de wereld; moedigt de EU-instellingen en -lidstaten aan te blijven bijdragen aan het debat over de erkenning van het huwelijk of geregistreerd partnerschap van personen van hetzelfde geslacht als een kwestie van politieke, sociale, mensen- en burgerrechten;
163. roept de Commissie en de Wereldgezondheidsorganisatie op om genderidentiteitsstoornissen van de lijst van geestelijke en gedragsstoornissen te halen; roept de Commissie op om meer inspanningen te doen om ervoor te zorgen dat transidentiteiten niet langer als pathologie worden beschouwd; moedigt overheden aan te zorgen voor snelle, toegankelijke en transparante gendererkenningsprocedures in overeenstemming met het recht op zelfbestemming;
164. is verheugd over de groeiende politieke steun voor het uitbannen van sterilisatie als een vereiste voor wettelijke gendererkenning, zoals is verklaard door de speciale VN-rapporteur voor foltering, en is van mening dat een dergelijke vereiste moet worden beschouwd als een inbreuk op het recht op lichamelijke integriteit en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en dienovereenkomstig moet worden bestraft;
165. is verheugd over het feit dat de Moldavische wet waardoor "het verkondigen van andere relaties dan die met betrekking tot huwelijk en gezin" wordt verboden, in oktober 2013 werd ingetrokken, en roept de andere landen in de regio op het Moldavische voorbeeld te volgen;
Rechten van personen die tot een nationale minderheid behoren
166. benadrukt dat nationale minderheidsgroepen specifieke behoeften hebben en dat een volledige en effectieve gelijkheid van personen die tot een nationale minderheid behoren en personen die tot de meerderheid behoren daarom moet worden gestimuleerd op alle gebieden van het economische, sociale, politieke en culturele leven;
Rechten van personen met een handicap
167. is ingenomen met de ratificatie van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; herhaalt hoe belangrijk het is dat zowel de lidstaten als de EU-instellingen dit efficiënt ten uitvoer leggen en benadrukt in het bijzonder dat het beginsel van universele toegankelijkheid en het geheel van rechten van personen met een handicap op geloofwaardige wijze in alle relevante EU-beleidsdomeinen moeten worden geïntegreerd, met inbegrip van ontwikkelingssamenwerking, en onderstreept daarbij het prescriptieve en horizontale karakter van dit thema; benadrukt dat de EU in samenwerking met de bevoegde internationale en regionale instanties en met het maatschappelijk middenveld, en in het bijzonder met gehandicaptenorganisaties, moet handelen om te waarborgen dat de internationale ontwikkelingsprogramma's rekening houden met de toegankelijkheidsbehoeften van personen met een handicap;
168. moedigt de VV/HV aan om steun te blijven verlenen aan het ratificerings- en uitvoeringsproces van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap in landen die dit verdrag nog niet hebben geratificeerd of ten uitvoer hebben gelegd;
169. spoort de EDEO aan veel aandacht te besteden aan de landenconclusies en -aanbevelingen van het Comité inzake de rechten van personen met een handicap en aan de landenverslagen, en deze bezorgdheden tijdens politieke dialogen met de betrokken landen en in openbare verklaringen systematisch ter sprake te brengen; roept de Commissie op om EU-richtsnoeren voor te bereiden en op te stellen ter bevordering en bescherming van de mensenrechten van personen met een handicap, om in dit verband te zorgen voor een stelselmatig en coherent beleid, ook in haar dialoog en onderhandelingen met derde landen;
170. verzoekt de Commissie en de EDEO om de delegaties van de EU in de hele wereld aan te moedigen gesprekken te voeren met het maatschappelijk middenveld om ervoor te zorgen dat personen met een handicap hun mensenrechten effectief kunnen genieten;
Rechten van het kind
171. roept de Commissie opnieuw op te komen met een ambitieuze en uitgebreide strategie en een actieplan inzake de rechten van het kind voor de volgende vijf jaar, zoals het heeft gevraagd in zijn bovengenoemde resolutie van 27 november 2014 over het 25-jarig bestaan van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind;
172. is ingenomen met de samenwerking van de EU met UNICEF en andere organisaties en ngo's die zich inzetten voor de rechten van het kind, die heeft geleid tot een toolkit voor het integreren van de rechten van het kind in ontwikkelingssamenwerking en tot de ondersteuning van de belangrijkste MDG's en kinderbeschermingsprogramma's voor het verwezenlijken van de rechten van het kind, met name in kwetsbare situaties; is met name verheugd over het manifest inzake de rechten van het kind en moedigt meer leden van het Europees Parlement alsook nationale parlementsleden aan om het manifest te ondertekenen en "kampioenen van de rechten van het kind" te worden; is ingenomen met het feit dat het geld dat de EU voor de Nobelprijs heeft ontvangen, wordt gebruikt om kinderen in conflictsituaties bij te staan; herinnert aan het belang van het bieden van psychologische steun aan alle kinderen die blootgesteld zijn geweest aan gewelddadige gebeurtenissen of die het slachtoffer zijn van oorlogen; onderstreept dat het belangrijk is de toegang tot onderwijs te waarborgen voor kinderen die zijn getroffen door conflicten; is verheugd over de deelname van de EU in oktober 2013 aan de derde mondiale conferentie over kinderarbeid in Brasilia en de deelname aan de onderhandelingen over een tripartiete verklaring over kinderarbeid;
173. benadrukt dat alle vormen van gedwongen kinderarbeid en uitbuiting van kinderen moeten worden bestreden; dringt erop aan dat bestaande nationale en internationale wetgeving die gericht is op het vergroten van het bewustzijn over misbruik van kinderen op de arbeidsmarkt beter wordt geïmplementeerd;
174. verzoekt de Commissie en de EDEO actie te blijven ondernemen op het vlak van de rechten van het kind, met speciale aandacht voor geweld tegen kinderen, met inbegrip van foltering, aangezien recent melding is gemaakt van gevallen van foltering en gevangenschap van kinderen; vraagt kwesties als dwangarbeid van kinderen, kinderarmoede en kinderondervoeding en in dit verband het doel van universeel lager onderwijs, het terugdringen van kindersterfte, kinderhuwelijken en kindermishandeling, de ontwapening, rehabilitatie en re-integratie van kinderen die bij gewapende groepen waren ingelijfd en het probleem van kinderen die van hekserij worden beschuldigd, op de agenda te plaatsen van de mensenrechtendialoog met de betrokken landen; benadrukt dat het belangrijk is om van de rechten van het kind een prioriteit te maken in het buitenlands beleid, de ontwikkelingssamenwerking en de humanitaire hulpverlening van de EU om te zorgen voor voldoende financiering en kinderen in noodsituaties meer bescherming te bieden; verzoekt de VV/HV jaarlijks verslag uit te brengen aan het Parlement over de resultaten die bereikt zijn ten aanzien van een extern EU-beleid waarin het kind een centrale plaats bekleedt; benadrukt dat kinderen en jongeren uitsluitend werk mogen uitvoeren dat hun gezondheid en persoonlijke ontwikkeling niet in gevaar brengt en het volgen van onderwijs niet in de weg staat; benadrukt dat het belangrijk is om van de rechten van het kind een prioriteit te maken in het buitenlands beleid van de EU;
175. merkt op dat het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind de noodzaak van een multidimensionale aanpak erkent door op te roepen tot wetgevings-, administratieve, sociale en onderwijsmaatregelen op het gebied van kinderarbeid; benadrukt dat het voor een doeltreffende uitvoering daarvan nodig is om wetgeving te koppelen aan beleidsmaatregelen die alternatieven aanbieden in de vorm van onderwijs en beroepsopleiding, evenals socialebeschermingsmaatregelen ten behoeve van kinderen en families;
176. roept de EU op te blijven zorgen voor een stimulerende omgeving om kinderarbeid te voorkomen en te bestrijden, voor een sociale dialoog en gezamenlijke acties tussen de publieke en private sector voor de uitbanning van kinderarbeid; benadrukt dat het nodig is steun te verlenen en capaciteit op te bouwen voor de bestrijding van kinderarbeid in landen in een conflict- of postconflictsituatie;
177. benadrukt nogmaals de noodzaak van intensievere inspanningen voor de tenuitvoerlegging van de herziene uitvoeringsstrategie ten aanzien van de EU-richtsnoeren over kinderen en gewapende conflicten; roept in dit kader op tot een betere benutting van de fondsen van het Stabiliteitsinstrument en het EIDHR om het probleem van de kindsoldaten aan te pakken; spoort de EU aan de samenwerking met de speciale vertegenwoordiger van de VN voor door gewapende conflicten getroffen kinderen verder te verdiepen door de relevante actieplannen en de toezichts- en rapporteringsmechanismen te ondersteunen; roept op tot de universele ratificatie van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en in het bijzonder het derde Facultatieve Protocol, zodat kinderen klachten kunnen indienen bij de VN-commissie voor de rechten van het kind; verzoekt de Commissie en de VV/HV te onderzoeken hoe de EU unilateraal zou kunnen toetreden tot het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind;
178. wijst erop dat ondervoeding van kinderen in ontwikkelingslanden een ernstig probleem vormt; is in dit verband verheugd over het onlangs tijdens de tweede Internationale Voedingsconferentie goedgekeurde actiekader dat als algemeen streefdoel heeft gesteld het aantal kinderen jonger dan vijf jaar die in hun groei zijn belemmerd wereldwijd met 40 % te doen afnemen;
179. herhaalt dat toegang tot onderwijs een grondrecht van het kind is en is vastgelegd in artikel 28 van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 1989; benadrukt dat het noodzakelijk is om in alle acties van de EU en de lidstaten de toegang van kinderen tot kwaliteitsvolle diensten en gezondheidszorg te verbeteren;
180. betreurt het dat er nog steeds landen in de wereld zijn die het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, die gedetailleerde richtsnoeren bevatten voor de ontwikkeling van inclusieve maatschappijen voor de bescherming van kinderen met een handicap, niet willen ondertekenen;
181. verzoekt de EU en de lidstaten om samen een beleid voor humanitaire hulp en ontwikkeling te voeren om een einde te maken aan ondervoeding bij kinderen;
Rechten van inheemse volkeren
182. stelt met bezorgdheid vast dat inheemse volkeren bijzondere risico's op discriminatie lopen en bijzonder kwetsbaar zijn voor politieke, economische, milieugerelateerde en arbeidsgerelateerde verandering en ontwrichting; wijst erop dat de meeste van deze mensen onder de armoededrempel leven en nauwelijks of geen toegang hebben tot systemen van vertegenwoordiging, politieke besluitvorming of rechtspraak; is bijzonder bezorgd over meldingen van wijdverspreide landroof, gedwongen ontheemding en mensenrechtenmisbruik ten gevolge van gewapende conflicten;
EU-actie op het vlak van migratie en vluchtelingen
183. betreurt het dramatisch aantal personen dat de dood heeft gevonden op de Middellandse Zee, dat volgens het verslag "Fatale reizen" van de Internationale Organisatie voor Migratie in 2013 naar schatting 3000 bedroeg – dit maakt deze zee de dodelijkste regio voor illegale migratie ter wereld; is uiterst bezorgd over de verslagen over mensenrechtenschendingen van migranten en asielzoekers op weg naar de EU; roept de EU en de lidstaten op om samen te werken met de VN, regionale mechanismen, overheden en ngo's om deze kwesties aan te pakken; benadrukt dat op EU-niveau sterkere beleidslijnen moeten worden ontwikkeld, die blijk geven van een grotere solidariteit en samenhang, om dringende kwesties in verband met migranten, vluchtelingen en asielzoekers aan te pakken op een manier die strookt met internationaal recht inzake de mensenrechten en fundamentele menselijke waardigheid, en vraagt de EU te zorgen voor doeltreffende gemeenschappelijke normen op het gebied van opvangprocedures in de hele EU, teneinde niet-begeleide minderjarigen en de zwaksten te beschermen; nodigt de VV/HV, het lid van de Commissie dat belast is met Migratie, Binnenlandse Zaken en Burgerschap, en de EDEO uit onder de lidstaten samenwerking en billijke verdeling van de verantwoordelijkheden te bevorderen, onder andere door vluchtelingen op te vangen en te hervestigen en bij te dragen aan zoek- en reddingsdiensten om migranten bij te staan in noodsituaties op zee wanneer ze de kust van de EU proberen te bereiken; herinnert er in dit verband aan dat het nodig is het beginsel van non-refoulement in Europese en internationale wateren na te leven, zoals is bevestigd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens; herinnert aan het engagement van de Commissie om gepaste legale migratiekanalen te ontwikkelen; roept de lidstaten op om daartoe het onlangs goedgekeurde gemeenschappelijke asielpakket en de gemeenschappelijke migratiewetgeving van de EU volledig ten uitvoer te leggen en vraagt met het oog hierop om de tenuitvoerlegging van het crisismechanisme waarin is voorzien in artikel 33 van de Dublin-verordening, met daarin begrepen een duidelijk bepaald minimumcontingent per lidstaat, om te komen tot een functionerend crisismechanisme voor herverdeling, teneinde de druk te verlichten op de meest getroffen lidstaten, waar het minimumquota duidelijk is overschreden; roept de lidstaten op om deel te nemen aan hervestigingsprogramma's en de ontwikkeling van regionale beschermingsprogramma's in de zwaarst getroffen gebieden op te schroeven; benadrukt dat de dieperliggende oorzaken van illegale migratie moeten worden aangepakt; moedigt de EDEO en de lidstaten aan om landen van oorsprong, doorreislanden of landen van bestemming voor mensenhandel of mensensmokkel nauwlettend in de gaten te houden; vraagt de VV/HV en de lidstaten de externe dimensie van de Unie verder te versterken, samen te werken met landen van oorsprong en doorreislanden, met inbegrip van partnerlanden van de EU, in het bijzonder in het Middellandse Zeegebied, en deze bezorgdheden tijdens politieke dialogen met de betrokken landen en in openbare verklaringen systematisch ter sprake te brengen en de samenwerking met deze landen tot het hoogste niveau op te voeren om de netwerken voor migrantensmokkel te ontmantelen en illegale maffiabendes die munt slaan uit mensenhandel en mensensmokkel te bestrijden;
184. is van mening dat kinderen van migranten in het bijzonder kwetsbaar zijn, met name wanneer ze niet begeleid worden; herinnert eraan dat niet-begeleide minderjarigen in de eerste plaats kinderen zijn en dat niet het migratiebeleid, maar de bescherming van kinderen de prioriteit moet zijn bij de omgang met deze kinderen in overeenstemming met het kernbeginsel van de belangen van het kind;
185. moedigt de VV/HV en de EDEO aan om verder steun te blijven verlenen aan het ratificatieproces van het VN-Verdrag tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, het protocol inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, met name van vrouwen en kinderen, het protocol tegen de smokkel van migranten over land, over zee en door de lucht en het protocol tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie;
186. roept de EU op ervoor te zorgen dat de onderhandeling en tenuitvoerlegging van alle samenwerkings- en overnameovereenkomsten op het gebied van migratie met landen buiten de EU strookt met de internationale mensenrechten, het vluchtelingenrecht en het internationaal zeerecht en vraagt te worden geraadpleegd alvorens deze overeenkomsten worden afgesloten; vraagt om te zorgen voor meer transparantie bij de onderhandeling van dergelijke overeenkomsten en toezichtsmechanismen te integreren waarmee het effect van de samenwerking op het gebied van migratie met landen buiten de EU en van grenscontrolemaatregelen, met inbegrip van Frontex en Eurosur, op de mensenrechten kan worden beoordeeld; benadrukt het feit dat de mensenrechten een belangrijke rol moeten spelen op het gebied van migratie en asiel; vraagt daarom dat de mensenrechtenfunctionaris bij Frontex en de opleidingsdeskundigen bij het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken adequate financiering krijgen, om hen in staat te stellen evaluatie- en monitoringactiviteiten te verrichten en beste praktijken te presenteren;
187. roept de Commissie op om een permanente beoordeling van haar programma's voor migratie en grenscontrole in de EU en daarbuiten uit te voeren teneinde verbeteringen voor te stellen om mensenrechtenschendingen te voorkomen en goede praktijken te delen;
188. spoort het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken aan partnerschappen met derde landen te ontwikkelen om de internationale bescherming van asielzoekers te versterken;
189. is ingenomen met de toevoeging van het criterium eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden aan de lijst van criteria op grond waarvan wordt bepaald of al dan niet onderhandelingen worden opgestart met derde landen over een vrijstelling van de visumplicht(25); verzoekt de Commissie dit nieuwe criterium te gebruiken als pressiemiddel in het strategisch en economisch kader van de visumonderhandelingen om de dialoog over mensenrechten met derde landen te verdiepen;
190. veroordeelt de voortdurende criminalisering van irreguliere migratie binnen de EU die ten koste gaat van de mensenrechten van de betrokken personen; dringt erop aan om onverwijld de nodige waarborgen, verantwoordings- en handhavingsmechanismen voor de mensenrechten in te voeren;
191. vraagt dat de Commissie en de EDEO actief deelnemen aan het debat over de term "klimaatvluchteling", met inbegrip van de mogelijke juridische definitie in het internationale recht of in enige juridisch bindende internationale overeenkomst;
192. erkent dat staatloosheid een aanzienlijke uitdaging op het gebied van de mensenrechten is; vraagt de Commissie en de EDEO om in alle externe activiteiten van de EU staatloosheid te bestrijden, in het bijzonder door discriminatie op basis van gender, religie of minderheidsstatus in nationale wetten aan te pakken, door het recht van kinderen op een nationaliteit te bevorderen en door de campagne van het VN-vluchtelingenbureau (UNHCR) om staatloosheid tegen 2024 uit de wereld te bannen, te steunen;
Mensenrechten en ontwikkeling
193. benadrukt dat de eerbiediging van de mensenrechten, waaronder economische, culturele, sociale en milieugerelateerde rechten, toegang tot voedsel, goed bestuur, democratische waarden, vrede, veiligheid en toegang tot een rechtvaardig en efficiënt rechtsstelsel, een voorwaarde is voor de vermindering van armoede en ongelijkheid en de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling; is van mening dat de mensenrechten deel moeten uitmaken van alle doelstellingen en indicatoren van de agenda voor de periode na 2015; wijst er ook op dat bij de uitvoering van de agenda moet worden uitgegaan van robuuste transparantie- en verantwoordingsmechanismen; merkt op dat de beloftes aangaande bestuur en mensenrechten meetbaar moeten zijn en moeten kunnen worden opgevolgd;
194. herinnert eraan dat de VN heeft erkend dat zonder een op mensenrechten gebaseerde benadering van ontwikkeling, de ontwikkelingsdoelstellingen niet volledig bereikt kunnen worden; roept de EU op waakzaam te blijven zodat de kwestie van mensenrechtenverdedigers en de ruimte voor het maatschappelijk middenveld uitdrukkelijk worden opgenomen in de besprekingen na de millenniumdoelstellingen;
195. benadrukt het verband tussen extreme armoede en het gebrek aan mensenrechten, en onderstreept dat het noodzakelijk is om een reeks beginselen uit te werken over de toepassing van normen en criteria inzake mensenrechten in de strijd tegen extreme armoede;
196. benadrukt het belang van beleidscoherentie voor ontwikkeling (Policy Coherence for Development, PCD) voor de eerbiediging van de mensenrechten; herhaalt in dit verband de noodzaak om richtsnoeren, effectbeoordelingen en toezichts- en rapportagemechanismen aan te nemen zodat PCD daadwerkelijk doorklinkt in het beleid van de Unie en van de lidstaten, in het bijzonder op het gebied van handel en landbouw; is van mening dat de EU in deze kwestie haar politieke leidersrol moet handhaven; roept de EU er dan ook toe op om met betrokken partnerlanden initiatieven op internationaal niveau (in het kader van de Verenigde Naties, de G20 enz.) te starten om PCD tot een universele agenda om te vormen;
197. roept de EU en de lidstaten op om hun ontwikkelingsagenda's beter op elkaar af te stemmen in het licht van het Verdrag van Lissabon door het ontwikkelingsbeleid op de voorgrond te plaatsen in de externe betrekkingen van de Unie, zodat nationale prioriteiten en Europese agenda's ter bevordering van de mensenrechten beter op elkaar worden afgestemd in het kader van het ontwikkelingsbeleid, gezien de complexiteit van het ontwikkelingsbeleid van de EU;
198. roept de EDEO, onder leiding van de HV/VV, op om het buitenlands en veiligheidsbeleid beter af te stemmen op het ontwikkelingsbeleid teneinde synergieën te ontwikkelen en te zorgen voor een coherente benadering van de universele toepassing van de mensenrechten via het ontwikkelingsbeleid van de EU; roept voorts de EU op om op multinationale fora beter extern te coördineren met opkomende economieën, zoals de BRICS-landen, om kwesties van mondiaal bestuur aan te pakken en de mensenrechten te bevorderen door hun verschillende ontwikkelingsagenda's op elkaar af te stemmen;
199. dringt er bij de EU op aan mensenrechten en democratie effectiever in ontwikkelingssamenwerking te integreren en ervoor te zorgen dat de ontwikkelingsprogramma's van de EU ertoe bijdragen dat de partnerlanden hun internationale verplichtingen op het gebied van mensenrechten nakomen;
200. benadrukt dat het van belang is ontwikkelingshulp te koppelen aan geloofwaardige inspanningen voor democratisering;
201. roept de raad voor effectbeoordeling, onder het toezicht van de voorzitter van de Commissie, op ervoor te zorgen dat wanneer wordt gesproken over EU-projecten voor ontwikkelingssamenwerking rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de mensenrechten en omgekeerd;
202. beseft hoe belangrijk het is om ngo's actief te betrekken bij het plannen, uitvoeren en evalueren van mensenrechtenbepalingen, zodat het maatschappelijk middenveld zo veel mogelijk bij de beleidsvorming wordt betrokken, en bij de inspanningen om te waarborgen dat mensenrechtenbepalingen echt doeltreffend zijn;
203. verwelkomt het nieuwe initiatief voor de "EU Aid Volunteers", dat voor de periode 2014-2020 circa 18 000 personen uit de EU en derde landen de kans zal bieden om wereldwijd deel te nemen aan humanitaire operaties op plaatsen waar de hulp het hardst nodig is en om solidariteit te tonen door gemeenschappen die zijn getroffen door natuur- of door mensen veroorzaakte rampen hulp te bieden;
204. roept op tot een gemeenschappelijke EU-actie tegen landroof, door de bevordering van passende waarborgen ter voorkoming van landroof in de betrokken landen en door EU- en andere Europese bedrijven die daar gevestigd zijn; merkt op dat het feit dat aan de armen op het platteland en in de steden de toegang tot land en natuurlijke hulpbronnen wordt ontzegd, één van de belangrijkste redenen voor honger en armoede in de wereld is, hetgeen een impact heeft op het genot door de lokale gemeenschappen van hun mensenrechten en van hun recht op geschikte voeding; verzoekt om een beoordeling van het effect van het EU-handelsbeleid op landroof; is ingenomen over de betrokkenheid van de EU bij de ontwikkeling van de mondiale facultatieve richtsnoeren voor verantwoord beheer van bodemgebruik, visserij en bosbouw in de context van de nationale voedselzekerheid, die onder auspiciën van de Verenigde Naties zijn aangenomen, en verzoekt om de tenuitvoerlegging ervan en om de aanneming van bindende richtsnoeren ter voorkoming van landroof; benadrukt niettemin dat mensenrechten- en armoedebestrijdingsoverwegingen dringend moeten worden geïntegreerd in de besluitvorming over de aankoop of langdurige pacht van grote stukken grond door investeerders; beschouwt de reactie van de EU op deze kwestie als een belangrijke test voor haar belofte om in haar ontwikkelingssamenwerkingsbeleid in de richting van een op recht gebaseerde aanpak te evolueren, zoals bedoeld in het Verdrag van Lissabon, waardoor het ontwikkelingsbeleid van de EU verder zou bijdragen tot de duurzame economische, sociale en ecologische ontwikkeling van ontwikkelingslanden met als voornaamste doel het uitroeien van armoede in de hele wereld; verzoekt de EU om zich, in overeenstemming met de aanbevelingen van de speciale VN-rapporteur voor het recht op voedsel, te verbinden tot een fundamentele verschuiving naar agro-ecologie als een manier om het recht op voedsel te waarborgen;
205. stelt tot zijn grote verontrusting vast dat inheemse volkeren in het bijzonder te lijden hebben onder schendingen van de mensenrechten die verband houden met de winning van hulpbronnen; roept de EDEO op om strenge rechtskaders en initiatieven te ondersteunen die gericht zijn op transparantie en goed bestuur in de mijnbouw en in andere sectoren voor natuurlijke hulpbronnen, en die de vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming van inheemse volkeren en de VN-Verklaring inzake de rechten van inheemse volkeren, eerbiedigen;
206. stelt met grote bezorgdheid vast dat vooral kwetsbare groepen worden getroffen door schendingen van de mensenrechten die verband houden met de aantasting van het milieu, omdat de uitbreiding van monocultuurbedrijven, de houtkap, infrastructuurwerken en de steun voor gas- en olie-infrastructuur, biobrandstoffen, mijnbouw en grootschalige waterkrachtcentrales, ontbossing en bosdegradatie tot gevolg hebben; verzoekt de Commissie het zevende milieuactieprogramma ten uitvoer te leggen en een alomvattend plan te ontwikkelen om zowel ontbossing en bosdegradatie als de impact hiervan op het milieu, de maatschappij en de mensenrechten, aan te pakken;
207. herinnert eraan dat met ontwikkelings-, onderwijs- en gezondheidszorgprogramma's niet alleen armoede kan worden aangepakt, maar dat zo ook een bijdrage kan worden geleverd aan de strijd tegen het internationale terrorisme; vraagt de EU om wereldwijd meer strategieën te ontwikkelen naar analogie van de strategie van de EDEO voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahel;
208. benadrukt dat ondanks de vooruitgang die reeds is geboekt met betrekking tot de toegang tot drinkwater en sanitaire voorzieningen, nog steeds ongeveer 2,6 miljard mensen geen toegang hebben tot een latrine en 1,1 miljard mensen geen toegang hebben tot enige vorm van drinkwater; meent dat dit niet enkel te wijten is aan een gebrek aan middelen, maar ook een gebrek aan politieke wil; roept overheden daarom op de toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen te waarborgen, met name voor vrouwen en kinderen;
209. verzoekt om de uitwerking van een ambitieuze beleidsstrategie voor de lange termijn en een dito actieplan inzake volksgezondheid, innovatie en toegang tot geneesmiddelen, om onder andere op zoek te gaan naar nieuwe stimuleringsregelingen voor onderzoek en ontwikkeling, zoals beschreven in het verslag uit 2012 van de consultatieve werkgroep van deskundigen van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake onderzoek en ontwikkeling: Financiering en coördinatie, voor de waarborging van een recht op levensstandaard die voldoende hoog is voor de gezondheid en het welzijn voor elk mens zonder onderscheid naar ras, religie, politieke overtuiging of economische of sociale situatie; benadrukt dat vrouwen en meisjes nog steeds het zwaarst getroffen worden door de hiv-pandemie en ook het sterkst betrokken zijn bij de zorg voor patiënten in hun gemeenschappen;
Internationale culturele en sportevenementen en mensenrechten
210. verklaart dat autoritaire staten steeds vaker immense sport- of culturele evenementen organiseren om hun internationale legitimiteit te stimuleren, terwijl ze de kritiek vanuit hun eigen land steeds meer aan banden leggen; roept de EU en haar lidstaten op te overleggen met nationale sportverenigingen, actoren uit het bedrijfsleven en organisaties uit het maatschappelijk middenveld over de voorwaarden voor hun deelname aan dergelijke evenementen, met inbegrip van de eerste Europese Spelen in Bakoe in 2015 en de FIFA-wereldbeker in Rusland in 2018; roept op om een beleidskader van de EU te ontwikkelen inzake sport en mensenrechten, en relevante verbintenissen op te nemen in het komende actieplan inzake mensenrechten;
211. herhaalt dat culturele diversiteit en cultuurerfgoed in het kader van het universalisme van de mensenrechten en op grond van de UNESCO-verdragen werelderfgoed zijn en dat de internationale gemeenschap de plicht heeft samen te werken bij de bescherming en opwaardering ervan; meent dat het opzettelijk vernietigen van cultureel en artistiek erfgoed, zoals thans gebeurt in Irak en Syrië, dient vervolgd te worden als oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid;
Sterker optreden van het Europees Parlement inzake de mensenrechten
212. herhaalt zijn belofte om de eigen procedures, processen en structuren van het Parlement te blijven verbeteren teneinde ervoor te zorgen dat mensenrechten en democratie centraal staan in zijn acties en beleid; herinnert eraan dat het Parlement zich sinds jaar en dag inzet voor de mensenrechten, met name door middel van de Sacharov-prijs voor de vrijheid van denken; is bovendien van mening dat de doeltreffende samenwerking van het hele Parlement en het integreren van de mensenrechten noodzakelijk zijn opdat de Subcommissie mensenrechten haar missie kan vervullen om, zoals vastgelegd in het Reglement, "te zorgen voor de samenhang tussen alle externe beleidsmaatregelen van de Unie en haar beleid inzake de mensenrechten";
213. vraagt dat de richtsnoeren voor interparlementaire delegaties van het EP over bevordering van de mensenrechten en democratie beter worden toegepast en dat de Conferentie van delegatievoorzitters in samenwerking met de Subcommissie mensenrechten deze richtsnoeren herziet; raadt in dit verband aan dat tijdens delegatiebezoeken naar derde landen mensenrechtenkwesties, vooral van individuele gevallen waarnaar in resoluties van het Parlement wordt verwezen en de gevallen van laureaten en genomineerden van de Sacharov-prijs die gevaar lopen, systematischer en transparanter ter sprake worden gebracht en dat acties waarvan de Subcommissie mensenrechten op de hoogte wordt gesteld, schriftelijk worden gemeld en, wanneer politiek gerechtvaardigd, via een specifieke debriefingssessie;
214. benadrukt dat er voortdurend moet worden gereflecteerd over de meest gepaste manieren om de geloofwaardigheid, zichtbaarheid en doeltreffendheid te verhogen van de EP-resoluties waarin inbreuken op de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat worden veroordeeld en dat het nodig is dat alle Europese instellingen en het Europees Fonds voor Democratie zich op elkaar afstemmen en deze kwesties opvolgen; benadrukt met name dat het nodig is om kwesties die in spoedresoluties van het Parlement ter sprake worden gebracht, institutioneel te volgen;
215. spoort de discussie aan over de mogelijkheid om de verschillende instrumenten van het Parlement ter ondersteuning en bevordering van de mensenrechten in één strategisch document op te nemen, dat het Parlement tijdens een plenaire vergadering moet goedkeuren; vraagt een regelmatig bijgewerkte website op te zetten waarop de in spoedresoluties van het Europees Parlement behandelde mensenrechtenverdedigers in een lijst worden vermeld en een interne werkgroep van het EP op te richten die de zaken van de verdedigers op deze lijst wereldwijd volgt om delegaties die naar derde landen reizen aan te moedigen hen te ontmoeten;
o o o
216. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de EUSR voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de voorzitter van de 69e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad, de hoge VN-commissaris voor de mensenrechten en de hoofden van de EU-delegaties.
Verordening (EU) nr. 509/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van deze plicht zijn vrijgesteld (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 67).