Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2014/2096(IMM)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A8-0058/2015

Ingediende teksten :

A8-0058/2015

Debatten :

Stemmingen :

PV 25/03/2015 - 20.7
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P8_TA(2015)0087

Aangenomen teksten
PDF 134kWORD 57k
Woensdag 25 maart 2015 - Brussel
Verzoek om verdediging van de voorrechten en immuniteiten van Gabriele Albertini
P8_TA(2015)0087A8-0058/2015

Besluit van het Europees Parlement van 25 maart 2015 over het verzoek om verdediging van de voorrechten en immuniteiten van Gabriele Albertini (2014/2096(IMM))

Het Europees Parlement,

–  gezien het verzoek van Gabriele Albertini van 28 juli 2014 om verdediging van zijn immuniteit in verband met een strafrechtelijke procedure in behandeling bij de rechtbank van Brescia (Italië) (ref. 7061/13 R.G.), van de ontvangst waarvan op 16 september 2014 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

–  gezien het verzoek van Gabriele Albertini van 30 juli 2014 om heroverweging van het verzoek om verdediging van zijn immuniteit in verband met een civielrechtelijke procedure in behandeling bij de rechtbank van Brescia (Italië) (ref. 17851/12 R.G.), van de ontvangst waarvan op 16 september 2014 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

–  gezien het verzoek van Gabriele Albertini van 17 juli 2013 om heroverweging van het verzoek om verdediging van zijn immuniteit in verband met bovengenoemde civielrechtelijke procedure, van de ontvangst waarvan op 9 september 2013 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

–  na Gabriele Albertini te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 5, van zijn Reglement,

–  gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–  gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010 en 6 september 2011 en 17 januari 2013(1),

–  gezien zijn besluit van 21 mei 2013 over het verzoek om verdediging van de voorrechten en immuniteiten van Gabriele Albertini(2),

–  gezien zijn besluit van 24 februari 2014 over het verzoek om heroverweging van het verzoek om verdediging van de immuniteit van Gabriele Albertini(3),

–  gezien artikel 5, lid 2, en de artikelen 7 en 9 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0058/2015),

A.  overwegende dat een voormalig lid van het Europees Parlement, Gabriele Albertini, verzocht heeft om verdediging van zijn parlementaire immuniteit in verband met een strafrechtelijke procedure die bij een Italiaanse rechtbank aanhangig is; overwegende dat hij ook verzocht heeft om heroverweging van het verzoek om verdediging van zijn immuniteit in verband met een civielrechtelijke procedure die bij dezelfde rechtbank aanhangig is;

B.  overwegende dat het verzoek om verdediging betrekking heeft op vermeende lasterlijke uitlatingen van de heer Albertini in een schriftelijke vraag die hij op 22 oktober 2012 aan de Italiaanse minister van Justitie stelde om vast te stellen of het gedrag van Alfredo Robledo, een openbaar aanklager die de aanzet had gegeven tot een onderzoek naar feiten waarbij de stad Milaan betrokken was en die verband hielden met het optreden van de heer Albertini als burgemeester van die stad in 2005, een overtreding van de beroepsethiek vormde en dus tuchtrechtelijk behandeld moest worden;

C.  overwegende dat het verzoek om heroverweging betrekking heeft op een dagvaarding van de heer Albertini door de rechtbank van Brescia op verzoek van de heer Robledo in verband met vermeende lasterlijke uitlatingen van de heer Albertini in een eerste vraaggesprek dat op 26 oktober 2011 is verschenen in de Italiaanse krant Il Sole 24 Ore, en in een tweede vraaggesprek dat op 19 februari 2012 is verschenen in de Italiaanse krant Corriere della Sera;

D.  overwegende dat de heer Albertini zowel in de schriftelijke vraag als in de vraaggesprekken sterk gelijkende, zo niet volkomen identieke uitdrukkingen heeft gebruikt en dat de twee procedures, zoals de heer Albertini ook schriftelijk en op zijn hoorzitting heeft bevestigd, dezelfde inhoud hebben; overwegende dat derhalve ten aanzien van beide procedures hetzelfde besluit over het al dan niet verdedigen van de immuniteit van de heer Albertini moet worden genomen;

E.  overwegende dat de heer Albertini ten tijde van zowel de schriftelijke vraag als de vraaggesprekken lid van het Europees Parlement was;

F.  overwegende dat overeenkomstig artikel 8 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie tegen de leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden en dat zij ook niet kunnen worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht;

G.  overwegende dat overeenkomstig de gangbare praktijk bij het Parlement, het feit dat een privaatrechtelijke of bestuursrechtelijke procedure is ingeleid of dat bepaalde aspecten ervan onder het privaat- of bestuursrecht vallen, er niet noodzakelijkerwijs toe leidt dat de door dat artikel verleende immuniteit niet van toepassing is;

H.  overwegende dat het Parlement in zijn besluit van 21 mei 2013 van mening was dat de feiten, zoals uiteengezet in de dagvaarding en de mondelinge toelichting van de Albertini in de Commissie juridische zaken, erop wezen dat de uitlatingen geen rechtstreeks en duidelijk verband hadden met de uitoefening door de heer Albertini van zijn ambt als lid van het Europees Parlement; overwegende dat het Parlement derhalve heeft besloten de immuniteit van de heer Albertini niet te verdedigen;

I.  overwegende dat de heer Albertini in een op 17 juli 2013 ontvangen schrijven heeft verzocht om heroverweging van het besluit van 21 mei 2013 om zijn immuniteit niet te verdedigen; overwegende dat het Parlement in een besluit van 24 februari 2014 heeft ingestemd met de aanbeveling van de Commissie juridische zaken om niet op dit verzoek in te gaan gezien het eerdere besluit van het Parlement van 21 mei 2013 om de immuniteit van de heer Albertini niet te verdedigen;

J.  overwegende dat de heer Albertini bij schrijven van 30 juli 2014 voor de tweede keer heeft verzocht om heroverweging van het besluit van 21 mei 2013; overwegende dat de heer Albertini overeenkomstig artikel 9, lid 5, van het Reglement tussen september 2014 en maart 2015 bij diverse gelegenheden aanvullende documenten over deze zaak heeft verstrekt;

K.  overwegende dat het Hof heeft geoordeeld dat een verklaring die een lid buiten het gebouw van het Europees Parlement aflegt een mening kan vormen die is uitgebracht in de uitoefening van zijn of haar ambt, als bedoeld in artikel 8 van het Protocol, waarbij niet de plaats waar een dergelijke verklaring is afgelegd van belang is, maar de aard en de inhoud ervan(4); overwegende evenwel dat het verband tussen de gedane uitspraak en de parlementaire taken van het lid rechtstreeks en duidelijk moet zijn(5);

L.  overwegende dat de nieuwe ondersteunende documenten die de heer Albertini heeft ingediend, geen duidelijkheid verschaffen over het verband tussen zijn uitlatingen en zijn taken als lid van het Europees Parlement; overwegende dat zij eerder informatie bevatten die in wezen betrekking heeft op de meest recente stadia van de gerechtelijke procedure in kwestie, op feiten die zich na de vraaggesprekken en de schriftelijke vraag hebben voorgedaan en op de behandeling daarvan in de pers; overwegende dat uit deze informatie zou moeten blijken dat de gedane uitlatingen niet lasterlijk van aard waren en dat zowel de civiel- als de strafrechtelijke procedure zijn ingesteld uit persoonlijke en politieke vijandigheid jegens de heer Albertini;

M.  overwegende dat het Parlement zich overeenkomstig artikel 9, lid 7, van het Reglement, in besluiten over de immuniteit in geen geval mag uitspreken over de vraag of het betrokken lid al dan niet schuldig is, noch over de vraag of de meningen of handelingen die het lid worden verweten, vervolging rechtvaardigen, zelfs indien de bevoegde commissie door de behandeling van het verzoek uitgebreide kennis van de zaak krijgt; overwegende dat overeenkomstig de gangbare praktijk bij het Parlement deze bepaling ook geldt voor civielrechtelijke procedures;

N.  overwegende dat de doctrine van "fumus persecutionis", d.w.z. een voldoende ernstig en nauwkeurig vermoeden dat de zaak is aangespannen met de bedoeling het betrokken lid politiek te beschadigen, alleen geldt voor immuniteitszaken die onder artikel 9 van het Protocol vallen, te weten rechtszaken naar aanleiding van andere strafbare feiten dan die welke zijn begaan door middel van meningen of uitgebrachte stemmen, die op hun beurt uitsluitend vallen onder artikel 8 van het Protocol(6); overwegende dat de heer Albertini een voormalig lid van het Europees Parlement is en artikel 9 daarom niet langer op zijn zaak van toepassing is;

O.  overwegende dat onderhavige zaak in elk geval een gevolg is van uitlatingen die een lid heeft gedaan, en dat in dit verband voor het genot van immuniteit uit hoofde van artikel 8 van het Protocol bepalend is of er bewijs bestaat van een rechtstreeks en duidelijk verband tussen de uitlatingen in kwestie en de uitoefening van het parlementaire ambt;

P.  overwegende dat er in onderhavige zaak geen bewijs van een dergelijk verband is geleverd; overwegende derhalve dat de eerdere conclusie - die het Parlement tweemaal heeft onderschreven - dat de heer Albertini, toen hij de uitlatingen in kwestie deed, niet handelde in de uitoefening van zijn taken als lid van het Europees Parlement, nog steeds geldt;

1.  blijft bij zijn besluiten van 21 mei 2013 respectievelijk 24 februari 2014 om de voorrechten en immuniteiten van Gabriele Albertini niet te verdedigen en niet in te gaan op zijn verzoek om heroverweging met betrekking tot de tegen hem ingestelde civielrechtelijke procedure;

2.  besluit om dezelfde redenen de voorrechten en immuniteiten van Gabriele Albertini niet te verdedigen met betrekking tot de tegen hem ingestelde strafrechtelijke procedure;

3.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van de Republiek Italië en aan Gabriele Albertini.

(1) Arrest van 12 mei 1964 in zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier (Jurispr. 1964, blz. 407); arrest van 10 juli 1986 in zaak 149/85, Wybot/Faure e.a. (Jurispr. 1986, blz. 2391) ; arrest van 15 oktober 2008 in zaak T-345/05, Mote/Parlement (Jurispr. 2008, blz. II-2849); arrest van 21 oktober 2008 in gevoegde zaken C-200/07 en C­201/07, Marra/De Gregorio en Clemente (Jurispr. 2008, blz. I-7929); arrest van 19 maart 2010 in zaak T­42/06, Gollnisch/Parlement (Jurispr. 2010, blz. II-1135); arrest van 6 september 2011 in zaak C-163/10, Patriciello (Jurispr. 2011, blz. I-7565).
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0195.
(3) Notulen van 24 februari 2014, punt 7.
(4) Arrest Patriciello, hierboven aangehaald, punt 30.
(5) Arrest Patriciello, hierboven aangehaald, punt 35.
(6) Arrest Marra, hierboven aangehaald, punt 45.

Juridische mededeling - Privacybeleid