Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2014/2148(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A8-0123/2015

Ingediende teksten :

A8-0123/2015

Debatten :

PV 27/04/2015 - 23
CRE 27/04/2015 - 23

Stemmingen :

PV 28/04/2015 - 7.12
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P8_TA(2015)0108

Aangenomen teksten
PDF 193kWORD 86k
Dinsdag 28 april 2015 - Straatsburg
De Europese film in het digitale tijdperk
P8_TA(2015)0108A8-0123/2015

Resolutie van het Europees Parlement van 28 april 2015 over de Europese film in het digitale tijdperk (2014/2148(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 167 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen van de Organisatie van de Verenigde Naties voor onderwijs, wetenschap en cultuur (Unesco) van 20 oktober 2005,

–  gezien Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten)(1),

–  gezien Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij(2),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1295/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van het programma Creatief Europa (2014 - 2020) en tot intrekking van de Besluiten nr. 1718/2006/EG, nr. 1855/2006/EG en nr. 1041/2009/EG(3),

–  gezien de conclusies van de Raad van 25 november 2014 over het Europese audiovisuele beleid in het digitale tijdperk(4),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld "Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 26 augustus 2010 getiteld "Een digitale agenda voor Europa" (COM(2010)0245),

–  gezien het "Eerste verslag van de Commissie van 4 mei 2012 over de toepassing van Richtlijn 2010/13/EU, "de richtlijn audiovisuele mediadiensten", Audiovisuele mediadiensten en onlinetoestellen in het verleden en in de toekomst" (COM(2012)0203),

–  gezien het eerste verslag van de Commissie van 24 september 2012 over de toepassing van de artikelen 13, 16 en 17 van Richtlijn 2010/13/EU in de periode 2009-2010 - Bevordering van Europese producties bij televisiediensten en audiovisuele mediadiensten op aanvraag in de EU (COM(2012)0522),

–  gezien het derde verslag van de Commissie van 7 december 2012 over de uitdagingen voor het Europese filmerfgoed van het analoge en het digitale tijdperk (SWD(2012)0431) over de uitvoering van Aanbeveling 2005/865/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2005 inzake cinematografisch erfgoed en het concurrentievermogen van verwante industriële activiteiten,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 18 december 2012 over inhoud in de interne digitale markt (COM(2012)0789),

–  gezien het Groenboek van de Commissie van 24 april 2013 getiteld "Voorbereiding op een volledig geconvergeerde audiovisuele wereld: groei, creatie en waarden" (COM(2013)0231),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 15 november 2013 over overheidssteun voor films en andere audiovisuele werken(5),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 15 mei 2014 getiteld "De Europese film in het digitale tijdperk – Een brug slaan tussen culturele diversiteit en concurrentievermogen" (COM(2014)0272),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's van 4 december 2014 over "De Europese film in het digitale tijdperk",

–  gezien zijn resolutie van 16 november 2011 over de Europese film in het digitale tijdperk(6),

–  gezien zijn resolutie van 11 september 2012 over de onlineverspreiding van audiovisuele werken in de Europese Unie(7),

–  gezien zijn resolutie van 22 mei 2013 over de toepassing van de richtlijn audiovisuele mediadiensten(8),

–  gezien zijn resolutie van 12 maart 2014 over de voorbereiding op een volledig geconvergeerde audiovisuele wereld(9),

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A8-0123/2015),

A.  overwegende dat films zowel economische als culturele goederen zijn die een grote bijdrage leveren aan de Europese economie in termen van groei en werkgelegenheid, en tegelijkertijd de identiteitsvorming in Europa bevorderen door de diversiteit van taal en cultuur te weerspiegelen, de Europese cultuurvormen over de grenzen heen te promoten en culturele uitwisseling en wederzijds begrip tussen burgers te faciliteren;

B.  overwegende dat het potentieel van de culturele en de creatieve sector in Europa, en met name van de Europese filmindustrie, nog beter moet worden benut bij het bevorderen van de Europese culturele diversiteit en het Europese culturele erfgoed alsmede bij het creëren van duurzame groei en banen, hetgeen weer ten goede kan komen aan andere economische sectoren en voor Europa aldus een concurrentievoordeel oplevert ten opzichte van de rest van de wereld;

C.  overwegende dat de Europese filmindustrie weliswaar een van de grootste producenten ter wereld is, met 1 500 nieuwe films in 2014, maar een zeer heterogene structuur kent, zowel wat de financiering als wat het soort producties betreft;

D.  overwegende dat Europese films opvallen door hun kwaliteit, originaliteit en diversiteit, maar te kampen hebben met beperkte reclame en distributie in de Unie, en dat dit te zien is aan de relatief geringe toeschouwersaantallen, terwijl zij wel moeten optornen tegen intense internationale concurrentie en problemen ondervinden bij de distributie in en buiten Europa;

E.  overwegende dat circulatie van Europese, niet-binnenlandse films in de lidstaten gering is, ondanks het grote aantal films dat ieder jaar wordt geproduceerd, terwijl niet-Europese producties een wijde distributie binnen de Unie kennen;

F.  overwegende dat de diversiteit van de Europese films, die de rijkdom en de kracht van de culturele en taaldiversiteit in Europa weerspiegelt, ook betekent dat de Europese filmmarkt van nature gecompartimenteerd is;

G.  overwegende dat het promoten van de productie van kwaliteitsfilms vooral van belang is voor kleine lidstaten met talen die slechts door een gering aantal personen worden gesproken;

H.  overwegende dat het subprogramma MEDIA van het programma Creatief Europa (hierna. MEDIA) nieuwe geldbronnen biedt alsmede kansen voor de distributie en circulatie van Europese, niet-binnenlandse films en voor het vergroten van de toeschouwersaantallen en het verbeteren van de mediageletterdheid;

I.  overwegende dat het opbouwen van vertrouwen in het internet en het verbeteren van de toegang tot legale audiovisuele inhoud een van de kerndoelstellingen van de digitale interne markt zou moeten zijn, en daarmee zou bijdragen tot investeringen in de Europese film;

J.  overwegende dat het vertonen van films in de bioscoop als eerste screening nog steeds een groot percentage van de inkomsten uit films vertegenwoordigt en daarom van essentieel belang is voor de financiering van de productie en distributie van Europese films, en bovendien een aanzienlijke impact heeft op het succes van films wanneer zij later via andere kanalen worden uitgebracht;

K.  overwegende dat een toenemend aantal Europese films met een bescheiden budget voor productie en reclame evenwel profijt zou hebben van flexibelere strategieën voor het uitbrengen ervan en eerdere beschikbaarheid via video-on-demanddiensten (VOD);

L.  overwegende dat een betere timing van het moment waarop films worden uitgebracht voor een groter potentieel publiek zou zorgen en het illegaal bekijken van films minder aantrekkelijk zou maken;

M.  overwegende dat artikel 13, lid 1, van de richtlijn audiovisuele mediadiensten lidstaten verplicht te waarborgen dat aanbieders van on-demanddiensten Europese producten promoten; overwegende dat deze bepaling op uiteenlopende wijze is toegepast, met meer of minder strenge wettelijke voorschriften, en dat dit ertoe heeft geleid dat aanbieders zich vestigen in de lidstaten die de minste eisen stellen;

N.  overwegende dat de meeste overheidssteun voor de Europese filmindustrie, zowel uit nationale als uit EU-bronnen, bestemd is voor de productie van films;

O.  overwegende dat in artikel 14 van Verordening (EU) nr. 1295/2013 tot vaststelling van het programma Creatief Europa wordt bepaald dat de Commissie "een garantiefaciliteit voor de culturele en creatieve sectoren" vaststelt die tot doel heeft de toegang tot financiering voor kmo's in de culturele en de creatieve sector te vergemakkelijken en participerende financiële intermediairs in staat te stellen de risico's die verbonden zijn aan projecten waarvoor kmo's leningen en financiering zoeken, beter in te schatten;

P.  overwegende dat de Commissie er in haar derde verslag van 7 december 2012 over de uitdagingen voor het Europese filmerfgoed van het analoge en het digitale tijdperk op wees dat slechts 1,5% van het Europese filmerfgoed gedigitaliseerd is; overwegende dat dit percentage nog steeds onveranderd is, ongeacht de herhaaldelijk uitgesproken bezorgdheid dat veel van dit erfgoed voorgoed verloren zal gaan voor toekomstige generaties, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het feit dat slechts 10% van de stomme films bewaard zijn gebleven;

Q.  overwegende dat digitalisering en mediaconvergentie nieuwe kansen voor distributie van en reclame voor Europese films over de grenzen heen creëren, evenals grotere mogelijkheden voor innovatie en flexibiliteit, en tegelijkertijd een grondige verandering in gedrag en verwachtingen van de kijkers teweegbrengen;

R.  overwegende dat het van essentieel belang is om te voorzien in financiële middelen voor de digitalisering, conservering en online-beschikbaarheid van het filmerfgoed en aanverwant materiaal en om Europese normen vast te stellen voor de conservering van digitale films;

S.  overwegende dat mediageletterdheid, en met name filmgeletterdheid, de burger kan aanzetten tot kritisch denken en begrip en zijn eigen creativiteit en uitdrukkingsvermogen kan stimuleren;

T.  overwegende dat auteursrechten in het digitale tijdperk moeten blijven aanzetten tot investeringen in het produceren en scheppen van films en een adequate beloning van de rechthebbenden moeten waarborgen, maar ook moeten zorgen voor de ontwikkeling van nieuwe diensten en grensoverschrijdende toegang voor burgers en de culturele en de creatieve sector in staat moeten stellen te blijven bijdragen tot groei en het scheppen van banen;

U.  overwegende dat ervoor moet worden gezorgd dat Richtlijn 2012/28/EU over het gebruik van verweesde werken doeltreffend wordt uitgevoerd en dat films worden opgenomen in de definitie van voor het publiek toegankelijke verweesde werken;

Reclame, grensoverschrijdende distributie en toegankelijkheid

1.  moedigt de Europese filmindustrie aan de ontwikkeling van innoverende diensten, nieuwe bedrijfsmodellen en distributiekanalen voort te zetten, met het doel de grensoverschrijdende beschikbaarheid van Europese films in de Unie en daarbuiten te verbeteren zodat kijkers in de hele Unie toegang krijgen tot een nog groter aantal films via een toenemend aantal platforms; stelt in dit opzicht voor dat de Europese filmindustrie lering trekt uit de beste commerciële methoden die buiten de EU worden gebruikt;

2.  erkent de impact van het ongeoorloofde gebruik van creatief werk op de creatieve cyclus en de rechten van creatief werkenden; onderstreept de behoefte aan een beter legaal aanbod van hoge kwaliteit, en aan bewustmaking onder jongeren;

3.  wijst erop dat de ontwikkeling van grensoverschrijdende portabiliteit van audiovisuele diensten gezien de snelle toename van VOD en onlinetransacties in de Unie verder zou kunnen worden verkend, daar dit films toegankelijk maakt ongeacht waar de kijker zich bevindt;

4.  onderstreept de betekenis van gerichte marketing in de Unie, die rekening houdt met de culturele specificiteit van Europese kijkers, zodat betere en efficiëntere reclame voor Europese films gewaarborgd wordt;

5.  dringt dan ook aan op grotere beschikbaarheid van ondertitelde films, teneinde de grensoverschrijdende circulatie van Europese films te vergroten, het besef van de Europese culturele en taaldiversiteit onder de kijkers te verhogen en het wederzijds begrip te doen toenemen;

6.  wijst met name op de rol van het MEDIA-programma bij het ondersteunen van ondertiteling en nasynchroniseren opdat er meer Europese films beschikbaar komen, met name in de originele versie met ondertitels, waardoor zij gemakkelijker kunnen circuleren en kennis en begrip van cultuur en talen in Europa helpen verbeteren;

7.  onderstreept het belang van de onlangs goedgekeurde voorbereidende actie ten behoeve van crowdsourcing voor ondertiteling om de circulatie van Europese werken te verbeteren en de inspanningen van de Commissie om deze actie uit te voeren;

8.  schaart zich daarnaast achter initiatieven zoals het proefproject van de Commissie getiteld "De bevordering van de Europese integratie door middel van cultuur", dat tot doel heeft een groter aantal ondertitelde Europese films aan te bieden door nieuwe ondertitelde versies van bepaalde tv-programma's in heel Europa uit te brengen;

9.  herinnert aan het essentiële belang van nog betere toegang tot films voor personen met een handicap, met name via audiobeschrijving en ondertiteling;

10.  onderstreept de bijzondere betekenis van particuliere en openbare Europese tv-zenders voor de productie van films, zowel voor de televisie als voor coproducties voor de bioscoop, en benadrukt welke rol zij kunnen spelen bij het veiligstellen van de toekomst voor talloze filmbedrijven in de EU, vooral kleine en middelgrote bedrijven;

11.  herinnert aan de rol van de LUX-prijs van het EP, die met de jaren steeds meer erkenning geniet, bij het bevorderen van de Europese film door middel van het vertalen van de ondertitels van de winnende film in alle 24 officiële talen van de Unie, hetgeen de Europese film meer zichtbaarheid, bewustmaking en beschikbaarheid oplevert; verzoekt de nationale parlementen de LUX-prijs in de lidstaten nog sterker te promoten, in samenwerking met de voorlichtingsbureaus van het Europees Parlement;

12.  is van mening dat het nodig is Europese coproducties te promoten en te steunen en denkt dat een toename van dergelijke producties wellicht zal leiden tot bredere distributie van Europese films in heel Europa;

13.  wijst tevens op het toenemende succes van Europese tv-series van hoge kwaliteit en het strategisch belang van verdere aanmoediging van productie, distributie en bevordering van dergelijke series op de Europese en de wereldmarkt;

14.  roept de lidstaten op bijzondere evenementen te steunen en te promoten, zoals bijvoorbeeld filmfestivals en reizende bioscopen, teneinde de verspreiding en circulatie van Europese films op hun grondgebied te stimuleren en te steunen;

15.  stelt voor de bestaande maatregelen voor optimalisering van de prijs van bioscooptickets, ontwikkeling van innoverende aanbiedingen alsmede aanbiedingen van abonnementen die de attractiviteit van bioscopen en de toegankelijkheid ervan voor iedereen helpen waarborgen, verder te verbeteren;

Vergroting van het publiek

16.  moedigt distributeurs en bioscoopuitbaters aan de zichtbaarheid en beschikbaarheid van niet-binnenlandse Europese films te vergroten met het doel een groter publiek te bereiken;

17.  erkent dat bioscopen nog steeds de meest uitgelezen locaties zijn om films te presenteren en te promoten, maar daarnaast ook plaatsen met een belangrijke maatschappelijke dimensie waar mensen elkaar ontmoeten en van gedachten wisselen; benadrukt dat het verdwijnen van kleine en onafhankelijke bioscopen, met name in kleine steden en minder ontwikkelde gebieden, betekent dat de toegang tot Europese culturele bronnen, erfgoed en dialoog beperkt wordt; roept de Commissie en de lidstaten in dit verband op het uitrusten van alle bioscoopschermen met digitale beeld- en geluidstechnologie te steunen, teneinde dergelijke bioscopen te behouden;

18.  onderstreept het belang van het promoten van films in een vroeg stadium van de productie, om de circulatie te verbeteren en het potentiële publiek in Europa opmerkzaam te maken;

19.  onderstreept de betekenis van MEDIA bij het testen van innoverende benaderingen bij het vergroten van het publiek, met name door middel van filmfestivals, initiatieven met betrekking tot filmgeletterdheid en acties ter vergroting van het publiek;

Gelijk speelveld

20.  wijst erop dat artikel 13, lid 1, van de richtlijn audiovisuele mediadiensten lidstaten verplicht te waarborgen dat aanbieders van on-demanddiensten Europese producten promoten; benadrukt dat deze bepaling op ongelijke wijze is toegepast, met meer of minder strenge wettelijke voorschriften, en dat dit ertoe zou kunnen leiden dat aanbieders zich vestigen in de lidstaten die de minste eisen stellen;

21.  is van mening dat eenieder die in economisch opzicht, ook al is het onrechtstreeks, profiteert van Europese filmwerken, via rechtstreekse verstrekking, het op de markt brengen of verspreiding, met inbegrip van links of verstrekking via video-on-demand, een financiële bijdrage zou moeten leveren aan de productie van Europese films; roept de Commissie op dit tot leidraad te maken, ook bij onderzoek naar de filmsubsidiesystemen van lidstaten vanuit concurrentie-oogpunt;

22.  roept de Commissie op voornoemd punt in aanmerking te nemen bij een eventueel voorstel voor een herziening van het huidige juridisch kader, zodat een gelijk speelveld op de Europese audiovisuele markt wordt gewaarborgd, met billijke en gelijke voorwaarden voor alle aanbieders;

23.  roept VOD en SVOD-platforms op om cijfers te verstrekken over het gebruik van alle films in hun catalogi, zodat de impact hiervan goed kan worden beoordeeld;

Financiering

24.  is van mening dat een betere circulatie van Europese films op zowel de Europese als de internationale markt een evenwichtigere overheidssteun voor productie en distributie vereist, met meer steun voor ontwikkeling, reclame en internationale distributie;

25.  acht het noodzakelijk om de financiële middelen voor distributie en marketing van en reclame voor films in reële termen te verhogen zonder dat dit ten koste gaat van de middelen voor de productie;

26.  roept met name de lidstaten op om de overheidssteun te verhogen teneinde de distributie van en de reclame voor binnenlandse films in het buitenland en van niet-binnenlandse Europese films in een vroeg stadium te steunen;

27.  roept de lidstaten op stimulansen te bevorderen die tot doel hebben de productie, distributie, beschikbaarheid en aantrekkelijkheid van Europese films te faciliteren; is van mening dat toepassing van identieke lage btw-tarieven op culturele audiovisuele werken die online dan wel offline worden verkocht, de groei van nieuwe diensten en platformen zal stimuleren;

28.  wijst op de rol die de door Creatief Europa geboden garantiefaciliteit voor de culturele en creatieve sector kan spelen bij het faciliteren van toegang tot financiering voor kmo's in de culturele en creatieve sector en het aanmoedigen van investeringen door financiële tussenpersonen, zodat er meer geldbronnen voor de filmindustrie beschikbaar komen;

29.  stelt voor om de doeltreffendheid en efficiency van Europese en nationale stelsels voor de financiering van films te evalueren en daarbij met name te kijken naar de kwaliteit en doelgroep van films die subsidie ontvangen, maar ook naar de beschikbaarheid en doeltreffendheid van financieringsinstrumenten voor marketing en vergroting van het publiek; roept de Commissie op de lidstaten in kennis te stellen van de voorbeelden van optimale methoden die hierbij aan het licht komen;

30.  herinnert eraan dat productie en coproductie van films aanzienlijke investeringen vergen en dat het huidige juridisch kader multiterritoriale licenties niet verbiedt, en benadrukt dan ook dat de diversiteit van productie- en distributieregelingen moet blijven bestaan teneinde investeringen in Europese films aan te moedigen, met het doel tegemoet te komen aan de culturele en taalverscheidenheid op de Europese markt en de culturele diversiteit te behouden en te bevorderen;

31.  onderstreept dat Europese films subsidie ontvangen uit een groot aantal Europese, nationale en regionale overheidsmiddelen, en dat meer complementariteit bij het gebruik van deze middelen moet worden aangemoedigd, zodat zij doeltreffender worden ingezet;

Europees filmforum

32.  is ingenomen met het initiatief van de Commissie om een Europees filmforum in het leven te roepen, dat tot doel heeft een gestructureerde dialoog te faciliteren met alle belanghebbenden in de audiovisuele sector over de uitdagingen waarmee de Europese filmindustrie momenteel in het digitale tijdperk wordt geconfronteerd, teneinde samenwerking, bundeling van informatie en uitwisseling van optimale methoden te bevorderen;

33.  roept in dit verband op tot brede participatie en samenwerking tussen alle betrokken instellingen, met name met het Europees Parlement;

Mediageletterdheid

34.  roept de lidstaten op hun inspanningen op te voeren om mediageletterdheid, met name filmgeletterdheid, in schoolprogramma's en instellingen voor cultuuronderwijs te verbeteren en op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau initiatieven te ontplooien voor alle niveaus van formeel, informeel en niet-officieel onderwijs en scholing;

35.  is zich bewust van de bijzondere betekenis van bioscopen voor film- en mediageletterdheid als generatieomspannende locaties waar iets te leren valt, en is ingenomen met alle maatregelen die deze functie van bioscopen gericht bevorderen;

36.  vestigt de aandacht op de bevordering van educatieve films voor jongeren en spreekt zijn steun uit aan wedstrijden die jongeren aanmoedigen om audiovisueel werk te creëren; wijst daarnaast op de mogelijkheden die MEDIA biedt bij het ondersteunen van projecten op het gebied van filmgeletterdheid;

Innovatie

37.  steunt innoverende projecten en methoden zoals de voorbereidende actie van de Commissie voor de circulatie van Europese films in het digitale tijdperk, die bedoeld is om een flexibelere manier van films uitbrengen via media in verschillende lidstaten te testen, en acht het een goede zaak dat deze actie wordt ondergebracht in het programma Creatief Europa;

38.  is van mening dat dergelijke initiatieven, die het uitbrengen van films flexibeler maken, voordelen kunnen meebrengen voor bepaalde soorten Europese films wat betreft zichtbaarheid, het bereiken van publiek, inkomsten en besparingen, en moedigt de Commissie en de lidstaten meer aandacht te besteden aan dergelijke initiatieven;

Digitalisering en archivering

39.  roept de lidstaten op te waarborgen dat cinematografische werken worden gedigitaliseerd en een verplichte afgifteregeling voor digitale formats in te voeren of hun bestaande regelingen voor deze formats aan te passen door afgifte van een internationaal genormde digitale master van digitale films voor te schrijven;

40.  wijst op de betekenis van audiovisuele archieven, met name van instellingen voor cinematografisch erfgoed en televisiezenders, en dringt er bij de lidstaten op aan te voorzien in een adequaat financieringsniveau en een regeling voor de vereffening van rechten, zodat zij zich beter kunnen kwijten van hun overheidstaken zoals het behoud, de digitalisering en het aan het publiek beschikbaar stellen van cinematografisch erfgoed;

41.  wijst op de belangrijke rol van de Europese digitale bibliotheek EUROPEANA als digitale bibliotheek voor het Europees audiovisueel erfgoed (zowel film als televisie);

o
o   o

42.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1.
(2) PB L 167 van 22.6.2001, blz. 10.
(3) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 221.
(4) PB C 433 van 3.12.2014, blz. 2.
(5) PB C 332 van 15.11.2013, blz. 1.
(6) PB C 153E van 31.5.2013, blz. 102.
(7) PB C 353E van 3.12.2013, blz. 64.
(8) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0215.
(9) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0232.

Juridische mededeling - Privacybeleid