Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 29 april 2015 over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2016 (2015/2012(BUD))
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(1), en met name artikel 36,
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(2),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(3),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie(4),
– gezien zijn resoluties van 23 oktober 2013(5) en van 22 oktober 2014(6) over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor respectievelijk de begrotingsjaren 2014 en 2015,
– gezien het verslag van de secretaris-generaal aan het Bureau met het oog op de opstelling van het voorontwerp van raming van het Parlement voor het begrotingsjaar 2016,
– gezien het voorontwerp van raming, opgesteld door het Bureau op 27 april 2015,
– gezien de ontwerpraming, opgesteld door de Begrotingscomissie overeenkomstig artikel 96, lid 2, van het Reglement van het Parlement,
– gezien de artikelen 96 en 97 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0144/2015),
A. overwegende dat deze procedure de eerste volledige begrotingsprocedure is tijdens de nieuwe zittingsperiode en de derde procedure onder het meerjarig financieel kader 2014-2020 (MFK);
B. overwegende dat het Bureau tijdens zijn vergadering van 9 februari 2015 de richtsnoeren voor de begroting 2016 bekrachtigd heeft, zoals voorgesteld door de secretaris-generaal; overwegende dat deze richtsnoeren betrekking hebben op de versterking van de capaciteit van de parlementaire commissies om de uitvoerende macht te controleren, met name ten aanzien van gedelegeerde handelingen, investeringen in de beveiliging van de gebouwen van het Parlement en in cyberveiligheid, en ondersteuning van de leden, met name wat betreft parlementaire medewerkers;
C. overwegende dat de secretaris-generaal voor het voorontwerp van raming van het Parlement voor 2016 een begroting van 1 850 470 600 EUR heeft voorgesteld, wat een stijging van 3,09 % betekent ten opzichte van de begroting voor 2015, en neerkomt op 19,51 % van rubriek 5 van het MFK 2014-2020;
D. overwegende dat nu de lidstaten geconfronteerd worden met de zware last van overheidsschulden en begrotingsbesparingen, het Parlement blijk moet geven van verantwoordelijkheid en terughoudendheid op budgettair gebied en tegelijkertijd moet zorgen dat er voldoende middelen beschikbaar zijn voor het Parlement om zijn bevoegdheden uit te oefenen en te zorgen voor een goede werking van de instelling;
E. overwegende dat ondanks de beperkte speelruimte en het feit dat ter compensatie op andere gebieden moet worden bespaard, toch een aantal investeringen moet worden overwogen om de institutionele rol van het Parlement te versterken;
F. overwegende dat in het MFK voor de begroting van de Unie voor 2016 voorzien is in een maximum voor rubriek 5 van 9 483 miljoen EUR in lopende prijzen;
G. overwegende dat er op 24 maart en op 14 en 15 april 2015 vooroverleg heeft plaatsgevonden tussen delegaties van het Bureau en de Begrotingscommissie;
Algemeen kader en de begroting als geheel
1. is verheugd over de goede samenwerking tussen het Bureau en de Begrotingscommissie tijdens de lopende begrotingsprocedure en over het akkoord dat tijdens het vooroverleg is bereikt;
2. neemt kennis van de door de secretaris-generaal voorgestelde prioritaire doelstellingen voor 2016;
3. herinnert eraan dat, sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, aanzienlijk meer uitgaven door de begroting van het Parlement moeten worden gedragen, als gevolg van de volgende ontwikkelingen: de door het Europees Parlement verkregen status van volwaardig medewetgever en de totstandkoming van een verbeterd gebouwenbeleid (2010-2012), de toetreding van Kroatië, de oprichting van het Huis van de Europese geschiedenis (2013), en de oprichting van de onderzoeksdienst van het Parlement (2014-2015); is ingenomen met het feit dat het Parlement in staat was een groot deel van deze uitgaven met besparingen te compenseren door middel van structurele en organisatorische hervormingen, waardoor er slechts sprake is van een bescheiden stijging van de begroting in de buurt van het inflatiepercentage;
4. stelt vast dat het Parlement tijdens de vorige zittingsperiode overeenstemming heeft bereikt over een aantal politieke prioriteiten die tot een bescheiden verhoging van de begroting of tot besparingen hebben geleid; is van mening dat het nieuw verkozen Parlement de tenuitvoerlegging van deze meerjarige projecten grondig tegen het licht moet houden en op basis daarvan zijn eigen politieke prioriteiten moet vaststellen (waaronder, indien nodig, ook negatieve); verzoekt de secretaris-generaal in dit verband tijdig, voor de lezing van het Parlement in het najaar van 2015, een evaluatieverslag over deze meerjarige projecten in te dienen;
5. is van oordeel dat voor 2016 voorrang moet worden gegeven aan het versterken van de parlementaire werkzaamheden, met name door de wetgevingswerkzaamheden van het Parlement te verbeteren en zijn vermogen uit te breiden om de uitvoerende macht te controleren, alsook aan het verbeteren van de beveiliging van de parlementsgebouwen en van de cyberveiligheid;
6. stelt zich op het standpunt dat het Europees Parlement het goede voorbeeld moet geven en een bijzondere inspanning moet leveren inzake de omvang van zijn begroting en de toename van de uitgaven ten opzichte van 2015; benadrukt dat de begroting 2016 op een realistische leest moet zijn geschoeid en volledig in overeenstemming moet zijn met de beginselen van begrotingsdiscipline en goed financieel beheer;
7. is van oordeel dat de structurele en organisatorische hervormingen met het oog op grotere doelmatigheid, milieuduurzaamheid en effectiviteit moeten worden voortgezet met een grondig onderzoek van mogelijke synergieën en besparingen; herinnert aan de aanzienlijke besparingen die gerealiseerd kunnen worden door slechts één werklocatie in plaats van drie (Brussel, Straatsburg, Luxemburg) te hebben; benadrukt dat dit proces moet plaatsvinden zonder afbreuk te doen aan het hoge niveau van wetgeven, de begrotings- en controlebevoegdheden van het Parlement en de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden van de leden, medewerkers en het personeel;
8. benadrukt dat er voldoende middelen gewaarborgd moeten zijn om de leden van het Parlement in staat te stellen hun taken te verrichten en om ervoor te zorgen dat het Parlement al zijn bevoegdheden ten volle kan uitoefenen; benadrukt dat moet worden voorzien in de uit het statuut voortvloeiende en verplichte uitgaven voor 2016;
9. is ingenomen met het feit dat het aandeel van de begroting van het Parlement in de totale rubriek 5 van het MFK tijdens de vorige zittingsperiode, behalve in 2011 en 2014, minder dan 20 % bedroeg; is van oordeel dat het aandeel van de begroting van het Parlement ook in 2016 onder 20 % moet blijven;
10. is van mening dat de algehele stijging van de uitgaven in de begroting van het Parlement voor 2016 ten opzichte van 2015 door de volgende factoren moet worden bepaald:
i)
het stijgingspercentage van de huidige uitgaven, dat niet meer dan 1,6 % kan bedragen;
ii)
de buitengewone uitgaven die in 2016 nodig zijn om de beveiliging van de gebouwen van het Parlement in Brussel en de cyberveiligheid te versterken, die ten hoogste 15 miljoen EUR mogen bedragen;
benadrukt dat hiertoe besparingen op andere gebieden noodzakelijk zijn;
11. is ingenomen met de overeenkomst over de besparingen die de delegaties van de Begrotingscommissie en het Bureau op het vooroverleg van 14 en 15 april 2015 hebben bereikt ten opzichte van het voorontwerp van raming dat het Bureau aanvankelijk had voorgesteld;
12. stelt zijn lopende/werkingsuitgaven voor 2016 vast op 1 823 648 600 EUR, wat overeenkomt met een stijging van 1,6 % ten opzichte van de begroting 2015, en voegt aan zijn ontwerpraming een uitzonderlijke buitengewone uitgave van 15 miljoen EUR toe die in 2016 vereist is om de veiligheid van zijn gebouwen in Brussel en de cyberveiligheid van het Parlement te versterken;
13. maakt van de gelegenheid van dit eerste volwaardige overleg over de begroting van het Parlement tijdens de achtste zittingsperiode gebruik om de secretaris-generaal en het Bureau te verzoeken een begrotingsplanning voor de middellange en lange termijn te presenteren, samen met de documenten inzake de procedure voor het opstellen van de begroting 2017; vraagt de secretaris-generaal om duidelijk de uitgaven aan te wijzen in verband met investeringen (gebouwen, aankopen, enz.) en de uitgaven in verband met het functioneren van het Parlement en zijn uit het statuut voortvloeiende verplichtingen;
14. herinnert eraan dat het Parlement in het kader van de begrotingsprocedure over de mogelijkheid beschikt om de begrotingsprioriteiten aan te passen en het definitieve besluit in het najaar van 2015 zal nemen;
Specifieke kwesties
Voorrang aan parlementaire werkzaamheden
15. onderstreept dat, na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, waarbij het Europees Parlement een volwaardige medewetgever werd, en gezien het feit dat het controleren van de uitvoerende macht een van de belangrijkste taken van het Parlement is, het nu absoluut noodzakelijk is om het accent op de wetgevings- en controlewerkzaamheden van de leden te leggen;
16. is van mening dat, om de rol van het Parlement te consolideren, de administratieve capaciteit van de secretariaten van de gespecialiseerde parlementaire commissies, voor zover dat nog niet is gebeurd, dienovereenkomstig moet worden versterkt door middel van herschikkingen;
17. is van oordeel dat, om ervoor te zorgen dat de leden voor hun parlementaire activiteiten over voldoende ondersteuning beschikken, een nieuw evenwicht noodzakelijk is tussen geaccrediteerde parlementaire medewerkers en plaatselijke medewerkers; verzoekt de secretaris-generaal hiertoe zo spoedig mogelijk een voorstel in te dienen voor een besluit van het Bureau; is van mening dat een overgangsperiode in acht moet worden genomen als de huidige regels herzien worden en verwacht dat het definitieve besluit uiterlijk in juli 2016 in werking zal treden;
18. benadrukt de noodzaak om meer transparantie aan de dag te leggen ten aanzien van de algemene onkostenvergoedingen van de leden; verzoekt het Bureau van het Parlement nauwkeuriger regels op te stellen over de verantwoordingsplicht met betrekking tot de uitgaven die uit deze vergoeding kunnen worden gedaan, zonder dat dit voor het Parlement extra kosten met zich meebrengt.
19. herinnert eraan dat de Conferentie van voorzitters overeenkomstig artikel 130 van het Reglement uiterlijk in juli 2015 een evaluatie van de regeling voor schriftelijke vragen moet uitvoeren, met name wat de aanvullende vragen betreft; benadrukt dat de aandacht voor statistieken van de parlementaire werkzaamheden niet ten koste mag gaan van de daadwerkelijke wetgevingswerkzaamheden van de leden; dringt daarom aan op een herziening van deze regeling en verzoekt het bevoegde orgaan:
–
het aantal parlementaire vragen die in elektronische vorm worden ingediend, voor elk lid te beperken tot ten hoogste vijf vragen per maand (zonder rekening te houden met de medevraagstellers);
–
de mogelijkheid af te schaffen om aanvullende vragen te stellen die persoonlijk door het betrokken lid ondertekend in papieren vorm worden ingediend;
20. benadrukt dat een dergelijke herziening van de regeling voor vragen met verzoek om schriftelijk antwoord (artikel 130 van het Reglement) tot besparingen kan leiden en de administratieve lasten voor de Europese instellingen zal beperken zonder evenwel de wetgevingsbevoegdheden van het Parlement in het gedrang te brengen; verwacht dat de herziene regeling in januari 2016 in werking treedt;
21. is van mening dat de vervanging van het meubilair in de werkomgeving van alle leden en personeelsleden geen prioriteit is voor de begroting 2016;
Veiligheid
22. benadrukt dat in de huidige context de beveiliging van de gebouwen van het Parlement de hoogste prioriteit verdient; onderstreept dat het Parlement nieuwe maatregelen zal moeten treffen om de beveiliging binnen en buiten de gebouwen alsook de cyberveiligheid te versterken, waarbij het evenwel een "open huis" voor de Europese burgers moet blijven;
23. verzoekt de secretaris-generaal in dat verband aan de Begrotingscommissie een algemene evaluatie over te leggen van de beveiligingsmaatregelen die het Parlement tot dusver heeft genomen en van de gevolgen daarvan voor de begroting sinds het besluit om de beveiligingsdiensten van het Parlement te internaliseren (Bureaubesluit van juni 2012), aan te geven welke maatregelen worden overwogen om de veiligheid binnen en buiten de gebouwen van het Parlement te vergroten en wat daarvan de gevolgen zijn voor de begroting 2016; verzoekt om informatie over de financiële gevolgen van de interinstitutionele administratieve samenwerkingsovereenkomsten op het gebied van beveiliging;
Cyberveiligheid
24. staat op het standpunt dat vanwege een toenemend gebruik van elektronische media en apparatuur bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de IT-beveiliging, om een zo hoog mogelijk niveau van beveiliging van de informatie- en communicatiesystemen te waarborgen; is van mening dat iedere maatregel op dit gebied moet worden gebaseerd op een duidelijke evaluatie van de behoeften van het Parlement en moet worden goedgekeurd in het kader van de begrotingsprocedure;
Gebouwenbeleid
25. herinnert eraan dat de strategie voor het gebouwenbeleid op de middellange termijn, die het Bureau in 2010 heeft vastgesteld, momenteel wordt herzien; verzoekt de secretaris-generaal de nieuwe strategie voor het gebouwenbeleid op de middellange termijn zo spoedig mogelijk en uiterlijk in augustus 2015 voor de lezing van de begroting door het Parlement in het najaar van 2015, aan de Begrotingscommissie voor te leggen;
26. wijst er nogmaals op dat langetermijninvesteringen, zoals de vastgoedprojecten van het Parlement, voorzichtig en transparant moeten worden aangepakt; dringt aan op een strikt kostenbeheer en een strikte planning van en controle op projecten; herhaalt zijn standpunt dat er behoefte is aan een transparant besluitvormingsproces voor het gebouwenbeleid, op basis van vroegtijdige informatie, met inachtneming van artikel 203 van het Financieel Reglement;
27. verzoekt de bevoegde ondervoorzitters aan de bevoegde commissie de nieuwe strategie voor het gebouwenbeleid op de middellange termijn voor te stellen, alsook een voortgangsverslag over het KAD-gebouw, met inbegrip van financieringsopties; zal op basis hiervan tijdens de lezing van de begroting een besluit nemen over de opname van financiering voor het KAD-gebouw in de begroting 2016 van het Parlement, en zal daarbij rekening houden met mogelijke besparingen op rente;
28. herinnert eraan dat door de bouw van het KAD-gebouw de totale betalingen per jaar in de toekomst veel lager zullen uitvallen dan de uitgaven voor de huur van vergelijkbare gebouwen;
Communicatie
29. verzoekt de secretaris-generaal aan de Begrotingscommissie verslag uit te brengen over de evaluatie van de campagne voor de Europese verkiezingen van 2014, alsook over de doeltreffendheid van de op het grote publiek gerichte communicatiemaatregelen van het Parlement;
30. is ervan overtuigd dat het primaire mandaat van de leden wetgevingswerkzaamheden betreft; is daarom van oordeel dat hiertoe prioriteit moet worden gegeven aan communicatie met het grote publiek en andere belanghebbenden, dit door het opwaarderen van technisch materieel en mediavoorzieningen, met het oog op de toegenomen media-aandacht, het groeiende belang van sociale media en de extra vraag van de leden tijdens de gewone plenaire vergaderingen;
31. verzoekt het Bureau een onafhankelijke evaluatie uit te voeren van het eerste Europees jongerenevenement voordat een tweede evenement wordt georganiseerd;
De ecologische voetafdruk van het Parlement
32. wijst eens te meer op de verantwoordelijkheid van het Parlement om duurzaam te handelen; is ingenomen met de inspanningen om tot een papierloze omgeving te komen en met het aanhoudende waardevolle werk dat via de EMAS-aanpak wordt verwezenlijkt; is van mening dat het EMAS-proces verder steun uit de begroting moet ontvangen;
33. verzoekt om een evaluatie van de resultaten van de vrijwillige aanpak wat betreft het gebruik van businessclass voor korteafstandsvluchten;
Huis van de Europese geschiedenis
34. merkt op dat de opening van het Huis van de Europese geschiedenis naar verwachting in 2016 zal plaatsvinden; verzoekt de secretaris-generaal de Begrotingscommissie tijdig, voor de lezing van het Parlement in het najaar van 2015, een bijgewerkte begrotingsprogrammering voor de komende vijf jaar te presenteren van de verwachte operationele en huishoudelijke uitgaven voor het Huis van de Europese geschiedenis vanaf de opening, met inbegrip van de participatie van de Commissie; herinnert eraan dat in de begroting 2014 in afdeling III van de EU-begroting een nieuwe begrotingslijn 16 03 04 "Huis van de Europese geschiedenis" werd gecreëerd voor de bijdrage van de Commissie aan de operationele kosten van het Huis van de Europese geschiedenis;
Personeelsmaatregelen
35. benadrukt dat de uitvoering van de doelstelling tot vermindering van het personeelsbestand met 5 %, waartoe werd besloten in het kader van de MFK-overeenkomst 2014-2020, in 2016 moet worden voortgezet; is ingenomen met de bevestiging dat de fracties niet aan de personeelsvermindering moeten deelnemen, wat volledig in overeenstemming is met bovengenoemde resoluties van het Parlement over de begrotingen van 2014 en 2015;
36. stelt vast dat voor 2016 voorgesteld wordt om 57 ambten uit het organigram van het secretariaat van het Parlement te schrappen, wat een besparing van ongeveer 1,8 miljoen EUR moet opleveren, in acht genomen dat sommige van deze ambten momenteel vacant zijn en dat de bekleders van de resterende ambten in de loop van het jaar met pensioen gaan of overgeplaatst worden; constateert dat voorgesteld is om nog twee ambten uit het organigram van het Parlement te schrappen en aan de Commissie over te dragen in verband met twee interinstitutionele IT-projecten in beheer van de Commissie, en dat bijgevolg twee extra ambten worden gecreëerd in het organigram van de Commissie voor 2016;
37. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de secretaris-generaal om 25 extra ambten te creëren ter versterking van DG SAFE, om de effectiviteit te verbeteren van de beveiligingssystemen binnen en buiten de gebouwen van het Parlement en van de brandpreventie van de gebouwen, alsook om een passende bescherming van zijn leden, het personeel en hooggeplaatste gasten in de gebouwen van het Parlement te verzekeren; verzoekt om informatie over de precieze kosten van deze ambten; is evenwel van mening dat het beveiligingssysteem buiten de gebouwen van het Parlement door de Belgische autoriteiten moet worden gewaarborgd;
38. is ingenomen met het voorstel om de secretariaten van de parlementaire commissies te versterken teneinde de leden de noodzakelijke ondersteuning te kunnen bieden bij de uitoefening van hun controletaak, met name in de parlementaire commissies die met de hoogste aantallen uitvoerings- en gedelegeerde handelingen te maken hebben of zullen hebben; benadrukt dat een versterking hoe dan ook door middel van herschikkingen mag plaatsvinden;
39. stelt vast dat de secretaris-generaal hiertoe voorstelt 20 extra ambten te creëren om de secretariaten van de betreffende parlementaire commissies (ECON, ENVI, ITRE, TRAN en LIBE) te versterken;
40. verzoekt de secretaris-generaal aan de Begrotingscommissie een volledig overzicht over te leggen van de manier waarop de doelstelling tot vermindering van het personeelsbestand met 5 % tot dusver is benaderd, op welke manier de doelstelling uiteindelijk zal worden bereikt en naar welk aantal ambten in het organigram wordt gestreefd om deze doelstelling te verwezenlijken;
Slotopmerkingen
41. neemt de raming voor het begrotingsjaar 2016 aan;
42. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en de raming te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.