Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2015/2665(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

RC-B8-0418/2015

Debatten :

PV 30/04/2015 - 16.3
CRE 30/04/2015 - 16.3

Stemmingen :

PV 30/04/2015 - 17.3
CRE 30/04/2015 - 17.3

Aangenomen teksten :

P8_TA(2015)0188

Aangenomen teksten
PDF 179kWORD 76k
Donderdag 30 april 2015 - Straatsburg
Gevangenneming van activisten voor de mensenrechten en werknemersrechten in Algerije
P8_TA(2015)0188RC-B8-0418/2015

Resolutie van het Europees Parlement van 30 april 2015 over de detentie van werknemers en mensenrechtenactivisten in Algerije (2015/2665(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn vorige resoluties over Algerije, vooral die van 9 juni 2005 over persvrijheid in Algerije(1) en die van 10 oktober 2002 over de sluiting van een associatieovereenkomst met Algerije(2),

–  gezien zijn resolutie van 12 maart 2015 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2013 en het beleid van de Europese Unie ter zake(3), en gezien zijn resolutie van 23 oktober 2013 over "Het Europees nabuurschapsbeleid: naar een sterker partnerschap – standpunt van het EP over de voortgangsverslagen van 2012"(4),

–  gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 april 2015 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid,

–  gezien de verklaring van de Europese Unie van 13 mei 2014 na de achtste zitting van de Associatieraad EU-Algerije,

–  gezien de gezamenlijke mededeling van 15 mei 2012 van de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en het veiligheidsbeleid aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, getiteld "Resultaten boeken voor een nieuw Europees nabuurschapsbeleid" (JOIN(2012)0014),

–  gezien de beleidsmemo van de Commissie inzake het Europees nabuurschapsbeleid in 2013 van maart 2014 over Algerije,

–  gezien de verklaring van de Europese Raad van juni 2011 over het zuidelijk nabuurschap,

–  gezien de verklaring van de hoge commissaris voor de mensenrechten van de VN, Navi Pillay, tijdens haar bezoek aan Algerije in september 2012,

–  gezien de associatieovereenkomst tussen de EU en Algerije die van kracht werd op 1 september 2005,

–  gezien artikel 2 van bovengenoemde associatieovereenkomst waarin wordt bepaald dat de eerbiediging van de democratische beginselen en de grondrechten het leidend principe in de binnenlandse en internationale beleidsvoering van de partijen is en een essentieel onderdeel van die overeenkomst vormt,

–  gezien de grondwet van Algerije die bij referendum is aangenomen op 28 november 1996, met name de artikelen 34 t/m 36, 39, 41 en 43,

–  gezien het definitieve verslag van 5 augustus 2012 dat is uitgebracht door de verkiezingsobservatiemissie van de EU naar de parlementsverkiezingen in Algerije,

–  gezien de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten waarbij Algerije partij is,

–  gezien Verdrag nr. 87 van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht uit 1948 en ILO-Verdrag nr. 98 betreffende het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen uit 1949,

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948,

–  gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat er in Algerije onlangs protesten hebben plaatsgevonden tegen werkloosheid; overwegende dat de Algerijnse autoriteiten toegeven dat de eisen van de demonstranten legitiem zijn; overwegende dat mensenrechtenverdedigers, onder wie ook arbeidsrechtenactivisten desondanks, vooral in de zuidelijke regio's van Algerije de afgelopen vier jaar en sinds het begin van 2015 met opnieuw opgelaaide intensiteit, bedreigd zijn, verbaal geïntimideerd zijn en het slachtoffer zijn geworden van mishandeling en gerechtelijke intimidatie tegen de achtergrond van uit de hand lopende economische, maatschappelijke en milieudemonstraties;

B.  overwegende dat Mohamed Rag, arbeidsrechtenactivist van het Nationaal Comité voor de verdediging van de rechten van werklozen (Comité National pour la Défense des Droits des Chômeurs, CNDDC) in de stad Laghouat, op 22 januari 2015 gearresteerd werd en veroordeeld werd tot een gevangenisstraf van 18 maanden en een boete van 20 000 DZD voor "geweldpleging tegen een agent van de veiligheidstroepen tijdens het uitoefenen van zijn taken", en overwegende dat zijn straf in hoger beroep werd bekrachtigd op 18 maart 2015;

C.  overwegende dat op 28 januari 2015 in de stad Laghouat acht arbeidsrechtenactivisten die tevens lid zijn van het CNDDC (Khencha Belkacem, Brahimi Belelmi, Mazouzi Benallal, Azzouzi Boubakeur, Korini Belkacem, Bekouider Faouzi, Bensarkha Tahar en Djaballah Abdelkader) werden gearresteerd toen ze zich verzamelden voor de stadsrechtbank om de vrijlating van Mohamed Rag te eisen; overwegende dat deze acht activisten vervolgens in maart werden veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar met zes maanden voorwaardelijk en een boete van elk 5 000 DZD voor een "niet-toegestane/illegale bijeenkomst" en het "uitoefenen van druk op de besluiten van rechters";

D.  overwegende dat in Laghouat tijdens de hoorzitting van bovengenoemde CNDCC-activisten op 11 maart 2015 een ongebruikelijk groot aantal politieagenten werd ingezet om het publiek en de getuigen voor de verdediging te verhinderen de rechtszaal binnen te gaan, en overwegende dat buiten de rechtszaal de politie bijna vijftig vreedzame betogers die zich solidair toonden met de negen gevangenen arresteerde en vervolgens weer vrijliet;

E.  overwegende dat de noodtoestand in februari 2011 weliswaar werd opgeheven als antwoord op de golf van massademonstraties voor de democratie, maar dat de wettelijke en praktische beperkingen voor vreedzame bijeenkomsten van kracht zijn gebleven, met name een decreet van 18 juni 2001 op grond waarvan het nog steeds verboden is in het openbaar te demonstreren in de stad Algiers, en Wet nr. 91-19 van 2 december 1991 inzake openbare bijeenkomsten en demonstraties op grond waarvan voor elke publieke gebeurtenis vooraf een vergunning moet worden aangevraagd; overwegende dat het ministerie van Binnenlandse Zaken zelden toestemming geeft voor openbare bijeenkomsten;

F.  overwegende dat iedereen die deelneemt aan niet-goedgekeurde demonstraties vervolgd kan worden en een gevangenisstraf riskeert die kan variëren in lengte van twee maanden tot vijf jaar, op grond van de artikelen 99 en 100 van het Algerijnse wetboek van strafrecht; overwegende dat in januari 2014 – de termijn voor de inschrijving van nieuwe verenigingen – alle verenigingen die niet goedgekeurd waren illegaal werden verklaard; overwegende dat vreedzame demonstraties met veel machtsvertoon en soms geweld uiteengeslagen worden door de politie, en dat vreedzame betogers soms al van tevoren worden gearresteerd zodat de demonstraties geen doorgang kunnen vinden;

G.  overwegende dat de Algerijnse regering in 2014 prodemocratische grondwettelijke herzieningen heeft doorgevoerd en verdere hervormingen heeft beloofd ter bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden; overwegende dat de tenuitvoerlegging van die hervormingen tot nu toe onbevredigend is verlopen;

H.  overwegende dat in maart 2015 vier andere arbeidsrechtenactivisten, Rachid Aouine, Youssef Sultani, Abdelhamid Brahimi en Ferhat Missa, tevens leden van het CNDDC in de stad El Oued, werden gearresteerd en beschuldigd van het aanzetten tot samenscholing; overwegende dat twee van hen zijn vrijgelaten, maar dat Rachid Aouine veroordeeld is en Youssef Sultani in vrijheid zijn proces afwacht;

I.  overwegende dat in januari 2012 een nieuwe wet op verenigingen (12-06) van kracht werd op grond waarvan non-gouvernementele organisaties en maatschappelijke groeperingen beperkingen opgelegd kregen wat betreft hun oprichting, de uitvoering van hun activiteiten, hun inschrijving en de toegang tot buitenlandse financiering; overwegende dat in deze wet leden van niet-ingeschreven, geschorste en opgeheven verenigingen strafbaar worden gesteld en zij veroordeeld kunnen worden tot zes maanden gevangenisstraf en een hoge boete, waardoor dus de vrijheid van vereniging ernstig wordt beknot;

J.  overwegende dat, ofschoon Wet 90-14 van 2 juni 1990 over de voorwaarden voor de uitoefening van vakbondsrechten werknemers toestaat een verbond op te richten zonder dat zij hiervoor schriftelijk om toestemming hoeven te vragen bij de autoriteiten, de autoriteiten diverse malen hebben geweigerd een ontvangstbewijs af te geven dat onontbeerlijk is voor vakbonden om werknemers wettelijk te mogen vertegenwoordigen;

K.  overwegende dat Algerije, waarvan de toepassing van ILO-Verdrag nr. 87 in juni 2014 momenteel onderzocht wordt, in verscheidene verslagen van ILO-deskundigen onder de loep is genomen vanwege de schendingen van het recht van werknemers om te staken en vakbonden naar keuze te vormen;

L.  overwegende dat de onderhandelingen over het actieplan tussen de EU en Algerije in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid in 2012 van start zijn gegaan; overwegende dat de Commissie weliswaar inzag dat beide partijen belang hadden bij een intensievere dialoog en nauwere samenwerking op het vlak van veiligheid en regionale vraagstukken, maar in maart 2014 toch haar bezorgdheid uitte over het gebrek aan een onafhankelijke rechterlijke macht en de verslechtering van de situatie met betrekking tot de vrijheid van vereniging, vergadering en meningsuiting in Algerije;

M.  overwegende dat Algerije sinds januari 2014 lid is van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties;

1.  toont zich bezorgd over de arrestatie en de detentie van de vreedzame activisten Rachid Aouine, Mohamed Rag, Khencha Belkacem, Brahimi Belelmi, Mazouzi Benallal, Azzouzi Boubakeur, Korini Belkacem, Bekouider Faouzi, Bensarkha Tahar, Djaballah Abdelkader, aangezien zij worden vastgehouden ondanks het feit dat hun activiteiten volledig legaal zijn volgens de Algerijnse wet en in overeenstemming zijn met de instrumenten van internationale mensenrechten die Algerije geratificeerd heeft;

2.  wijst erop dat Algerije gebonden is aan artikel 2 van de associatieovereenkomst waarin is vastgelegd dat een wezenlijk onderdeel daarvan de eerbiediging van democratische beginselen en fundamentele mensenrechten, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en het Afrikaans Handvest voor de rechten van de mens en de volkeren vormt, en dat Algerije daarom verplicht is de universele mensenrechten te eerbiedigen, waaronder de vrijheid van vergadering en vereniging;

3.  is van mening dat pesten en intimidatie van arbeidsrechtenactivisten en mensenrechtenverdedigers, o.a. op gerechtelijk niveau, een praktijk is die niet in overeenstemming is met de bepalingen van de verklaring van de Verenigde Naties over mensenrechtenverdedigers;

4.  is van mening dat het recht op een eerlijk proces en een minimale garantie voor het recht op verdediging voor alle gevangenen, zo ook mensenrechtenverdedigers en arbeidsrechtenactivisten, in overeenstemming is met artikel 14, lid 3, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, dat door Algerije geratificeerd is;

5.  roept de Algerijnse autoriteiten tevens op zorg te dragen voor de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vreedzame vergadering en die te garanderen, en de juiste stappen te ondernemen om de veiligheid en de beveiliging van activisten uit het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers, en de vrijheid om hun legitieme en vreedzame activiteiten te ontplooien, te waarborgen;

6.  herinnert aan de aanbeveling van de speciale rapporteur van de Verenigde Naties inzake de bevordering en de bescherming van de vrijheid van meningsuiting aan de Algerijnse regering om het decreet van 18 juni 2001 in te trekken waarmee vreedzame betogingen en alle vormen van openbare demonstratie in Algiers verboden werden, en om een systeem in te stellen van louter kennisgeving in plaats van een vooraf afgegeven vergunning voor openbare demonstraties;

7.  roept de Algerijnse autoriteiten op Wet 12-06 inzake verenigingen in te trekken en een echte dialoog aan te gaan met maatschappelijke organisaties om een nieuwe wet te concipiëren die overeenkomt met internationale mensenrechtennormen en de Algerijnse grondwet;

8.  is ingenomen met het feit dat sinds 2012 twaalf vakbondsorganisaties hun vergunning hebben ontvangen; wijst erop dat er geen administratieve manoeuvres mogen worden bedacht om onafhankelijke vakbonden die buiten de bestaande vakbondsorganisatie proberen te functioneren een wettelijke status te onthouden; roept de Algerijnse autoriteiten op toe te staan dat nieuwe vakbonden zich wettelijk kunnen inschrijven en te voldoen aan de ILO-verdragen die door Algerije geratificeerd zijn, met name Verdrag nr. 87 betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht Verdrag nr. 98 betreffende het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen;

9.  waardeert het dat Algerije de meeste internationale mensenrechtenverdragen heeft geratificeerd; juicht meer betrokkenheid en betere samenwerking van de Algerijnse autoriteiten met de Verenigde Naties toe, en dan vooral met de Internationale Arbeidsorganisatie en het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten; roept de Algerijnse autoriteiten op samen te werken met de vertegenwoordigers van de speciale procedures van de VN, onder ander door speciale rapporteurs voor een bezoek uit te nodigen en hun aanbevelingen in overweging te nemen; verzoekt Algerije daarnaast om actief samen te werken met de mensenrechtenmechanismen van de Afrikaanse Unie, vooral de speciale rapporteur inzake mensenrechtenverdedigers;

10.  verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en het veiligheidsbeleid (VV/HV) en de EU-lidstaten toe te zien op een duidelijk en principieel EU-beleid jegens Algerije waarin een mensenrechtendialoog is opgenomen, in overeenstemming met het strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie; roept de VV/HV en de lidstaten op ervoor te zorgen dat er een inhoudelijke dialoog tot stand komt met Algerije op het vlak van politiek, veiligheid en mensenrechten, en verzoekt daarom de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) duidelijke benchmarks en indicatoren vast te stellen waaraan de EU-doelstellingen getoetst moeten worden, en waarmee de vooruitgang op het gebied van mensenrechten, straffeloosheid, de vrijheid van vereniging, vergadering en meningsuiting, de rechtsstaat en de situatie van mensenrechtenverdedigers in Algerije beoordeeld kan worden;

11.  dringt er bij de Algerijnse autoriteiten, de VV/HV en de EDEO op aan een belangrijk hoofdstuk over mensenrechten op te nemen in het toekomstige actieplan EU-Algerije, waarin een sterke politieke wil tot uiting komt om gezamenlijk de juridische en praktische bevordering en bescherming van de mensenrechten vooruit te helpen in overeenstemming met de Algerijnse grondwet en de internationale mensenrechtenverdragen en de Afrikaanse regionale mensenrechteninstrumenten waarbij Algerije partij is; is van mening dat er concrete mensenrechtendoelstellingen moeten worden opgenomen in het actieplan EU-Algerije, in combinatie met een tijdpad voor de hervormingen die Algerije moet doorvoeren, met de zinvolle betrokkenheid van het onafhankelijke maatschappelijk middenveld; verlangt dat er indicatoren worden vastgesteld voor een objectieve en regelmatige beoordeling van de mensenrechtensituatie in Algerije;

12.  roept de EDEO en de lidstaten op alle processen en rechtszaken tegen mensenrechtenverdedigers en arbeidsrechtenactivisten op de voet te volgen via de aanwezigheid van vertegenwoordigers van de EU-delegatie en de ambassades van de lidstaten in Algiers en daarover verslag uit te brengen aan het Parlement;

13.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, de EU-delegatie in Algiers, de regering van Algerije, de secretaris-generaal van de VN en de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties.

(1) PB C 124 E van 25.5.2006, blz. 567.
(2) PB C 279 E van 20.11.2003, blz. 115.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0076.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0446.

Juridische mededeling - Privacybeleid