Besluit van het Europees Parlement van 19 mei 2015 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Theodoros Zagorakis (II) (2015/2071(IMM))
Het Europees Parlement,
– gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Theodoros Zagorakis, dat op 10 maart 2015 door de plaatsvervangend procureur-generaal van het Griekse Hooggerechtshof werd ingediend in verband met strafzaak ΑΒΜ Δ2011/5382, Β2012/564 voor de rechtbank van eerste aanleg in Thessaloniki, en dat op 25 maart 2015 ter plenaire vergadering werd aangekondigd,
– in aanmerking genomen dat Theodoros Zagorakis overeenkomstig artikel 9, lid 5, van het Reglement afstand heeft gedaan van zijn recht te worden gehoord,
– gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013(1),
– gezien artikel 62 van de Grondwet van de Helleense Republiek,
– gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0151/2015),
A. overwegende dat de plaatsvervangend procureur-generaal bij het Griekse Hooggerechtshof een verzoek heeft ingediend voor de opheffing van de parlementaire immuniteit van Theodoros Zagorakis, lid van het Europees Parlement, in verband met een eventuele rechtszaak wegens verdenking van een strafbaar feit;
B. overwegende dat de leden van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend,
C. overwegende dat ingevolge artikel 62 van de grondwet van de Helleense Republiek leden van het parlement tijdens de parlementaire zittingsperiode niet kunnen worden vervolgd, gearresteerd, gevangen genomen of op andere wijze aan beperkingen worden onderworpen zonder voorafgaande toestemming van het parlement;
D. overwegende dat Theodoros Zagorakis verantwoordelijk wordt gehouden voor financiële malversaties die tussen 2007 en 2012 zouden hebben plaatsgevonden binnen de voetbalclub PAOK waarvan hij toentertijd voorzitter was;
E. overwegende dat de beschuldiging duidelijk geen verband houdt met het mandaat van Theodoros Zagorakis als lid van het Europees Parlement, maar met zijn positie als voorzitter van de voetbalclub PAOK;
F. overwegende dat de vervolging geen betrekking heeft op een mening of stem uitgebracht in de uitoefening van het ambt van lid van het Europees Parlement in de zin van artikel 8 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;
G. overwegende dat er geen redenen zijn om te vermoeden dat de rechtszaak is ingegeven door de bedoeling de politieke activiteit van het betrokken EP-lid te schaden (fumus persecutionis), nu het strafrechtelijk onderzoek reeds was geopend enkele jaren voordat Theodoros Zagorakis als lid van het EP werd geïnstalleerd;
1. besluit de immuniteit van Theodoros Zagorakis op te heffen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van de bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan het parket van de procureur-generaal bij het Hooggerechtshof van Griekenland en aan Theodoros Zagorakis.
Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI:EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.