Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2015 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vrijwaringsmaatregelen bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek IJsland (gecodificeerde tekst) (COM(2014)0308 – C8-0011/2014 – 2014/0160(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2014)0308),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0011/2014),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 december 2014(1),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten(2),
– gezien de artikelen 103 en 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0031/2014),
A. overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie een codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 februari 2015 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2015/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vrijwaringsmaatregelen bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek IJsland (codificatie)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2015/475.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2015 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de maatregelen die de Unie kan nemen naar aanleiding van een rapport van het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO betreffende antidumping- en antisubsidiemaatregelen (gecodificeerde tekst) (COM(2014)0317 – C8-0017/2014 – 2014/0163(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2014)0317),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8‑0017/2014),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 december 2014(1),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten(2),
– gezien de artikelen 103 en 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0033/2014),
A. overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast ;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 februari 2015 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2015/ van het Europees Parlement en de Raad inzake de maatregelen die de Unie kan nemen naar aanleiding van een rapport van het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO betreffende antidumping- en antisubsidiemaatregelen (codificatie)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2015/476.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2015 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de maatregelen die de Unie kan nemen ten aanzien van het gecombineerde effect van antidumping- of antisubsidiemaatregelen en vrijwaringsmaatregelen (gecodificeerde tekst) (COM(2014)0318 – C8-0016/2014 – 2014/0164(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2014)0318),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0016/2014),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten(1),
– gezien de artikelen 103 en 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0032/2014),
A. overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 februari 2015 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2015/... van het Europees Parlement en de Raad inzake de maatregelen die de Unie kan nemen ten aanzien van het gecombineerde effect van antidumping- of antisubsidiemaatregelen en vrijwaringsmaatregelen (gecodificeerde tekst)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2015/477.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2015 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer (gecodificeerde tekst) (COM(2014)0321 – C8-0012/2014 – 2014/0166(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2014)0321),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0012/2014),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 december 2014(1),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten(2),
– gezien de artikelen 103 en 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0040/2014),
A. overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 februari 2015 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2015/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer (codificatie)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2015/478.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2015 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de uitvoer (gecodificeerde tekst) (COM(2014)0322 – C8-0013/2014 – 2014/0167(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2014)0322),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8‑0013/2014),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 december 2014(1),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 over een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten(2),
– gezien de artikelen 103 en 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0035/2014),
A. overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 februari 2015 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2015/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de uitvoer (codificatie)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2015/479.)
Toetreding van Gabon tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen *
208k
181k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2015 over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de verklaring van aanvaarding door de lidstaten, in het belang van de Europese Unie, van de toetreding van Gabon tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (COM(2011)0904 – C8-0263/2014 – 2011/0441(NLE))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2011)0904),
– gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0263/2014),
– gezien het advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014,
– gezien artikel 59 en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0007/2015),
1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een besluit van de Raad, alsmede aan de aanvaarding van de toetreding;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Gabon.
Toetreding van Andorra tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen *
208k
181k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2015 over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de verklaring van aanvaarding door de lidstaten, in het belang van de Europese Unie, van de toetreding van Andorra tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (COM(2011)0908 – C8-0264/2014 – 2011/0443(NLE))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2011)0908),
– gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0264/2014),
– gezien het advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014,
– gezien artikel 59 en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0004/2015),
1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een besluit van de Raad, alsmede aan de aanvaarding van de toetreding;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Andorra.
Toetreding van de Seychellen tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen *
210k
181k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2015 over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de verklaring van aanvaarding door de lidstaten, in het belang van de Europese Unie, van de toetreding van de Seychellen tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (COM(2011)0909 – C8-0265/2014 – 2011/0444(NLE))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2011)0909),
– gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0265/2014),
– gezien het advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014,
– gezien artikel 59 en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0006/2015),
1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een besluit van de Raad, alsmede aan de aanvaarding van de toetreding;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Seychellen.
Toetreding van Rusland tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen *
209k
181k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2015 over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de verklaring van aanvaarding door de lidstaten, in het belang van de Europese Unie, van de toetreding van de Russische Federatie tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (COM(2011)0911 – C8-0266/2014 – 2011/0447(NLE))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2011)0911),
– gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0266/2014),
– gezien het advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014,
– gezien artikel 59 en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0008/2015),
1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een besluit van de Raad, alsmede aan de aanvaarding van de toetreding;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Russische Federatie.
Toetreding van Albanië tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen *
209k
181k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2015 over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de verklaring van aanvaarding door de lidstaten, in het belang van de Europese Unie, van de toetreding van Albanië tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (COM(2011)0912 – C8-0262/2014 – 2011/0448(NLE))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2011)0912),
– gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0262/2014),
– gezien het advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014,
– gezien artikel 59 en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0002/2015),
1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een besluit van de Raad, alsmede aan de aanvaarding van de toetreding;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Albanië.
Toetreding van Singapore tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen *
209k
182k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2015 over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de verklaring van aanvaarding door de lidstaten, in het belang van de Europese Unie, van de toetreding van Singapore tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (COM(2011)0915 – C8-0267/2014 – 2011/0450(NLE))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2011)0915),
– gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0267/2014),
– gezien het advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014,
– gezien artikel 59 en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0003/2015),
1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een besluit van de Raad, alsmede aan de aanvaarding van de toetreding;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Singapore.
Toetreding van Marokko tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen *
208k
181k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2015 over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de verklaring van aanvaarding door de lidstaten, in het belang van de Europese Unie, van de toetreding van Marokko tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (COM(2011)0916 – C8-0268/2014 – 2011/0451(NLE))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2011)0916),
– gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0268/2014),
– gezien het advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014,
– gezien artikel 59 en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0005/2015),
1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een besluit van de Raad, alsmede aan de aanvaarding van de toetreding;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Marokko.
Toetreding van Armenië tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen *
210k
181k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2015 over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de verklaring van aanvaarding door de lidstaten, in het belang van de Europese Unie, van de toetreding van Armenië tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (COM(2011)0917 – C8-0269/2014 – 2011/0452(NLE))
– gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2011)0917),
– gezien artikel 38, vierde alinea, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen,
– gezien artikel 81, lid 3, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0269/2014),
– gezien het advies van het Hof van Justitie van 14 oktober 2014,
– gezien artikel 59 en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0009/2015),
1. hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een besluit van de Raad, alsmede aan de aanvaarding van de toetreding;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Armenië.
– gezien de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, van 20 september 1976(1),
– gezien zijn besluit van 28 september 2005 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement(2), met name artikel 2, lid 1 en artikel 3, lid 1,
– gezien Richtlijn 93/109/EG van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn(3),
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 juli 2005 en 30 april 2009(4),
– gezien de artikelen 3, 4 en 11 en bijlage I van zijn Reglement,
– gezien de officiële bekendmaking van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de uitslag van de verkiezingen voor het Europees Parlement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0013/2015),
A. overwegende dat in artikel 7, leden 1 en 2 van de Akte van 20 september 1976 duidelijk de ambten zijn vastgelegd die niet verenigbaar zijn met de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement;
B. overwegende dat leden op grond van artikel 11 en bijlage I van het Reglement verplicht zijn een gedetailleerd overzicht op te geven van hun beroepswerkzaamheden en eventuele andere bezoldigde functies of activiteiten;
C. overwegende dat alle lidstaten de namen van de gekozen kandidaten hebben medegedeeld aan het Parlement, maar dat een aantal van hen de lijst van de eventuele vervangers, en wel in de uit de verkiezingsuitslag blijkende volgorde, als vereist op grond van artikel 3, lid 4, van het Reglement, nog niet of te laat heeft doorgestuurd;
D. overwegende dat in een paar gevallen een lidstaat een onvolledige kennisgeving had ingestuurd over de gekozen kandidaten en later nadere details heeft verschaft;
E. overwegende dat in sommige lidstaten een onderzoek aan de gang is naar bezwaren die uit hoofde van de geldende nationale wetgeving zijn ingediend tegen de verkiezing van bepaalde leden van het Europees Parlement, en overwegende dat deze procedures zouden kunnen leiden tot nietigverklaring van de verkiezing van de betreffende leden;
F. overwegende dat het Parlement op grond van artikel 12 van de Akte van 20 september 1976 uitsluitend een uitspraak mag doen over bezwaren met betrekking tot de geldigheid van het mandaat van zijn leden als deze verband houden met schendingen van de bepalingen van bovengenoemde akte, met uitsluiting van schendingen van de nationale kiesbepalingen waarnaar deze akte verwijst;
G. overwegende dat het Parlement, om de geloofsbrieven van zijn leden te onderzoeken in overeenstemming met artikel 12 van de Akte van 1976, nota moet nemen van de officieel door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bekendgemaakte verkiezingsuitslagen, zonder de mogelijkheid om een beslissing te nemen in de zaak; overwegende dat deze bepaling het Parlement er echter niet van weerhoudt om eventuele gevallen van onverenigbaarheid van de nationale kieswet waarop de uitslag gebaseerd is, en de EU-wetgeving te melden;
H. overwegende dat het kiesrecht onderdanen van bepaalde lidstaten die sinds een bepaalde periode in een ander land wonen, in de lidstaat van herkomst kan worden ontnomen (disenfranchisement); overwegende dat dit in sommige gevallen tevens de ontneming van het passief kiesrecht kan inhouden;
I. overwegende dat de kiescommissie van het VK heeft gemeld dat een aantal onderdanen van andere lidstaten die in het VK wonen bij de laatste Europese verkiezingen hun kiesrecht niet hebben kunnen uitoefenen;
1. verklaart het mandaat van de leden van het Parlement die staan vermeld in de bijlage bij dit besluit en van wie de verkiezing officieel is medegedeeld door de bevoegde nationale autoriteiten en die de schriftelijke verklaringen hebben ingediend zoals voorgeschreven in artikel 7, leden 1 en 2 van de Akte van 20 september 1976 en bijlage I bij het Reglement, geldig op basis van de besluiten door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de verkiezingsuitslag ter discussie stond;
2. herhaalt zijn verzoek aan de bevoegde nationale autoriteiten om niet alleen alle namen van de gekozen kandidaten op te geven, maar ook om de namen van eventuele vervangers door te sturen, en wel in de uit de verkiezingsuitslag blijkende volgorde;
3. verzoekt de bevoegde autoriteiten van de lidstaten om onverwijld het onderzoek van bezwaren die bij hen waren ingediend af te ronden en het Parlement in kennis te stellen van de resultaten daarvan;
4. is van mening dat "disenfranchisement" gelijkstaat aan het straffen van staatsburgers die hun recht op vrij verkeer binnen de EU (artikel 20, lid 2, onder a) van VWEU) uitoefenen, aan het ontnemen van hun actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement in de lidstaat waar zij verblijf houden (artikel 20, lid 2, onder b) VWEU) en aan de schending van het beginsel van rechtstreekse algemene verkiezingen (artikel 14, lid 3 VEU en artikel 1, lid 3, van de Akte van 1976); is van mening dat disenfranchisement onder geen beding mag worden toegepast op de Europese verkiezingen, en verzoekt de Commissie erop toe te zien dat geen van de lidstaten gebruikmaakt van die mogelijkheid;
5. verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat de registratieformaliteiten voor deelname van onderdanen van andere lidstaten aan de Europese verkiezingen, hetzij als kiezers hetzij als kandidaten, worden vereenvoudigd, in het bijzonder door onnodige administratieve obstakels op te heffen, om de in artikel 20, lid 2, onder a) en b) VWEU genoemde rechten uit te kunnen oefenen; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de praktijken van de lidstaten in overeenstemming zijn met de EU-wetgeving;
6. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Commissie en de bevoegde nationale autoriteiten en de parlementen van de lidstaten.
BIJLAGE
Lijst van leden van het Europees Parlement van wie het mandaat geldig is verklaard
LEDEN VAN HET PARLEMENT PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
België (21 leden)
ANNEMANS Gerolf
ARENA Maria
ARIMONT Pascal
BAYET Hugues
BELET Ivo
DE BACKER Philippe
DEMESMAEKER Mark
DEPREZ Gérard
IDE Louis*
LAMBERTS Philippe
LOONES Sander**
MICHEL Louis
NEYTS-UYTTEBROECK Annemie***
RIES Frédérique
ROLIN Claude
STAES Bart
STEVENS Helga
TARABELLA Marc
THYSSEN Marianne****
VAN BREMPT Kathleen
VANDENKENDELAERE Tom*****
VAN OVERTVELDT Johan******
VERHOFSTADT Guy
(*) Het mandaat van de heer Louis IDE liep af op 19 december 2014.
(**) Mandaat geldig per 14 oktober 2014: datum van de bekendmaking door de
bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van de heer Sander LOONES ter vervanging van de heer Johan VAN OVERTVELDT.
(***) Het mandaat van mevrouw Annemie NEYTS-UYTTEBROECK liep af op 1 januari 2015.
(****) Het mandaat van mevrouw Marianne THYSSEN liep af op 1 november 2014.
(*****) Mandaat geldig per 6 november 2014: datum van de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van de heer Tom VANDENKENDELAERE ter vervanging van mevrouw Marianne THYSSEN.
(******) Het mandaat van de heer Johan VAN OVERTVELDT liep af op 11 oktober 2014.
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Bulgarije (17 leden)
ALI Nedzhmi
BAREKOV Nikolay
DONCHEV Tomislav*
DZHAMBAZKI Angel
GABRIEL Mariya
HYUSMENOVA Filiz Hakaeva
IOTOVA Iliana Malinova
KOVATCHEV Andrey
KYUCHYUK Ilhan
MALINOV Svetoslav Hristov
MIHAYLOVA Iskra
NEKOV Momchil
NOVAKOV Andrey **
PAUNOVA Eva
PIRINSKI Georgi
RADEV Emil
STANISHEV Sergey
URUTCHEV Vladimir
(*) Het mandaat van de heer DONCHEV liep af op 7 november 2014.
(**) Mandaat geldig per 24 november 2014: datum van de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van de heer Andrey NOVAKOV ter vervanging van de heer Tomislav DONCHEV.
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Tsjechische Republiek (21 leden)
Charanzová Dita
Dlabajová Martina
Ježek Petr
Keller Jan
Konečná Kateřina
Mach Petr
Maštálka Jiří
Niedermayer Ludek
Poc Pavel
Poche Miroslav
Polčák Stanislav
Pospíšil Jiří
Ransdorf Miloslav
Sehnalová Olga
Šojdrová Michaela
Štětina Jaromír
Svoboda Pavel
Telička Pavel
Tošenovský Evžen
Zahradil Jan
Zdechovský Tomáš
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Denemarken (13 leden)
AUKEN Margrete
BENDTSEN Bendt
CHRISTENSEN Ole
DOHRMANN Jørn
KARI Rina Ronja
KARLSSON Rikke
KOFOD Jeppe
MESSERSCHMIDT Morten
PETERSEN Morten Helveg
ROHDE Jens
SCHALDEMOSE Christel
TØRNӔS Ulla
VISTISEN Anders Primdahl
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Duitsland (96 leden)
ALBRECHT Jan Philipp
BALZ Burkhard
BÖGE Reimer
BROK Elmar
BUCHNER Klaus
BULLMANN Udo
BÜTIKOFER Reinhard
CASPARY Daniel
COLLIN-LANGEN Birgit
CRAMER Michael
DE MASI Fabio
DESS Albert
ECK Stefan
EHLER Christian
ERNST Cornelia
ERTUG Ismail
FERBER Markus
FLECKENSTEIN Knut
FLORENZ Karl-Heinz
GAHLER Michael
GEBHARDT Evelyne
GEIER Jens
GERICKE Arne
GIEGOLD Sven
GIESEKE Jens
GRÄSSLE Ingeborg
GROOTE Matthias
HÄNDEL Thomas
HARMS Rebecca
HÄUSLING Martin
HENKEL Hans-Olaf
HEUBUCH Maria
HOFFMANN Iris
HOHLMEIER Monika
JAHR Peter
KAMMEREVERT Petra
KAUFMANN Sylvia-Yvonne
KELLER Ska
KOCH Dieter-Lebrecht
KÖLMEL Bernd
KÖSTER Dietmar
KREHL Constanze Angela
KUHN Werner
LAMBSDORFF Alexander Graf
LANGE Bernd
LANGEN Werner
LEINEN Jo
LIESE Peter
LIETZ Arne
LINS Norbert
LOCHBIHLER Barbara
LÖSING Sabine
LUCKE Bernd
McALLISTER David
MANN Thomas
MEISSNER Gesine
MELIOR Susanne
MICHELS Martina
MÜLLER Ulrike
NEUSER Norbert
NIEBLER Angelika
NOICHL Maria
PIEPER Markus
PRETZELL Marcus
PREUSS Gabriele
QUISTHOUDT-ROWOHL Godelieve
REDA Julia
REINTKE Theresa
REUL Herbert
RODUST Ulrike
SCHOLZ Helmut
SCHULZ Martin
SCHULZE Sven
SCHUSTER Joachim
SCHWAB Andreas
SIMON Peter
SIPPEL Birgit
SOMMER Renate
SONNEBORN Martin
STARBATTY Joachim
STEINRUCK Jutta
von STORCH Beatrix
THEURER Michael
TREBESIUS Ulrike
TRÜPEL Helga
VERHEYEN Sabine
VOIGT Udo
VOSS Axel
WEBER Manfred
von WEIZSÄCKER Jakob
WERNER Martina
WESTPHAL Kerstin
WIELAND Rainer
WINKLER Hermann
ZELLER Joachim
ZIMMER Gabriele
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Estland (6 leden)
ANSIP Andrus*
KALLAS Kaja
KELAM Tunne
LAURISTIN Marju
PAET Urmas**
TARAND Indrek
TOOM Yana
(*) Het mandaat van de heer Andrus ANSIP liep af op 1 november 2014.
(**) Mandaat geldig per 3 november 2014: datum van de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van de heer Urmas PAET ter vervanging van de heer Andrus ANSIP.
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Ierland (11 leden)
BOYLAN Lynn
CARTY Matt
CHILDERS Nessa
CLUNE Deirdre
CROWLEY Brian
FLANAGAN Luke “Ming”
HARKIN Marian
HAYES Brian
KELLY Seán
McGUINNESS Mairead
NÍ RIADA Liadh
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Griekenland (21 leden)
ANDROULAKIS Nikos
CHRYSOGONOS Konstantinos
EPITIDEIOS Georgios
FOUNTOULIS Lampros
GLEZOS Emmanouil
GRAMMATIKAKIS Giorgos
KAILI Eva
KATROUGALOS Georgios*
KEFALOGIANNIS Manolis
KUNEVA Kostadinka
KYRKOS Miltiadis
KYRTSOS Georgios
MARIAS Notis
PAPADAKIS Konstantinos
PAPADIMOULIS Dimitrios
SAKORAFA Sofia
SPYRAKI Maria
SYNADINOS Eleytherios
VOZEMBERG Elissavet
ZAGORAKIS Theodoros
ZARIANOPOULOS Sotirios
(*) Het mandaat van de heer Georgios KATROUGALOS liep af op 27 januari 2015.
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Spanje (54 leden)
AGUILERA GARCÍA Clara Eugenia
ALBIOL GUZMÁN Marina
ARIAS CAÑETE Miguel*
AYALA SENDER Inés
AYUSO Pilar
BECERRA BASTERRECHEA Beatriz
BILBAO BARANDICA Izaskun
BLANCO LÓPEZ José
CABEZÓN RUIZ Soledad
CALVET CHAMBON Enrique**
COUSO PERMUY Javier***
del CASTILLO VERA Pilar
de GRANDES PASCUAL Luis
DÍAZ DE MERA GARCÍA
CONSUEGRA Agustín
ECHENIQUE ROBBA Pablo
ESTARÀS FERRAGUT Rosa
FERNÁNDEZ ÁLVAREZ Jonás
FISAS AYXELÀ Santiago
GAMBÚS Francesc
GARCÍA PÉREZ Iratxe
GARDIAZABAL RUBIAL Eider
GIRAUTA VIDAL Juan Carlos
GONZÁLEZ PEÑAS Tania****
GONZÁLEZ PONS Esteban
GUERRERO SALOM Enrique
GUTIÉRREZ PRIETO Sergio
HERRANZ GARCÍA Esther
IGLESIAS TURRIÓN Pablo
ITURGAIZ Carlos*****
JÁUREGUI ATONDO Ramón
JIMÉNEZ-BECERRIL BARRIO Teresa
JIMÉNEZ VILLAREJO Carlos******
JUARISTI ABAUNZ Iosu Mirena
LOPE FONTAGNÉ Verónica
LÓPEZ AGUILAR Juan Fernando
LÓPEZ BERMEJO Paloma
LÓPEZ FERNÁNDEZ Javier
LÓPEZ-ISTÚRIZ WHITE Antonio
MARAGALL Ernest
MATO ADROVER Gabriel
MAURA BARANDIARÁN Fernando
MEYER Willy*******
MILLÁN MON Francisco José
NART Javier
PAGAZAURTUNDÚA RUIZ María Teresa
RODRIGUEZ-RUBIO VÁZQUEZ Maria Teresa
SÁNCHEZ CALDENTEY Lola
SEBASTIÀ TALAVERA Jordi
SENRA RODRÍGUEZ María Lidia
SOSA WAGNER Francisco********
TERRICABRAS Josep-Maria
TREMOSA i BALCELLS Ramon
URTASUN Ernest
VALCÁRCEL SISO Ramón Luis
VALENCIANO MARTÍNEZ-OROZCO Elena
VALLINA DE LA NOVAL Ángela Rosa
ZALBA BIDEGAIN Pablo
(*) Het mandaat van de heer Miguel ARIAS CAÑETE liep af op 1 november 2014.
(**) Mandaat geldig per 20 november 2014: datum van de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van de heer Enrique CALVET CHAMBON ter vervanging van de heer Francisco SOSA WAGNER.
(***) Mandaat geldig per 15 juli 2014: datum van de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van de heer Javier COUSO PERMUY ter vervanging van de heer Willy MEYER.
(****) Mandaat geldig per 11 september 2014: datum van de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van mevrouw Tania GONZÁLEZ PEÑAS ter vervanging van de heer Carlos JIMÉNEZ VILLAREJO.
(*****)Mandaat geldig per 6 november 2014: datum van de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van de heer Carlos ITURGAIZ ter vervanging van de heer Miguel ARIAS CAÑETE.
(******) Het mandaat van de heer Carlos JIMÉNEZ VILLAREJO liep af op 1 augustus 2014.
(*******) Het mandaat van de heer Willy MEYER liep af op 10 juli 2014.
(********) Het mandaat van de heer Francisco SOSA WAGNER liep af op 20 oktober 2014.
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Frankrijk (74 leden)
ALIOT Louis
ALLIOT-MARIE Michèle
ANDRIEU Eric
ARNAUTU Marie-Christine
ARTHUIS Jean
BALAS Guillaume
BAY Nicolas
BERÈS Pervenche
BERGERON Joëlle
BILDE Dominique
BOUTONNET Marie-Christine
BOVÉ José
BRIOIS Steeve
CADEC Alain
CAVADA Jean-Marie
CHAUPRADE Aymeric
DANJEAN Arnaud
DANTIN Michel
DATI Rachida
DELAHAYE Angélique
DELLI Karima
DENANOT Jean-Paul
de SARNEZ Marielle
D'ORNANO Mireille
DURAND Pascal
FERRAND Edouard
GODDYN SYLVIE
GOLLNISCH Bruno
GOULARD Sylvie
GRIESBECK Nathalie
GROSSETÊTE Françoise
GUILLAUME Sylvie
HORTEFEUX Brice
JADOT Yannick
JALKH Jean-François
JOLY Eva
JOULAUD Marc
JUVIN Philippe
LAMASSOURE Alain
LAVRILLEUX Jérôme
LEBRETON Gilles
LE GRIP Constance
LE HYARIC Patrick
LE PEN Jean-Marie
LE PEN Marine
LOISEAU Philippe
MANSCOUR Louis-Joseph
MARTIN Dominique
MARTIN Edouard
MAUREL Emmanuel
MÉLENCHON Jean-Luc
MELIN Joelle
MONOT Bernard
MONTEL Sophie
MORANO Nadine
MORIN-CHARTIER Elisabeth
MUSELIER Renaud
OMARJEE Younous
PARGNEAUX Gilles
PEILLON Vincent
PHILIPPOT Florian
PONGA Maurice
PROUST Franck
REVAULT D'ALLONNES BONNEFOY Christine
RIQUET Dominique
RIVASI Michèle
ROCHEFORT Robert
ROZIÈRE Virginie
SAÏFI Tokia
SANDER Anne
SCHAFFHAUSER Jean-Luc
THOMAS Isabelle
TROSZCZYNSKI Mylène
VERGIAT Marie-Christine
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Italië (73 leden)
ADINOLFI Isabella
AFFRONTE Marco
AGEA Laura
AIUTO Daniela
BEGHIN Tiziana
BENIFEI Brando Maria
BETTINI Goffredo Maria
BIZZOTTO Mara
BONAFÈ Simona
BORGHEZIO Mario
BORRELLI Davide
BRESSO Mercedes
BRIANO Renata
BUONANNO Gianluca
CAPUTO Nicola
CASTALDO Fabio Massimo
CESA Lorenzo
CHINNICI Caterina
CICU Salvatore
CIRIO Alberto
COFFERATI Sergio Gaetano
COMI Lara
CORRAO Ignazio
COSTA Silvia
COZZOLINO Andrea
D'AMATO Rosa
DANTI Nicola
DE CASTRO Paolo
DE MONTE Isabella
DORFMANN Herbert
EVI Eleonora
FERRARA Laura
FITTO Raffaele
FONTANA Lorenzo*
FORENZA Eleonora
GARDINI Elisabetta
GASBARRA Enrico
GENTILE Elena
GIUFFRIDA Michela
GUALTIERI Roberto
KYENGE Kashetu
LA VIA Giovanni
MALTESE Curzio
MARTUSCIELLO Fulvio
MATERA Barbara
MOI Giulia
MORETTI Alessandra**
MORGANO Luigi
MOSCA Alessia Maria
MUSSOLINI Alessandra
PANZERI Pier Antonio
PAOLUCCI Massimo
PATRICIELLO Aldo
PEDICINI Piernicola
PICIERNO Giuseppina
PITTELLA Gianni
POGLIESE Salvatore Domenico
SALINI Massimiliano
SALVINI Matteo
SASSOLI David-Maria
SCHLEIN Elena Ethel
SERNAGIOTTO Remo
SORU Renato
SPINELLI Barbara
TAJANI Antonio
TAMBURRANO Dario
TOIA Patrizia
TOSI Flavio***
TOTI Giovanni
VALLI Marco
VIOTTI Daniele
ZANNI Marco
ZANONATO Flavio
ZULLO Marco
(*) Mandaat geldig per 11 juli 2014: datum van de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van de heer Lorenzo FONTANA ter vervanging van de heer Flavio TOSI.
(**) Het mandaat van mevrouw Alessandra MORETTI liep af op 2 februari 2015.
(***) Het mandaat van de heer Flavio TOSI liep af op 9 juli 2014.
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Cyprus (6 leden)
CHRISTOFOROU Lefteris *
HADJIGEORGIOU Takis
MAVRIDES Costas
PAPADAKIS Demetris
STYLIANIDES Christos**
SYLIKIOTIS Neoklis
THEOCHAROUS Eleni
(*)Mandaat geldig per 3 november 2014: datum van de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van de heer Lefteris CHRISTOFOROU ter vervanging van de heer Christos STYLIANIDES.
(**) Het mandaat van de heer Christos STYLIANIDES liep af op 1 november 2014.
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Letland (8 leden)
DOMBROVSKIS Valdis*
GRIGULE Iveta
KALNIETE Sandra
KARIŅŠ Krišjānis
MAMIKINS Andrejs
PABRIKS Artis
VAIDERE Inese**
ŽDANOKA Tatjana
ZĪLE Roberts
(*) Het mandaat van de heer Valdis DOMBROVSKIS liep af op 1 november 2014.
(**) Mandaat geldig per 1 november 2014: datum van de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van mevrouw Inese VAIDERE ter vervanging van de heer Valdis DOMBROVSKIS.
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Litouwen (11 leden)
AUŠTREVIČIUS Petras
BALČYTIS Zigmantas
BLINKEVIČIŪTĖ Vilija
GUOGA Antanas
LANDSBERGIS Gabrielius
MAZURONIS Valentinas
PAKSAS Rolandas
ROPÉ Bronis
SAUDARGAS Algirdas
TOMAŠEVSKI Valdemar
USPASKICH Viktor
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Luxemburg (6 leden)
BACH Georges
DELVAUX-STEHRES Mady
ENGEL Frank
GOERENS Charles
REDING Viviane
TURMES Claude
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Kroatië (11 leden)
BORZAN Biljana
JAKOVČIĆ Ivan
MALETIĆ Ivana
PETIR Marijana
PICULA Tonino
PLENKOVIĆ Andrej
RADOŠ Jozo
ŠKRLEC Davor
STIER Davor Ivo
ŠUICA Dubravka
TOMAŠIĆ Ruža
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Hongarije (21 leden)
BALCZÓ Zoltán
BOCSKOR Andrea
DELI Andor
DEUTSCH Tamás
ERDŐS Norbert
GÁL Kinga
GÁLL-PELCZ Ildikó
GYÜRK András
HÖLVÉNYI György
JÁVOR Benedek
KÓSA Ádám
KOVÁCS Béla
MESZERICS Tamás
MOLNÁR Csaba
MORVAI Krisztina
NIEDERMÜLLER Péter
SCHÖPFLIN György
SZÁJER József
SZANYI Tibor Jenő
TŐKÉS László
UJHELYI István
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Malta (6 leden)
CASA David
COMODINI CACHIA Therese
DALLI Miriam
METSOLA Roberta
MIZZI Marlene
SANT Alfred
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Nederland (26 leden)
van BAALEN Johannes Cornelis
BELDER Bas
van de CAMP Wim
van DALEN Peter
EICKHOUT Bas
GERBRANDY Gerben-Jan
de GRAAFF Marcel
HAZEKAMP Antje Anna Helena
HUITEMA Jan
JANSEN Hans
de JONG Cornelis
JONGERIUS Agnes
de LANGE Esther
LENAERS Jeroen
MAEIJER Vicky
van MILTENBURG Matthijs
MINEUR Anne-Marie
van NIEUWENHUIZEN-WIJBENGA Cora
van NISTELROOIJ Lambert
PIRI Kati
SARGENTINI Judith
SCHAAKE Marietje
SCHREIJER-PIERIK Annie
STUGER Olaf
TANG Paul
in 't VELD Sophia
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Oostenrijk (18 leden)
BECKER Heinz K.
FREUND Eugen
KADENBACH Karin
KAPPEL Barbara
KARAS Othmar
KÖSTINGER Elisabeth
LEICHTFRIED Jörg
LUNACEK Ulrike
MAYER Georg
MLINAR Angelika
OBERMAYR Franz
REGNER Evelyn
REIMON Michel
RÜBIG Paul
SCHMIDT Claudia
VANA Monika
VILIMSKY Harald
WEIDENHOLZER Josef
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Polen (51 leden)
BONI Michał
BUZEK Jerzy
CZARNECKI Ryszard
DUDA Andrzej Sebastian
FOTYGA Anna Elżbieta
GERINGER de OEDENBERG Lidia Joanna
GIEREK Adam
GOSIEWSKA Beata Barbara
GRÓBARCZYK Marek Józef
GRZYB Andrzej
HETMAN Krzysztof
HÜBNER Danuta Maria
IWASZKIEWICZ Robert Jarosław
JACKIEWICZ Dawid Bohdan
JAZŁOWIECKA Danuta
JUREK Marek
KALINOWSKI Jarosław
KARSKI Karol Adam
KORWIN-MIKKE Janusz Ryszard
KOZŁOWSKA-RAJEWICZ Agnieszka
KRASNODĘBSKI Zdzisław Marek
KUDRYCKA Barbara
KUŹMIUK Zbigniew Krzysztof
LEGUTKO Ryszard Antoni
LEWANDOWSKI Janusz
LIBERADZKI Bogusław
ŁUKACIJEWSKA Elżbieta Katarzyna
ŁYBACKA Krystyna
MARUSIK Michał
OLBRYCHT Jan
OŻÓG Stanisław
PIECHA Bolesław Grzegorz
PIOTROWSKI Mirosław
PITERA Julia
PLURA Marek Mirosław
PORĘBA Tomasz Piotr
ROSATI Dariusz
SARYUSZ-WOLSKI Jacek
SIEKIERSKI Czesław Adam
SZEJNFELD Adam
THUN UND HOHENSTEIN Róża Gräfin von
UJAZDOWSKI Kazimierz Michał
WAŁĘSA Jarosław Leszek
WENTA Bogdan Brunon
WIŚNIEWSKA Jadwiga
WOJCIECHOWSKI Janusz
ZDROJEWSKI Bogdan Andrzej
ZEMKE Janusz Władysław
ZŁOTOWSKI Kosma Tadeusz
ZWIEFKA Tadeusz
ŻÓŁTEK Stanisław Józef
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Portugal (21 leden)
ASSIS Francisco
COELHO Carlos
FARIA José Inácio
FERNANDES José Manuel
FERREIRA Elisa
FERREIRA João
GOMES Ana
MARINHO E PINTO António
MATIAS Marisa
MELO Nuno
MONTEIRO DE AGUIAR Cláudia
RANGEL Paulo
RIBEIRO Sofia
RODRIGUES Liliana
RODRIGUES Maria João
RUAS Fernando
SERRÃO SANTOS Ricardo
SILVA PEREIRA Pedro
VIEGAS Miguel
ZORRINHO Carlos
ZUBER Inês Cristina
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Roemenië (32 leden)
BOŞTINARU Victor
BUDA Daniel
BUŞOI Cristian Silviu
CREŢU Corina*
CRISTEA Andi-Lucian
DĂNCILĂ Vasilica Viorica
DIACONU Mircea
DRĂGHICI Damian
FRUNZULICĂ Doru-Claudian
GRAPINI Maria
HELLVIG Eduard-Raul
IVAN Cătălin Sorin
MACOVEI Monica Luisa
MĂNESCU Ramona Nicole
MARINESCU Marian-Jean
MOISĂ Ionel-Sorin
MUREȘAN Siegfried Vasile
NEGRESCU Victor
NICA Dan
NICOLAI Norica
PAŞCU Ioan Mircea
PAVEL Emilian **
PREDA Cristian Dan
REBEGA Constantin-Laurențiu
SÂRBU Daciana Octavia
SÓGOR Csaba
STOLOJAN Theodor Dumitru
TĂNĂSESCU Claudiu Ciprian
TAPARDEL Ana-Claudia
UNGUREANU Traian
VĂLEAN Adina-Ioana
WEBER Renate
WINKLER Iuliu
(*) Het mandaat van mevrouw Corina CREȚU liep af op 1 november 2014.
(**) Mandaat geldig per 1 november 2014: datum van de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van de heer Emilian PAVEL ter vervanging van mevrouw Corina CREŢU.
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Slovenië (8 leden)
BOGOVIČ Franc
FAJON Tanja
PETERLE Alojz
ŠOLTES Igor
ŠULIN Patricija
TOMC Romana
VAJGL Ivo
ZVER Milan
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Slowakije (13 leden)
CSÁKY Pál
FLAŠIKOVÁ BEŇOVÁ Monika
KUKAN Eduard
MAŇKA Vladimír
MIKOLÁŠIK Miroslav
NAGY József
SMOLKOVÁ Monika
ŠKRIPEK Branislav
ŠTEFANEC Ivan
SULÍK Richard
ZÁBORSKÁ Anna
ZALA Boris
ŽITŇANSKÁ Jana
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Finland (13 leden)
HALLA-AHO Jussi
HAUTALA Heidi
JAAKONSAARI Liisa
JÄÄTTEENMÄKI Anneli
KUMPULA-NATRI Miapetra
KYLLÖNEN Merja
PIETIKÄINEN Sirpa
REHN Olli
SARVAMAA Petri
TERHO Sampo
TORVALDS Nils
VÄYRYNEN Paavo
VIRKKUNEN Henna
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Zweden (20 leden)
ADAKTUSSON Lars
ANDERSSON Max
BJÖRK Malin
CEBALLOS Bodil
CORAZZA BILDT Anna Maria
ENGSTRÖM Linnéa*
ERIKSSON Peter
FEDERLEY Fredrick
FJELLNER Christofer
GUTELAND Jytte
HEDH Anna
HÖKMARK Gunnar
LÖVIN Isabella**
LUDVIGSSON Olle
LUNDGREN Peter
NILSSON Jens
PAULSEN Marit
POST Soraya
ULVSKOG Marita
WIKSTRÖM Cecilia
WINBERG Kristina
(*) Mandaat geldig per 8 oktober 2014: datum van de bekendmaking door de bevoegde nationale autoriteit van de verkiezing van mevrouw Linnéa ENGSTRÖM ter vervanging van mevrouw Isabella LÖVIN.
(**) Het mandaat van mevrouw Isabella LÖVIN liep af op 3 oktober 2014.
PARLEMENTSLEDEN PER LIDSTAAT
(1 juli 2014)
Verenigd Koninkrijk (73 leden)
AGNEW John Stuart
AKER Tim
ANDERSON Lucy
ANDERSON Martina
ARNOTT Jonathan
ASHWORTH Richard
ATKINSON Janice
BASHIR Amjad
BATTEN Gerard
BEARDER Catherine
BOURS Louise
BRADBOURN Philip*
BRANNEN Paul
CAMPBELL BANNERMAN David
CARVER Jim
COBURN David
COLLINS Jane
CORBETT Richard
DANCE Seb
(The Earl of) DARTMOUTH William
DEVA Nirj
DODDS Anneliese
DODDS Diane
DUNCAN Ian
ETHERIDGE Bill
EVANS Jill
FARAGE Nigel
FINCH Raymond
FORD Vicky
FOSTER Jacqueline
FOX Ashley
GILL Nathan
GILL Neena
GIRLING Julie
GRIFFIN Theresa
HANNAN Daniel
HELMER Roger
HONEYBALL Mary
HOOKEM Mike
HOWITT Richard
HUDGHTON Ian
JAMES Diane
KAMALL Syed
KARIM Sajjad
KHAN Afzal
KIRKHOPE Timothy
KIRTON-DARLING Jude
LAMBERT Jean
LEWER Andrew
McAVAN Linda
McCLARKIN Emma
McINTYRE Anthea
MARTIN David
MOODY Clare
MORAES Claude
NICHOLSON James
NUTTALL Paul
O'FLYNN Patrick
PARKER Margot
REID Julia
SCOTT CATO Molly
SEYMOUR Jill
SIMON Sion
SMITH Alyn
STIHLER Catherine
SWINBURNE Kay
TANNOCK Charles
TAYLOR Keith
VAN ORDEN Geoffrey
VAUGHAN Derek
WARD Julie
WILLMOTT Glenis
WOOLFE Steven
(*) Het mandaat van de heer Philip BRADBOURN liep af op 20 december 2014.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2015 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen (COM(2014)0476 – C8-0113/2014 – 2014/0218(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2014)0476),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 91, lid 1, letter c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8‑0113/2014),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 15 oktober 2014(1),
– na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A8-0001/2015),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement van 11 februari 2015 in eerste lezing vastgesteld over het voorstel voor een richtlijn (EU) 2015/... van het Europees Parlement en de Raad ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn (EU) 2015/413.)
Partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de EU en Senegal ***
211k
183k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2015 inzake het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Senegal, en van het protocol voor de tenuitvoerlegging daarvan (12812/2014 – C8-0276/2014 – 2014/0238(NLE))
– gezien het ontwerpbesluit van de Raad (12812/2014),
– gezien de ontwerppartnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Senegal (12830/2014),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 43, artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), en artikel 218, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0276/2014),
– gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, artikel 99, lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie visserij en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Begrotingscommissie (A8-0010/2015),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt de Commissie het Parlement de notulen en de conclusies te doen toekomen van de vergaderingen van de gemengde commissie als bedoeld in artikel 7 van de overeenkomst, alsook het meerjarige sectorale programma als vermeld in artikel 4 van het nieuwe protocol;
3. verzoekt de Commissie om de deelname van vertegenwoordigers van het Parlement als waarnemers bij de vergaderingen van de gemengde commissie te vergemakkelijken;
4. verzoekt de Commissie om gedetailleerde informatie aan het Parlement en de Raad te doen toekomen over de kosten en baten van de overeenkomst, in de vorm van een ex-post verslag, nog voordat de huidige overeenkomst afloopt en aan het begin van de onderhandelingen voor een volgende overeenkomst;
5. verzoekt de Commissie jaarverslagen over de tenuitvoerlegging van de overeenkomst in te dienen bij het Parlement, in het bijzonder met betrekking tot het meerjarige programma dat wordt genoemd in artikel 4 van het protocol voor de uitvoering van de overeenkomst, waarbij tevens in detail wordt aangegeven hoe de middelen die uit hoofde van de overeenkomst zijn verstrekt, worden gebruikt;
6. verzoekt de Commissie en de Raad om het Parlement binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden in alle fasen van de procedures betreffende het protocol en de verlenging ervan onmiddellijk en volledig te informeren, overeenkomstig artikel 13, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 218, lid 10, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
7. verzoekt de Commissie zich vooral te richten op de bevordering van plaatselijk beheer en plaatselijke verantwoordingsplicht, en ervoor te zorgen dat alle plaatselijke spelers die geïnteresseerd zijn in de overeenkomst en de tenuitvoerlegging ervan, gemakkelijker aan de benodigde informatie kunnen komen;
8. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Senegal.
Rapport van de senaat van de VS over het gebruik van foltering door de CIA
140k
192k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2015 over het verslag van de senaat van de VS over het gebruik van foltering door de CIA (2014/2997(RSP))
– gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), in het bijzonder de artikelen 2, 3, 4, 6, 7 en 21,
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder de artikelen 1, 2, 3, 4, 18 en 19,
– gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de protocollen daarbij,
– gezien de relevante VN-mensenrechtenverdragen, in het bijzonder het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 16 december 1966, het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van 10 december 1984 en de relevante protocollen daarbij, en het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning van 20 december 2006,
– gezien de vonnissen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaken al‑Nashiri tegen Polen, Abu Zubaydah tegen Litouwen, Husayn (Abu Zubaydah) tegen Polen, El-Masri tegen de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Nasr en Ghali tegen Italië, en al-Nashiri tegen Roemenië,
– gezien het vonnis van een Italiaanse rechtbank waarin 22 CIA-agenten, een piloot van de Amerikaanse luchtmacht en twee Italiaanse agenten bij verstek tot gevangenisstraffen zijn veroordeeld vanwege hun rol bij de ontvoering in 2003 van de imam van Milaan, Abu Omar,
– gezien zijn resolutie van 6 juli 2006 over het verondersteld gebruik door de CIA van Europese landen voor het vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen, aangenomen halverwege de werkzaamheden van de tijdelijke commissie(1),
– gezien zijn resolutie van 14 februari 2007 over het verondersteld gebruik door de CIA van Europese landen voor het vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen(2),
– gezien zijn resolutie van 11 september 2012 over het veronderstelde vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen in Europese landen door de CIA: follow-up bij het verslag van de Commissie TDIP van het Europees Parlement(3),
– gezien zijn resolutie van 10 oktober 2013 over het veronderstelde vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen in Europese landen door de CIA(4),
– gezien de studie van het "Select Committee on Intelligence" (SSCI) van de senaat van de VS over het CIA-programma voor detentie en ondervraging en het gebruik door de CIA van verschillende vormen van foltering jegens gevangen tussen 2001 en 2006,
– gezien zijn resoluties met betrekking tot Guantánamo, met als meest recente die van 23 mei 2013 over Guantánamo: hongerstaking van gevangenen(5),
– gezien de conclusies van de Raad over de grondrechten en de rechtsstaat en over het verslag van de Commissie over de toepassing van het EU-Handvest van de grondrechten 2013 (Luxemburg, 5 en 6 juni 2014),
– gezien zijn resolutie van 27 februari 2014 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2012)(6),
– gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat" van 11 maart 2014 (COM(2014)0158),
– gezien het EU-corruptiebestrijdingsverslag van de Commissie van 3 februari 2014 (COM(2014)0038),
– gezien zijn resolutie van 12 maart 2014 over het surveillanceprogramma van de NSA in de VS, toezichthoudende instanties in verschillende lidstaten en gevolgen voor de grondrechten van EU-burgers en voor de trans-Atlantische samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken(7),
– gezien Richtlijn 2012/29/EU van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad,
– gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de eerbiediging van de grondrechten en de rechtsstaat van essentieel belang is voor een geslaagd terrorismebestrijdingsbeleid;
B. overwegende dat het Parlement herhaaldelijk zijn veroordeling heeft uitgesproken van het CIA- programma voor geheime detentie en buitengewone uitlevering, dat heeft geleid tot vele schendingen van de mensenrechten waaronder het gebruik van foltering en andere onmenselijke of onterende behandeling, ontvoering, geheime detentie, detentie zonder proces en schendingen van het beginsel van "non-refoulement";
C. overwegende dat nationaal veiligheids- en terrorismebestrijdingsbeleid ondanks de bijzondere aard ervan niet is uitgesloten van het beginsel van verantwoordingsplicht en er geen straffeloosheid mag heersen voor schendingen van het internationaal recht en de mensenrechten;
D. overwegende dat verantwoordingsplicht voor buitengewone uitleveringen, ontvoeringen, illegale geheime detentie en foltering cruciaal is om de mensenrechten in het interne en externe beleid van de EU doeltreffend te beschermen en te bevorderen, en om een legitiem en doeltreffend rechtsstatelijk veiligheidsbeleid te waarborgen;
E. overwegende dat het Parlement herhaaldelijk heeft verzocht om volledige onderzoeken naar de samenwerking van EU-lidstaten met het CIA- programma voor geheime detentie en buitengewone uitlevering;
F. overwegende dat het vorige Parlement, in zijn bovengenoemde resolutie van 10 oktober 2013, het huidige Parlement heeft opgeroepen het door de tijdelijke commissie verondersteld gebruik door de CIA van Europese landen voor het vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen, verleende mandaat te blijven vervullen en uitvoeren, en er bijgevolg voor te zorgen dat haar aanbevelingen worden opgevolgd, nieuwe elementen die naar voren kunnen komen te onderzoeken en zijn enquêterecht ten volle te benutten en te ontwikkelen;
G. overwegende dat het verslag van de "Select Committee on Intelligence" van de senaat van de VS nieuwe feiten aan het licht brengt die beweringen kracht bijzetten volgens welke een aantal EU-lidstaten, hun autoriteiten, en ambtenaren en agenten van hun veiligheids- en inlichtingendiensten medeplichtig waren aan het CIA- programma voor geheime detentie en buitengewone uitlevering, in dat in bepaalde gevallen sprake was van corruptie bestaande uit de uitbetaling door de CIA van aanzienlijke bedragen in ruil voor samenwerking;
H. overwegende dat het verslag van de "Select Committee on Intelligence" van de senaat van de VS beweringen van de CIA weerlegt volgens welke door middel van foltering informatie naar buiten is gekomen die niet had kunnen worden ingewonnen met traditionele, niet-gewelddadige ondervragingstechnieken;
I. overwegende dat er momenteel voor het nationale gerechtshof (Audiencia Nacional) van het Koninkrijk Spanje een openbare strafzaak loopt (nr. 150/09 voor de centrale kamer nr. 5 - Juzgado Central nr. 5) over de folteringen die plaatsvinden op de marinebasis van Guantánamo Bay;
J. overwegende dat de president van de VS Barack Obama zich heeft verbonden tot de sluiting vóór eind januari 2010 van het detentiecentrum van Guantánamo Bay, waar 122 personen worden vastgehouden zonder dat tegen hen een formele aanklacht bij een strafrechtbank is ingediend, waaronder 54 personen jegens wie een officieel besluit tot vrijlating is genomen;
K. overwegende dat de hulp van EU-lidstaten bij de hervestiging van enkele van de gedetineerden van Guantánamo Bay traag en beperkt is geweest;
1. is verheugd over het besluit van de "Select Committee on Intelligence" van de senaat van de VS om een samenvatting van zijn verslag over het CIA-programma voor detentie en ondervraging, te publiceren; pleit voor de volledige publicatie van het verslag, zonder buitensporige en onnodige bewerkingen;
2. veroordeelt ten sterkste de afschuwelijke ondervragingspraktijken die deze illegale antiterrorismeoperaties kenmerkten; onderstreept de uiterst belangrijke conclusie van de senaat van de VS dat de door de CIA ingezette gewelddadige methoden niet tot inlichtingen hebben geleid waarmee verdere terroristische aanslagen zijn voorkomen; herhaalt zijn volstrekte veroordeling van foltering;
3. is van mening dat het klimaat van straffeloosheid rond het CIA-programma de voortdurende schendingen van de grondrechten in de hand heeft gewerkt, zoals verder is onthuld door de grootschalige toezichtprogramma's van het "National Security Agency" van de VS en de geheime diensten van verschillende EU-lidstaten;
4. roept de VS op om de vele schendingen van de mensenrechten ten gevolge van de CIA‑programma's voor uitlevering en geheime detentie te onderzoeken en te vervolgen, en medewerking te verlenen aan alle verzoeken van EU-lidstaten om informatie, uitlevering of doeltreffende rechtsmiddelen voor slachtoffers in verband met het CIA‑programma;
5. herhaalt zijn oproepen aan de lidstaten om de beschuldigingen betreffende geheime gevangenissen op hun grondgebied waar personen in het kader van het CIA-programma werden vastgehouden, te onderzoeken, en degenen die hierbij betrokken waren te vervolgen, rekening houdend met al het recentelijk onthulde bewijs;
6. verzoekt de lidstaten een grondig onderzoek in te stellen naar de recente beschuldigingen dat er op hun grondgebied sprake was van illegale uitlevering, opsluiting en foltering, en de verantwoordelijken hiervoor te vervolgen;
7. uit zijn bezorgdheid over de belemmering van nationale parlementaire en gerechtelijke onderzoeken naar de betrokkenheid van een aantal lidstaten bij het CIA-programma, het misbruik van staatsgeheim, en het feit dat bepaalde documenten onrechtmatig als geheim zijn aangemerkt ten gevolge waarvan strafprocedures zijn beëindigd en de daders van de mensenrechtenschendingen de facto van straf zijn vrijgesteld;
8. dringt erop aan de bevindingen van lopende onderzoeken naar de betrokkenheid van lidstaten bij het CIA-programma, met name het Chilcot-onderzoek, onmiddellijk bekend te maken;
9. roept op tot de aanneming van een interne EU-strategie betreffende grondrechten en verzoekt de Commissie een voorstel hiervoor en een begeleidend actieplan in te dienen;
10. verzoekt zijn Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken om, met medeverantwoordelijkheid van de Commissie buitenlandse zaken en in het bijzonder haar Subcommissie mensenrechten, zijn onderzoek naar het veronderstelde vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen in Europese landen door de CIA, te hervatten en binnen een jaar verslag uit te brengen aan de plenaire vergadering door:
–
vervolg te geven aan de aanbevelingen opgenomen in zijn bovengenoemde resolutie van 11 september 2012 over het veronderstelde vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen in Europese landen door de CIA: follow-up bij het verslag van de Commissie TDIP van het Europees Parlement;
–
de voorwaarden te scheppen voor en steun toe te kennen aan mensenrechtenconforme rechtsbijstand en justitiële samenwerking tussen onderzoeksautoriteiten, en aan samenwerking tussen juristen die betrokken zijn bij werk op het gebied van het afleggen van rekenschap in de lidstaten;
–
een hoorzitting te organiseren met deelname van nationale parlementen en deskundigen om een inventaris op te maken van alle afgeronde en lopende parlementaire en gerechtelijke onderzoeken;
–
een onderzoeksmissie van het Parlement te organiseren met betrokkenheid van alle geïnteresseerde fracties naar de EU-lidstaten waar geheime detentiecentra van de CIA zouden hebben bestaan;
–
alle relevante informatie en al het relevante bewijs te verzamelen betreffende mogelijke omkoping of andere vormen van corruptie in verband met het CIA-programma;
11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
– gezien de artikelen 2, 3, 6, 7 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 4, 16, 20, 67, 68, 70, 71, 72, 75, 82, 83, 84, 85, 86, 87 en 88 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder de artikelen 6 t/m 8, artikel 10, lid 1, en de artikelen 11, 12, 21, 47 t/m 50, 52 en 53,
– gezien de mededeling van de Commissie van 20 juni 2014 over het laatste verslag over de tenuitvoerlegging van de EU-interneveiligheidsstrategie 2010‑2014 (COM(2014)0365),
– gezien het verslag van Europol voor 2014 over de stand van zaken en de tendensen in verband met het terrorisme in de EU (TE-SAT),
– gezien de resolutie van de VN-Veiligheidsraad van 24 september 2014 over terroristische daden die een bedreiging vormen voor de internationale vrede en veiligheid (Resolutie 2178(2014)),
– gezien de interneveiligheidsstrategie van de EU, zoals goedgekeurd door de Raad op 25 februari 2010,
– gezien zijn resolutie van 14 december 2011 over het terrorismebestrijdingsbeleid van de EU: belangrijkste resultaten en nieuwe uitdagingen(1),
– gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 24 april 2009 betreffende het vraagstuk van het opstellen van profielen, met name op basis van etnische afstamming en ras, in het kader van de bestrijding van terrorisme, rechtshandhaving, immigratie, douane- en grenscontrole(2);
– gezien zijn resolutie van 12 september 2013 over het tweede verslag over de tenuitvoerlegging van de EU-interneveiligheidsstrategie(3),
– gezien de dreigingsevaluatie van Europol voor 2014 inzake door internet gefaciliteerde georganiseerde criminaliteit (Internet Organised Crime Threat Assessment, iOCTA),
– gezien het verslag van Europol over de dreigingsevaluatie van de georganiseerde criminaliteit van 2013 (SOCTA),
– gezien zijn debat in de plenaire vergadering van 28 januari 2015 over terrorismebestrijdingsmaatregelen,
– gezien de informele bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) van 29 en 30 januari 2015 in Riga,
– gezien zijn resolutie van 17 december 2014 over vernieuwing van de EU-strategie voor interne veiligheid(4),
– gezien de verklaring van de informele JBZ-Raad van 11 januari 2015,
– gezien de conclusies van de JBZ-Raad van 9 oktober en 5 december 2014,
– gezien het verslag van de EU-coördinator voor terrorismebestrijding aan de Europese Raad van 24 november 2014 (15799/14),
– gezien het werkprogramma van de Commissie voor 2015, dat op 16 december 2014 is gepubliceerd (COM(2014)0910),
– gezien de mededeling van de Commissie van 15 januari 2014 getiteld "Radicalisering tot terrorisme en gewelddadig extremisme voorkomen: naar een krachtiger beleidsantwoord van de EU" (COM (2013)0941),
– gezien advies 01/2014 van de Werkgroep gegevensbescherming artikel 29 over de toepassing van noodzakelijkheids- en evenredigheidsconcepten en gegevensbescherming binnen de wethandhavingssector,
– gezien het arrest van het Hof van Justitie van 8 april 2014 in gevoegde zaken C‑293/12 en C‑594/12, Digital Rights Ireland ltd and Seitlinger and others, en het advies van de Juridische Dienst van het Parlement over de interpretatie van dit arrest,
– gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat terrorisme en gewelddadig extremisme tot de belangrijkste bedreigingen van onze veiligheid en vrijheden behoren;
B. overwegende dat de recente tragische gebeurtenissen in Parijs ons eraan hebben herinnerd dat de Europese Unie geconfronteerd wordt met een voortdurende, zich steeds verder ontwikkelende terreurdreiging, die het afgelopen decennium verscheidene lidstaten zwaar heeft getroffen in de vorm van aanslagen, niet alleen op mensen, maar ook op de waarden en vrijheden waarop de Unie gegrondvest is;
C. overwegende dat veiligheid een van de rechten is die worden gegarandeerd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, maar dat de grondrechten, de burgerlijke vrijheden en evenredigheid van essentieel belang zijn voor een geslaagd terrorismebestrijdingsbeleid;
D. overwegende dat in preventiestrategieën tegen terrorisme moet worden uitgegaan van een veelzijdige benadering gericht op het rechtstreeks tegengaan van de voorbereiding van aanslagen op het EU-grondgebied, maar ook op de aanpak van de fundamentele oorzaken van terrorisme; overwegende dat terrorisme een wereldwijde bedreiging is die op lokaal, nationaal, Europees en mondiaal niveau moet worden aangepakt om de veiligheid van onze burgers te versterken, de fundamentele waarden van vrijheid, democratie en mensenrechten te verdedigen en het internationaal recht te handhaven;
E. overwegende dat de verschillende zware terroristische aanslagen in de EU sinds 11 september 2001, en meest recent in januari van dit jaar, een grote impact gehad hebben op het veiligheidsgevoel van de burgers en inwoners van de EU; overwegende dat de veiligheidssituatie in Europa de afgelopen jaren drastisch is veranderd vanwege nieuwe conflicten en omwentelingen in de onmiddellijke nabijheid van de EU, de snelle ontwikkeling van nieuwe technologieën en de verontrustende toename van de radicalisering, die tot geweld en terrorisme leidt, zowel in de EU als in haar buurlanden;
F. overwegende dat de verspreiding van terroristische propaganda wordt vergemakkelijkt door het gebruik van internet en sociale media; overwegende dat terroristische groeperingen dankzij het cyberterrorisme de mogelijkheid hebben om zonder de fysieke hindernis van grenzen banden aan te knopen en te onderhouden, waardoor zij minder op steunpunten en toevluchtsoorden in de landen zijn aangewezen;
G. overwegende dat de EU te kampen heeft met een ernstige en groeiende dreiging van zogenoemde "buitenlandse strijders uit de EU", namelijk personen die naar een andere staat dan hun lidstaat van verblijf of nationaliteit trekken met het oog op het plegen of plannen van terroristische daden, of het verstrekken of ontvangen van terroristische opleiding, onder meer in verband met gewapende conflicten; overwegende dat naar schatting 3 500 à 5 000 EU-burgers naar aanleiding van het uitbreken van de oorlog en het geweld in Syrië, Irak en Libië hun woonplaats hebben verlaten om buitenlands strijder te worden, wat een enorme uitdaging vormt voor de veiligheid van de EU-burgers;
1. veroordeelt in de meest krachtige bewoordingen de gruweldaden in Parijs en geeft nogmaals uiting aan zijn diepste gevoelens van medeleven met het Franse volk en de families van de slachtoffers, en zijn eenheid bij de wereldwijde strijd tegen het terrorisme en de aanval op onze democratische waarden en vrijheden;
2. veroordeelt zeer krachtig en categoriek alle terroristische daden, de bevordering van terrorisme, de verheerlijking van bij terrorisme betrokken personen en het verdedigen van extremistische gewelddadige ideologieën, waar ter wereld deze ook plaatsvinden of worden verdedigd; benadrukt dat er geen vrijheid kan zijn zonder veiligheid en geen veiligheid zonder vrijheid;
3. constateert met bezorgdheid dat steeds meer EU-onderdanen naar conflictgebieden afreizen om zich aan te sluiten bij terroristische organisaties en daarna terugkeren naar EU-grondgebied, waar zij een risico vormen voor de interne veiligheid van de Unie en het leven van EU-burgers; verzoekt de Commissie een duidelijke en gemeenschappelijke definitie van "buitenlandse strijders uit de EU" voor te stellen met het oog op meer rechtszekerheid;
4. benadrukt dat meer gespecialiseerde maatregelen moeten worden getroffen ten aanzien van het probleem van EU-burgers die naar het buitenland reizen om voor terroristische organisaties te strijden; bevestigt dat in sommige gevallen rechtsvervolging een uitweg kan bieden, maar dat andere maatregelen moeten worden toegepast om radicalisering die tot gewelddadig extremisme leidt, te voorkomen, om het afreizen van Europese en andere strijders onmogelijk te maken en om met terugkeerders om te gaan; vraagt de lidstaten en de Commissie best practices te ontwikkelen op basis van de praktijk van lidstaten die op dit vlak geslaagde strategieën, actieplannen en programma's hebben aangenomen;
Bestrijding van de fundamentele oorzaken van terrorisme en radicalisering die tot gewelddadig extremisme leidt
5. benadrukt dat de bedreiging die van terrorisme in het algemeen uitgaat, een strategie voor terrorismebestrijding vergt die gebaseerd is op een gelaagde totaalaanpak met aandacht voor de onderliggende factoren van radicalisering die tot gewelddadig extremisme leidt, zoals sociale cohesie, inclusiviteit en politieke en religieuze tolerantie ontwikkelen, gettovorming voorkomen, aanzetting tot het plegen van terreurdaden op internet analyseren en neutraliseren, mensen beletten af te reizen om zich aan te sluiten bij terroristische organisaties, het ronselen voor en deelnemen aan conflicten voorkomen en indammen, financiële steun aan terroristische organisaties en aan personen die zich daarbij willen aansluiten, verhinderen, zo nodig overgaan tot vastberaden rechtsvervolging, en rechtshandhavingsinstanties de nodige instrumenten geven om hun taak te vervullen met volledige eerbiediging van de grondrechten;
6. vraagt de lidstaten te investeren in programma's die de onderliggende factoren van radicalisering aanpakken, zoals onderwijsprogramma's, bevordering van integratie, sociale inclusie, dialoog, participatie, gelijkheid, verdraagzaamheid en onderling begrip tussen verschillende culturen en godsdiensten;
7. wijst met ernstige bezorgdheid op het verschijnsel van radicalisering in de gevangenissen en spoort de lidstaten aan om bast practices op dit gebied uit te wisselen; vraagt dat er speciale aandacht wordt besteed aan gevangenissen en de detentieomstandigheden en dat er gerichte maatregelen worden genomen tegen radicalisering in die omgeving; verzoekt de lidstaten meer te doen om de administratiesystemen van gevangenissen te verbeteren zodat gevangenen die bij de voorbereiding van terroristische daden betrokken zijn, gemakkelijker kunnen worden gedetecteerd, radicaliseringsprocessen te volgen en te voorkomen, en speciale afstandnemings-, reclasserings- en deradicaliseringsprogramma's op te zetten;
8. wijst op de dringende noodzaak om meer werk te maken van het voorkomen van radicalisering en om deradicaliseringsprogramma's te bevorderen door het mondig maken en actief betrekken van gemeenschappen en maatschappelijke organisaties op nationaal en lokaal vlak, om de verspreiding van extremistische ideologieën een halt toe te roepen; verzoekt de Commissie om het EU-netwerk voor voorlichting over radicalisering (RAN) te versterken, aangezien dit netwerk alle spelers die betrokken zijn bij de ontwikkeling van antiradicaliseringscampagnes en bij de opzet van deradicaliseringsstructuren en procedures voor terugkerende buitenlandse strijders samenbrengt, en om extremistische ideologieën rechtstreeks uit te dagen door positieve alternatieven te bieden;
9. steunt de vaststelling van een Europese strategie om terroristische propaganda, radicale netwerken en online rekrutering tegen te gaan, waarbij wordt voortgebouwd op de werkzaamheden en initiatieven die al op intergouvernementele en vrijwillige basis zijn ontplooid met het oog verdere uitwisseling van best practices en succesvolle methoden op dit gebied;
10. vraagt de Raad een aanbeveling inzake nationale strategieën voor de preventie van radicalisering vast te stellen waarin wordt ingegaan op talrijke factoren die aan radicalisering ten grondslag liggen, en aanbevelingen aan de lidstaten worden gedaan voor het opzetten van afstandnemings-, reclasserings- en deradicaliseringsprogramma's;
Toepassing en evaluatie van bestaande wetshandhavingsmaatregelen
11. verzoekt de lidstaten optimaal gebruik te maken van bestaande platformen, databanken en waarschuwingssystemen op Europees niveau, zoals het Schengen-Informatiesysteem (SIS) en de Advanced Passenger Information Systems (APIS);
12. benadrukt dat het vrije verkeer binnen het Schengengebied een van de belangrijkste vrijheden van de Europese Unie is en dat voorstellen om het Schengensysteem op te schorten daarom uitgesloten zijn, en moedigt de lidstaten in plaats daarvan aan om de bestaande regels – op grond waarvan de tijdelijke invoering van documentcontroles reeds mogelijk is – aan te scherpen en beter gebruik te maken van het SIS‑II-systeem; merkt op dat personen die de buitengrenzen passeren, nu reeds aan bepaalde gerichte controles onderworpen kunnen worden;
13. belooft tegen het einde van dit jaar werk te maken van de voltooiing van een EU‑PNR-richtlijn; vraagt de Commissie daarom de gevolgen toe te lichten van het arrest van het Hof van Justitie over de richtlijn gegevensbewaring(5) en de mogelijke gevolgen daarvan voor de EU‑PNR-richtlijn; moedigt de Raad aan om voortgang te maken met het gegevensbeschermingspakket zodat de trialogen over beide pakketten – EU‑PNR en gegevensbescherming – gelijktijdig zouden kunnen verlopen; moedigt de Commissie aan om onafhankelijke deskundigen uit de rechtshandhavings-, veiligheids- en inlichtingen gemeenschap en vertegenwoordigers van Werkgroep 29 uit te nodigen om hun standpunten en principes betreffende de noodzaak en evenredigheid van de PNR in het licht van de veiligheidsbehoeften in te brengen;
14. vraagt de Commissie onverwijld en daarna regelmatig de huidige instrumenten te evalueren en tegelijk de resterende lacunes in de terrorismebestrijding te beoordelen, waarbij de Europese Raad regelmatig de bedreigingen voor de Unie zal inschatten, zodat de Unie en haar lidstaten doeltreffende maatregelen kunnen nemen; verzoekt de Commissie en de Raad hun steun te verlenen aan een nieuwe routekaart voor terrorismebestrijding die een doeltreffend antwoord biedt op bestaande dreigingen en daadwerkelijk de veiligheid van allen garandeert en daarbij de rechten en vrijheden waarborgt die de grondbeginselen van de Europese Unie vormen;
15. beklemtoont dat beleid ter bescherming en ondersteuning van de slachtoffers en hun families een essentieel onderdeel van terrorismebestrijding moet zijn; dringt er derhalve bij de lidstaten op aan Richtlijn 2012/29/EU van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten correct ten uitvoer te leggen;
16. is van mening dat het bestrijden van de illegale handel in vuurwapens voor de EU een prioriteit moet zijn bij de aanpak van zware en georganiseerde internationale misdaad; vindt met name dat er nog meer moet worden samengewerkt op het vlak van informatie-uitwisseling en het traceren en vernietigen van verboden wapens; vraagt de Commissie de bestaande EU-regelgeving met betrekking tot het verkeer van illegale vuurwapens, explosieven en wapenhandel in verband met georganiseerde misdaad dringend te evalueren;
17. is verheugd over de aanstaande goedkeuring op Europees niveau van een geactualiseerd rechtskader voor de bestrijding van witwaspraktijken, een beslissende stap die op alle niveaus moet worden gezet om effect te sorteren en zo een belangrijke geldbron voor terroristische organisaties aan te pakken;
18. verzoekt de lidstaten de onderlinge justitiële samenwerking met behulp van de bestaande EU-instrumenten, zoals ECRIS, het Europees arrestatiebevel en het Europees onderzoeksbevel, te verbeteren en daarbij het evenredigheidsbeginsel en de grondrechten te eerbiedigen;
Interne veiligheid en rechtshandhaving in de EU en capaciteiten van de agentschappen
19. verzoekt alle lidstaten het verkeer van terrorismeverdachten te voorkomen door versterkte controles aan de buitengrenzen, een meer systematische en efficiënte controle van reisdocumenten, de aanpak van illegale wapenhandel en frauduleus gebruik van identiteitsdocumenten, en het identificeren van risicogebieden;
20. stelt met bezorgdheid vast dat terroristische organisaties in toenemende mate gebruik maken van internet en communicatietechnologie om te communiceren, aanslagen te plannen en propaganda te verspreiden; vraagt dat internet- en socialemediabedrijven samenwerken met regeringen, rechtshandhavingsinstanties en het maatschappelijk middenveld om dit probleem te bestrijden, met de verzekering dat de algemene beginselen inzake vrije meningsuiting en persoonlijke levenssfeer te allen tijde worden gerespecteerd; onderstreept dat maatregelen die het gebruik en de verspreiding van gegevens op het internet beperken in het kader van terrorismebestrijding, noodzakelijk en evenredig moeten zijn;
21. herhaalt dat bij het verzamelen en uitwisselen van gegevens, ook door EU-agentschappen zoals Europol, altijd het EU-recht en het internationale recht in acht moeten worden genomen, en dat deze activiteiten moeten plaatsvinden binnen een samenhangend gegevensbeschermingskader met juridisch bindende normen voor de bescherming van persoonsgegevens op EU-niveau;
22. dringt ten stelligste aan op betere informatie-uitwisseling tussen de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en de EU-agentschappen; onderstreept voorts de noodzaak van een verbeterde, intensievere en snellere wereldwijde uitwisseling van informatie inzake rechtshandhaving; vraagt dat de lidstaten en derde landen zorgen voor een efficiëntere operationele samenwerking door vaker gebruik te maken van waardevolle bestaande instrumenten zoals gemeenschappelijke onderzoeksteams, het systeem voor het traceren van terrorismefinanciering en de overeenkomsten inzake persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens), alsook door sneller en efficiënter relevante gegevens en informatie uit te wisselen, met passende waarborgen inzake gegevensbescherming en privacy;
23. vraagt de Commissie en de Raad de EU-maatregelen op het gebied van terrorismebestrijding en daaraan gerelateerde gebieden aan een gedegen beoordeling te onderwerpen, en daarbij met name te bekijken hoe ze in de lidstaten in nationale wetgeving zijn omgezet en in de praktijk ten uitvoer worden gelegd, en in welke mate de lidstaten samenwerken met de bevoegde EU-agentschappen, met name Europol en Eurojust, en volgens de procedure van artikel 70 VWEU de resterende leemten te beoordelen, en deze beoordeling als onderdeel van de Europese veiligheidsagenda te publiceren;
24. onderstreept dat de Europese agentschappen en de nationale rechtshandhavingsinstanties de strijd moeten aanbinden tegen de voornaamste bronnen van inkomsten voor terroristische organisaties, onder meer witwassen van geld, mensenhandel en illegale wapenhandel; dringt in dit verband aan op de volledige implementatie van de EU-wetgeving op dit gebied, om een gecoördineerde aanpak in de hele EU te hebben; merkt op dat de lidstaten slechts 50 % van hun informatie over terrorisme en georganiseerde misdaad aan Europol en Eurojust overmaken;
25. vraagt de lidstaten beter gebruik te maken van de unieke capaciteiten van Europol door ervoor te zorgen dat hun nationale eenheden Europol systematischer en geroutineerder van relevante informatie voorzien; is voorts voorstander van de oprichting van een Europees terrorismebestrijdingsplatform binnen Europol om zijn operationele, technische en gegevensuitwisselingscapaciteiten te optimaliseren;
26. benadrukt dat de doeltreffendheid en coördinatie van de strafrechtelijke respons via Eurojust moeten worden verbeterd, dat de strafbaarstelling van misdaden die verband houden met buitenlandse strijders in de hele EU moet worden geharmoniseerd om een juridisch kader te bieden en om grensoverschrijdende samenwerking te vergemakkelijken, dat mazen in de strafrechtelijke vervolging moeten worden voorkomen en dat het hoofd moet worden geboden aan de praktische en juridische uitdagingen voor de verzameling en ontvankelijkheid van bewijsmateriaal in terrorismezaken, door Kaderbesluit 2008/919/JBZ te herzien;
27. vraagt dat er nauw democratisch en gerechtelijk toezicht wordt gehouden op het terrorismebestrijdingsbeleid en de inlichtingenactiviteiten binnen de EU, met volledige, onafhankelijke democratische controle, en benadrukt dat de samenwerking op veiligheidsgebied volledig in overeenstemming met het internationaal recht moet verlopen;
Vaststelling van een externe strategie van de EU voor de bestrijding van het internationale terrorisme
28. vraagt dat de EU actief ijvert voor een wereldwijd partnerschap tegen terrorisme en nauw samenwerkt met regionale actoren zoals de Afrikaanse Unie, de Samenwerkingsraad van de Golf en de Arabische Liga, en in het bijzonder met de landen die grenzen aan Syrië en Irak en de landen die de dramatische gevolgen van het conflict ondervinden, zoals Jordanië, Libanon en Turkije, alsook met de VN en met name het VN-Comité terrorismebestrijding; dringt in dit verband aan op meer dialoog tussen de ontwikkelings- en veiligheidsdeskundigen van de EU en deze landen;
29. onderstreept in het bijzonder dat de EU, haar lidstaten en haar partnerlanden hun strategie ter bestrijding van het internationale terrorisme moeten baseren op de regels van de rechtsstaat en op de eerbiediging van de grondrechten; onderstreept daarnaast dat het extern optreden van de Unie ter bestrijding van het internationale terrorisme in de eerste plaats gericht moet zijn op het voorkomen, tegengaan en vervolgen van terrorisme;
30. verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) een externe strategie van de EU voor de bestrijding van het internationale terrorisme vast te stellen teneinde het internationale terrorisme bij de wortel aan te pakken en terrorismebestrijding te mainstreamen; verzoekt de Commissie en EDEO een strategie te ontwikkelen voor samenwerking met derde landen bij de terreurbestrijding en daarbij toe te zien op eerbiediging van de internationale mensenrechtennormen;
31. vraagt de EU haar strategie voor de landen aan de zuidkant van de Middellandse Zee in het kader van de aan de gang zijnde evaluatie van het Europees nabuurschapsbeleid te herzien en zich te concentreren op het verlenen van steun aan die landen en actoren die er blijk van geven onze waarden te delen en bereid zijn tot hervormingen;
32. benadrukt dat in de actieplannen en bij de politieke dialoog tussen de EU en haar partnerlanden moet worden gefocust op het voorkomen en tegengaan van radicalisering, onder andere door de internationale samenwerking te intensiveren, bestaande programma's en capaciteit te benutten, en samen te werken met het maatschappelijk middenveld in landen die van belang zijn voor de bestrijding van terrorisme en radicale propaganda op internet en andere communicatiemiddelen;
33. beklemtoont dat bij een alomvattende EU-strategie voor terrorismebestrijdingsmaatregelen ook volledig gebruik moet worden gemaakt van het buitenlands en het ontwikkelingsbeleid van de EU om armoede, discriminatie en marginalisatie tegen te gaan, corruptie te bestrijden, een goed bestuur te bevorderen en conflicten te voorkomen en op te lossen, aangezien al deze factoren bijdragen aan de marginalisatie van bepaalde groepen en sectoren van de samenleving, en deze dus kwetsbaarder maken ten aanzien van de propaganda van extremistische groepen;
o o o
34. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de parlementen van de lidstaten.
Richtlijn 2006/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken en tot wijziging van Richtlijn 2002/58/EG (PB L 105 van 13.4.2006, blz. 54).
Verlenging van het mandaat van het Forum voor internetbeheer
136k
191k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2015 over de verlenging van het mandaat van het forum voor internetbeheer (2015/2526(RSP))
– gezien zijn resolutie van 23 juni 2005 over de informatiemaatschappij(1),
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2006 over een Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid(2),
– gezien zijn resolutie van 17 januari 2008 over het tweede forum voor internetbeheer(3),
– gezien de beginselverklaring van Genève en het Actieplan van de wereldtop over de informatiemaatschappij (WSIS), die op 12 december 2003 in Genève werden goedgekeurd,
– gezien de mededeling van de Commissie "Naar een wereldwijd partnerschap in de informatiemaatschappij: Omzetten van de beginselen van Genève in acties" (COM(2004)0480),
– gezien de WSIS-overeenkomst van Tunis en de agenda voor de informatiemaatschappij, goedgekeurd op 18 november 2005,
– gezien de mededeling van de Commissie in vervolg op de WSIS (COM(2006)0181),
– gezien zijn resolutie van 15 juni 2010 over internetgovernance: de volgende stappen(4),
– gezien de verklaring van de multistakeholderbijeenkomst van NetMundial, gepresenteerd op 24 april 2014,
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Internetbeleid en -governance – De rol van Europa bij het vormgeven van de toekomst van internetgovernance" (COM(2014)0072),
– gezien de gezamenlijke verklaring van de EU-delegatie op het forum voor internetbeheer, dat plaatsvond van 2 tot 5 september 2014 te Istanbul,
– gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het forum voor internetbeheer (FIB) van de wereldtop over de informatiemaatschappij (WSIS) het mandaat heeft gekregen om fora te organiseren ter bevordering van een democratische, transparante en multilaterale beleidsdialoog;
B. overwegende dat het FIB in de eerste plaats dient om te discussiëren over diverse onderwerpen in verband met het beheer van het internet en eventueel aanbevelingen te doen aan de internationale gemeenschap;
C. overwegende dat de Algemene Vergadering van de VN op 20 december 2010 heeft besloten het mandaat van het FIB voor nog eens vijf jaar te verlengen;
D. overwegende dat de Algemene Vergadering van de VN in 2015 zal besluiten over de hernieuwde verlenging van het mandaat van het FIB;
E. overwegende dat het Parlement in 2005 een ad-hocdelegatie naar de WSIS heeft gestuurd en sindsdien elk jaar een delegatie naar het FIB heeft afgevaardigd;
F. overwegende dat de ad-hocdelegaties van het Parlement, in samenwerking met de lidstaten en de Commissie, een spilfunctie hebben vervuld in de verspreiding van Europese waarden en de interactie met organisaties uit het maatschappelijk middenveld en vertegenwoordigers van nationale parlementen die op deze evenementen aanwezig waren;
G. overwegende dat de topprioriteiten voor de Europese Unie op het negende FIB in september 2014 met als overkoepelend thema "Connecting Continents for Enhanced Multistakeholder Internet Governance" de volgende waren: wereldwijde uitbreiding van internettoegang; waarborging van internet als wereldwijde, openbare en gezamenlijke hulpbron; niet-discriminatoire toegang tot kennis; grotere controleerbaarheid en transparantie binnen het multistakeholdermodel voor internetbeheer; verwerping van een door de overheid gecontroleerd internet; en het uitgangspunt dat de fundamentele vrijheden en mensenrechten onaantastbaar zijn en ook online beschermd moeten worden;
H. overwegende dat de EU-ministers Vervoer, Telecommunicatie en Energie op 27 november 2014 hun goedkeuring hechtten aan de conclusies van de Raad waarin het belang van een gecoördineerd Europees standpunt inzake internetbeheer wordt benadrukt en steun wordt uitgesproken voor versterking van het FIB als multistakeholderplatform;
I. overwegende dat het US Department of Commerce's National Telecommunications and Information Administration (NTIA) in maart 2014 aankondigde voornemens te zijn de taken inzake het houden van toezicht op internet van de IANA (Internet Assigned Numbers Authority) over te dragen aan de wereldwijde multistakeholdergemeenschap, vóór het verstrijken van het huidige contract tussen de NTIA en de Internet Corporation for Assigned Names and Numbers (ICANN) in september 2015; overwegende dat tijdig moet worden bepaald hoe deze overdracht op een evenwichtige wijze kan plaatsvinden, leidend tot een systeem dat niet kan worden gehackt of gemanipuleerd, zodat een stabiel internet gewaarborgd is;
J. overwegende dat in april 2014 op de multistakeholderbijeenkomst van NetMundial over de toekomst van internetbeheer een aantal beginselen voor internetbeheer is opgesteld, alsmede een routekaart voor de toekomstige ontwikkeling van het internet-ecosysteem;
K. overwegende dat de aan de interneteconomie gerelateerde groei geraamd wordt op bijna 11 % in de EU, en dat de bijdrage aan het bbp naar verwachting zal stijgen van 3,8 % in 2010 tot 5,7 % in 2016;
L. overwegende dat internet een fundamentele pijler is van de digitale interne markt, en dat internet bevorderlijk is voor onder meer innovatie, groei, handel, democratie, culturele verscheidenheid en mensenrechten;
M. overwegende dat op een open internet alle rechten en vrijheden moeten gelden die in het normale leven ook gelden;
1. roept de Algemene Vergadering van de VN op het mandaat van het FIB te verlengen, de financiële middelen te verhogen en het multistakeholdermodel van internetbeheer te versterken;
2. is van mening dat, hoewel het FIB geen formele conclusies goedkeurt, de Europese Unie de verantwoordelijkheid heeft om dit forum te ondersteunen en om de resultaten die het FIB oplevert in te brengen in beleidsdiscussies, aangezien het FIB een positief en concreet kader biedt voor de vormgeving van de toekomst van internet op basis van een multistakeholderbenadering;
3. roept de lidstaten en de betrokken EU-instellingen op het FIB hoog op hun agenda te houden en het FIB en het FIB-secretariaat te blijven ondersteunen, en bij te dragen aan de ontwikkeling van een efficiënte en onafhankelijke organisatie die in staat is zijn mandaat uit te voeren en bij te dragen aan het zich ontwikkelende model van internetbeheer;
4. benadrukt dat het Parlement met een stevige delegatie moet blijven deelnemen aan toekomstige FIB-bijeenkomsten, om samen met de lidstaten en de Commissie een wezenlijke bijdrage te kunnen leveren aan het formuleren van een EU-benadering inzake internetbeheer;
5. onderstreept de noodzaak om de toegang tot internet wereldwijd te verbeteren; benadrukt dat het FIB de inclusieve deelname van alle belanghebbenden moet vergroten;
6. benadrukt zich krachtig te willen inzetten voor het multistakeholdermodel van internetbeheer; roept de lidstaten, de Commissie en alle belanghebbenden op de duurzaamheid van dit model te vergroten door te zorgen voor een grotere inclusiviteit, transparantie en controleerbaarheid van de deelnemende partijen en processen op nationaal, regionaal en internationaal niveau;
7. benadrukt dat het belangrijk is om de mondialisering van de kernfuncties van internet en van organisaties die internet reguleren af te ronden; verwelkomt de verklaring van de regering van de VS van maart 2014 te zullen streven naar het internationaliseren van de taken van de IANA; onderstreept het belang van volledige controleerbaarheid en transparantie van de ICANN;
8. wijst op de strikte termijn voor de afronding van de onderhandelingen over de IANA-taken die een langetermijnoplossing zullen bieden voor de stabiliteit en veiligheid van internet, aangezien de huidige overeenkomst tussen de ICANN en de regering van de VS over het toezicht op de taken van de IANA in september zal aflopen;
9. verzoekt de lidstaten en de Commissie hun steun voor de tijdige sluiting van deze nieuwe overeenkomst te intensiveren;
10. dringt er bij de desbetreffende EU-instellingen op aan de EU zelf voor te dragen als een eerste internationale partner van de ICANN wat betreft de IANA-taken, met inbegrip van een rol op gelijkwaardige basis met de VS en andere landen in de bevestiging van de verbintenissen op grond waarvan de IANA-diensten momenteel geregeld worden; beschouwt dit als een belangrijke stap om de volledige neutraliteit van de ICANN te waarborgen;
11. benadrukt dat nu al lessen kunnen worden getrokken uit de vruchtbare uitwisselingen die tot nu toe hebben plaatsgevonden in het kader van het FIB, en dat deze lessen ook in praktijk kunnen worden gebracht, met name inzake de reglementering van elektronische communicatie, gegevensbescherming en privacy; is van mening dat er binnen het kader van het FIB nader moet worden gesproken over vraagstukken die samenhangen met cyberveiligheid en cybercriminaliteit, variërend van oplossingen om de veiligheid van kritieke infrastructuur te verbeteren tot het voorzien in passende instrumenten voor veilige communicatie met personen en kleine ondernemingen, met name e-authenticatie en versleuteling; benadrukt dat gezorgd moet worden voor een open en onafhankelijk internet als wereldwijde, gemeenschappelijke hulpbron, en voor niet-discriminatoire toegang tot kennis in de toekomst, uitgaande van de initiatieven en behoeften van de belanghebbenden en de vrijheid van meningsuiting;
12. benadrukt dat het van groot belang is om door te gaan met inspanningen om de juridische bescherming van netneutraliteit te waarborgen, wat een onmisbare voorwaarde is voor het waarborgen van de vrijheid van informatie en meningsuiting, het stimuleren van groei en banen door middel van innovatie en nieuwe ondernemingen op het gebied van internet, en het bevorderen en waarborgen van culturele en taalkundige verscheidenheid;
13. benadrukt dat de fundamentele vrijheden en mensenrechten onaantastbaar zijn en zowel online als offline beschermd moeten worden; betreurt dat sommige landen de toegang van hun burgers tot internet door middel van censuur en andere restricties proberen te beperken; spreekt zich krachtig uit tegen het idee van een door de staat gecontroleerd internet en van grootschalig toezicht op internet;
14. wijst op het economisch en sociaal belang van het recht op privacy online en op controle door gebruikers van hun persoonsgegevens; acht dergelijke rechten van fundamenteel belang voor de democratie, voor een open en neutraal internet en om ervoor te zorgen dat bedrijven onder gelijkwaardige omstandigheden op internet kunnen opereren;
15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad alsmede aan de nationale parlementen van de lidstaten.
– gezien Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en Verordening (EG) nr. 608/2004(1) van de Commissie (de "verordening betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan de consumenten") en met name artikel 7, lid 1, en artikel 26, leden 6 en 7,
– gezien het verslag van de Commissie van 17 december 2013 over de verplichte vermelding van het land van oorsprong of de plaats van herkomst van vlees dat als ingrediënt wordt gebruikt (COM(2013)0755), en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie van 17 december 2013 met de titel ‘Origin labelling for meat used as an ingredient: consumers’ attitude, feasibility of possible scenarios and impacts’ ("Oorsprongsetikettering voor vlees dat als ingrediënt wordt gebruikt: de houding van consumenten, de haalbaarheid van mogelijke scenario's en impacts") (SWD(2013)0437),
– gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1337/2013 van de Commissie van 13 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft het vermelden van het land van oorsprong of de plaats van herkomst voor vers, gekoeld of bevroren vlees van varkens, schapen, geiten en pluimvee(2),
– gezien zijn resolutie van 6 februari 2014 over bovengenoemde uitvoeringsverordening van de Commissie van 13 december 2013(3),
– gezien zijn resolutie van 14 januari 2014 over de voedselcrisis, fraude in de voedselketen en de controle daarop(4),
– gezien de vraag aan de Commissie over oorsprongsetikettering voor vlees in verwerkte levensmiddelen (O-000091/2014 – B8‑0101/2015),
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,
– gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat in artikel 26, lid 6, van de Verordening betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten wordt bepaald dat de Commissie het Parlement en de Raad uiterlijk op 13 december 2013 een verslag moet doen toekomen over de verplichte vermelding van het land van oorsprong of de plaats van herkomst van vlees dat als ingrediënt wordt gebruikt;
B. overwegende dat in artikel 26, lid 7, van dezelfde verordening wordt bepaald dat het verslag onder andere rekening moet houden met de noodzaak om de consument te informeren en met de haalbaarheid van het aanbrengen van de verplichte vermelding van het land van oorsprong of de plaats van herkomst, alsook dat het een analyse moet bevatten van de kosten en baten van dergelijke maatregelen; overwegende dat verder wordt bepaald dat het verslag vergezeld kan gaan van voorstellen voor het wijzigen van relevante bepalingen van de EU-wetgeving;
C. overwegende dat de Commissie op 17 december 2013 zoals afgesproken haar verslag had gepubliceerd over de verplichte vermelding van het land van oorsprong of de plaats van herkomst van vlees dat als ingrediënt wordt gebruikt, en een bijbehorend werkdocument van de diensten van de Commissie met de titel ‘Origin labelling for meat used as an ingredient: consumers’ attitude, feasibility of possible scenarios and impacts’;
D. overwegende dat, afhankelijk van de desbetreffende lidstaat, naar schatting 30-50 % van de totale hoeveelheid geslacht vlees verwerkt wordt tot vleesingrediënten voor voedingsmiddelen, veelal tot gehakt, vleesbereidingen en vleesproducten;
E. overwegende dat de Commissie hier tot nu toe geen wetgevingsvoorstellen op heeft laten volgen en dat verdere passende stappen genomen zullen worden na debatten op het niveau van het Parlement en de Raad;
F. overwegende dat volgens het eerder genoemde verslag van de Commissie over de verplichte vermelding van het land van oorsprong of de plaats van herkomst van vlees dat als ingrediënt wordt gebruikt, de bestaande traceringssystemen in de EU niet geschikt zijn om informatie over de oorsprong te verstrekken in de hele voedselketen;
G. overwegende dat artikel 26, lid 2 van de Verordening betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan de consumenten bepaalt dat het vermelden van het land van oorsprong of de plaats van herkomst verplicht is indien het weglaten daarvan de consument zou kunnen misleiden ten aanzien van het werkelijke land van oorsprong of de werkelijke plaats van herkomst van het levensmiddel, met name als de bij het levensmiddel gevoegde informatie of het etiket in zijn geheel anders zou impliceren dat het levensmiddel een ander land van oorsprong of een andere plaats van herkomst heeft;
H. overwegende dat in de effectbeoordeling bij de Verordening betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan de consumenten werd aangegeven dat de herkomst van vlees de grootste zorg lijkt te zijn van de consumenten in de hele EU(5);
I. overwegende dat uit een consumentenenquête uit 2013 van het Food Chain Evaluation Consortium blijkt dat van alle voedselgroepen die in het onderzoek werden behandeld, de interesse naar oorsprongsetikettering van levensmiddelen waarin vlees verwerkt is het hoogst was; overwegende dat op basis van een meer gericht onderzoek naar de verschillende soorten verwerkte producten waarin vlees verwerkt is, uit de resultaten van de enquête blijkt dat meer dan 90 % van de deelnemende consumenten het belangrijk vinden dat de herkomst op het etiket vermeld staat;
1. wijst erop dat sinds de BSE-crisis (BSE = bovine spongiform encephalopathy)(6) de aanduiding van de oorsprong van onverwerkt rundvlees en rundvleesproducten in de Unie verplicht is, en dat in de Unie sinds 1 januari 2002 rundvleesetiketteringsregels van kracht zijn; constateert dat deze etiketteringseisen de geboorteplaats, de plaats waar het dier is gehouden en de plaats van slachting al omvatten;
2. is van oordeel dat de hierboven bedoelde voorschriften die van toepassing zijn op onverwerkt rundvlees en onverwerkte rundvleesproducten bij de consument de verwachtingen hebben verhoogd aangaande informatie over de oorsprong van andere soorten vers vlees die veel worden geconsumeerd in de EU, en van vlees dat als ingrediënt in levensmiddelen wordt verwerkt;
3. merkt op dat in overweging 31 van de Verordening betreffende de verstrekking van voedselinformatie wordt benadrukt dat consumenten zeer veel belang hechten aan de oorsprong van vlees en dat zij verwachten correct te worden geïnformeerd over het land van oorsprong van vlees; wijst er daarnaast op dat in overweging 31 wordt bepaald dat bij de verplichte etiketteringsregels rekening moet worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel en met de administratieve last voor de levensmiddelenbedrijven en de handhavende autoriteiten;
4. beklemtoont dat 90 % van de bedrijven in de vleesverwerkende sector kmo's zijn; benadrukt de speciale rol die kmo's spelen bij het genereren van groei en banen, hun bijdrage aan een concurrerende Europese economie en hun inzet voor veilige en hoogwaardige levensmiddelen; vindt dat het scheppen van gelijke voorwaarden voor ondernemers in deze sector essentieel is;
5. herhaalt zijn bezorgdheid over de mogelijke impact van voedselfraude op de voedselveiligheid, de gezondheid en het vertrouwen van consumenten, de werking van de voedselketen en de stabiliteit van de landbouwprijzen, en onderstreept dat het belangrijk is prioriteit te geven aan de aanpak van voedselfraude en zodoende het vertrouwen van de Europese consumenten snel te herstellen;
6. is van mening dat het vermelden van het land van oorsprong of de plaats van herkomst van vlees en vleesproducten als zodanig fraude niet voorkomt, maar dat een strikt traceringssysteem er wel toe bijdraagt dat mogelijke inbreuken worden opgespoord en daartegen kan worden opgetreden; overwegende dat recente voedselschandalen, waaronder de frauduleuze vervanging van rundvlees door paardenvlees, hebben uitgewezen dat consumenten behoefte hebben aan voorschriften inzake traceerbaarheid en consumenteninformatie; wijst erop dat strengere voorschriften inzake traceerbaarheid instanties ook de mogelijkheid bieden om gevallen van voedselfraude effectiever te onderzoeken;
7. benadrukt dat paardenvlees moet worden overwogen als vlees dat als ingrediënt in levensmiddelen wordt verwerkt, naast rundvlees en het vlees van varkens, schapen, geiten en pluimvee, aangezien het een aanzienlijk percentage vormt van het vlees dat in levensmiddelen wordt verwerkt;
8. wijst er daarnaast op dat ook in het verslag van de Commissie zelf erkend wordt dat meer dan 90 % van de deelnemende consumenten aangeeft het belangrijk te vinden dat op het etiket van verwerkte levensmiddelen de oorsprong van het vlees wordt vermeld(7); merkt op dat dit een van de vele factoren is die van invloed kunnen zijn op consumentengedrag;
9. is van oordeel dat het vermelden van de oorsprong van vlees dat als ingrediënt wordt gebruikt bij zal dragen tot een betere traceerbaarheid van de producten in de voedselketen, tot stabielere betrekkingen tussen de leveranciers van vlees en de verwerkers daarvan, alsook tot een grotere waakzaamheid bij de actoren in de levensmiddelensector als zij leveranciers en producten kiezen;
10. is van mening dat bij de etikettering van levensmiddelen aandacht moet worden geschonken aan de transparantie van de informatie en de leesbaarheid voor de consument, waarbij tegelijkertijd de economische levensvatbaarheid van de Europese ondernemingen moet worden gevrijwaard, onder voorwaarden die de koopkracht van de consument niet aantasten;
11. geeft aan dat de resultaten van een onderzoek van een Franse consumentenorganisatie naar prijseffecten sterk afwijken van de bevindingen in het verslag van de Commissie op het vlak van de kosten van de invoering van oorsprongsetikettering; stelt voor dat deze kwestie nader wordt onderzocht om een duidelijker beeld te krijgen van de mogelijke prijseffecten, mits een dergelijk onderzoek wordt uitgevoerd in samenwerking met consumentenorganisaties en wetgevingsvoorstellen niet vertraagt;
12. constateert dat oorsprongsetikettering vanaf april 2015 verplicht zal worden voor onverwerkt vlees van varkens, schapen, geiten en pluimvee; overwegende dat hiermee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van de kosten voor het verstrekken van informatie over de oorsprong van deze soorten vlees die als ingrediënt worden gebruik;
13. merkt op dat de huidige vrijwillige informatieverstrekking over de oorsprong misleidend kan zijn voor consumenten;
14. verzoekt de Commissie dergelijke vrijwillige regelingen inzake oorsprongsetikettering te evalueren en duidelijke, samenhangende, geharmoniseerde en gemakkelijk te controleren regels voor te stellen voor producenten die besluiten vrijwillig over te gaan tot oorsprongsetikettering;
15. wijst er daarnaast op dat het opnemen van de vermelding "EU-oorsprong" of "niet-EU-oorsprong" weliswaar een goedkoper alternatief is (zoals ook te lezen is in het verslag van de Commissie), maar dat uit onderzoek van het Europees Bureau van Consumentenverenigingen (BEUC) in een aantal lidstaten is gebleken dat dit voor de consumenten geen aanvaardbare oplossing is(8);
16. vindt dat de Commissie nader onderzoek moet verrichten naar de onder sommige Europese detailhandelaren en producenten inmiddels al vrij veel voorkomende praktijk van het op verwerkte levensmiddelen vermelden van de oorsprong van het vlees daarin, en verslag moet uitbrengen over haar bevindingen;
17. herhaalt dat de Commissie alle noodzakelijke stappen moet ondernemen om het voorkomen en bestrijden van voedselfraude tot een integrerend onderdeel van het EU-beleid te maken, en iets te doen aan de structurele tekortkomingen binnen de hele voedselketen, in het bijzonder door het aantal controles te verhogen en de controles te versterken;
18. dringt er bij de Commissie op aan een uitvoeringshandeling vast te stellen voor de toepassing van artikel 26, lid 3, van de Verordening betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, in verband met de vermelding van het land van oorsprong van het primaire ingrediënt wanneer dit niet hetzelfde is als dat van het levensmiddel;
19. verzoekt de Commissie met klem opvolging te geven aan haar verslag door middel van wetgevingsvoorstellen die het vermelden van de oorsprong van vlees in verwerkte levensmiddelen verplicht stellen, teneinde voor meer transparantie in de gehele voedselketen te zorgen en de Europese consument van betere informatie te voorzien, waarbij de regels inzake effectbeoordelingen in acht worden genomen en buitensporige kosten en administratieve rompslomp worden vermeden;
20. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Zie het werkdocument van de diensten van de Commissie van 30 januari 2008 bij het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten – effectbeoordelingsverslag over algemene problemen bij de etikettering van levensmiddelen (SEC(2008)0092).
Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1).
– gezien de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000(1) (de overeenkomst van Cotonou), voor de eerste maal gewijzigd te Luxemburg op 25 juni 2005(2) en voor de tweede maal gewijzigd te Ouagadougou op 22 juni 2010(3),
– gezien zijn standpunt van 13 juni 2013 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst tot tweede wijziging van de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 en voor de eerste maal gewijzigd te Luxemburg op 25 juni 2005(4),
– gezien het Reglement van de Paritaire Parlementaire Vergadering (PPV) ACS-EU, goedgekeurd op 3 april 2003,(5) in de laatste versie zoals gewijzigd op 27 november 2013 in Addis Abeba (Ethiopië)(6),
– gezien Verordening (EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking voor de periode 2014-2020(7),
– gezien zijn standpunt van 11 december 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking(8),
– gezien zijn resolutie van 12 maart 2013 over de opstelling van het meerjarig financieel kader betreffende de financiering van de EU-samenwerking met de landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en de landen en gebieden overzee voor de periode 2014-2020 (Elfde Europees Ontwikkelingsfonds)(9),
– gezien zijn besluit van 3 april 2014 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het achtste, negende en tiende Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) voor het begrotingsjaar 2012(10), en van 3 april 2014 over de afsluiting van de rekeningen betreffende de uitvoering van de begroting van het achtste, negende en tiende Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2012(11), en van 3 april 2014 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het achtste, negende en tiende Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2012(12);
– gezien de resoluties die op 27 november 2013 zijn aangenomen door de PPV ACS-EU inzake: de eerbiediging van de rechtsstaat en de rol van een onpartijdige en onafhankelijke rechterlijke macht; Zuid-Zuid- en driehoekssamenwerking: kansen en uitdagingen voor de ACS-landen; de sociale en ecologische gevolgen van nomadische veeteelt in ACS-landen; en de veiligheid in het gebied van de Grote Meren,
– gezien de resoluties die op 19 juni 2013 zijn aangenomen door de PPV ACS-EU inzake: de bedreigingen voor de democratie en politieke stabiliteit in de ACS-landen die opnieuw uitgaan van militaire staatsgrepen, en de rol van de internationale gemeenschap; de Economische partnerschapsovereenkomst – volgende stappen; menselijke hulpbronnen voor de gezondheidszorg in de ACS-landen; de situatie in de Republiek Guinee; en de situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek,
– gezien de resoluties die op 29 november 2012 zijn aangenomen door de PPV ACS-EU inzake: een antwoord bieden op de politieke en humanitaire crisis in Somalië: de uitdagingen voor de Europese Unie en de ACS-groep; op ICT gebaseerd ondernemerschap en haar effect op de ontwikkeling in ACS-landen; en het belang van toegang tot energie voor een duurzame economische ontwikkeling en het halen van de Millenniumontwikkelingsdoelstellingen,
– gezien de resoluties die op 30 mei 2012 zijn aangenomen door de PPV ACS-EU inzake: de politieke gevolgen van het conflict in Libië voor de naburige ACS- en EU-landen; prijsvolatiliteit, de werking van de mondiale markten voor landbouwproducten en de gevolgen daarvan voor de voedselzekerheid in ACS-landen; en de sociale en ecologische gevolgen van de mijnbouw in ACS-landen,
– gezien de mededeling aangenomen tijdens de regionale PPV-bijeenkomst van de West-Afrikaanse landen in Abuja (Nigeria) op 19 juli 2013(13),
– gezien de mededeling aangenomen tijdens de regionale PPV-bijeenkomst van de Caribische landen in Santo Domingo (Dominicaanse Republiek) op 16 februari 2013(14),
– gezien de mededeling aangenomen tijdens de regionale PPV-bijeenkomst van de landen in de Stille Oceaan in Apia (Samoa) op 20 juli 2012(15),
– gezien de mededeling aangenomen tijdens de regionale PPV-bijeenkomst van de landen van zuidelijk Afrika in Lusaka (Zambia) op 24 februari 2012(16),
– gezien de op 19 juni 2013 aangenomen gedragscode voor leden van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU die deel uitmaken van delegaties voor verkiezingswaarneming,
– gezien de VN-Millenniumverklaring van 18 september 2000, waarin de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (Millennium Development Goals, MDG's) worden uiteengezet die de internationale gemeenschap gezamenlijk heeft opgesteld met het oog op de uitbanning van armoede,
– gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld "Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering" (COM(2011)0637),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A8-0012/2015),
A. overwegende dat de PPV ACS-EU als enige in het kader van een internationale overeenkomst (de overeenkomst van Cotonou) opgerichte, multilaterale, interparlementaire vergadering een uniek statuut heeft;
B. overwegende dat de PPV een echte parlementaire vergadering is geworden, een forum biedt waar open en vrij kan worden gediscussieerd over voor ontwikkelingssamenwerking essentiële onderwerpen en een aanzienlijke bijdrage levert aan het partnerschap op voet van gelijkheid tussen de ACS-landen en de EU;
C. overwegende dat de terugdringing en uiteindelijke uitroeiing van armoede de hoofddoelstelling is van de overeenkomst van Cotonou tussen de leden van de groep van ACS-staten en de EU; overwegende dat deze samenwerking eveneens moet bijdragen aan duurzame economische ontwikkeling, die een basis vormt voor blijvende vrede en veiligheid en de democratische en politieke stabiliteit van de ACS-landen;
D. overwegende dat in 2013 onderzoeksmissies werden georganiseerd naar Mali, om de broze situatie van het land beter te begrijpen, naar Liberia, om bij te dragen aan de in artikel 8 van de overeenkomst van Cotonou bepaalde politieke dialoog en naar Haïti, om de heropbouw en de politieke situatie te onderzoeken;
E. overwegende dat na de aanname door de Vergadering van de gedragscode voor haar leden die deel uitmaken van delegaties voor verkiezingswaarneming een nieuwe dynamiek is ontstaan die een meerwaarde levert, zoals ook geldt voor de gezamenlijke PPV-missies naar de presidentsverkiezingen in Mali en de parlementsverkiezingen en de tweede ronde van de presidentsverkiezingen in Madagaskar;
F. overwegende dat de rol van de PPV en de regionale dimensie van de overeenkomst werden versterkt bij de herziening van de partnerschapsovereenkomst van Cotonou in 2010;
G. overwegende dat moet worden gegarandeerd dat de PPV volledig betrokken is bij de in overeenstemming met artikel 8 van de overeenkomst van Cotonou gevoerde politieke dialoog;
H. overwegende dat het belangrijk zou zijn om een regelmatige, informele dialoog op basis van inhoudelijke analyses te bevorderen tussen verschillende categorieën relevante officiële en niet-officiële actoren, in ACS-EU-kringen (de Paritaire Parlementaire Vergadering, de ACS-EU-Raad, de ACS-EU-dialoog met de privésector en het maatschappelijk middenveld) en in andere kringen die geen rechtstreeks belang hebben bij de ACS-EU-wereld;
I. overwegende dat tussen 2003 en 2013 bijna alle Europese zittingen van de PPV in beginsel plaatsvonden in de lidstaat die het roulerende voorzitterschap van de Raad van de EU bekleedde; overwegende dat de roulerende voorzitterschappen de in het kader van de partnerschapsovereenkomst van Cotonou op dit vlak gedane beloftes moeten nakomen;
J. overwegende dat de snelle opkomst van de BRICS-landen (Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika) en andere opkomende economieën op mondiaal niveau en in de ACS-staten en -regio's een steeds grotere impact heeft op de ACS-Groep en de huidige stand van de betrekkingen tussen de ACS en de EU;
K. overwegende dat de door het bureau van het Europees Parlement aangenomen nieuwe regels voor de verplaatsingen van de geaccrediteerde parlementaire medewerkers voorschrijven dat laatstgenoemden de leden van het Europees Parlement niet meer mogen bijstaan bij de zittingen van de PPV, wat ingrijpende gevolgen heeft voor de parlementaire werkzaamheden;
1. is tevreden over het feit dat de PPV als een van de gezamenlijke instellingen van de overeenkomst van Cotonou een kader blijft bieden voor een open, democratische en alomvattende dialoog tussen leden van het Europees Parlement en parlementsleden van de ACS-landen over de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst, met inbegrip van toezicht op de ontwikkelingssamenwerking onder het EOF en de conclusie en uitvoering van de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's); is tevreden dat de PPV een forum kan zijn waarin moeilijke en controversiële onderwerpen open en vrij kunnen worden besproken; verzoekt daarom om in de toekomstige overeenkomst, die de overeenkomst van Cotonou zal vervangen, specifiek te verwijzen naar niet-discriminatie op grond van seksuele geaardheid of genderidentiteit, zoals herhaaldelijk gevraagd door het Parlement;
2. benadrukt de noodzaak om de politieke dialoog te verdiepen en onderstreept in dat opzicht de rol van de PPV in de bevordering en de verdediging van de beginselen van artikel 9 van de overeenkomst van Cotonou en met name het beginsel van rechtsstaat en goed bestuur;
3. benadrukt dat het organiseren van PPV-zittingen in de EU-lidstaat die het roulerende voorzitterschap van de Raad van de EU bekleedt, een meerwaarde biedt en is van mening dat dit toerbeurtsysteem in de toekomst moet worden gehandhaafd; uit zijn bezorgdheid over de ongelukkige omstandigheden waardoor het Ierse voorzitterschap de 25e PPV-zitting niet in eigen land heeft georganiseerd; looft echter de regering van Denemarken die ermee heeft ingestemd de zeer geslaagde 23e zitting in Horsens te organiseren, waar culturele en onderwijsbanden werden gelegd tussen de inwoners van Horsens en ACS-gedelegeerden; betreurt het dat sommige EU-lidstaten die het roulerende voorzitterschap hebben bekleed of die dat in de toekomst zullen doen, weinig interesse tonen om voor de PPV-zittingen als gastheer op te treden; roept alle EU-lidstaten die het roulerende voorzitterschap bekleden, op meer betrokkenheid te tonen bij de voorbereiding, organisatie en ontvangst van de PPV-zittingen;
4. benadrukt het belang van de PPV-bijeenkomsten, waaronder de vergaderingen van de vaste commissies, maar betreurt het dat leden uit EU-landen vaak niet even talrijk deelnamen als leden uit ACS-landen en uit zijn bezorgdheid over de dalende deelname van EP-leden, vooral tijdens de stemmingen; stelt vast dat de deelname aan missies, zoals de regionale bijeenkomsten, gelijkwaardiger was en hoopt dat dit een voorbeeld zal zijn voor de PPV-bijeenkomsten in Brussel in de toekomst;
5. herinnert aan de toezegging van de uittredende vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger dat de Raad van de EU in de PPV-bijeenkomsten op ministerieel niveau moet worden vertegenwoordigd en roept de nieuwe vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger op deze belofte na te komen;
6. herinnert eraan dat de ACS-EU-Raad aan de Vergadering een jaarverslag over de tenuitvoerlegging van de overeenkomst van Cotonou moet voorleggen, waarin politieke en sociaaleconomische elementen en aspecten die verband houden met milieueffecten aan bod moeten komen en niet alleen de gehouden vergaderingen worden opgesomd;
7. brengt in herinnering dat de gezamenlijke instellingen overeenkomstig artikel 14 van de herziene overeenkomst van Cotonou streven naar coördinatie, coherentie en complementariteit en doeltreffende wederzijdse informatieverstrekking; is van mening dat de twee covoorzitters van de PPV aan de bijeenkomsten van de gezamenlijke ACS-EU-Raad van Ministers moeten kunnen deelnemen, net zoals de Voorzitter van het Europees Parlement uitgenodigd wordt op de vergaderingen van de Europese Raad; verzoekt de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger de bestaande samenwerking verder te verbeteren en ervoor te zorgen dat de PPV wordt uitgenodigd op de volgende gezamenlijke raad;
8. benadrukt dat de nationale parlementen, lokale autoriteiten en niet-gouvernementele actoren een cruciale rol spelen bij de voorbereidingsfase en de controle van de regionale en landenstrategiedocumenten en de uitvoering van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF); vraagt de Commissie en de regeringen van de ACS-landen hun betrokkenheid te tonen door alle beschikbare informatie tijdig aan de parlementen van de ACS-landen te verstrekken en hen bij te staan bij de uitoefening van het democratisch toezicht, in het bijzonder door middel van capaciteitsopbouw;
9. neemt nota van de werkzaamheden van de werkgroepen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking van het Europees Parlement rond het toezicht op de beoordeling en monitoring van de programmeringsdocumenten voor ACS-staten en -regio's uit hoofde van het 11e Europese Ontwikkelingsfonds en verzoekt om de invoering van een procedure voor verslaglegging aan de leden van de PPV over de resultaten van dit proces;
10. prijst het PPV-bureau omdat het zijn activiteiten heeft uitgebreid naast de puur administratieve zaken en zijn vergaderingen ook voor politieke discussies gebruikt door inhoudelijke aspecten van gemeenschappelijk belang, zoals de toekomst van de ACS-EU-betrekkingen na 2020, op de agenda te plaatsen van de bijeenkomsten in Brussel en Addis Abeba; roept op om deze praktijk in de toekomst voort te zetten;
11. verzoekt het Bureau van de PPV om een meer strategische richting te kiezen in het werkprogramma van de vergadering en bij de keuze van de verslagen van zijn vaste commissies en om er daarbij voor te zorgen dat de verslagen nauw samenhangen met de strategische doelstellingen van de PVV en in het bijzonder bijdragen tot de onderhandelingen over het ontwikkelingskader voor de periode na 2015 en de betrekkingen tussen de EU en de ACS na 2020;
12. herhaalt zijn enorme bezorgdheid over de verslechterende politieke en humanitaire situatie in verschillende ACS-landen en -regio's, ook over de gevolgen van deze situaties op verschillende niveaus voor binnen- en buitenland, en uit zijn solidariteit met de getroffen bevolking; vraagt de PPV de situatie in ACS-landen in crisis te blijven opvolgen en meer aandacht te besteden aan situaties van een zwak staatsbestel en vraagt de ACS-landen en de EU-lidstaten op een gecoördineerde wijze de uitbraak van het ebolavirus in West-Afrika te bestrijden;
13. verheugt zich over het steeds duidelijker wordende parlementaire en dus ook politieke karakter van de PPV, de steeds actievere inzet van haar leden en de toenemende kwaliteit van haar debatten, die haar een doorslaggevende bijdrage tot het ACS-EU-partnerschap helpen leveren; verzoekt de PPV om de mensenrechtendialoog te intensiveren, in overeenstemming met de VN-Verklaring van de Rechten van de Mens en de overeenkomst van Cotonou, en om deze dialoog telkens opnieuw op haar agenda te plaatsen;
14. vestigt de aandacht op het feit dat momenteel wordt gediscussieerd over de betrekkingen tussen de EU en de ACS na 2020 en over de toekomst van de ACS-groep, en benadrukt dat de PPV in dit proces een belangrijke rol moet spelen; benadrukt in dit verband dat een alomvattend en versterkt gezamenlijk parlementair toezicht noodzakelijk is, ongeacht het uiteindelijke resultaat; benadrukt dat in de toekomstige overeenkomst, die de overeenkomst van Cotonou zal vervangen, specifiek moet worden verwezen naar niet-discriminatie op grond van seksuele geaardheid of genderidentiteit, zoals herhaaldelijk gevraagd door het Europees Parlement;
15. uit nogmaals zijn ernstige bezorgdheid over de aanneming van wetgeving waarin homoseksualiteit verder wordt gecriminaliseerd en de voorbereidende discussies daarover in sommige ACS-landen; verzoekt de PPV om dit op de agenda van haar debatten te plaatsen; verzoekt om versterking van het beginsel van onvoorwaardelijke clausules inzake de mensenrechten en sancties bij niet-naleving van deze clausules, onder andere met betrekking tot discriminatie op grond van geslacht, ras, etnische afkomst, geloof of overtuiging, handicap, leeftijd, seksuele geaardheid of genderidentiteit en tegen mensen met HIV/AIDS;
16. is van mening dat de discussie over wat er na Cotonou moet gebeuren, moet worden beschouwd als een kans om zowel de tekortkomingen als de resultaten van de huidige overeenkomst op het gebied van de duurzame sociaaleconomische ontwikkeling van de ACS-staten grondig te analyseren; is eveneens van mening dat bij eventuele toekomstige economische en ontwikkelingssamenwerking tussen de ACS-staten en de EU en eventuele handels- en investeringsregelingen moet worden gewaarborgd dat geen enkele ACS-staat wordt benadeeld;
17. verzoekt het Bureau van de PPV om binnen de PPV twee permanente co-rapporteurs voor samenhang in het ontwikkelingsbeleid aan te stellen, die nauw moeten samenwerken met de permanente rapporteur van het Europees Parlement voor samenhang in het ontwikkelingsbeleid, en om een tweejaarlijks verslag op te stellen over de tenuitvoerlegging van artikel 12 van de herziene overeenkomst van Cotonou;
18. onderstreept het belang om, tegelijkertijd met de sessies van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, bijeenkomsten te organiseren met de organisaties van het maatschappelijk middenveld die actief zijn in de betrokken landen, om de ontwikkeling van een bredere visie te bevorderen en hun ervaringen en activiteiten te benutten door de aandacht te vestigen op de beste praktijken met als doel om de banden met deze organisaties te versterken;
19. dringt erop aan dat de economische partnerschapsovereenkomsten met ACS-staten gericht moeten zijn op ontwikkelingsdoelstellingen die zowel de nationale en regionale belangen als de behoeften van de bevolking van de ACS-staten dienen, om zo de armoede terug te dringen, de millenniumontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken en de eerbiediging van fundamentele mensenrechten te garanderen, met inbegrip van sociaaleconomische rechten, zoals het recht op voedsel en het recht op basistoegang tot openbare diensten;
20. verzoekt de PPV ACS-EU om een gemeenschappelijke aanpak vast te stellen voor de uitwerking van het toekomstige ontwikkelingskader voor de periode na 2015; spoort de leden van de PPV aan om zich in te zetten voor onderhandelingen over de nieuwe duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen;
21. is verheugd dat in 2012 en 2013 geslaagde regionale bijeenkomsten zoals voorgeschreven door de overeenkomst van Cotonou en het reglement van de Paritaire Parlementaire Vergadering, hebben plaatsgevonden; erkent dat dankzij deze bijeenkomsten een echte gedachtewisseling mogelijk is over regionale kwesties, zoals de preventie en oplossing van conflicten, regionale integratie en samenwerking, en onderhandelingen over met de WTO verenigbare economische partnerschapsovereenkomsten; prijst de organisatoren van de geslaagde bijeenkomsten in Nigeria, de Dominicaanse Republiek, Samoa en Zambia;
22. benadrukt het belang van de tijdens de PPV-zittingen georganiseerde workshops, die een aanvulling vormen op de plenaire debatten; verzoekt het Bureau, dat verantwoordelijk is voor het toezicht op de follow-up van resoluties en besluiten van de Paritaire Parlementaire Vergadering, zijn rol te versterken en aan dit verzoek gevolg te geven samen met de voorzitter en rapporteur van de vaste commissie in kwestie;
23. is verheugd over het feit dat de EP-covoorzitter van de PPV heeft deelgenomen aan de informele vergaderingen van de EU-ministers van Ontwikkeling en aan de 7e top van staatshoofden en regeringsleiders van ACS-landen;
24. vraagt de Commissie schriftelijke antwoorden op de tijdens elke zitting van de Vergadering ingediende mondelinge vragen van tevoren te blijven verstrekken;
25. verzoekt de landen die dat nog niet gedaan hebben om de herziene overeenkomst van Cotonou te ratificeren;
26. looft commissaris Piebalgs voor zijn toewijding voor en de hoge kwaliteit van zijn bijdrage aan het werk van de PPV;
27. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de ACS-Raad van ministers, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, het Bureau van de PPV, en de regering en het parlement van Denemarken, Suriname, Ierland en Ethiopië.