Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2015/2072(IMM)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A8-0192/2015

Ingediende teksten :

A8-0192/2015

Debatten :

Stemmingen :

PV 24/06/2015 - 23.2
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P8_TA(2015)0235

Aangenomen teksten
PDF 160kWORD 64k
Woensdag 24 juni 2015 - Brussel
Verzoek om opheffing van de immuniteit van Udo Voigt
P8_TA(2015)0235A8-0192/2015

Besluit van het Europees Parlement van 24 juni 2015 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Udo Voigt (2015/2072(IMM))

Het Europees Parlement,

–  gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Udo Voigt, dat op 9 februari 2015 werd ingediend door de voorzittende rechter van het Kammergericht Berlin (Ref. (3) 161 Ss 189/14 (14/15)) , en van de ontvangst waarvan op 25 maart 2015 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

–  na Udo Voigt te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 5, van zijn Reglement,

–  gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–  gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013(1),

–  gezien artikel 46 van de grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland,

–  gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0192/2015),

Α.  overwegende dat de voorzittende rechter van het Kammergericht Berlin heeft verzocht om opheffing van de immuniteit van Udo Voigt in verband met een strafrechtelijke procedure wegens vermeende strafbare feiten;

Β.  overwegende dat in artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is bepaald dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

C.  overwegende dat overeenkomstig artikel 46, lid 2, van de grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland een parlementslid, behalve in bepaalde specifieke omstandigheden, niet kan worden vervolgd wegens een strafbaar feit zonder voorafgaande toestemming voor die vervolging van de Bondsdag;

D.  overwegende dat Udo Voigt wordt beschuldigd van haatpropaganda en collectieve belediging in een publicatie van de Nationaldemokratische Partei Deutschlands die werd uitgegeven ter gelegenheid van het wereldkampioenschap voetbal van 2006 en waarvoor hij als partijvoorzitter verantwoordelijk was;

Ε.  overwegende dat de beschuldigingen duidelijk geen verband houden met de positie van Udo Voigt als lid van het Europees Parlement, maar voortvloeien uit zijn positie als voorzitter van de Nationaldemokratische Partei Deutschlands;

F.  overwegende dat het bij de ten laste gelegde feiten niet gaat om een mening of de stem die hij in het kader van de uitoefening van zijn taken als lid van het Europees Parlement heeft uitgebracht, als bedoeld in artikel 8 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en gezien het feit dat de beschuldiging betrekking heeft op handelingen die hebben plaatsgevonden in 2006, dus ruim voordat Udo Voigt werd verkozen tot lid van het Europees Parlement (2014);

G.  overwegende dat Udo Voigt stelt dat de lange duur van de procedure, die in 2006 werd ingesteld, aantoont dat het de bedoeling is om hem bij zijn parlementaire werkzaamheden te dwarsbomen; overwegende dat het nu voorliggende verzoek om opheffing van de immuniteit een gevolg is van nieuwe procedures in verband met door Udo Voigt zelf ingestelde rechtsmiddelen en dat daarom in casu het adagium nemo auditur propriam turpitudinem allegans van toepassing is;

H.  overwegende dat er geen vermoeden bestaat dat de procedure tegen Udo Voigt is ingeleid om zijn parlementaire werkzaamheden te belemmeren (fumus persecutionis), omdat deze procedure reeds enkele jaren voordat hij lid werd van het Europees Parlement in gang werd gezet;

1.  besluit de immuniteit van Udo Voigt op te heffen;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan het Kammergericht Berlin en aan Udo Voigt.

(1) Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; Arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; Arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; Arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; Arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; Arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10 ECLI: EU:C:2011:543; Arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.

Juridische mededeling - Privacybeleid