Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2015 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2015 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 tot opname van het overschot van het begrotingsjaar 2014 (09765/2015 – C8-0161/2015 – 2015/2077(BUD))
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(1), met name artikel 41,
– gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, definitief vastgesteld op 17 december 2014(2),
– gezien gewijzigde begroting nr. 1/2015, definitief vastgesteld op 28 april 2015(3),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(4),
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2015/623 van de Raad van 21 april 2015 houdende wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(5),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(6),
– gezien Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen,(7)
– gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2015, vastgesteld door de Commissie op 15 april 2015 (COM(2015)0160),
– gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2015 dat de Raad op 19 juni 2015 heeft vastgesteld en op dezelfde dag heeft toegezonden aan het Europees Parlement (09765/2015),
– gezien de artikelen 88 en 91 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0219/2015),
A. overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2015 dient om het overschot van het begrotingsjaar 2014, te weten 1 435 miljoen EUR, op te nemen in de begroting voor 2015;
B. overwegende dat dit overschot hoofdzakelijk bestaat uit hogere inkomsten ten belope van 1 183 miljoen EUR, onderbestedingen van 142 miljoen EUR en negatieve wisselkoersverschillen van 110 miljoen EUR;
C. overwegende dat de hogere inkomsten voornamelijk afkomstig zijn van rente op te late betalingen en boetes (634 miljoen EUR) en een positieve output op eigen middelen (479 miljoen EUR);
D. overwegende dat aan de uitgavenzijde de onderbesteding voor Afdeling III bijzonder laag is (29 miljoen EUR voor 2014 en 6 miljoen EUR voor overdrachten uit 2013) maar voor de andere instellingen is toegenomen tot 101 miljoen EUR;
E. overwegende dat de bijzonder lage onderbesteding in Afdeling III een teken is van het huidige tekort aan betalingskredieten, dat ook bij de uitvoering van de begroting 2015 een groot probleem zal zijn;
1. neemt kennis van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2015, zoals ingediend door de Commissie, dat uitsluitend tot doel heeft het overschot van 2014, ter hoogte van 1 435 miljoen EUR, in de begroting op te nemen, overeenkomstig artikel 18 van het Financieel Reglement, en neemt kennis van het standpunt van de Raad hierover;
2. brengt in herinnering dat de Raad er in het kader van de onderhandelingen over de begroting 2015 op aangedrongen heeft de betalingen met betrekking tot de terbeschikkingstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU), voor een totaalbedrag van 126,7 miljoen EUR, via de ontwerpen van gewijzigde begroting nrs. 5/2014 en 7/2014 door te schuiven naar de begroting 2015;
3. is gezien het overschot waarvan in het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2015 sprake is, van mening dat de begroting 2014 ruim volstond voor het betalen van de 7 in deze twee ontwerpen van gewijzigde begroting voor 2014 opgenomen SFEU-gevallen;
4. betreurt in het algemeen dat de Raad de neiging heeft om zijn verplichtingen tegenover landen in nood die aan de voorwaarden voor de terbeschikkingstelling van middelen uit het SFEU voldoen niet na te komen door aanvullende middelen voorzien voor de speciale instrumentenbeschikbaar te stellen, maar door geld weg te nemen van de bestaande programma's; is echter blij dat de Raad deze benadering niet heeft gevolgd voor het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2015;
5. brengt in herinnering dat de Commissie samen met het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2015 ook ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2015 heeft ingediend, dat betrekking heeft op de terbeschikkingstelling van middelen uit het SFEU voor Roemenië, Bulgarije en Italië voor een totaalbedrag van 66,5 miljoen EUR;
6. herinnert eraan dat de vaststelling van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2015 zal leiden tot een verlaging van de bni-bijdrage van de lidstaten aan de begroting van de Unie met 1 435 miljoen EUR en hun bijdrage aan de financiering van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2015 dan ook ruim zal compenseren; benadrukt daarom dat de behandeling ter goedkeuring van de twee dossiers overeenkomstig een gezamenlijk tijdschema moet plaatsvinden, aangezien ze vanuit politiek oogpunt nauw samenhangen;
7. beklemtoont zijn bereidheid om zowel ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2015 als ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2015 zoals ingediend door de Commissie zo snel mogelijk goed te keuren;
8. keurt het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2015 goed;
9. verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 3/2015 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Rekenkamer en de nationale parlementen.