Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2015 over de vooruitzichten van de zuivelmarkt van de EU - Evaluatie van de tenuitvoerlegging van het Zuivelpakket (2014/2146(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien Verordening (EU) nr. 261/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de contractuele betrekkingen in de sector melk en zuivelproducten betreft(1),
– gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad(2),
– gezien het verslag van de Commissie van 13 juni 2014 over de ontwikkeling van de situatie op de zuivelmarkt en de werking van de bepalingen van het "Zuivelpakket" (COM(2014)0354),
– gezien het verslag van de Commissie van december 2014 over de vooruitzichten voor de landbouwmarkten en -inkomens in de EU in de periode 2014-2024,
– gezien artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie over de ultraperifere gebieden in de EU,
– gezien het verslag van de Commissie van 10 december 2012 over de evolutie van de marktsituatie en de daaruit volgende voorwaarden voor een vlotte, geleidelijke afschaffing van de melkquotaregeling – het tweede "zachte landingsverslag" (COM(2012)0741),
– gezien zijn resolutie van 11 december 2013 over het behoud van de melkproductie in berggebieden, minder begunstigde gebieden en ultraperifere gebieden na de beëindiging van de melkquotaregeling(3),
– gezien zijn resolutie van 8 maart 2011 over het proteïnetekort in de EU: welke oplossing voor een allang bestaand probleem?(4),
– gezien zijn resolutie van 17 september 2009 over de crisis in de zuivelsector(5),
– gezien de mededeling van de Commissie van 15 juli 2014 over de bestrijding van oneerlijke handelspraktijken tussen ondernemingen in de voedselvoorzieningsketen (COM(2014)0472),
– gezien Verordening (EG) nr. 247/2006(6) houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie,
– gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen(7),
– gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van 13 januari 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen (COM(2015)0010),
– gezien het ontwerpadvies van het Comité van de Regio's getiteld "The future of the dairy industry",
– gezien het memorandum van overeenstemming betreffende samenwerking in de landbouw en plattelandsontwikkeling in de EU tussen de Europese Commissie en de Europese Investeringsbank, dat op 23 maart 2015 is ondertekend,
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en het advies van de Commissie begrotingscontrole (A8-0187/2015),
A. overwegende dat het "Zuivelpakket" op 3 oktober 2012 van kracht werd en geldt tot 30 juni 2020;
B. overwegende dat de melkquota op 31 maart 2015 aflopen, zoals besloten bij de tussentijdse evaluatie van het GLB in 2003;
C. overwegende hoe belangrijk en actueel de maatregelen zijn die zijn vervat in zijn resolutie van 11 december 2013 over het behoud van de melkproductie in berggebieden, minder begunstigde gebieden en ultraperifere gebieden van de Unie na de beëindiging van de melkquotaregeling;
D. overwegende dat de wereldwijde zuivelmarkt een steeds grotere volatiliteit kent, waarbij in januari 2014 de hoogste prijs ooit werd opgetekend, gevolgd door aanzienlijke prijsdalingen in de rest van 2014; overwegende dat de veehouderij en de grondstoffen die in de zuivelproductie worden gebruikt, bijzonder gevoelig zijn voor volatiliteit, met als gevolg outputprijzen die onder de productieprijs liggen;
E. overwegende dat duurzame landbouw als bron van voedsel van hoge kwaliteit alleen kan worden gewaarborgd als de landbouwers passende outputprijzen ontvangen die alle kosten van duurzame productie dekken;
F. overwegende dat het Russische invoerverbod op Europese zuivelproducten sinds augustus 2014 de interne markt van de EU zwaar heeft getroffen en daarmee heeft aangetoond hoe belangrijk het is om voorbereid te zijn op de toepassing van crisisgerelateerde marktmaatregelen, ongeacht de aard daarvan, en om diverse exportmarkten voor EU-producten aan te boren, met name nu de wereldwijde vraag naar zuivelproducten volgens de voorspellingen zal toenemen, in combinatie met het waarborgen van een stabiele en solvente binnenlandse markt;
G. overwegende dat het Zuivelpakket de lidstaten de mogelijkheid biedt verplichte contracten in te voeren om producenten en verwerkers hun productievolumes te helpen plannen, en de structuur van toeleveringsketens met het oog op het aflopen van de melkquotaregeling te versterken, en dat tot dusver weinig lidstaten gebruik maken van deze mogelijkheid;
H. overwegende dat het Zuivelpakket de lidstaten verplicht producentenorganisaties en de verenigingen daarvan alsmede de cruciale rol die coöperaties nog altijd spelen, te erkennen en overwegende dat de concentratie van het aanbod moet worden verbeterd om de onderhandelingspositie van de producenten te versterken;
I. overwegende dat in april 2014 een waarnemingspost voor de melkmarkt werd opgericht zodat zowel de Commissie als de sector zelf beter toezicht op de zuivelsector kunnen houden en dat de rol van deze waarnemingspost moet worden versterkt met het oog op de invoering in de sector van een efficiënt crisiswaarschuwingsmechanisme voor zuivelbedrijven met uiteenlopende omvang, geografische ligging en productie- en distributiemethoden;
J. overwegende dat het bestaande vangnet ontoereikend is om bescherming te bieden in geval van een daling van de melkprijzen;
K. overwegende dat een vanuit economisch, sociaal en milieuoogpunt evenwichtige territoriale ontwikkeling een van de belangrijkste doelstellingen van het GLB is; overwegende dat dit impliceert dat er een productieve en duurzame landbouw in minder begunstigde, ultraperifere, afgelegen of berggebieden in stand wordt gehouden;
L. overwegende dat het einde van de quotaregeling zeer nadelige gevolgen zal hebben in de ultraperifere gebieden, en met name op de Azoren, waar de zuivelproductie de belangrijkste economische activiteit is en ongeveer 46 % van de regionale economie vertegenwoordigt;
M. overwegende dat voor een groot aantal melkveebedrijven die zich in minder begunstigde, ultraperifere, afgelegen, eiland- of berggebieden bevinden de kosten van de productie, de inzameling en het in de handel brengen van melk en zuivelproducten buiten hun productiegebied hoger liggen dan in andere gebieden, en overwegende dat zij als gevolg van de natuurlijke belemmeringen van deze regio's de groeikansen die zijn gecreëerd door de afschaffing van de quota niet in dezelfde mate kunnen benutten; dat een grotere concentratie van de productie in gebieden die economisch het best gelegen zijn in de EU om die reden een bedreiging kan vormen voor deze landbouwers;
N. overwegende dat vanaf 1 april 2015 verplichte aangiften van de geleverde melkvolumes van toepassing zijn;
O. overwegende dat generatiewissel, modernisering en investeringen van essentieel belang zijn voor een goed functionerende en duurzame Europese zuivelsector;
P. overwegende dat melk en met name producten met beschermde oorsprongsbenaming (BOB) of met beschermde geografische aanduiding (BGA) en gegarandeerde traditionele specialiteiten (GTS) die in de EU worden geproduceerd, aanzienlijk bijdragen tot het succes van de agrovoedingsindustrie van de EU en de welvaart van plattelandseconomieën, waar kleine en middelgrote familiebedrijven domineren en waar de extensieve melkproductie in stand moet worden gehouden, daar deze de grondstof levert voor een groot aantal verwerkingsbedrijven in de particuliere en coöperatieve sector, bijdraagt tot het behoud van de diversiteit van het Europees erfgoed op agrifoodgebied, een centrale rol speelt in de Europese territoriale en milieustructuur en de sociale dimensie, en een multiplicatoreffect heeft op andere bedrijfssectoren zoals het toerisme;
Q. overwegende dat in de laatste twee jaar van de melkquotaregeling in sommige lidstaten hoge boetes zijn opgelegd aan boeren en zuivelproducenten voor het overschrijden van het melkquotum;
1. wijst erop dat het Zuivelpakket tot doel heeft een levensvatbare, duurzame en concurrerende zuivelsector in de EU tot stand te brengen met flexibele instrumenten die voor een billijke beloning van producenten zorgen; benadrukt dat de in het kader van het Zuivelpakket vastgestelde problemen nog steeds een belemmering vormen voor een duurzame, concurrerende en billijke melkmarkt en een redelijk inkomen voor boeren;
2. herinnert aan de belangrijke rol van de melkveehouderij wat betreft ruimtelijke ordening, banen in plattelandsgebieden en de economische, ecologische en sociale ontwikkeling van tal van Europese landbouwgebieden;
3. stipt aan dat zuivelproducenten, en met name kleinschalige landbouwbedrijven, bijzonder kwetsbaar zijn voor inkomensschommelingen en risico's als gevolg van hoge kapitaalkosten, de bederflijkheid van de producten, volatiele zuivelgrondstoffenprijzen en dito productie- en energiekosten, en dat het voor melkveehouders een voortdurende uitdaging is om op duurzame wijze in hun levensonderhoud te voorzien daar de productiekosten vaak dicht bij of boven de prijzen liggen die de landbouwers ontvangen;
4. benadrukt dat de Europese producenten geconfronteerd worden met hoge kosten vanwege de prijzen van de productiefactoren, zoals veevoeder, en dat hun concurrentievermogen in vergelijking met derde landen afneemt als gevolg van de strikte Europese regelgeving op het gebied van dierenwelzijn en voedselveiligheid;
De gevolgen van het Russische embargo en de huidige crisis in de zuivelsector
5. verzoekt de Commissie met klem na te denken over de oorzaken van de crisis en over de in te voeren maatregelen om een toekomstige crisis te voorkomen, als vastgelegd in de artikelen 219, 221 en 222 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten;
6. verzoekt de Commissie met klem met verdere gerichte marktmaatregelen de crisis aan te pakken waarmee de zuivelsector momenteel te kampen heeft als gevolg van een gebrek aan passende crisisinstrumenten, een daling van de mondiale vraag, de wereldwijde prijsvolatiliteit en het Russische embargo, en waardeert de eerste stappen die tot dusver zijn genomen om de gevolgen van het Russische embargo te ondervangen;
7. wijst erop dat het overschot aan zuivelproducten van bepaalde lidstaten die traditioneel handelsbetrekkingen met Rusland onderhouden grote onevenwichtigheid op hun binnenlandse markten creëert, waardoor de prijzen scherp dalen en lokale producenten niet meer kunnen concurreren; verzoekt de Commissie in dit verband de nieuwe situatie te analyseren en prioritaire actie te ondernemen;
8. wijst erop dat de zuivelcrisis van 2009 zich onder de quotaregeling voordeed en het gevolg was van de slechte werking van de waardeketen van zuivelproducten, die leidde tot neerwaartse druk op de aan producenten betaalde prijzen; herinnert de Commissie eraan dat veel zuivelproducenten door de trage reactie op de crisis failliet zijn gegaan, en uit zijn twijfels over het vermogen van de Commissie om snel en doeltreffend op marktcrises te reageren; herinnert eraan dat de daling van de prijzen die in eerste instantie gevolgen had voor de landbouwers, niet werd doorberekend in de prijzen voor de consument, wat wijst op een groot gebrek aan evenwicht tussen de verschillende actoren in de toeleveringsketen op de melkmarkt;
9. betreurt het dat het verzoek van het Parlement om in geval van een ernstige crisis steun te verstrekken aan producenten die vrijwillig hun productie verminderen, door de Raad is verworpen; benadrukt dat het debat over dit crisisbeheersingsinstrument moet worden heropend;
10. onderstreept dat de afschaffing van de quota dreigt uit te monden in een extra concentratie van de melkproductie ten gunste van de grotere melkveebedrijven en ten koste van de kleinere bedrijven, zonder dat deze situatie een garantie op doeltreffendheid of op inkomsten biedt;
Uitdagingen en kansen voor de zuivelsector
11. merkt op dat de vooruitzichten voor de zuivelsector op de middellange en lange termijn op zowel de binnenlandse markten als de wereldmarkt gunstig blijven bij een fluctuerende vraag, maar benadrukt tegelijkertijd dat de zuivelsector, als een essentieel onderdeel van de agrovoedingsindustrie, op de lange termijn goede kansen op groei, meer werkgelegenheid en ontwikkeling in rurale gebieden biedt, waarop ook in het nieuwe investeringsplan de nadruk moet komen te liggen;
12. wijst erop dat het belangrijk is om onderzoek en innovatie aan te moedigen teneinde alle producenten en bedrijven in staat te stellen hun productiemiddelen en -technieken aan te passen om aan de economische, ecologische en sociale verwachtingen te voldoen;
13. wijst op de belangrijke rol van generatiewissel voor de toekomst van de melksector en de significante mogelijkheden voor jonge landbouwers in de zuivelindustrie;
14. verzoekt de Commissie om mede met de steun van de Europese Investeringsbank (EIB) te voorzien in nieuwe vormen van financiering voor de lidstaten teneinde de zuivelindustrie te hervormen; acht financiële steun, zoals garantiefondsen, revolverende fondsen of investeringskapitaal, tezamen met middelen die de EIB beschikbaar stelt, van essentieel belang voor interventies op het niveau van de Europese structuur- en investeringsfondsen, met name wanneer er sprake is van synergie met plattelandsontwikkeling; stelt dat op die manier een hefboomwerking kan worden gerealiseerd met betrekking tot groei en inkomen, en dat de toegang van zuivelproducenten tot krediet kan worden vereenvoudigd; is in dit opzicht ingenomen met de financieringsmogelijkheden die aan landbouwers in de zuivelsector worden geboden door het nieuwe fonds van de EIB, zoals lagere rentepercentages om investeringen in en modernisering van landbouwbedrijven te vergemakkelijken, en financieringsmogelijkheden voor jonge landbouwers om hun bedrijf te laten groeien; wijst daarnaast op de complementaire aard van de financiering uit het Europees Fonds voor strategische investeringen, die kan bijdragen aan de ontwikkeling van de melksector doordat particulier kapitaal kan worden aangetrokken, met als gevolg dat er beter verantwoording wordt afgelegd over de kosten en dat de effectiviteit van de investeringen wordt vergroot;
15. stipt aan dat de grote prijsvolatiliteit en de vele crises, die onverenigbaar zijn met grote investeringen in vee en met de vestiging van nieuwe producenten, de belangrijkste uitdaging voor de zuivelsector vormen; verzoekt de Commissie dan ook met klem maatregelen te overwegen om de risico's als gevolg van de grotere blootstelling aan de wereldmarkt te verzachten, het toezicht op de correcte werking van de interne melk- en zuivelmarkt te versterken en een actieplan op te stellen waarin wordt aangegeven hoe zij deze risico's denkt af te zwakken;
Behoud van een duurzame zuivelsector in minder begunstigde en perifere gebieden, eilanden en berggebieden
16. verplicht zich tot het behoud van de melkproductie, daar de melkveehouderij in de hele EU een belangrijke sociaaleconomische bijdrage aan de ontwikkeling van de landbouw en het platteland levert en benadrukt de bijzondere betekenis ervan in minder begunstigde gebieden, berggebieden, eilanden en ultraperifere gebieden, waar dit soms de enige mogelijke vorm van landbouw is; voegt hieraan toe dat de sector voor deze regio's staat voor economische en territoriale cohesie, het levensonderhoud van talloze gezinnen, ruimtelijke ordening, bodemgebruik en bescherming van het grondgebied en instandhouding van culturele en traditionele praktijken, en dat de melkveehouderij in deze regio's eeuwenoude cultuurlandschappen heeft gevormd die van essentieel belang zijn voor het toerisme; wijst erop dat het staken van de melkproductie in deze gebieden neerkomt op het staken van de landbouwactiviteiten;
17. acht het van essentieel belang dat in de ultraperifere gebieden wordt voorzien in een overgangsmechanisme tussen het einde van de quotaregeling en de liberalisering van de markten, waarmee de producenten en de sector in die gebieden kunnen worden beschermd;
18. dringt er gezien de melkproductieverschillen tussen berggebieden en andere gebieden op aan dat er vangnetten kunnen worden geactiveerd aan de hand van specifieke indicatoren voor melkveebedrijven en zuivelondernemingen in berggebieden;
19. spreekt zijn teleurstelling uit over de lage uitvoeringsgraad van maatregelen van het Zuivelpakket in de ultraperifere regio's en berggebieden, eilanden en minder begunstigde gebieden, en benadrukt dat het noodzakelijk is de kleinschalige melkveehouderijen als levensvatbare en concurrerende bedrijven op het hele grondgebied van de Unie te behouden; is in dit opzicht van mening dat deze gebieden het voorwerp van bijzondere aandacht en specifieke studies van de Commissie en de lidstaten moet zijn, en dat het gebruik van korte toeleveringsketens, met in deze specifieke gevallen een voorkeur voor lokale productie, moet worden aangemoedigd om zo de continuïteit van de productie in deze gebieden te waarborgen en te voorkomen dat deze productie wordt opgegeven; dringt er bovendien bij de Commissie en de lidstaten op aan om de schoolmelkregelingen te verbeteren en te versterken en daarbij de voorkeur te geven aan korte toeleveringsketens en zo de distributie van de productie in deze gebieden te bevorderen; onderstreept dat de productiekosten in deze gebieden vaak dicht bij of boven de prijzen liggen die de landbouwers ontvangen en is van mening dat de huidige onzekerheden in de keten in het bijzonder schade berokkenen aan deze gebieden, die worden gekenmerkt door grotere beperkingen en geringe mogelijkheden voor het realiseren van schaalvoordelen; herinnert eraan dat producenten in deze gebieden vanwege hun geografische afzondering rechtstreeks en exclusief afhankelijk zijn van een beperkt aantal toeleveranciers en kopers; benadrukt dat de steun voor de oprichting en de activiteiten van de producentenorganisaties beter moet worden toegesneden op de werkelijke situatie in deze regio's; benadrukt dat er een ambitieus steunbeleid voor deze regio's moet worden gevoerd met behulp van maatregelen voor plattelandsontwikkeling, het investeringsplan en de bevordering en gerichte inzet van de GLB-steun zoals volgens de laatste hervorming toegestaan; verzoekt de Commissie dan ook de lidstaten aan te sporen dergelijke maatregelen uit te voeren, teneinde de melkproductie in deze regio's in stand houden; verzoekt de Commissie de evolutie van de melkproductie in deze gebieden op de voet te volgen en de economische gevolgen van de beëindiging van de melkquotaregeling voor melkveebedrijven aldaar te evalueren; is van mening dat extra middelen moeten worden toegekend aan het POSEI-programma teneinde de melkproducenten te helpen om zich aan te passen aan de gevolgen van de deregulering van de markten en hen in staat te stellen in vergelijking met de overige EU een levensvatbare, concurrerende melkproductie te handhaven;
20. onderstreept het belang van het gebruik van de facultatieve kwaliteitsaanduiding "product uit de bergen" overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1151/2012; verzoekt de Commissie deze aanduiding ook te promoten door middel van verkoopbevordering;
21. onderstreept het belang van de inheemse bergrunderrassen voor de zuivelproductie in berggebieden; roept de Commissie op uitgebreidere maatregelen te nemen voor de bevordering van deze bergrunderrassen;
Prijsvolatiliteit en de beëindiging van de melkquotaregeling
22. is van mening dat het EU-zuivelbeleid na de beëindiging van de melkquotaregeling moet voorzien in de nodige middelen om alle groeikansen voor de Europese economie te grijpen en melkproductie voor landbouwers aantrekkelijk te maken, en vindt dat eventuele toekomstige maatregelen het concurrentievermogen en de stabiliteit moeten verbeteren om duurzame groei en innovatie in de landbouwsector en de kwaliteit van het bestaan op het platteland te bevorderen;
23. erkent het besluit om de betaling van de laatste boetes voor producenten in het kader van de quotaregeling te spreiden over drie jaar, maar merkt op dat er in het laatste quotajaar aanzienlijke middelen aan de zuivelsector zijn onttrokken als gevolg van de toepassing van de superheffing, en beveelt daarom aan deze middelen in de landbouwbegroting te houden, teneinde het concurrentievermogen van de zuivelsector te verbeteren;
24. roept de Commissie op een of meer reguleringsinstrumenten ter voorkoming van nieuwe crises in de zuivelsector en voor doeltreffend beheer ervan voor te stellen, waarbij met name de organisatie van de melkproductie op het vlak van aanbodbeheersing wordt vergemakkelijkt; verzoekt de Commissie hiertoe een formele dialoog met alle belanghebbenden uit de sector aan te gaan;
25. meent dat een groter concurrentievermogen als instrument moet worden gebruikt om het territoriale evenwicht en een evenwichtigere beloning van producenten in de waardeketen van de zuivelsector te waarborgen;
Tenuitvoerlegging van het Zuivelpakket
26. wijst erop dat de tenuitvoerlegging van het Zuivelpakket zich nog in een vroeg stadium bevindt; is evenwel teleurgesteld over de lage uitvoeringsgraad van de verplichte contracten en dringt er daarom op aan om deze uit te breiden naar alle lidstaten; verzoekt de Commissie een grondige analyse te verrichten van de belemmeringen voor de tenuitvoerlegging van het Zuivelpakket en van maatregelen die zouden kunnen zorgen voor een optimaal gebruik van de aan de lidstaten ter beschikking gestelde instrumenten;
27. betreurt het feit dat het zuivelpakket niet tot een prioriteit is gemaakt in het werkprogramma van de Commissie voor 2015 en verzoekt de Commissie dringend om dit alsnog te doen;
28. betreurt het feit dat uit het verslag niet duidelijk wordt of de Commissie tevreden is met de tenuitvoerlegging van het nieuwe regelgevingsinstrument en dat de Commissie niet aangeeft hoeveel nieuwe producentenorganisaties, deelnemende lidstaten of collectieve onderhandelingen er worden verwacht; merkt op dat de gevolgen van de nieuwe instrumenten voor de melkprijzen ook niet duidelijk zijn; vraagt in deze context om een gedetailleerde opsomming van de gevolgen voor de melkprijzen en om een exacte lijst van de deelnemende producentenorganisaties;
29. beveelt de Commissie aan duidelijke doelstellingen vast te stellen ten aanzien van producentenorganisaties, contracten en collectieve onderhandelingen;
30. herinnert eraan dat in Verordening (EU) nr. 1308/2013 is bepaald dat "om een duurzame ontwikkeling van de productie en een daaruit voortvloeiende billijke levensstandaard voor de melkproducenten te waarborgen, [...] de onderhandelingspositie van deze producenten ten opzichte van de zuivelverwerkers [moet] worden versterkt, wat tot een eerlijker verdeling van de meerwaarde in de hele keten zou moeten leiden";
31. merkt op dat het contractuele model tot dusver niet is verwezenlijkt zoals voorzien, aangezien zuivelproducenten nog steeds een zwakke marktpositie bekleden, minimumnormen in de contracten ontbreken en coöperaties niet aan de contracten kunnen deelnemen;
32. benadrukt dat het versterken en verbeteren van de contractuele betrekkingen, met een uitbreiding naar de volledige keten om er met name de grootwinkelbedrijven in op te nemen, een eerlijke verdeling van inkomsten over de hele toeleveringsketen helpt te waarborgen, voor meer toegevoegde waarde zorgt en de verantwoordelijkheid van de belanghebbenden vergroot om rekening te houden met de marktsituatie en dienovereenkomstig te reageren; benadrukt het belang van opleidingen en onderwijs over risicobeheer als integraal onderdeel van het agrarisch leerprogramma, opdat landbouwers kunnen inspelen op prijsschommelingen en de beschikbare instrumenten voor risicobeheer effectief kunnen benutten;
33. wijst op het risico dat de sector in ongeacht welke lidstaat oneerlijke bedingen kan opleggen in contracten, die het doel van stabiele leveringen, welke noodzakelijk zijn voor de levensvatbaarheid van de zuivelbedrijven, teniet doen;
34. merkt op dat de sector verder onderzoek zou kunnen doen naar de mogelijkheden die worden geboden door geïntegreerde toeleveringscontracten op langere termijn, termijncontracten en contracten met een vaste marge, en naar de mogelijkheid om op de productiekosten gebaseerde melkprijzen voor een bepaalde tijd "vast te zetten"; meent dat de mogelijkheid moet worden geboden om in contractuele betrekkingen gebruik te maken van nieuwe instrumenten en dat er ook contractbemiddelingsinstrumenten beschikbaar moeten worden gesteld;
De rol van producentenorganisaties
35. wijst op de belangrijke rol van producentenorganisaties (PO's) en hun verenigingen bij het versterken van de onderhandelingspositie en de invloed van producenten in de toeleveringsketen en in onderzoek en innovatie, en betreurt het dat er slechts in beperkte mate werk is gemaakt van de oprichting van PO's, met name in de nieuwe lidstaten; is van mening dat de voorschriften voor de erkenning van PO's moeten worden aangescherpt om de invloed van producenten bij de onderhandelingen over contracten te vergroten; beklemtoont dat PO's financiële steun kunnen krijgen uit hoofde van de tweede pijler en dringt er bij de EU en de lidstaten op aan om belanghebbenden die een PO willen oprichten, zich daarbij willen aansluiten of willen deelnemen aan hun activiteiten hiertoe aan te moedigen, bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van meer informatie en door vermindering van de administratieve belasting, en om opleidingsactiviteiten aan te bieden aan producenten met betrekking tot PO's als een middel om de ongelijke verhoudingen in de toeleveringsketen aan te pakken; acht het noodzakelijk om de capaciteit voor regelgeving en marktordening van PO's te vergroten;
36. wijst erop dat de bepalingen van het Zuivelpakket moeten worden verbeterd, in het bijzonder met het oog op de oprichting van producentenorganisaties met een hogere beheerscapaciteit en een betere onderhandelingspositie op de markt;
37. merkt op dat de oprichting van PO's kan worden gestimuleerd door proactieve politieke steun te verlenen waarbij landbouwers worden aangemoedigd PO's als passende instrumenten te beschouwen;
38. wijst erop hoe belangrijk het is om de informatie-uitwisseling en het overleg met producenten en producentenorganisaties te vergemakkelijken, zodat zij rekening kunnen houden met de marktontwikkelingen en kunnen anticiperen op crises;
39. dringt erop aan dat de producentenorganisaties de juiste omvang moeten hebben en dat er een rechtsverhouding moet bestaan tussen die organisaties en de productie van de landbouwers die er lid van zijn, aangezien louter representatieve PO's niet echt in staat zijn om de naleving van de in de contracten overeengekomen kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden te waarborgen en minder relevant worden als gewichtige gesprekspartners voor de industrie;
40. verzoekt om meer steun voor de oprichting van onafhankelijke producentenorganisaties door middel van bredere voorlichtingsactiviteiten en ondersteuning van de beheersactiviteiten, om landbouwers aan te moedigen die organisaties te zien als doeltreffende instrumenten en zich erbij aan te sluiten;
41. nodigt de Commissie uit de sectorale beheersinstrumenten als bepaald in Verordening (EU) nr. 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten te bevorderen;
42. onderstreept de rol die coöperaties kunnen vervullen bij het bieden van stabiliteit op lange termijn aan hun leden; verzoekt de Commissie om de uitwisseling van beste praktijken te vergemakkelijken;
43. wijst erop dat het belangrijk is om brancheorganisaties op te richten om de transparantie te waarborgen en beste praktijken te delen;
44. wijst de Commissie erop hoe belangrijk transparantie in de hele toeleveringsketen voor de sector is als het erom gaat de belanghebbenden ertoe aan te zetten op marktsignalen te reageren; merkt op dat accurate en tijdige informatie na de afschaffing van de quota des te belangrijker is;
Een sterkere waarnemingspost voor de melkmarkt
45. is ingenomen met de oprichting van de waarnemingspost voor de melkmarkt (MMO), benadrukt de betekenis ervan bij het verspreiden en analyseren van marktgegevens en dringt erop aan de waarnemingspost een grotere rol te laten spelen; beveelt aan een marktindex te ontwikkelen om de trends in de productnoteringen, melkprijzen en productiekosten te volgen; beveelt de Commissie aan de nodige maatregelen te nemen om de waarnemingspost in staat te stellen enerzijds nauwkeurige realtimegegevens te verstrekken, en anderzijds de Commissie, de lidstaten en de belanghebbenden op basis van marktanalyses en voorspellende instrumenten eerder en vaker waarschuwingen, crisisanticipatie en aanbevolen maatregelen te doen toekomen wanneer de marktindex beneden een bepaald peil komt en de marktsituatie zulks vereist; is van mening dat de door de waarnemingspost verstrekte informatie updates inzake markt- en prijstendensen alsmede gegevens over de productiekosten en de interactie tussen rundvlees en melkproductie, het verbruik, de toestand van de voorraden, de prijzen en de handel in ingevoerde en uitgevoerde melk op Europees niveau zou moeten omvatten; merkt op dat het ook nuttig is om te voorzien in observatie van de productiekosten en de internationale markten om de tendensen in kaart te brengen en exportmogelijkheden aan te grijpen; benadrukt dat de gegevens voor alle belanghebbenden laagdrempelig en gebruiksvriendelijk moeten zijn;
46. onderstreept dat het belangrijk is dat de lidstaten de relevante informatie tijdig aan de waarnemingspost verstrekken en dat de waarnemingspost de maandelijks ontvangen informatie tijdig publiceert, ten behoeve van alle belanghebbenden, en adviseert de Commissie aanvullende middelen te overwegen om te waarborgen dat deze informatie op tijd wordt ontvangen; roept de Commissie op regels vast te leggen voor het verstrekken van gegevens door de lidstaten zodat de informatie op Europees niveau kan worden vergeleken;
47. dringt er bij de Commissie op aan volledig uitgeruste structuren voor de registratie van gegevens op te zetten voor alle landbouwsectoren;
GLB-maatregelen en de zuivelsector
48. merkt op dat in het kader van de eerste pijler vrijwillige gekoppelde steun voor de zuivelsector beschikbaar is, terwijl de producenten in het kader van de tweede pijler gebruik kunnen maken van adviesverlening ter ondersteuning van de zakelijke besluitvorming en een goed financieel beheer – indien nodig kunnen de lidstaten verzekeringsmaatregelen zoals het inkomensstabiliseringsinstrument gebruiken en ook besluiten de maatregelen voor plattelandsontwikkeling met een grotere steunintensiteit te hergroeperen en op de sector te richten;
49. roept de sector op de ontwikkeling van andere verzekeringsinstrumenten te onderzoeken wanneer de markt sterk is, teneinde een rem te zetten op de volatiliteit van de melkprijs en te voorkomen dat de Europese zuivelproducenten inkomsten verliezen; is van mening dat moet worden nagegaan of het mogelijk is de instrumenten voor risicobeheer, zoals de programma's die gebaseerd zijn op het beschermen van de marges, onder te brengen in de eerste pijler van het GLB;
50. onderstreept dat verschillende lidstaten in het kader van de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 1307/2013 hebben gekozen voor een langzame en onvolledige binnenlandse convergentie, waarbij de landbouw in het laagland, die in gunstige omstandigheden plaatsvindt, nog steeds wordt bevorderd;
51. pleit ervoor om de vereisten voor de inschakeling van het inkomensstabilisatiemechanisme in het kader van plattelandsontwikkeling te herzien, aangezien het een verlies van minimaal 30% als criterium om toegang te krijgen tot communautaire steun buitensporig acht;
Het potentieel van de Europese zuivelsector op de wereldmarkt
52. wijst erop dat de mondiale vraag naar zuivel volgens de prognoses met 2 % per jaar zal groeien, wat kansen biedt voor producten uit de EU, maar benadrukt dat deze exportkansen een stabiele binnenlandse markt als tegenwicht nodig hebben, daar deze meer dan 90% van de zuivelmarkt in Europa vertegenwoordigt; merkt echter op dat de markt steeds meer wordt gedomineerd door gedroogde zuivelproducten;
53. wijst erop dat de EU nog steeds 's werelds grootste importeur van landbouwproducten is en dat groei van de melkproductie voor de export afhankelijk is van de invoer van dier- en veevoeders;
54. onderstreept dat bilaterale handelsbesprekingen strategische kansen voor de Europese zuivelsector kunnen vormen, verzoekt de Commissie in dat verband zich meer in te zetten voor het openen van nieuwe afzetmarkten in derde landen en voor het wegwerken van handelsbelemmeringen, en dringt erop aan dat zij bij onderhandelingen in grotere mate rekening houdt met aspecten betreffende de beschermde oorsprongsbenaming (BOB), de beschermde geografische aanduiding (BGA) en de gegarandeerde traditionele specialiteit (GTS), op voorwaarde dat de Europese kwaliteits- en veiligheidsnormen in de productie en het consumentenaanbod worden beschermd en verbeterd;
55. benadrukt dat het noodzakelijk blijft nieuwe markten in kaart te brengen en te ontwikkelen, het aandeel van de EU in de wereldmarkt te vergroten, de EU-exporteurs billijke toegang te waarborgen en duurzame groei van de export te stimuleren; verzoekt de Commissie in dit opzicht de nodige maatregelen te treffen en actiever mee te helpen zoeken naar nieuwe exportmarkten; is van mening dat nieuwe toekomstmogelijkheden moeten worden verkend door de handelsbetrekkingen met derde landen te verbeteren en de zuivelsector nieuw leven in te blazen, en benadrukt dat er besef moet zijn van de consumptietrends op deze markten om de nodige capaciteit te kunnen opbouwen teneinde tijdig te kunnen reageren op toekomstige veranderingen;
56. merkt voorts op dat EU-bedrijven geconfronteerd worden met concurrentie van een beperkt aantal machtige mondiale exporteurs (waaronder Nieuw-Zeeland, de Verenigde Staten en Australië) die altijd toegang tot Aziatische markten hebben gehad en een doorslaggevende invloed hebben op de prijs van zuivelproducten op de wereldmarkt;
Afzetbevorderings- en kwaliteitsregelingen
57. wijst erop dat de zuivelsector baat zou kunnen hebben bij meer afzetbevorderingsinitiatieven op de binnenlandse markt en de markten van derde landen in het kader van nieuwe afzetbevorderingsmaatregelen en spoort de producenten aan om deel te nemen aan de nieuwe verkoopseizoenen na de inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving inzake afzetbevordering in 2016, rekening houdend met het feit dat er een verhoging van de financiële EU-steun gepland is;
58. beklemtoont dat het grootste waardescheppingspotentieel van de sector niet uitsluitend in de productie van onverwerkte melk ligt en is van mening dat ten volle gebruik moet worden gemaakt van onderzoeksmaatregelen om innoverende, hoogwaardige zuivelproducten op snel groeiende markten te ontwikkelen, zoals geneeskundige voedingsproducten en voedingsproducten voor zuigelingen, ouderen en sporters;
59. merkt op dat het Europees innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP-AGRI), als onderdeel van het Horizon 2020-programma, innoverende projecten die bijdragen aan de verwezenlijking van een duurzame en zeer productieve zuivelsector kan ondersteunen, zodat kan worden tegemoetgekomen aan de mondiale vraag naar hoogwaardige zuivelproducten;
60. benadrukt het belang van het versterken van de steunregeling voor de distributie van melk in scholen, waarbij de deelname van PO's wordt aangemoedigd en voorrang wordt verleend aan plaatselijke zuivelproducten en korte toeleveringsketens, ter bevordering van gezonde voedingsgewoonten bij de Europese consumenten;
61. stipt aan dat de sector tot dusver niet in alle lidstaten op noemenswaardige en gelijke wijze deelneemt aan de regelingen inzake de beschermde oorsprongsbenaming (BOB), de beschermde geografische aanduiding (BGA) en de gegarandeerde traditionele specialiteit (GTS); verzoekt de Commissie de toegang tot deze regelingen en de administratieve vereisten voor de goedkeuring ervan voor kleine producenten en bedrijven te vereenvoudigen, de administratieve lasten van het aanvraagproces te verminderen, maar de regelingen te handhaven als referentie voor de kwaliteit van Europese producten, waarover geen twijfels mogen rijzen op de exportmarkten van de EU, en de verkoopactiviteiten voor deze producten doelgericht te bevorderen;
62. verzoekt de Commissie de regulering van het aanbod van kaas met behulp van een BOB of een BGA te vereenvoudigen, met name wat betreft de minimumvereisten voor de goedkeuring van de regelingen;
63. dringt er bij de Commissie op aan om zo snel mogelijk het in artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1169/2011 betreffende voedselinformatie voor consumenten vermelde verslag over een effectbeoordeling van de verplichte vermelding op het etiket van het land van oorsprong of de plaats van herkomst voor melk en zuivelproducten; betreurt het dat de Commissie dat verslag, dat vóór 31 december 2014 had moeten worden ingediend, nog niet heeft opgesteld;
Risicobeheer in de zuivelsector
64. benadrukt dat de bestaande "vangnetmaatregelen", zoals openbare interventie en particuliere-opslagsteun, op zichzelf niet volstaan als instrumenten om aanhoudende volatiliteit of een crisis in de melksector op te vangen; voegt hieraan toe dat de interventieprijzen te laag zijn, niet langer verband houden met de huidige marktprijzen en op de lange termijn niet effectief zijn gebleken bij het waarborgen van toereikende en stabiele prijzen af boerderij;
65. herinnert de Commissie aan haar verplichting uit hoofde van artikel 219 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 om niet alleen feitelijke marktverstoringen te verhelpen, maar om ook onmiddellijk op te treden om deze te voorkomen, bijvoorbeeld ook indien optreden zou voorkomen dat een dreigende marktverstoring werkelijkheid wordt, aanhoudt of een ernstig of langdurig karakter krijgt, of indien niet-onmiddellijk optreden een verstoring zou veroorzaken of verergeren of ertoe zou leiden dat later ingrijpendere maatregelen nodig zouden zijn om de dreiging of verstoring te verhelpen, dan wel schadelijk zou zijn voor de productie of de marktomstandigheden;
66. verzoekt de Commissie in overleg met de belanghebbenden in de sector flexibelere en realistischere vangnetbepalingen, gebaseerd op de aanbevelingen van de waarnemingspost, ten uitvoer te leggen die voor veiligheid zorgen tijdens crises waarin gelijktijdig een substantiële daling van de melkprijzen en een substantiële stijging van de grondstoffenprijzen plaatsvindt die samen een sterk negatief effect op de winstmarges van producenten hebben; is van mening dat de interventieprijs moet worden geactualiseerd om de productiekosten weer te geven, en met veranderingen op de markt moet meebewegen;
67. verzoekt de Commissie flexibelere en realistischere vangnetbepalingen ten uitvoer te leggen en wenst dat de interventieprijs een betere afspiegeling van de werkelijke productiekosten en de werkelijke marktprijzen vormt en aan veranderingen op de markt wordt aangepast; vraagt de Commissie derhalve om de interventieprijzen onmiddellijk aan te passen; erkent voorts dat de uitvoerrestituties in geval van marktcrises tijdelijk zouden moeten worden hersteld op basis van objectieve criteria;
68. verzoekt de Commissie om samen met de belanghebbenden indicatoren voor de productiekosten te ontwikkelen waarin rekening wordt gehouden met de kosten van energie, meststoffen, diervoeders, lonen, pacht en andere essentiële inputkosten, en om de referentieprijzen dienovereenkomstig te herzien; verzoekt de Commissie verder om samen met belanghebbenden een marktindex te ontwikkelen om de trends in de productnoteringen, melkprijzen en productiekosten te volgen;
69. benadrukt dat uit de huidige ervaring met het Russische embargo blijkt dat het wenselijk is om over richtsnoeren te beschikken die de lidstaten, de Commissie en het Parlement samen hebben opgesteld en die dienen als leidraad voor de activering van maatregelen;
70. onderstreept het belang van een flexibeler en realistischer crisisinstrument, en beveelt de Commissie aan om samen met het Parlement als medewetgever overleg te plegen met de sector over de mogelijkheid om risicobeheersinstrumenten zoals termijnmarkten te gebruiken om de volatiliteit in de sector te benutten om het concurrentievermogen te versterken; is van mening dat er tevens nieuwe inkomensstabilisatie-instrumenten moeten worden bestudeerd, zoals inkomensverzekeringen of verzekeringen om de marges in de zuivelsector te waarborgen;
71. verzoekt de Commissie om samen met de lidstaten en de actoren van de melksector doeltreffende, aangepaste beschermingsinstrumenten te ontwikkelen tegen sterke, abrupte melkprijsdalingen;
Oneerlijke handelspraktijken in de zuiveltoeleveringsketen
72. benadrukt dat zuivelproducenten, met name kleine producenten, bijzonder gevoelig zijn voor ongelijke verhoudingen in de toeleveringsketen, met name vanwege schommelingen in de vraag, stijgende productiekosten en dalende prijzen af boerderij, maar ook vanwege de economische prioriteiten in elke lidstaat; is van mening dat de neerwaartse druk op de kleinhandelsprijzen als gevolg van huismerken en van het feit dat kleinhandelaren drinkmelk als "lokartikel" blijven gebruiken, het werk en de investeringen van de producenten in de zuivelsector ondergraaft en afbreuk doet aan de waarde van het eindproduct voor de consument; pleit ervoor om codes voor goede praktijken in te voeren voor de verschillende actoren in de toeleveringsketen; onderstreept de noodzaak om mechanismen in te voeren die landbouwers doeltreffend beschermen tegen misbruik door de sector, de distributeurs en hun dominante positie op de kleinhandelsmarkt en verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk haar voorstel met betrekking tot de bestrijding van oneerlijke handelspraktijken voor te leggen en een sectorgerichte benadering van de mededingingswetgeving en oneerlijke handelspraktijken te overwegen;
73. is van mening dat oneerlijke handelspraktijken een sterke rem vormen op het investerings- en aanpassingsvermogen van de sector en dat het nodig is dergelijke praktijken zowel op EU- als op lidstaatniveau te bestrijden;
74. merkt op dat zuivelproducenten zonder een crisisprogramma een nog zwakkere positie zullen krijgen, terwijl de melkindustrie en grote levensmiddelenbedrijven nog meer macht naar zich toe zullen trekken;
75. verzoekt om de bredere opneming van zuivelproducenten en hun organisaties in mechanismen, groepen of initiatieven voor het beheer van de toeleveringsketen van levensmiddelen;
o o o
76. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.