Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2015 over het externe effect van het handels- en investeringsbeleid van de EU op publiek-private initiatieven in landen buiten de EU (2014/2233(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten(1),
– gezien Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG(2),
– gezien Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG(3),
– gezien de respectieve adviezen van de Commissie internationale handel over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gunnen van overheidsopdrachten (COM(2011)0896), over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gunnen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (COM(2011)0895) en over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gunning van concessieopdrachten (COM(2011)0897),
– gezien de mededelingen van de Commissie "De mobilisering van particuliere en openbare investeringen voor herstel en structurele verandering op lange termijn: de ontwikkeling van publiek-private partnerschappen" (COM(2009)0615), "Een sterkere rol voor de particuliere sector bij het streven naar inclusieve en duurzame groei in ontwikkelingslanden" (COM(2014)0263), "Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020), "Handel, groei en wereldvraagstukken – Handelsbeleid als kernelement van de Europa 2020-strategie" (COM(2010)0612), "Naar een banenrijk herstel" (COM(2012)0173) en "Een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 voor maatschappelijk verantwoord ondernemen" (COM(2011)0681),
– gezien zijn resolutie van 27 september 2011 over een nieuw handelsbeleid voor Europa in het kader van de Europa 2020-strategie(4), van 6 februari 2013 over maatschappelijk verantwoord ondernemen: het bevorderen van de belangen in de samenleving en de weg naar duurzaam en inclusief herstel(5), en van 26 oktober 2006 over publiek-private samenwerkingen en het Gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten(6),
– gezien het door EIM voor de Commissie opgestelde rapport uit 2010 getiteld "Internationalisation of European SMEs",
– gezien artikel lid 5 van de mededeling van de Commissie getiteld "Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015" (COM(2010)0491), de in maart 2010 ingevoerde beginselen van de VN ter versterking van de positie van vrouwen, de VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten en de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 8 december 2009, en het slotdocument van de Conferentie van de Verenigde Naties over duurzame ontwikkeling (Rio+20), met name punt 46 ervan,
– gezien de aanbeveling van de OESO van mei 2012 over beginselen voor publiek beheer van publiek-private partnerschappen(7), het OESO-verdrag van 1997 inzake de bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties en de in mei 2011 bijgewerkte OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen(8),
– gezien de IAO-verdragen op dit gebied,
– gezien de handleiding over de bevordering van goed bestuur bij publiek-private samenwerking van 2008 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties(9),
– gezien de juridische leidraad inzake particulier gefinancierde infrastructuurprojecten van 2001(10) van de Commissie van de Verenigde Naties voor internationaal handelsrecht (Uncitral) en de stukken die werden gepresenteerd tijdens het internationale Uncitral-colloquium over publiek-private partnerschappen (PPP's) op 2 en 3 mei 2013 in Wenen,
– gezien het CAF-verslag van 2010 getiteld "Infraestructura pública y participación privada: conceptos y experiencias en América y España",
– gezien de "Public-Private Partnerships Reference Guide: Version 2.0" van juli 2014, opgesteld door de Aziatische Ontwikkelingsbank (ADB), de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank (IDB), de Wereldbankgroep en de Adviesfaciliteit voor publiek-private infrastructuur (PPIAF)(11),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie internationale handel en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0182/2015),
A. overwegende dat de maatschappijen en economische structuren van landen en de dynamiek daarvan baat hebben bij omgevingen die interactie tussen de publieke en de private sector en samenwerking tussen publieke en private instanties door onder andere gezamenlijke initiatieven en samenwerkingsverbanden mogelijk maken;
B. overwegende, ofschoon publiek-private partnerschappen (PPP's) een instrument voor de lange termijn vormen dat wordt gebruikt in beleidsmaatregelen op internationaal, nationaal, regionaal en lokaal niveau, dat er geen internationaal erkende definitie van en uitgebreid regelgevend kader voor PPP's bestaat; overwegende dat in de praktijk onder PPP's wordt verstaan een "breed en divers spectrum van samenwerkingen tussen publieke actoren (regeringen, agentschappen en internationale organisaties, of een combinatie daarvan) en private actoren (ondernemingen of non-profitorganisaties)" en PPP's er doorgaans toe leiden dat infrastructuur of middelen die van oudsher door de overheid werden verstrekt door de private sector ter beschikking worden gesteld;
C. overwegende dat publiek-private partnerschappen (PPP) een belangrijk instrument zijn voor economische groei, innovatie, concurrentievermogen en het scheppen van banen, zowel op de interne markt als daarbuiten, en een strategische rol spelen bij de modernisering van infrastructuren, met name energie-, water-, wegen- en digitale infrastructuren; overwegende dat EU-ondernemingen over de middelen beschikken om om dergelijke regelingen te concurreren en deze te doen functioneren;
D. overwegende dat PPP-regelingen verschillende vormen kunnen aannemen, en dat de interne marktwetgeving hoge procedurele normen bevat; overwegende dat deze wetgeving is herzien en geconsolideerd door middel van Richtlijn 2014/24/EU en Richtlijn 2014/25/EU inzake overheidsopdrachten, Richtlijn 2014/23/EU inzake concessies, en in de richtsnoeren betreffende geïnstitutionaliseerde PPP's;
E. overwegende dat de publiek-private samenwerkingsvormen voor de terbeschikkingstelling van basisinfrastructuur, -goederen en -diensten technisch complex zijn;
F. overwegende dat alle volwassen, opkomende en ontwikkelingslanden sinds 2007 zwaar getroffen zijn door de mondiale economische crisis, die gevolgen heeft gehad voor het begrotingsbeleid en voor de toegang van institutionele en private entiteiten – met name kmo's – tot de middelen die nodig zijn voor de uitvoering van projecten, hetgeen van invloed is op de ontwikkeling van infrastructuur en andere kapitaalintensieve projecten en de verlening van basisdiensten;
G. overwegende dat een groeiend aantal regeringen, als gevolg van de door de economische en staatsschuldencrisis aangescherpte strikte publieke begrotingsdiscipline, steeds meer een beroep doen op innovatieve oplossingen, zoals PPP's, die, als ze goed zijn uitgewerkt, kunnen worden gebruikt om de kosten van overheidsdiensten te beperken en de doelmatigheid, efficiëntie en kwaliteit ervan te verbeteren, alsook te zorgen voor het tijdig opzetten van openbare infrastructuur, door middel van een passende betrokkenheid van publieke en private actoren;
H. overwegende dat de positieve impact van PPP's voortkomt uit de verbeterde uitvoering van projecten, een goede kosten-batenverhouding, de mogelijkheid van langetermijnfinanciering van de kosten, de stimulans voor innovatie en onderzoek en een flexibelere en beter gekwalificeerde beheersomgeving;
I. overwegende dat de liberalisering van de handel en investeringen geen doelen op zich zijn, maar instrumenten die welvaart moeten creëren en de kwaliteit van het bestaan van de wereldbevolking moeten helpen verbeteren, en overwegende dat in deze context de mogelijkheid bestaat om innovatief beleid te ontwikkelen – samen met nieuwe instrumenten, zoals de nieuwe financiële instrumenten, en een netwerk van vrijhandelsovereenkomsten die regeringen in derde landen helpen bij het opzetten van infrastructuur, het leveren van goederen en het verlenen van diensten van algemeen belang – en tegelijk te voorzien in, of de weg vrij te maken voor, verdere deelname van EU-ondernemingen aan investeringsprojecten in het buitenland waardoor particuliere ondernemingen en overheidsinstanties worden samengebracht;
J. overwegende dat PPP's worden gekenmerkt door een lange levenscyclus van soms wel tien tot dertig jaar, en overwegende dat de levenscyclus van PPP's betekenisvol moet zijn en in overeenstemming moet zijn met de nagestreefde doelstellingen in termen van het leveren van werkzaamheden, goederen en diensten, zonder kunstmatige verstoring van de mededinging en zonder dat dit leidt tot hogere kosten en onnodige lasten voor overheidsinstellingen en belastingbetalers;
K. overwegende dat het handelsbeleid van de EU het soevereine besluit om al dan niet een beroep te doen op een PPP niet mag aanmoedigen of afremmen, maar dat, zodra het besluit is genomen, het de taak van de EU is om ervoor te zorgen dat onze grote, middelgrote, kleine en micro-ondernemingen zo goed mogelijk toegang hebben tot de markten voor overheidsopdrachten in de partnerstaat en dat ze een meerwaarde zijn voor de plaatselijke gemeenschap door de beginselen van openheid, deelname, verantwoordelijkheid, doeltreffendheid en beleidssamenhang na te streven;
L. overwegende dat de private sector de sociale infrastructuur en de daardoor geboden dekking mogelijk onderwaardeert, en dat de aanzienlijke kosten van het ter beschikking stellen van infrastructuur, de positie van sommige sectoren als natuurlijke monopolies of hun strategische belang betekenen dat in veel gevallen open concurrentie en privatisering niet de meest geschikte beleidsoptie vormen indien het algemeen belang voorop dient te staan;
M. overwegende dat PPP's derhalve tot doel hebben het beste van twee werelden te combineren – de verlening van diensten en de opbouw van infrastructuur van algemeen belang, maar dan door middel van meer betrokkenheid van de private sector in plaats van via privatiseringsprocessen;
N. overwegende dat veel opkomende en ontwikkelingslanden worden geconfronteerd met een discrepantie tussen de dynamiek van particuliere ondernemingen en het ontbreken van betrouwbare openbare infrastructuur; overwegende dat door dergelijke lacunes (die omvangrijk zijn in India en Brazilië) de potentiële groei wordt ondermijnd, doordat de export-/importcapaciteit wordt beperkt of productielijnen worden verstoord als gevolg van het ontbreken van toereikende haveninfrastructuur, tekortkomingen op het gebied van intern vervoer (spoorwegen, vrachtvervoer of snelwegen) of slecht functionerende elektriciteitsproductie-eenheden en elektriciteitsnetten; overwegende dat deze lacunes tevens een negatieve invloed hebben op het welzijn van de mens (door schaarste aan rioolstelsels en waterleidingnetten); overwegende dat PPP's geïntegreerde oplossingen mogelijk maken waarbij een partner of consortium voorziet in "bouw" (diensten op het gebied van bouw, techniek en architectuur), "financiering" (injectie van particuliere middelen, ten minste om een project te voorfinancieren) en "exploitatie" (diensten op het gebied van onderhoud, toezicht en beheer);
O. overwegende dat intergouvernementele organisaties ook PPP's hebben gebruikt om steun te bieden aan de minst ontwikkelde landen via partnerschappen die actief zijn op het gebied van ontwikkeling en samenwerking: de Wereldbank, regionale banken voor wederopbouw, de Voedsel- en Landbouworganisatie, de Wereldgezondheidsorganisatie en het Kinderfonds van de Verenigde Naties (UNICEF), om er maar een paar te noemen, hebben PPP's gebruikt om acties uit te voeren; overwegende, met betrekking tot het geografische zwaartepunt, dat de VS, Australië, Japan, Maleisië, Singapore, de Verenigde Arabische Emiraten en andere Aziatische en Latijns-Amerikaanse landen (onder aanvoering van Chili) ervaring met PPP's hebben; overwegende dat de OESO-landen (Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Italië, Ierland, Nederland, Portugal en Spanje) ook over relevante wetgeving beschikken; overwegende dat het Verenigd Koninkrijk het verst ontwikkelde programma ten aanzien van PPP's heeft (waarbij het particuliere financieringsinitiatief goed is voor ongeveer 20 % van de overheidsinvesteringen); overwegende dat de EU leider is op de PPP-infrastructuurmarkt met een concentratie van meer dan 45 % van de nominale waarde van PPP's;
P. overwegende dat PPP's zijn gebruikt in het kader van de structuurfondsen, uitbreiding, de trans-Europese netwerken, gezamenlijke technologie-initiatieven, Europa 2020, O&O (fabrieken van de toekomst, energie-efficiënte gebouwen, het initiatief voor groene voertuigen, de duurzame procesindustrie, fotonica, robottechnologie, krachtige computers en 5G-netwerken), e-leren, onderzoeksprojecten met universiteiten en andere programma's op het gebied van gezondheid (zoals het initiatief innovatieve geneesmiddelen); overwegende dat de Europese Investeringsbank en het Europees expertisecentrum op het gebied van PPP's projecten in de EU, buurlanden en daarbuiten hebben uitgevoerd; overwegende dat de EU ook heeft bijgedragen via het Wereldfonds voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie; overwegende dat het Europees Fonds voor strategische investeringen tot doel heeft een aantal PPP's in de EU te steunen, waaraan ondernemingen van handelspartners kunnen deelnemen;
Q. overwegende dat de EU tot op heden haar markten voor overheidsopdrachten grotendeels open heeft gehouden voor internationale concurrentie, op grond van voorschriften met als doel eerlijke en doeltreffende mededinging binnen de interne markt te bevorderen en een gelijk speelveld voor internationale beleggers tot stand te brengen; overwegende dat er geen discriminatie plaatsvindt op basis van buitenlands eigendom of buitenlandse zeggenschap, en dat buitenlandse ondernemingen zich ter plaatse kunnen vestigen om aan PPP's te kunnen deelnemen;
R. overwegende dat de vrijhandelsovereenkomsten van de EU bepalingen omvatten die voor ondernemingen de weg vrijmaken om in PPP-verband te bieden door markttoegang en vaststelling vooraf; overwegende dat de behandeling en mogelijkheden met betrekking tot Korea, Colombia/Peru, Midden-Amerika, Singapore en Canada (en Vietnam en Japan) verschillend en expliciet zijn gedefinieerd; overwegende dat er een relatief flexibele aanpak nodig is voor de onderhandelingen met verschillende partners, maar dat het bijdragen aan een duurzame sociale, economische en ecologische ontwikkeling, democratie en goed bestuur, eerbiediging van mensenrechten en bevordering van internationaal erkende beschermingsnormen, met inbegrip van het scheppen van fatsoenlijke banen, altijd voorop moet worden gesteld; overwegende dat, op multilateraal niveau, bij de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten (GATS) en de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten eveneens een aantal verbintenissen wordt vastgelegd, evenals mogelijk bij andere plurilaterale instrumenten zoals de Overeenkomst betreffende de handel in diensten (TiSA); overwegende dat de concurrentie in de EU bijgevolg steeds groter wordt;
Achtergrond
1. wijst erop dat het scheppen van fatsoenlijke banen, het concurrentievermogen en de productiviteit in de EU en in derde landen moeten worden gestimuleerd door innovatieve beleidsmaatregelen en nieuwe inspanningen die gericht zijn op het stimuleren van de activiteiten van de economische actoren teneinde de groei een nieuwe impuls te geven, onder meer via investeringen buiten de interne markt; meent dat PPP's – samen met verschillende andere opties – een potentiële bron van groei voor EU-bedrijven kunnen zijn en tegelijkertijd nuttig kunnen zijn voor onze derde partnerlanden, aangezien deze PPP's kunnen helpen bij het opzetten van infrastructuur, het leveren van goederen en het verlenen van diensten van algemeen belang;
2. herinnert eraan dat PPP's een grote toegevoegde waarde voor burgers en consumenten moeten hebben, tot dienstverlening en/of goederen van goede kwaliteit moeten leiden en concrete economische en concurrentievoordelen voor overheidsinstellingen moeten opleveren, zowel op regerings- als lokaal niveau, terwijl extra lasten of verliezen voor de overheidssector worden vermeden;
3. spoort de Commissie aan om met een definitie van PPP te komen die internationaal wordt erkend, zoals een langetermijnverband tussen een publieke projectontwikkelaar en particuliere investeerders met als doel de levering van kwalitatieve, toegankelijke overheidsdiensten en infrastructuur te bewerkstelligen, overeenkomstig duidelijke, in contracten vastgestelde voorwaarden, waarvan de naleving gemakkelijk te evalueren is door middel van toezichtindicatoren, en waarbij naleving eerlijk en passend wordt beloond;
4. merkt op dat zowel kmo's als grotere ondernemingen kunnen voorzien in unieke kennis met betrekking tot de private sector, ervaring en optimale werkmethoden, alsook in netwerken van overheidsinstanties in landen buiten de EU, en zo kunnen bijdragen aan de uitvoering van een duurzaam ontwikkelingsbeleid; is van mening dat kmo's hun potentieel optimaal kunnen benutten als zij netwerken tot stand brengen en op wereldniveau opereren en markten buiten Europa betreden, onder meer via PPP's; verzoekt de Commissie in dit verband consortiums of andere samenwerkingsvormen tussen grote ondernemingen en kmo's aan te moedigen, zodat kmo's een betere toegang tot PPP-projecten krijgen;
5. wijst erop dat bij de ontwikkeling van PPP's in het bijzonder rekening moet worden gehouden met de uitdagingen waarmee in de EU gevestigde kmo's te maken krijgen wanneer ze concurreren op internationale markten in het kader van PPP's, en dat moet worden gezorgd voor concrete, billijke en wederzijdse toegang voor kmo's, met name in de sector van de nutsvoorzieningen, zoals vastgesteld in Richtlijn 2014/25/EU; benadrukt in dit verband het belang van specifieke regels die kmo's de mogelijkheid bieden om in een cluster of groep aan aanbestedingen deel te nemen, en van het gebruik van open, transparante onderaannemingsketens;
Uitdagingen
6. betreurt dat veel EU-bedrijven in het buitenland nog tegen aanzienlijke belemmeringen aanlopen, ondanks het feit dat de EU haar markten voor overheidsopdrachten tot nu toe grotendeels open heeft gehouden voor internationale concurrentie; verzoekt de Commissie te waarborgen dat EU-handelsovereenkomsten instrumenten bevatten die onze ondernemingen, met name kmo's, in staat stellen om in het buitenland onder gelijke voorwaarden met buitenlandse nationale bedrijven te concurreren; eist eveneens duidelijke regelgeving voor en een gemakkelijke toegang tot informatie over aanbestedingen en gunningscriteria, en wenst dat discriminerende en ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen op het gebied van overheidsopdrachten, diensten en investeringen (zoals fiscale discriminatie, belemmeringen van de regelgeving voor de oprichting van filialen of dochterondernemingen en beperkingen op de toegang tot financiering) worden opgeheven; verzoekt onze partnerlanden de beginselen van "open bestuur" toe te passen om transparantie te waarborgen en belangenconflicten te vermijden, en om de nodige voorzichtigheid te betrachten bij de toepassing van PPP's door niet alleen rekening te houden met kosten-batenanalyses en de levensvatbaarheid van de projecten, maar ook met de financiële en technische capaciteiten van overheidsinstanties om goed te kunnen toezien op de uitvoering van de dienst of infrastructuur in het algemeen belang van de burgers;
7. erkent dat voor de uitdagingen in verband met PPP's een oplossing kan worden gevonden met behulp van beginselen van goed bestuur, zoals transparantie en duidelijkheid van de gunningsregels, waarbij de volgende kwesties van essentieel belang zijn: de gunning, uitvoering en evaluatie vanaf de beginfase van het project; de omschrijving van het model voor risico-overdracht (met name de waardering van de kostenefficiëntie op de middellange en lange termijn); de deelname van belanghebbenden en maatschappelijke organisaties; de strijd tegen corruptie en fraude; de financiële en technische capaciteiten van de bevoegde instanties om de uitvoering van de projecten op een goede manier te plannen en controleren; en de handhaving van rechtszekerheid, binnen een kader waarin overheidsinstanties hun wettelijke taken kunnen uitvoeren; verzoekt de Commissie en de lidstaten (die in dit verband een belangrijke rol spelen) deze beginselen en de daaraan gerelateerde werkmethoden buiten onze grenzen te bevorderen;
8. herinnert eraan dat PPP's worden gekenmerkt door hun hoge waarde en technische complexiteit, en door de langetermijnverbintenissen van de partijen; merkt op dat deze dan ook voldoende flexibiliteit en procedurele waarborgen vereisen opdat discriminatie wordt uitgesloten en transparantie en gelijke behandeling worden gewaarborgd;
9. herinnert eraan dat er een aantal inherente risico's bestaan bij infrastructuurprojecten (in het bijzonder bouwwerkzaamheden en projecten op het gebied van milieu, telecommunicatie en energienetwerken), en dat de regering middels PPP's een deel van deze risico's aan de particuliere aannemer overdraagt zodat beide partijen de vruchten van de projecten kunnen plukken, maar ook de risico's en verantwoordelijkheden ervan delen; wijst er voorts op dat adequate risicodeling essentieel is om de kosten van een project te verminderen en de succesvolle uitvoering en levensvatbaarheid ervan te waarborgen;
10. herinnert eraan dat de verlening van kwalitatief hoogstaande, toegankelijke en kosteneffectieve diensten aan het publiek binnen de EU en daarbuiten een cruciale voorwaarde is voor de waarborging van een succesvolle tenuitvoerlegging en de levensvatbaarheid van PPP's; herinnert eraan dat de complexe keuze uit modellen en contracten van invloed is op de ontwikkeling van een project; waarschuwt ervoor dat PPP's in sommige stadia enkel zijn gebruikt met het doel om formeel aan bepalingen op het gebied van overheidstekorten te voldoen; benadrukt de noodzaak van een adequaat institutioneel kader waarin politiek engagement, goed bestuur en adequate onderliggende wetgeving worden gecombineerd om ervoor te zorgen dat de PPP's een betere kwaliteit en een brede dekking van de dienstverlening aan de burgers bieden; benadrukt in dit kader het belang van een degelijke evaluatie van het profiel en de eerdere ervaring van de betrokken bedrijven om de kwaliteit van de door hen verleende diensten te controleren en na te gaan of zij de beginselen van verantwoord ondernemen in acht hebben genomen;
De particuliere sector betrekken bij ontwikkeling
11. benadrukt dat het handelsbeleid, het investeringsbeleid en het ontwikkelingsbeleid van de EU met elkaar verbonden zijn en dat op grond van het in artikel 208 van het Verdrag van Lissabon vastgelegde beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden, rekening moet worden gehouden met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking; benadrukt daarnaast dat ervoor moet worden gezorgd dat het EU-beleid op het gebied van investeringen gericht is op financiële keuzes waarin een reële beoordeling is opgenomen van de maatschappelijke effecten;
12. beklemtoont het groeiende potentieel van PPP's als een van de mogelijkheden om innovatieve oplossingen te bevorderen en langlopende financiering uit particuliere middelen en binnenlandse middelen vrij te maken voor ontwikkelingsdoeleinden, aangezien er in de ontwikkelingslanden omvangrijke investeringen nodig zijn – op het gebied van infrastructuur, watervoorziening en energie – die niet door de publieke sector alleen kunnen worden opgebracht en waarvoor de betrokkenheid van de private sector in meerderheid tot voordeel zal strekken; meent dat PPP's ook innovatie op het gebied van technologieën en bedrijfsmodellen kunnen genereren, en mechanismen kunnen opzetten om de particuliere sector verantwoording af te laten leggen; wijst echter op gevallen in sommige ontwikkelingslanden waarin de deelname van de particuliere sector aan PPP's niet de gewenste resultaten heeft opgeleverd; stelt dientengevolge vast dat technische bijstand nodig is om het juridische en institutionele kader waarin de PPP's worden uitgewerkt te versterken, met name wat betreft de capaciteiten om de uitvoering van dergelijke projecten op een goede manier te evalueren, plannen en controleren, en om publieke partners de mogelijkheid te bieden om compensatie te eisen van particuliere ondernemingen in geval van niet-naleving van het contract;
13. merkt op dat PPP's hoog op de ontwikkelingsagenda staan en steeds vaker worden gepromoot als manier om lacunes in de infrastructuurfinanciering te verhelpen in ontwikkelde en ontwikkelingslanden;
14. vraagt de Commissie met klem – aangezien zij heeft aangegeven dat zij het gebruik van blending in de komende jaren wil uitbreiden – de aanbevelingen in het speciale verslag van de Europese Rekenkamer inzake het gebruik van blending ten uitvoer te leggen en het mechanisme voor het combineren van subsidies en leningen, met name ten aanzien van ontwikkeling en de financiële additionaliteit, transparantie en verantwoording, te evalueren;
15. verzoekt de EU-organen ondernemingen uit de EU die deelnemen aan PPP's in derde landen, met name de minst ontwikkelde landen, aan te moedigen tot de naleving van het beginsel van beleidssamenhang, in overeenstemming met bestaande richtsnoeren van de OESO voor multinationale ondernemingen, zodat rekening wordt gehouden met de doelstellingen inzake ontwikkelingssamenwerking; verzoekt de Commissie duurzame investeringen te stimuleren, rekening houdende met ontwikkelingsdoelstellingen, door een prioriteit te maken van met name de ontwikkeling van binnenlandse economieën op lange termijn, en projecten te bevorderen die bijvoorbeeld gericht zijn op milieubescherming, armoedebestrijding, onderwijs, afvalbeheer en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen;
16. wijst erop dat op het gebied van ontwikkelingshulp PPP's een effectieve manier zijn om Europese middelen te besteden op een manier die de EU-prioriteiten en de coherentie met ander beleid ondersteunt; vraagt om een nauwere betrokkenheid van de Commissie en meer investeringen in PPP's voor ontwikkeling, en wenst dat PPP's worden gebruikt als een manier om de beperkte ontwikkelingsbegroting van de Unie uit te breiden;
17. onderstreept dat particuliere investeringen en financiering wellicht de belangrijkste motor voor duurzame groei zijn, die voor de komende jaren in de ontwikkelingslanden op circa 5 % wordt geschat; erkent dat dergelijke particuliere financiering kan bijdragen aan de ondersteuning van plaatselijke economieën en ondernemingen en het scheppen van fatsoenlijke banen en zodoende kan leiden tot de uitbanning van de armoede, mits de buitenlandse directe investeringen goed gereguleerd zijn en verband houden met concrete verbeteringen in de economieën van de partnerlanden, bijvoorbeeld door middel van technologieoverdracht en opleidingsmogelijkheden voor de plaatselijke beroepsbevolking; meent om die redenen dat PPP's van nut kunnen zijn voor de minst ontwikkelde landen, aangezien het onevenredige investeringsrisico ertoe leidt dat particuliere investeringen niet voldoende worden gestimuleerd; onderstreept dat de toekomstige PPP's op de ontwikkelingsagenda voor de periode na 2015 gericht moeten zijn op armoedebestrijding en op andere doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling, en moeten worden afgestemd op de nationale ontwikkelingsplannen van de partnerlanden;
18. wijst erop dat goed gestructureerde en doeltreffend geïmplementeerde PPP's vele voordelen kunnen bieden, zoals innovatie, een efficiënter gebruik van hulpbronnen en een betere kwaliteitsborging en controle; merkt daarnaast op dat PPP's in ontwikkelingslanden moeten worden beoordeeld op basis van hun vermogen om ontwikkelingsresultaten te boeken en dat een eerlijke verdeling van de risicolast tussen de particuliere en publieke sector noodzakelijk is; benadrukt dat PPP's in ontwikkelingslanden tot dusver vooral gericht waren op de sectoren energie en telecommunicatie, terwijl particuliere investeringen in de sociale infrastructuur nog steeds zelden voorkomen; moedigt daarom de PPP's aan die in de eerste plaatst gericht zijn op het halen van doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling;
19. dringt aan op meer technische bijstand – onder meer de opleiding van plaatselijke functionarissen en het delen van technologieën – aan de regeringen van de partnerlanden teneinde hun capaciteit om de eigendom van de PPP's op te eisen te vergroten en hun deel van de verantwoordelijkheid te nemen voor het beheer van PPP-projecten, onder meer door hen te helpen bancaire en belastingadministratiesystemen op te zetten waarmee financieel bestuur en het beheer van publieke en private middelen gewaarborgd kunnen worden; merkt op dat de ervaring leert dat PPP-contracten die het resultaat zijn van slecht onderhandelen in sommige gevallen de schuldenlasten van landen kunnen vergroten, en dringt aan op de opzet van een regelgevingskader voor verantwoorde financiering; verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om ontwikkelingslanden technische ondersteuning en advies te bieden met betrekking tot de voorbereidingen voor en de tenuitvoerlegging van de EU-normen op hun markten;
20. is groot voorstander van de daadwerkelijke en alomvattende verspreiding en tenuitvoerlegging van de VN-richtsnoeren inzake bedrijfsleven en mensenrechten in en buiten de EU en benadrukt dat alle nodige beleids- en wetgevingsmaatregelen moeten worden genomen om lacunes in de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de VN-richtsnoeren aan te pakken, onder meer voor wat betreft de toegang tot de rechter;
21. benadrukt dat ontwikkelingsbureaus ervoor moeten zorgen dat overheidsfinanciering voor ontwikkeling wordt gebruikt om de plaatselijke economische netwerken in ontwikkelingslanden te ondersteunen en niet om particuliere ondernemingen en multinationals uit de donorlanden te promoten; benadrukt met name dat PPP's erop gericht moeten zijn de capaciteiten van de binnenlandse micro-, kleine en middelgrote ondernemingen op te bouwen;
22. herinnert eraan dat de Europese Unie zich ertoe heeft verbonden de gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bevorderen en te zorgen voor gendermainstreaming in al haar activiteiten; dringt erop aan dat de genderdimensie geïntegreerd wordt in de planning en de uitvoering van PPP's, bijvoorbeeld door het gebruik van naar geslacht gedifferentieerde gegevens en onderzoek voor gerichte investeringen en door kernprestatie-indicatoren inzake voordelen voor vrouwen in contracten vast te stellen; vraagt in dit verband om meer steun aan plaatselijke kmo's, en vooral aan vrouwelijke ondernemers, zodat zij kunnen profiteren van door de particuliere sector geleide groei;
Mogelijke instrumenten waarmee ondernemingen uit de EU PPP's buiten de EU aan kunnen gaan
23. verzoekt de Commissie ernaar te streven internationaal verbintenissen voor wezenlijke markttoegang af te dwingen binnen de Wereldhandelsorganisatie en in lopende bilaterale onderhandelingen met derde landen vanuit een benadering van positieve wederkerigheid die internationale concurrentie mogelijk maakt, om de verschillen in openheid voor overheidsopdrachten tussen de EU en andere handelspartners te verhelpen; verzoekt de Commissie zich in te spannen voor het wegnemen van administratieve, procedurele en technische belemmeringen die de deelname van EU-bedrijven aan buitenlandse PPP's verhinderen;
24. verzoekt de Commissie om, bij onderhandelingen over handels- en investeringsovereenkomsten met andere landen, belemmeringen voor Europese ondernemingen, in het bijzonder kmo's, om in deze landen PPP's aan te gaan, te helpen wegnemen en de mobiliteit van Europese beroepsbeoefenaren naar deze landen te ondersteunen, zodat zij op gelijke voet kunnen concurreren met binnenlandse ondernemingen en ondernemingen uit derde landen;
25. verzoekt de Commissie toezicht te houden op EU-bedrijven in het buitenland en conclusies te trekken ten aanzien van succesverhalen, modellen en optimale werkmethoden, met het oog op de opstelling van richtsnoeren, en te overwegen virtuele documentatie- of waarnemingscentra op te richten om de toegang van EU-ondernemingen – met name kmo's – tot informatie over PPP-mogelijkheden te vergemakkelijken; verzoekt de Commissie de opzet van gebruiksvriendelijke platforms en netwerken te stimuleren om de bevordering van structureel overleg tussen belanghebbenden te bevorderen en om technische ondersteuning te bieden wat betreft het wettelijke kader en de verwachte uitdagingen; verzoekt de Commissie om een studie te verrichten naar de effecten van de vrijhandelsgebieden van de Unie en hun uitvoering op de toegang tot buitenlandse PPP's voor EU-ondernemingen; meent dat een dergelijke studie inzicht zou kunnen bieden in de concrete effecten van vrijhandelsgebieden op het gebied van PPP's, en uiteindelijk kan bijdragen aan het identificeren van hindernissen die nog niet zijn weggenomen;
26. verzoekt de Commissie het gebruik van duidelijke en uitgebreide boekhoudregels op internationaal niveau te bevorderen teneinde de onzekerheden te verminderen die aan PPP's verbonden zijn en tegelijkertijd een deugdelijk begrotingsbeleid en de duurzaamheid van projecten te bevorderen;
27. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat door de EU gesteunde organen zoals het Europees Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen (EASME) en het Enterprise Europe Network (EEN) ook informatie kunnen ontvangen en met de kmo's delen over de manier waarop PPP's in staten buiten de EU kunnen worden aangegaan, en de deelname van kmo's aan PPP's in derde landen kan worden bevorderd;
28. onderstreept dat het, om grensoverschrijdende middelen van de private sector voor PPP's aan te trekken, van het grootste belang is om voldoende zekerheid te bieden dat deze langetermijninvesteringen baat zullen hebben bij een duidelijk, stabiel en veilig klimaat met goed bestuur, rechtszekerheid, transparantie, gelijke behandeling, non-discriminatie en effectieve geschillenbeslechting; verzoekt de Commissie en de Raad daartoe samen te werken in de bevoegde internationale fora en internationale financiële instellingen, om ervoor te zorgen dat is voorzien in het noodzakelijke juridische kader op dit gebied en dat dit transparant, democratisch, inclusief, doeltreffend en kostenefficiënt is;
PPP's buiten de EU: nieuwe banen en groeimogelijkheden voor EU-bedrijven
29. is ervan overtuigd dat grotere deelname door EU-bedrijven aan grootschalige internationale PPP's zou kunnen leiden tot aanzienlijke voordelen voor het scheppen van fatsoenlijke banen, de productiviteit, het concurrentievermogen en de ontwikkeling van technologische capaciteiten en innovatie in de EU; herinnert eraan dat in de studie van de Commissie van 2010 "Internationalisering van Europese kmo's" de nadruk ligt op het positieve verband tussen internationalisering en innovatie op het punt van producten, diensten en processen;
30. wijst erop dat de werkzaamheden op dit gebied met name rekening moeten houden met de uitdagingen waar kmo's in de EU mee te maken krijgen wanneer ze concurreren op internationale markten in het kader van PPP's en dat moet worden gezorgd voor een concrete en billijke toegang voor kmo's; benadrukt in dit verband het belang van specifieke regels die kmo's de mogelijkheid bieden om in een cluster of groep aan aanbestedingen deel te nemen, en van het gebruik van open, transparante onderaannemingsketens; meent dat kmo's moeten worden aangemoedigd om als onderaannemers of als onderdeel van een consortium in te schrijven voor overheidsopdrachten;
31. herinnert aan de in de EU geboekte successen door het gebruik van PPP's op het gebied van de ontwikkeling van infrastructuur en speerpuntgebieden van technologie, onderzoek, e-leren en andere sectoren met een hoge toegevoegde waarde; moedigt de Commissie aan te bepalen welke projecten in de EU de beste resultaten hebben opgeleverd en deelname van EU-bedrijven, kmo's in het bijzonder, aan dergelijke samenwerkingsverbanden in het buitenland te bevorderen;
o o o
32. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Europese Investeringsbank.