Index 
Aangenomen teksten
Woensdag 11 maart 2015 - Straatsburg
Gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen ***I
 Stabilisatie- en associatieovereenkomst met Montenegro ***I
 Tariefcontingenten van de Unie voor kwaliteitsrundvlees, varkensvlees, slachtpluimvee, tarwe en mengkoren, en zemelen, slijpsel en andere resten ***I
 Invoer in de Unie van landbouwproducten van oorsprong uit Turkije ***I
 Schorsing van bepaalde concessies betreffende de invoer in de Unie van landbouwproducten van oorsprong uit Turkije ***I
 Oprichting van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee ***
 Verzoek om opheffing van de immuniteit van Theodoros Zagorakis
 Verzoek om opheffing van de parlementaire immuniteit van Sergei Stanishev
 Richtsnoeren voor de begroting 2016 - Afdeling III
 Jaarverslag 2013 over de bescherming van de financiële belangen van de EU - Fraudebestrijding
 Voortgangsverslag 2014 over Montenegro
 Voortgangsverslag 2014 over de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië
 Voortgangsverslag 2014 over Servië
 Het Europees integratieproces van Kosovo
 Europees semester voor coördinatie van het economisch beleid: jaarlijkse groeianalyse 2015
 Europees semester voor coördinatie van het economisch beleid: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2015
 Governance van de interne markt binnen het Europees semester 2015
 Bestrijding van seksueel misbruik van kinderen op het internet

Gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen ***I
PDF 213kWORD 183k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2015 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen (herschikking) (COM(2014)0323 – C8-0014/2014 – 2014/0168(COD))
P8_TA(2015)0053A8-0014/2015

(Gewone wetgevingsprocedure – herschikking)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2014)0323),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8‑0014/2014),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 december 2014(1),

–  gezien het Interinstitutioneel akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten(2),

–  gezien de brief d.d. 13 november 2014 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie internationale handel overeenkomstig artikel 104, lid 3, van zijn Reglement,

–  gezien de artikelen 104 en 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A8-0014/2015),

A.  overwegende dat het voorstel van de Commissie volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel louter een codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;

1.  stelt zijn standpunt in eerste lezing vast zoals hierna is opgenomen;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 maart 2015 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2015/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen (herschikking)

P8_TC1-COD(2014)0168


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2015/755.)

(1) Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt.
(2) PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.


Stabilisatie- en associatieovereenkomst met Montenegro ***I
PDF 213kWORD 183k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2015 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde procedures voor de toepassing van de Stabilisatie- en Associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Montenegro, anderzijds (gecodificeerde tekst) (COM(2014)0374 – C8-0035/2014 – 2014/0190(COD))
P8_TA(2015)0054A8-0051/2014

(Gewone wetgevingsprocedure – codificatie)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2014)0374),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0035/2014),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 december 2014(1)

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten(2),

–  gezien de artikelen 103 en 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0051/2014),

A.  overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 maart 2015 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2015/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde procedures voor de toepassing van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Montenegro, anderzijds (codificatie)

P8_TC1-COD(2014)0190


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2015/752.)

(1) Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.
(2) PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2.


Tariefcontingenten van de Unie voor kwaliteitsrundvlees, varkensvlees, slachtpluimvee, tarwe en mengkoren, en zemelen, slijpsel en andere resten ***I
PDF 213kWORD 183k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2015 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten van de Unie voor kwaliteitsrundvlees, varkensvlees, slachtpluimvee, tarwe en mengkoren, en zemelen, slijpsel en andere resten (gecodificeerde tekst) (COM(2014)0594 – C8-0169/2014 – 2014/0276(COD))
P8_TA(2015)0055A8-0052/2014

(Gewone wetgevingsprocedure – codificatie)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2014)0594),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8‑0169/2014),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 december 2014(1),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten(2),

–  gezien de artikelen 103 en 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0052/2014),

A.  overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie louter een codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;

1.  stelt zijn standpunt in eerste lezing vast zoals hierna is opgenomen;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 maart 2015 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2015/... van het Europees Parlement en de Raad houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten van de Unie voor kwaliteitsrundvlees, varkensvlees, slachtpluimvee, tarwe en mengkoren, en zemelen, slijpsel en andere resten (codificatie)

P8_TC1-COD(2014)0276


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2015/754.)

(1) Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt.
(2) PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2.


Invoer in de Unie van landbouwproducten van oorsprong uit Turkije ***I
PDF 212kWORD 182k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2015 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de invoer in de Unie van landbouwproducten van oorsprong uit Turkije (gecodificeerde tekst) (COM(2014)0586 – C8-0166/2014 – 2014/0272(COD))
P8_TA(2015)0056A8-0048/2014

(Gewone wetgevingsprocedure – codificatie)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2014)0586),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8‑0166/2014),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 december 2014(1),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten(2),

–  gezien de artikelen 103 en 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0048/2014),

A.  overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie louter een codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 maart 2015 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2015/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende de invoer in de Unie van landbouwproducten van oorsprong uit Turkije (codificatie)

P8_TC1-COD(2014)0272


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2015/753.)

(1) Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt.
(2) PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2.


Schorsing van bepaalde concessies betreffende de invoer in de Unie van landbouwproducten van oorsprong uit Turkije ***I
PDF 213kWORD 182k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2015 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot schorsing van bepaalde concessies betreffende de invoer in de Unie van landbouwproducten van oorsprong uit Turkije (gecodificeerde tekst) (COM(2014)0593 – C8-0170/2014 – 2014/0275(COD))
P8_TA(2015)0057A8-0050/2014

(Gewone wetgevingsprocedure – codificatie)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2014)0593),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8‑0170/2014),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 december 2014(1),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 voor een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten(2),

–  gezien de artikelen 103 en 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0050/2014),

A.  overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie louter een codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 maart 2015 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2015/... van het Europees Parlement en de Raad tot schorsing van bepaalde concessies betreffende de invoer in de Unie van landbouwproducten van oorsprong uit Turkije (codificatie)

P8_TC1-COD(2014)0275


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2015/756.)

(1) Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt.
(2) PB C 102 van 4.4.1996, blz. 2.


Oprichting van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee ***
PDF 207kWORD 180k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2015 betreffende het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de aanvaarding, namens de Europese Unie, van de gewijzigde Overeenkomst inzake de oprichting van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (14993/2014 – C8-0027/2015 – 2014/0274(NLE))
P8_TA(2015)0058A8-0038/2015

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerp van besluit van de Raad (14993/2014),

–  gezien het ontwerp van gewijzigde Overeenkomst inzake de oprichting van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (15458/2014),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 43, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0027/2015),

–  gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie visserij (A8-0038/2015),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de gewijzigde Overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee.


Verzoek om opheffing van de immuniteit van Theodoros Zagorakis
PDF 126kWORD 50k
Besluit van het Europees Parlement van 11 maart 2015 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Theodoros Zagorakis (2015/2048(IMM))
P8_TA(2015)0059A8-0044/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Theodoros Zagorakis, in verband met de voor de enkelvoudige strafkamer van de rechtbank van Thessaloniki aanhangige procedure E2010/3844, welk verzoek op 19 december 2014 werd ingediend door de vice-procureur van het Hooggerechtshof van Griekenland, en van de ontvangst waarvan op 28 januari 2015 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

–  in aanmerking genomen dat Theodoros Zagorakis overeenkomstig artikel 9, lid 5, van het Reglement afstand heeft gedaan van zijn recht te worden gehoord,

–  gezien de artikelen 8 en 9 van het Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–  gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010 en 6 september 2011(1),

–  gezien artikel 62 van de grondwet van de Helleense Republiek,

–  gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1 en artikel 9 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8‑0044/2015),

A.  overwegende dat de vice-procureur van het Hooggerechtshof van Griekenland in verband met een strafrechtelijk onderzoek gevraagd heeft om opheffing van de immuniteit van Theodoros Zagorakis, lid van het Parlement;

B.  overwegende dat overeenkomstig artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, de leden, op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend, genieten;

C.  overwegende dat overeenkomstig artikel 62 van de grondwet van de Helleense Republiek leden van het parlement tijdens de parlementaire zittingsperiode niet kunnen worden vervolgd, gearresteerd, gevangen genomen of op andere wijze aan beperkingen worden onderworpen zonder voorafgaande toestemming van het parlement;

D.  overwegende dat Theodoros Zagorakis wordt verdacht van letsel door schuld en veronachtzaming van veiligheidsvoorschriften op de werkplaats;

E.  overwegende dat de strafvervolging betrekking heeft op een arbeidsongeval dat op 13 mei 2010 plaatsvond in het stadion van de voetbalclub PAOK in Thessaloniki, waarbij een werknemer van die club gewond raakte, en gericht is tegen Theodoros Zagorakis in diens hoedanigheid van voorzitter en statutair vertegenwoordiger van genoemde club;

F.  overwegende dat deze feiten klaarblijkelijk geen verband houden met de positie van Theodoros Zagorakis als lid van het Europees Parlement, maar met zijn voormalige positie als voorzitter van de voetbalclub PAOK;

G.  overwegende dat het bij de vermeende handelingen niet gaat om een mening of stem uitgebracht in de uitoefening van het ambt van lid van het Europees Parlement in de zin van artikel 8 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;

H.  overwegende dat er geen aanwijzingen bestaan die erop duiden dat met de strafrechtelijke vervolging wordt beoogd de politieke activiteiten van het lid te schaden (fumus persecutionis), daar het strafrechtelijk onderzoek reeds was geopend enkele jaren voordat Theodoros Zagorakis als lid van het EP werd geïnstalleerd;

1.  besluit de immuniteit van Theodoros Zagorakis op te heffen;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk aan de vice-procureur van het Hooggerechtshof van Griekenland te doen toekomen.

(1) Arrest van 12 mei 1964 in zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier, Jurispr. 1964, blz. 195; arrest van 10 juli 1986 in zaak 149/85, Wybot/Faure e.a., Jurispr. 1986, blz. 2391; arrest van 15 oktober 2008 in zaak T-345/05, Mote/Parlement, Jurispr. 2008, blz. II-2849; arrest van 21 oktober 2008 in gevoegde zaken C-200/07 en C‑201/07, Marra/De Gregorio en Clemente, Jurispr. 2008, blz. I 7929; arrest van 19 maart 2010 in zaak T-42/06, Gollnisch/Parlement, Jurispr. 2010, blz. II‑1135; arrest van 6 september 2011 in zaak C‑163/10, Patriciello, Jurispr. 2011, blz. I‑7565.


Verzoek om opheffing van de parlementaire immuniteit van Sergei Stanishev
PDF 127kWORD 51k
Besluit van het Europees Parlement van 11 maart 2015 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Sergei Stanishev (2014/2259(IMM))
P8_TA(2015)0060A8-0045/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien het verzoek om opheffing van de immuniteit van Sergei Stanishev, dat op 24 november 2014 door de Procureur-Generaal van de Republiek Bulgarije in verband met gerechtelijke procedures die aanhangig zijn bij de rechtbank van Sofia (ref. CCAN No C-280/2013) werd doorgezonden en de ontvangst waarvan op 15 december 2014 ter plenaire vergadering werd aangekondigd,

–  na Sergei Stanishev te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 5 van zijn Reglement,

–  gezien de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en op artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–  gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013(1),

–  gezien artikel 70 van de grondwet van de Republiek Bulgarije,

–  gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1 en artikel 9 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0045/2015),

A.  overwegende dat de Procureur-Generaal van de Republiek Bulgarije een verzoek heeft doorgezonden van het parket van de openbare aanklager bij de rechtbank van Sofia om toestemming tot voortzetting van het strafrechtelijk onderzoek tegen Sergei Stanishev in verband met een strafbaar feit als bedoeld in artikel 358, lid 1, juncto artikel 26, lid 1, van het Bulgaarse wetboek van strafrecht;

B.  overwegende dat ingevolge artikel 8 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, tegen de leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden, en zij niet kunnen worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht;

C.  overwegende dat de leden van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie tijdens de zittingsduur van het Parlement op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

D.  overwegende dat een lid van de Nationale Vergadering ingevolge artikel 70, lid 1, van de grondwet van de Republiek Bulgarije immuniteit geniet tegen arrest of strafvervolging behalve wanneer het gaat om het plegen van een misdrijf, en dat in dat geval de toestemming van de Nationale Vergadering is vereist of indien met reces, van de voorzitter van de Nationale Vergadering, behalve in geval van betrapping op heterdaad; overwegende dat ingevolge artikel 70, lid 2, van de grondwet van de Republiek Bulgarije deze toestemming niet is vereist wanneer het betrokken lid van de Nationale Vergadering schriftelijk met de strafvervolging instemt;

E.  overwegende dat het uitsluitend aan het Parlement is te beslissen of de immuniteit in een bepaald geval al dan niet wordt opgeheven; overwegende dat het Parlement in redelijkheid rekening kan houden met het standpunt van het lid wanneer het zijn besluit neemt diens immuniteit al dan niet op te heffen(2);

F.  overwegende dat de ten laste gelegde feiten geen rechtstreeks duidelijk verband hebben met het functioneren van Sergei Stanishev als lid van het Europees Parlement, en dat het niet gaat om een mening of stem die hij in het kader van de uitoefening van zijn taken als lid van het Europees Parlement heeft uitgebracht, als bedoeld in artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;

G.  overwegende dat het strafrechtelijk vooronderzoek tegen Sergei Stanishev al een aanvang had genomen lang voordat hij lid werd van het Europees Parlement, en dat de strafzaak dus geen verband houdt met zijn positie als lid van het Europees Parlement;

H.  overwegende dat Sergei Stanishev al tweemaal, eerst als eerste minister en vervolgens als lid van de Nationale Vergadering, bij schriftelijke verklaring aan de voorzitter van de Nationale Vergadering met strafvervolging heeft ingestemd, overeenkomstig artikel 70, lid 2, van de grondwet van de Republiek Bulgarije;

I.  overwegende dat het Parlement in deze zaak geen bewijs heeft gevonden dat duidt op fumus persecutionis, d.w.z. een voldoende ernstig en precies vermoeden dat de zaak aanhangig is gemaakt met de bedoeling het lid politieke schade toe te brengen;

1.  besluit de immuniteit van Sergei Stanishev op te heffen;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de desbevoegde autoriteiten van de Republiek Bulgarije en aan Sergei Stanishev.

(1) Arrest van 12 mei 1964 in zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier, EU:C:1964:28; arrestvan 10 juli 1986 in zaak 149/85, Wybot/Faure e.a., EU:C:1986:310; arrest van 15 oktober 2008 in zaak T-345/05, Mote/Parlement, EU:T:2008:440; arrest van 21 oktober 2008 in gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07, Marra/De Gregorio en Clemente, EU:C:2008:579; arrest van 19 maart 2010 in zaak T-42/06, Gollnisch/Parlement, EU:T:2010:102; arrest van 6 september 2011 in zaak C-163/10, Patriciello, EU:C:2011:543; arrest van 17 januari 2013 in gevoegde zaken T-346/11 en T-347/11, Gollnisch/Parlement, EU:T:2013:23.
(2) Zaak T-345/05, Mote/Parlement (reeds aangehaald), punt 28.


Richtsnoeren voor de begroting 2016 - Afdeling III
PDF 241kWORD 204k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2015 over de algemene richtsnoeren voor de voorbereiding van de begroting 2016, afdeling III – Commissie (2015/2008(BUD))
P8_TA(2015)0061A8-0027/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 312 en 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

–  gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(1),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(2),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(3),

–  gezien zijn resolutie van 17 december 2014 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015(4),

–  gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015(5) en de zes desbetreffende gezamenlijke verklaringen van het Parlement, de Raad en de Commissie, alsmede de drie unilaterale verklaringen,

–  gezien de mededeling van de Commissie over een investeringsplan voor Europa dat op van 26 november 2014 door de Commissie werd goedgekeurd (COM(2014)0903), en het voorstel voor een verordening betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, dat de Commissie op 13 januari 2015 heeft goedgekeurd (COM(2015)0010),

–  gezien titel II, hoofdstuk 8, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0027/2015),

A.  overwegende dat de EU-begroting voornamelijk een investeringsbegroting met een groot hefboomeffect is en een katalysator vormt voor groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid in de gehele Unie; overwegende dat de EU-begroting de uitvoering vergemakkelijkt van programma's en projecten die anders moeilijk of niet ten uitvoer zouden kunnen worden gelegd en dat zij – door middelen te bundelen en schaalvoordelen mogelijk te maken – garant staat voor de financiering van strategische investeringen in programma's met een Europese meerwaarde; overwegende dat de EU-begroting een concrete positieve invloed heeft op het leven van de burgers; overwegende dat zij een cruciale rol speelt bij het beperken van de verschillen tussen de Europese regio's en bij het waarborgen dat investeringen terecht komen in gebieden waar deze het hardst nodig zijn;

B.  overwegende dat het investeringsniveau in de EU als gevolg van de economische en financiële crisis aanzienlijk is teruggelopen en de ontwikkelingskloof tussen de verschillende regio's van de EU is toegenomen; overwegende dat de EU-begroting, als gevolg van de aanhoudende economische en budgettaire problemen op nationaal niveau, een essentiële rol vervult bij de bevordering van het concurrentievermogen en de versterking van de economische, sociale en territoriale cohesie in de Unie;

C.  overwegende dat de EU-begroting haar doelstellingen niet kan verwezenlijken indien haar soliditeit, integriteit en geloofwaardigheid in twijfel worden getrokken; overwegende dat alle verplichtingen die deel uitmaken van het meerjarig financieel kader 2014-2020 volledig moeten worden nagekomen en dat een aantal problemen die zich de afgelopen jaren hebben opgestapeld, met name het ongekende aantal onbetaalde facturen aan het eind van 2014, onverwijld moeten worden opgelost; overwegende dat het groeiende aantal onbetaalde facturen tot vertragingen in de tenuitvoerlegging van programma’s en Europese fondsen leidt, waar in de eerste plaats de Europese burgers onder te lijden hebben; overwegende dat de structurele betalingsachterstand bovendien de vraag oproept of een rente voor betalingsachterstand moet worden ingevoerd, aangezien lokale overheden het door de Europese Unie betaalde aandeel vooraf moeten financieren door zich tot de financiële markten te wenden; benadrukt dat annulering ervan geen oplossing voor de betalingscrisis is; herinnert eraan dat artikel 310 VWEU voorschrijft dat de ontvangsten en uitgaven op de EU-begroting in evenwicht moeten zijn;

D.  overwegende dat 2016 het jaar is waarin de nieuwe EU-programma's van het MFK 2014-2020 in werking worden gesteld en volledig operationeel zullen zijn, en waarin een begin wordt gemaakt met de tussentijdse herziening van het MFK;

Drie concepten die weer op de rails moeten worden gezet: Werkgelegenheid, ondernemingsgeest en ondernemerschap voor slimme, duurzame en inclusieve groei in de Europese Unie

1.  wijst nadrukkelijk op het potentieel en de meerwaarde van de EU-begroting voor het scheppen van werkgelegenheid en de ontwikkeling van ondernemingen en ondernemerschap voor slimme, duurzame en inclusieve groei in de gehele Unie; benadrukt in dit verband tevens de bijdrage die de EU-begroting levert aan de economische, sociale en territoriale cohesie, aan steun voor onderzoek en ontwikkeling, alsook aan de mogelijke energietransitie en interconnectiviteit om nieuwe banen en groei te creëren; constateert dat een hele reeks EU-programma's, waaronder Horizon 2020, Cosme, Erasmus+ en het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, rechtstreeks bijdragen aan de verwezenlijking van deze nagestreefde doelstellingen; verwacht dat de Commissie deze op groei gerichte programma's en instrumenten een wezenlijk deel zal laten uitmaken van de ontwerpbegroting 2016, zodat kan worden gegarandeerd dat daarvoor daadwerkelijk de nodige middelen zullen worden uitgetrokken;

2.  brengt in herinnering dat er in de EU meer dan 20 miljoen kmo´s zijn en dat zij 99 % van alle bedrijven vormen; is van mening dat een gunstig ondernemingsklimaat en de ontwikkeling van een ondernemerscultuur met fatsoenlijke banen in de EU de kmo´s hun rol zouden kunnen teruggeven van voornaamste banenschepper in de Unie – een rol die als gevolg van de economische crisis onder druk is komen te staan; onderstreept in dit verband dat het noodzakelijk is de totstandkoming en functionering van startende ondernemingen in de EU te bevorderen, door ondernemers samen te brengen en nieuwe projecten te stimuleren; is van mening dat alle in het kader van het Cosme-programma beschikbare financiële instrumenten – naast de vereenvoudiging van de wetgeving en het terugdringen van administratieve rompslomp – moeten dienen om kmo´s te helpen en te ondersteunen om deze doelstelling te verwezenlijken, met name door hun gemakkelijker toegang tot markten en kredieten te verschaffen; benadrukt het grote potentieel voor kmo´s en midcap-ondernemingen in het kader van het Europees Fonds voor strategische investeringen;

3.  benadrukt dat de Europese structuur- en investeringsfondsen het grootste deel van de investeringsuitgaven in de EU-begroting voor hun rekening nemen en dat zij bovendien essentieel zijn voor het scheppen van banen, het herstel van de groei en de bevordering van het concurrentievermogen en innovatie; onderstreept dat het cohesiebeleid van de EU van nut is geweest om de overheidsinvesteringen gaande te houden op vitale economische gebieden en in de praktijk tastbare resultaten heeft opgeleverd die de lidstaten en de regio's kunnen helpen om de huidige crisis te boven te komen en de Europa 2020-doelstellingen te behalen; verzoekt de Commissie en de lidstaten alles in het werk te stellen om de nog resterende operationele programma's in de komende maanden snel goedgekeurd te krijgen, zodat de uitvoering ervan in de loop van 2016 op kruissnelheid zal komen;

4.  maakt zich zorgen over de financiering van het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief vanaf 2016, aangezien het volledige budget voor dit programma in 2014 en 2015 vervroegd beschikbaar is gesteld; benadrukt met klem dat de bestrijding van de jeugdwerkloosheid verder moet worden geïntensiveerd en dat alle voor dit doel beschikbare financieringsmogelijkheden in aanmerking moeten worden genomen; wijst erop dat 2016 het eerste jaar zal zijn waarin de binnen de totale voor verplichtingen beschikbare marge beschikbaar zal worden gesteld, als bepaald in de MFK-verordening 2014-2020, boven de MFK-plafonds voor de jaren 2016 tot en met 2020 voor beleidsdoelstellingen met betrekking tot groei en werkgelegenheid, in het bijzonder de werkgelegenheid voor jongeren; verzoekt de Europese Commissie vast te stellen wat de oorzaken zijn van de vertraging bij de tenuitvoerlegging van dit programma en er samen met de lidstaten voor te zorgen dat het fonds ten volle wordt benut;

5.  onderstreept het belang van grensoverschrijdende mobiliteit als een instrument dat Europa in staat stelt te profiteren van de verscheidenheid aan vaardigheden onder de bevolking, en waarmee tegelijkertijd de opleidings- en werkgelegenheidskansen voor alle generaties kunnen worden verruimd; is van mening dat emblematische en succesvolle mobiliteitsprogramma's zoals Erasmus+ ten goede komen aan zowel individuele personen als aan de economie in haar geheel, en dat daarvan dan ook ten volle gebruik moet worden gemaakt; herinnert er in dit verband aan dat altijd rekening moet worden gehouden met de sociale aspecten van mobiliteit en dat mobiliteit slechts een van de mogelijke instrumenten voor de bestrijding van werkloosheid is en niet het laatste redmiddel mag zijn;

6.  brengt in herinnering dat belastingfraude en belastingontduiking een negatief effect hebben op de economieën van de lidstaten en, bijgevolg, op de begroting van de EU; benadrukt in het bijzonder dat iedere vorm van btw-fraude, zoals "carrouselfraude", rechtstreeks van invloed is op de ontvangsten van de EU; vraagt de Commissie om intensivering van de EU-programma's die de inspanningen van de lidstaten op dit terrein aanvullen;

7.  is ingenomen met de invoering van criteria voor groene ontwikkeling in de EU-begroting; is evenwel van mening dat het EU-beleid doeltreffend moet bijdragen aan de verwezenlijking van de overeengekomen doelstellingen inzake de bestrijding van de klimaatverandering, de bevordering van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, en de bescherming van het milieu en de biodiversiteit; meent dat het hier de belangrijkste mondiale uitdagingen op middellange en lange termijn betreft, die niet vergeten mogen worden;

De EU-begroting en het investeringsplan

8.  verwelkomt, als een eerste stap, het door de Commissie voorgestelde investeringsplan, waarmee in potentie 315 miljard euro aan investeringen in infrastructuur, onderwijs en onderzoek, maar ook in kmo´s en midcap-ondernemingen kan worden gemobiliseerd, teneinde het tekort aan publieke en private investeringen als gevolg van de economische en financiële crisis te compenseren; merkt op dat de EU-begroting naar verwachting de ruggengraat van dit investeringsplan zal vormen door het garantiefonds van 8 miljard euro aan vastleggingen en betalingen ter beschikking te stellen dat nodig is voor de financiering van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI); is van mening dat de budgettaire bijdrage van de EU een aanzienlijk rendement moet genereren door middel van een groter hefboomeffect; bevestigt zijn bereidheid om zeer nauwkeurig te onderzoeken hoe de financiële vastleggingen van de Europese Unie ten aanzien van de EIB voor het instellen van het EFSI zijn opgenomen in de EU-begroting;

9.  wijst op het aanvullende en complementaire karakter van het voorgestelde investeringsplan en de EU-begroting en op hun gezamenlijke doel om de economie weer op gang te brengen en de werkgelegenheid een impuls te geven; wijst er met nadruk op dat de EU-begroting op zich al een gewichtig investeringsinstrument is met een specifieke rol en doelstelling, dat tastbare resultaten met een duidelijke Europese meerwaarde heeft opgeleverd; is ervan overtuigd dat alles in het werk moet worden gesteld om de nodige synergieën te creëren, niet alleen tussen het investeringsplan en de EU-begroting, maar ook met de nationale begrotingen, teneinde de investeringskloof te dichten, convergentie en stabiliteit te waarborgen en het effect van overheidsuitgaven op de reële economie te optimaliseren; onderstreept voorts dat het belangrijk is bestaande belemmeringen voor investeringen weg te nemen, met name met betrekking tot de duidelijkheid en voorspelbaarheid van het regelgevingskader;

Interne en externe solidariteit en een veilig Europa

10.  wijst er nogmaals op dat de EU-begroting een instrument van interne solidariteit vormt doordat zij de economische, sociale en territoriale cohesie ondersteunt, armoede helpt bestrijden, sociale integratie bevordert en de verschillen in ontwikkeling tussen de lidstaten, maar ook tussen de regio’s in de lidstaten zoveel mogelijk beperkt; benadrukt dat zij ook een instrument voor externe solidariteit vormt, dat voorziet in noodhulp bij humanitaire en civiele crises door hulp te bieden aan landen in nood - zoals Oekraïne - en door ervoor te zorgen dat de EU zich heeft ontwikkeld tot de grootste donor van ontwikkelingshulp, met als doel de toezeggingen van de EU met betrekking tot de uitroeiing van armoede te verwezenlijken, als bevestigd in de Europese consensus inzake ontwikkeling, en bij te dragen tot de mondiale ontwikkelingsagenda voor de periode na 2015;

11.  stelt met bezorgdheid vast dat Europa, hoewel het een van de veiligste plaatsen ter wereld is, wordt geconfronteerd met nieuwe soorten bedreigingen voor zijn interne veiligheid, die nopen tot nauwere politiële en justitiële samenwerking en coördinatie, de ontwikkeling van maatregelen voor betere integratie en grotere sociale cohesie, waardoor tegelijkertijd de stabiliteit en de vrede in conflictgebieden wordt bevorderd; benadrukt dat een gezamenlijke inzet om migratiestromen op te vangen een combinatie van interne en externe solidariteit vergt; spreekt nogmaals zijn steun uit voor versterking van de EU-middelen en de totstandbrenging van een cultuur van een eerlijke verdeling van de lasten bij de aanpak van asiel en migratie, teneinde veilige buitengrenzen te waarborgen met volledige inachtneming van de fundamentele waarden van de EU, met bijzondere aandacht voor acties in de Middellandse Zee en aan de zuidoostelijke grens van de EU; verzoekt de Commissie om met betrekking tot de desbetreffende programma's en instrumenten gerichte verbeteringen voor te stellen en aldus te laten zien dat de EU vast van plan is om deze kwesties aan te pakken;

Nakomen van verplichtingen

12.  is ervan overtuigd dat de EU-begroting niet haar volledige potentieel kan ontplooien zonder op een resolute en ondubbelzinnige manier een aantal problemen te regelen die zich de afgelopen paar jaren hebben opgestapeld en die vorig jaar helaas de begrotingsonderhandelingen hebben overschaduwd, met name het steeds weer opduikende probleem van aan het eind van het jaar nog steeds openstaande facturen, de budgettering van de speciale MFK-instrumenten en de vertraging bij de tenuitvoerlegging van nieuwe operationele programma’s in het kader van het cohesiebeleid; is van mening dat uiterlijk in 2015 concrete en duurzame oplossingen moeten worden gevonden voor deze nog onopgeloste kwesties;

13.  dringt aan op de volledige tenuitvoerlegging van de gezamenlijke verklaringen inzake betalingskredieten en pleit ervoor dat het Parlement, de Raad en de Commissie aan het eind van de begrotingsprocedure-2015 een betalingsplan overeenkomen; is van mening dat dit een teken zou zijn dat de drie instellingen werkelijk streven naar een oplossing voor het probleem van openstaande rekeningen; herinnert aan de verbintenis om in de loop van dit jaar ten minste drie interinstitutionele bijeenkomsten te beleggen over de betalingsproblematiek, teneinde de balans te kunnen opmaken van de uitgevoerde betalingen en de bijgestelde prognoses; verwacht dat de eerste van deze bijeenkomsten in maart 2015 een eerste overzicht zal opleveren van de omvang van de eind 2014 voor de voornaamste beleidsterreinen nog openstaande rekeningen; betreurt dat de omvang van de onbetaalde rekeningen voor alleen de cohesieprogramma's over de periode 2007-2013, zoals was voorspeld, eind 2014 het historische record van 24,7 miljard heeft bereikt; betreurt dat deze schuld de geloofwaardigheid van de EU ondermijnt en in tegenspraak is met de doelstellingen die op het hoogste politieke niveau zijn vastgesteld voor groei en werkgelegenheid; wijst erop dat betalingen het directe en logische gevolg zijn van in het verleden aangegane verplichtingen;

14.  beschouwt de opstelling en uitvoering van een solide betalingsplan met als doel de omvang van aan het eind van het jaar nog openstaande rekeningen te verminderen tot het structurele niveau in de loop van het huidige MFK als een uitermate belangrijke doelstelling, zoals verklaard door de Raad, het Parlement en de Commissie in de gemeenschappelijke verklaring die in het kader van de begrotingsprocedure-2015 is goedgekeurd; herinnert eraan dat dit plan tijdig vóór de presentatie van de ontwerpbegroting 2016 door de drie instellingen zal worden goedgekeurd; is van mening dat de in maart 2015 te houden interinstitutionele bijeenkomst de drie instellingen de mogelijkheid moet bieden om het eens worden over dit plan;

15.  herinnert eens te meer aan zijn vaste standpunt dat de betalingen voor de speciale instrumenten (de flexibiliteitsinstrumenten, het Solidariteitsfonds van de EU, het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering en de reserve voor noodhulp) buiten de MFK-betalingsplafonds om moeten worden geboekt, zoals dat ook het geval is voor de vastleggingen; betreurt dat er tijdens de begrotingsprocedure van vorig jaar geen overeenstemming kon worden bereikt als gevolg van de door de Raad gehanteerde onjuiste interpretatie van de desbetreffende MFK-bepaling; wijst erop dat het standpunt van de Raad in deze kwestie een verdere beperking van het MFK ten opzichte van de periode 2007-2013 kan inhouden; verwacht dat deze aangelegenheid zal worden geregeld via de in 2015 door de Commissie door te voeren technische aanpassing van de totale marge voor betalingen;

16.  herinnert eraan dat EU-agentschappen een belangrijke rol vervullen bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van beleid en doelstellingen van de EU, zoals concurrentievermogen, groei en werkgelegenheid; herinnert de Commissie en de Raad eraan dat de EU-agentschappen taken uitvoeren die hun zijn opgedragen door de wetgevende autoriteit en derhalve moeten worden gerespecteerd als belangrijke onderdelen van het EU-bestuur; benadrukt dat de agentschappen moeten beschikken over voldoende financiële en personele middelen om ervoor te zorgen dat zij hun wettelijk mandaat volledig en doeltreffend kunnen vervullen; benadrukt dat één EU-agentschap reeds bekend heeft gemaakt dat het lopende projecten heeft moeten uitstellen en annuleren als gevolg van de forse budgettaire en personeelsbezuinigingen waar in het kader van de begroting 2015 toe is besloten; herhaalt dat het Parlement tegenstander is van de herindelingspool en verzoekt de Commissie het effect ervan ongedaan te maken in de ontwerpbegroting 2016;

Te volgen koers

17.  verzoekt de Commissie bij de opstelling van de ontwerpbegroting voor 2016 rekening te houden met de hierboven genoemde politieke prioriteiten, zodat de relevante EU-programma's en activiteiten van de nodige middelen worden voorzien om deze doelstellingen te kunnen verwezenlijken; verwacht in dit verband van de zijde van de Commissie een positieve respons op de overige in deze resolutie verwoorde verzoeken en standpunten, zodat de steeds weer opduikende problemen kunnen worden opgelost en de dit jaar af te wikkelen begrotingsprocedure kan worden vergemakkelijkt; verwacht van de Commissie voorts dat zij in haar ontwerpbegroting een adequaat bedrag aan betalingskredieten voorstelt op basis van reële prognoses en behoeften, teneinde de Europese Unie de middelen aan te reiken om haar ambities waar te maken;

18.  herinnert eraan dat het Europees Parlement, de Raad en de Commissie er overeenkomstig het Verdrag op toezien dat de Unie over de financiële middelen beschikt waarmee zij haar juridische verplichtingen jegens derden kan voldoen; dringt erop aan alle uit hoofde van de MFK-verordening beschikbare middelen te gebruiken om de wettelijke verplichtingen van de Unie na te komen en betalingen aan belanghebbenden, zoals onderzoekers, universiteiten enzovoort, niet in gevaar te brengen of te vertragen;

19.  verzoekt de Raad bij de behandeling van de begroting voor volgend jaar niet met twee maten te meten en aan de verwachtingen te voldoen die in zijn eigen verklaringen en besluiten zijn verwoord, ongeacht of deze betrekking hebben op de betalingscrisis, het MFK, de Europa 2020-strategie of het weer op gang brengen van investeringen; is van mening dat deze politieke verklaringen en toezeggingen van nul en generlei waarde zijn, tenzij er voldoende budgettaire middelen worden uitgetrokken om de uitvoering ervan mogelijk te maken;

20.  verbindt zich ertoe, binnen de MFK-plafonds en onder inachtneming van het nijpende tekort aan betalingen, zijn rol als tak van de begrotingsautoriteit met toewijding en verantwoordelijkheidszin te zullen vervullen door zich in te zetten voor duidelijke, gerichte verhogingen, met name op begrotingsterreinen met een hoge bestedingscapaciteit die overeenkomen met zijn politieke prioriteiten, en tastbare resultaten te waarborgen; is tegen deze achtergrond voornemens zich, met de steun van zijn gespecialiseerde commissies, te zullen beraden over de specifieke programma's en begrotingslijnen waarmee deze doelstelling beter kan worden waargemaakt;

21.  onderstreept dat de begroting voor 2016 van cruciaal belang zal zijn, aangezien 2016 het eerste jaar zal zijn waarin de nieuwe MFK-bepaling inzake de totale voor verplichtingen beschikbare marge ten uitvoer wordt gelegd, maar dit jaar ook als ijkpunt zou moeten dienen voor de postelectorale beoordeling en herziening van het MFK, die vóór eind 2016 zal worden geïnitieerd; wijst op de noodzaak om politieke prioriteiten vast te stellen en tijdig de terreinen in kaart te brengen die aantoonbaar een meerwaarde toevoegen aan de EU-uitgaven waarvoor verdere investeringen in de tweede helft van het MFK voor 2014-2020 noodzakelijk worden geacht; benadrukt in dit verband het belang van een nauwlettend toezicht op de uitvoering en de resultaten van de voornaamste EU-programma's, waarvan al tijdens de huidige begrotingsprocedure werk moet worden gemaakt;

22.  bevestigt eens te meer dat het voorstander is van een grondige hervorming van het stelsel van de eigen middelen van de EU, waarvan de huidige tekortkomingen ernstige impasses in de begrotingsonderhandelingen teweegbrengen; hecht dan ook het allerhoogste politieke belang aan de activiteiten van de Groep op hoog niveau eigen middelen, die onder het voorzitterschap staat van Mario Monti; is ingenomen met het "eerste evaluatieverslag" van de Groep op hoog niveau, waarin wordt voorgesteld het vraagstuk van eigen middelen voor de EU-begroting vanuit zoveel mogelijk perspectieven te bekijken; ziet voorts verwachtingsvol uit naar de resultaten en voorstellen die voortkomen uit de werkzaamheden van de Groep, die zullen worden gepresenteerd op een in 2016 te houden interinstitutionele conferentie waaraan ook wordt deelgenomen door de nationale parlementen, en die in het teken zal staan van de behoordeling/herziening van het MFK;

o
o   o

23.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.
(2) PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.
(3) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.
(4) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0100.
(5) PB L 69 van 13.3.2015.


Jaarverslag 2013 over de bescherming van de financiële belangen van de EU - Fraudebestrijding
PDF 263kWORD 103k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2015 over het jaarverslag 2013 over de bescherming van de financiële belangen van de EU - Fraudebestrijding (2014/2155(INI))
P8_TA(2015)0062A8-0024/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 325, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien zijn resoluties over eerdere jaarverslagen van de Commissie en van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF),

–  gezien het verslag van de Commissie van 17 juli 2014 getiteld "Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie - Fraudebestrijding - Jaarverslag 2013" (COM(2014)0474) en de bijbehorende werkdocumenten (SWD(2014)0243, SWD(2014)0244, SWD(2014)0245, SWD(2014)0246, SWD(2014)0247 en SWD(2014)0248),

–  gezien het jaarverslag 2013 van OLAF,

–  gezien het activiteitenverslag van het Comité van toezicht van OLAF: februari 2013 - januari 2014,

–  gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting over het begrotingsjaar 2013, vergezeld van de antwoorden van de instellingen,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 29 september 2014 getiteld "Bescherming van de EU-begroting tot eind 2013" (COM(2014)0618),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 februari 2014 getiteld "Corruptiebestrijdingsverslag van de EU" (COM(2014)0038),

–  gezien het verslag van de speciale Eurobarometer 397 over corruptie,

–  gezien de verslagen van de Europese Commissie over het btw-deficit,

–  gezien Verordening(EU) nr. 250/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 tot vaststelling van een programma voor de bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (programma "Hercules III") en tot intrekking van Besluit nr. 804/2004/EG(1),

–  gezien het voorstel voor een verordening van de Raad van 17 juli 2013 tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie (COM(2013)0534),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999(2) van de Raad,

–  gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (COM(2012)0363),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(3),

–  gezien zijn resolutie van 15 september 2011 over de inspanningen van de Unie ter bestrijding van corruptie(4), zijn verklaring van 18 mei 2010 over de inspanningen van de EU ter bestrijding van corruptie(5), en de mededeling van de Commissie van 6 juni 2011 getiteld "Corruptiebestrijding in de EU" (COM(2011)0308),

–  gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen(6),

–  gezien het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie,

–  gezien de verdragen van de Raad van Europa inzake burgerrechtelijke en strafrechtelijke bestrijding van corruptie,

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0024/2015),

A.  overwegende dat de EU-begroting, waar elke lidstaat evenredig aan bijdraagt overeenkomstig gezamenlijke objectieve criteria, dient voor de uitvoering van het beleid van de Unie en uitdrukking geeft aan het beginsel van gezamenlijkheid, en daarnaast een instrument vormt ter bevordering van de Europese integratie;

B.  overwegende dat de bescherming van de financiële belangen van de EU samen met het beginsel van goed financieel beheer moet waarborgen dat de ontvangsten en uitgaven van de begroting bijdragen aan het verwezenlijken van de prioriteiten en doelstellingen van de EU en aan het vergroten van het vertrouwen van de burgers door ze te waarborgen dat hun geld wordt besteed op een transparante wijze die volledig overeenstemt met de doelstellingen en het beleid van de EU en de belangen van de burgers van de EU;

C.  overwegende dat de verscheidenheid van juridische en administratieve stelsels in de lidstaten een uitdaging vormt bij het bestrijden van onregelmatigheden en fraude, en overwegende dat een onjuist gebruik van EU-middelen niet alleen individuele maar ook collectieve verliezen met zich meebrengt en de belangen van iedere lidstaat en van de Unie als geheel schaadt;

D.  overwegende dat de Commissie met het oog op de verbetering van de bestaande maatregelen, om fraude, corruptie, witwaspraktijken en andere illegale activiteiten die de financiële belangen van de Unie schaden te bestrijden, zoals de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PIF-overeenkomst), twee voorstellen heeft ingediend voor strafrechtelijke instrumenten, te weten de PIF-richtlijn en de verordening tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie (EOM-verordening), die erop gericht zijn te zorgen voor doeltreffender onderzoek en een betere bescherming van de belastinggelden in de Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en recht;

E.  overwegende dat de bestrijding van fraude, corruptie en witwaspraktijken in de Unie een prioriteit moet zijn van het beleid van de communautaire instellingen en dat daartoe de politiële en justitiële samenwerking tussen de lidstaten cruciaal is;

I.Opsporen en rapporteren van niet-frauduleuze en frauduleuze onregelmatigheden

1.  neemt kennis van het verslag van de Commissie over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie - Fraudebestrijding - Jaarverslag 2013 (het "jaarverslag" van de Commissie); verwelkomt het scala van juridische en administratieve maatregelen die de Commissie sinds 2011 heeft genomen, en waarmee zij een nieuw kader heeft opgezet voor de verdere bevordering van het beleid ter bescherming van de financiële belangen van de Unie; onderstreept dat de huidige tekortschietende resultaten bij de bestrijding van fraude niet te wijten zijn aan een gebrek aan regelgeving, maar aan een onbevredigende uitvoering; vraagt de Commissie de verzoeken van het Parlement in zijn eerdere jaarlijkse verslagen over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen tijdiger te beantwoorden in het volgende Commissieverslag;

2.  herinnert eraan, dat in de context van de economische moeilijkheden die de lidstaten momenteel ondervinden en het tekort aan EU-begrotingsmiddelen, de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie bijzonder belangrijk is; benadrukt dat de EU-middelen naar behoren moeten worden beheerd en zo doelmatig mogelijk moeten worden gebruikt;

3.  merkt op dat in 2013 in totaal 15 779 onregelmatigheden werden gemeld aan de Commissie, waarvan 14 170 niet-frauduleus en 1 609 frauduleus, goed voor een totaalbedrag van ongeveer 2,14 miljard EUR, waarbij ongeveer 1,76 miljard EUR betrekking heeft op de uitgavensectoren van de EU-begroting, oftewel 1,34% van alle betalingen, en de resterende 380 miljoen EUR goed is voor 1,86% van het brutobedrag van de geïnde traditionele eigen middelen (TEM);

4.  merkt op dat hoewel de totale financiële impact van de niet als fraude gemelde onregelmatigheden in 2013 daalde tot ongeveer 1,84 miljard EUR, of 38 % minder dan in 2012, het aantal van dergelijke gemelde onregelmatigheden steeg met 16 % ten opzichte van het voorgaande jaar; merkt verder op dat het aantal in 2013 gemelde frauduleuze onregelmatigheden steeg met wel 30% ten opzichte van 2012, terwijl de financiële impact daarvan, te weten 309 miljoen EUR aan EU-middelen, daalde met 21%;

5.  wijst erop dat vanwege de beschikbaarheid van nieuwe informatie dankzij aanzienlijke wijzigingen in de wijze waarop de lidstaten en de Commissie onregelmatigheden melden, de aandacht in het jaarverslag 2013 van de Commissie is verschoven van vanuit een algemeen oogpunt behandelde onregelmatigheden naar onregelmatigheden die als fraude zijn gemeld; verzoekt de Commissie deze aanpak te handhaven in haar toekomstige jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de EU - Fraudebestrijding; dringt er bij de Commissie echter sterk op aan om de beschikbaarheid van informatie uit te breiden en de analyses van de verspreiding, de soorten en de impact van niet-frauduleuze onregelmatigheden te verbeteren, omdat het gaat om een groot aantal onregelmatigheden met negatieve financiële gevolgen, waardoor de financiële belangen van de EU worden geschaad;

6.  benadrukt dat, overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zowel de Commissie als de lidstaten alles in het werk dienen te stellen om fraude, corruptie en alle andere illegale activiteiten die de financiële belangen van de Unie schaden, te bestrijden; herinnert eraan dat het van wezenlijk belang is dat de Commissie en de lidstaten nauw samenwerken en hun activiteiten coördineren om de doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie te garanderen, en dat het bijgevolg uiterst belangrijk is deze samenwerking en coördinatie te versterken en zo efficiënt mogelijk te maken; wijst erop dat de bescherming van de financiële belangen van de Unie evenzeer waakzaamheid vereist waar het gaat om inkomsten en uitgaven;

7.  merkt op dat de algemene trend in het opsporen en melden van mogelijke frauduleuze onregelmatigheden in de afgelopen vijf jaar een langzame daling laat zien, maar dat het aantal niet als fraude gemelde onregelmatigheden geleidelijk is gestegen; vraagt de Commissie nader te onderzoeken wat de voornaamste onderliggende oorzaken voor deze stijging zijn en een analyse te verrichten waarmee antwoord wordt gegeven op de vraag of de trend het gevolg is van een verschuiving naar de opsporing van onregelmatige zaken of van de wijze waarop de lidstaten zaken classificeren;

8.  is ervan overtuigd dat de strafrechtelijke instrumenten in de PIF-richtlijn enkel doeltreffend kunnen zijn indien er een duidelijke definitie van "PIF-misdrijven" wordt opgenomen en er minimale en maximale gevangenisstraffen worden vastgesteld die van toepassing zijn in alle deelnemende lidstaten, alsook minimumvoorschriften voor verjaringstermijnen, en indien deze bepalingen vervolgens ook door alle lidstaten op gelijke en doeltreffende wijze worden omgezet;

Ontvangsten – eigen middelen

9.  verwelkomt het feit dat 98% van de TEM zijn geïnd zonder problemen van belang, waarbij de gemelde frauduleuze onregelmatigheden 0,29% van het brutobedrag van de geïnde TEM uitmaakten (ter hoogte van 61 miljoen EUR) en niet-frauduleuze onregelmatigheden 1,57% van de TEM vertegenwoordigden (ter hoogte van 327,4 miljoen EUR); merkt op dat met de in 2013 opgespoorde fraude en onregelmatigheden 380 miljoen EUR gemoeid was, waarvan de lidstaten in het totaal 234 miljoen EUR hebben teruggevorderd; wijst met name op het feit dat dit terugvorderingspercentage van 62 % voor TEM in 2013 het beste resultaat in de afgelopen tien jaar was;

10.  stelt met bezorgdheid vast dat in 2013 de meeste vastgestelde bedragen in de OWNRES-databank in de EU-28 verband hielden met de douaneregeling "vrijgave voor het vrije verkeer" voor zowel fraudezaken (93 %) als onregelmatigheden (87 %); verzoekt de Commissie passende maatregelen te nemen die gericht zijn op het versterken van de douaneregeling "vrijgave voor het vrije verkeer" teneinde deze regeling minder gevoelig te maken voor fraude en onregelmatigheden;

11.  stelt met bezorgdheid vast dat in de OWNRES-databank het terugvorderingspercentage voor fraudezaken in 2013 slechts 23,74 % bedraagt, wat lager is dan het gemiddelde percentage van 33,5 % voor de periode 2008-2012; wijst erop dat het terugvorderingspercentage voor onregelmatigheden die voor 2013 werden gemeld, 67,9 % bedraagt; benadrukt in algemene zin de verantwoordelijkheid van de autoriteiten van de lidstaten en de diensten van de Commissie voor de terugvordering van onterecht betaalde bedragen en roept hen op om deze verantwoordelijkheid naar behoren te vervullen en te zorgen voor een aanzienlijke verhoging van het terugvorderingspercentage in gevallen van fraude, dat over het algemeen opmerkelijk laag is vergeleken met het terugvorderingspercentage voor niet-frauduleuze onregelmatigheden;

12.  is verheugd over de ondertekening van het VN-protocol tot uitbanning van illegale handel in tabaksproducten door de Europese Unie in 2013; stelt vast dat vijftien lidstaten het protocol hebben ondertekend maar dat het op dit moment alleen door Oostenrijk is geratificeerd; verzoekt de resterende lidstaten derhalve hun respectieve ratificatieprocedures zo spoedig mogelijk te voltooien;

13.  benadrukt het feit dat de smokkel van zwaar belaste goederen tot een aanzienlijke derving van inkomsten voor de begrotingen van de EU en haar lidstaten leidt, en dat het directe verlies aan douane-inkomsten door sigarettensmokkel alleen al op meer dan 10 miljard EUR per jaar wordt geschat; vestigt tevens de aandacht op de handel in namaakgoederen die schade toebrengt aan de staatskas van de lidstaten en aan het Europese bedrijfsleven;

14.  verwijst naar de lopende werkzaamheden ter verbetering van de gegevens over het bruto nationaal inkomen (bni) en kwesties die aan de orde zijn gesteld in speciaal verslag 11/2013 van de Europese Rekenkamer, waarin wordt gepleit voor een kortere en meer gerichte verificatie van bni-cijfers en betere verslaglegging en coördinatie van resultaten, zodat de bijdrage van het bni-systeem aan de berekening van de EU-opbrengsten steeds betrouwbaarder wordt;

15.  wijst erop dat de opname van de onzichtbare economie in de nationale rekeningen moet bijdragen aan meer volledige en betrouwbare bni-gegevens; verzoekt de Commissie en Eurostat de samenwerking met de nationale bureaus voor de statistiek te intensiveren om ervoor te zorgen dat dit onderdeel in alle lidstaten op coherente en vergelijkbare wijze wordt behandeld, waarbij de meest actuele gegevens worden gebruikt;

16.  onderstreept het feit dat de btw-kloof in veel lidstaten voortdurend groot is als gevolg van btw-fraude en -ontwijking; benadrukt dat de Commissie de bevoegdheid heeft om controle en toezicht uit te oefenen op de door de lidstaten getroffen maatregelen; verzoekt de Commissie derhalve ten volle gebruik te maken van haar bevoegdheden om de lidstaten te helpen bij de bestrijding van btw-fraude en belastingontwijking;

17.  merkt voorts op dat de lidstaten in 2013 133 gevallen van sigarettensmokkel hebben gemeld, goed voor een geschat TEM-bedrag van ongeveer 7 miljoen EUR; onderstreept dat deze trend neerkomt op een sterke daling in vergelijking met 2012, toen 224 gevallen werden gemeld waarmee ongeveer 25 miljoen EUR gemoeid was; maakt zich ernstig zorgen over het feit dat Denemarken, Estland, Spanje, Frankrijk, Cyprus, Luxemburg, Portugal, Slovenië, Slowakije en Zweden in 2013 geen gevallen van sigarettensmokkel aan de Commissie hebben gemeld en trekt de efficiëntie van het verslagleggingsproces in deze lidstaten in twijfel; dringt erop aan dat alle lidstaten gevallen van smokkel en namaak correct en tijdig aan de Commissie melden zodat het mogelijk wordt een betere schatting te maken van de negatief beïnvloede TEM;

18.  merkt op dat de Commissie een studie zal publiceren over de haalbaarheid van een volg- en opsporingssysteem voor tabaksproducten; onderstreept dat dit een enorme stap vooruit is in de bestrijding van smokkel; verzoekt de Commissie een open en concurrerend volg- en opsporingssysteem zodanig te ontwikkelen en uit te voeren, dat het ontwerp en de manier waarop het systeem wordt uitgevoerd niet in het voordeel is van één of slechts een paar aanbieders van oplossingen;

Systeem voor toezicht op het verkeer van accijnsgoederen

19.  brengt in herinnering dat:

   het Parlement in zijn resolutie van 3 april 2014 over het jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie(7) heeft opgemerkt dat de handhavingsinstanties meer misbruik van het systeem voor toezicht op het verkeer van accijnsgoederen (EMCS) door criminele groepen heeft geconstateerd en dat het Parlement ervan overtuigd was dat er een gebrek is aan fysieke controles van de goederen die in het kader van het EMCS worden vervoerd;
   de Commissie het Parlement in het aanstaande jaarverslag 2014 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie op de hoogte moet stellen van de maatregelen die zijn getroffen om de fysieke controles op te voeren;
   de toegangsrechten tot het EMCS moeten worden aangescherpt teneinde indiening van een uitvoerig nalevingsverslag voor te schrijven alvorens handel kan worden gedreven, zodat het mogelijk wordt om ondernemers de status van "gevolmachtigd marktdeelnemer" ("betrouwbare economische actor") toe te kennen, waardoor alleen deze actoren rechtstreeks zelfstandig gebruik kunnen maken van het EMCS;
   het Parlement de Commissie heeft verzocht de resultaten bekend te maken van lopende onderzoeken naar de vraag of Richtlijn 2008/118/EG moet worden gewijzigd;
   de verificatiecontroles die de lidstaten uitvoeren bij personen en bedrijven die zich aanmelden voor het register, grondiger en uitvoeriger moeten zijn;
   de Commissie moet toelichten welke maatregelen zijn getroffen op het gebied van meer samenwerking met de belastingautoriteiten, aangezien goederen op eenvoudige wijze onjuist aangegeven kunnen worden om accijnzen te ontduiken;
   de toegestane termijnen voor de overbrenging van accijnsgoederen tussen erkende entrepots onrealistisch lang zijn, zodat meerdere overbrengingen op dezelfde verklaring en uitwijking mogelijk zijn voordat de leveringsdatum in het systeem is ingevoerd; dringt er derhalve nogmaals op aan dat de bevoegde instantie van de lidstaat van de aangegeven bestemming en de nieuwe bestemming onverwijld door de afzender in kennis moet worden gesteld van eventuele wijzigingen;
   het Parlement erop heeft aangedrongen dat de termijn voor de indiening van het verslag over de ontvangst van accijnsgoederen maximaal één werkdag is en voorts dat de reistijd wordt berekend en vastgesteld voor elke overbrenging overeenkomstig het type vervoer dat wordt gebruikt en de afstand tussen de plaats van verzending en de plaats van bestemming; vraagt de Commissie op de hoogte te worden gesteld wanneer deze verzoeken zijn uitgevoerd;
   dat de garanties die nodig zijn voor de instelling van douane-entrepots te laag zijn in vergelijking met de waarde van de accijnsgoederen en dat het Parlement de Commissie derhalve heeft verzocht een variabele in te stellen die afhangt van het type goederen en het daadwerkelijke handelsstadium; vraagt de Commissie op de hoogte te worden gesteld wanneer deze verzoeken zijn uitgevoerd;
   het Parlement met bezorgdheid heeft vastgesteld dat de lidstaten hun eigen EMCS-systemen hebben ingevoerd volgens zeer algemeen gedefinieerde vereisten van de Commissie; dringt er nogmaals bij de Commissie op aan het initiatief te nemen voor de invoering van een meer uniform systeem voor de hele EU;

Uitgaven

20.  vestigt de aandacht op de alarmerende stijging met 76% van het aantal als fraude gemelde onregelmatigheden met betrekking tot uitgaven van de EU en roept de bevoegde autoriteiten dringend op alle nodige maatregelen te nemen om deze negatieve ontwikkeling de komende jaren te stoppen;

21.  is bezorgd dat in de landbouwsector het aantal onregelmatigheden in het algemeen en het aantal frauduleuze activiteiten in het bijzonder in 2013 aanzienlijk is toegenomen ten opzichte van 2012; wijst erop dat er zich in 2013 een nieuwe ontwikkeling heeft voorgedaan wat betreft ernstige overtredingen die betrekking hebben op de "begunstigde voldoet niet aan de kwaliteitseisen", met 51 gemelde gevallen van frauduleuze onregelmatigheden; is van mening dat deze ontwikkeling gerichte maatregelen vereist teneinde enerzijds praktijken uit te bannen die kunnen leiden tot onbedoelde overtredingen en anderzijds hard op te treden tegen corrupte en criminele handelingen;

22.  erkent dat de lidstaten in het begrotingsjaar 2013 op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling 197 miljoen EUR van de begunstigden hebben teruggevorderd, terwijl er aan het eind van het jaar nog 1 318,3 miljoen EUR van de begunstigden moet worden teruggevorderd, waarvan 1 097,1 miljoen EUR ten bate van de EU-begroting als gevolg van de toepassing van het 50/50-mechanisme; is verontrust omdat de terugvordering voor het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) onder het algemene gemiddelde ligt en nog niet eens de helft van de in 2009 geconstateerde onregelmatigheden aan het eind van 2013 waren teruggevorderd;

23.  wijst op de aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten wat betreft de mate waarin zij in staat zijn de ten gevolge van vastgestelde onregelmatigheden verdwenen bedragen in het kader van het GLB terug te vorderen en dringt er bij de lidstaten met terugvorderingspercentages lager dan 33 % op aan hun resultaten in 2015 en de daaropvolgende jaren aanzienlijk te verbeteren;

24.  erkent dat de lidstaten na de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) van 2013 profiteren van meer flexibiliteit bij de uitvoering van het beleid en dit met name mogen aanpassen aan hun regionale of nationale capaciteiten en prioriteiten, en overdrachten tussen de verschillende pijlers mogen doen; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat deze grotere flexibiliteit niet ten koste gaat van de controle- en evaluatiesystemen; merkt voorts op dat de Commissie in het kader van het nieuwe GLB aan een vereenvoudigingsagenda werkt; verzoekt de Commissie de vereenvoudigingsagenda volledig af te stemmen op de fraudebestrijdingsstrategie van het DG AGRI en een evenwicht tussen vereenvoudiging en het degelijke beheer van de EU-fondsen te handhaven door te zorgen voor voldoende controles;

25.  maakt zich ook zorgen over het feit dat de gemiddelde termijn tussen een onregelmatigheid, de opsporing ervan en uiteindelijk de melding ervan aan de Commissie in de landbouwsector 6,3 jaar en in andere sectoren 2,75 jaar bedraagt; herinnert eraan dat na de opsporing van onregelmatigheden verdere procedures in werking treden (invorderingsopdrachten, OLAF-onderzoeken etc.); verzoekt de Commissie voor elk beleidsterrein de gemiddelde, minimale en maximale afhandelingstijd te bepalen van een geconstateerde onregelmatigheid onder gedeeld beheer;

26.  verwacht dat de aanzienlijke verhoging met 475% van de gemelde onregelmatigheden in de visserijsector in 2013 een eenmalige uitschieter vormt die verband houdt met de vertraagde uitvoering van programma's in de sector, en dat het geen negatieve ontwikkeling zou moeten vormen die het beeld van de waarde van het visserijbeleid van de EU ondergraaft;

27.  stelt met bezorgdheid vast dat het aantal gemelde onregelmatigheden op het gebied van het cohesiebeleid met 15% is gestegen; merkt echter tevens op dat de bedragen in verband met niet-frauduleuze gevallen met 49% zijn gedaald en in verband met frauduleuze gevallen met 22%;

28.  merkt op dat, in verband met het cohesiebeleid, 321 frauduleuze onregelmatigheden en 4 672 niet-frauduleuze onregelmatigheden gemeld zijn; beseft dat in vergelijking met 2012, in beide categorieën het aantal meldingen met 15 % gestegen zijn, en dat zoals in de voorgaande jaren, het grootste deel van de bij onregelmatigheden betrokken bedragen in 2013 (63 %), nog steeds voortkomt uit het cohesiebeleid; wijst er echter op dat in beide categorieën de betreffende bedragen lager zijn, een geleidelijke verbetering op grond van de ervaringen van de voorbije jaren waar te nemen is en dat voor het eerst, het cohesiebeleid niet het uitgaventerrein van de begroting was met het grootste aantal als fraude gemelde onregelmatigheden;

29.  betreurt evenwel het gebrek aan beschikbare informatie over de terug te vorderen bedragen en de terugvorderingspercentages specifiek met betrekking tot het cohesiebeleid voor het begrotingsjaar 2013; verzoekt de Commissie in haar toekomstige jaarverslagen nadere informatie hierover te verstrekken;

30.  merkt op dat wat betreft de uitgaven onder centraal beheer over een periode van vijf jaar het terugvorderingspercentage voor als fraude gemelde onregelmatigheden 54,4 % bedraagt en voor niet-frauduleuze onregelmatigheden 63,9 %; dringt er bij de Commissie op aan de terugvorderingsprocedure verder te verbeteren en korter te maken;

31.  verzoekt de Commissie de volledige verantwoordelijkheid te aanvaarden voor de terugvordering van onterecht uit de EU-begroting betaalde bedragen en uniforme grondslagen voor de financiële verslaglegging vast te stellen voor alle lidstaten met het oog op het verzamelen van de juiste vergelijkbare en nauwkeurige gegevens;

32.  is bezorgd over het feit dat ten aanzien van de tussen 2009 en 2013 onder gecentraliseerd beheer gegeven invorderingsopdrachten die als onregelmatigheden zijn aangeduid (als fraude en niet als fraude gemeld), de gemiddelde periode tussen een onregelmatigheid en de opsporing ervan 3,4 jaar bedraagt: meer dan de helft van de gevallen (54 %) werd opgespoord binnen 4 jaar na het jaar waarin de onregelmatigheid werd begaan, terwijl in de andere helft (46 %) van de gevallen deze periode varieerde tussen de 4 en 13 jaar; herinnert eraan dat na de opsporing van onregelmatigheden verdere procedures in werking treden (invorderingsopdrachten, OLAF-onderzoeken etc.); verzoekt de Commissie de gemiddelde, minimale en maximale afhandelingstijd te bepalen van een geconstateerde onregelmatigheid onder gecentraliseerd beheer;

33.  is verheugd dat het aantal als fraude gemelde gevallen in 2013 met betrekking tot het Europees Sociaal Fonds 40 % lager was dan in de jaren 2009 en 2010 en dat 2013 het derde jaar op rij was waarin deze positieve ontwikkeling zich voortzette;

34.  stelt met tevredenheid vast dat voor de programmeringsperiode 2007-2013 het doorvoeren van administratieve verificaties, controles ter plaatse en controleverrichtingen heeft geleid tot een aanzienlijk hoger percentage van 63% bij de opsporing van frauduleuze onregelmatigheden, tegenover een percentage van minder dan 20% voor de daaraan voorafgaande periode van zeven jaar, hoewel er in 2013 een lichte daling was tot 55%;

35.  neemt er nota van dat de Commissie in 2013 217 zaken van onderbrekingen van betalingen op het gebied van het cohesiebeleid heeft afgerond en dat er aan het eind van het jaar nog 131 zaken openstonden, goed voor een bedrag van 1,977 miljoen EUR; erkent tevens dat de Commissie in 2013 15 besluiten tot schorsing heeft genomen en twee in januari 2014;

36.  erkent dat er in 2013, als onderdeel van de pretoetredingssteun (PAA), 33 onregelmatigheden als fraude werden gemeld, waarmee een bedrag van 14,4 miljoen EUR is gemoeid, en dat deze onregelmatigheden hoofdzakelijk verband houden met het speciaal toetredingsprogramma op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling (Sapard); merkt voorts op dat er in het kader van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) negen frauduleuze onregelmatigheden zijn gemeld, waarmee een bedrag van 1,2 miljoen EUR is gemoeid; constateert dat tussen 2003 en 2013 in het kader van de PAA de terugvorderingspercentages 37,36 % en 29,22 % bedroegen voor respectievelijk onregelmatigheden en fraudezaken; verzoekt de Commissie en de begunstigde landen van het IPA maatregelen te nemen om te zorgen voor een hoger terugvorderingspercentage in het kader van het IPA;

37.  roept op tot het indienen van voorstellen om het aantal uitgavenprogramma's te verminderen, met name wanneer deze elkaar gedeeltelijk overlappen, en om de programma's, indien mogelijk, te richten op de lidstaten die de grootste behoefte aan ondersteuning hebben, zodat niet alle programma's noodzakelijkerwijs ten goede komen aan activiteiten in alle lidstaten;

38.  uit zijn bezorgdheid over het feit dat verschillende door de Europese Investeringsbank (EIB) gefinancierde projecten onder corruptie en fraude te lijden hebben; is van mening dat het EIB-document van 8 november 2013, dat het beleid van de EIB omschrijft inzake het voorkomen en afschrikken van corrupte praktijken, fraude, collusie, dwang, obstructie, witwassen en financiering van terrorisme, in een aantal gevallen op een gebrek aan adequate controle wijst tijdens de uitvoering van door de EIB gefinancierde projecten; spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de EIB in 2013 het Passante of Mestre-project voor in het totaal 350 miljoen EUR heeft gefinancierd en zij overweegt om het project opnieuw te financieren voor een bedrag van 700 miljoen euro door middel van projectobligaties, ondanks het feit dat bij dit project fraude en corruptie zijn vastgesteld, hetgeen heeft geleid tot de arrestatie van diverse betrokken personen; verzoekt bijgevolg dat in geval van aangetoonde fraude en corruptie, de EIB verplicht wordt alle lopende en geplande financiering van het betreffende project te schorsen en/of stop te zetten;

II.Vastgestelde problemen en vereiste maatregelen

39.  is ernstig bezorgd over de aanhoudende bedreigingen voor de EU-begroting, zowel in de vorm van niet-naleving van de regels (niet-frauduleuze onregelmatigheden) als van opzettelijke misstappen en criminele handelingen (d.w.z. fraude); dringt aan op versterkte samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie om relevante en adequate maatregelen en middelen vast te stellen ter voorkoming en correctie van niet-frauduleuze onregelmatigheden en ter bestrijding van fraude;

40.  benadrukt dat de situatie zich al vele jaren voordoet dat de lidstaten nalaten gegevens tijdig in te dienen of nauwkeurige gegevens in te dienen; uit andermaal zijn bezorgdheid over het feit dat er in de verschillende lidstaten nog steeds sprake is van uiteenlopende benaderingen om frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden op te sporen en te melden, onder meer op gebieden als cohesiebeleid en landbouw, en in sommige gevallen van niet-uniforme interpretaties van het rechtskader; wijst erop dat hierdoor vergelijkingen en de totstandkoming van een objectieve beoordeling en aanbevelingen van het Parlement, de Commissie en OLAF worden belemmerd; verzoekt de Commissie gemeenschappelijke richtsnoeren en indicatoren te ontwikkelen om het verschil tussen de verschillende benaderingen van de lidstaten te verkleinen en een uniforme en omvattende database op te zetten van onregelmatigheden die feitelijk zijn onderzocht en van de genomen maatregelen, waaronder gevallen van fraude en corruptie waarbij ambtenaren betrokken zijn, zodat autoriteiten en burgers over betrouwbare, vergelijkbare en gecentraliseerde informatie beschikken voor het treffen van doeltreffende corrigerende maatregelen, en een objectieve beoordeling kan plaatsvinden van de feitelijke, in plaats van de vermeende, ernst van de overtredingen en van de verantwoordelijken;

41.  constateert dat de aanbevelingen van de Commissie aan de lidstaten in 2012 over de uitvoeringsstatus waarvan verslag is gedaan in het jaarverslag van de Commissie 2013 – met name wat betreft de coördinatiediensten voor fraudebestrijding, de gemeenschappelijke voorschriften inzake fraude, de hervorming van overheidsopdrachten, de gemelde frauduleuze onregelmatigheden, de verificatie- en controlesystemen en risicobeoordelingssystemen – over het algemeen adequaat waren en betreurt het dat een aantal aandachtspunten niet volledig is aangepakt; merkt bijvoorbeeld op dat niet alle lidstaten zijn begonnen met de voorbereidingen voor de uitvoering van het meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020 en de hierin opgenomen bepalingen met betrekking tot de preventie van fraude; verzoekt de lidstaten gevolg te geven aan de aanbevelingen die de Commissie in 2012 tot hen heeft gericht en te waarborgen dat de aanbevelingen die in haar verslag over 2011 en over 2013 zijn gedaan, volledig worden opgevolgd, en indien zij dit niet hebben kunnen doen hiervoor een met redenen omklede verklaring te verschaffen;

42.  beseft dat onregelmatigheden waarbij geen sprake is van fraude dikwijls voortkomen uit fouten die veroorzaakt worden door gebrekkige kennis van de regels, complexe vereisten, en regelgeving; wijst erop dat voor het wijzigen of vereenvoudigen van de regels inzake zowel ontvangsten als uitgaven tijd nodig is, omdat de autoriteiten die deze wijzigingen moeten doorvoeren ze eerst moeten goedkeuren; dringt er bij de lidstaten en de Commissie in dit verband op aan om de interpretatie van het rechtskader en de strikte toepassing daarvan beter te coördineren, om op korte termijn gerichte maatregelen te nemen ter versterking van de administratieve capaciteiten, zowel bij de overheid als bij belanghebbenden, waaronder maatschappelijke organisaties, onder meer in de vorm van begeleiding en training en door het invoeren van regelingen om gekwalificeerd en kundig personeel te behouden; roept de Europese instellingen en de lidstaten op om tussentijds te beoordelen of het nieuwe regelgevingskader op het gebied van het cohesiebeleid het risico van onregelmatigheden verder voorkomt en beperkt, en om na te gaan of de bestaande regelgeving verder vereenvoudigd kan worden;

43.  is van mening dat lidstaten die op eigen gelegenheid onregelmatigheden opsporen en melden, waaronder gevallen van fraude, gesteund en gestimuleerd moeten worden om hun rapportage- en beheersysteem verder te verbeteren; is bezorgd over het feit dat de Commissie niet in staat is vast te stellen of het lage aantal onregelmatigheden en fraudegevallen dat door sommige lidstaten wordt vastgesteld en het grote verschil in het aantal gemelde gevallen per jaar al dan niet het gevolg is van de ineffectiviteit van de controlesystemen van deze lidstaten;

44.  betreurt het dat slechts enkele lidstaten afdoende middelen aan fraudebestrijding toewijzen en acht het onaanvaardbaar dat in geval van frauduleuze onregelmatigheden bepaalde lidstaten slechts corrigerende maatregelen nemen, zonder onderzoek te doen naar het mogelijk strafbare feit en de verantwoordelijken te straffen, en op die manier te weinig doen om de financiële belangen van zowel de EU als van de belastingbetalers te beschermen; merkt op dat door de lidstaten ingediende statistieken met betrekking tot strafzaken en de uitkomst hiervan onvolledig zijn, waardoor het lastig is om de effectiviteit van het onderzoek en de vervolging met betrekking tot fraude in de lidstaten te beoordelen; is daarom van mening dat besluiten moeten worden genomen ter invoering van strafrechtelijke verantwoordelijkheid op EU-niveau en dat een Europees openbaar ministerie moet worden opgericht als instrument voor het starten en coördineren van onderzoeken naar dergelijke onregelmatigheden, om te zorgen voor een sterk afschrikwekkend effect voor het plegen van illegale handelingen en voor het achterwege laten van het vervolgen en straffen van corruptie en criminele handelingen die de financiële belangen van de EU schaden;

45.  is van mening dat strafrechtelijke maatregelen, indien deze worden toegepast en aangevuld met andere maatregelen zoals verhoogde transparantie en verantwoording, een doeltreffende bestrijding van corruptie mogelijk maken; dringt er daarom bij de lidstaten op aan blijk te geven van hun sterke politieke wil wat betreft de doeltreffende bestrijding van corruptie op zowel nationaal als EU-niveau door effectieve anticorruptiewetgeving vast te stellen en voortgang te maken met de bestaande voorstellen op EU-niveau en roept de burgers op druk uit te oefenen op hun regeringen om een krachtig en doeltreffend anticorruptiebeleid te voeren;

46.  is ingenomen met het eerste corruptiebestrijdingsverslag van de EU van februari 2014 als een waardevol instrument voor het toezicht op en de evaluatie van inspanningen in de strijd tegen corruptie, en wijst nogmaals op het bijzondere belang van een intensievere uitwisseling van de in dat verslag belichte bestaande beste praktijken. is ook ingenomen met de mededeling van de Commissie over de bestrijding van corruptie in de EU (COM(2011)0308), waarin wordt nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen voor een betere tenuitvoerlegging van de bestaande instrumenten voor corruptiebestrijding en manieren worden voorgesteld om strengere anticorruptiemaatregelen in een aantal interne en externe beleidsterreinen te integreren; wijst evenwel op het belang om de reikwijdte van het corruptiebestrijdingsverslag uit te breiden met het grensoverschrijdende en Europese element van corruptie en met de beoordeling van de maatregelen die zijn getroffen om de integriteit van de EU-instellingen verder te verbeteren; benadrukt dat er een allesomvattende en coherente anticorruptiestrategie moet komen die alle EU-beleidsmaatregelen omvat en die, onder meer, de in het eerste EU-corruptiebestrijdingsverslag aan de orde gestelde vraagstukken aanpakt; verzoekt de Commissie verslag uit te brengen bij het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering door de EU-instellingen van hun interne beleidsmaatregelen ter bestrijding van corruptie, met inbegrip van de nakoming van de EU-verplichtingen krachtens het VN-verdrag tegen corruptie;

47.  benadrukt de noodzaak van gestructureerde coördinatie tussen administratieve instanties en fraudebestrijdingsorganen en het belang van coördinatie en uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten en verschillende overheden binnen dezelfde lidstaat, teneinde de aanpak van de bestrijding van fraude zo uniform mogelijk te maken; verzoekt de Commissie een mechanisme in te stellen voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde nationale autoriteiten, om een onderlinge vergelijking van de bestanden van transacties tussen twee of meer lidstaten mogelijk te maken om de opsporing te vergemakkelijken van transnationale fraude in de context van het nieuwe MFK 2014-2020, met het oog op de macro-categorie van de Europese structuur- en investeringsfondsen (Europees Sociaal Fonds –ESF; Europees Fonds voor regionale ontwikkeling – EFRO; Cohesiefonds – CF; Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling – Elfpo; Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, om te zorgen voor een horizontale benadering van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie;

48.  onderstreept dat meer transparantie en, in het verlengde daarvan, goede controle van cruciaal belang zijn voor het opsporen van frauduleuze constructies; herinnert eraan dat het Parlement er de afgelopen jaren bij de Commissie op aangedrongen heeft stappen te ondernemen om transparantie in één oogopslag van alle begunstigden van EU-middelen uit alle lidstaten te waarborgen door op één enkele website van de Commissie alle begunstigden van EU-middelen bekend te maken, ongeacht de beheerder van de middelen en gebaseerd op standaardcategorieën informatie die door alle lidstaten in ten minste één werktaal van de Unie worden verstrekt; verzoekt de lidstaten samen te werken met de Commissie en haar volledige en betrouwbare informatie te verstrekken met betrekking tot de begunstigden van de door de lidstaten beheerde EU-middelen; betreurt het feit dat deze maatregel niet is uitgevoerd en verzoekt de Commissie zulks met spoed te doen; betreurt het feit dat dit herhaalde verzoek niet door de Commissie is ingewilligd;

49.  verzoekt de Commissie adequate wetgeving ter bescherming van klokkenluiders, toegang tot informatie en de transparantie van het lobbyen te bevorderen, aangezien dit alles noodzakelijk is om de civiele controle van regeringen en EU-instellingen te waarborgen en hun praktijken aan publieke controle te onderwerpen, en EU-financiering aan te wenden voor de ondersteuning van onafhankelijke organisaties op dit gebied, onder meer om financiële steun te bieden aan grensoverschrijdende onderzoeksjournalistiek;

50.  moedigt de Commissie aan versterkt toezicht uit te oefenen op de begrotingsuitgaven van de EU door middel van audits, controles en inspecties, maatregelen ter verbetering en waarschuwingsbrieven voorafgaand aan de indiening van verzoeken tot betaling; verzoekt de lidstaten en hun autoriteiten hun inspanningen op te voeren en alvorens de Commissie om terugbetaling te verzoeken, gebruik te maken van hun potentieel voor het opsporen en corrigeren van fouten door de beschikbare informatie ten volle te benutten; hecht in dit verband met name belang aan preventieve maatregelen om onwettige betalingen te voorkomen, zodat naderhand geen maatregelen meer nodig zijn om onterecht betaalde bedragen terug te vorderen;

51.  is ingenomen met de vaststelling van de richtlijnen betreffende overheidsopdrachten en de richtlijn betreffende de gunning van concessies, en is ingenomen met het feit dat tien lidstaten specifieke maatregelen of reeksen van maatregelen hebben ingevoerd met betrekking tot overheidsopdrachten om corruptie te beperken, de transparantie te vergroten en de doeltreffendheid van beheer-, controle- en auditsystemen te verhogen; verzoekt de Commissie de tenuitvoerlegging van de regels inzake overheidsopdrachten voort te zetten, om de lidstaten de nodige ondersteuning te bieden door middel van begeleiding, het uitwisselen van beste praktijken en training; verzoekt de Commissie om permanent en onpartijdig toezicht te houden op de naleving door de lidstaten van de bestaande richtlijnen en indien nodig inbreukprocedures in te leiden;

52.  merkt op dat het niveau van onregelmatigheden en fraude als gevolg van het niet in acht nemen van de regels inzake overheidsopdrachten, nog steeds hoog is; roept de lidstaten op te zorgen voor een spoedige omzetting in het nationale recht van de onlangs vastgestelde Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten(8), Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten(9), en Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten(10), om het risico op onregelmatigheden en fraude verder te verkleinen;

53.  verwelkomt de oprichting van het Kenniscentrum voor administratieve capaciteitsopbouw (Competence Centre for administrative capacity building) ter ondersteuning van overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor het beheer van het EFRO en de cohesiefondsen, en de invoering van het actieplan op het gebied van overheidsopdrachten door het Kenniscentrum in samenwerking met de bevoegde diensten van de Commissie; verzoekt de Commissie echter verslag uit te brengen van de tot nu toe bereikte concrete resultaten voortvloeiend uit de activiteiten van het centrum en de uitvoering van bovengenoemd actieplan;

54.  dringt er bij de Commissie op aan haar strikte beleid van onderbreking en opschorting van betalingen te handhaven;

55.  verwelkomt het verslag over de uitvoering van de fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie (CAFS) en de ondersteuning voor de beheersautoriteiten van de lidstaten bij de uitvoering van de relevante antifraudebepalingen; dringt er echter op aan dat de Commissie in de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen in verband met de Europese structuur- en investeringsfondsen vereenvoudigde regels vaststelt, om een doeltreffende en efficiënte absorptie te stimuleren en tegelijkertijd te waarborgen dat het niveau van de fraudebestrijding niet wordt ondergraven door de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen;

56.  is ingenomen met de oprichting van fraudebestrijdingscoördinatiediensten (Afcos) in de lidstaten ingevolge artikel 3, lid 4, van de nieuwe OLAF-verordening en met het feit dat Duitsland zijn samenwerkingsovereenkomst met OLAF heeft herbevestigd; merkt op dat de Afcos tot doel hebben een doeltreffende samenwerking en uitwisseling van informatie met OLAF te vergemakkelijken en dringt er bij de lidstaten die nog geen Afcos hebben opgericht op aan dit onverwijld te doen; verwacht dat de Afcos zullen bijdragen aan een betere vastlegging van onregelmatigheden en aan een evenwichtige uitleg van de relevante EU-regelgeving; is toch bezorgd over de grote verschillen die reeds bestaan tussen de verschillende Afcos in de lidstaten wat betreft de functies, taken, bevoegdheden en toegewezen personeel; erkent dat het mandaat, het institutioneel kader en de taken van de Afcos niet tot in detail worden omschreven in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013, maar is van mening dat onafhankelijk werkende Afcos met een breed mandaat dat onderzoeksbevoegdheden omvat, als benchmark moeten gelden voor alle lidstaten;

57.  neemt kennis van de verslaglegging van de Commissie over de resultaten van het Hercules II-programma; neemt er nota van dat het budget van het Hercules II-programma in 2013 werd teruggebracht tot 14 miljoen EUR aan vastleggingskredieten en 9,9 miljoen EUR aan betalingskredieten ten opzichte van 2012, waardoor er problemen zijn ontstaan bij de nakoming van de in 2013 en voorgaande jaren aangegane financiële verbintenissen; stelt met tevredenheid vast dat de Hercules II-activiteiten steeds meer belangstelling van de lidstaten krijgen, zoals blijkt uit het groeiende aantal ontvangen aanvragen na de oproepen tot het indienen van voorstellen; is verheugd over de positieve resultaten die in 2013 onder meer in Duitsland, Spanje en Roemenië geboekt zijn door de inzet van geavanceerde en transnationaal compatibele technische apparatuur die dankzij het programma is aangeschaft;

58.  is verheugd over de aanneming van de verordening tot vaststelling van het programma Hercules III voor de financiële periode 2014-2020, waardoor voor subsidies voor technische bijstand een hoger maximaal cofinancieringspercentage van 80 % van de subsidiabele kosten mogelijk is en maximaal 90 % in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen in plaats van het maximum van 50 % krachtens het besluit Hercules II; merkt op dat de eerste oproep tot het indienen van voorstellen met succes werd gedaan in 2014; is niettemin bezorgd dat het programma al met name beïnvloed wordt door het probleem van achterstallige betalingen, hetgeen tot mogelijke schadelijke effecten leidt voor gefinancierde en toekomstige projecten; wijst opnieuw op het belang van deugdelijke financiële instrumenten zoals Pericles 2020 en Hercules III in de strijd tegen illegale activiteiten die de middelen van de Unie aantasten;

59.  is verheugd over de succesvolle resultaten van een groot aantal gezamenlijke douaneoperaties (GDO's), waarbij OLAF en de lidstaten samenwerkten met verschillende diensten van derde landen, met actieve ondersteuning van DG Belastingen en Douane-Unie, Europol en Frontex, en die hebben geleid tot de onderschepping van onder meer 68 miljoen gesmokkelde sigaretten, 124 kg cocaïne en 140 000 liter dieselolie;

60.  merkt op dat OLAF in 2013 353 aanbevelingen heeft gedaan voor administratieve, disciplinaire, financiële en gerechtelijke maatregelen die door de relevante EU-instellingen, -organen en -instanties of de bevoegde nationale autoriteiten genomen moeten worden en dat ongeveer 402,8 miljoen EUR voor terugvordering werd aanbevolen; is bezorgd dat het percentage aanklachten na de aanbevelingen voor juridische stappen van OLAF voor de periode 2006-2013 slechts ongeveer 54 % bedraagt; maakt zich zorgen omdat het lage percentage aanklachten ook de kwaliteit en bruikbaarheid van de onderzoeksresultaten van OLAF in een slecht daglicht stelt; verzoekt de Commissie dringend de doeltreffendheid van OLAF te verbeteren; acht een volledig en deugdelijk toezicht door het Comité van toezicht (zonder inmenging in lopende onderzoeken) op de zaken van OLAF onmisbaar en dringt er dan ook bij de Commissie en OLAF op aan de huidige situatie, waarin het Comité van toezicht zijn opdracht niet kan verrichten, te verbeteren; betreurt ook het gebrek aan informatie over het veroordelingspercentage veroordelingen in zaken met schade voor de begroting van de Unie;

III.Onderzoeken en de rol van OLAF

61.  neemt er nota van dat OLAF naar eigen zeggen in 2013 tot nu toe de meeste informatie heeft ontvangen en stelt nog niet eerder zoveel aanbevelingen te hebben gedaan; wijst erop dat de manier waarop ontvangen informatie en geformuleerde aanbevelingen worden geteld, ook veranderd is; vraagt het Comité van toezicht de gevolgen van deze wijzigingen in de gegevens en de kwaliteit van de aanbevelingen van OLAF te onderzoeken;

62.  verzoekt het Comité van toezicht van OLAF het Parlement te informeren over de duur van OLAF-onderzoeken en de methode waarop dit wordt berekend, aangezien deze methode in 2012 is gewijzigd; wijst erop dat door deze wijziging de kennelijke duur van onderzoeken kunstmatig kan worden verminderd; vraagt het Comité van toezicht de kwaliteit van de door OLAF verstrekte informatie nauwkeurig te onderzoeken, met inbegrip van de verslagen aan de instellingen;

63.  neemt nota van de vaststelling van nieuwe werkafspraken tussen OLAF en zijn Comité van toezicht en verzoekt om een spoedige oplossing van de resterende problemen tussen deze twee instellingen;

o
o   o

64.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Europese Rekenkamer, het Comité van toezicht van het OLAF en OLAF.

(1) PB L 84 van 20.3.2014, blz. 6.
(2) PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1.
(3) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.
(4) PB C 51E van 22.2.2013, blz. 121.
(5) PB C 161E van 31.5.2011, blz. 62.
(6) PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.
(7) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0338.
(8) PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65.
(9) PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243.
(10) PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1.


Voortgangsverslag 2014 over Montenegro
PDF 160kWORD 76k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2015 over het voortgangsverslag 2014 over Montenegro (2014/2947(RSP))
P8_TA(2015)0063B8-0211/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 19-20 juni 2003 en de bijlage daarbij getiteld "De agenda van Thessaloniki voor de westelijke Balkan: op weg naar Europese integratie",

–  gezien de stabilisatie- en associatieovereenkomst van 29 maart 2010(1) tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Montenegro, anderzijds,

–  gezien de resultaten van de toetredingsconferentie EU-Montenegro van 16 december 2014,

–  gezien het verslag van 22 mei 2012 van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de vorderingen van Montenegro bij de uitvoering van de hervormingen (COM(2012)0222) en de conclusies van de Raad van 26 juni 2012 met het besluit om op 29 juni 2012 de toetredingsonderhandelingen te openen met Montenegro,

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2014-15" van 8 oktober 2014 (COM(2014)0700), samen met het werkdocument van de diensten van de Commissie SWD(2014)0301 getiteld "Montenegro 2014 Progress Report", alsmede het indicatieve strategiedocument (2014-2020), dat op 19 augustus 2014 is goedgekeurd,

–  gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken van 16 december 2014 over de uitbreiding en het stabilisatie- en associatieproces,

–  gezien de verklaring en de aanbevelingen van de negende bijeenkomst van het Parlementair Stabilisatie- en Associatiecomité (SAPC) EU-Montenegro van 1-2 december 2014,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Montenegro,

–  gezien het werk van Charles Tannock in zijn hoedanigheid van permanent rapporteur voor Montenegro van de Commissie buitenlandse zaken,

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat Montenegro momenteel het enige land in de regio is dat hoofdstukken van de onderhandelingen met de EU opent en voorlopig sluit, hetgeen een welkome ontwikkeling is; overwegende dat deze voortrekkersrol een grotere verantwoordelijkheid met zich brengt, zowel in regionaal verband, als voor het uitbreidingsproces als geheel;

B.  overwegende dat elke kandidaat-lidstaat op zijn eigen merites wordt beoordeeld, en dat verdere vooruitgang ervan zal afhangen of het land de hervormingsstrategieën en actieplannen doeltreffend uitvoert;

C.  overwegende dat een duurzame dialoog en constructieve samenwerking tussen de regering en de oppositie belangrijk zijn voor het boeken van vooruitgang bij de toetredingsvoorbereidingen en om te waarborgen dat de burgers vertrouwen hebben in het verkiezingsproces en de overheidsinstellingen; overwegende dat alle politieke krachten de blik gericht moeten houden op het toetredingsproces van het land tot de EU;

D.  overwegende dat Montenegro verdere degelijke resultaten zou moeten boeken op het vlak van de rechtsstaat, die een fundamentele voorwaarde vormt voor de toetreding tot de EU en het op zich nemen van de verplichtingen die voortvloeien uit het EU-lidmaatschap; overwegende dat corruptie een ernstig punt van zorg blijft;

E.  overwegende dat het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol speelt in het proces van hervorming en EU-toetreding;

F.  overwegende dat de onderwerpen vrijheid van meningsuiting en mediavrijheid punten van zorg blijven; overwegende dat tijdens de verslagperiode nieuwe gewelddadige incidenten plaatsvonden tegen de media, hoewel minder dan daarvóór; overwegende dat de bevoegde autoriteiten de onderzoeken naar en de vervolgingen van oude en nieuwe incidenten moeten verbeteren, en een positief klimaat moeten creëren waarin de media vrij en onafhankelijk hun werk kunnen doen;

1.  is verheugd over de vooruitgang die is geboekt in de toetredingsonderhandelingen en merkt op dat tot dusverre 16 hoofdstukken, waaronder hoofdstuk 23, 24 en 31, zijn geopend en dat er twee (wetenschap en onderzoek, en onderwijs en cultuur) voorlopig zijn gesloten;

2.  moedigt de voortzetting van de toetredingsonderhandelingen aan, op basis van de uitgevoerde hervormingen en concrete resultaten, met name op het gebied van de rechtsstaat, het mediaklimaat en de bestrijding van corruptie; is verheugd over de goedkeuring - op 16 december 2014 -van een aantal wetten overeenkomstig het actieplan voor hoofdstuk 23; is van mening dat vooruitgang in de onderhandelingen en het verbeteren van het strategische, normatieve en institutionele kader hand in hand moeten gaan met echte vooruitgang in de praktijk, waarbij de nadruk dient te liggen op de tenuitvoerlegging van de desbetreffende actieplannen en strategieën;

3.  is verheugd over de verdere versterking van de onderhandelingsstructuren, o.a. door de oprichting van de Raad voor de rechtsstaat; verzoekt de regering de intra-institutionele coördinatie te verbeteren en het interministeriële overleg te verbreden;

4.  herhaalt dat hervormingen met betrekking tot de rechtsstatelijkheid de kern van het Europese integratieproces vormen en een essentiële voorwaarde zijn voor voortgang in de algemene toetredingsonderhandelingen; is van mening dat politieke wil cruciaal blijft voor het verwezenlijken en bestendigen van substantiële vorderingen in de strijd tegen corruptie en georganiseerde misdaad, die dient als lakmoesproef voor de onafhankelijkheid, doeltreffendheid en professionaliteit van het gerechtelijke apparaat;

5.  wijst erop hoe belangrijk het is ervoor te zorgen dat het hervormingsproces van inclusieve aard is en dat het maatschappelijk middenveld hier actief aan deelneemt, teneinde de nodige vooruitgang in de onderhandelingen tot stand te brengen; dringt in dit verband aan op een actievere parlementaire controle;

6.  is verheugd over de goedkeuring van het actieplan van 2014 ter versterking van de parlementaire controle en over de goedkeuring van de parlementaire gedragscode in december 2014; onderstreept dat de capaciteiten van het parlement van Montenegro moeten worden versterkt en dat een vervolg moet worden gegeven aan het verslag over het vermeende misbruik van overheidsgeld voor partijpolitieke doeleinden dat het in juli 2013 heeft aangenomen, en dat de gerechtelijke follow-up onvolledig blijft; verzoekt de regering de aanbevelingen van het parlement van Montenegro in overweging te nemen en ervoor te zorgen dat het parlement verbeterde toegang tot de relevante informatie krijgt;

7.  maakt zich er zorgen over dat het sterk gepolariseerde binnenlandse klimaat ertoe heeft geleid dat de grootste oppositiepartij bepaalde parlementaire sessies, met name het vragenuurtje met de minister-president, boycot en dat dit de democratische werking van de instellingen ondermijnt; dringt er derhalve bij alle politieke krachten - zowel binnen de regering, als in de oppositie - op aan de blik in eerste instantie te richten op het proces van toetreding tot de EU en om deel te nemen aan een permanente dialoog en constructief samen te werken, in het bijzonder in het parlement; benadrukt dat een sterke politieke wil nodig is voor een succesvolle uitvoering en institutionele kracht;

8.  verzoekt de regering concreet invulling te geven aan de aanbevelingen van de OVSE/ODIHR, de Commissie van Venetië en Greco inzake verkiezingsvoorschriften en daarbij de Europese normen en de beste praktijken te volgen, waaronder met betrekking tot het recht om zich als onafhankelijke kandidaat verkiesbaar te stellen, proportionele overheidsfinanciering om een gelijk speelveld voor alle kandidaten te bevorderen en accountantscontroles bij de politieke partijen; merkt op dat de lokale verkiezingen werden verstoord door beschuldigingen van electoraal wangedrag; benadrukt dat deze beschuldigingen moeten worden onderzocht, en dat de bevoegde autoriteiten, indien nodig, vervolging moet instellen;

9.  benadrukt het belang van een duidelijke scheiding tussen regerings- en partijbeleid; is verheugd over de nieuwe wet van december 2014 over de financiering van politieke partijen en verzoekt alle politieke partijen de doeltreffende implementatie ervan bij te houden, hetgeen de kansen op misbruik van overheidsgelden significant zou moeten doen afnemen; betreurt het dat belangrijke delen van relevante wetgeving zijn goedgekeurd zonder consensus tussen alle partijen;

10.  juicht het toe dat de Commissie in het toetredingsproces het accent sterker legt op de hervorming van het openbaar bestuur; is verheugd dat de vorderingen op dit gebied op schema liggen, maar merkt op dat verdere stappen kunnen worden genomen om de kwaliteit van de wetgeving en het lokale bestuur te verbeteren; deelt de zorg over de politisering van het openbaar bestuur; dringt aan op vooruitgang bij het vergroten van de transparantie, efficiëntie en verantwoordingsplicht van centrale en lokale overheidsinstanties, alsook op verbetering van de onderlinge coördinatie, ook tussen lokale organen met zelfbestuur, met name op het gebied van investeringen, projectplanning en uitvoering; hecht groot belang aan de aanpak van tekortkomingen, zoals vage aanwervings-, ontslag- en beoordelingscriteria, het niet uitvoeren van prestatiebeoordelingen en een zwakke bestuurs-, controle-. en inspectiecapaciteit;

11.  moedigt verdere inspanningen aan om de capaciteiten van het bureau van de ombudsman op het gebied van antidiscriminatiezaken te versterken;

12.  is verheugd over de nieuwe strategie voor de hervorming van de rechterlijke macht voor de periode 2014-2018 en stelt met voldoening vast dat het desbetreffende actieplan over het algemeen tijdig wordt uitgevoerd en dat de nieuwe hoogste openbare aanklager is gekozen; is ingenomen met de nieuwe wettelijke maatregelen om de verkiezing van openbare aanklagers transparanter te laten verlopen; merkt op dat de geboekte vooruitgang op het gebied van de hervorming van justitie het openen van vier extra hoofdstukken tijdens de intergouvernementele conferentie van december 2014 heeft vergemakkelijkt; vindt dat Montenegro zich verdere inspanningen moet getroosten om de achterstand bij rechtszaken en de duur ervan in kaart te brengen en verder terug te dringen, en om tot een efficiënter functioneren van het constitutionele hof te komen;

13.  is verheugd over de vooruitgang die Montenegro heeft geboekt met betrekking tot de tenuitvoerlegging van hervormingen om de onafhankelijkheid en de grotere efficiëntie van het gerechtelijke apparaat te waarborgen; blijft ernstig bezorgd over ongepaste beïnvloeding van onafhankelijke rechtbanken, met name bij de aanwerving en het carrièreverloop van rechters en aanklagers; dringt met klem aan op verbetering van de criteria voor benoemingen en bevorderingen, alsmede op naleving van de beginselen van legaliteit en evenredigheid in tuchtrechtelijke zaken; vraagt om de vaststelling van essentiële hervormingsmaatregelen voor de aanwervings-, bevorderings- en tuchtrechtelijke regeling voor rechters en aanklagers; is van oordeel dat sommige van deze bekommernissen aangepakt moeten worden middels een pakket van wetgeving betreffende de organisatie van het justitieel apparaat;

14.  is bezorgd over de achterstand bij lopende rechtszaken voor het constitutionele hof en met name bij zaken die betrekking hebben op een mogelijke stelselmatige schending van de mensenrechten, zoals het initiatief om de grondwettigheid te beoordelen van de wet inzake misdrijven;

15.  vindt het zorgwekkend dat er geen serieuze pogingen zijn ondernomen om straffeloosheid in zaken over oorlogsmisdaden aan te pakken; spoort de bevoegde autoriteiten aan zaken over oorlogsmisdaden, ook die op het hoogste niveau, tijdig te behandelen; dringt er bij de bevoegde autoriteiten op aan oorlogsmisdaden volgens internationale normen te onderzoeken, te vervolgen, te berechten en te bestraffen, en te waarborgen dat uitspraken worden uitgevoerd en dat de slachtoffers snel toegang tot het rechtssysteem hebben en schadevergoeding ontvangen;

16.  stelt bezorgd vast dat er, ondanks de terbeschikkingstelling van aanzienlijke financiële middelen door internationale donoren aan de autoriteiten, slechts beperkte vooruitgang is geboekt bij de bestrijding van corruptie, die een bedreiging blijft voor de goede werking en de stabiliteit van democratische instellingen, de rechtsstaat en de economische ontwikkeling; dringt aan op een proactievere rol voor de Nationale Commissie voor de uitvoering van de strategie voor de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad, als de belangrijkste coördinatie-eenheid voor de corruptiebestrijding; onderstreept het grote belang van een actievere rol van en daadwerkelijke samenwerking tussen de regering, alle delen van het openbare leven en het maatschappelijk middenveld bij de preventie en van corruptie en bij de versterking van het wetgevingskader en de bescherming van klokkenluiders;

17.  dringt er bij de autoriteiten op aan de mogelijkheden voor openbare aanklagers, rechters, de politie en de andere wethandhavingsinstanties te verruimen en een goede staat van dienst op te bouwen op het gebied van onderzoek, vervolging en veroordeling op alle niveaus, inclusief ten aanzien van corruptiezaken op hoog niveau; is verheugd over de goedkeuring van anticorruptiewetten, met name met betrekking tot lobbying, algemene bestuursprocedures en openbare aanbestedingen, en over de goedkeuring van de amendementen op de wetgeving betreffende het voorkomen van belangenconflicten; dringt aan op een daadwerkelijke implementatie van deze wetten om meer samenwerking tussen de wetshandhavingsinstanties mogelijk te maken en een versterking van het controlesysteem voor belangenconflicten en vermogensverklaringen te realiseren; vraagt de Commissie nauwgezet toezicht te houden op de uitvoering van deze wetten; vindt het belangrijk dat de instituties worden versterkt zodat zij corruptie op een proactievere wijze kunnen bestrijden, alsook dat de nieuwe parlementaire commissie voor toezicht op het anticorruptie-agentschap hier volledig bij wordt betrokken en dat dit agentschap voldoende middelen ter beschikking worden gesteld; benadrukt dat tekortkomingen ten aanzien van de onafhankelijkheid en de verantwoordingsplicht van het gerechtelijke apparaat een punt van ernstige zorg blijven en de corruptiebestrijding bemoeilijken;

18.  verzoekt ook de rechterlijke macht op transparantere wijze te werken bij de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad, met name als het gaat om het in uitspraken bekendmaken van de namen van ondernemingen, individuen en ambtenaren die bij dergelijke misdrijven zijn betrokken;

19.  merkt op dat veelvuldige wetswijzigingen een doeltreffende bestrijding van de georganiseerde misdaad in de weg kunnen staan; vindt dat de capaciteiten van de bevoegde autoriteiten moeten worden vergroot, met name waar het gaat om het doen van ingewikkelde onderzoeken en het afwikkelen van complexe dossiers; is verheugd over de wijzigingen in het wetboek van strafrecht met het oog op het voorkomen en monitoren van radicalisering en religieus extremisme; is ingenomen met het nieuwe wetboek van strafrecht, dat de activiteiten van "buitenlandse strijders", waaronder jihadisten, strafbaar stelt; verzoekt de bevoegde autoriteiten de desbetreffende wettelijke bepalingen daadwerkelijk toe te passen, teneinde mogelijke bedreigingen voor de veiligheid van de burgers van Montenegro in kaart te brengen en te voorkomen; onderstreept het belang van het bestrijden van alle vormen van extremisme;

20.  is verheugd over de ondertekening van de overeenkomst inzake de strategische en operationele samenwerking tussen Montenegro en Europol, over de voortgang in de onderhandelingen over de sluiting van de overeenkomst met Eurojust en over het feit dat de Montenegrijnse instellingen in de relevante Europese justitiële netwerken de waarnemersstatus hebben verkregen; dringt aan op nauwe operationele samenwerking met de relevante Europese gerechtelijke instanties, waaronder met betrekking tot mensenhandel;

21.  neemt nota van de recente inspanningen om de overlegstructuren met de maatschappelijke organisaties (MO's) te verbeteren om in een inclusief proces voor meer transparantie in de beleidsvorming en het wetgevingsproces te zorgen; verwelkomt het maatschappelijk debat over de herziening van de actieplannen voor de hoofdstukken 23 en 24; verzoekt de bevoegde autoriteiten om verder te werken aan duurzame overheidsfinanciering voor MO's en een passend institutioneel kader; juicht het toe dat er door de regering een nieuwe raad voor de ontwikkeling van niet-gouvernementele organisaties is benoemd; verzoekt de bevoegde autoriteiten het wettelijke kader en de praktijken aan te passen om activisten uit het maatschappelijk middenveld te beschermen tegen aanvallen en uitingen van haat die naar verluidt in bepaalde kranten worden afgedrukt, en een klimaat tot stand te brengen waarin zij zonder angst voor represailles kunnen werken;

22.  wijst opnieuw op het belang van de vrijheid van meningsuiting als een van de kernwaarden van de Europese Unie; vindt het van het allergrootste belang dat journalisten volledig onafhankelijk zijn; maakt zich ernstige zorgen over de afnemende mediavrijheid en over de lage beroeps- en ethische normen van de Montenegrijnse mediaprofessionals; betreurt het ten zeerste dat de gerichte aanvallen tegen journalisten en eigendommen van media doorgaan; neemt er kennis van dat de regering van Montenegro een commissie heeft ingesteld die tot opdracht heeft de aanvallen op journalisten te onderzoeken; dringt er bij de bevoegde autoriteiten op aan de aanbevelingen van deze commissie op te volgen en serieus werk te maken van het vervolgen en veroordelen van de daders; beschouwt onafhankelijke publieke media, met onafhankelijke redacties en gegarandeerde en duurzame financiering, van cruciaal belang voor het verdiepen van de democratie; benadrukt dat alle spelers uit politiek en media verantwoordelijk zijn voor het scheppen van een klimaat waarin afwijkende meningen worden getolereerd; onderstreept dat publieke verklaringen ter ondersteuning van de mediavrijheid bijdragen tot het creëren van een klimaat dat bevorderlijk is voor het respect voor en de bescherming van journalisten; is verheugd over het akkoord tussen mediavertegenwoordigers om als eerste stap naar een betere zelfregulering van de media de gedragscode te herzien; is van mening dat het noodzakelijk is om een duidelijk wetgevingskader goed te keuren waarin regels worden vastgesteld met betrekking tot mediaeigendom en -financiering;

23.  is van mening dat een transparante omgang met het totalitaire verleden, met inbegrip van het openstellen van de archieven van de geheime diensten, een stap voorwaarts is op weg naar verdere democratisering, verantwoordingsplicht en institutionele kracht;

24.  vindt het verheugend dat de antidiscriminatiewet bijna geheel in overeenstemming is gebracht met het acquis; vraagt de autoriteiten iets te doen aan de resterende tekortkomingen met betrekking tot rassendiscriminatie en de sanctiebepalingen; verzoekt de autoriteiten de antidiscriminatieraad de noodzakelijke financiële en administratieve middelen ter beschikking te stellen; maakt zich zorgen over het grote percentage uitvallers onder Roma-studenten in vergelijking met de totale studentenpopulatie, in de erkenning dat er wel enige vooruitgang is geboekt op het gebied van de sociale integratie en het onderwijs van de Roma; dringt aan op ondersteuning van huisvestings-, gezondheids-, onderwijs- en werkgelegenheidsinitiatieven voor Roma, en op empowerment van Roma-vrouwen en op scholing van vrouwelijke Roma-studenten; is verheugd over de inspanningen van de bevoegde autoriteiten om de LGBTI-rechten te beschermen tijdens de tweede Pride-parade, die zonder incidenten is verlopen; maakt zich overigens wel zorgen over de voortdurende aanvallen op leden van de LGBTI-gemeenschap en LGBTI-activisten; dringt er zowel bij politici, als bij vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld op aan om de veel voorkomende vijandige houding en het geweld tegen seksuele minderheden te bestrijden, met name door het publiek op te voeden en te informeren en zo attitudes te veranderen, en door politieagenten, openbaar aanklagers en rechters te trainen;

25.  is verheugd over de verbeteringen in het wetgevingskader ten aanzien van de rechten van personen met een handicap; merkt op dat verdere maatregelen nodig zijn om te voldoen aan het EU-acquis; dringt er bij de regering op aan de vorderingen te bespoedigen met betrekking tot de toegankelijkheid van gebouwen voor personen met een handicap en betreurt het dat de meerderheid van overheids- en lokale instellingen, waaronder de geselecteerde prioritaire gebouwen (zoals het parlement en de rechtbanken), nog steeds niet toegankelijk is voor personen met een handicap; blijft bezorgd over het hoge percentage schoolverlaters onder personen met een handicap na de basisschool en na de middelbare school; wijst op het belang van het zorgen voor voldoende transparantie ten aanzien van het fonds voor beroepsomscholing en werkgelegenheid voor personen met een handicap, alsook op het belang van voldoende financiering ervan;

26.  onderstreept de noodzaak van een verdere versterking van de uitvoering en de follow-up van aan kinderen gerelateerde wetgeving en beleidsmaatregelen, en van de terbeschikkingstelling van voldoende capaciteiten; vindt dat de kwaliteit van het onderwijs voor alle kinderen moet worden verbeterd en dat meer moet worden gedaan op het vlak van de ondersteuning van kwetsbare groepen kinderen; benadrukt dat het van belang is om de hervorming op het gebied van het jeugdrecht uit te breiden naar kinderen in administratieve, burgerrechtelijke en strafrechtelijke procedures om een bredere toegang tot de rechter te bevorderen;

27.  is bezorgd dat weinig vorderingen zijn gemaakt op het gebied van vrouwenrechten, gelijke behandeling van mannen en vrouwen, het vrouwenaandeel in de politiek en op de arbeidsmarkt, alsmede op het gebied van de bestrijding van huiselijk geweld; dringt in dit verband met klem aan op snellere vooruitgang op het gebied van vrouwenrechten, gelijke behandeling van mannen en vrouwen, het vrouwenaandeel in de politiek en op de arbeidsmarkt, alsmede ten aanzien van de bestrijding van huiselijk geweld; vraagt in dit verband om meer betrokkenheid van het parlement, een gestructureerdere samenwerking met maatschappelijke organisaties en de versterking van institutionele capaciteiten, o.a. in de vorm van een verbetering van de samenwerking tussen sociale diensten en wetshandhavers; onderstreept dat de rechten van slachtoffers bij alle maatregelen leidend moeten zijn en dat met de nodige zorg moet worden gewerkt aan het voorkomen, onderzoeken en bestraffen van huiselijk geweld en het verlenen van schadevergoeding aan de slachtoffers;

28.  is verheugd over het beleid van Montenegro gericht op het creëren van een klimaat van tolerantie en inclusie voor alle nationale minderheden; moedigt de Montenegrijnse autoriteiten sterk aan om de multinationale identiteit van de regio Boka Kotorska verder te beschermen en de culturele en economische samenwerking met aangrenzende EU-lidstaten te versterken;

29.  is verheugd over het feit dat de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst nog steeds wordt gewaarborgd en gehandhaafd; merkt op dat spanningen blijven bestaan tussen de Servische en Montenegrijnse orthodoxe kerk, met name wat eigendomskwesties betreft; pleit voor de goedkeuring van een nieuwe wet inzake de juridische status van religieuze gemeenschappen;

30.  moedigt de regering aan om duurzame economische hervormingen door te voeren, waaronder het vaststellen van wettelijke bepalingen ten aanzien van mechanismen die de concurrentie inperken, om de concurrentiekracht te vergroten en structurele zwakke punten weg te nemen, de grote informele sector aan te pakken en globaal voor een beter ondernemingsklimaat te zorgen; dringt erop aan de maatschappelijke dialoog tussen de verschillende partijen te vergroten; dringt verder aan op versterking van de capaciteiten, waaronder met betrekking tot participatie in openbare raadpleging, alsook op verbetering van de ontwikkeling en coördinatie van het economisch beleid, teneinde de regionale ongelijkheden te verminderen; wijst op het belang van het daadwerkelijk aanpakken van belastingontduiking; stelt met zorg vast dat wettelijke en juridische onzekerheden, o.a. ten aanzien van vergunningverlening, fiscale procedures en het afdwingen van contractuitvoering, risico's kunnen opleveren voor economische actoren en het vermogen van Montenegro om buitenlandse investeringen aan te trekken, kunnen ondermijnen; onderstreept dat het belangrijk is oplossingen te vinden voor de handelsgeschillen met buitenlandse investeerders, die van primordiaal belang zijn voor de economie van Montenegro; deelt de zorgen over het gebrek aan tastbare verbetering in de arbeidsmarktsituatie en over de aanhoudend hoge jeugdwerkloosheid en langdurige werkloosheid, en dringt daarom aan op actieve arbeidsmarktmaatregelen;

31.  merkt op dat de sociale dialoog nog altijd onvoldoende is en vraagt om een verdere versterking van het recht van mensen om nieuwe vakorganisaties op te richten; is ingenomen met de wijzigingen van de arbeidswet om de rechten van werknemers in geval van een faillissement te reguleren; moedigt de regering aan om de werkzaamheden met betrekking tot het eerste programma voor werkgelegenheid en sociale hervorming te bespoedigen met het oog op het identificeren en aanpakken van de belangrijkste uitdagingen van Montenegro op het gebied van het werkgelegenheidsbeleid, sociale inclusie en armoedebestrijding;

32.  prijst de uitvoering van de "Small Business Act" en de toetreding van Montenegro tot het programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (Cosme) van de EU; pleit ervoor de steunregelingen van de publieke sector voor kmo's te bespoedigen , wetende dat kmo's een van de belangrijkste drijvende krachten achter de economische ontwikkeling zijn;

33.  blijft ernstig verontrust over de vertraging bij de afwikkeling van de faillissementsprocedure bij de grootste industrieonderneming in Montenegro, de aluminiumfabriek KAP, waarmee sprake is van niet-naleving van de verplichtingen van het land uit hoofde van de stabiliserings- en associatieovereenkomst; dringt er bij de regering en de betrokken partijen op aan een duurzame oplossing voor KAP te vinden en daarbij te zorgen voor conformiteit met de staatssteunregels van de stabiliserings- en associatieovereenkomsten en met het transparantiebeginsel en de regels van de rechtsstaat;

34.  betreurt het dat Montenegro de beschikking van de Cypriotische rechter met betrekking tot de verkoop van KAP heeft genegeerd en verzoekt Montenegro de relevante beslissingen van de gerechtelijke autoriteiten van EU-lidstaten volledig te erkennen;

35.  spoort Montenegro aan vorderingen te blijven maken op het gebied van milieubescherming en klimaatverandering door de administratieve capaciteit te versterken, beleid ten aanzien van duurzame energie te formuleren en een milieuvriendelijk economisch model te ontwikkelen dat investeringen stimuleert, met het oog op de afstemming op het milieu- en klimaatacquis; herinnert aan de noodzaak om een nationale energiestrategie op te stellen waarin rekening wordt gehouden met de vele verschillende hernieuwbare energiebronnen, alsook aan de noodzaak van eerbiediging van het natuurlijke erfgoed en van beschermde en internationaal erkende gebieden; dringt erop aan op zo kort mogelijke termijn overleg te plegen over grensoverschrijdende projecten;

36.  roept op tot langetermijnplanning met betrekking tot het toerisme aan de kust, en tot de oprichting van krachtige mechanismen ter voorkoming van de vernietiging van het milieu en van corruptie in de ruimtelijke planning en bouw;

37.  prijst de proactieve participatie en de constructieve rol van Montenegro in de regionale en internationale samenwerking, en in het regionale verzoeningsproces; feliciteert de regering van Montenegro met de volledige afstemming op het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid van de EU en spoort de autoriteiten in het land aan het buitenlands beleid van Montenegro op één lijn te houden met dat van de EU, met name gezien de huidige situatie van internationale terroristische bedreigingen; feliciteert de regering dat Montenegro - samen met Albanië - de enige EU-kandidaat-lidstaat is die zich volledig heeft aangesloten bij de standpunten en besluiten van de EU inzake de situatie in Oekraïne; verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten de samenwerking met internationale politieke en economische partners te intensiveren, teneinde de weerbaarheid van het land tegen druk van buitenaf en pogingen om het land en de regio te destabiliseren, te vergroten; is verheugd over de deelname van het land aan de civiele en militaire missies van de EU, de NAVO en de VN;

38.  verzoekt alle NAVO-lidstaten, en met name de EU-lidstaten die lid zijn van de NAVO, om de toetreding van Montenegro tot het NAVO-bondgenootschap actief te steunen, teneinde voor meer veiligheid te zorgen in het gebied van de Adriatische Zee, waar alle andere landen reeds lid zijn van de NAVO, en zodoende de regionale veiligheid te verbeteren;

39.  dringt er bij Montenegro op aan de hangende bilaterale kwesties met zijn buurlanden zo vroeg mogelijk in het toetredingsproces op constructieve wijze en in een sfeer van goed nabuurschap op te lossen; herhaalt dat de nog hangende grensafbakeningsgeschillen met Kroatië, Bosnië-Herzegovina, Servië en Kosovo snel moeten worden bijgelegd; pleit voor verdere samenwerking met de buurlanden door de uitwisseling van ervaringen met de toetredingsonderhandelingen; is verheugd over de waarnemersstatus van Montenegro bij het Verdrag over het Energiehandvest;

40.  dringt er met klem op aan dat het grensgeschil met Kroatië onverwijld en in onderling overleg wordt opgelost en dat het geschil, wanneer een onderling overeengekomen oplossing onmogelijk blijkt, wordt beslecht voor het Internationaal Gerechtshof in Den Haag, overeenkomstig de regels en beginselen van het internationaal recht;

41.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van Montenegro.

(1) PB L 108 van 29.4.2010, blz. 3.


Voortgangsverslag 2014 over de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië
PDF 165kWORD 215k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2015 over het voortgangsverslag 2014 over de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (2014/2948(RSP))
P8_TA(2015)0064B8-0212/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien het besluit van de Europese Raad van 16 december 2005 om de status van kandidaat-land voor EU-lidmaatschap toe te kennen, evenals zijn conclusies van 17 december 2013; gezien de conclusies van de Raad van de Europese Unie van 16 december 2014,

–  gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 19 en 20 juni 2003 in Thessaloniki over het vooruitzicht van de toetreding van de landen op de westelijke Balkan tot de Unie,

–  gezien de conclusies van de elfde bijeenkomst van de Stabilisatie- en Associatieraad tussen het land en de EU van 23 juli 2014,

–  gezien het voortgangsverslag van de Commissie (SWD(2014)0303) en haar mededeling van 8 oktober 2014 met de titel "Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2014-2015" (COM(2014)0700), evenals haar op 19 augustus 2014 aangenomen indicatieve strategiedocument (2014-2020),

–  gezien resoluties 817 (1993) en 845 (1993) van de VN-Veiligheidsraad,

–  gezien de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 13 september 1995 over de toepassing van het interimakkoord,

–  gezien het advies van de Commissie van Venetië over de zeven wijzigingen van de grondwet van het land, aangenomen op 10 en 11 oktober 2014,

–  gezien de bevindingen van de verkiezingswaarnemingsmissie van het OVSE/ODHIR voor de presidentsverkiezingen en de vervroegde parlementsverkiezingen,

–  gezien de twaalfde bijeenkomst van de Gemengde Parlementaire Commissie EU-voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië gehouden op 26 en 27 november 2014,

–  gezien zijn eerdere resoluties,

–  gezien het werk verricht door Ivo Vajgl in zijn hoedanigheid van permanent rapporteur over het land van de Commissie buitenlandse zaken,

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië al negen jaar de status van kandidaat-lidstaat heeft en het verst gevorderde land is wat betreft de aanpassing aan het acquis;

B.  overwegende dat de Commissie de Raad voor de zesde opeenvolgende keer heeft aanbevolen de onderhandelingen te openen; overwegende dat het land bereid is met de EU te onderhandelen; overwegende dat het Parlement de afgelopen acht jaar voortdurend heeft verzocht om opening van de toetredingsonderhandelingen met het land, en overwegende dat verdere vertragingen in het openen van de onderhandelingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de hervormingsprocessen in het land en de geloofwaardigheid van de EU in de regio;

C.  overwegende dat de Raad de overgang naar het volgende stadium van het toetredingsproces heeft tegengehouden vanwege de onopgeloste naamskwestie met Griekenland; overwegende dat de toetredingsonderhandelingen met de Europese Unie niet gehinderd mogen worden door bilaterale kwesties; overwegende dat de gebrekkige voortgang van het EU-integratieproces ertoe kan leiden dat de kosten voor regionale stabiliteit hoger uitvallen, de geloofwaardigheid van de EU wordt aangetast en de democratische normen van het land in verval raken;

D.  overwegende dat door dit verdere uitstel de frustratie over de impasse in het EU-integratieproces in de Macedonische publieke opinie verder toeneemt, en de binnenlandse problemen en interne spanningen kunnen verergeren;

E.  overwegende dat elke (potentiële) kandidaat-lidstaat wordt beoordeeld op zijn eigen verdiensten, en dat het tijdschema voor toetreding wordt bepaald door de snelheid en kwaliteit van de vereiste hervormingen;

F.  overwegende dat bilaterale kwesties op zo kort mogelijke termijn constructief moeten worden aangepakt en dat hierbij rekening moet worden gehouden met de beginselen en de waarden van de VN en de EU;

G.  overwegende dat het ontbreken van een constructieve en inclusieve dialoog tussen de regering en de oppositie evenals de boycot na de verkiezingen door de oppositie, de parlementaire werkzaamheden hebben gecompliceerd; overwegende dat zowel de regering als de oppositie verantwoordelijk is voor de waarborging van duurzame politieke samenwerking, die van essentieel belang is voor de democratische ontwikkeling van het land en voor de uitvoering van de Europese agenda; overwegende dat er tijdens de verkiezingen sprake was van tendentieuze berichtgeving door de media en een gebrekkige scheiding tussen staats- en partijactiviteiten;

H.  overwegende dat tijdens de twaalfde bijeenkomst van de Gemengde Parlementaire Commissie geen gezamenlijke aanbeveling is aangenomen; overwegende dat een volledig functionerende Gemengde Parlementaire Commissie van wezenlijk belang is om het parlementair toezicht op het toetredingsproces te kunnen waarborgen;

I.  overwegende dat de rechtsstaat, de vrijheid van de media, regionale samenwerking en goede betrekkingen met de buurlanden wezenlijke onderdelen zijn van het EU-uitbreidingsproces;

J.  overwegende dat corruptie en de georganiseerde misdaad nog steeds een groot probleem vormen; overwegende dat de vrijheid van meningsuiting en de onafhankelijkheid van de media nog altijd onder druk staan;

1.  herhaalt voor de negende opeenvolgende keer zijn verzoek aan de Raad om onverwijld een datum vast te stellen voor de opening van de toetredingsonderhandelingen, om geen vaart te verliezen, en bij wijze van stimulans voor de acquisgerelateerde hervormingen en ter versterking van het democratiseringsproces; herhaalt zijn standpunt dat de naamskwestie (een bilaterale aangelegenheid) geen hindernis mag vormen voor de opening van de toetredingsonderhandelingen, maar wel moet zijn opgelost voordat het toetredingsproces wordt afgerond; onderschrijft de opmerking van de Commissie dat het uitblijven van een compromis na bijna twee decennia van bemiddelingsgesprekken rechtstreekse en nadelige gevolgen heeft voor de Europese aspiraties van het land en zijn bevolking; verzoekt beide regeringen om concrete stappen te zetten voor het vinden van een voor beide partijen aanvaardbare oplossing; wijst nog eens op het belang en de noodzaak van een constructieve aanpak van problemen met buurlanden in deze bilaterale kwesties;

2.  herinnert zich dat de lidstaten hadden toegezegd zich in 2015 opnieuw over de kwestie te buigen met het oog op het openen van de toetredingsonderhandelingen; meent dat het openen van de onderhandelingen met de EU enkel een positieve uitwerking kan hebben op de beslechting van bilaterale geschillen, en zal leiden tot verdere zeer noodzakelijke hervormingen, met name op het gebied van de rechtsstaat, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en corruptiebestrijding; benadrukt dat het voortdurend uitstellen van de opening van de onderhandelingen almaar stijgende en onvoorziene schade met zich meebrengt, zowel voor het land als voor de regionale stabiliteit; benadrukt dat een verder behoud van de status quo schadelijk is voor de geloofwaardigheid en doeltreffendheid van het EU-uitbreidingsbeleid en voor de positie van de EU in de regio;

3.  herhaalt zijn standpunt dat bilaterale kwesties niet mogen worden gebruikt om het toetredingsproces te dwarsbomen; is van mening dat deze de officiële opening van toetredingsonderhandelingen niet in de weg mogen staan, maar dat ze zo vroeg mogelijk in het toetredingsproces moeten worden aangepakt; is zich bewust van de gebrekkige naleving door een van de partijen van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 5 december 2011 over de toepassing van het interim-akkoord; verzoekt Griekenland zijn in het kader van de agenda van Thessaloniki uit 2003 gedane toezegging opnieuw te bevestigen, en een positief klimaat te scheppen voor het beslechten van bilaterale verschillen in de geest van Europese waarden en beginselen; roept op tot verdere vorderingen, waaronder in contacten op hoog niveau tussen de regeringen en in de bilaterale betrekkingen met Bulgarije met het oog op een overeenkomst over goede nabuurschapsbetrekkingen waarin gemeenschappelijke kwesties zouden worden behandeld; herhaalt zijn bezorgdheid over het gebruik van historische argumenten in het huidige debat met buurlanden, en moedigt alle inspanningen aan voor gezamenlijke vieringen van historische gebeurtenissen met naburige EU-lidstaten; is van mening dat dit zou kunnen bijdragen tot een beter begrip van de geschiedenis en tot goede betrekkingen met de buurlanden;

4.  roept op tot meer actief engagement van de EU in de naamskwestie, en steunt een proactieve aanpak van de politieke leiders van de EU; verzoekt de nieuwe vicevoorzitter / hoge vertegenwoordiger (VV/HV) nieuwe initiatieven te ontwikkelen om de huidige impasse te doorbreken, en in samenwerking met de speciale vertegenwoordiger van de VN tot een wederzijds aanvaardbare oplossing te komen; verzoekt de Raad in de eerste helft van 2015 een diepgaand debat te voeren over het vooruitzicht van Macedonië op EU-toetreding; benadrukt dat alle kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten tijdens het integratieproces op grond van hun eigen verdiensten moeten worden behandeld; is van mening dat de voortzetting van de toetredingsdialoog op hoog niveau met de Commissie het hervormingsproces ten goede zou komen;

5.  roept alle NAVO-leden, en in het bijzonder alle EU-lidstaten die lid zijn van de NAVO, op om actieve steun te verlenen aan de toetreding van het land tot de NAVO, met het oog op meer veiligheid en politieke stabiliteit in Zuidoost-Europa;

6.  moedigt grensoverschrijdende samenwerking aan op het gebied van geschiedenis, cultuur en onderwijs en de bevordering van Europese waarden, waarmee op democratische veranderingen gerichte inspanningen worden ondersteund; roept in dit verband, in de geest van goede betrekkingen met de buurlanden, de naburige EU-lidstaten op steun te bieden aan de bereidheid om democratische veranderingen door te voeren, wat neerkomt op steun voor het openen van het onderhandelingsproces;

7.  moedigt het land aan om met zijn buurlanden gemeenschappelijke deskundigencommissies met betrekking tot geschiedenis en onderwijs op te richten, met als doel bij te dragen tot een objectieve interpretatie van de geschiedenis, nauwere academische samenwerking, en de bevordering van een positieve houding van jongeren ten aanzien van hun buren;

8.  dringt er krachtig bij de autoriteiten en het maatschappelijk middenveld op aan passende maatregelen voor historische verzoening te treffen, teneinde de scheidslijnen tussen en binnen verschillende etnische en nationale groeperingen, met inbegrip van burgers met een Bulgaarse nationaliteit, weg te nemen;

9.  neemt nota van het voorgestelde pakket met wijzigingen van de grondwet; is van mening dat sommige voorstellen, waaronder de bepalingen betreffende de definitie van het huwelijk en de invoering van de internationale financiële zones, nog kunnen worden verbeterd in overeenstemming met de aanbevelingen van de Commissie van Venetië; herinnert voorts aan de noodzaak om het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens te eerbiedigen en om rekening te houden met het EU-acquis; onderstreept het belang van een zorgvuldige voorbereiding van de uitvoeringswetgeving voor alle grondwetswijzigingen; benadrukt dat het proces van langdurige grondwetswijziging brede politieke steun vereist, evenals een constructieve dialoog en samenwerking tussen alle politieke groeperingen; onderstreept de noodzaak van een inclusief publiek debat, zorgvuldige raadpleging en consensus met de oppositie, maatschappelijke organisaties en relevante belanghebbenden;

10.  maakt zich zorgen over het verdeelde binnenlandse klimaat; dringt er bij de regering op aan dat zij de rol van het parlement eerbiedigt door voldoende tijd en ruimte te bieden voor raadplegingen, onder andere over grondwetswijzigingen, met het oog op volledig, onafhankelijk parlementair toezicht; verzoekt de regering en alle politieke partijen te werken aan een verbetering van de betrekkingen teneinde de politieke stabiliteit te handhaven, duurzame constructieve politieke samenwerking te waarborgen en de uitvoering van de Europese agenda te versnellen; herinnert eraan dat compromissen van wezenlijk belang zijn voor een goed functionerende democratie; onderstreept de noodzaak om de alomvattende benadering en transparantie van het toetredingsproces te versterken; benadrukt dat de boycot na de verkiezingen een probleem vormt dat moet worden opgelost in een geest van gedeelde verantwoordelijkheid tussen de regering en de oppositie ten aanzien van een goede werking van het parlement; verzoekt de VV/HV met alle partijen samen te werken teneinde de politieke dialoog te vergemakkelijken;

11.  is ernstig bezorgd over de verslechtering van de betrekkingen tussen de regering en de oppositie, in het bijzonder in verband met de kort geleden gedane aankondiging van de aanklacht van de premier tegen de oppositieleider, en met de wederzijdse beschuldigingen van strafrechtelijke vergrijpen; veroordeelt iedere vorm van onwettig toezicht, en wenst dat alle beschuldigen openbaar worden gemaakt en dat hierover vrijelijk verslag wordt uitgebracht; verzoekt om een onafhankelijk onderzoek naar alle beschuldigingen en het uitgevoerde toezicht, op grond van de volledige eerbiediging van de beginselen van transparantie, onpartijdigheid en het vermoeden van onschuld; herinnert aan het belang van de eerbiediging van het grondbeginsel van vrijheid van meningsuiting; roept alle politieke spelers ertoe op om deel te nemen aan een constructieve dialoog om de nadruk te houden op de strategische prioriteiten van het land en zijn burgers;

12.  betreurt het ontbreken van de oppositie bij de regelmatige werkzaamheden van de Gemengde Parlementaire Commissie; is van mening dat het wezenlijk belang is het goede functioneren van de Gemengde Parlementaire Commissie te waarborgen door ervoor te zorgen dat alle parlementaire partijen vertegenwoordigd zijn bij haar werkzaamheden;

13.  is verontrust over het feit dat de interetnische samenleving kwetsbaar blijft en een uitdaging vormt voor het land; is verontrust over de stijgende interetnische spanningen waaruit het gebrek aan vertrouwen tussen de gemeenschappen blijkt; veroordeelt met klem het gebruik van etnocentrisch en tweedracht zaaiend taalgebruik, vooral tijdens verkiezingscampagnes; benadrukt dat de opening van de toetredingsonderhandelingen met de EU het land kan helpen deze uitdaging beter het hoofd te bieden door de interetnische cohesie rond dat gemeenschappelijk doel te versterken; veroordeelt alle vormen van extreem nationalisme en etnocentrisme die leiden tot een diepere maatschappelijke kloof; roept alle politieke partijen en maatschappelijke organisaties op om een inclusieve en tolerante multi-etnische en multireligieuze samenleving actief te bevorderen en de grondrechten van personen van welke etnische minderheid dan ook te beschermen; herinnert eraan dat onderwijs een cruciale rol speelt bij het creëren van tolerantie en respect tussen verschillende mensen; roept de Commissie op om de projecten en programma's gericht op het versterken van de interetnische dialoog en het wederzijds begrip, een extra impuls te geven;

14.  is verheugd over het feit dat de EU-agenda de strategische prioriteit van het land blijft; moedigt het land aan hervormingen verder te consolideren, en beleid en praktijken die nog steeds belemmeringen kunnen vormen voor zijn Europese toekomst te wijzigen, en vooruitgang te boeken bij de tenuitvoerlegging van EU-gerelateerde hervormingsprioriteiten, onder andere in het kader van de toetredingsdialoog op hoog niveau;

15.  merkt op dat de OVSE en het ODIHR van oordeel waren dat de presidents- en vervroegde parlementsverkiezingen van april 2014 efficiënt zijn verlopen; deelt echter de bezorgdheid over de gebrekkige scheiding tussen staats- en partijactiviteiten, hetgeen in strijd is met de internationale verplichtingen voor democratische verkiezingen, evenals over tendentieuze berichtgeving door de media en beschuldigingen dat kiezers zijn geïntimideerd; staat positief tegenover de verkiezingshervormingen, maar dringt er bij de autoriteiten op aan dat zij onderzoek doen naar de vermeende onregelmatigheden voor en tijdens de verkiezingen; verzoekt de regering tijdig werk te maken van de aanbevelingen van het ODIHR om het verkiezingsproces, met inbegrip van het beheer en de nauwkeurigheid van de kiezersregisters, te verbeteren; herhaalt eveneens in dit verband de noodzaak om kiezersregisters op te stellen overeenkomstig de internationale normen;

16.  spoort de regering aan zich te buigen over de tekortkomingen bij de tenuitvoerlegging van IPA-steun, zoals de systemische problemen van het controlesysteem, de gebrekkige intra- en interinstitutionele coördinatie, de achterstand op het vlak van aanbestedingen, en de lage absorptiegraad en het beperkte vermogen van instellingen; pleit voor een betere koppeling tussen EU-steun en nationale hervormingsstrategieën en voor het gebruik van IPA-middelen als hefboom voor een veel grotere decentralisatie van de begroting in het land; verzoekt om maatregelen om verder verlies van steun te voorkomen en de uitvoering van het programma te versnellen om de effecten van EU-steun te vergroten;

17.  juicht de goedkeuring van het nieuwe wettelijke kader voor het ambtenarenapparaat en werkgelegenheid bij de overheid in februari 2014 toe, en beschouwt dit als een stap voorwaarts ten aanzien van een uniform, transparant en verantwoordingsplichtig openbaar bestuur; maakt zich er zorgen over dat het openbaar bestuur, ondanks de voortgang op wetgevingsgebied, versnipperd, gepolitiseerd en onder politieke invloed blijft; moedigt het ter sterkste aan om zijn beroepsmatigheid en onafhankelijkheid op alle niveau te versterken; moedigt inspanningen aan om de wet ten uitvoer te leggen met inachtneming van de beginselen van transparantie, verdienste en evenredige vertegenwoordiging; verzoekt de regering een hervormingsprogramma voor het beheer van de overheidsfinanciën aan te nemen;

18.  roept op tot de volledige tenuitvoerlegging van de kaderovereenkomst van Ohrid; dringt erop aan dat de herziening van de tenuitvoerlegging ervan moet resulteren in beleidsaanbevelingen; beveelt ten sterkste aan de kaderovereenkomst van Ohrid te beschouwen als een essentieel onderdeel van de rechtsstaat, betrekkingen tussen gemeenschappen en aanhoudende decentralisatie; pleit ten zeerste voor de ontwikkeling van lokaal bestuur en de bevordering van vertrouwenswekkende maatregelen op politiek niveau voor de lange termijn, zoals het houden van openbare debatten om de voordelen van deze kaderovereenkomst uit te leggen; verzoekt de regering en de bevoegde lokale overheden de uitvoering van de strategie voor geïntegreerd onderwijs voort te zetten en hiervoor meer financiering beschikbaar te stellen; acht het van groot belang dat maatschappelijke organisaties bij dit proces worden betrokken; beveelt een meer proactieve aanpak aan teneinde toe te zien op de etnische, culturele en taalkundige identiteit van alle gemeenschappen;

19.  is ingenomen met het hoge niveau van aanpassing van de wetgeving aan het wetgevend acquis en de toenemende doeltreffendheid en beroepsmatigheid van de rechtbanken ten gevolge van brede justitiële hervormingen; maakt zich echter zorgen over ongepaste politieke invloed op bepaalde gerechtelijke procedures, en benadrukt dat de rechterlijke macht gevrijwaard moet blijven van elke vorm van externe druk van de parlementaire en uitvoerende macht; onderstreept dat moet worden toegezien op een juiste toepassing van justitiële normen, overeenkomstig Europese maatstaven en optimale werkmethoden; dringt aan op de harmonisering van de jurisprudentie, teneinde de rechtspraak voorspelbaar te maken en het vertrouwen van het publiek te waarborgen; dringt aan op een betere kwaliteit van justitie, intensiever gebruik van buitengerechtelijke redresvoorzieningen en alternatieve geschillenbeslechting, betere strategische planning, betere toegang tot de rechter voor kwetsbare leden van de samenleving en meer betrokkenheid van vakkundige en maatschappelijke organisaties bij het toezicht op de justitiële onafhankelijkheid;

20.  neemt kennis van de positieve ontwikkelingen bij de tenuitvoerlegging van de anticorruptieprogramma's 2011-2015, en van de versterking van het persoonlijke en institutionele integriteitssysteem en de interinstitutionele en internationale samenwerking; merkt op dat er nog aanzienlijke kwesties moeten worden opgelost op het vlak van de tenuitvoerlegging van witwaswetgeving, waaronder grensoverschrijdende kwesties, de uitvoering van nationale risicobeoordeling en de verbetering van de operationele efficiëntie; herhaalt dat een onafhankelijke en volledig functionerende staatscommissie ter voorkoming van corruptie als staatsinstelling het voortouw moet nemen bij de aanpak van dit probleem; roept de bevoegde autoriteiten op om, teneinde het werk van die commissie te verbeteren, de interconnectie tussen de IT-systemen van rechtbanken en het openbaar ministerie te verbeteren en een centraal register van overheidsambtenaren tot stand te brengen;

21.  dringt aan op een doeltreffender uitvoering van anticorruptiemaatregelen en ‑wetgeving, met name in de politiek, het openbaar bestuur, bij openbare aanbestedingen en wetshandhaving, en pleit voor een verhoging van de administratieve capaciteit; roept het land op om een prestatiebalans met betrekking tot veroordelingen in corruptiezaken, onder andere op hoog niveau, op te stellen; vraagt onafhankelijke maatschappelijke organisaties en de media om corruptie aan het licht te brengen en te pleiten voor onafhankelijke en onpartijdige onderzoeken en gerechtelijke procedures; dringt er bij het openbaar ministerie op aan om een adequaat en tijdig onderzoek naar vorderingen op dit gebied mogelijk te maken;

22.  stelt met voldoening vast dat er een wettelijk en institutioneel kader bestaat met betrekking tot de bestrijding van georganiseerde misdaad; prijst de actieve regionale en internationale samenwerking van het land, onder meer via Eurojust en Europol; is ingenomen met een aantal succesvol uitgevoerde politiële acties tegen georganiseerde groepen, waaronder met name het afsnijden van internationale routes voor drugshandel en de smokkel van migranten;

23.  veroordeelt alle vormen van politiek en/of religieus extremisme en meent dat er behoefte is aan grensoverschrijdende samenwerking met andere landen van de Westelijke Balkan en EU-lidstaten; staat positief tegenover de wijzigingen in het wetboek van strafrecht waarbij zowel de strafbare feiten als de sancties voor personen die zich schuldig maken aan politiek en/of religieus extremisme, duidelijker worden gedefinieerd; herhaalt met klem de noodzaak van een gemeenschappelijke proactieve strategie voor buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid, gelet op de huidige internationale terroristische dreiging; herinnert eraan dat overheidsbeleid alle vormen van extremisme moet bestrijden en dat stigmatisering van welke religieuze groepering dan ook in dit verband zorgvuldig moet worden vermeden;

24.  betreurt het gebrek aan samenwerking met maatschappelijke organisaties en publieke belanghebbenden op het gebied van wetgeving; wijst erop dat deze samenwerking moet berusten op de oprechte wil van de regering om verschillende belanghebbenden te raadplegen zowel op het gebied van wetgeving als op het gebied van beleidsvorming; benadrukt de cruciale rol die maatschappelijke organisaties kunnen spelen bij het bewuster maken van het publiek van het toetredingsproces, bij het transparanter en inclusiever maken ervan en bij het verbeteren van de verantwoordingsplicht in dit proces; spoort de regering aan om ook de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld in plattelandsgebieden te ondersteunen; verzoekt de regering een grondig debat met universiteiten, academici en studenten over de hervorming van het hoger onderwijs, in gang te zetten;

25.  spoort de autoriteiten aan om de relevante archieven van de Joegoslavische geheime dienst uit Servië terug te halen; is van mening dat een transparante afhandeling van het totalitaire verleden, met inbegrip van het openstellen van de archieven van de geheime diensten, een stap voorwaarts is op weg naar verdere democratisering, verantwoordingsplicht en institutionele kracht;

26.  is zeer verontrust over het feit dat de onafhankelijkheid van de media continu en in aanzienlijke mate wordt ondermijnd door politieke en financiële druk; betreurt de voortdurende vermindering van de vrijheid van meningsuiting, waardoor het land het laagste niveau van persvrijheid in de regio heeft; betreurt in dit verband dat het land op de index van Reporters without Borders is gezakt van de 34e plaats in 2009 naar de 117e plaats in 2015; neemt met groeiende bezorgdheid kennis van staatscontrole over de media, waaronder aanhoudende afhankelijkheid van de overheidsbegroting, vaak voorkomende zelfcensuur en lage ethische en beroepsnormen; neemt met bezorgdheid kennis van het gebruik van smaad als hulpmiddel binnen de politiek en de media; betreurt dat de wet over audiovisuele diensten zonder een behoorlijke raadpleging van belanghebbenden op mediagebied door middel van een versnelde procedure is gewijzigd, hoewel er al wel enkele stappen zijn gezet om de dialoog tussen de regering en mediagemeenschap te herstellen;

27.  spoort de regering ertoe aan een beleid te voeren dat het pluralisme in de media en de diversiteit van opinies bevordert, en de onafhankelijkheid van de publieke omroep en de regulator van de media te waarborgen; stelt met verontrusting vast dat de publieke omroep een significant vertekend beeld in het voordeel van de regeringspartijen heeft weergegeven, zowel tijdens de verkiezingscampagnes (zoals vermeld in de OVSE/ODIHR-verslagen) als in omstandigheden buiten de campagne om (zoals vermeld in het voortgangsverslag van de Commissie); is ingenomen met het feit dat de regering gegevens over overheidsadvertenties voor het publiek toegankelijk heeft gemaakt; verzoekt de regering echter voor meer transparantie te zorgen wat betreft de geldende criteria voor de toewijzing van middelen; beveelt de Commissie ten zeerste aan zich actiever op te stellen bij het volgen van en adviseren over beleidsontwikkelingen en bij het bevorderen van de dialoog tussen alle belanghebbenden in de media;

28.  herinnert de regering en de politieke partijen eraan dat zij verantwoordelijk zijn voor het tot stand brengen van een cultuur van integratie en tolerantie; dringt erop aan dat de antidiscriminatiewetgeving – die geen verbod op discriminatie op grond van seksuele geaardheid inhoudt – in overeenstemming wordt gebracht met het acquis; veroordeelt alle vormen van geweld tegen de gemeenschap van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen, en wenst dat diegenen die hiervoor verantwoordelijk zijn, met inbegrip van de verantwoordelijken voor de gewelddadige aanvallen op het hulpcentrum voor lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen in Skopje, voor het gerecht worden gebracht; onderstreept de noodzaak om de vooroordelen en discriminatie tegen de Roma te bestrijden en om verdere maatregelen te nemen ter verbetering van hun situatie, met name op het gebied van huisvesting, gezondheid, onderwijs en werkgelegenheid; verzoekt de autoriteiten ervoor te zorgen dat op alle beleidsterreinen aandacht aan de genderproblematiek wordt besteedt teneinde gelijkheid van mannen en vrouwen te waarborgen; uit opnieuw zijn zorgen over het voortbestaan van genderstereotypen in de maatschappij en over huiselijk geweld; spoort de overheid ertoe aan de structurele genderkloof en loonverschillen tussen mannen en vrouwen op economisch, politiek en sociaal gebied, aan te pakken; dringt er bij de Commissie op aan haar eigen verplichting na te komen en het hoofdstuk werkgelegenheid en sociaal beleid binnen het toetredingsproces tot prioriteit uit te roepen, door in dit verband in de toetredingsdialoog op hoog niveau met het land een initiatief te starten;

29.  blijft bezorgd over de hoge percentages van kinderarmoede en het gebrek aan capaciteit van de instellingen die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van beleid en strategische acties op dit gebied; dringt er bij de regering op aan om haar inspanningen voor de tenuitvoerlegging van de herziene nationale strategie inzake armoede en sociale uitsluiting, te vergroten; dringt erop aan dat er meer aandacht wordt besteed aan het waarborgen van eerlijke en effectieve toegang tot de rechter voor alle kinderen; onderstreept dat het noodzakelijk is dat de regering extra inspanningen levert om kinderen met een handicap en kinderen van de Roma-gemeenschap te ondersteunen; dringt aan op verdere inspanningen ter verbetering van de gezondheid en voeding van kinderen, waarbij speciale aandacht moet uitgaan naar Roma-kinderen;

30.  juicht toe dat het land in de regio koploper blijft wat betreft het gemak van het zakendoen, en is verheugd over zijn stijging in de mondiale ranking van de Wereldbank van de 31e plek in 2013 naar de 30e plek in 2014; merkt echter op dat de moeizame handhaving van contracten en de veelvuldige juridische wijzigingen zonder adequate raadplegingen een ernstige bedreiging vormen voor het ondernemingsklimaat; onderstreept tegelijkertijd dat het van groot belang is om vooruitgang te boeken met betrekking tot de arbeidswet en de sociale dialoog te versterken; onderstreept dat het ondernemingsklimaat verder moet worden verbeterd door kmo's te ondersteunen, regionale verschillen te verkleinen en banden te creëren tussen O&O-instellingen en de bedrijfs- en werkgelegenheidssector;

31.  is verheugd over het feit dat de instroom van buitenlandse directe investeringen stabiel is gebleven en heeft gezorgd voor een grotere exportdiversificatie; stelt vast dat 80 % van de totale voorraad van buitenlandse directe investeringen afkomstig is van bedrijven uit de EU, en dat handelsstromen in goederen en diensten met de EU verder zijn gegroeid; onderstreept hoe belangrijk het is om buitenlandse investeringen aan te trekken, en is van mening dat de vertraging in het EU-toetredingsproces een verdergaande economische integratie in de weg kan staan; erkent de noodzaak om overheidsinkomsten te verhogen en banen te creëren in sectoren met een hoge productiviteit, aangezien de algehele structuur van de economie gericht blijft op activiteiten met een lage productiviteit; benadrukt dat alle bepalingen met betrekking tot de internationale financiële zones moeten voldoen aan het acquis en de internationale voorschriften;

32.  is ingenomen met de verlaging van het totale werkloosheidspercentage van 29,9 % in het eerste kwartaal van 2013 naar 27,9 % in het derde kwartaal van 2014; verzoekt de regering zich opnieuw in te spannen om de structurele en langetermijnwerkloosheid verder te verlagen, met name onder jongeren (meer dan 50 %) en kwetsbare groepen, zoals de Roma; roept op tot de aanneming van hervormingen om de participatie op de arbeidsmarkt en de arbeidsbeidsmobiliteit te verhogen, en om de omvangrijke informele sector die een belemmering blijft vormen voor de concurrentie, te verkleinen; maakt zich er zorgen over dat het onderwijs- en opleidingsniveau van de beroepsbevolking grotendeels niet strookt met de reële economische behoeften, en dat een groot aantal jonge geschoolde werknemers derhalve wordt gedwongen te emigreren vanwege de beperkte kans op het vinden van een passende baan in eigen land; spreekt zijn bezorgdheid uit over recente wetswijzigingen waarin het stakingsrecht wordt gewraakt, en dringt er bij de autoriteiten op aan de wetgeving volgens de IAO-normen te herzien;

33.  neemt kennis van maatregelen ter vermindering van de werkloosheid onder vrouwen, maar roept op tot verdere inspanningen door de regering, aangezien de werkloosheid onder vrouwen nog steeds beduidend hoger is dan het gemiddelde voor EU-lidstaten;

34.  wijst erop dat er op milieugebied belangrijke inspanningen moeten worden gedaan, in samenwerking met maatschappelijke organisaties en relevante belanghebbenden, in het bijzonder op het gebied van lucht- en waterkwaliteit, natuurbescherming en afvalbeheer; is bezorgd over de lucht- en waterverontreiniging; is bezorgd over de concentratie van schadelijke deeltjes, die vele malen hoger is dan de toegestane limiet, in het bijzonder in Skopje, Tetovo, Bitola, Kičevo en Kavadarci; verzoekt de bevoegde autoriteiten hun onderlinge samenwerking op te schroeven om de desbetreffende wetgeving ten uitvoer te leggen, de bestuurlijke capaciteit te vergroten en toereikende middelen beschikbaar te stellen voor investeringen in infrastructuur, zoals afvalwaterzuiveringsinstallaties;

35.  betreurt dat de energiedoelstellingen voor 2013 niet zijn behaald, met name met betrekking tot energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen; roept in dit verband op tot de goedkeuring van de relevante actieplannen en de aanpassing aan het klimaatbeleid van de EU;

36.  is ingenomen met het feit dat het land actief en constructief is gebleven op het gebied van regionale samenwerking en dat het niet verwikkeld is in grensconflicten met buurlanden; is verheugd over zijn aanstaand voorzitterschap van het Midden-Europees Initiatief; verzoekt de regering het algehele niveau van overeenstemming met de GBVB-verklaringen en ‑besluiten te verhogen; onderstreept het belang van geleidelijke aanpassing aan de standpunten van de EU inzake buitenlands beleid;

37.  is ingenomen met de vooruitgang wat betreft de spoorwegverbinding tussen het land en Bulgarije, en met de bereidheid om deze verbinding, die tot betere economische en sociale betrekkingen zal leiden, te voltooien;

38.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van het land.


Voortgangsverslag 2014 over Servië
PDF 247kWORD 216k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2015 inzake het voortgangsverslag over Servië voor 2014 (2014/2949(RSP))
P8_TA(2015)0065B8-0213/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 19 en 20 juni 2003 in Thessaloniki over het vooruitzicht van de landen van de Westelijke Balkan op toetreding tot de Europese Unie,

–  gezien Besluit 2008/213/EG van de Raad van 18 februari 2008 over de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die zijn opgenomen in het Europese partnerschap met Servië en tot intrekking van Besluit 2006/56/EG(1),

–  gezien het advies van de Commissie van 12 oktober 2011 over het verzoek van Servië om toetreding tot de Europese Unie (SEC(2011)1208),

–  gezien de stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Servië, anderzijds, die op 1 september 2013 in werking is getreden,

–  gezien resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad, het advies van het Internationaal Gerechtshof van 22 juli 2010 over de vraag of de eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo in overeenstemming is met het internationaal recht, en resolutie A/RES/64/298 van de Algemene Vergadering van de VN van 9 september 2010 waarin zij de inhoud van dat advies onderschreef en zich verheugd toonde over de bereidheid van de EU om de dialoog tussen Belgrado en Pristina te faciliteren,

–  gezien de verklaring en aanbevelingen van de tweede bijeenkomst van het Parlementair Stabilisatie- en Associatiecomité EU-Servië van 26-27 november 2014,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 28 juni 2013,

–  gezien het voortgangsverslag over Servië voor 2014 dat de Commissie op 8 oktober 2014 heeft gepubliceerd (SWD(2014)0302),

–  gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken van 16 december 2014,

–  gezien zijn resolutie over het voortgangsverslag over Servië voor 2013 van 16 januari 2014(2),

–  gezien zijn resolutie van 27 november 2014 over Servië: de kwestie van de van oorlogsmisdaden verdachte Šešelj(3),

–  gezien de werkzaamheden van David McAllister als vaste rapporteur van de Commissie buitenlandse zaken over Servië,

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de Europese Raad van 28 juni 2013 heeft besloten om de toetredingsonderhandelingen met Servië te openen; overwegende dat de eerste intergouvernementele conferentie (IGC) op 21 januari 2014 heeft plaatsgevonden;

B.  overwegende dat de Commissie in het voortgangsverslag over Servië voor 2014 verslag legt over de vooruitgang die Servië heeft gemaakt in de richting van Europese integratie en Serviës inspanningen om de criteria van Kopenhagen en de voorwaarden van het stabilisatie- en associatieproces na te leven beoordeelt;

C.  overwegende dat Servië, net als alle landen die het EU-lidmaatschap nastreven, op zijn eigen merites beoordeeld moet worden wat betreft de uitvoering en naleving van dezelfde criteria en overwegende dat de snelheid en kwaliteit van de nodige hervormingen het tijdspad voor de toetreding bepaalt;

D.  overwegende dat de rechtsstaat door de EU tot speerpunt van haar uitbreidingsbeleid is gemaakt;

E.  overwegende dat de Commissie heeft benadrukt dat de economische governance, de rechtsstaat en de capaciteit van de overheid in alle landen op de Westelijke Balkan moeten worden versterkt;

F.  overwegende dat Servië belangrijke stappen heeft ondernomen ter normalisering van de betrekkingen met Kosovo, hetgeen heeft geleid tot het eerste akkoord over de beginselen van de normalisering van 19 april 2013; overwegende dat er dringend verdere stappen moeten worden ondernomen om alle hangende kwesties tussen beide landen aan te pakken;

G.  overwegende dat goede nabuurschapsbetrekkingen een essentieel element vormen voor de geslaagde Europese integratie van elk land, en overwegende dat bilaterale kwesties in het toetredingsproces moeten worden behandeld, in overeenstemming met het onderhandelingskader, en dat dit op een constructieve manier en in een geest van goed nabuurschap dient te gebeuren, rekening houdend met de algemene belangen en waarden van de EU; overwegende dat er door Servië en zijn buurlanden belangrijke stappen zijn gezet in het historische verzoeningsproces;

H.  overwegende dat de tenuitvoerlegging van het rechtskader voor de bescherming van minderheden volledig moet worden gegarandeerd, met name op het gebied van onderwijs, taalgebruik en toegang tot media en religieuze diensten in minderheidstalen;

I.  overwegende dat Serviës fungerend voorzitterschap van de OVSE in 2015 komt ten tijde van een slepend conflict in Oost-Oekraïne en een moment waarop de OVSE de aanneming van de Slotakte van Helsinki 40 jaar geleden herdenkt;

1.  is verheugd dat de toetredingsgesprekken op 21 januari 2014 een formele aanvang hebben genomen tijdens de eerste EU-Servië-IGC en dat de Servische regering veel bereidheid en betrokkenheid heeft getoond tijdens de screening van het EU-acquis;

2.  is tevreden over het verloop van de vervroegde parlementsverkiezingen, die door internationale waarnemers positief werden beoordeeld; vraagt de autoriteiten volledig gevolg te geven aan de aanbevelingen van de laatste en de vorige verkiezingswaarnemingsmissie van de OVSE/ODIHR;

3.  benadrukt dat er vooruitgang is geboekt bij de tenuitvoerlegging van de stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) tussen de EU en Servië en dat deze tenuitvoerlegging nog moet worden verbeterd; benadrukt dat de SAO het algemeen kader vormt waarin Servië en de EU hun samenwerking kunnen intensiveren;

4.  is verheugd over het engagement van de nieuwe Servische regering voor het Europese integratieproces en verzoekt Servië om de systemische en sociaaleconomische hervormingen resoluut aan te pakken; benadrukt dat de nauwkeurige tenuitvoerlegging van wetgeving en beleidsmaatregelen een belangrijke aanwijzing voor een succesrijk integratieproces blijven; vraagt Servië de tenuitvoerlegging van nieuwe wetgeving en beleidsmaatregelen beter te plannen, coördineren en monitoren; benadrukt dat de inclusieve aard en openheid van het toetredingsproces moet worden verbeterd; benadrukt dat Servië meer vooruitgang moet boeken op het vlak van zijn hervormingsprioriteit, de rechtsstaat;

5.  moedigt aan dat er bij het openen van de onderhandelingshoofdstukken rekening wordt gehouden met de ontwikkelingen op het technische niveau, maar ook met de politieke context van de betrekkingen tussen Servië en de EU; benadrukt dat hoofdstuk 23 (rechterlijke macht en grondrechten) en 24 (justitie, vrijheid en veiligheid) in een vroeg stadium van de onderhandelingen moeten worden behandeld; dringt er op aan om hoofdstuk 35 van het EU-acquis ten aanzien van de betrekkingen met Kosovo duidelijk te formuleren; benadrukt dat het onderhandelingskader erin voorziet dat wanneer er aanzienlijk minder vooruitgang wordt geboekt in de onderhandelingen over een bepaald hoofdstuk dan in de onderhandelingen in het algemeen, de Commissie kan aanbevelen andere onderhandelingshoofdstukken pas later te openen of af te ronden;

6.  neemt nota van het onlangs door de Europese Rekenkamer gepubliceerde verslag waarin werd vastgesteld dat de financiering uit het Instrument voor pretoetredingssteun (IPA), net als andere vormen van steun, Servië heeft geholpen om sociale en economische hervormingen door te voeren en het beheer van zijn overheidsfinanciën te verbeteren; merkt evenwel op dat de hervorming van het gerechtelijk apparaat ver achterblijft; roept Servië op om zijn wetgeving inzake staatssteun in overeenstemming te brengen met het EU-acquis; is ingenomen met het over het algemeen effectieve gebruik van financiële en niet-financiële bijstand van de EU, zoals opgemerkt door de Europese Rekenkamer, en spoort de autoriteiten aan om voort te bouwen op goede praktijken inzake governance en om resterende zwakke punten in de opzet, uitvoering en duurzaamheid van projecten aan te pakken; verzoekt de Commissie om op een effectieve en transparante manier bijstand te blijven verlenen aan Servië in het kader van het IPA;

7.  uit zijn bezorgdheid over het feit dat de meeste wetten volgens de spoedprocedure worden aangenomen, waardoor het niet altijd mogelijk is belanghebbenden en het bredere publiek voldoende te raadplegen;

8.  stelt vast dat de overstromingen in Servië van mei 2014 de bevolking zwaar hebben getroffen en een negatieve impact op de economie hebben gehad; betuigt zijn deelneming aan de nabestaanden van de slachtoffers; is tevreden dat de EU evenals individuele lidstaten op verzoek van Servië onmiddellijk aanzienlijke reddings- en hulpverleningsinspanningen hebben geleverd en in juli 2014 een donorconferentie hebben georganiseerd; benadrukt dat de Commissie Servië heeft gevraagd deel uit te maken van het mechanisme voor civiele bescherming van de Unie en is ingenomen met het feit dat Servië op 16 oktober 2014 belangstelling heeft getoond om hieraan deel te nemen;

9.  is verheugd dat op 19 april 2013 tijdens de dialoog op hoog niveau tussen de premiers van Servië en Kosovo het eerste akkoord werd bereikt over de beginselen van de normalisering van de betrekkingen; is tevreden over het engagement van Servië ter normalisering van de betrekkingen met Kosovo en moedigt de Servische overheid er ten stelligste toe aan om een constructieve rol te spelen in dit proces, alsmede in de ontwikkeling van goede nabuurschapsbetrekkingen, die de belangen van beide landen kunnen dienen; stelt vast dat de algemene onderhandelingen trager verlopen, onder meer wegens het houden van vervroegde verkiezingen in zowel Servië als Kosovo; is verheugd dat in Kosovo een nieuwe regering is gevormd, hetgeen een belangrijke stap is voor het hernemen van de dialoog op hoog niveau van 9 februari 2015 die heeft geleid tot de overeenkomst over het gerechtelijk bestel in Mitrovica en is in dit verband ook verheugd met de constructieve rol van de Servische regering in het aanmoedigen van de gekozen vertegenwoordigers van de Servische minderheid om deel te nemen aan en hun verantwoordelijkheid te nemen in de nieuwe coalitieregering in Pristina; dringt er bij Servië en Kosovo op aan de tenuitvoerlegging van de reeds bereikte overeenkomsten te goeder trouw en tijdig voort te zetten, en verzoekt de EU om de prestaties van de partijen bij de naleving van hun verplichtingen te evalueren; moedigt de Servische en de Kosovaarse autoriteiten aan hun betrekkingen verder te normaliseren; verzoekt beide zijden om zich te blijven inzetten om de etnische Albanese en Servische gemeenschappen dichter bij elkaar te brengen; benadrukt dat het voor het onderhandelingskader noodzakelijk is dat vooruitgang in de normalisering van de betrekkingen met Kosovo onder hoofdstuk 35 gelijktijdig verloopt met vooruitgang in de onderhandelingen in het algemeen; benadrukt dat hoofdstuk 35 in een vroeg stadium van de onderhandelingen moet worden geopend; is van mening dat volledige normalisering van de betrekkingen tussen Servië en Kosovo de toetreding van Servië tot de EU zou faciliteren;

10.  dringt er bij de Servische en de Kosovaarse autoriteiten op aan om de samenwerking op te voeren teneinde de criminele netwerken die illegale migranten controleren, uitbuiten en van Kosovo via Servië naar sommige EU-lidstaten smokkelen, aan te pakken en op te rollen;

11.  verzoekt Servië zich meer inspanningen te getroosten om zijn buitenlands en veiligheidsbeleid af te stemmen op dat van de EU, ook het beleid ten aanzien van Rusland; betreurt het dat Servië, wanneer het hierom werd verzocht, zich niet afstemde op de besluiten van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen Rusland, maar houdt rekening met de traditioneel sterke economische, sociale en culturele banden tussen beide landen; is van mening dat Servië een zeer belangrijke rol kan spelen in de betrekkingen tussen de EU en Rusland; is ingenomen met de actieve deelname van Servië aan de internationale vredeshandhavingsoperaties; merkt op dat Servië een aantal personen die onder het visumverbod van de EU vallen eervol heeft ontvangen en militaire oefeningen organiseert met het Russische leger;

12.  is verheugd over het Servisch fungerend voorzitterschap van de OVSE in 2015 en de prioriteiten ervan; stelt vast dat Servië als fungerend voorzitter van de OVSE bereid is alle manieren te steunen ter versterking van de inspanningen om de bestaande conflicten in het OVSE-gebied op een vreedzame manier op te lossen; moedigt Servië aan om dit voorzitterschap te benutten om bij te dragen aan de stabilisatie van de situatie in Oost-Oekraïne, door als bemiddelaar op te treden; erkent bovendien dat Servië bereid is om de regionale samenwerking verder te bevorderen; verzoekt Servië als huidig fungerend voorzitter van de OVSE om van de OVSE opnieuw een omvattend platform te maken om veiligheidskwesties in Europa aan te pakken;

13.  moedigt Servië aan te blijven samenwerken met het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië (International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia, ICTY), de binnenlandse vervolging van oorlogsmisdaden te versterken en zich nog sterker te blijven inzetten voor regionale samenwerking om een einde te maken aan straffeloosheid en om gerechtigheid te geven aan de slachtoffers van oorlogsmisdaden en hun nabestaanden; benadrukt dat alomvattende wetgeving en beleid voor de bescherming van getuigen dringend moeten worden aangenomen om de slachtoffers en hun nabestaanden het recht op herstel te bieden; spreekt nogmaals zijn steun uit voor het REKOM-initiatief;

14.  dringt er bij Servië op aan om, in de geest van verzoening en goede nabuurschapsbetrekkingen, zijn Wet inzake de organisatie en bevoegdheden van overheidsinstanties in rechtszaken in verband met oorlogsmisdaden te heroverwegen en daarbij samen te werken met zijn buurlanden en de Commissie;

15.  verzoekt Servië om zijn samenwerking met de buurlanden te intensiveren en meer inspanningen te leveren in de zoektocht naar vermiste personen en om alle relevante gegevens volledig te delen; dringt er bij de Servische autoriteiten op aan om de archieven van het Joegoslavische Volksleger te openen teneinde de waarheid te achterhalen over de tragische gebeurtenissen uit het verleden en in het bijzonder informatie te verzamelen; dringt er bovendien bij de autoriteiten op aan om de archieven met betrekking tot de voormalige republieken van Joegoslavië open te stellen en de transparante toegang tot de documenten van de voormalige inlichtingendienst UDBA te bevorderen, o.a. door ze te bezorgen aan de respectieve regeringen;

16.  is ingenomen met de ondertekening, onder de auspiciën van de Internationale Commissie voor Vermiste Personen (ICMP), van de verklaring over de rol van de staat in de aanpak van het probleem van vermiste personen ten gevolge van gewapende conflicten en mensenrechtenschendingen; onderstreept dat er meer inspanningen moeten worden geleverd om vermiste personen te vinden en te identificeren en massagraven uit de oorlogen in Kroatië, Bosnië en Herzegovina en Kosovo te vinden, en om het recht van de nabestaanden van slachtoffers om te weten wat er met hun vermiste familieleden is gebeurd te waarborgen;

17.  waardeert de constructieve benadering van de Servische regering ten aanzien van de betrekkingen met de buurlanden, omdat daardoor aanzienlijke vooruitgang in de regionale samenwerking en in de toenadering van Servië tot de EU kon worden geboekt; spoort Servië aan om nog nauwer samen te werken met de buurlanden en om nadere stappen te ondernemen voor grensoverschrijdende samenwerking om, onder meer, de economische ontwikkeling van grensgebieden en door minderheden bevolkte gebieden te verbeteren; wijst erop dat een beleid van uitwisselingen en contacten tussen jongeren moet worden bevorderd in het kader van de verzoening; is ingenomen met het feit dat Servië zijn internationale verplichtingen in het algemeen nakomt en het feit dat dat het de bilaterale betrekkingen met zijn buurland verder heeft ontwikkeld; wijst nogmaals op het cruciale belang van verzoening; spoort Servië aan om bilaterale overeenkomsten met buurlanden volledig uit te voeren en om zijn openstaande bilaterale kwesties pragmatisch aan te pakken; is verheugd over de ontmoeting tussen de premiers van Servië en Albanië op 10 november 2014 in Belgrado; spoort Servië aan om de vorderingen van Bosnië en Herzegovina op het gebied van Europese integratie actief te ondersteunen; is eveneens ingenomen met het feit dat Servië actief is blijven deelnemen aan regionale initiatieven, zoals het Samenwerkingsproces voor Zuidoost-Europa (SEECP);

18.  benadrukt dat het Servische parlement en het maatschappelijk middenveld een essentiële rol spelen bij de toetredingsonderhandelingen; uit zijn tevredenheid over de aanneming op 4 juni 2014 van het besluit tot vaststelling van de procedure ter overweging van voorstellen voor onderhandelingsstandpunten tijdens de toetredingsonderhandelingen door het parlement; uit zijn tevredenheid over het feit dat op 26 augustus 2014 richtsnoeren werden aangenomen voor de betrekking van organisaties uit het maatschappelijk middenveld bij de procedures voor het aannemen van wetgeving en verzoekt om een nauwere betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij het integratieproces; verzoekt de regering om zich te onthouden van anti-EU-retoriek en om een regelmatige dialoog en openbare raadplegingen te houden met alle relevante belanghebbenden om de volledige transparantie van de onderhandelingen te waarborgen en alle nodige informatie te verstrekken voor een constructief debat over de werking van de EU en het lidmaatschap en om hun brede deelname aan dit proces te vergemakkelijken;

19.  looft het werk van onafhankelijke regelgevende organen en hun bijdrage aan een beter juridisch kader en een hogere verantwoordingsplicht van staatsinstellingen; benadrukt dat overheidsinstanties op een transparante, verantwoorde wijze te werk moeten gaan; steunt het werk van onafhankelijke overheidsinstanties zoals de Ombudsman, de Commissaris voor informatie van publiek belang en anderen; verzoekt de staatsautoriteiten om de onafhankelijkheid van deze ambten te beschermen en hen volledige medewerking te verlenen bij de uitoefening van hun bevoegdheden; is van mening dat de overheid hen alle nodige financiële en administratieve middelen moet verstrekken zodat zij hun werk kunnen doen; benadrukt dat aan hun aanbevelingen daadwerkelijk gevolg moet worden gegeven en dat hun onafhankelijkheid moet worden geëerbiedigd;

20.  hekelt de ongegronde publieke veroordeling van de Ombudsman door ministers van de regering; benadrukt dat de rol van Ombudsman van essentieel belang is voor het systeem van wederzijdse controle ("checks and balances") en dringt er bij de autoriteiten op aan de onafhankelijkheid en integriteit van de Ombudsman te waarborgen; dringt er bij de autoriteiten op aan de Ombudsman volledige politieke en administratieve steun te verstrekken voor zijn werkzaamheden en zijn recht te waarborgen om officiële documenten op te vragen overeenkomstig de wet inzake openbare informatie;

21.  benadrukt het feit dat Servië de grote verdragen over de arbeidsrechten van de IAO en het herziene Europees Sociaal Handvest heeft geratificeerd; vestigt de aandacht op het feit dat de arbeids- en vakbondsrechten ondanks de grondwettelijke waarborgen nog steeds beperkt zijn, en dringt er bij Servië op aan deze rechten verder te versterken; merkt op dat er aanvullende procedures inzake werknemersvakbonden en het recht van staken nodig zijn om duidelijkheid te scheppen; merkt op dat er slechts enkele sectorale collectieve overeenkomsten bestaan, terwijl er verschillende zijn verstreken en moeten worden vernieuwd; is bezorgd over het feit dat de sociale dialoog nog steeds zwak is en dat er geen regelmatig overleg plaatsvindt met de sociale partners; verzoekt om verdere stappen om de sociale dialoog en de raadgevende rol van deze actoren bij het opstellen van wetgeving te versterken;

22.  herhaalt het belang van het bevorderen, beschermen en naleven van de mensenrechten en fundamentele vrijheden op alle niveaus van de Servische samenleving, zonder enige discriminatie en overeenkomstig de Europese en internationale normen; merkt op dat op 2 oktober 2014 een actieplan voor de tenuitvoerlegging van de anti-discriminatiestrategie is aangenomen, waarin wordt opgeroepen tot respect voor vrouwen, personen met een handicap, lesbiennes, homo-, bi-, trans- en interseksuelen en alle nationale, etnische en seksuele minderheden en tot het waarborgen van hun rechten; moedigt de Servische autoriteiten aan zich te blijven inspannen om een gelijke vertegenwoordiging van vrouwen in het politieke en openbare leven te garanderen; merkt op dat er nog steeds weinig administratieve capaciteit beschikbaar is voor het bevorderen van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen en dringt er bij de Servische overheid op aan om meer inspanningen te leveren op dit vlak; is verheugd over het besluit van de Servische regering om toestemming te geven voor de organisatie van de Pride Parade, die op 28 september 2014 in Belgrado zonder grote incidenten heeft plaatsgevonden, en prijst de regering voor haar steun en de politie voor haar medewerking;

23.  looft de oprichting van de Nationale Raad voor de rechten van het kind en spoort dit orgaan aan om zijn mandaat ten volle te benutten om ervoor te zorgen dat de prioriteiten inzake rechten van het kind volledig worden weerspiegeld in de actieplannen die de Servische regering uitwerkt in het kader van het toetredingsproces;

24.  stelt vast dat er stappen werden ondernomen om de strategie en het actieplan inzake de justitiële hervorming voor 2013-2018 ten uitvoer te leggen; is tevreden dat regels werden aangenomen voor de evaluatie van het werk van rechters en aanklagers; benadrukt dat een onafhankelijk gerechtelijk apparaat van vitaal belang is en dat de justitiële hervorming moet worden voltooid om de volledige onafhankelijkheid en onpartijdigheid van rechters en aanklagers te garanderen; vraagt de autoriteiten niet te wachten met de aanneming van de ontwerpwet inzake rechtsbijstand en er tegelijkertijd voor te zorgen dat de meest kwetsbare burgers niet worden uitgesloten van toegang tot gratis rechtsbijstand; benadrukt dat het belangrijk is dat de problemen met zaken rond ambtsmisbruik worden opgelost en uit zijn bezorgdheid over de massale herindeling van dergelijke zaken; benadrukt dat constitutionele hervormingen noodzakelijk zijn om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te garanderen;

25.  is tevreden over de sterke politieke wil om corruptie te bestrijden en over de verdere uitvoering van de aanbevelingen van de Groep van Staten tegen Corruptie (Group of States against Corruption, GRECO); is ingenomen met de aanneming van de wet inzake de bescherming van klokkenluiders door het Servische parlement op 25 november 2014; is verheugd dat verschillende onderzoeken worden gevoerd naar zaken op hoog niveau en dat inspanningen worden geleverd om de coördinatie te verbeteren; benadrukt dat aanzienlijke inspanningen moeten worden geleverd om het juridisch kader voor de bestrijding van corruptie te verbeteren en volledig uit te voeren en om de hervormingen met gepaste middelen te ondersteunen; benadrukt dat lekken naar de media over lopende onderzoeken het vermoeden van onschuld schenden, een bron van ernstige bezorgdheid vormen en in overeenstemming met de wet onderzocht, behandeld en uitgebannen moeten worden; veroordeelt eveneens de druk die wordt uitgeoefend vanuit de media of vanuit politieke partijen op onafhankelijke corruptiebestrijdingsorganen en is in dit opzicht van mening dat de bevoegdheden en middelen van het bureau voor corruptiebestrijding moeten worden versterkt; merkt op dat zulke praktijken de voortgang van de toetredingsonderhandelingen aanzienlijk kunnen vertragen; verzoekt om bijkomende maatregelen om de onafhankelijkheid en integriteit van het rechtsstelsel en de toegang tot justitie te beschermen;

26.  merkt op dat corruptie en georganiseerde misdaad wijdverspreid zijn in de regio en een obstakel vormen voor de democratische, sociale en economische ontwikkeling van Servië; is van mening dat een regionale strategie en een nauwere samenwerking tussen alle landen in de regio van essentieel belang zijn om deze kwesties effectiever aan te pakken;

27.  neemt met bezorgdheid nota van het gebrek aan transparantie bij de financiering van politieke partijen en verkiezingscampagnes en, daarmee, het hoge risico op corruptie; benadrukt dat de financiering van politieke partijen transparant moet zijn, in overeenstemming met de gemeenschappelijke EU-praktijken en de hoogste internationale normen;

28.  is tevreden dat de wet betreffende voorlichting van het publiek en de media, de wet betreffende elektronische media en de wet betreffende de openbare omroep werden aangenomen, en vraagt dat ze onmiddellijk worden uitgevoerd; benadrukt dat bij de tenuitvoerlegging van het nieuwe mediapakket ook de duurzaamheid van openbare uitzendingen in minderheidstalen dient te worden gewaarborgd, alsmede de duurzaamheid en financiële stabiliteit van de openbare omroep en van regionale en plaatselijke media; uit zijn bezorgdheid over de verslechterende omstandigheden voor de volledige uitoefening van de vrijheid van meningsuiting in Servië en benadrukt dat volledige transparantie over de eigendomsstructuur van media noodzakelijk is; uit zijn bezorgdheid over de druk die wordt uitgeoefend op, en de bedreigingen die worden geuit tegen journalisten, hetgeen ook leidt tot meer zelfcensuur, en dringt er bij de Servische autoriteiten op aan om maatregelen te nemen om de daders te vervolgen; stelt met bezorgdheid vast dat politieke druk de onafhankelijkheid van de media ondergraaft; wijst nogmaals op het belang van vrijheid van de media als een van de kernwaarden van de EU; verzoekt de Servische autoriteiten om te zorgen voor een media-vriendelijke omgeving die bevorderlijk is voor de vrijheid van meningsuiting en voor de media;

29.  roept de Servische regering op de wet op de rehabilitatie volledig en op een niet-discriminerende manier uit te voeren; stelt ook voor dat zij verdere wijzigingen aanbrengt in de wet inzake teruggave om alle procedurele belemmeringen en juridische hinderpalen voor teruggave in natura weg te nemen;

30.  is tevreden over de verkiezingen voor de raden voor nationale minderheden van 26 oktober 2014; onderstreept de belangrijke rol van de raden voor nationale minderheden in de tenuitvoerlegging van de rechten van nationale minderheden en vraagt Servië ervoor te zorgen dat het niveau van de verworven rechten en bevoegdheden wordt gehandhaafd bij de wettelijke afstemming op het besluit van het Grondwettelijk Hof van Servië, alsmede voor hun adequate en aantoonbare financiering; vraagt Servië ervoor te zorgen dat de wetgeving inzake de bescherming van minderheden in het hele land consequent wordt toegepast, met name met betrekking tot onderwijs, taalgebruik en toegang tot de media en religieuze diensten in minderheidstalen, en passende vertegenwoordiging van nationale minderheden in het openbaar bestuur, in plaatselijke en regionale organen en in het nationale parlement; moedigt Servië aan zich ertoe te verbinden een specifiek actieplan inzake de positie van nationale minderheden uit te werken in het kader van het actieplan voor hoofdstuk 23; spoort de Servische autoriteiten aan om verdere maatregelen te nemen om de situatie van de Roma te verbeteren, in het bijzonder op het gebied van onderwijs, huisvesting en werkgelegenheid; dringt er bij de regering op aan het bewustzijn omtrent de burgerrechten onder de Romabevolking te vergroten en te zorgen voor gelijke veiligheid voor de Roma; benadrukt dat de Roma moeten worden aangemoedigd om aan het openbare leven deel te nemen; verzoekt de Servische autoriteiten om de planning, coördinatie en monitoring van de tenuitvoerlegging van beleid en maatregelen op nationaal en lokaal niveau inzake de inclusie van Roma te verbeteren;

31.  onderstreept het belang van de teruggave van eigendommen van minderheidskerken en religieuze gemeenschappen die in beslag werden genomen onder het communistische regime; benadrukt de rol van de staat in de uitwerking van een onpartijdig beleid ten aanzien van historische kerken in het land, met inbegrip van kerken die aan minderheden toebehoren; benadrukt dat de godsdienstvrijheid niet kan worden gewaarborgd zonder deze teruggave;

32.  stelt vast dat de culturele veelzijdigheid van de provincie Vojvodina bijdraagt aan de Servische identiteit, en het derhalve van groot belang is de aldaar wonende minderheden te beschermen en te ondersteunen, en de daar al eeuwenlang traditioneel goed werkende nationale veelzijdigheid te handhaven en te stimuleren; dringt erop aan dat meertaligheid en culturele verscheidenheid worden gehandhaafd; dringt er bovendien op aan dat er niet mag worden getornd aan de autonomie van de provincie Vojvodina, en herinnert de regering eraan dat de wet inzake de bevoegdheden en financiering van de autonome provincie Vojvodina onverwijld moet worden ingediend;

33.  roept de Servische regering op, gezien het belang van de Europese Groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) voor de verdere ontwikkeling van de grensoverschrijdende samenwerking tussen EU-lidstaten en hun buurlanden, om het benodigde rechtskader te scheppen voor de Servische deelname aan de EGTC's;

34.  uit zijn tevredenheid over de nieuwe strategie voor de hervorming van de overheidsdiensten, de oprichting van een specifiek ministerie voor openbaar bestuur en lokale autonomie en de grotere focus op beleidsplanning en -coördinatie sinds de oprichting van het secretariaat voor overheidsbeleid, als positieve stappen in de richting van een efficiënter openbaar bestuur; uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan transparantie bij de aanwerving van personeel van overheidsinstanties en de administratieve en beheerscapaciteit op het lokale niveau; dringt er bij de autoriteiten op aan om te zorgen voor een transparant proces voor de aanstelling en bevordering van overheidsambtenaren op basis van verdiensten;

35.  moedigt de Servische autoriteiten aan om structurele economische hervormingen door te voeren om groei te stimuleren, het ondernemings- en investeringsklimaat in heel Servië te verbeteren en te zorgen voor een evenwichtige sociale en economische ontwikkeling in alle regio's om de hoge werkloosheid en armoede te bestrijden, de begroting te consolideren, en corruptie als belangrijkste bedreiging voor het ondernemingsklimaat te bestrijden; merkt bezorgd het hoge jeugdwerkloosheidspercentage op, en dringt er bij de regering op aan dit probleem op te lossen door jongeren kansen te geven en het onderwijs af te stemmen op de behoeften van de arbeidsmarkt; benadrukt dat er gezorgd moet worden voor een toegankelijk onderwijsstelsel met arbeids- en opleidingskansen voor jongeren en toegang tot Europese studieprogramma's zoals het ERASMUS-programma; is ingenomen met de aanneming van de arbeidswet, de wet inzake faillissementen, de privatiseringswet en de wet inzake ruimtelijke ordening en bouw, die het wetgevingskader vormen voor zowel structurele hervormingen als voor de verbetering van het ondernemingsklimaat;

36.  vraagt het ondernemingsklimaat te verbeteren door de geplande structurele hervormingen op dit vlak door te voeren, het juridisch systeem te versterken en een gelijke toepassing van de wet te garanderen; stelt met klem dat bestuurlijke barrières voor het bedrijfsleven dringend uit de weg moeten worden geruimd, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen, en wijst op het belang van een noodzakelijke herstructurering van overheidsbedrijven, waarbij de rechten van werknemers en het belang van banen in de overheidssector voor de Servische burgers en hun welzijn en hun afhankelijkheid van essentiële openbare diensten moeten worden geëerbiedigd;

37.  neemt kennis van de werkzaamheden gericht op de wijziging van het strafwetboek; merkt evenwel op dat er sinds de goedkeuring van de wijzigingen nog steeds rechtsonzekerheid in de privésector bestaat; herhaalt zijn bezorgdheid over de bepalingen van het nieuwe artikel 234 over misbruik van verantwoordelijke posities, dat nog steeds ruimte biedt voor willekeurige interpretatie; merkt op dat de meeste van deze zaken rond ambtsmisbruik zonder degelijk onderzoek massaal opnieuw ingedeeld lijken te zijn als ‘misbruik van een verantwoordelijke functie’, en verzoekt daarom om een onafhankelijk en grondig onderzoek naar de opnieuw ingedeelde zaken om onterechte vervolgingen die al lang aanslepen meteen te kunnen seponeren;

38.  feliciteert Servië met de organisatie van de top tussen China en Centraal- en Oost-Europa in Belgrado; is ingenomen met de plannen voor een versterkte samenwerking en hoopt dat deze zal stroken met de Europese normen; heeft opgemerkt dat er tijdens de top voorlopige overeenkomsten zijn gesloten inzake projecten rond energie en infrastructuur en herinnert Servië en andere landen in de regio eraan dat bij de projecten rekening dient te worden gehouden met de langetermijndoelstellingen van het EU‑beleid;

39.  stelt vast dat ten aanzien van de voorbereidingen op het gebied van energie van een bescheiden vooruitgang kan worden gesproken; benadrukt dat Servië de inspanningen moet opvoeren om zijn energiebeleid af te stemmen op het acquis, in het bijzonder wat het halen van de streefdoelen voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie en het voorkomen van staatssteun voor de bruinkoolsector betreft, en de ontvlechting in de gassector en de herstructurering van het staatsgasbedrijf als prioriteit te bereiken; verzoekt de Commissie om de Servische regering te steunen bij haar inspanningen om de afhankelijkheid van het land van energie-invoer af te bouwen door de diversiteit van de energiebronnen te vergroten; moedigt Servië aan om zijn voorgestelde energiestrategie te herzien; verzoekt de regering om haar inspanningen op het gebied van hernieuwbare energie te intensiveren, met name met het oog op de Richtlijn betreffende hernieuwbare energie, omdat dit een noodzakelijke stap is om voor energiezekerheid te zorgen en om de EU 2020-doelstellingen inzake hernieuwbare energie te halen;

40.  betreurt dat er te weinig vorderingen zijn geboekt op het gebied van het milieu en de klimaatverandering, en verzoekt de Servische autoriteiten om op korte termijn een alomvattend klimaatbeleid en een dienovereenkomstige klimaatstrategie aan te nemen, in overeenstemming met de EU-streefdoelen;

41.  is bezorgd over het feit dat academische instellingen, samen met overheidsinstanties en overheidsambtenaren, aantijgingen van plagiaat in de universiteiten niet konden weerleggen;

42.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie alsmede aan de regering en het parlement van Servië.

(1) PB L 80 van 19.3.2008, blz. 46.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0039.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0065.


Het Europees integratieproces van Kosovo
PDF 162kWORD 213k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2015 over het voortgangsverslag 2014 over Kosovo (2014/2950(RSP))
P8_TA(2015)0066B8-0214/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 19 en 20 juni 2003 in Thessaloniki over het vooruitzicht van de landen van de westelijke Balkan op toetreding tot de Europese Unie,

–  gezien de eerste overeenkomst met beginselen voor de normalisatie van de betrekkingen tussen Kosovo en Servië, die op 19 april 2013 door de eerste ministers Hashim Thaci en Ivica Dacic ondertekend werd, en gezien de tenuitvoerlegging van het actieplan van 22 mei 2013,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 28 juni 2013 tot vaststelling van het besluit waarbij machtiging wordt verleend tot het openen van onderhandelingen over een stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de EU en Kosovo,

–  gezien het besluit van de Raad van 22 oktober 2012 tot machtiging van de Commissie om onderhandelingen te openen over een kaderovereenkomst met Kosovo inzake de deelname aan programma's van de Unie,

–  gezien de rapporten van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties over de lopende activiteiten van de VN-missie voor interim-bestuur in Kosovo (UNMIK) en daarmee verband houdende ontwikkelingen, met inbegrip van het meest recente rapport van 31 oktober 2014,

–  gezien het Besluit 2014/349/GBVB van de Raad van 12 juni 2014 tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO,

–  gezien de conclusies van de bijeenkomsten van de Raad Algemene Zaken van 7 december 2009, 14 december 2010 en 5 december 2011, waarin werd benadrukt, respectievelijk bevestigd dat ook Kosovo, onder voorbehoud van het standpunt van de lidstaten over de status van het land, op termijn in aanmerking moet komen voor visumliberalisering zodra aan alle voorwaarden is voldaan,

–  gezien de start van een visumdialoog in januari 2012, het stappenplan voor visumliberalisering van juni 2012 en het tweede verslag van de Commissie van 24 juli 2014 over de vorderingen van Kosovo bij het voldoen aan de vereisten van het stappenplan voor visumliberalisering (COM(2014)0488),

–  gezien de derde bijeenkomst in het kader van de Gestructureerde Dialoog over de rechtsstaat van 16 januari 2014,

–  gezien resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad, het advies van het Internationaal Gerechtshof van 22 juli 2010 over de vraag of de eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo in overeenstemming is met het internationaal recht, en de resolutie van de Algemene VN-Vergadering 64/298 van 9 september 2010 waarin nota werd genomen van het advies van het Internationaal Gerechtshof en de bereidheid van de EU tot medewerking aan een dialoog tussen Belgrado en Pristina werd verwelkomd,

–  gezien het besluit van het Comité van ministers van de Raad van Europa van 11 juni 2014 om Kosovo het lidmaatschap te geven van de Commissie van Venetië van de Raad van Europa, gezien de benoeming van twee deskundigen uit Kosovo in de Commissie van Venetië in september 2014,

–  gezien de gezamenlijke verklaringen van de interparlementaire bijeenkomsten EP-Kosovo van 28 en 29 mei 2008, 6 en 7 april 2009, 22 en 23 juni 2010, 20 mei 2011, 14 en 15 maart 2012 en 30 en 31 oktober 2013,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 16 oktober 2013 over de uitbreidingsstrategie en de voornaamste uitdagingen 2013-2014 (COM(2013)0700),

–  gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken van 16 december 2014 over uitbreiding en het stabilisatie- en associatieproces,

–  gezien zijn eerdere resoluties,

–  gezien het werk van Ulrike Lunacek als de vaste rapporteur voor Kosovo van de Commissie buitenlandse zaken,

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat 110 van de 193 lidstaten van de VN, waaronder 23 van de 28 lidstaten van de EU, de onafhankelijkheid van Kosovo erkennen;

B.  overwegende dat de onderhandelingen over de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de EU en Kosovo in mei 2014 werden afgerond en dat deze overeenkomst in juli 2014 werd geparafeerd;

C.  overwegende dat elke (potentiële) kandidaat-lidstaat zal worden beoordeeld op zijn eigen verdiensten en dat de snelheid en kwaliteit van de noodzakelijke hervormingen het tijdspad voor de toetreding bepalen;

D.  overwegende dat de EU-verkiezingswaarnemingsmissie de vervroegde parlementsverkiezingen van 25 mei en 8 juni 2014 als transparant en goedgeorganiseerd heeft aangemerkt, zodat de bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2013 gebleken vooruitgang wordt bestendigd; overwegende dat de constituerende bijeenkomst van het parlement van Kosovo pas op 8 december 2014 werd afgerond en op 9 december 2014 zijn vertrouwen in de regering heeft uitgesproken;

E.  overwegende dat vooruitgang in het gevoerde gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) onder meer de bereidheid vereist om hetgeen tot dusver is gepresteerd kritisch tegen het licht te houden en uit gesignaleerde problemen, bijvoorbeeld rond de aansturing van missies ter plaatse, de nodige lering te trekken; overwegende dat EULEX de grootste missie is die is ingezet en al meer dan zes jaar operationeel is;

1.  noemt het verheugend dat er met de vorming van het parlement en het aantreden van de nieuwe regering een eind gekomen is aan de zes maanden durende politieke impasse na de verkiezingen; is bezorgd over de benoeming van omstreden personen met een twijfelachtige achtergrond; is minder gelukkig met het onnodig grote aantal ministers en onderministers in de nieuwe regering, met alle gevolgen van dien voor de begroting, en het geringe aantal vrouwelijke ministers; merkt op dat een groter aantal vrouwen onder de ministers als progressieve stimulans voor de samenleving als geheel zou kunnen dienen; onderstreept dat de nieuwe regering nu eerst en vooral vol overtuiging en daadkracht de noodzakelijke hervormingen moet doorvoeren; benadrukt dat de prestaties van de leiders van Kosovo zich het beste laten afmeten aan de concrete resultaten die zij boeken voor de burgers van het land en de Europese en internationale partners; spoort de gekozen vertegenwoordigers van de Servische minderheid in Kosovo ertoe aan om deel te nemen aan en hun verantwoordelijkheid te nemen in de nieuwe coalitieregering in Pristina;

2.  spoort de nieuwe regering aan haar Europese koers te blijven varen, en herinnert nadrukkelijk aan haar toezegging om een aantal prioritaire kwesties met kracht ter hand te nemen, onder meer door middel van wetgeving, zoals maatregelen ter versterking en handhaving van de rechtsstaat, voor invoering van een model voor de rechterlijke macht, volgens beginselen van onafhankelijkheid, professionele bekwaamheid en doelgerichtheid, en voor systematische en daadwerkelijke bestrijding van corruptie en georganiseerde criminaliteit op alle niveaus; roept de autoriteiten op de werkloosheid systematisch en doeltreffend te bestrijden en structurele economische hervormingen en duurzame ontwikkeling te stimuleren door invoering van een regelgevingskader en stimuleringsmaatregelen voor kleine en middelgrote ondernemingen, en de hoognodige hervormingen van het socialezekerheidsstelsel door te voeren om de aanhoudend hoge armoedecijfers, waaronder onaanvaardbare niveaus van kinderarmoede, aan te pakken; onderstreept dat het zaak is aan de hervormingen ook invulling te geven; onderstreept dat de instelling en de werking van en de samenwerking met de speciale rechtbank een prioriteit moet zijn en Kosovo zal helpen problemen die in zijn verleden zijn ontstaan, op te lossen; onderstreept dat de wetgevings- en beleidsplannen op een realistische wijze moeten overeenstemmen met de vereiste middelen, en beveelt aan dat die plannen op een transparantere wijze ten uitvoer worden gebracht;

3.  wijst erop dat de toezichtstaak van het parlement en in het bijzonder van het Comité voor Europese Integratie in het integratieproces van Kosovo moet worden versterkt; dringt er bij het parlement op aan om snel een nieuw reglement aan te nemen dat strookt met de beste praktijken in Europa en waarin rekening wordt gehouden met de gelijkheid tussen mannen en vrouwen;

4.  wijst erop dat er meer maatregelen moeten worden genomen om de criminele groepen aan te pakken die irreguliere migratie mogelijk maken; wijst er voorts op dat er sociaaleconomische ontwikkelingen en nieuwe banen nodig zijn om een einde te maken aan de trend van irreguliere immigratie en de burgers opnieuw de hoop en het vertrouwen te geven dat zij een toekomst kunnen opbouwen in hun land; dringt erop aan dat de onderliggende oorzaken van irreguliere migratie worden aangepakt, met behulp van alle beleids- en steuninstrumenten van de EU;

5.  verwelkomt de gestaag aansterkende en toenemende coördinatie tussen organisaties van het maatschappelijk middenveld, in het bijzonder die organisaties die zich inzetten voor vrouwen en LGBTI; benadrukt evenwel dat er een oplossing moet worden gevonden voor de bedreigingen en aanvallen aan het adres van activisten die proberen de rechten van LGBTI-personen te versterken; dringt er bij de autoriteiten van Kosovo op aan de mechanismen voor raadpleging van het maatschappelijk middenveld, die tot nu toe enkel op ad-hoc basis heeft plaatsgevonden, te versterken, in het bijzonder door de gezamenlijke adviesraad van alle nodige middelen te voorzien; is van mening dat representatieve maatschappelijke organisaties bij de legislatieve raadplegingen moeten worden betrokken, om te zorgen voor een open en transparante wijze van regeren; dringt er ook bij de donorgemeenschap, en in het bijzonder de EU, op aan het maatschappelijk middenveld bij haar programmering te blijven betrekken en te raadplegen;

6.  stelt vast dat er op het gebied van de wetgeving inzake de rechterlijke macht en de organisatie ervan enige vooruitgang is geboekt, met name de aanpassing van structuren aan het nieuwe EULEX-mandaat en de gemengde panels; stelt overigens tegelijkertijd vast dat er nog veel te wensen overblijft op het punt van onafhankelijkheid, controleerbaarheid, onpartijdigheid en doeltreffendheid van rechters en aanklagers, alsook met betrekking tot de werking van de Hoge Raad van Justitie van Kosovo en het algehele functioneren van de rechtsstaat; onderstreept dat nog meer moet worden gedaan ter voorbereiding van de volledige overdracht van verantwoordelijkheden van EULEX naar Kosovo; roept de politieke autoriteiten ertoe op om duidelijk hun volledige steun uit te speken voor de onafhankelijkheid van rechters en openbare aanklagers, die nog steeds het doelwit zijn van pogingen om lopende onderzoeken en gerechtelijke procedures te beïnvloeden;

7.  spreekt zijn bezorgdheid uit over het uitblijven van beduidende vooruitgang in de bestrijding van corruptie aan de top en georganiseerde misdaad, hetgeen in grote mate in de weg staat aan democratische, maatschappelijke en economische ontwikkeling van Kosovo; benadrukt dat de regering een duidelijk signaal moet geven dat Kosovo corruptie op alle niveaus systematisch aanpakt en de georganiseerde misdaad bestrijdt; dringt aan op verdere maatregelen die elk mogelijk verband tussen georganiseerde misdaad en het overheidsapparaat moeten verhinderen; maakt zich ook zorgen over het wijdverbreide illegale vuurwapenbezit en roept de Kosovaarse regering op de bestaande programma's voor inzameling van die wapens doeltreffend uit te voeren, en met name de nationale strategie en het actieplan voor de controle op en de inzameling van handvuurwapens en lichte wapens voor de periode 2013-2016; verzoekt Kosovo samen te werken met de deskundigengroep van de EU inzake wapenhandel en met de buurlanden om dit verschijnsel te voorkomen, en verzoekt de EU alle technische bijstand te verlenen die daarvoor nodig is;

8.  is ingenomen met de deelname van Kosovo aan de coalitie voor de bestrijding van terrorisme, de wijzigingen in het strafrecht van Kosovo waardoor tegen buitenlandse strijders kan worden opgetreden en met de maatregelen die de autoriteiten hebben genomen om personen die jongeren rekruteren voor extremistische groepen voor het gerecht te brengen; neemt bezorgd kennis van de berichten omtrent toenemende radicalisering onder de Kosovaarse jongeren, waarvan sommigen zich aansluiten bij terroristische strijders in Syrië en Irak; dringt aan op hulp van de EU bij de aanpak van de maatschappelijke problemen waaraan mede is toe te schrijven dat jongeren in Kosovo zich door radicale groeperingen laten rekruteren;

9.  neemt er nota van dat een van de prioriteiten van de nieuwe regering de oprichting van de strijdkrachten van Kosovo is, die in overeenstemming met de grondwet en geheel onder burgerlijk gezag zullen opereren; ziet het beginsel van verdediging van het grondgebied als aspect van de nationale soevereiniteit, maar stelt dat de strijdkrachten verenigbaar moeten zijn met de EU, en acht grotere inspanningen nodig om de politie van Kosovo beter toe te rusten zodat deze met direct effect doeltreffender kan werken;

10.  wijst op het gebrek aan vooruitgang bij de tenuitvoerlegging van het strategisch kader voor hervorming van het overheidsapparaat en het actieplan; roept Kosovo ertoe op om het rechtskader voor het ambtenarenapparaat te voltooien en daarbij te zorgen voor een depolitisering van het ambtenarenapparaat en te voorzien in prestatiebeoordelingen;

11.  dringt er bij de autoriteiten op aan snel alomvattende anti-discriminatiewetgeving vast te stellen en ook versterkt aandacht te besteden aan preventie en bewustmakingsmaatregelen; noemt het verheugend dat op 17 mei 2014 de eerste Pride-parade heeft plaatsgevonden en dat een groep voor advies en coördinatie voor de rechten van de LGBT-gemeenschap is opgericht;

12.  verwelkomt de vooruitgang die geboekt is op het gebied van vrouwenrechten en gendergelijkheid, zoals de wijziging van de wetgeving gericht op erkenning van de slachtoffers van conflictgerelateerd geweld, zoals oorlogsverkrachtingen; onderstreept dat er nog uitdagingen zijn, in het bijzonder op het gebied van huiselijk geweld en geweld op basis van gender, onroerend-goedrechten en de vertegenwoordiging van vrouwen in leidende posities;

13.  dringt aan op maatregelen voor een krachtige aanpak van de opgaven en problemen rond huiselijk en gendergerelateerd geweld; wijst erop dat er uitgebreide gegevens moeten worden verzameld over de omvang van huiselijk en gendergerelateerd geweld;

14.  dringt er bij Kosovo op aan een doeltreffend en alomvattend wetgevings- en institutioneel kader voor de media tot stand te brengen, en met name te zorgen voor een betere tenuitvoerlegging van de bestaande wetgeving om de vrijheid van meningsuiting te waarborgen; maakt zich onverminderd zorgen over de bedreigingen en agressie tegen journalisten en het gebrek aan transparantie in de media; wijst nogmaals op het belang van vrije en onafhankelijke media als een van de kernwaarden van de EU en een hoeksteen in elke democratie die bijdraagt aan versterking van de rechtsstaat; roept de autoriteiten op de systematische lacunes in de wetgeving die de vrijheid van de media moet verzekeren, op te vullen, in het bijzonder waar het gaat om transparantie rond media-eigendom en om smaadaanklachten, en de onafhankelijkheid en houdbaarheid van publieke zenders te waarborgen en alle politieke inmenging te voorkomen, na een grondige en uitgebreide openbare raadpleging; spoort de Kosovaarse autoriteiten aan tot tegengaan en bestrijden van haatzaaien, bedreiging en aanzetten tot geweld;

15.  herhaalt dat de tenuitvoerlegging van de wetgeving betreffende de bescherming van etnische minderheden en culturele rechten - ondanks enige vooruitgang die is gemaakt - nog altijd een uitdaging vormt voor Kosovo; benadrukt dat serieuze inspanningen nodig blijven om de wetgeving volledig ten uitvoer te leggen, met inbegrip van bepalingen betreffende de rechten van etnische minderheden, zodat directe en indirecte discriminatie wordt voorkomen; merkt op dat met name de Roma-, de Egyptische en de Ashkali-gemeenschappen nog steeds moeilijkheden ondervinden in sociaal-economisch opzicht, in het onderwijs en op he punt van gezondheidszorg; ziet belangstellend uit naar het nieuwe kader dat de nieuwe regering wil aanbrengen voor verbetering van de situatie van de Roma, de Egyptenaren en de Ashkali, in het bijzonder door een gelijke veiligheidssituatie en gezondheidsbescherming te bewerkstelligen; acht het belangrijk om het voor de Roma, de Egyptenaren en de Ashkali gemakkelijker te maken naar hun land terug te keren; beveelt aan dat de rechten van de Gorani in de regio's Zhupa en Gora in de wet worden verankerd en in de praktijk worden gewaarborgd;

16.  verzoekt de nationale en de lokale overheden om de aangepaste wetgeving volledig uit te voeren en zo bij te dragen tot de verdere ontwikkeling van een echte multi-etnische samenleving, in het bijzonder wat het onderwijs en de werkgelegenheid voor alle minderheden betreft; beveelt aan dat er praktische maatregelen worden genomen om vertegenwoordigers van de etnische minderheden sterker te betrekken bij nationale en lokale overheidsorganen;

17.  herinnert de Kosovaarse overheid aan haar plicht om de Servische en alle andere culturele en religieuze monumenten, die deel uitmaken van het gemeenschappelijke Europese culturele erfgoed, te eerbiedigen en te beschermen; verwelkomt de maatregelen die op dit punt reeds zijn genomen;

18.  dringt er bij Kosovo op aan om zich tot de Commissie van Venetië van de Raad van Europa te wenden, waarvan het in juni lid is geworden, voor advies en ondersteuning bij het opstellen van nieuwe wetgeving;

19.  is verheugd over de parafering van de stabilisatie- en associatieovereenkomst in juli 2014, die een intensievere politieke dialoog, een diepere handelsintegratie en nieuwe vormen van samenwerking mogelijk maakt; dringt er bij de Raad op aan zo snel mogelijk, maar niet later dan medio 2015, het besluit betreffende de ondertekening en sluiting van de stabilisatie- en associatieovereenkomst goed te keuren, want dat zal een krachtige stimulans betekenen voor de tenuitvoerlegging en institutionalisering van hervormingen en Kosovo nieuwe mogelijkheden bieden om de betrekkingen met zijn buurlanden te versterken en bij te dragen tot de stabilisering van de regio; dringt voorts bij de Raad aan op goedkeuring van het besluit betreffende de ondertekening en sluiting van de kaderovereenkomst inzake de deelname van Kosovo aan EU-programma's, waardoor de samenwerking tussen Kosovo en de EU op meerdere terreinen zal worden versterkt; is van mening dat deze programma's dienen te worden toegespitst op specifieke domeinen die aansluiten op de verplichtingen die Kosovo op zijn Europese koers is aangegaan en in alle transparantie en zonder vertragingen dienen te worden uitgevoerd;

20.  spoort de vijf resterende lidstaten van de EU aan Kosovo te erkennen; onderstreept dat dit de normalisering van de betrekkingen tussen Belgrado en Pristina verder ten goede zou komen; verzoekt alle EU-lidstaten zich in te spannen om economische contacten tot stand te brengen tussen de mensen, en sociale en politieke betrekkingen tussen hun burgers en die van Kosovo;

21.  betuigt zijn waardering voor het werk van de Special Investigative Task Force (SITF), die in zijn in juli 2014 uitgebrachte onderzoeksbevindingen overtuigend bewijs heeft gevonden tegen een aantal hoge functionarissen van het KLA, maar niet tegen het KLA als geheel; verneemt met voldoening dat het verzoek tot oprichting van een speciale rechtbank, onder het rechtspraakstelsel van Kosovo maar met een kamer in Nederland, bij de Nederlandse regering is ingediend en door deze is ingewilligd; dringt er bij het parlement van Kosovo op aan het noodzakelijke wetgevingspakket zo snel mogelijk goed te keuren; verzoekt de Kosovaarse autoriteiten om te blijven samenwerken met de SITF;

22.  is ingenomen met de vorderingen van Kosovo bij de vaststelling van een eigen eenheid voor getuigenbescherming en het ondersteunen van het wetgevende en administratieve kader en met de vorderingen die zijn geboekt bij het sluiten van samenwerkingsovereenkomsten met EU-lidstaten, maar benadrukt dat er meer steun nodig is om de herhuisvesting van toekomstige getuigen naar derde landen te vergemakkelijken;

23.  maakt zich ernstige zorgen over de recente beschuldigingen betreffende corruptie binnen EULEX; is van oordeel dat EULEX in Kosovo een belangrijke rol gespeeld heeft en nog steeds zou moeten en kunnen spelen, en verwelkomt derhalve de snelheid waarmee VV / HV Federica Mogherini een onafhankelijke deskundige opdracht heeft gegeven een uitvoerig onderzoek naar de afwikkeling van deze beschuldigingen in te stellen; dringt aan op volledige transparantie bij dit onderzoek en roept alle betrokkenen op tot volledige medewerking zodat het onderzoek snel kan worden afgerond; acht het zaak ervoor te zorgen dat de deskundige een alomvattend onderzoek kan verrichten waarbij alle aspecten van de zaak aan bod komen; acht het verontrustend dat gevoelige documenten over de beweerde corruptie bij EULEX zijn verdwenen; dringt aan op grondig en uitgebreid onderzoek; onderstreept dat dit van primordiaal belang is voor herstel van de geloofwaardigheid van de EU in Kosovo en in het buitenland, en dat hieruit lessen moeten worden getrokken voor missies in de toekomst; neemt er nota van dat zowel de ombudsman als OLAF besloten hebben onafhankelijke onderzoeken te starten naar de beweerde misstanden bij EULEX, en vraagt alle onderzoekers met klem hun activiteiten effectief te coördineren en hun informatie uit te wisselen; acht evenwel een brede en diepgaande analyse nodig om de algehele effectiviteit en van EULEX en de adequaatheid van zijn functioneren te beoordelen, in aanvulling op het rapport dat de Europese Rekenkamer in oktober 2012 heeft uitgebracht;

24.  dringt er bij EULEX op aan zijn mandaat met hernieuwd elan ten uitvoer te leggen; onderstreept het buitengewone belang van volledige transparantie en controleerbaarheid en een grotere doeltreffendheid van het werk van EULEX, het boeken van meer tastbare en hoogwaardige resultaten, en het regelmatig en uitgebreid aan de buitenwacht kenbaar maken van zijn activiteiten en besluiten; onderstreept dat het belang van EULEX gelegen is in de handreiking en aanmoediging die het biedt aan plaatselijke overheden bij de vervulling van de verbintenissen die deze zijn aangegaan ter zake van hervorming van de rechtsstaat, onroerende eigendommen, en invoering van wetswijzigingen om gerechtelijke procedures elders te kunnen doen plaatsvinden; verzoekt de autoriteiten van Kosovo het mandaat van EULEX te blijven respecteren en steun te blijven geven aan de uitoefening van diens uitvoerende mandaat;

25.  neemt nota van de vooruitgang die Kosovo geboekt heeft bij het voldoen aan de vereisten van het stappenplan voor visumliberalisering; dringt er bij de autoriteiten op aan zich meer inspanningen te getroosten en bereidheid te tonen om de aanbevelingen uit te voeren, waaronder invoering van de vier nog in behandeling zijnde wetten; vraagt de Commissie dringend zich tot het uiterste in te spannen om de visumliberalisering voor Kosovo, het laatste land in deze regio waar nog een visumplicht geldt, te bespoedigen; is ernstig bezorgd over het sinds kort stormachtig toenemende aantal burgers, waaronder Roma, Ashkali en Albanezen, die uit Kosovo vertrekken naar lidstaten van de EU; verzoekt de autoriteiten in Pristina om daadwerkelijk op te treden tegen criminele netwerken die betrokken zijn bij de mensenhandel, met hulp van het EU-kantoor in Pristina, en het algemene publiek duidelijk te maken dat asielaanvragen weinig kans van slagen hebben; benadrukt dat de onderliggende oorzaken voor de uittocht van burgers uit Kosovo moeten worden aangepakt, bijvoorbeeld door te investeren in kwaliteitsvol onderwijs, vooral ten behoeve van minderheden en gemarginaliseerde gemeenschappen;

26.  roept de Servische en de Kosovaarse autoriteiten op om samenwerkingsregelingen te treffen om de criminele netwerken aan te pakken en op te rollen die de smokkelroute voor de irreguliere migratie vanuit Kosovo naar sommige EU-lidstaten via Servië controleren en uitbaten;

27.  verzoekt de Kosovaarse autoriteiten om de nieuwe strategie en het nieuwe actieplan inzake de rechten van het kind aan te nemen en wijst op het belang van investeringen in onderwijs, gezondheid en voeding, met name voor minderheden en gemarginaliseerde gemeenschappen; wijst op het belang van de wet ter bescherming van het kind om een functioneel stelsel voor kinderbescherming in te voeren; wijst op het belang van een versterkte verantwoordingsplicht voor instellingen op het centrale en het lokale niveau om de toepassing van de rechten van het kind in het oog te kunnen houden;

28.  neemt met verontrusting kennis van de hoge werkloosheidscijfers, met name onder jongeren, en van genderdiscriminatie op de arbeidsmarkt; merkt op dat er maar traag vorderingen geboekt worden op het gebied van eigendoms- en genotsrechten op onroerend goed, hetgeen een belemmering vormt voor de economische groei op de lange termijn; neemt nota van de sterke daling van de directe buitenlandse investeringen in het derde kwartaal van 2014; dringt er bij de regering van Kosovo op aan het bedrijfsklimaat te verbeteren, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen, en een veilige omgeving te creëren die meer directe buitenlandse investeringen zal aantrekken waar iedereen in Kosovo baat bij zal hebben; verzoekt de Commissie de helpende hand te reiken aan jonge ondernemers, als onderdeel van IPA-financiering, waaronder ook maatregelen die de contacten met ondernemers uit de EU-lidstaten vergemakkelijken;

29.  stelt met bezorgdheid vast dat de tenuitvoerlegging van de arbeidswet onbevredigend blijft, evenals die van de stakingswet; merkt op dat het werkloosheidspeil in Kosovo ongeveer 30 % bedraagt en dat dit met name nadelig uitwerkt voor de arbeidsparticipatie onder vrouwen;

30.  noemt het spijtig dat het tempo van de onderhandelingen op hoog niveau tussen Kosovo en Servië als gevolg van de verkiezingen in beide landen is vertraagd; juicht toe dat de besprekingen tussen Belgrado en Pristina in Brussel op 9 februari 2015 zijn hervat; stelt overigens vast dat er op technisch niveau wel besprekingen plaatsgevonden hebben en dat enige vooruitgang geboekt is, waaronder met betrekking tot het vrije verkeer; betreurt het dat de meeste overeenkomsten die door beide partijen ondertekend zijn niet volledig geïmplementeerd zijn en dringt er bij Servië en Kosovo op aan met hernieuwde wilsinspanning alsnog tot volledige uitvoering van de reeds overeengekomen afspraken over te gaan; wijst erop dat het belangrijk is dat de betekenis en de implicaties van deze overeenkomsten aan de bevolking duidelijk worden gemaakt ; onderstreept dat de ontwikkeling van goede nabuurschapsbetrekkingen dienstig kan zijn voor de belangen van beide landen;

31.  herhaalt dat het belangrijk is dat Kosovo op zo kort mogelijke termijn een eigen internationale telefooncode krijgt, omdat dit bevorderlijk is voor de internationale zichtbaarheid van het land;

32.  begroet met instemming de ratificatie van het besluit van het Internationaal Olympisch Comité om het Kosovaars Olympisch Comité volledig te erkennen, en dringt er bij andere sportbonden op aan hetzelfde te doen, zodat Kosovaarse sporters bij Europese en internationale sportwedstrijden voor hun eigen land kunnen uitkomen;

33.  onderstreept dat het voor Kosovo een prioriteit moet zijn om zich aan te sluiten bij de internationale en regionale organisaties en mechanismen; bepleit dat de betrekkingen en vertegenwoordiging van Kosovo met of in regionale organisaties, internationale agentschappen en organen als Europol, Interpol en de Raad van Europa en culturele en erfgoedinstellingen worden opgewaardeerd naar volwaardig lidmaatschap, evenals de vertegenwoordiging van het land in Europese en internationale mediaorganisaties zodat Kosovaarse kunstenaars en artiesten aan alle internationale culturele evenementen, zoals het Eurovisiesongfestival, kunnen deelnemen; herinnert er in die context aan dat de regionale samenwerkingsovereenkomst die is bereikt moet worden nageleefd;

34.  roept de wethandhavingsinstanties en politiediensten van Kosovo op tot actief optreden en samenwerken met de Europese collega's om te komen tot een betere coördinatie van de strijd tegen terrorisme en van de strijd tegen drugs- en mensenhandel, en wijst in deze samenhang uitdrukkelijk op het belang van een volledig lidmaatschap van Kosovo van Europol en Interpol;

35.  neemt er nota van dat in het noorden van het land enige vooruitgang geboekt is, met name met de verkiezingen van burgemeesters middels verkiezingen in heel Kosovo en het toegenomen aantal met EU-middelen gefinancierde projecten in het noorden; onderstreept overigens dat verder gewerkt moet worden aan de oprichting van de vereniging van Servische gemeenten, waardoor de noodzaak van parallelle structuren verder zou moeten afnemen; merkt tegelijkertijd op dat men zich moet blijven inspannen om de etnische Albanese en Servische gemeenschappen dichter bij elkaar te brengen; pleit voor een gezamenlijke oplossing voor het probleem rond de brug van Mitrovica, dat momenteel het vrije verkeer van personen in de weg staat;

36.  beklemtoont dat er volledige transparantie moet worden betracht bij de bekendmaking van de resultaten van de dialoog tussen Belgrado en Pristina, en dat de parlementen en maatschappelijke organisaties bij het proces van tenuitvoerlegging betrokken moeten worden;

37.  vraagt Servische autoriteiten om alle bijstand te verlenen bij de repatriëring van de stoffelijke resten van Kosovaarse vermisten die in Servië gevonden zijn en voort te gaan met de opgravingen in het bewuste gebied of in gebieden waarvan wordt aangenomen dat er zich massagraven bevinden waarin vermisten begraven liggen;

38.  steunt de voortgezette vervolging van oorlogsmisdaden op nationaal niveau, en wijst op het belang van de vervolging van oorlogsverkrachtingen;

39.  dringt er bij de vicevoorzitter / hoge vertegenwoordiger en de lidstaten op aan het mandaat van de speciale afgezant van de EU voor Kosovo (dat op 28 februari 2015 afloopt) te verlengen;

40.  constateert met bezorgdheid dat de explosie in de centrale A van Kosovo op 6 juni 2014 de kwetsbaarheid van het systeem duidelijk aantoont, en dringt er nogmaals op aan dat de centrale ten laatste in 2017 wordt ontmanteld; is ervan overtuigd dat de Kosovaarse regering een duidelijk en werkbaar energiebeleid dient op te zetten, aangezien dat van essentieel belang zal zijn voor de economische ontwikkeling van het land; wijst op de noodzaak van het bevorderen van energie-efficiëntie en van het doorvoeren van energiebehoeftebeoordelingen voordat tot de bouw van nieuwe energiecentrales wordt besloten;

41.  juicht toe dat er inspanningen worden gedaan tot diversificatie van de energiebronnen en ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen, zoals de bouw van drie nieuwe waterkrachtcentrales waarmee is gestart; onderstreept in dit verband dat het belangrijk is de milieunormen van de EU over te nemen en volledig toe te passen; herinnert de autoriteiten er voorts aan dat het belangrijk is de milieunormen bij uitwerking van de ontwikkelingsstrategie van het land steeds te respecteren;

42.  uit zijn bezorgdheid over de grote hoeveelheid radioactief afval in vaste en vloeibare vorm die nog steeds aanwezig is in gemeenten in heel Kosovo, zonder afdoende bescherming; verzoekt de Commissie om bijstand te verlenen en nauw samen te werken met de Kosovaarse overheid om een definitieve oplossing te vinden voor dit probleem;

43.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese dienst voor extern optreden en de regering en de Nationale Assemblee van Kosovo.


Europees semester voor coördinatie van het economisch beleid: jaarlijkse groeianalyse 2015
PDF 167kWORD 217k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2015 over het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: jaarlijkse groeianalyse 2015 (2014/2221(INI))
P8_TA(2015)0067A8-0037/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 121, lid 2, en artikel 136,

–  gezien Verordening (EU) nr. 1175/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid(1),

–  gezien Richtlijn 2011/85/EU van de Raad van 8 november 2011 tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten(2),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1174/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende handhavingsmaatregelen voor de correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in het eurogebied(3),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1177/2011 van de Raad van 8 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten(4),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden(5),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1173/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 inzake de effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in het eurogebied(6),

–  gezien Verordening (EU) nr. 473/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van de eurozone(7),

–  gezien Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten in de eurozone die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit(8),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 2 juni 2014 over landenspecifieke aanbevelingen voor 2014 (COM(2014)0400),

–  gezien zijn resolutie van 25 februari 2014 over het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2014(9),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 28 november 2014 over de jaarlijkse groeianalyse 2015 (COM(2014)0902),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 januari 2015 over het optimaal benutten van de flexibiliteit die de huidige regels van het stabiliteits- en groeipact bieden (COM(2015)0012),

–  gezien het debat met de vertegenwoordigers van de nationale parlementen over de uitvoering van de prioriteiten voor 2015 van het Europees semester,

–  gezien zijn resolutie van 5 februari 2013 over betere toegang tot financiering voor kmo's(10),

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0037/2015),

A.  overwegende dat het economisch herstel in de EU aanmerkelijk vertraagde in de loop van 2014, maar, volgens de Commissie, een kans heeft om een inhaalbeweging te maken in 2015 en het nog beter te doen in 2016; overwegende dat vijf jaar na het begin van de financiële crisis in 2008 de werkloosheid in de eurozone nog steeds op een recordhoogte van bijna 12% staat; overwegende dat de zwakke groei de desinflatie heeft aangewakkerd; overwegende dat in de nasleep van de financiële crisis de eurozone in het bijzonder opvallend weinig groei laat zien, terwijl een aantal landen zich sneller herstellen; overwegende dat ondanks deflatiedruk de Commissie voorspelt dat de inflatie vanaf midden 2015 en in de loop van 2016 zal toenemen;

B.  overwegende dat het investeringsniveau is gedaald met 470 miljard EUR sinds het hoogtepunt van de crisis, en de investeringskloof naar schatting circa 230-370 miljard EUR bedraagt in vergelijking met de langetermijntrends; overwegende dat het antwoord op de staatsschuldencrisis in de eurozone en op het aangetoonde falen van het Europese institutionele kader substantieel was, maar niet genoeg om de economie in de eurozone van voldoende momentum te voorzien om terug te keren naar snelle groei;

1.  is van mening dat de EU nog steeds worstelt met de gevolgen van een uitzonderlijk lange economische neergang na 2008; is van mening dat het herstel nog steeds broos is en moet worden gestimuleerd teneinde te zorgen voor aanmerkelijk meer groei en werkgelegenheid op de middellange termijn; merkt overigens op dat de groei in 2014 een bredere basis heeft; merkt op dat de uitdaging er nu in bestaat om zowel de cyclische, kortetermijnproblemen, als de structurele langetermijnproblemen aan te pakken; benadrukt dat kortermijndruk kan leiden tot overgangsmaatregelen die de capaciteit voor groei op de lange termijn zouden kunnen ondermijnen; benadrukt dat korte- en langetermijnbeleid elkaar moeten versterken;

2.  neemt nota van de jaarlijkse groeianalyse 2015 van de Commissie, die ernaar streeft een terugkeer naar hogere groeiniveaus te bevorderen en het herstel te versterken; steunt de aanpak met drie pijlers (investeringen stimuleren, structurele hervormingen bespoedigen en streven naar verantwoordelijke, groeivriendelijke begrotingsconsolidatie) als de juiste manier om die doelstellingen te bereiken; is van oordeel dat deze benadering volledig geïntegreerd moet worden in de aanstaande landenspecifieke aanbevelingen; steunt de suggesties van de Commissie voor het verbeteren van het Europees semester door middel van het stroomlijnen van de bestaande procedures, met inbegrip van het tijdschema, en het vergroten van de betrokkenheid van de nationale parlementen, teneinde de nationale verantwoordelijkheid te vergroten, in de wetenschap dat in 2013 slechts 9% van de landenspecifieke aanbevelingen door de lidstaten waren geïmplementeerd; verzoekt de Commissie om snel robuuste gegevens te verstrekken over de uitvoering van de landenspecifieke aanbevelingen in 2014; benadrukt in dit verband dat de bestaande procedures van het Europees semester, met inbegrip van het tijdschema, moeten worden gestroomlijnd en dat de nationale parlementen daar meer bij moeten worden betrokken om de nationale verantwoordelijkheid voor de structurele hervormingen te versterken;

3.  benadrukt het belang en de toegevoegde waarde van de verslagen over de stand van de internemarktintegratie van de vorige jaren, die een bijdrage leveren aan de algemene prioriteiten in de jaarlijkse groeianalyse van de Commissie en aan de vaststelling van landenspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees semester; betreurt het daarom ten zeerste dat het verslag over de stand van de internemarktintegratie in 2015 is geschrapt;

4.  onderstreept dat het Europees semester, dat in 2010 werd ingevoerd, voorziet in een jaarlijkse cyclus van economische beleidscoördinatie met een gedetailleerde analyse van de plannen van de lidstaten voor macro-economische, structurele en begrotingshervormingen;

5.  spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de meeste lidstaten nog steeds wereldwijd aan marktaandeel verliezen; is van mening dat de gehele EU-economie haar concurrentiekracht binnen de mondiale economie verder moet versterken, met name door de concurrentie op de markten voor producten en diensten te vergroten om de innovatiegedreven efficiëntie te verbeteren; is van oordeel dat de arbeidskosten gelijke tred moeten houden met de productiviteit, en dat de lonen een bijdrage moeten leveren aan de instandhouding van socialezekerheidstelsels; onderstreept dat de lidstaten in het kader van het beheer van hun uitgaven overeenkomstig de regels van het stabiliteits- en groeipact de lopende uitgaven moeten reduceren en niet de geplande investeringen, ondanks het feit dat de regels er geen rekening mee houden dat investeringsuitgaven en lopende uitgaven verschillende uitwerken op groei; neemt kennis van de mededeling van de Commissie over het optimaal benutten van flexibiliteit binnen de bestaande regels van het stabiliteits- en groeipact (COM(2015)0012), waarin de procedure wordt uitgelegd en uitleg wordt gegeven over het verband tussen structurele hervormingen, investeringen en budgettaire verantwoordelijkheid, waaronder door de flexibiliteit die de huidige regels bieden optimaal te benutten; is verheugd over het voorstel van de Commissie betreffende het stroomlijnen van het Europees semester; vindt dat 'one-size fits-all'-benaderingen bij het opstellen van de landenspecifieke aanbevelingen vermeden moeten worden;

Investeringen

6.  is van mening dat het gebrek aan investeringen te wijten is aan een gebrek aan vertrouwen, lage vraagverwachtingen, een hoge schuldenlast, risicomijdend gedrag van de particuliere sector, het ontbreken van maatregelen voor het aanzwengelen van productieve publieke investeringen, versnippering van de financiële markten, een trage 'deleveraging', lage vraagverwachtingen die negatief beïnvloedt worden door bezuinigingsmaatregelen gericht op het corrigeren van te hoge uitgaven, een gebrek aan voldoende financieringscapaciteit en aan de omstandigheid dat ook de lidstaten en de EU in veel gevallen niet afdoende reageren op deze factoren; benadrukt dat de investeringskloof alleen kan worden overbrugd door gerichte publieke investeringen en beduidend hogere investeringen in privé-ondernemingen en Europese bedrijven; roept op tot hervormingen die een nieuw ondernemersklimaat, en bijgevolg nieuwe bedrijven, nieuwe investeringen en innovaties bevorderen, met het mogelijke rendement op investeringen als een cruciale factor voor het aantrekken van financieel kapitaal naar de Europese economie; benadrukt dat voor een betere financiering van investeringen een goed functionerend financieel stelsel nodig is, waarin een grotere stabiliteit en bestaande grensoverschrijdende instellingen kunnen zorgen voor liquiditeit en marktmaking, voornamelijk voor het midden- en kleinbedrijf;

7.  is ingenomen met het investeringsplan voor Europa, een belangrijk instrument om particuliere en publieke investeringen te verhogen; merkt op dat het plan is bedoeld om bijkomende investeringen op gang te brengen, nieuwe projecten te ontwikkelen, investeerders aan te trekken en het vertrouwen te herstellen; vindt het echter veel te vroeg om de werkelijke impact van het plan op een zinvolle manier te beoordelen; waarschuwt dat het stimuleren van investeringen niet mag worden beschouwd als een alternatief voor hervormingen; is van oordeel dat de middelen van het Europees Fonds voor strategische investeringen gebruikt moeten worden voor projecten met een economisch rendement of met positieve sociale kosten-bateneffecten; benadrukt dat het Fonds niet alleen nationaal gefinancierde projecten mag vervangen door medegefinancierde Europese projecten; benadrukt dat de Europese middelen aanvullende investeringen moeten teweegbrengen en niet gewoon nationale investeringen moeten vervangen, die vervolgens worden opgesoupeerd; is van mening dat het EU-investeringsplan in de eerste plaats moet worden toegespitst op projecten met een Europese meerwaarde die nog niet in aanmerking komen voor bankfinancieringen; benadrukt met name het belang van de regelgevende onderdelen van het investeringsplan voor een beter investeringsklimaat; merkt op dat de implementatie van het investeringsplan van de Commissie van cruciaal belang is voor het realiseren van de gewenste meerwaarde; benadrukt dat de investeringsprojecten nauwgezet moeten worden geselecteerd om te vermijden dat het plan niet tot de beoogde duurzame banen en groei in Europa leidt; brengt in herinnering dat de resultaten van het investeringsplan van de Commissie streng moeten worden beoordeeld, met name wat betreft de selectie en prioritering van de projecten, waaronder om te voorkomen dat winsten worden geprivatiseerd en verliezen genationaliseerd; benadrukt dat de hefboom van het investeringsplan en de feitelijk uit te voeren projecten onderling afhankelijk zijn; benadrukt dat het streven naar een grote hefboom niet ten koste mag gaan van een goede selectie van projecten, waarbij ook gekeken moet worden naar de geografische ligging ervan; onderstreept het belang van kwalitatief hoogwaardige governance en selectieprocedures; wijst erop dat de aan een aanpassingsprogramma onderworpen lidstaten verwachten dat met het investeringsplan de financiering van en kredietverlening aan kmo's - die de grootste klappen van de crisis opvangen - aanzienlijk zal worden versterkt en vergemakkelijkt;

8.  verzoekt de lidstaten het investeringsplan actief te ondersteunen en bij te dragen aan het Europees Fonds voor strategische investeringen, door de via de EU-begroting en door de EIB verstrekte bedragen aan te vullen, teneinde de particuliere sector te leiden en te stimuleren om te investeren;

9.  benadrukt dat er in het kader van het investeringsfonds een speciale regeling moet komen voor kmo's, die omwille van hun omvang en marktpositie vaak worden benadeeld, om ervoor te zorgen er gelijke mededingingsvoorwaarden ontstaan;

10.  benadrukt dat gebrekkige toegang tot financiering, met name voor kmo's, een van de grootste belemmeringen is voor de groei in de EU; maakt zich zorgen over het feit dat kmo's nog altijd moeilijk bankkredieten krijgen; is van mening dat meer alternatieven voor bankfinanciering nodig zijn, met name door de verbetering van het ondernemersklimaat voor durfkapitaal en peer-to-peerfondsen en de bevordering van kredietunies, maar ook, meer in het algemeen, door het creëren van een gunstig klimaat voor de efficiënte toewijzing van kapitaal via kapitaalmarkten; is van oordeel dat beter geïntegreerde kapitaalmarkten en beter toezicht op financiële instellingen fundamenteel zijn voor het op de korte en middellange termijn verwezenlijken van deze doelstellingen; onderstreept dat kmo's prioritaire toegang tot het investeringsplan moeten krijgen;

11.  erkent dat energie een belangrijke factor voor economisch concurrentievermogen is; benadrukt dat belemmeringen voor de interne energiemarkt moeten worden weggenomen, onder meer door energie-onafhankelijkheid te bevorderen; verzoekt de Commissie om de vorderingen op dit gebied te beoordelen, zowel op EU- als op nationaal niveau, en om steun te verlenen aan maatregelen om versnippering en problemen bij de tenuitvoerlegging aan te pakken;

12.  is nog steeds bezorgd over het gebrek aan vooruitgang bij het terugdringen van de excessieve particuliere schuldenlast; merkt op dat dit niet alleen een probleem vormt voor de financiële stabiliteit, maar ook het groeipotentieel van de EU beperkt en ervoor zorgt dat het monetair beleid van de ECB aan efficiëntie inboet; verzoekt de Commissie verdere voorstellen in te dienen voor de opstelling van efficiënte procedures voor de schuldafbouw in de particuliere sector, met inbegrip van faillissements- en insolventieprocedures, in combinatie met een billijke en transparante deling van de kosten, aangezien de enorme schuldenlast waaronder bedrijven en gezinnen gebukt gaan een van de voornaamste factoren is die particuliere investeringen beperken;

Structurele hervormingen

13.  wijst erop dat in sommige landen structurele hervormingen noodzakelijk blijven; wijst er ook op dat de lidstaten die met succes aanpassingsprogramma's of programma's voor de financiële sector hebben uitgevoerd, zijn kunnen terugkeren naar de kapitaalmarkten, waar zij nu toegang hebben tot kapitaal tegen lage rentevoeten; wijst erop dat dit onder andere mogelijk gemaakt is door de maatregelen van de Europese Centrale Bank (ECB); spoort de overige lidstaten in de eurozone aan niet minder ambitieus zijn bij het moderniseren van hun economieën; dringt erop aan bij hervormingen de sociale gevolgen en de gevolgen op het gebied van werkgelegenheid niet te veronachtzamen; benadrukt dat een soepeler monetair beleid van de ECB aangevuld moet worden met ambitieuze en sociaal duurzame structurele hervormingen van de lidstaten;

14.  verzoekt de lidstaten hun arbeidsmarkten efficiënter te maken, een actiever arbeidsmarktbeleid te ontwikkelen gericht op het creëren van goedbetaalde banen, de socialebeschermingsstelsels (met inbegrip van de pensioenstelsels) te moderniseren, mét waarborging van het inclusieve karakter, duurzaamheid en billijkheid, en het juridisch en administratief klimaat voor bedrijfsinvesteringen te verbeteren en te stroomlijnen; benadrukt dat structurele hervormingen moeten leiden tot reële en duurzame groei, meer werkgelegenheid, versterkt concurrentievermogen en meer convergentie, en moeten worden aangevuld met goed gerichte langetermijninvesteringen in onderwijs, onderzoek en ontwikkeling, innovatie, infrastructuur, industrie, ICT, duurzame energie en human resources;

15.  verzoekt de lidstaten de inclusiviteit, duurzaamheid en eerlijkheid van de sociale bescherming te verzekeren en te verbeteren, met name voor de meeste behoeftigen, en het juridisch en administratief klimaat voor bedrijfsinvesteringen te verbeteren en te stroomlijnen; benadrukt dat banen kwalitatief goed moeten zijn om armoede onder werkenden te bestrijden en een oplossing moeten bieden voor de loonkloof tussen mannen en vrouwen; benadrukt dat economische hervormingen aangevuld moete worden met goed gerichte langetermijninvesteringen in onderwijs, onderzoek en ontwikkeling, innovatie, infrastructuur, ICT en duurzame energie;

16.  benadrukt dat de afhankelijkheid van de EU van externe energiebronnen moet worden afgebouwd in het kader van de groeistrategie van de EU; herhaalt daarom dat de externe energievoorraden moeten worden gediversifieerd, de energie-infrastructuur van de EU moet worden verbeterd en de interne energiemarkt van de EU moet worden voltooid als kernprioriteiten van de EU-strategie voor energiezekerheid;

17.  benadrukt dat de EU niet op kosten alleen kan concurreren, maar de productiviteit moet verhogen via duurzame investeringen in onderzoek en ontwikkeling, onderwijs en vaardigheden en het efficiënte gebruik van hulpbronnen op zowel nationaal als Europees niveau; verzoekt de Commissie en de regeringen om hier in hun begrotingen prioriteit aan toe te kennen; benadrukt dat de lidstaten bij het uittekenen van hervormingen bijzondere aandacht moeten schenken aan jeugdwerkloosheid, zodat jongeren van meet af aan de nodige kansen krijgen; dringt er in dit verband bij de lidstaten op aan sneller en doeltreffender gebruik te maken van de beschikbare financiële middelen, met inbegrip van de middelen uit hoofde van de Jeugdgarantie;

18.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om financiële bijstand en het ad-hocsysteem van de trojka in een verbeterde wettelijke structuur onder te brengen, overeenkomstig het kader voor het economisch bestuur van de EU en het EU-recht, en daarbij te zorgen voor democratische verantwoordingsplicht; benadrukt het belang van de opvolging van de trojkaverslagen die in maart 2014 werden goedgekeurd door het Parlement; verzoekt de Commissie de conclusies van deze verslagen uit te voeren; merkt op dat de financiële steun van de EU voor bepaalde lidstaten, die wordt verleend onder voorwaarden die solidariteit en conditionaliteit combineren, het meest succesvol is wanneer er sprake is van een sterke nationale inbreng en de wil om te hervormen; herinnert de Commissie en de lidstaten eraan dat zij een alomvattende effectbeoordeling van de programma's voor financiële steun moeten uitvoeren;

19.  verzoekt de Commissie dringende maatregelen te nemen om belastingfraude en -ontduiking te bestrijden; dringt aan op een belastingstelsel dat eenvoudig en transparant is; verzoekt de lidstaten tot overeenstemming te komen over het voorstel inzake een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor vennootschapsbelasting als belangrijk instrument in die strijd, en is van oordeel dat zijn standpunt van 19 april 2012 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad over een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor vennootschapsbelasting (CCCTB)(11) als basis zal dienen voor een redelijk compromis; herhaalt zijn verzoek aan de lidstaten om minder belastingen op arbeid te heffen; merkt op dat de maatregelen ter bestrijding van belastingfraude en -ontduiking de prerogatieven van de lidstaten niet mogen ondermijnen; verwelkomt niettemin een effectieve samenwerking op EU-niveau op het gebied van belastingovereenkomsten;

20.  wijst op de noodzaak van hervormingen van onderwijsstelsels om ervoor te zorgen dat de volgende generaties zich kunnen voorbereiden op de behoeften van arbeidsmarkten die in de toekomst zullen groeien;

21.  is van mening dat de lidstaten en de Commissie hun belofte om de interne markt te voltooien, met name de interne markt voor diensten en de digitale economie, nog niet zijn nagekomen;

22.  herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om de governance van de interne markt te verbeteren; dringt er bij de Commissie op aan de doelstellingen van de interne markt af te stemmen op die van het Europees semester, en voor samenhang te zorgen tussen het monitoringmechanisme van de interne markt en dat van het Europees semester; is van mening dat een apart analysehulpmiddel, bestaande uit indicatoren die de tenuitvoerlegging van de interne markt meten, een nuttige leidraad kan zijn voor landenspecifieke aanbevelingen en de jaarlijkse groeianalyse; benadrukt het belang en de toegevoegde waarde van de verslagen over de stand van de internemarktintegratie van de vorige jaren, die een bijdrage leveren aan de algemene prioriteiten in de jaarlijkse groeianalyse van de Commissie en aan de vaststelling van landenspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees semester; betreurt het daarom dat het verslag over de stand van de internemarktintegratie in 2015 is geschrapt; dringt er bij de Commissie op aan om alle bestaande in de EU-wetgeving voorziene middelen aan te wenden om ervoor te zorgen dat het Europees semester ten uitvoer wordt gelegd;

23.  is bezorgd over protectionistische tendensen in bepaalde lidstaten; merkt op dat het Verdrag niet voorziet in het beperken van het vrij verkeer van personen, diensten en kapitaal en dringt er bij de Commissie op aan deze vrijheden te waarborgen en handhaven;

24.  onderstreept het feit dat het gebrek aan een goed functionerende interne arbeidsmarkt en een evenwichtige aanpak van immigratie de groei in de EU belemmert; is bezorgd over protectionistische tendensen in bepaalde lidstaten; merkt op dat het Verdrag niet voorziet in het beperken van het vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal, en dringt er bij de Commissie op aan deze vrijheden te waarborgen en handhaven;

25.  herhaalt dat het belangrijk is arbeidsmobiliteit (zowel grens- als sectoroverschrijdend), een betere arbeidsproductiviteit (gekoppeld aan vakopleidingen om de inzetbaarheid te verbeteren), banenkwaliteit en flexibiliteit op de arbeidsmarkt te garanderen, en tegelijkertijd de nodige ruimte voor werkzekerheid te behouden, door het gebruik van onzekere arbeidsovereenkomsten te beperken en voldoende ruimte te creëren voor collectieve onderhandelingen; onderstreept dat een betere afstemming van het aanbod aan vaardigheden op de vraag, alsook werk- en loopbaanbegeleiding, in de toekomst zeer belangrijk zullen worden; is van mening dat een grotere mobiliteit het aantal niet-ingevulde vacatures, dat naast de hoge werkloosheid blijft bestaan, kan helpen verlagen; benadrukt het belang om te investeren in de inzetbaarheid van vrouwelijke en jonge werknemers, voornamelijk in de context van de opkomende technologieën en nieuwe sectoren, aangezien in deze sectoren nieuwe banen kunnen worden gecreëerd;

26.  verwelkomt maatregelen die het proces van het Europees semester doeltreffender en democratischer maken; erkent dat de tenuitvoerlegging beter is in die domeinen van de overheidsfinanciën waar de toezichtsinstrumenten krachtiger zijn; dringt aan op een evenwichtige integratie van werkgelegenheids- en sociaaleconomische indicatoren;

Budgettaire verantwoordelijkheid

27.  is ingenomen met de sterke afname van het aantal landen die onderworpen zijn aan een buitensporigtekortprocedure – van 24 in 2011 naar 11 in 2014; merkt op dat het begrotingsbeleid in de EU in 2015 naar verwachting nagenoeg neutraal zal blijven door deze budgettaire verbetering; verzoekt de Commissie te bekijken of het EU-begrotingsbeleid verenigbaar is met de noodzaak van het aanzwengelen van investeringen; uit echter zijn bezorgdheid over de toenemende ongelijkheid, de dalende koopkracht, de hoge langdurige werkloosheid en jeugdwerkloosheid, en de nog steeds zeer hoge publieke en private schuldenlast van een aantal lidstaten in de eurozone, een omstandigheid die niet alleen de groei belemmert, maar ook een wezenlijk risico vormt in geval van mogelijke toekomstige schokken; verzoekt de Commissie de groei-indicatoren op een omzichtige, behoedzame manier te interpreteren en de kwaliteit van de economische voorspellingen te evalueren, aangezien eerdere voorspellingen van de Commissie veel te vaak naar beneden moesten worden bijgesteld;

28.  is het eens met de Commissie dat de meeste lidstaten moeten doorgaan met het werken aan groeivriendelijke begrotingsconsolidatie; verzoekt de lidstaten met voldoende budgettaire ruimte om de belastingen en sociale bijdragen te verlagen met het oog op het stimuleren van particuliere investeringen en de groei; verzoekt de Commissie om concrete aanbevelingen voor te stellen aan de lidstaten, inclusief de lidstaten waarvoor een economisch aanpassingsprogramma geldt, zodat die lidstaten economische groei ondersteunen middels duurzame en sociaal uitgebalanceerde structurele hervormingen die leiden tot het creëren van kwalitatief goede banen, versterkt concurrentievermogen en meer convergentie;

29.  neemt nota van de beoordeling van de Commissie van de ontwerpbegrotingsplannen van de lidstaten; benadrukt dat de evaluatie van ontwerpbegrotingsplannen dient gericht te zijn op duurzame financiering; wijst op het belang van de toepassing van begrotingsregels en van de naleving van het beginsel van gelijke behandeling;

30.  merkt op dat slechts vijf lidstaten volledig bleken te voldoen aan de bepalingen van het SGP; wijst op het feit dat het SGP uitgewerkt is bij consensus van alle lidstaten; benadrukt dat indien een groot deel van uitgaven besteed worden aan het afbouwen van schulden minder middelen overschieten voor overheidsdiensten en publieke investeringen; aanvaardt daarom dat tekortvermindering in landen met een hoge schuldenlast nodig blijft, maar is van oordeel dat deze begrotingsconsolidatie zo zou moeten worden uitgevoerd dat kwetsbare gebruikers van overheidsdiensten worden beschermd, overheidsinvesteringen worden beschermd en inkomsten op een billijke wijze worden gegenereerd door middel van meer groei;

Betere coördinatie van het nationale beleid

31.  is ingenomen met het waarschuwingsmechanismeverslag; is tevreden met de geleidelijke vermindering van interne onevenwichtigheden in de economie van de lidstaten; vestigt de aandacht op de externe onevenwichtigheden in bepaalde lidstaten, met inbegrip van de grote handelsoverschotten; wijst erop dat de EU als zodanig mondiaal marktaandeel verliest;

32.  wijst erop dat de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden niet alleen tot doel heeft grote negatieve gevolgen voor de groei en de werkgelegenheid in een land te vermijden, maar ook te voorkomen dat de gevolgen van slecht ontworpen nationaal beleid overslaan op andere lidstaten in de eurozone; neemt via het verslag van de vier voorzitters nota van de aankondiging van de Europese Raad van december 2014 om in 2015 vooruitgang te boeken in het debat over een betere coördinatie van het economische beleid in de EMU;

33.  herhaalt zijn standpunt dat het huidige kader voor het economisch bestuur onvoldoende democratische verantwoording omvat voor de betrokken instellingen en organen die de regels ervan moeten toepassen; verzoekt de Commissie de nodige voorstellen te doen om het ontbreken van een behoorlijke democratische verantwoording over het economisch bestuur van de EU aan te pakken;

34.  vindt dat rekening gehouden moet worden met de aanzienlijke daling in de prijs van olie en gekeken moet worden of deze meevaller helemaal aan de gebruikers van fossiele brandstoffen moet worden doorgegeven of slechts gedeeltelijk, waarbij regeringen de belastingen op fossiele brandstoffen verhogen teneinde hun tekorten te reduceren, investeringen te financieren, te betalen voor het klimaatveranderingsbeleid en de gevolgen van de deflatoire tendensen op te vangen;

EU-begroting

35.  benadrukt dat de waarachtigheid van de overheidsfinanciën het leidende beginsel moet zijn voor de opzet van de nationale begrotingen en de Europese begroting, teneinde de convergentie en stabiliteit in de EU te waarborgen; is ervan overtuigd dat deze waarachtigheid deel uitmaakt van de oplossing voor de vertrouwenscrisis tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Europese burgers, die is vergroot door de recente financiële crisis;

36.  verzoekt derhalve om de bij de opzet van de nationale begrotingen gebruikte economische veronderstellingen te harmoniseren; is met name van mening dat de internationale economische situatie aan een gemeenschappelijke evaluatie moet worden onderworpen;

37.  verzoekt, met het oog op vergelijkbaarheid en om buitensporige macro-economische onevenwichtigheden te voorkomen, om een meer geharmoniseerde presentatie van de overheidsrekeningen; verzoekt in het bijzonder om standaardisering van de wijze waarop de lidstaten hun bijdrage aan de EU-begroting in de boekhouding opnemen;

38.  verzoekt de Commissie alle democratische tekorten in het semester op te vangen door middel van het voor 2015 aangekondigde maatregelenpakket voor de verdieping van de economische en monetaire unie;

39.  acht het van essentieel belang dat het Europees Parlement en de nationale parlementen nauwer samenwerken in het kader van het Europees semester voor economische en budgettaire governance; verbindt zich ertoe de betrekkingen met de nationale parlementen te verdiepen in een geest van constructief partnerschap;

40.  betreurt het feit dat het bedrag van onbetaalde rekeningen op de EU-begroting de geloofwaardigheid van de EU ondermijnt en haaks staat op de op het hoogste politiek niveau vastgestelde doelstellingen inzake groei en werkgelegenheid - met name voor jongeren - en steun voor kleine en middelgrote ondernemingen, en vreest dat dit de kloof tussen de Unie en haar burgers zal vergroten;

41.  wenst dat in het kader van de herziening van het meerjarig financieel kader (MFK) na de verkiezingen de toegevoegde waarde van de EU-middelen ter ondersteuning van de door de Unie vastgestelde doelstellingen op het gebied van concurrentievermogen, groei, werkgelegenheid en energietransitie wordt geanalyseerd en daardoor vergroot; verzoekt de Commissie een duidelijkere methode vast te stellen om de EU-middelen en -uitgaven in verband met de Europa 2020-doelstellingen beter te kunnen volgen, teneinde betere effectbeoordelingen mogelijk te maken;

42.  verzoekt de Commissie voorts om verslag uit te brengen over de mogelijke negatieve gevolgen van de kwestie van de vertraagde betalingen voor de door de lidstaten gedane toezeggingen in het kader van het Europees semester;

43.  wijst erop dat de overheidsinstellingen in een groot aantal lidstaten nog altijd niet efficiënter zijn gemaakt, hoewel verbeteringen op dat gebied het mogelijk maken besparingen te realiseren door middel van het rationaliseren van de organisatie en het verminderen van de administratieve lasten voor ondernemingen en burgers;

44.  is ingenomen met het feit dat de Commissie in haar jaarlijkse groeianalyse 2015 heeft gewezen op het economische belang van de Europese structuur- en investeringsfondsen (inclusief het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief); herinnert eraan dat deze fondsen gemiddeld 10% van de totale publieke investeringen in de EU uitmaken, maar dat de situatie per land verschilt en dat ze in sommige lidstaten tot wel 80% van de publieke investeringen uitmaken; benadrukt dat de structuur- en investeringsfondsen een goed voorbeeld zijn van de synergie tussen de Europese begroting en de nationale begrotingen op basis van gemeenschappelijk overeengekomen doelstellingen die zijn vastgelegd in partnerschapsovereenkomsten inzake groei en investeringen overeenkomstig de Europa 2020-strategie; steunt alle inspanningen in de richting van een slimme bundeling van Europese en nationale begrotingsmiddelen met het oog op het behalen van efficiëntiewinst, economische groei en lagere nationale tekorten door middel van een positief effect van gedeelde hulpbronnen;

45.  benadrukt dat er dringend behoefte is aan een doeltreffende aanpak van de belastingfraude waardoor de EU-begroting mogelijk aanzienlijke middelen misloopt;

46.  verzoekt de Commissie met een analyse te komen van de mogelijke gevolgen van een herschikking van de middelen van EU-programma's zoals de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen en Horizon 2020;

47.  verzoekt de lidstaten dit fonds, dat is bedoeld om de impact van overheidsuitgaven te maximaliseren en private investeringen aan te trekken, aan te vullen;

o
o   o

48.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de nationale parlementen en de Europese Centrale Bank.

(1) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 12.
(2) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 41.
(3) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 8.
(4) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 33.
(5) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25.
(6) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 1.
(7) PB L 140 van 27.5.2013, blz. 11.
(8) PB L 140 van 27.5.2013, blz. 1.
(9) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0129.
(10) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0036.
(11) PB C 258E van 7.9.2013, blz. 134.


Europees semester voor coördinatie van het economisch beleid: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2015
PDF 214kWORD 254k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2015 over het Europees semester voor coördinatie van het economisch beleid: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2015 (2014/2222(INI))
P8_TA(2015)0068A8-0043/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien de artikelen 145, 148 en 152, alsmede artikel 153, lid 5, van het VWEU,

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de EU, en met name hoofdstuk IV (solidariteit),

–  gezien artikel 349 VWEU betreffende de specifieke maatregelen ten gunste van de ultraperifere gebieden,

–  gezien het herziene Europees Sociaal Handvest, en met name artikel 30 over het recht op bescherming tegen armoede en sociale uitsluiting,

–  gezien zijn resolutie van dinsdag 25 februari 2014 over het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: sociale en werkgelegenheidsaspecten(1),

–  gezien zijn resolutie van 22 oktober 2014 inzake het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: uitvoering van de prioriteiten voor 2014(2),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 28 november 2014 over "de jaarlijkse groeianalyse 2015" (COM(2014)0902), en het ontwerp van gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid dat daaraan als bijlage is toegevoegd,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2014 met als titel "Een investeringsplan voor Europa" (COM(2014)0903),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 januari 2015 getiteld "Het optimaal benutten van de flexibiliteit binnen de bestaande regels van het stabiliteits- en groeipact" (COM(2015)0012),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 2 oktober 2013 getiteld "Versterking van de sociale dimensie van de Economische en Monetaire Unie" (COM(2013)0690),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 met als titel "Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

–  gezien zijn resolutie van 25 november 2014 over werkgelegenheids- en sociale aspecten van de Europa 2020-strategie(3),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 18 april 2012 getiteld "Naar een banenrijk herstel" (COM(2012)0173),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 16 december 2010 met als titel "Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale samenhang" COM(2010)0758), en de desbetreffende resolutie van het Parlement van 15 november 2011(4),

–  gezien de mededeling van de Commissie over het Initiatief "Kansen voor jongeren" (COM(2011)0933),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 20 februari 2013 getiteld "Naar sociale investering voor groei en cohesie – inclusief de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds 2014-2020" (COM(2013)0083),

–  gezien zijn resolutie van 13 maart 2014 over werkgelegenheid en de sociale aspecten van de rol en activiteiten van de trojka (ECB, Commissie en IMF) aangaande de programmalanden van de eurozone,(5),

–  gezien zijn resolutie van 11 juni 2013 over sociale huisvesting in de Europese Unie(6),

–  gezien zijn resolutie van 15 april 2014 "Hoe kan de Europese Unie bijdragen tot de totstandkoming van een stimulerend klimaat voor het scheppen van banen door ondernemingen, bedrijven en starters?"(7),

–  gezien zijn resolutie van 17 juli 2014 over werkgelegenheid voor jongeren(8),

–  gezien het "Global Wage Report 2014/2015" van de Internationale Arbeidsorganisatie (International Labour Organisation, ILO) van 5 december 2014,

–  gezien het OESO-werkdocument "Trends in Income Inequality and its Impact on Economic Growth" van 9 december 2014;

–  gezien de mededeling van de Commissie van 7 juli 2014 getiteld "Initiatief voor groene werkgelegenheid: het banenpotentieel van de groene economie benutten" (COM(2014)0446),

–  gezien zijn resoluties van 14 september 2011(9) en van 16 januari 2014(10) over een EU-strategie inzake dakloosheid,

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0043/2015),

A.  overwegende dat Europa zich moet inzetten voor het model van de sociale markteconomie om te zorgen voor duurzame groei en de volgende generatie banen te verschaffen in plaats van met schulden op te zadelen;

B.  overwegende dat de economische en sociale context in de EU broos blijft en overwegende dat volgens de economische najaarsprognose van 2014 het economische herstel broos blijft; overwegende dat het groeipercentage in de eurozone, ondanks de negatieve groeipercentages in de eurozone in de afgelopen twee jaar, voor 2014 naar verwachting op 0,8 % zal uitkomen en in 2015 op 1,1 %; overwegende dat slechts weinig lidstaten positievere vooruitzichten hebben en overwegende dat de vooruitzichten door de Commissie de voorbije jaren stelselmatig neerwaarts zijn bijgesteld; overwegende dat ondanks het feit dat het verwachte totale tekort in de EU-28 in 2014 is gedaald naar 3 %, dit tekort in sommige lidstaten hoog blijft, waaruit blijkt dat verdere begrotingsconsolidatie die verenigbaar is met groei en betere en duurzame werkgelegenheid, noodzakelijk is, aangezien het herstel noch robuust is, noch een stevige basis heeft;

C.  overwegende dat de tijdens de economische crisis genomen snelle route van begrotingsconsolidatie ertoe heeft geleid dat lidstaten de Europa 2020-doelstellingen niet halen, hetgeen aantoont dat begrotingsbeleid gedifferentieerd en aangepast aan de specifieke situatie van elke lidstaat moet zijn; overwegende dat de scherpe daling van de olieprijzen een extra impuls kan geven aan de economie van veel EU-lidstaten, vooral als ze snel wordt omgezet in lagere energiekosten voor families en ondernemingen;

D.  overwegende dat de EU haar economisch en sociaal beleid moet blijven verbeteren om de Europa 2020-doelstellingen zo spoedig mogelijk te bereiken en de risico's van gestage stagnatie en deflatie te beheersen en overwegende dat hiervoor de inspanningen ter bevordering van investeringen en structurele hervormingen die het economische concurrentievermogen op een sociaal verantwoorde manier verhogen, moeten worden gehandhaafd; overwegende dat een ecologische transformatie nodig is om een overgang naar een bronnenefficiënte economie en duurzame ontwikkeling te verwezenlijken; overwegende dat het zorgwekkend is dat de EU erop achteruitgaat in de wereldeconomie als gevolg van de crisis, het wegvallen van de industriële basis en het gebrek aan vertrouwen van investeerders en ondernemers, terwijl andere landen stevige tekenen van herstel vertonen; overwegende dat het IMF in oktober 2014 heeft geschat dat de waarschijnlijkheid van een recessie in de eurozone is toegenomen en dat die tegen het eind van het jaar op 35-40 % zou liggen;

E.  overwegende dat de verantwoordelijkheid voor de invulling van het werkgelegenheidsbeleid, met inbegrip van het jeugdwerkgelegenheidsbeleid, in de eerste plaats bij de lidstaten ligt en dat dergelijke maatregelen het best op nationaal niveau worden getroffen;

F.  overwegende dat de EU zo spoedig mogelijk de snelle vergrijzing van haar bevolking moet aanpakken;

G.  overwegende dat het werkloosheidspercentage ondanks enige verbetering (voor het eerst sinds 2011 is er een kleine toename geweest in het aantal vaste contracten) historisch hoog blijft, met bijna 25 miljoen mensen zonder werk in de EU; overwegende dat de langdurige werkloosheid zorgwekkend hoog is, en dat 12 miljoen mensen langer dan een jaar werkloos zijn (4 % meer dan vorig jaar); overwegende dat de jeugdwerkloosheidspercentages niet noemenswaardig lager zijn geworden (slechts 1,9 % ten opzichte van 2013), en het EU-gemiddelde 21,2 % bedraagt; overwegende dat 75 % van de langdurig werklozen in de EU jonger is dan 35 jaar; overwegende dat de situatie op de arbeidsmarkt met name voor jongeren bijzonder ernstig is ongeacht hun opleidingsniveau, behalve in sommige lidstaten;

H.  overwegende dat het Europees Sociaal Fonds, de Jongerengarantie en het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief volledig en op correcte wijze dienen te worden benut om duurzame projecten te financieren en daarmee de werkloosheid, en meer in het bijzonder de jeugdwerkloosheid, te bestrijden;

I.  overwegende dat het aantal jongeren dat werkloos is en geen onderwijs of opleiding volgt (not in education, employment or training, NEET's) hoog blijft en dat Romajongeren in deze groep oververtegenwoordigd zijn;

J.  overwegende dat verschillende factoren, waaronder het niet kunnen creëren van een positieve omgeving waarin investeringen en groei worden gestimuleerd, de verlaging van de marktinkomens en de verzwakking van het effect van de sociale overdrachten in de loop van de tijd(11) en inspanningen van sommige lidstaten om hun economie opnieuw in evenwicht te brengen door middel van bezuinigingen op sociale zekerheid, hebben geleid tot een aanzienlijke verlaging van het netto besteedbare inkomen van huishoudens, waardoor meer Europese gezinnen dreigen te worden uitgesloten, en de ongelijkheid, ook genderongelijkheid, alarmerend is toegenomen; overwegende dat voor een op de vier Europeanen armoede dreigt; overwegende dat werkloosheid en arbeidsonzekerheid zeer sterk zijn gestegen en dat voor 50% van alle werkzoekenden het vinden van een baan onvoldoende is om aan armoede te ontkomen;

K.  overwegende dat uit de meest recente beschikbare cijfers (die over 2013) blijkt dat de langdurige werkloosheid zich op een historisch hoog peil bevindt van 5,1 % van de beroepsbevolking in de EU-28; overwegende dat langdurige werkloosheid niet alleen cruciale gevolgen heeft voor iemands levensloop, maar tevens kan leiden tot structurele werkloosheid in de EU;

L.  overwegende dat 25,1 % van de EU-bevolking momenteel het gevaar loopt armoede te lijden of sociaal te worden uitgesloten; overwegende dat kinderarmoede gemiddeld sneller stijgt dan armoede in het algemeen, en dat in sommige lidstaten een op de drie kinderen onder de armoedegrens leeft;

M.  overwegende dat oudere werknemers de meest waarschijnlijke groep vormen die langdurig werkloos zal zijn; overwegende dat in 2012 slechts de helft van de 55- tot 65-jarige werknemers aan het werk was; overwegende dat ouderen harder getroffen worden door de bezuinigingen op de overheidsuitgaven voor sociale en gezondheidsdiensten en sociale uitkeringen; overwegende dat vooral sommige categorieën ouderen, zoals personen die ouder zijn dan 80, oudere vrouwen, oudere migranten of oudere leden van etnische minderheden, het risico lopen in armoede te vervallen;

N.  overwegende dat sommige lidstaten, om de crisis te boven te komen, aanzienlijk hebben bezuinigd op hun overheidsuitgaven, juist op het moment dat de vraag naar sociale bescherming groeide vanwege de toename van het aantal werklozen; overwegende dat de nationale begrotingstoewijzingen voor sociale zekerheid verder onder druk zijn komen te staan door een afname van de bijdragen ten gevolge van veel banenverlies en loonsverlagingen, waardoor het Europees sociaal model ernstig in gevaar wordt gebracht; overwegende dat de geëiste hervormingen niet aansluiten op de behoeften en verwachtingen van de burgers op sociaal en werkgelegenheidsgebied;

O.  overwegende dat de bestrijding van armoede niet alleen een van de belangrijkste doelstellingen van Europa 2020 is, maar ook een sociale verplichting vormt voor de lidstaten en dat degelijk en duurzaam werk de beste methode is om aan armoede te ontkomen; overwegende dat inspanningen dienen te worden geleverd om de toegang tot werk te vergemakkelijken, met name voor personen met de minste kansen op de arbeidsmarkt; overwegende dat de arbeidsmarkt nog altijd wordt gekenmerkt door aanzienlijke ongelijkheid qua werkvoorwaarden en dat vrouwen boven de 55 jaar een groter risico lopen dan mannen op een leven in armoede of op sociale uitsluiting;

P.  overwegende dat de sociaaleconomische onevenwichtigheden tussen lidstaten verder zijn toegenomen, terwijl het omgekeerde het geval is voor de doelstelling van regionale convergentie; overwegende dat de kern-periferie-kloof voor werkloosheid is toegenomen van 3,5 % in 2000 tot 10 % in 2013; overwegende dat deze divergentie het risico van versplintering verhoogt en een bedreiging vormt voor de economische stabiliteit en de sociale cohesie van de EU; overwegende dat in het zesde cohesieverslag de rol van de structuurfondsen wordt benadrukt bij het bestrijden van ongelijkheid, met name tijdens de crisis;

Q.  overwegende dat artikel 174 VWEU het volgende bepaalt: "Teneinde de harmonische ontwikkeling van de Unie in haar geheel te bevorderen, ontwikkelt en vervolgt de Unie haar optreden gericht op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang. De Unie stelt zich in het bijzonder ten doel, de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen. Wat betreft die regio's wordt bijzondere aandacht besteed aan de plattelandsgebieden, de regio's die een industriële overgang doormaken, en de regio's die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals de meest noordelijke regio's met een zeer geringe bevolkingsdichtheid, alsmede insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden";

R.  overwegende dat regio's die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen over het algemeen een hoger werkloosheidspercentage, minder economische groei en een gebrek aan betekenisvolle investeringen gericht op versterking van hun potentieel hebben;

S.  overwegende dat het Parlement de afgelopen twee jaar heeft gewaarschuwd voor de sociale gevaren van deflatie in een context van lage groei, hoge werkloosheid en neerwaartse druk op de lonen; overwegende dat de Europese Centrale Bank (ECB) op de lange termijn lage inflatie heeft voorspeld en heeft gewaarschuwd voor de gevolgen hiervan voor de binnenlandse vraag, groei en werkgelegenheid; overwegende dat deflatie sinds augustus 2014 een feit is geworden in acht lidstaten (waarvan zes deel uitmaken van de eurozone); overwegende dat het stimuleren van de vraag en de werkgelegenheid in de EU ernstig wordt beperkt doordat kmo's amper toegang hebben tot krediet en doordat buitensporige overheids- en particuliere schuld, met name hypothecaire schuld, moet worden teruggedrongen; overwegende dat de afnemende inflatiepercentages deze problemen nog eens versterken, doordat de reële rentepercentages en de reële schuldenlast stijgen, wat zou kunnen leiden tot een vicieuze cirkel van economische depressie; overwegende dat de ECB op 22 januari 2015 op al deze aspecten reageerde door te beginnen met de uitvoering van een uitgebreid programma om activa aan te kopen, waarbij de gecombineerde maandelijkse aankoop van activa 60 miljard EUR bedraagt en de uitvoering gepland is om tot ten minste september 2016 te duren;

T.  overwegende dat een expansief monetair beleid kan worden gebruikt om de export te stimuleren als een manier om de economie in de EU op de korte termijn te verbeteren;

U.  overwegende dat lage rentetarieven kunnen worden gebruikt om investeringen in de EU te stimuleren;

V.  overwegende dat de begrotingsdiscipline is toegenomen en nieuwe doelstellingen – met meer nadruk op structurele dan op cyclische tekorten – zijn ingevoerd; overwegende dat, desondanks, de omvang van de begrotingsmultipliers in de huidige context nog steeds erg groot is; overwegende dat de middellangetermijndoelstelling en het streefdoel voor de schuld moeten worden gehaald teneinde een omgeving tot stand te brengen waarin economische groei en werkgelegenheid worden gestimuleerd; overwegende dat sociale, milieu- en genderaspecten van deze maatregelen systematisch moeten worden beoordeeld;

W.  overwegende dat publieke en private investeringen in de EU alarmerend gedaald zijn en nu ongeveer 20 % onder het niveau van voor de crisis liggen en dus lager zijn dan die van de belangrijkste economische partners van de EU elders in de wereld; overwegende dat investeren in betere en duurzame banen, menselijk potentieel, onderzoek en innovatie (ook kleinschaligere projecten), een energie-unie met een efficiënt hulpbronnenverbruik, de digitale interne markt, de bevordering van het ondernemerschap en een beter ondernemersklimaat voor kmo's tot de topprioriteiten moeten behoren van zowel de Commissie als de lidstaten, omdat investeringen hierin niet alleen essentieel zijn om te zorgen voor herstel maar ook om het economisch potentieel van de EU om te groeien en welvaart te scheppen te vergroten;

X.  overwegende dat hervormingen niet worden gedragen door de lidstaten en er geen inclusieve, sociale en duurzame oplossingen zijn ontwikkeld, omdat de nationale parlementen, het Europees Parlement, lokale en regionale autoriteiten, maatschappelijke organisaties en de sociale partners op nationaal en Europees niveau onvoldoende betrokken geweest zijn bij het proces van het Europees semester, waardoor het vertrouwen van de burgers in het EU-project is afgenomen;

Y.  overwegende dat het vaststellen van lonen een bevoegdheid van de lidstaten is;

Ambitieus economisch beleid voor groei en hoogwaardige banen en ter bestrijding van deflatie

1.  is verheugd over de geïntegreerde aanpak van de Commissie voor groei, die voornamelijk steunt op drie pijlers: een investeringsplan voor Europa, structurele hervormingen en budgettaire verantwoordelijkheid; vraagt binnen de bestaande regels van het stabiliteits- en groeipact (SGP) een ambitieus, expansief economisch en fiscaal beleid in te voeren om slimme, duurzame en inclusieve groei te stimuleren en betere en duurzame banen te scheppen; onderstreept dat solidariteit een kernwaarde vormt waarop de Europese Unie gestoeld is; vraagt de Commissie de inspanningen van de lidstaten te ondersteunen door concrete aanbevelingen te doen die voor hen en voor de EU als geheel nuttig zijn, zodat zij niet slechts gericht zijn op begrotingsconsolidatie, maar ook op structurele hervormingen op een sociaal uitgebalanceerde en economisch efficiënte en duurzame manier; benadrukt dat lage inflatie nu al leidt tot een stijging van de reële rente, alsmede van de reële overheids- en particuliere schuld, waardoor in combinatie met de hoge langdurige werkloosheid en jeugdwerkloosheid de groei wordt afgeremd en de armoede toeneemt;

2.  is zich bewust van de relatie tussen budgettaire verantwoordelijkheid en de noodzaak om investeringen en structurele hervormingen in de lidstaten, in de context van het SGP, te stimuleren; is in dit verband verheugd over de mededeling van de Commissie getiteld "Het optimaal benutten van de flexibiliteit binnen de bestaande regels van het stabiliteits- en groeipact"; dringt er bij de partners op aan om, ingeval een lidstaat wordt geconfronteerd met buitensporige macro-economische onevenwichtigheden, hervormingen toe te passen door gebruik te maken van de reeds aanwezige flexibiliteit in de regelgeving en overeenkomsten om ervoor te zorgen dat budgettaire verantwoordelijkheid verenigbaar is met economische groei, de creatie van banen en de welvaartsstaat;

3.  benadrukt dat structurele hervormingen in de lidstaten noodzakelijk zijn; merkt op dat hoewel sommige lidstaten die hervormingen hebben uitgevoerd, erin geslaagd zijn hun concurrentievermogen op de wereldmarkt te herstellen, deze hervormingen verenigbaar moeten zijn met slimme, duurzame en inclusieve groei alsook met de creatie van degelijke banen; vraagt dat de focus van deze hervormingen wordt uitgebreid naar gebieden als de energie-unie, de digitale interne markt of fiscale hervormingen, opdat deze doelstellingen kunnen worden bereikt; is van mening dat de op de arbeidsmarkt gepromote hervormingen ook de flexibiliteit en zekerheid moeten invoeren die nodig zijn om verdeling te beëindigen en fatsoenlijke lonen te garanderen;

4.  is verheugd dat de prioriteit investeringen in de nieuwe beleidsmix is toegevoegd aan de bestaande prioriteiten begrotingsconsolidatie en structurele hervormingen; is niettemin van mening dat er in de jaarlijkse groeianalyse meer aandacht moet worden besteed aan de totale vraag en de relatie daarvan met loonsverhogingen en sociale ongelijkheden; onderstreept dat de voornaamste prioriteit betreffende het terugdringen van macro-economische onevenwichtigheden niet moet liggen bij het uitbreiden van de overschotten op de lopende rekening, maar juist bij het verhogen van de groei, investeringen en de werkgelegenheid, alsook bij het terugdringen van de armoede;

5.  is bezorgd dat de investeringen in de EU in de afgelopen jaren aanzienlijk zijn teruggelopen, en nu ongeveer 20 % onder het niveau van voor de crisis liggen; waarschuwt dat de afname nog sterker was in perifere lidstaten waar de begrotingsconsolidatie acuter was; benadrukt nogmaals het banenpotentieel van de groene economie, die volgens ramingen van de Commissie alleen al in de sectoren energie-efficiëntie en hernieuwbare energie tegen 2020 vijf miljoen banen zou kunnen opleveren, op voorwaarde dat een ambitieus klimaat- en energiebeleid wordt gevoerd; vraagt de lidstaten voldoende te investeren in deze sectoren en te anticiperen op de toekomstige werknemersvaardigheden;

6.  is verheugd dat investeringen een van de drie belangrijkste pijlers van de strategie van de Commissie voor 2015 zijn en dringt erop aan dat het plan onverwijld wordt uitgevoerd; neemt nota van het feit dat de bijdragen van de lidstaten aan het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) niet in acht worden genomen bij de vaststelling van de budgettaire aanpassing overeenkomstig hetzij het preventieve, hetzij het correctieve deel van het SGP;

7.  is van mening dat de drie belangrijkste pijlers van de strategie van de Commissie voor 2015 gezamenlijk moeten worden geïmplementeerd teneinde investeringen op een verantwoorde manier te stimuleren in gebieden met een daadwerkelijk effect op de groei en de werkgelegenheid, zoals de digitale economie, groene sectoren en gezondheidszorg;

8.  neemt er nota van dat het EFSI gebaseerd zal zijn op bestaande EU-middelen en geen "vers" overheidsgeld betreft, afgezien van een extra 5 miljard EUR van de Europese Investeringsbank (EIB); benadrukt het risico van een ontoereikend fonds dat gebaseerd is op al te optimistische aannames over de waarschijnlijkheid dat het leeuwendeel van de benodigde financiering zal worden aangetrokken van particuliere investeerders; dringt er bij de EIB op aan een verandering van oriëntatie te overwegen, namelijk van puur commerciële bankactiviteiten naar een projectrisicobeoordelingsmodel op grond van vastgestelde criteria en transparantie; dringt er bij de Commissie op aan na te gaan hoe de EU-begroting en andere, nieuwe middelen kunnen worden gebruikt om ervoor te zorgen dat het EFSI kan leveren;

9.  verzoekt de Commissie en de EIB de gevolgen van de economische crisis te beoordelen voor het bankwezen en de uiteindelijke begunstigden van EIB-financiering, met name ten aanzien van kmo's, de sociaaleconomische sector en overheidsbedrijven;

10.  benadrukt het feit dat het EFSI gericht moet zijn op het creëren van nieuwe investeringen op gebieden waar de animo van de beleggers gering is en geen investeringen moet doen die anders elders gedaan zouden worden (crowding out), en zich niet zou moeten richten op zeer rendabele investeringen die anders sowieso gedaan zouden worden (deadweight); dringt er bij de Commissie op aan ook sociale investeringen te doen en te stimuleren die niet alleen financiële winst opleveren maar ook positieve sociale overloopeffecten hebben, zoals investeringen in menselijk potentieel, investeringen met grote gevolgen voor het scheppen van betere en duurzame banen of sociale integratie en armoedebestrijding, zoals socialezekerheidsstelsels en sociale dienstverlening of investeringen in de sociale economie; dringt nogmaals aan op implementatie van het pakket sociale-investeringsmaatregelen (Social Investment Package, SIP);

11.  dringt er bij de Commissie op aan te zorgen voor investeringen in economisch zwakkere regio's die kampen met hoge werkloosheid, en in kmo's in dergelijke regio's, omdat zij zeer beperkt toegang hebben tot financiering, om ervoor te zorgen dat deze inspanningen tot concrete verbeteringen leiden waar zij het hardst nodig zijn, waarbij de keuze op passende wijze afhangt van de economische eigenschappen van de investeringen; deelt de visie van de Commissie dat groeiende sectoren als de digitale economie, groene sectoren en gezondheidszorg, behoefte hebben aan gekwalificeerde werknemers;

12.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan specifieke uitgebreide mechanismen te ontwikkelen voor de tenuitvoerlegging van investeringsprogramma's in de ultraperifere gebieden, waar door hun afgelegen ligging, geografische versplintering, broze economieën en natuurlijke beperkingen een hoger aantal ongelijkheden te vinden is bij de toegang tot werkgelegenheid, goederen en diensten;

13.  dringt er bij de Commissie op aan om bij het programmeren van het Europees Investeringsplan rekening te houden met gebieden die te kampen hebben met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, met name wat betreft de toegang tot breedbandverbinding;

14.  dringt er bij de Commissie op aan het EU-EIB Project Bond Initiative, dat in 2012 als proefproject is gestart, grondig te herzien en te verbeteren, waardoor het kan bijdragen aan een prominentere rol van het Europees Investeringsplan op het vlak van de bevordering van de werkgelegenheid; vraagt in dit verband tevens om een gedetailleerde evaluatie van de in het SIP opgenomen obligaties met sociale impact;

Verantwoord beleid met hernieuwde aandacht voor investeringen, hoogwaardige werkgelegenheid en groei

15.  merkt op dat het Europees Investeringsplan een noodzakelijke aanvulling vormt op de inspanningen om duurzame economische groei en de creatie van banen te stimuleren, die ondersteuning van particuliere en overheidsmiddelen nodig hebben om succesvol te zijn; is verheugd over het feit dat er in de jaarlijkse groeianalyse 2015 nog steeds wordt aangedrongen op meer inspanningen van landen met ruimte op hun begroting om de Europese vraag te stimuleren alsmede investeringen;

16.  is verheugd over het aanhoudende tempo van de begrotingsconsolidatie en over de invoering van nieuwe doelstellingen – met meer nadruk op structurele dan op cyclische tekorten – die een positief effect zouden moeten hebben op werkgelegenheid en duurzame groei; merkt echter op dat de omvang van de begrotingsmultipliers in de huidige context nog steeds erg groot is en dat dit een negatief effect zal hebben op de economische groei en de werkgelegenheid, alsook op de duurzaamheid van sociale stelsels; vraagt de Commissie het gebruik van de maximale flexibiliteit binnen de huidige regels van het SGP te faciliteren;

17.  dringt erop aan een Europees kader te ontwikkelen om ervoor te zorgen dat de investeringen in het Europees Investeringsplan een aanzienlijk effect hebben in termen van het stimuleren van duurzame groei, het creëren van hoogwaardige banen en het bevorderen van sociale vooruitgang; dringt er bij de Commissie op aan om de investeringen in het kader van het Europees Investeringsplan te monitoren en te controleren en om bovendien de economische en sociale effecten van de investeringen in reële termen te controleren en te meten; dringt er bij de Commissie op aan specialisten op het gebied van sociaal beleid op te nemen in de commissie van deskundigen van het nieuwe EFSI, die de financiering van projecten zal goedkeuren, en ervoor te zorgen dat een positieve sociale impact een van de essentiële criteria bij de selectie is;

18.  benadrukt het belang van de flexibiliteit die in het bestaande SGP voorhanden is teneinde manoeuvreerruimte te bieden voor sociale investeringen, met name sociale investeringen in mensen, waardoor zij hun hele leven lang over de benodigde vaardigheden en ondersteunende voorwaarden kunnen beschikken om op productieve en vervullende wijze aan de economie en de maatschappij deel te nemen; benadrukt in dit verband de mogelijke rol die de sociale economie kan spelen bij het verwezenlijken van duurzame, inclusieve en hoogwaardige banen;

Herstel van de financiering van kmo's ter stimulering van particuliere investeringen en werkgelegenheid

19.  benadrukt dat hoewel kmo's het merendeel van de werkgelegenheid scheppen, zij nog steeds grote problemen ondervinden om toegang tot financiering te krijgen en onrustbarend diep in de schulden zitten; is derhalve verheugd over de nieuwe aanbevelingen van de Commissie inzake de toegang van kmo's tot financiering, met een nieuwe benadering van insolventie en faillissement; dringt bij de lidstaten aan op verdere inspanningen om met het oog hierop de schuldherstructureringsregelingen te verbeteren; dringt er bij de Commissie op aan, waar nodig, de tenuitvoerlegging op nationaal niveau van de in haar aanbeveling van 12 maart 2014 vastgelegde beginselen te bevorderen via landenspecifieke aanbevelingen; benadrukt dat kmo's en door vrouwen geleide ondernemingen meer problemen ondervinden om toegang tot financiering te krijgen; vraagt de Commissie de oorzaken van deze situatie te analyseren en maatregelen voor te stellen om dit op te lossen;

20.  benadrukt het belang om in de EU een ondernemerscultuur te verwezenlijken door de belemmeringen voor zelfstandig ondernemen en het opstarten van een onderneming te verminderen; wijst erop dat dit kan worden ondersteund door een intelligente mix van financiële ondersteuningsmaatregelen, zoals de pijler microfinanciering en sociaal ondernemerschap van het Europees programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie (European Union Programme for Employment and Social Innovation, EaSI), of oplossingen in de vorm van "one stop shops" in het overheidsbestuur voor de registratie van nieuwe ondernemingen;

21.  is bezorgd dat de financiële versnippering in de eurozone in sommige gevallen de groei en duurzaamheid van kmo's in gevaar brengt; verzoekt om het herstel van de leencapaciteit van de economie, waardoor kmo's in staat worden gesteld te investeren en banen te creëren, en om de toegang tot het ondernemerschap en de toegang van kmo's tot programma's als Cosme en Horizon 2020 te vereenvoudigen;

22.  verzoekt de lidstaten om onnodige administratieve rompslomp en bureaucratie voor zelfstandigen, micro-ondernemingen en kmo' s af te schaffen en gunstige voorwaarden te creëren voor startende bedrijven;

23.  is verheugd over de gezamenlijke kmo-leningsregeling van de Commissie en de EIB om structuurfondsen te gebruiken om de investeringen in deze bedrijven te stroomlijnen teneinde betere en duurzame werkgelegenheid te stimuleren; dringt er bij de ECB op aan om deze beleidsmaatregelen aan te vullen en na te gaan hoe zij kmo-activa kan aankopen en de ontwikkeling van kmo's kan ondersteunen in het kader van programma's van kwantitatieve versoepeling op basis van goede praktijken in andere economische regio's, of borg te staan voor financieringsbronnen van kmo's, die in veel lidstaten voor wel 80 % van de werkgelegenheid zorgen;

24.  neemt nota van het uitgebreide programma van de ECB om activa aan te kopen, dat eens te meer ten goede komt aan het bankwezen; dringt er derhalve bij de ECB op aan haar potentieel te benutten om de reële economie te verbeteren en kredieten te verstrekken teneinde in de EU de groei te bevorderen en de werkloosheid aan te pakken;

25.  is verheugd over de door de Commissie aangekondigde maatregelen om de werkgelegenheid in kmo's te stimuleren door alternatieven voor bankleningen te creëren, en het regelgevings- en begrotingskader te verbeteren om langetermijninvesteringen in kmo's te bevorderen; dringt erop aan deze maatregelen onverwijld uit te voeren; vraagt de Commissie eveneens kleinschaligere projecten te ondersteunen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan financiële coöperaties te overwegen voor de financiering van kmo's (kredietverenigingen), als alternatief financieringsinstrument, en om op nationaal en EU-niveau de toegang van kmo's tot aanbestedingen en financiering te verbeteren;

26.  benadrukt het belang van intermediaire instanties die met kmo's verbonden zijn, zoals kamers van koophandel, en die fungeren als aanjager met multipliereffect voor de tenuitvoerlegging van het EU-beleid met betrekking tot kmo's en dringt er bij de Commissie op aan met hen een partnerschapsdialoog aan te gaan over de manieren waarop EU-beleid met betrekking tot kmo's beter kan worden geïmplementeerd teneinde de creatie van degelijke banen te stimuleren;

Een efficiënter gebruik van de fondsen

27.  benadrukt dat het beleid inzake groei en werkgelegenheid tot gedifferentieerde territoriale effecten heeft geleid, afhankelijk van de specifieke situatie van iedere regio van de EU, en dat de regionale verschillen sinds het begin van de crisis groter zijn geworden; benadrukt dat er in de landenspecifieke aanbevelingen rekening moet worden gehouden met territoriale verschillen binnen de lidstaten om groei en werkgelegenheid te stimuleren met behoud van de territoriale samenhang;

28.  is van mening dat cohesiebeleidsmaatregelen een essentiële rol moeten spelen om de interne verschillen in concurrentievermogen en de structurele onevenwichtigheden te verkleinen in regio's die daar het meeste behoefte aan hebben; dringt er bij de Commissie op aan passende oplossingen te overwegen voor die lidstaten die, hoewel ze kampen met een zeer hoge werkloosheid, gedwongen worden EU-middelen terug te storten vanwege medefinancieringsproblemen; dringt er bij de Commissie op aan prefinanciering te overwegen om in de periode 2014-2020 voor deze lidstaten maximale benutting van fondsen te vergemakkelijken, terwijl wordt gewaarborgd dat hierbij altijd het beginsel van budgettaire verantwoordelijkheid wordt geëerbiedigd;

29.  dringt er bij de Commissie op aan om dringend maatregelen te treffen ter bestrijding van fiscale dumping, belastingfraude en belastingontwijking, en vraagt dat op het niveau van de Raad een ambitieuze belasting op financiële transacties wordt goedgekeurd;

30.  is ervan overtuigd dat EU-financiering, met name uit het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en het Europees Sociaal Fonds (ESF), niet mag worden gebruikt om nationale benaderingen te subsidiëren, maar overeenkomstig het besluit van de lidstaten moet worden aangewend om extra steun te geven ter aanvulling en versterking van nationale programma's;

31.  verzoekt de Commissie, de lidstaten en de regio's om te zorgen voor een volledige implementatie van de EU-fondsen voor de periode 2007-2013 en om het ESF en andere Europese structuurfondsen nauw af te stemmen op de Europa 2020-strategie; verzoekt de Commissie om streng te controleren dat 20 % van het ESF uitsluitend voor armoede wordt gebruikt; verzoekt de Commissie om in de volgende jaarlijkse groeianalyses en landenspecifieke aanbevelingen een hoofdstuk op te nemen met betrekking tot de implementatie van het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (Fund for European Aid to the Most Deprived, FEAD);

32.  verzoekt de Commissie om structurele hervormingen te ontwikkelen voor de energiemarkten om een veerkrachtige energie-unie te verwezenlijken die minder afhankelijk is van externe bronnen en waarbij de bronnen worden gediversifieerd (bijvoorbeeld Algerijns gas);

Hervormingen om het groeipotentieel, het menselijk potentieel en de productiviteit te vergroten

33.  merkt op dat doorslaggevende investeringsplannen voor duurzame groei en hoogwaardige en duurzame werkgelegenheid alsmede door de ECB genomen maatregelen alleen succesvol kunnen zijn als ze gepaard gaan met nationale hervormingen die hoogwaardige arbeidsparticipatie bevorderen, de activiteit en productiviteit verhogen, het menselijk potentieel van alle leeftijdsgroepen vergroten (met inbegrip van de kwetsbaarste groepen) en sterke sociale stelsels en socialezekerheidsstelsels ondersteunen; wijst erop dat het besluit van het Parlement en de Raad betreffende verbeterde samenwerking tussen openbare diensten voor arbeidsvoorziening (ODA's) een belangrijk element voor het verbeteren van de arbeidsmarkten is; is van mening dat bij structurele arbeidsmarkthervormingen interne flexibiliteitsmaatregelen moeten worden ingevoerd om de werkgelegenheid te handhaven in tijden van economische ontwrichting, de arbeidskwaliteit en -zekerheid te waarborgen bij wisseling van baan, en te zorgen voor werkloosheidsuitkeringen die gebaseerd zijn op realistische activeringsvereisten en re-integratiebeleid en passende ondersteuning bieden voor ontslagen werknemers;

34.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om innovatieve manieren te overwegen om investeringen in de EU aan te moedigen; wijst op de recente ontwikkeling bij bedrijven om hun productie en diensten naar de EU terug te brengen en onderstreept de mogelijkheden die hierdoor ontstaan voor de werkgelegenheid, met name voor jongeren; is van mening dat de economieën in de EU een unieke kans hebben om dit terughalen van banen te versnellen;

35.  verzoekt de Commissie en de lidstaten beleidsmaatregelen te treffen die zijn toegesneden op het creëren van hoogwaardige banen voor langdurig werklozen, oudere werklozen, vrouwen en andere prioritaire groepen die bijzonder hard zijn getroffen door de crisis, zoals immigranten, de Romagemeenschap en mensen met een handicap, waaronder maatregelen ter bevordering van antidiscriminatiebeleid op de werkplek, het evenwicht tussen werk en privéleven en een leven lang leren en maatregelen die zijn toegesneden op de verbetering van het lage opleidingsniveau waar sommige van deze groepen, die veelal risico lopen op sociale uitsluiting, mee te maken hebben; dringt erop aan om in de landenspecifieke aanbevelingen systematisch de loonkloof en de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen te behandelen; dringt er bij de Commissie op aan van iedere lidstaat een nationaal banenplan te eisen voor het scheppen van banen, zoals overeengekomen met de lidstaten op de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad van 2012;

36.  roept de Commissie op met een nieuw initiatief te komen dat gericht is op het bevorderen van de werkgelegenheid onder de Roma in de lidstaten door middel van maatregelen om vaardigheden en kwalificaties te bevorderen, discriminatie te bestrijden, en de werkgelegenheid te stimuleren, bijvoorbeeld door het werken als zelfstandige of ondernemer, en door innovatieve financiële instrumenten te gebruiken;

37.  roept de lidstaten op prioriteit te geven aan het overbruggen van de genderkloven op de arbeidsmarkt, met name door de loonverschillen tussen mannen en vrouwen aan te pakken en maatregelen ten uitvoer te leggen om het combineren van werk en gezin te vergemakkelijken, onder andere door de beschikbaarheid van voorzieningen voor kinderopvang te vergroten;

38.  betreurt het dat het Europees semester nog onvoldoende is afgestemd op de Europa 2020-strategie; roept de Commissie en de lidstaten op om de gedurende het Europees semester uitgevoerde economische maatregelen in lijn te brengen met de sociale en werkgelegenheidsdoelstellingen van de Europa 2020-strategie en de in de Verdragen vastgelegde sociale beginselen; dringt aan op intensievere inspanningen om het EU-beleid te sturen en te coördineren om slimme, duurzame en inclusieve groei te stimuleren en betere en duurzame banen te scheppen; roept de Commissie op de tussentijdse evaluatie van de Europa 2020-strategie op tijd te presenteren, rekening houdend met de dringende behoefte om meer vooruitgang te boeken op het gebied van armoedebestrijding en andere sociale doelen, alsmede de behoefte aan een betere betrokkenheid van belangrijke belanghebbenden;

Onderwijs en een actief arbeidsmarktbeleid om het menselijk potentieel te verbeteren

39.  is van mening dat de toenemende internationale concurrentie die wordt aangedreven door steeds beter opgeleid personeel, de EU confronteert met ernstige tekorten en discrepanties die de economische groei afremmen; is van mening dat, als de lidstaten een reële kans willen hebben om de werkgelegenheidsdoelstellingen van de Europa 2020-strategie te halen, zij zich moeten concentreren op het scheppen van de juiste omgeving voor de creatie van banen;

40.  herhaalt zijn oproep aan de Raad, de Commissie en de lidstaten om een pijler inzake gelijkheid van mannen en vrouwen in het Europa 2020-kader in te bouwen;

41.  wijst erop dat de strategie om het concurrentievermogen te herstellen niet alleen gericht moet zijn op arbeidskosten, maar ook op verhoging van de productiviteit door te investeren in menselijk potentieel en structurele hervormingen;

42.  roept de lidstaten op hun investeringen in menselijk potentieel weer op te voeren naar het niveau van voor de crisis, met name om de overgang tussen onderwijs en werk voor jongeren soepeler te maken, en te investeren in beroepsopleidingen en programma’s voor een leven lang leren;

43.  is ingenomen met het feit dat de Commissie de lidstaten er in de jaarlijkse groeianalyse voor 2015 toe oproept de langetermijninvesteringen in onderwijs, onderzoek en innovatie te handhaven of te bevorderen; merkt echter op dat de lidstaten met begrotingsproblemen over onvoldoende middelen beschikken om die doelstelling te verwezenlijken;;

44.  benadrukt het belang van een actief arbeidsmarktbeleid voor sommige lidstaten in de huidige context; dringt er bij die lidstaten op aan het actieve arbeidsmarktbeleid uit te breiden en effectiever te maken;

Hoogwaardige banen en lonen als motor voor productiviteit en groei

45.  spoort de lidstaten aan om specifiek iets te doen aan de hoge werkloosheid onder benadeelde bevolkingsgroepen door voorrang te verlenen aan hun toegang tot en hun integratie in de arbeidsmarkt en door het toegangs- en integratiebeleid te mainstreamen, aangezien werk de sleutel is tot succesvolle integratie;

46.  herinnert eraan dat fatsoenlijke lonen niet alleen van belang zijn voor de sociale cohesie, maar ook zorgen voor een sterk herstel en een productieve economie; dringt er bij de Commissie op aan te onderzoeken welk effect de invoering van minimumlonen in de lidstaten heeft op het vlak van de verkleining van de loonverschillen; dringt er bij de Commissie op aan een conferentie te organiseren over een Europees kader voor minimumlonen;

47.  is bezorgd dat de arbeidsmarkthervormingen in veel lidstaten niet hebben geleid tot een verlaging van het aantal onzekere banen; merkt op dat 50 % van de banen die in 2014 zijn gecreëerd, tijdelijke banen waren; merkt op dat er volgens de Commissie, nog steeds werkenden armen zijn, en dat voor 50 % van alle werkzoekenden het vinden van een baan onvoldoende is om aan armoede te ontkomen, of om de productiviteit te verhogen; dringt er bij de lidstaten op aan om van hoogwaardige werkgelegenheid een prioriteit te maken en segmentering van de arbeidsmarkt aan te pakken; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat hun hervormingen van de arbeidsmarkt gericht zijn op het stimuleren van betere en duurzame werkgelegenheid, het terugdringen van segmentering, het bevorderen van de integratie van kwetsbare groepen in de arbeidsmarkt, het bevorderen van gendergelijkheid, het verminderen van armoede onder werkenden en het garanderen van gepaste sociale bescherming aan alle werkenden, ook zelfstandigen;

48.  is van mening dat de lidstaten alleen arbeidsplaatsen kunnen scheppen als de markt dat toelaat, als ze kunnen vertrouwen op geschoold personeel, als de arbeidsmarkten voldoende flexibel zijn, als de arbeidskosten met inbegrip van de salarissen afgestemd zijn op de productiviteit, als de stelsels voor sociale bescherming werken aantrekkelijk maken en als de regelgeving evenredig en empirisch onderbouwd is;

49.  roept de Commissie en de lidstaten op zich meer in te spannen om sociale dumping in de EU aan te pakken, die aanzienlijke schade toebrengen aan de getroffen werknemers en de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten; verzoekt bovendien de sociale partners op alle niveaus bij deze inspanningen te betrekken;

50.  is verheugd over het initiatief betreffende een Europees platform voor zwartwerk; dringt er andermaal bij de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat mensen met onzekere arbeidsovereenkomsten alsook zelfstandigen elementaire rechten en passende sociale bescherming genieten, in het bijzonder met betrekking tot het combineren van werk en gezin; dringt er bij de Commissie op aan meer te doen aan de aanvullende problemen die worden veroorzaakt door onvrijwillig deeltijd- en tijdelijk werk en door schijnzelfstandigheid;

51.  betreurt het feit dat er nauwelijks gewag wordt gemaakt van de kwaliteit of de duurzaamheid van de banen die zijn gecreëerd, met name wat betreft de werkgelegenheid van vrouwen, die in onevenredig veel gevallen deeltijdwerk doen vanwege moeilijkheden bij het combineren van werk en gezin;

52.  is van mening dat het halen van de herindustrialisatiedoelstellingen van het allergrootste belang is voor het concurrentievermogen van de EU en vindt dat door het weer op gang brengen van een echt Europees industriebeleid de groei kan worden bevorderd en nieuwe hoogwaardige banen kunnen ontstaan;

53.  betreurt het feit dat, wanneer naar werkloosheidscijfers wordt gekeken, andere factoren niet naar behoren in aanmerking worden genomen, zoals het toegenomen aantal niet-actieve personen, mobiliteit en migratie;

Jeugdwerkloosheid en arbeidsmobiliteit

54.  is verheugd over de daling van de jeugdwerkloosheid, maar wijst erop dat deze nog verontrustend hoog is en niet noodzakelijkerwijs gebaseerd is op de nettotoename van de werkgelegenheid; benadrukt dat arbeidsonzekerheid en onderbezetting ook zijn toegenomen en dat 43 % van de jongeren werkzaam is onder onzekere voorwaarden, op basis van onvrijwillige deeltijdcontracten of als schijnzelfstandige;

55.  dringt er bij de Commissie op aan een Europees kader voor te stellen waarbij minimumvereisten worden ingevoerd voor de tenuitvoerlegging van jongerengaranties en concrete maatregelen worden genomen om het bewustzijn onder het publiek te vergroten; verzoekt de lidstaten het beschikbare budget efficiënt in te zetten, de jongerengaranties onverwijld toe te passen en ervoor te zorgen dat zij ook jongeren uit een benadeeld sociaal milieu bereiken; dringt erop aan dat bij de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader een passend budget wordt toegekend in overeenstemming met de ILO-aanbevelingen; merkt op dat volgens schattingen van de ILO 21 miljard EUR nodig is om het probleem van de jeugdwerkloosheid op te lossen;

56.  roept de Commissie dringend op verder te gaan dan de aanbevelingen van de Raad van maart 2014 over een kwaliteitskader voor stages en een nieuw kwaliteitskader voor te stellen dat gericht is op het voorkomen van discriminatie en uitbuiting van jonge werknemers;

57.  roept de lidstaten op de arbeidsmarkten toegankelijker te maken voor diegenen die gezinstaken hebben, zoals het opvoeden van kinderen en het verzorgen van familieleden die zorg nodig hebben; pleit daarom voor maatregelen ter bevordering van de combinatie van werk en gezin als onderdeel van de in het kader van het Europees semester aangedreven arbeidsmarkthervormingen;

58.  herhaalt de oproep aan de lidstaten om te investeren in mogelijkheden voor levenslang leren, beroepsopleidingen en opleidingen op de werkplek; dringt erop aan dat nationale systemen voor levenslang leren worden onderzocht in het kader van de strategieën van het Europees semester voor arbeidsmarkthervormingen;

59.  benadrukt dat er volgens de Commissie, ondanks de hoge werkloosheid, twee miljoen vacatures zijn in de EU, en dat in 2013 slechts 3,3 % van de actieve bevolking in een andere lidstaat werkzaam was, waaruit blijkt dat het mobiliteitsniveau nog steeds laag ligt vergeleken met de VS of Japan; herinnert eraan dat de verschillen in arbeidsmobiliteit (die in de lidstaten die het zwaarst door de crisis zijn getroffen tot 10 procentpunt kunnen bedragen) positief beïnvloed kunnen worden door het instrument van het EURES-platform in te zetten; spreekt zijn permanente steun uit voor het beginsel van vrij verkeer;

60.  roept de Commissie en de lidstaten op ervoor te zorgen dat de overheidsdiensten voor arbeidsvoorziening naar behoren werken, om het zoeken naar werk in het buitenland eenvoudiger te maken en te stimuleren;

61.  wijst erop dat, gezien het aantal werknemers, met name jongeren, die nu hun land van herkomst verlaten om in andere landen werk te zoeken, er dringend passende maatregelen moeten worden getroffen om ervoor te zorgen dat iedere werknemer onder een regeling voor sociale zekerheid valt en arbeidsrechten geniet; dringt er in dit verband bij de Commissie en de lidstaten op aan de EU-arbeidsmobiliteit via instrumenten zoals EURES verder te verbeteren en tegelijkertijd vast te houden aan het beginsel van gelijke behandeling en naleving van de loonafspraken en sociale normen; dringt er bij iedere lidstaat op aan sociaal en werkgelegenheidsbeleid vast te stellen waarin gelijke rechten en gelijke beloning voor mannen en vrouwen op dezelfde werkplek worden gegarandeerd, in overeenstemming met de beginselen die de basis vormen van het vrije verkeer van werknemers, en met name vanuit een genderperspectief;

62.  herinnert aan de EU-doelstellingen op het gebied van gendergelijkheid, met name de werkgelegenheid voor vrouwen en mannen van 75 % tegen 2020 en de terugdringing met 20 miljoen van het aantal mensen dat in armoede leeft of in armoede dreigt te vervallen;

63.  roept de Commissie dringend op om een voorstel te presenteren met betrekking tot ouderschapsverlof dat bijdraagt tot het garanderen van gelijke werkomstandigheden voor vrouwen en mannen, vooral met het oog op het feit dat de EU snel vergrijst, waardoor de mogelijkheden van de lidstaten om de noodzakelijke sociale diensten in de toekomst te handhaven in gevaar komen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan meer beleidsmaatregelen in te voeren die bijdragen aan de bevolkingsgroei in de EU, ofwel door een hoger geboortecijfer ofwel door immigratie te stimuleren;

64.  betreurt het dat de door de EU opgelegde bezuinigingsmaatregelen voor het herstel van het vertrouwen van investeerders hebben geleid tot een verslechtering van de arbeids- en sociale omstandigheden, met een hogere werkloosheid, meer armoede en meer ongelijkheid tot gevolg;

65.  verzoekt de lidstaten om de samenwerking tussen het bedrijfsleven en de onderwijssector op alle niveaus te verbeteren;

Een dringende oproep voor de sociale dimensie en voor convergentie in de EU

66.  herhaalt zijn waarschuwing dat de Unie voor sociaaleconomische uitdagingen staat, in het bijzonder in sommige lidstaten, en dat als de regionale convergentie terugloopt, dit risico's met zich meebrengt voor de duurzaamheid en voor het potentieel van stabiele groei; herinnert eraan dat voor 122 miljoen EU-burgers armoede of sociale uitsluiting dreigt, met inbegrip van armoede onder werkenden en kinderarmoede; wijst erop dat momenteel naar schatting voor 19 % van de kinderen in de EU armoede dreigt en dat deze aantallen onaanvaardbaar zijn en onmiddellijk moeten worden verlaagd; dringt er bij de Commissie op aan de sociale dimensie in de EU te blijven ontwikkelen; erkent het werk van de Commissie op het vlak van de sociale pijler van de Economische en Monetaire Unie als onderdeel van het proces om de sociale dimensie in de huidige structuur van de economische governance-regelingen te integreren en vraagt deze richting aan te houden om het bereiken van de Europa 2020-strategie te bevorderen;

67.  betreurt het dat er geen indicatoren en duidelijke definities zijn van absolute armoede, waar veel EU-landen mee te maken hebben;

68.  herinnert de Commissie eraan dat overeenkomstig artikel 9 VWEU sociaal- en werkgelegenheidsbeleid met het oog op de bevordering van het Europese sociale acquis, de basis moet vormen van het gehele Europees beleid; verzoekt de Commissie haar verplichting na te komen om het Europees semester aan de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te koppelen;

69.  wijst erop dat sociale bescherming en sociaal beleid, met name in de vorm van werkloosheidsuitkeringen, minimuminkomenssteun en progressieve belastingen, aanvankelijk hebben geholpen de ergste effecten van de recessie te beperken en de arbeidsmarkten en de consumptie hebben gestabiliseerd; benadrukt echter dat sociale stabilisatoren door EMU-landen die met negatieve economische schokken werden geconfronteerd, op grote schaal als correctiefactoren zijn gebruikt; benadrukt dat sociale bescherming en sociaal beleid onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen;

Sociale stabilisatoren

70.  stelt vast dat de Commissie in haar jaarverslag 2013 over de sociale en werkgelegenheidssituatie in de EU heeft gewezen op het belang van de uitgaven voor sociale bescherming als vangnet tegen sociale risico's; wijst nog eens op het belang van automatische stabilisatoren om asymmetrische schokken op te vangen, een excessief beroep op de verzorgingsstaat te voorkomen en daarmee de duurzaamheid van de EMU als geheel te schragen; verzoekt de Commissie in de landenspecifieke aanbevelingen het belang te onderstrepen van handhaving van sterke automatische stabilisatoren in de lidstaten, omdat die bij uitstek bevorderlijk zijn voor handhaving van de sociale cohesie en stimulering van de binnenlandse vraag en de economische groei; dringt er andermaal bij de Commissie op aan dat zij met een groenboek over automatische stabilisatoren in de eurozone komt;

71.  merkt op dat de Commissie als doel heeft "de EU-wetgeving lichter, eenvoudiger en goedkoper te maken voor de burgers en het bedrijfsleven"; benadrukt dat het afbreken van regelgevingsbarrières noch het Europese sociale acquis op terreinen als gezondheid en veiligheid op het werk of informatie en raadpleging van werknemers mag ondermijnen, noch de ILO-verdragen, noch het Europees Sociaal Handvest, en dat daarbij de onafhankelijkheid van de sociale partners zoals vastgelegd in het Verdrag moet worden geëerbiedigd; roept de Commissie dringend op geloofwaardige stappen te zetten om ervoor te zorgen dat zwangere werknemers of werknemers die onlangs zijn bevallen adequaat worden beschermd;

Sociale indicatoren

72.  is verheugd over het feit dat het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid dat als bijlage bij de jaarlijkse groeianalyse is gevoegd, een scorebord bevat voor werkgelegenheid en sociaal beleid; vraagt de Commissie te onderzoeken of deze indicatoren toereikend zijn om een diepgaande analyse van de sociaaleconomische situatie in de lidstaten uit te voeren; onderstreept het belang van inzicht in de dynamiek en de gevolgen van ontwikkelingen in het inkomen van huishoudens en groeiende inkomensongelijkheid; betreurt het dat veel gegevens die in het scorebord van dit jaar zijn gepresenteerd, gedateerd zijn; verzoekt de Commissie dit scorebord meer te gebruiken bij het formuleren van beleid; verzoekt om een gedetailleerd overzicht van de keuzes van de lidstaten op verschillende beleidsterreinen en de bijbehorende resultaten; doet een beroep op de Commissie om de reikwijdte en doeltreffendheid hiervan te evalueren en te verbeteren en ervoor te zorgen dat zij volledig in aanmerking worden genomen bij de ontwikkeling van landenspecifieke aanbevelingen;

73.  benadrukt dat binnen de procedure van het Europees semester werkgelegenheids- en sociale overwegingen even belangrijk moeten worden als macro-economische;

74.  roept op tot vaststelling van de belangrijkste macro-economische en macrosociale onevenwichtigheden in de economie van de EU en de eurozone, en formulering op basis daarvan van in het kader van het Europees semester voorbereide landenspecifieke aanbevelingen, met inbegrip van stappen naar de convergentie van arbeids- en sociale normen;

Armoede en sociale uitsluiting

75.  betreurt het dat de jaarlijkse groeianalyse en het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid geen maatregel of beleidskader bevat om te voldoen aan de doelstelling voor armoedebestrijding van de Europa 2020-strategie; roept de Commissie en de lidstaten op om ervoor te zorgen dat deze doelstelling beter wordt weerspiegeld in het Europees semester;

76.  onderstreept dat het sociale acquis, de horizontale sociale clausule en het protocol over diensten van algemeen belang ten uitvoer moeten worden gelegd;

77.  is ingenomen met de oproep van de voorzitter van de Commissie aan de EU-lidstaten om een minimumloon in te voeren om de armoede in de EU te bestrijden; roept de Commissie op een initiatief voor te stellen ter bevordering van de invoering van een minimumloon in de lidstaten; benadrukt dat het aan de afzonderlijke lidstaten is om het niveau van het minimumloon vast te stellen en dat dit niveau in overeenstemming moet zijn met de specifieke sociaaleconomische situatie van de betreffende lidstaat;

78.  betreurt het dat de Commissie in haar aanpak van genderongelijkheden verzoening tussen werk en gezin hoofdzakelijk behandelt als een probleem dat alleen bij vrouwen voorkomt; merkt op dat maatregelen gericht op de bevordering van die verzoening voor zowel mannen als vrouwen van cruciaal belang zijn voor de creatie van banen en een rechtstreekse uitwerking hebben op de kwaliteit van de gecreëerde banen; merkt op dat toegang tot betaalbare en hoogwaardige kinderopvang nog steeds een grote hindernis vormt voor deze verzoening en dringt er daarom bij de Commissie op aan om bij het analyseren van het scorebord van cruciale werkgelegenheids- en sociale indicatoren alert te zijn op deze indicator;

79.  verzoekt de Commissie met de lidstaten samen te werken om onmiddellijk iets te doen aan de verontrustende toename van armoede onder kinderen in heel de EU, en wel door invoering van alomvattende langetermijnmaatregelen, voortbouwend op de goede praktijken in sommige lidstaten, met name maatregelen voor het verhogen van de overheidssteun voor schoolmaaltijden, en de uit drie pijlers bestaande aanbeveling van de Commissie uit het pakket sociale-investeringsmaatregelen "Investeren in kinderen" ten uitvoer te leggen;

80.  wijst erop dat nieuwe vormen van armoede die zijn verergerd als gevolg van de schuldencrisis – zoals armoede onder werkenden waardoor zij bijvoorbeeld hun hypotheeklasten niet meer kunnen betalen, of hoge energieprijzen waardoor energiearmoede ontstaat – hebben geleid tot een toename van het aantal uitzettingen, executieverkopen en daklozen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan een geïntegreerd beleid te voeren ter bevordering van sociale en betaalbare woningen, een doeltreffend preventief beleid om het aantal uitzettingen terug te dringen en een beleid om het probleem van de energiearmoede aan te pakken, voortbouwend op de goede praktijken die in een aantal lidstaten zijn waargenomen, en een einde te maken aan de criminalisering van daklozen, die in sommige lidstaten de kop opsteekt; dringt er bij de Commissie op aan onmiddellijk een EU-actieplan over dakloosheid op te stellen, waar het EP meermaals om heeft gevraagd en waartoe andere organen van de EU ook hebben opgeroepen, om de lidstaten te helpen het urgente en snel groeiende daklozenprobleem aan te pakken;

81.  vraagt de Commissie een strategie te ontwikkelen ter ondersteuning van de lidstaten bij het aanpakken van dakloosheid door geïntegreerde beleidsmaatregelen en passende sociale investeringen;

82.  roept de Commissie en de lidstaten op dringend actie te ondernemen om dakloosheid aan te pakken; wijst erop dat deze extreme vorm van armoede en sociale uitsluiting een schending van de grondrechten vormt en in een meerderheid van de lidstaten is gestegen; doet een beroep op de Commissie om een voorstel te presenteren met concrete mechanismen om de inspanningen van de lidstaten voor het bestrijden van dakloosheid te evalueren en te ondersteunen, zoals gevraagd in de resoluties van het Parlement van 14 september 2011 en 16 januari 2014 over een EU-strategie tegen dakloosheid;

83.  roept de Commissie op te beoordelen of het mogelijk is het FEAD tijdens de tussentijdse evaluatie van het meerjarig financieel kader uit te breiden;

Duurzame pensioenen en gezondheid

84.  verzoekt om betaalbare overheidsdiensten van hoge kwaliteit op het gebied van zorg voor kinderen en afhankelijke personen die het mogelijk maken, met name voor vrouwen, om terug te keren op de arbeidsmarkt en het gemakkelijker maken om werk en gezin te combineren;

85.  herinnert de Commissie eraan dat, om ervoor te zorgen dat de pensioenen duurzaam, zeker en passend zijn, pensioenhervormingen gepaard moeten gaan met beleid dat: werkgelegenheidskansen voor oudere en jonge werknemers ontwikkelt teneinde bij te dragen aan een duurzaam pensioenstelsel; de prikkels voor het gebruik van regelingen voor vervroegde pensionering en andere soortgelijke uitstapregelingen beperkt; regelingen omvat voor de vergoeding voor tijd die wordt besteed aan verzorging van kinderen of afhankelijke familieleden; werkgelegenheidskansen voor oudere werknemers ontwikkelt; de toegang tot levenslang leren garandeert voor zowel werkenden als werklozen van alle leeftijden; gezond ouder worden op de werkplek bevordert, rekening houdend met lichamelijke en psychosociale risico’s voor de gezondheid en veiligheid; belastingvoordelen invoert om te stimuleren dat mensen langer blijven werken; en actief en gezond ouder worden stimuleert; benadrukt dat pensioenhervormingen nationale politieke en sociale cohesie vereisen en alleen kunnen slagen wanneer daarover wordt onderhandeld met de sociale partners en vertegenwoordigers van de jongere generatie en de oudere generatie als de bevolkingsgroepen die er direct bij zijn betrokken; vraagt de lidstaten volledig rekening te houden met het standpunt van het Parlement inzake de groenboeken en de witboeken over pensioenen;

86.  neemt kennis van de aanbeveling van de Commissie om de zorgstelsels zodanig te hervormen dat zij hun doelstelling verwezenlijken om universele toegang tot hoogwaardige zorg te bieden – met inbegrip van betaalbare geneesmiddelen, met name levensreddende – en ervoor te zorgen dat de rechten van medisch personeel worden geëerbiedigd; merkt op dat ten gevolge van de crisis sommige lidstaten er niet voor hebben kunnen zorgen dat de gezondheidszorg volledig wordt gedekt; dringt er bij de Commissie op aan concrete aanbevelingen te formuleren om deze situatie recht te zetten; pleit voor meer hervormende maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit en de financiële toegankelijkheid van de gezondheidszorgvoorzieningen niet in gevaar worden gebracht;

87.  merkt op dat de Commissie heeft erkend dat de sectoren sociale zorg en gezondheidszorg een aanzienlijk groeipotentieel hebben en cruciale investeringsterreinen zijn bij het nastreven van duurzame economieën; verzoekt de Commissie verslag te leggen over de vorderingen bij de ontwikkeling van initiatieven in het kader van de Europa 2020-strategie op het gebied van investeringen in de sectoren sociale zorg en gezondheidszorg met betrekking tot kwaliteitswerkgelegenheid;

88.  dringt erop aan doeltreffende preventieve maatregelen op het gebied van gezondheid, zoals "een leven lang gezond ouder worden" te versterken en te ontwikkelen, teneinde de levenskwaliteit te verhogen en tegelijkertijd de kosten van de nationale gezondheidszorgstelsels voor medische behandelingen en geneesmiddelen die aan het levenseinde noodzakelijk zijn, te verlagen;

Eerlijkere stelsels voor belasting op arbeid

89.  benadrukt dat de belastingwig een grotere impact heeft op verdieners van lage lonen en het tweede inkomen in een gezin, en dat dit moet worden aangepakt; dringt er bij de Commissie op aan kennis te nemen van het belastingrapport van het IMF van oktober 2013, waarin erop wordt gewezen dat er ruimte is voor betere en progressievere vormen van belastingheffing;

90.  merkt op dat het van belang is de belasting op arbeid te verlagen, met name voor werknemers met een laag loon en laaggeschoolden, langdurig werklozen en andere kwetsbare groepen, terwijl ervoor moet worden gezorgd dat openbare pensioenstelsels op de lange termijn duurzaam zijn; dringt er bij de lidstaten op aan arbeid minder te belasten en in plaats daarvan de belastingen op verbruik en kapitaal en milieuheffingen te verhogen, maar daarbij wel voldoende aandacht te besteden aan de potentiële herverdelingseffecten;

Grotere democratische legitimiteit van het Europees semester

91.  geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over de beperkte rol die het alsook de nationale parlementen, de sociale partners en organisaties uit het maatschappelijk middenveld heeft bij de vaststelling, de monitoring en de tenuitvoerlegging van economische en sociale prioriteiten in het Europees semester; herhaalt zijn oproep voor een sterkere en meer gestructureerde betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en de sociale partners op zowel EU- als nationaal niveau, teneinde de legitimiteit van het proces van het Europees semester te verbeteren door concrete richtsnoeren te ontwikkelen;

92.  pleit ervoor dat subnationale parlementen en lokale en regionale autoriteiten worden betrokken bij het ontwerp en de tenuitvoerlegging van nationale hervormingsprogramma’s, onder andere via regelingen inzake meerlagig bestuur;

93.  roept de Commissie dringend op de sociale partners nauwer te betrekken bij de voorbereiding van de jaarlijkse groeianalyse en meer in het algemeen de sociale partners een vaste rol toe te kennen in het proces van het Europees semester;

94.  dringt in dat opzicht opnieuw aan op sluiting van een interinstitutioneel akkoord om het Parlement te betrekken bij de opstelling en goedkeuring van de jaarlijkse groeianalyse en de richtsnoeren inzake economisch beleid en werkgelegenheid;

o
o   o

95.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0129.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0038.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0060.
(4) PB C 153 E van 31.5.2013, blz. 57.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0240.
(6) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0246.
(7) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0394.
(8) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0010.
(9) PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 101.
(10) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0043.
(11) Gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid van de Commissie en de Raad - Begeleidend document bij de mededeling van de Commissie "Jaarlijkse groeianalyse 2015", (COM(2014)0906), blz. 44. Zie eveneens OECD Employment Outlook 2014, http://www.keepeek.com/Digital-Asset-Management/oecd/employment/oecd-employment-outlook-2014_empl_outlook-2014-en#page1.


Governance van de interne markt binnen het Europees semester 2015
PDF 183kWORD 232k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2015 over de governance van de interne markt binnen het Europees semester 2015 (2014/2212(INI))
P8_TA(2015)0069A8-0018/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 28 november 2014, met de titel "Jaarlijkse groeianalyse 2015" (COM(2014)0902),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 november 2013 met de titel "Jaarlijkse groeianalyse 2014" (COM(2013)0800) en het verslag van de Commissie van 13 november 2013 met de titel "Een eengemaakte markt voor groei en werkgelegenheid: Een analyse van de geboekte vooruitgang en resterende hindernissen in de lidstaten - Bijdrage tot de jaarlijkse groeianalyse 2014" (COM(2013)0785),

–  gezien het verslag van de Commissie van 28 november 2012 over de "Stand van zaken op het gebied van de integratie van de interne markt 2013 - Bijdrage aan de jaarlijkse groeianalyse 2013" (COM(2012)0752),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 8 juni 2012 getiteld "Betere governance van de interne markt" (COM(2012)0259),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010, met als titel "Europa 2020 - Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 19 maart 2014 getiteld "Tussenopname van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei " (COM(2014)0130),

–  gezien de mededeling van de commissie van 2 juni 2014 met de titel "Europees semester 2014: landenspecifieke aanbevelingen – Inzetten op groei" (COM(2014)0400),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 oktober 2012 getiteld "Akte voor de interne markt II – Samen voor nieuwe groei" (COM(2012)0573),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 april 2011 getiteld "Akte voor de interne markt – Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen – Samen werk maken van een nieuwe groei" (COM(2011)0206),

–  gezien het verslag van 9 mei 2010 dat Mario Monti op verzoek van de voorzitter van de Europese Commissie heeft opgesteld over "Een nieuwe strategie voor de eengemaakte markt ten dienste van de Europese economie en samenleving",

–  gezien de in opdracht van de IMCO-commissie in september 2014 gepubliceerde studie getiteld "De kosten van een niet-verenigd Europa voor de interne markt",

–  gezien de in opdracht van de IMCO-commissie in september 2014 gepubliceerde studie getiteld "Indicatoren voor het meten van de prestaties van de eengemaakte markt – Ontwikkeling van de internemarktpijler van het Europees semester",

–  gezien de in opdracht van de IMCO-commissie in september 2014 gepubliceerde studie getiteld "De bijdrage van de interne markt en consumentenbescherming aan groei",

–  gezien de in juli 2014 verschenen editie van het onlinescorebord van de interne markt,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 26-27 juni 2014,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 20-21 maart 2014,

–  gezien de op 25-26 september 2014 gehouden beraadslagingen van de Raad Concurrentievermogen over de Europa 2020-strategie voor groei en werkgelegenheid,

–  gezien zijn resolutie van 7 februari 2013 met aanbevelingen aan de Commissie over de governance van de interne markt(1), en het bijbehorende antwoord van de Commissie dat op 8 mei 2013 is aangenomen,

–  gezien zijn resolutie van dinsdag 25 februari 2014 over de governance van de interne markt binnen het Europees semester 2014(2), en het bijbehorende antwoord van de Commissie dat op 28 mei 2014 is aangenomen,

–  gezien zijn resolutie van 22 oktober 2014 inzake het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: uitvoering van de prioriteiten voor 2014(3),

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0018/2015),

A.  overwegende dat de interne markt en de interne digitale markt in het kader van de tussentijdse herziening van de Europa 2020-strategie moeten worden beschouwd als twee belangrijke instrumenten om de economische groei in de EU weer op gang te brengen, om degelijke banen te creëren en om tegelijkertijd de complementariteit met de meer traditionele aanjagers van groei, zoals het stimuleren van investeringen in onderzoek, ontwikkeling en innovatie, opleiding en onderwijs, te garanderen, waarbij de aandacht met name moet uitgaan naar de behoeften van kmo´s;

B.  overwegende dat de internemarktstrategie een integrale aanpak vereist die rekening houdt met de zorgen van de burgers, de consumenten en kmo´s en die internemarktprioriteiten vaststelt voor alle beleidsterreinen teneinde een levensvatbare interne markt te voltooien die als katalysator voor economisch herstel en duurzame groei dient;

C.  overwegende dat de governance van de interne markt binnen het Europees semester moet worden geïntensiveerd als een horizontale prioriteit van de verschillende beleidsterreinen van de Unie, en dat daarbij het noodzakelijke evenwicht bewaard moet worden tussen de economische, sociale en ecologische dimensies daarvan en dat de kwaliteit van de omzetting, de implementatie en de handhaving van de daarop van toepassing zijnde voorschriften moet worden verbeterd opdat ze in praktisch en economisch opzicht goed werken en de duur van inbreukprocedures daardoor aanzienlijk wordt ingekort;

D.  overwegende dat door de governance van de interne markt binnen het Europees semester en de overeenkomstige landenspecifieke aanbevelingen voor een concurrerender Europa een erg positief proces in gang is gezet dat hoogwaardige werkgelegenheid met een billijke groei creëert en zo beter investeerders aantrekt;

E.  overwegende dat de interne markt twintig jaar nadat zij officieel is gecreëerd nog steeds niet volledig is voltooid, met name omdat de lidstaten de wetgeving van de Unie nog niet volledig hebben omgezet of uitgevoerd;

F.  overwegende dat de internemarktstrategie van de EU samenhangend en vastberaden moet worden aangepakt en moet worden gecoördineerd op basis van een holistische benadering en een pragmatisch, coherent en breed opgezet akkoord dat door alle lidstaten en door de Europese instellingen wordt gesteund; overwegende dat krachtig leiderschap, engagement en coördinatie van de zijde van alle EU-instellingen, met name van de zijde van de voorzitters van de Commissie en de Raad, evenals een duidelijke politieke inbreng, medewerking en solidariteit van de zijde van de lidstaten nog steeds noodzakelijk zijn om de internemarktregels volledig uit te voeren en te handhaven en de geloofwaardigheid van en het vertrouwen in de interne markt en het beheer ervan te vergroten;

G.  overwegende dat er weliswaar tal van instrumenten, met name specifieke indicatoren, bestaan om de economische prestaties van de interne markt binnen het Europees semester te meten, maar dat deze tot dusver nog geen significante beleidseffecten hebben teweeggebracht;

H.  overwegende dat alles op alles moet worden gezet om te zorgen voor heldere, eenvoudige, werkbare en afdwingbare wetgeving, maar ook om een voorspelbaar en stabiel kader tot stand te brengen om te beoordelen hoe de wetgeving op de interne markt in de praktijk werkt;

I.  whereas a well-functioning and effective Single Market, based on a sustainable and highly innovative and competitive social market economy, is needed to boost sustainable growth and competitiveness, to attract investment, to promote social cohesion and to create jobs so as to revitalise the European economy; whereas a deeper and fairer Single Market with a strengthened industrial base ranks high in the priorities of the Commission Work Programme 2015; whereas the Member States and the EU should jointly draw up a European industrial policy, building on the work already undertaken in this area in recent years and focusing on strategic sectors, also with a view to achieving the objectives set in the work programme; whereas the Single Market is also needed to allow the needs of the citizens, consumers and business to be adequately taken into account and ensure that the policies proposed can provide added value for European citizens and other actors;

J.  overwegende dat deze scherpere fixatie op de interne markt in het kader van het Europees semester nodig is om de groei- en werkgelegenheidsmogelijkheden in Europa beter te benutten, de versterking van de interne markt tot de kern van de Europese industriële strategie te maken, beter te communiceren over de positieve effecten ervan, en burgers en bedrijven in staat te stellen daar ten volle van te profiteren;

K.  overwegende dat de lidstaten zich ertoe hebben verbonden de interne energiemarkt tegen 2014 te voltooien en de "energie-eilanden" tegen 2015 in de interne energiemarkt op te nemen;

L.  overwegende dat een voltooide interne energiemarkt onmisbaar is voor de algehele continuïteit en duurzaamheid van de energievoorziening in de Unie en van cruciale waarde is voor haar mondiale concurrentievermogen, de economische groei en het creëren van nieuwe banen, zoals wordt onderkend in de Akte voor de interne markt II en de Europa 2020-strategie;

I.  De ontwikkeling van de internemarktpijler van het Europees semester

1.  roept de Commissie er nogmaals toe op de governance van de interne markt te verbeteren via de ontwikkeling van een analytisch instrument om de prestaties van de interne markt op het vlak van economie en regelgeving in het kader van de internemarktpijler van het Europees semester beter te meten; is van mening dat een dergelijk analyse-instrument een nuttige inbreng kan leveren voor de landenspecifieke aanbevelingen (CSR's), de jaarlijkse groeianalyse, de richtsnoeren van de Europese Raad voor de lidstaten en de nationale actieplannen die gericht zijn op de uitvoering van de internemarktrichtsnoeren;

2.  benadrukt het belang en de toegevoegde waarde van de verslagen over de stand van de internemarktintegratie van de vorige jaren, gezien de bijdrage ervan aan de algemene prioriteiten die worden gesteld in de jaarlijkse groeianalyse van de Commissie en aan de identificatie van landenspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees semester; betreurt het daarom ten zeerste dat het verslag over de stand van de internemarktintegratie in 2015 wordt geschrapt;

3.  betreurt dat het verslag wordt geschrapt bovendien omdat het op een moment komt dat het Parlement en de Commissie zich ertoe hebben verbonden specifieke indicatoren te ontwikkelen om de internemarktintegratie en al het potentieel nut van aanvullende gerichte integratie in essentiële groeigebieden te beoordelen; dringt er daarom op aan extra inspanningen te leveren om een betere tenuitvoerlegging en handhaving van bestaande regels te garanderen;

4.  roept de Commissie ertoe op de herstructurering van de jaarlijkse groeianalyse 2015 te verduidelijken en te verklaren waarom ze geen bijdrage heeft gepubliceerd over de huidige stand van zaken van de internemarktintegratie betreffende de voornaamste gebieden met een hoog groeipotentieel; verzoekt de Commissie om ten minste de gegevens die verzameld zijn over de interne markt te publiceren zodat deze de jaarlijkse groeianalyse van dit jaar kunnen aanvullen;

5.  roept de Commissie ertoe op zo vroeg mogelijk in 2015 een verslag over de stand van de internemarktintegratie voor te leggen zodat dit richting kan geven aan de internemarktpijler van het Europees semester 2015; onderstreept niettemin dat de timing van het verslag in de toekomst opnieuw bekeken moet worden; is van mening dat voor een maximale impact, ook met betrekking tot de landenspecifieke aanbevelingen, een dergelijk verslag samen met de jaarlijkse groeianalyse gepubliceerd zou moeten worden;

6.  dringt er bij de Commissie op aan elk jaar een verplicht rapport voor te leggen teneinde de werking van de interne markt in het kader van het Europees semester te controleren door middel van een analyse van de stand van de internemarktintegratie op de voornaamste gebieden met een hoog groeipotentieel; roept de Commissie ertoe op in het kader van de jaarlijkse groeianalyse beleidsprioriteiten op te stellen die helpen om het volledige groeipotentieel van de interne markt te ontsluiten en om de resterende belemmeringen in verband met verdere integratie weg te nemen;

7.  neemt kennis van het feit dat in de jaarlijkse groeianalyse 2015 steun wordt uitgesproken voor een geïntegreerde interne markt die consumenten dezelfde mogelijkheden biedt als hun thuismarkt, en benadrukt dat consumenten online dezelfde rechten zouden moeten genieten als op de traditionele markten;

8.  beklemtoont dat in de jaarlijkse groeianalyse 2015 wordt erkend dat om het concurrentievermogen in Europa te verhogen te belastende wetgeving, vooral voor kmo's, vermeden moet worden, toegang tot financiering verbeterd moet worden en de kwaliteit van de investeringen in onderzoek en innovatie gewaarborgd moet worden;

9.  neemt nota van de voordelen die een modernisering van de administratie kan opleveren, zoals uiteengezet in de jaarlijkse groeianalyse, en hoe daarmee de bureaucratie en regelgevingsobstakels kunnen worden geëlimineerd, wat bedrijven en consumenten ten goede zou komen door meer mededinging, werkgelegenheid en groei in Europa;

10.  dringt aan op een algehele herziening van het kader voor de internemarktgovernance en op een strenger toezicht op en beoordeling van de goede uitvoering en de correcte, tijdige en effectieve toepassing van de internemarktregels; wijst er nadrukkelijk op dat de interne markt moet worden gedefinieerd als de derde pijler van het Europees semester om een duidelijke reeks prioriteiten met betrekking tot de reële economie te kunnen bestrijken, met volledige inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid in de EU;

11.  roept de Commissie ertoe op ten volle rekening te houden met de voornaamste gebieden van groei en kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid voor de opbouw van een op de 21ste eeuw ingerichte Europese interne markt, zoals die in een eerder stadium door de Commissie zijn aangewezen en nader zijn gedefinieerd in de van september 2014 daterende studie getiteld "De kosten van een niet-verenigd Europa voor de interne markt", en die onder meer diensten, de digitale interne markt en met name elektronische handel, het consumentenacquis, overheidsopdrachten en concessies en het vrije verkeer van goederen omvatten; dringt er eveneens bij de Commissie op aan de interne markt voor vervoer en energie te voltooien;

12.  is van mening dat er een geïntegreerd meetsysteem moet worden uitgewerkt waarbij verschillende methoden, zoals samengestelde indicatoren, een stelselmatige reeks indicatoren en sectorale instrumenten met elkaar moeten worden gecombineerd om de prestaties van de interne markt te meten, zodat deze in het Europees semester kunnen worden ingepast; wijst er met nadruk op dat er ten behoeve van de internemarktintegratie moet worden nagedacht over de toepassing van een kernindicator en van een daarvoor te hanteren streefcijfer, teneinde een impuls te kunnen geven aan de verdieping van de interne markt en daarvoor over een maatstaf te kunnen beschikken;

13.  verzoekt de Commissie te komen met een methode voor de vaststelling van kwantitatieve streefcijfers voor het verminderen van de administratieve lasten op Europees niveau; wijst op de positieve ervaringen die sommige lidstaten hebben met het vaststellen van nettoreductiedoelstellingen teneinde de nalevingskosten te verminderen; dringt erop aan dat deze methode in overweging wordt genomen in het nieuwe initiatief van de Commissie inzake vermindering van de administratieve lasten;

14.  merkt op dat er met het oog op de beoordeling van de economische gevolgen voor de interne markt binnen het Europees semester meer werk moet worden gemaakt van de verschaffing van adequate gegevens over de toegepaste methodiek en de gebruikte gegevens, teneinde de geloofwaardigheid en de vergelijkbaarheid van de behaalde resultaten te kunnen garanderen, de nodige verbanden te kunnen leggen met achteraf verrichte evaluaties, en hiaten te kunnen opsporen in de gegevens die nodig zijn om evaluaties uit te voeren;

15.  herhaalt zijn oproep dat de procedures dienen te voorzien in adequate betrokkenheid van het Europees Parlement in de cyclus van de economische governance, tot vaststelling door het Parlement en de Raad van andere maatregelen die nodig zijn om de internemarktgovernance te versterken, in het bijzonder maatregelen op de gebieden waarop het regelgevingskader van de Unie is vastgesteld overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure van artikel 294 VWEU;

16.  betreurt dat de landenspecifieke aanbevelingen onvoldoende zijn afgestemd op de Europa 2020-doelstellingen; dringt er derhalve op aan dat er vastberadener inspanningen worden geleverd om nationaal en EU-beleid beter aan te sturen en te coördineren en dat de noodzakelijke specifieke maatregelen voor het versterken van de interne markt worden ingevoerd en het volledige potentieel daarvan wordt benut teneinde slimme, duurzame en inclusieve groei en concurrentievermogen te bevorderen en banen te creëren, met name voor jongeren;

17.  is van mening dat de nationale parlementen zich verantwoordelijker moeten voelen voor de landenspecifieke aanbevelingen; moedigt de lidstaten aan de Commissie de mogelijkheid te bieden om de landenspecifieke aanbevelingen aan de nationale parlementen voor te leggen vóór zij door de Raad worden vastgesteld; verzoekt de lidstaten voorts grotere betrokkenheid te tonen bij de implementatie van de landenspecifieke aanbevelingen, en de EU-doelstellingen op nationaal niveau rigoureus om te zetten in eigen doelstellingen; is derhalve van mening dat de lidstaten jaarlijks uitvoerig verslag moeten uitbrengen over de implementatie van de landenspecifieke aanbevelingen met betrekking tot gebieden van de interne markt; herhaalt voorts zijn verzoek dat de Commissie verslag uitbrengt aan de bevoegde commissie van het Parlement over de maatregelen die getroffen zijn om ervoor te zorgen dat er gevolg wordt gegeven aan de landenspecifieke aanbevelingen en over de vooruitgang die er tot dan toe is geboekt; verzoekt de lidstaten in de bevoegde commissie van het Parlement uitleg te geven over de aanzienlijke verschillen wat betreft de landenspecifieke aanbevelingen;

18.  is het ermee eens dat in de landenspecifieke aanbevelingen voor 2014 zo sterk de nadruk wordt gelegd op het opheffen van ongerechtvaardigde toegangsbeperkingen en -belemmeringen in essentiële sectoren, zoals de detailhandel, elektronische handel en zakelijke dienstverlening; dringt er bij de betrokken lidstaten op aan de grootst mogelijke aandacht te besteden aan die aanbevelingen en deze belemmeringen voor de groei van de interne markt onmiddellijk op te heffen;

19.  verlangt dat in de komende landenspecifieke aanbevelingen in het Europees semester de bevindingen in het verslag over de internemarktintegratie veel sterker en strakker tot uiting komen dan eerder het geval was;

20.  betreurt dat de Commissie het bevorderen van de interne markt tot nu toe geen prioriteit van het Europees semester heeft gemaakt; verzoekt de Commissie de governance van de interne markt, met name wat betreft de maatregelen inzake banen, groei en concurrentievermogen, tot een essentieel onderdeel te maken van alle opeenvolgende procesfasen van het Europees semester; herinnert de Commissie eraan dat een echte interne markt op deze gebieden een sterke impuls zou geven aan de economische groei en het creëren van banen in de EU; dringt erop aan de kansen die dit nieuwe kader biedt te benutten en het volledige potentieel te ontplooien van de belangrijkste groeiterreinen en de maatregelen die zijn opgenomen in de wetgevingspakketten interne markt I en II, waarbij aandacht moet worden besteed aan de noodzaak rekening te houden met de zorgen en verwachtingen van burgers;

21.  wijst er nadrukkelijk op dat de EU, de lidstaten, de regio's, de gemeenten, de sociale partners en de belanghebbenden bij de uitvoering en ontwikkeling van beleidsmaatregelen een geïntegreerde aanpak moeten hanteren om de sociale markteconomie te stimuleren; 

22.  roept de Commissie, de lidstaten en de regio's ertoe op ervoor te zorgen dat de EU-fondsen voor de periode 2007-2013 volledig aangewend worden; merkt op dat de lidstaten en de regio's de gelegenheid hebben om hun beleid en investeringen voor de periode 2014-2020 te richten op sectoren waar meer groei en werkgelegenheid wordt gecreëerd, vooral voor jonge mensen, zoals de digitale interne markt, energie, diensten en de groene economie, alsook om werkelijk en kwaliteitsvol te investeren in onderzoek, ontwikkeling en innovatie zodat alle burgers toegang tot netwerkinfrastructuur hebben;

II.  Nog onbenut potentieel van de interne markt op cruciale groeiterreinen

23.  herinnert eraan dat de interne markt een belangrijke motor is voor groei en banen en een onontbeerlijke rol te vervullen heeft bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei; merkt evenwel op dat dit potentieel in velerlei opzicht onbenut blijft;

24.  wijst op de drie prioriteiten die in het kader van de Europa 2020-strategie zijn vastgesteld, namelijk:

   de ontwikkeling van een op kennis en innovatie gebaseerde economie;
   de bevordering van een groenere, concurrerender economie waarin efficiënter met hulpbronnen wordt omgesprongen;
   de aanmoediging van een economie met veel werkgelegenheid en sociale en territoriale cohesie;

25.  verwelkomt de nieuwe aanpak van de Commissie in de jaarlijkse groeianalyse voor 2015 die een gecoördineerde stimulans geeft aan investeringen in de EU, gericht op het verhogen van interne vraag en het aanmoedigen van een meer concurrerende economie; is er sterk van overtuigd dat, om zo ambitieus mogelijk te zijn, prioriteit moet worden gegeven aan investeringen die de digitale economie stimuleren en die een meer concurrerende interne markt scheppen, dit in samenwerking met de lidstaten;

26.  maakt zich ernstig zorgen over de afname van de particuliere investeringen in Europa en het gebrek aan vertrouwen bij particuliere investeerders hetgeen leidt tot een terughoudendheid om te investeren, in het bijzonder als gevolg van het gebrek aan structurele hervormingen en het ontbreken van een groeibevorderende EU-strategie, alsook van de resterende obstakels binnen de interne markt voor groei op gebieden als elektronische handel; dringt er bij de lidstaten op aan het investeringsplan actief te ondersteunen en bij te dragen aan het Europees Fonds voor strategische investeringen, om zo de bedragen uit de EU-begroting en van de ECB aan te vullen teneinde investeringen door de particuliere sector te sturen en aan te moedigen;

27.  roept de Commissie, de lidstaten, de regio's en alle belanghebbenden ertoe op zich op de reële economie te concentreren door investeringsbeleidspunten uit te werken en te ontwikkelen die op hun beurt particuliere investeerders zullen aantrekken; dringt voorts aan op investeringen in de scholing van zowel individuen als bedrijven inzake het digitale tijdperk, zoals de nieuwste technologieën in de energiesector, aangezien dit voor een hefboomeffect zorgt, een mondiaal digitaal netwerk garandeert, onderwijs en kwaliteitsonderzoek en hoogwaardige innovatie ondersteunt en flinke vooruitgang oplevert in het tot stand brengen van een interne markt in de vervoersector, waardoor we op gelijke voet kunnen concurreren met de grote wereldmachten;

28.  roept de Commissie en de lidstaten ertoe op het regelgevingskader voor kmo's te verbeteren, gezien hun capaciteit om werkgelegenheid te creëren; dringt erop aan dat de in het Cosme-programma gepresenteerde kansen optimaal benut worden, door niet alleen ondernemerschap in Europa aan te moedigen, maar ook kmo's beter toegang te bieden tot financiering en tot zowel de EU-markt als de wereldmarkt;

29.  benadrukt de noodzaak om investeringen te koppelen aan innovatie en ondernemerschap, om zo de kansen die de economie en de digitale maatschappij bieden te maximaliseren en een intelligent Europees industrieel beleid te ontwikkelen; deze investeringen moeten met name gericht zijn op kmo's, aangezien deze de grootste problemen hebben met het aantrekken van investeringen, en moeten voorts concrete maatregelen voor start-ups, sociaal ondernemerschap en sociale innovatie ondersteunen, aangezien zij in de toekomst banen zullen scheppen voor jongeren;

30.  staat erop dat het nodig is om met concrete maatregelen de Europese ondernemersgeest een nieuwe impuls te geven, hetgeen betekent dat kmo´s makkelijk toegang moeten krijgen tot krediet, met name in sectoren van essentieel belang; vraagt eveneens om alternatieven te zoeken voor bancaire financiering;

31.  vraagt de lidstaten om met meer vastberadenheid de kaart van innovatieve en kenniseconomieën te trekken, aangezien deze ons zullen voorbereiden op de banen en de vereisten van het digitale tijdperk van de toekomst, waardoor onze bedrijven innovatiever en weerbaarder zullen worden op de wereldmarkt, met name door de volledige integratie van ICT-toepassingen;

De digitale interne markt

32.  is van mening dat, zoals aangegeven in de jaarlijkse groeianalyse voor 2015, een verdere vooruitgang op het gebied van de digitale interne markt van cruciaal belang is voor de bevordering van groei, kwalitatief hoogwaardige banen en handhaving van het mondiale concurrentievermogen van de Europese economie, en voordelen zal opleveren voor zowel bedrijven als consumenten; vraagt de Commissie derhalve om een ambitieus Europees actieplan 2016-2020 voor eGovernment op te stellen om aldus de doelstellingen van Europa 2020 te blijven ondersteunen;

33.  wijst op het belang van investeringen, onder meer in breedbandnetwerken, voor de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen op het belangrijke terrein van de digitale markt; beveelt aan om een aanzienlijk deel van het toekomstige investeringsplan van 315 miljard euro toe te wijzen aan gerichte en strategische investeringen op digitaal gebied; geeft voorts aan dat een aantal samenhangende factoren, zoals een hoge penetratiegraad van het netwerk en een bevolking en ondernemingen die uiterst vaardig zijn met ICT-toepassingen, cruciaal is voor het verwezenlijken van een echte digitale interne markt; roept de EU en de lidstaten op een prioriteit te maken van investeringen in infrastructuur voor digitale netwerken en van de digitale alfabetisering van hun bedrijven en burgers;

34.  is van mening dat fragmentatie en rechtsonzekerheid de voornaamste punten van zorg zijn op dit gebied en dat de inconsequente handhaving van de bestaande EU-voorschriften in de lidstaten moet worden tegengegaan;

35.  wijst erop dat de voltooiing van de digitale interne markt het bbp in de periode tot 2020 met 0,4% extra zou kunnen doen groeien (520 miljard EUR op het prijspeil van 2014) en de werkgelegenheid met ongeveer 0,1%, oftewel meer dan 223 000 banen tegen 2020, overeenkomstig de informatie uit de studie "De kosten van een niet-verenigd Europa voor de interne markt"; is van mening dat het aanpakken van obstakels voor elektronische handel, investeringen in breedbandinfrastructuur en de invoering van nieuwe technologieën zoals 4G en 5G cruciaal zijn voor de ontwikkeling van digitale oplossingen, aangezien die afhankelijk zijn van snelle en doeltreffende verbindingen; beschouwt de invoering van het algemeen kader voor gegevensbescherming en de netwerk- en informatiebeveiligingsrichtlijn van de EU als essentieel voor de voltooiing van de digitale interne markt tegen 2015; dringt erop aan dat investeringen worden gedaan om een einde te maken aan de ongelijke toegang tot breedband- en 4G-netwerken in de EU;

36.  benadrukt het verband tussen een bloeiende elektronische handel en de groei van het bbp per hoofd van de bevolking en vraagt daarom om werk te maken van een echte grensoverschrijdende elektronische handel en cloud computing, waarvoor het essentieel is om een einde te maken aan de fragmentering van de 28 digitale markten, om te zorgen voor universele toegang tot het internet en om een veilig internet en consumentenvertrouwen de hoekstenen van de interne digitale markt te maken, aangezien er zonder vertrouwen geen sprake van een digitale markt kan zijn;

37.  beklemtoont dat overeenkomstig het verslag "De kosten van een niet-verenigd Europa" de verdere ontwikkeling van e-overheidsdiensten zou zorgen voor een besparing van 100 miljard euro per jaar; dringt er bij de lidstaten op meer en intensievere inspanningen te doen om hun overheidsbestel te moderniseren, zodat burgers en bedrijven steeds meer administratieve handelingen elektronisch kunnen verrichten wanneer ze gebruik maken van hun rechten op de interne markt, met name in grensoverschrijdende gevallen;

38.  onderstreept dat er behoefte is aan voor het digitale tijdperk werkbare voorschriften voor de interne EU-markt, en dat dit de uitvoering van de internemarktregels met zich meebrengt voor onlinebetalingen, de ontwikkeling van veilige in heel Europa geldende elektronische oplossingen (bv. elektronische facturering en de elektronische handtekening), de hervorming van intellectuele-eigendomsrechten, en duidelijkere btw-voorschriften, in voorkomend geval, om het vertrouwen in elektronische handel te versterken, om de kwaliteit van de aan consumenten verstrekte informatie over hun rechten te verbeteren en om de consumenten op het internet hetzelfde beschermingsniveau te bieden als het niveau dat zij op hun traditionele markten gewend zijn;

39.  beklemtoont dat de herziening van het recente kader voor de economische governance een goede kans biedt om er bij de lidstaten op aan te dringen meer inspanningen te leveren op het vlak van de digitale interne markt, wat niet alleen meer groei en banen betekent, met name bij kmo´s en voor jongeren, maar ook een toekomstgerichte en moderne Europese Unie;

40.  is van mening dat de lidstaten zich meer moeten inspannen om hun overheidsdiensten te moderniseren door verstrekking van meer en beter toegankelijke digitale dienstverlening voor burgers en bedrijven, door verlaging van de kosten en verhoging van de efficiëntie daarvan, en door bevordering van grensoverschrijdende samenwerking en de uitvoering van interoperabiliteitskaders voor overheidsdiensten;

41.  benadrukt het belang van elektronische identificatie en vertrouwensdiensten om het aantal en de kwaliteit van elektronische uitwisselingen te doen toenemen met het oog op groei; vraagt de lidstaten derhalve om alle noodzakelijke maatregelen te treffen opdat tegen 1 juli 2016 de verordening betreffende elektronische transacties in de interne markt kan worden toegepast;

42.  beschouwt de verbetering van de digitale vaardigheden in de Unie als een absolute prioriteit;

Vrij verkeer van goederen

43.  is van mening dat het vrij verkeer van goederen, kapitaal, diensten en mensen zowel burgers als bedrijven nog steeds een onbenut potentieel te bieden heeft in termen van efficiëntie, groei en werkgelegenheid;

44.  spreekt opnieuw zijn steun uit voor de sluiting van integrale handels- en investeringsakkoorden, die een ondersteuning vormen van en verenigbaar zijn met het scheppen van hoogwaardige werkgelegenheid voor Europese werknemers, direct ten goede zouden komen aan de Europese consumenten en nieuwe kansen zouden creëren voor EU-bedrijven, met name kmo´s, waarbij de sociale, milieu- en consumentennormen van de EU moeten worden geëerbiedigd, en acht dit van essentieel belang voor het creëren van nieuwe groeimogelijkheden; is van mening dat het Parlement nauw moet worden betrokken bij onderhandelingen over het acquis van de interne markt en dat bij alle aanpassingen van bestaande wetgeving en bij alle nieuwe wetgeving de rol van het Parlement als medewetgever volledig moeten worden geëerbiedigd;

45.  roept de lidstaten op om de waardeketens van grensoverschrijdende productie te versterken, als een kernelement voor het bevorderen van het concurrentievermogen en de groei, het creëren van banen en het wegnemen van bestaande handelsbelemmeringen in relatief brede sectoren, maar wijst erop dat indien deze niet voldoende geïntegreerd worden, het potentieel van de interne markt niet ten volle wordt benut;

46.  dringt erop aan strenger toezicht te houden op de obstakels voor het goederenverkeer in de interne markt;

Diensten

47.  onderstreept dat er in de Europa 2020-strategie specifieke beleidsmaatregelen moeten worden opgenomen om de belemmeringen in de dienstensectoren die onder de dienstenrichtlijn vallen weg te nemen, alsook in bijvoorbeeld de financiële dienstensector, waarbij ook explicieter de nadruk moet komen te liggen op de verdieping van de interne markt;

48.  wijst erop dat er een aanzienlijk onbenut groeipotentieel bestaat in de dienstensector, gelet op de potentiële baten die in het rapport "De kosten van een niet-verenigd Europa voor de interne markt" worden geraamd op 337 à 637 miljard EUR;

49.  meent dat aangezien de dienstensector een van de sectoren met het meeste groeipotentieel in de EU is, het nodig is striktere maatregelen te nemen om de concurrentie in de sector te vergroten, onder andere voor de kleinhandel, en de wetgeving voor bedrijven, en met name kmo´s, te vereenvoudigen; beklemtoont hoe belangrijk het is om ervoor te zorgen dat alle consumenten, families en bedrijven universeel toegang hebben tot overheidsdiensten;

50.  is van mening dat de bescherming van de consument, de keuze en de concurrentie op het gebied van financiële diensten moeten worden versterkt, waarbij met name aandacht moet worden besteed aan de verschillende behoeften van consumenten, inclusief de meest kwetsbare consumenten; is van mening dat de mogelijkheden voor financieel bewustzijn van de consument moeten worden verbeterd, gezien de aanzienlijke verwarring die rond financiële producten kan ontstaan en de problemen die hierdoor aan individuele consumenten en de interne markt kunnen worden berokkend;

51.  wijst er nogmaals op dat er nog meer inspanningen moeten worden geleverd om fraude en belastingontwijking en -ontduiking tegen te gaan en roept er derhalve toe op meer nadruk te leggen op goede fiscale governance in zowel de particuliere als de publieke sector in de EU; benadrukt dat het verslag "De kosten van een niet-verenigd Europa" aangeeft dat 9 miljard euro per jaar kan worden gegenereerd met maatregelen als de standaardisering van elektronische facturen en de grensoverschrijdende coördinatie van belastingstelsels; verwelkomt de aankondiging door de voorzitter van de Commissie van een automatische gegevensuitwisseling over nationale fiscale beslissingen; onderstreept dat moet worden gezorgd voor meer en betere fiscale coördinatie om oneerlijke concurrentie en marktverstoring te voorkomen en te zorgen voor gelijke kansen op de interne markt;

52.  verwelkomt de verklaring van de Commissie in het verslag over de jaarlijkse groeianalyse 2015 dat "belastingfraude en -ontduiking aanpakken belangrijk is om billijkheid te garanderen en ervoor zorgt dat lidstaten de belastinginkomsten verkrijgen die hun verschuldigd zijn";

53.  stelt zich eens te meer op het standpunt dat de totale omvang en de kwaliteit van investeringen in onderzoek en ontwikkeling moeten worden verhoogd om innovatie te bevorderen en wijst op het verschil in investeringen tussen de lidstaten; herinnert de Commissie aan de noodzaak een werkelijke interne markt op het gebied van kennis, onderzoek en innovatie tot stand te brengen en de Europese onderzoeksruimte te voltooien; onderstreept dat momenteel ongeveer 85 % van de middelen voor innovatie uitsluitend nationaal wordt besteed, zonder grensoverschrijdende samenwerking, en dat de toegevoegde waarde op Europees niveau derhalve niet ten volle wordt benut;

Overheidsopdrachten en concessies

54.  verheugt zich over de aanneming in 2014 van de richtlijnen betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en de gunning van concessieovereenkomsten waardoor het mogelijk is geworden om openbare aanbestedingen in de EU te moderniseren en de duurzaamheid van overheidsopdrachten te bevorderen; benadrukt de toegevoegde waarde van de richtlijn betreffende de gunning van concessieovereenkomsten, met name wat betreft het faciliteren van procedures en het transparanter maken ervan en wat betreft het bieden van meer kansen aan kmo´s, om het aldus mogelijk te maken de problemen bij deze overeenkomsten weg te nemen, de rechtszekerheid, flexibiliteit en transparantie te waarborgen, en de ontwikkeling van economische infrastructuur en openbare diensten van hoge kwaliteit te steunen;

55.  beklemtoont dat om te zorgen voor kwalitatief hoogwaardigere, doeltreffendere en transparantere investeringen en overheidsuitgaven, de wetgeving van de EU betreffende overheidsaanbestedingen en concessies volledig en snel ten uitvoer moet worden gelegd;

56.  onderstreept dat de regelgeving op het gebied van overheidsopdrachten en concessies snel en effectief moet worden omgezet; benadrukt hoe belangrijk overheidsaanbestedingen en hoe waardevol innovatiepartnerschappen als essentiële motor van slimme, duurzame en inclusieve groei, met name voor kmo´s, reden waarom deze bedrijven moeten worden ondersteund met concrete maatregelen ter bevordering van concurrentie en innovatie;

Consumentenacquis

57.  betreurt het dat de gefragmenteerde tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving inzake consumentenbescherming door de lidstaten resulteert in verschillen qua bescherming van de consument en de nauwgezette en tijdige tenuitvoerlegging van eventuele handhavingsmaatregelen; is van mening dat een en ander ten koste gaat van de consistentie en de duidelijkheid van wettelijke bepalingen die in dezelfde sectoren of voor uiteenlopende handelskanalen van toepassing zijn;

58.  verzoekt de Commissie de spoedige uitvoering en handhaving van bestaande regelgeving, zoals de richtlijn consumentenrechten en de bepalingen inzake alternatieve geschillenbeslechting en onlinegeschillenbeslechting, te waarborgen en daarbij te zorgen voor een vermindering van de administratieve lasten; dringt erop aan consumenten adequaat te beschermen bij grensoverschrijdende aankopen overeenkomstig de bescherming die zij op hun traditionele markt genieten, en te zorgen voor betere gegevensbescherming in het digitale tijdperk, waardoor consumenten meer vertrouwen in elektronische handel zullen krijgen; wijst op het belang van een effectieve inachtneming van de rechten van onlineconsumenten en de noodzaak van betaalbare en efficiënte rechtsmiddelen in geval van geschillen;

59.  dringt erop aan dat er maatregelen worden getroffen om duurzame consumptie, in het bijzonder de gebruiksduur van producten, te bevorderen evenals maatregelen ter bestrijding van praktijken die erop gericht zijn deze gebruiksduur opzettelijk te verkorten; hoopt in dit opzicht dat de Commissie een samenhangend actieplan opstelt;

60.  benadrukt dat de richtlijn consumentenrechten een belangrijke stap voorwaarts heeft betekend in het vergroten van de rechtszekerheid voor consumenten en bedrijven in onlinetransacties, en dat het vandaag het belangrijkste instrument voor consumentenbescherming voor onlinediensten vormt;

61.  merkt op dat verdere voordelen kunnen worden gegenereerd door verbeteringen van de werking van de interne markt, zoals de invoering van het systeem voor onlinegeschillenbeslechting (ODR) voor consumentengeschillen, dat circa 22 miljard EUR aan besparingen zou kunnen opleveren;

Energie

62.  verzoekt de Commissie te zorgen voor een werkende interne energiemarkt die niet-discriminerende markttoegang en een hoog niveau van consumentenbescherming biedt, alsook een passend niveau van interconnectiecapaciteit en systeemgeschiktheid;

63.  herhaalt dat de energiezekerheid van Europa moet worden vergroot door diversificatie van de energiebronnen en -routes en wijst erop dat de interne energiemarkt bij wijze van prioriteit moet worden voltooid en het isolement van de "energie-eilanden" in de Unie moet worden beëindigd;

64.  is van mening dat de lidstaten, teneinde de voltooiing van de interne markt, de integratie van hernieuwbare energiebronnen en de leveringszekerheid te bevorderen, dringend een interconnectiecapaciteit op het gebied van elektriciteit van ten minste 10 % en idealiter 30 % moeten bereiken;

65.  is van mening dat de liberalisering van de gas- en elektriciteitsmarkt essentieel is om de consumenten meer macht te geven en verzoekt de Commissie om de consumenten centraal te stellen in het EU-beleid inzake de interne energiemarkt;

III.  Criteria ter beoordeling van instrumenten voor internemarktintegratie en -bestuur

66.  erkent dat het scorebord van de interne markt kan worden beschouwd als het meest geschikte instrument voor het monitoren en evalueren van de mate waarin lidstaten hun internemarktverplichtingen nakomen, aangezien het verbeteringen kan initiëren en inhaalprocessen tussen landen op gang kan brengen; onderstreept echter dat dit scorebord niet voorziet in kwalitatieve beoordelingsinstrumenten; benadrukt hoe belangrijk het is de dialoog met en tussen de lidstaten te verbeteren om de complexiteit die zij ervaren bij de uitvoering van de internemarktwetgeving te identificeren en aan te pakken; verzoekt de Commissie in dit kader de lidstaten, wanneer zij daarom vragen, beter te ondersteunen bij de uitvoering van ingewikkelde internemarktvoorschriften;

67.  is met betrekking tot de internemarktprestatiestatus van mening dat eventueel een samengestelde indicator kan worden ontwikkeld ter bepaling van de internemarktachterstand, d.w.z. de bijkomende lasten waarmee burgers en bedrijven in het grensoverschrijdende verkeer af te rekenen hebben vanwege het ontbreken van internemarktregels; wijst er nadrukkelijk op dat met behulp van een dergelijke indicator gemakkelijker conclusies kunnen worden getrokken, die eventueel kunnen resulteren in beleidsaanbevelingen voor de EU-instellingen en de lidstaten;

68.  beschouwt het scorebord voor de digitale agenda als een belangrijk instrument om de vorderingen van de lidstaten op dit terrein te evalueren; is van mening dat dit scorebord in de samengestelde indicator ter bepaling van de internemarktachterstand moet worden opgenomen;

69.  verzoekt de Commissie te overwegen om in haar wetgevingsvoorstellen voor de interne markt een verplichte systematische beoordeling op te nemen van de omzetting, naleving, doeltreffendheid en geschiktheid voor het beoogde doel van de rechtsinstrumenten, met inbegrip van een methode en criteria voor een dergelijke beoordeling; is van mening dat een dergelijke methode en dergelijke criteria het beter mogelijk maken om te beoordelen of de rechtsinstrumenten correct worden omgezet, uitgevoerd en gehandhaafd, alsook of en in hoeverre ze bijdragen tot het bereiken van hun doelstellingen en in hoeverre ze geschikt zijn voor het beoogde doel;

70.  spreekt zijn steun uit voor de totstandbrenging van een duurzame interne markt, die gebaseerd is op de ontwikkeling van een inclusieve, hulpbronnenefficiënte, op kennis gebaseerde economie, die ook allerlei innovatiebevorderende maatregelen omvat op het gebied van duurzame technologieën, de balans tussen consumenten- en ondernemersbelangen, en die ook verbeteringen tracht te bewerkstelligen in de zin van een informeel probleemoplossingsmechanisme voor de interne markt, zoals Solvit, waarbij tevens de publieke kennis over één-loketsystemen wordt vergroot, zodat het publiek zich beter op de hoogte kan stellen van de mogelijkheden voor het creëren van groei en banen op de interne markt;

71.  neemt kennis van het voortdurend toenemende gebruik van de portaalsites Uw Europa en Uw Europa – Advies, die personen die wonen, werken, studeren en zich verplaatsen binnen de Europese Unie van de nodige informatie moeten kunnen voorzien;

72.  is ingenomen met het feit dat de gemiddelde omzettingsachterstand in de lidstaten tot onder de door de Europese Raad vastgestelde 1% -grens is gedaald, en inmiddels op 0,6% staat, het beste resultaat dat is geregistreerd sinds de oprichting van het scorebord van de interne markt; dringt erop aan dat een nultolerantie-beginsel bij de omzetting van de Europese wetgeving een fundamentele regel moet zijn voor zowel de lidstaten als de Unie;

73.  merkt op dat een behoorlijke uitvoering en handhaving van de EU-wetgeving cruciaal is voor de voltooiing van de interne markt; dringt er derhalve bij de Commissie op aan vastberaden gebruik te maken van al haar bevoegdheden om dit doel te bereiken, en verzoekt de lidstaten en de Commissie zich meer in te spannen voor de handhaving van de internemarktwetgeving en voor het toezicht daarop, onder meer via regelmatige inspectierondes, en daarbij voortdurend na te denken over de uitvoeringsproblemen en te zorgen voor efficiëntere wetgeving en voor een doeltreffender en uitgebreider gebruik van de evaluaties achteraf; dringt aan op meer toezicht op de effectieve inachtneming van de rechten van consumenten in een digitale omgeving, in het bijzonder gezien de snelheid waarmee inbreuken op de wetgeving inzake consumptie steeds vaker kunnen voorkomen;

74.  wijst er echter eens te meer op dat het proces van de inbreukprocedures een aantal tekortkomingen aan het licht heeft gebracht wat betreft de snelle aanpak en correctie van tekortkomingen bij de uitvoering en toepassing van internemarktbepalingen; roept de lidstaten ertoe op effectiever met de Commissie samen te werken om zaken sneller tot een oplossing te brengen;

75.  erkent dat niet-uitvoering het gevolg kan zijn van de complexiteit van de oorspronkelijke opzet; wijst er derhalve op dat zowel de primaire als de secundaire wetgeving de beginselen van betere regelgeving volledig in acht moet nemen door behoorlijke raadpleging, effectbeoordelingen en evaluaties na de uitvoeringsfase te verrichten;

76.  dringt er voorts op aan dat alles in het werk wordt gesteld om te komen tot een doeltreffendere toepassing van inbreukprocedures wegens schending van het Unierecht op het gebied van de interne markt, en dat de lidstaten en de Europese Raad de verdere ontwikkeling van inbreukprocedures in het kader van de toekomstige herzieningen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voortzetten; is echter van mening dat inbreukprocedures altijd een laatste redmiddel moeten zijn en enkel mogen worden gebruikt na meerdere pogingen tot bemiddeling en rechtzetting;

o
o   o

77.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de Europese Raad en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0054.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0130.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0038.


Bestrijding van seksueel misbruik van kinderen op het internet
PDF 144kWORD 63k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2015 over de bestrijding van seksueel misbruik van kinderen op internet (2015/2564(RSP))
P8_TA(2015)0070RC-B8-0217/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989, en de protocollen daarbij,

–  gezien artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien de artikelen 7, 8, 47, 48 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake cybercriminaliteit van 23 november 2001,

–  gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van 25 oktober 2007,

–  gezien Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad(1),

–  gezien de dreigingsevaluatie van Europol voor 2014 inzake door internet gefaciliteerde georganiseerde criminaliteit (Internet Organised Crime Threat Assessment, iOCTA),

–  gezien Algemeen Commentaar nr. 14 (2013) van het VN-Comité voor de rechten van het kind, dat inhoudt dat het kind er recht op heeft dat zijn belang de eerste overweging vormt,

–  gezien de in februari 2011 aangenomen EU-agenda voor de rechten van het kind,

–  gezien zijn resolutie van 27 november 2014 over het 25-jarig bestaan van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind(2),

–  gezien de mededeling van de Commissie "Een bijzondere plaats voor kinderen in het externe optreden van de EU" (COM(2008)0055),

–  gezien de EU-richtsnoeren ter bevordering en bescherming van de rechten van het kind,

–  gezien de strategie van de EU inzake de uitroeiing van mensenhandel (2012-2016), in het bijzonder de bepalingen over de financiering van de uitwerking van richtsnoeren voor kinderbeschermingssystemen en over de uitwisseling van beste praktijken,

–  gezien het debat in de plenaire vergadering van 12 februari 2015 over de bestrijding van seksueel misbruik van kinderen op internet,

–  gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen, met inbegrip van afbeeldingen van seksueel misbruik van kinderen, ernstige schendingen vormen van de grondrechten, in het bijzonder van het recht van kinderen op de voor hun welzijn noodzakelijke bescherming en zorg, zoals vastgelegd in het VN-Verdrag van 1989 inzake de rechten van het kind en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

B.  overwegende dat bij de uitvoering van maatregelen ter bestrijding van deze misdrijven, overeenkomstig het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, de belangen van het kind op de eerste plaats moeten komen;

C.  overwegende dat ernstige misdrijven zoals de seksuele uitbuiting van kinderen en materiaal dat seksueel misbruik van kinderen bevat, een integrale benadering vergen waarbij aandacht wordt besteed aan het onderzoek van strafbare feiten, de vervolging van de daders, de bescherming van minderjarige slachtoffers en het voorkomen van deze praktijken;

D.  overwegende dat internet kinderen aan specifieke risico's kan blootstellen, doordat ze toegang kunnen krijgen tot of kunnen worden onderworpen aan materiaal dat seksueel misbruik van kinderen bevat, of kunnen worden geconfronteerd met cyberlokkers, de uitwisseling van gewelddadig materiaal , intimidatie, pesten of grooming; overwegende dat de blootstelling van kinderen aan dergelijke risico's verergerd is door het wijdverbreid gebruik van en de toegang tot mobiele technologie en het internet;

E.  overwegende dat de bestrijding van misbruik van kinderen op internet moet worden opgenomen in een bredere strategie die aandacht besteedt aan het algehele verschijnsel van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen, terwijl men zich nu vooral richt op offlinedelicten via netwerken en individuen die doelbewust buiten internet opereren;

F.  overwegende dat seksuele uitbuiting in de online-omgeving verschillende vormen kan aannemen, gaande van jongeren die worden overtuigd of gedwongen om seksueel expliciete beelden van zichzelf te sturen of online te plaatsen, tot jongeren die worden overtuigd of gedwongen om via een webcam of smartphone deel te nemen aan seksuele activiteiten of via sms of online seksueel-getinte conversaties te hebben, waardoor de misbruikers en cyberlokkers kunnen dreigen beelden, video's of kopieën van conversaties naar vrienden of familieleden van de betrokken jongere te sturen als zij niet blijven deelnemen aan de seksuele activiteiten; overwegende dat lang nadat het seksueel misbruik is opgehouden, de beelden en/of video's nog kunnen worden gedeeld en vrij beschikbaar blijven waardoor wie dan ook ze kan bekijken en het slachtoffer dus constant het risico loopt opnieuw slachtoffer te zijn en te worden gestigmatiseerd;

G.  overwegende dat de maatregelen die de lidstaten hebben genomen om illegale online inhoud te voorkomen niet altijd doeltreffend genoeg zijn;

H.  overwegende dat bij het ter beschikking stellen van onderzoeksmiddelen aan speurders en aanklagers van seksueel misbruik van kinderen op internet onder meer rekening moet worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel en de aard en de ernst van de onderzochte misdrijven, overeenkomstig de regelgeving van de EU en de lidstaten;

I.  overwegende dat aan de bescherming van minderjarigen in de digitale wereld ook moet worden meegewerkt door de sector, die initiatieven moet nemen om zijn deel van de verantwoordelijkheid op zich te nemen, onder meer via voorlichting en opleiding voor kinderen, ouders en leraren om te voorkomen dat minderjarigen toegang hebben tot illegale inhoud;

J.  overwegende dat uitbuiting en seksuele exploitatie van kinderen op internet vanwege de internationale aard en bijgevolg de honderden betrokken landen, rechtsgebieden en rechtshandhavingsinstanties, een internationaal probleem vormen dat een internationale oplossing vergt; overwegende dat erop moet worden gewezen dat mensenhandelaars gebruik maken van kinderen die geen juridische identiteit hebben en "onzichtbaar" zijn voor de voor seksueel misbruik online bevoegde autoriteiten;

K.  overwegende dat er, gezien de aard van de misdrijven en de leeftijd van de slachtoffers, bij seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen veel minder dan bij andere vormen van criminaliteit melding wordt gedaan bij de rechtshandhavingsinstanties; overwegende dat de beschikbare gegevens over het aantal gepleegde misdrijven dan ook geen accuraat beeld geven van de omvang van het probleem; overwegende dat volgens informatie van ngo's over webpagina's met materiaal dat seksueel misbruik van kinderen bevat, meer dan 80 % van de slachtoffers jonger dan 10 jaar is; overwegende dat uit gegevens van het internationaal samenwerkingsverband van internetmeldpunten blijkt dat het aantal zeer jonge kinderen dat slachtoffer is van seksueel misbruik toeneemt en dat het misbruik extremer en sadistischer van aard wordt;

L.  overwegende dat een groot aantal daders het Darknet gebruiken, waar zij anonieme groepen vormen die gebruik maken van verborgen forums, websitediensten, sociale netwerkplatformen en opslagproviders voor beelden van misbruik van kinderen, en waardoor een praktisch niet te traceren seksuele exploitatie van kinderen mogelijk en gemakkelijker wordt gemaakt;

M.  overwegende dat veel misdadigers gebruik maken van defensieve instrumenten zoals versleuteling en andere methoden om hun activiteiten te beveiligen, wat een serieus probleem vormt voor de rechtshandhavingsinstanties;

N.  overwegende dat ngo's erop wijzen dat in 2012 amper acht topdistributeurs verantwoordelijk waren voor 513 'merken' van commerciële distributie van kindermisbruikmateriaal en dat de tien meest productieve daarvan die in 2012 waren gesignaleerd allemaal met één enkele topdistributeur in verband stonden;

O.  overwegende dat de lidstaten Richtlijn 2011/93/EU ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie op 18 december 2013 hadden moeten omzetten en dat tot op heden minder dan de helft van de lidstaten de richtlijn volledig ten uitvoer heeft gelegd;

1.  benadrukt met klem dat het een van de voornaamste doelstellingen van de Europese Unie en haar lidstaten is om kinderen te beschermen en een veilige omgeving voor hun ontwikkeling te waarborgen;

2.  onderstreept met klem dat de rechten en de bescherming van kinderen op het internet gewaarborgd moeten worden en dat stappen moeten worden ondernomen om ervoor te zorgen dat alle illegale inhoud onmiddellijk wordt verwijderd en gemeld aan de rechtshandhavingsinstanties, en dat er voldoende instrumenten zijn om onderzoek te voeren naar daders en hen te vervolgen;

3.  is van mening dat persoonsgegevens van kinderen op internet naar behoren moeten worden beschermd en dat kinderen op een eenvoudige en kindvriendelijke wijze moeten worden voorgelicht over de gevaren en de gevolgen van onlinegebruik van hun persoonsgegevens; wijst erop dat de hervorming inzake gegevensbescherming grote veranderingen met zich zal brengen om de rechten van kinderen op het internet beter te beschermen;

4.  onderstreept, met het oog op de samenhang van de beleidsvorming en de te nemen maatregelen, de noodzaak van een allesomvattende, EU-wijde gecoördineerde aanpak die de misdaadbestrijding alsook de grondrechten, de privacy en de gegevensbescherming, de cyberveiligheid, de consumentenbescherming en de e-handel omvat;

5.  is van oordeel dat ter bestrijding van cybergrooming verdere stappen moeten worden ondernomen en dat de Commissie, samen met de nationale regeringen, het maatschappelijk middenveld, socialemediabedrijven, ouders, leraren, sociaal werkers, ambtenaren voor de kinderbescherming, kinderartsen en kinder- en jongerenorganisaties, een actieve rol moet vervullen bij het vergroten van de bewustwording over deze kwestie door middel van richtsnoeren, de uitwisseling van goede praktijken, het opzetten van sociale platformen voor samenwerking en de uitwisseling van informatie hierover, ten einde de potentiële risico's en bedreigingen voor kinderen op te sporen;

6.  verzoekt de Commissie en de lidstaten in samenwerking met alle relevante actoren een bewustmakingscampagne te starten om kinderen mondiger te maken en ouders en opvoeders te steunen in het begrijpen van en omgaan met onlinerisico's en het beschermen van de veiligheid van kinderen online, de lidstaten te steunen bij het opstellen van programma's ter preventie van seksueel misbruik online, bewustmakingscampagnes voor verantwoordelijk gedrag op sociale media te bevorderen en grote zoekprogramma's en socialemedianetwerken aan te moedigen een proactieve benadering voor de bescherming van de veiligheid van kinderen online aan te nemen;

7.  verzoekt de Commissie en de lidstaten passende maatregelen te nemen om de meldingen van misbruik van kinderen te verbeteren en te bevorderen, alsook de ondernomen acties naar aanleiding van deze meldingen, en te overwegen systematisch directe meldingssystemen in te voeren; steunt de ontwikkeling van meldpunten waar kinderen misbruik anoniem kunnen aanklagen;

8.  benadrukt dat de internationale samenwerking en het transnationale onderzoek op dit gebied via samenwerkingsovereenkomsten moeten worden verbeterd en dat de samenwerking tussen wetshandhavingsinstanties moet worden versterkt, onder meer via Europol en het Europees Centrum voor de bestrijding van cybercriminaliteit (EC3), om netwerken van kindermisbruikers efficiënter op te sporen, te ontmantelen en te vervolgen, en daarbij de rechten en veiligheid van de betrokken kinderen voorrang te geven;

9.  is in dit verband ingenomen met het gemeenschappelijke initiatief van de EU en 55 landen uit de hele wereld om zich te verenigen in de wereldwijde alliantie tegen seksuele uitbuiting van kinderen via het internet, met het doel meer slachtoffers te redden, een effectievere vervolging te waarborgen, het bewustzijn over deze kwestie te verhogen en een algemene daling van de hoeveelheid materiaal op internet dat seksueel kindermisbruik bevat, te verwezenlijken; verzoekt de Commissie met grotere regelmaat over de geboekte vooruitgang in het kader van deze alliantie te berichten; verzoekt de lidstaten deze aanbevelingen op nationaal niveau uit te voeren;

10.  verzoekt de Commissie en de lidstaten de middelen voor de identificatie van slachtoffers en voor diensten voor slachtoffers te bevorderen en te versterken en dringend relevante platformen op te richten en de bestaande platformen binnen Europol te versterken;

11.  verzoekt de lidstaten Richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten ten uitvoer te leggen;

12.  acht het van cruciaal belang de juiste terminologie te gebruiken voor misdrijven tegen kinderen, waaronder de beschrijving van beelden van seksueel misbruik van kinderen, en de passende term "materiaal dat seksueel kindermisbruik bevat" te gebruiken in plaats van "kinderpornografie";

13.  spoort de lidstaten aan de nationale meldpunten van voldoende middelen te voorzien om hen in staat te stellen strafbare en schadelijke inhoud en gedragingen op internet te melden, zoals bepaald in Richtlijn 2011/93/EU ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie;

14.  herinnert eraan dat de lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat personen die vrezen dat zij strafbare feiten in verband met seksueel misbruik en seksuele uitbuiting zouden kunnen plegen, in voorkomend geval toegang kunnen krijgen tot doeltreffende interventieprogramma's of -maatregelen die bedoeld zijn gericht het risico te beoordelen en te voorkomen dat dergelijke misdrijven worden gepleegd;

15.  dringt erop aan dat de wetshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol van de nodige middelen, personeelsleden, onderzoeksbevoegdheden en technische capaciteit worden voorzien om daders flink en effectief aan te pakken en te vervolgen, met inbegrip van passende scholing om de capaciteit bij de justitie- en politie-eenheden te vergroten en nieuwe hoogtechnologische vaardigheden te ontwikkelen om de uitdagingen aan te gaan om grote hoeveelheden beelden van kindermisbruik, onder meer verborgen materiaal op het "dark web", te analyseren en zo daders op te sporen en te vervolgen en de veiligheid en de rechten van kinderen te beschermen;

16.  uit zijn bezorgdheid over de ontwikkeling en de zich uitbreidende tendensen van commercieel seksueel misbruik van kinderen online, waaronder nieuwe instrumenten voor distributie en verhandeling van materiaal dat kindermisbruik bevat, vooral via het Deep Web en het Darknet, en met name het verschijnsel van livestreaming van misbruik tegen betaling; vraagt de Commissie en de lidstaten dan ook om met vertegenwoordigers van alternatieve betalingssystemen verder overleg te voeren teneinde na te gaan hoe beter kan worden samengewerkt met wetshandhavingsinstanties, onder meer een gezamenlijke opleiding om betalingsprocessen die gebruikt worden voor de commerciële distributie van materiaal dat kindermisbruik bevat, effectiever te identificeren;

17.  dringt aan op een effectieve, op partnerschap gebaseerde aanpak en wettige informatie-uitwisseling tussen wetshandhavingsinstanties, gerechtelijke autoriteiten, de ict-sector, aanbieders van internetdiensten en -hosting, socialemediabedrijven, de bankensector en ngo's, inclusief kinder- en jeugdorganisaties, om ervoor te zorgen dat kinderen en hun rechten op internet worden beschermd en dat alle illegale inhoud onmiddellijk wordt verwijderd en gemeld aan de rechtshandhavingsinstanties, die regelmatig verslag moeten uitbrengen over hun onderzoeken en vervolgingen op grond van deze relevante informatie, indien van toepassing; is in dit verband ingenomen met de CEO-coalitie, die het internet veiliger heeft gemaakt voor kinderen, alsook met het werk van de Europese financiële coalitie tegen commerciële seksuele uitbuiting van kinderen op internet (EFC);

18.  benadrukt dat illegale online-inhoud onmiddellijk van het internet moet worden verwijderd op basis van een deugdelijke rechtsgang; beklemtoont de rol van de ict-sector en aanbieders van internetdiensten en -hosting om op verzoek van de bevoegde wetshandhavingsinstantie te zorgen voor een snelle en efficiënte verwijdering van illegale inhoud van het internet;

19.  verzoekt met klem de lidstaten die Richtlijn 2011/93/EU ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie nog niet hebben omgezet, dit alsnog te doen; verzoekt de Commissie bijgevolg strikt toe te zien op de volledige en doeltreffende tenuitvoerlegging van de richtlijn en tijdig bij het Parlement en zijn bevoegde commissie verslag uit te brengen over haar bevindingen;

20.  verzoekt zijn Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken toezicht te houden op de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2011/93/EU en een diepgaand onderzoek te verrichten naar het huidige beleidskader voor de bestrijding van seksueel misbruik van kinderen, en hierover binnen een jaar aan de plenaire vergadering te rapporteren in de vorm van een uitvoeringsverslag over Richtlijn 2011/93/EU;

21.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 335 van 17.12.2011, blz. 1.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0070.

Juridische mededeling - Privacybeleid