Besluit van het Europees Parlement van 14 oktober 2015 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Béla Kovács (2014/2044(IMM))
Het Europees Parlement,
– gezien het verzoek om opheffing van de immuniteit van Béla Kovács in verband met een door het bureau van de procureur-generaal van Hongarije uit te voeren onderzoek, dat op 12 mei 2014 werd ingediend door de procureur-generaal van Hongarije, dhr. Péter Polt, en op 3 juli 2014 ter plenaire vergadering werd aangekondigd, en gezien de nadere toelichting die dhr. Polt heeft gegeven in zijn brieven d.d. 16 oktober 2014 en 23 maart 2015 en de gedachtewisseling met dhr. Polt tijdens de vergadering van de Commissie juridische zaken op 14 juli 2015,
– na dhr. Kovács te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 5, van zijn Reglement,
– gezien artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013(1),
– gezien artikel 4, lid 2, van de Basiswet van Hongarije, artikel 10, lid 2, en artikel 12, lid 1, van wet LVII van 2004 inzake de status van de Hongaarse leden van het Europees Parlement, en artikel 74, leden 1 en 3, van wet XXXVI van 2012 inzake de Nationale Vergadering van Hongarije,
– gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0291/2015),
A. overwegende dat de procureur-generaal van Hongarije een verzoek om de opheffing van de immuniteit van een lid van het Europees Parlement, Béla Kovács, heeft ingediend opdat er onderzoek kan worden gedaan, op basis van een redelijk vermoeden, om te bepalen of er beroep tegen hem kan worden ingesteld wegens spionage bij de instellingen van de Europese Unie overeenkomstig artikel 261/A van wet C van 2012 inzake het Hongaarse wetboek van strafrecht; overwegende dat elke persoon die voor een land dat niet tot de Europese Unie behoort inlichtingenactiviteiten verricht tegen het Europees Parlement, de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie strafbaar is overeenkomstig artikel 261; overwegende dat, uit hoofde van artikel 261, lid 1, elke persoon die inlichtingenactiviteiten verricht voor een buitenlandse mogendheid of buitenlandse organisatie tegen Hongarije zich schuldig maakt aan een ernstig misdrijf waarop een gevangenisstraf staat van twee tot acht jaar;
B. overwegende dat de leden van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie op het grondgebied van hun eigen lidstaat de immuniteiten moeten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging van die lidstaat zijn verleend;
C. overwegende dat, overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de Basiswet van Hongarije, de nationale parlementsleden immuniteit genieten; overwegende dat, overeenkomstig artikel 10, lid 2, van wet LVII van 2004 inzake de status van de Hongaarse leden van het Europees Parlement, de leden van het Europees Parlement dezelfde immuniteit genieten als de leden van het Hongaars parlement; overwegende dat er, overeenkomstig artikel 74, lid 1, van wet XXXVI van 2012 inzake de Nationale Vergadering, uitsluitend met voorafgaande toestemming van de Nationale Vergadering een strafprocedure kan worden ingesteld of gevoerd tegen/een dwangmaatregel uit hoofde van een strafprocedure kan worden opgelegd aan een lid; overwegende dat, overeenkomstig artikel 74, lid 3, van dezelfde wet, het verzoek om opheffing van immuniteit moet worden ingediend door de procureur-generaal om het onderzoek te kunnen openen;
D. overwegende dat het Hongaarse hooggerechtshof in zaak Bf.I.2782/2002 heeft verklaard dat de parlementaire immuniteit beperkt is tot de strafprocedure en niet geldt voor niet in het wetboek van strafvordering geregelde maatregelen gericht op het voorkomen, opsporen of aantonen van een misdrijf;
E. overwegende dat, overeenkomstig artikel 261/A van wet C van 2012 inzake het Hongaarse wetboek van strafrecht, het strafbare feit op grond waarvan onderzoek kan worden gedaan naar Béla Kovács strafbaar is sinds 1 januari 2014;
F. overwegende dat het onderzoek en alle daaruit voortvloeiende aanklachten op grond waarvan om de opheffing van immuniteit wordt verzocht, derhalve beperkt zijn tot gebeurtenissen die na 1 januari 2014 hebben plaatsgevonden;
G. overwegende dat, volgens de jurisprudentie van het Hongaarse hooggerechtshof, de bewijsgaring overeenkomstig wet CXXV van 1995 inzake nationale veiligheidsdiensten vóór die datum wettig was en hiervoor geen opheffing van immuniteit was vereist;
H. overwegende dat het strafrechtelijk onderzoek zal worden uitgevoerd door het bureau van de procureur-generaal; overwegende dat, uit hoofde van artikel 29, lid 1, van de Basiswet van Hongarije, de procureur-generaal en het parket onafhankelijk zijn, hun grondwettelijke taken onafhankelijk van externe organisaties uitvoeren en handelen onder eerbiediging van het vermoeden van onschuld;
I. overwegende dat de opheffing van de immuniteit van Béla Kovács moet worden onderworpen aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 9, lid 6, van het Reglement;
J. overwegende dat in het onderhavige geval voor het Parlement niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van fumus persecutionis, dat wil zeggen een voldoende ernstig en nauwkeurig vermoeden dat de procedure is ingeleid met de bedoeling het lid politieke schade toe te brengen;
1. besluit de immuniteit van Béla Kovács op te heffen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van Hongarije en aan Béla Kovács.
Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T 345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C 200/07 en C 201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T 42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C 163/10, ECLI:EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.