Resolutie van het Europees Parlement van 28 oktober 2015 over het cohesiebeleid en de evaluatie van de Europa 2020-strategie (2014/2246(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en met name de artikelen 4, 162 en 174 tot en met 178,
– gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (hierna: "de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen" genoemd)(1),
– gezien Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling "investeren in groei en werkgelegenheid", en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006(2),
– gezien Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad(3),
– gezien Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking"(4),
– gezien Verordening (EU) nr. 1302/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1082/2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS), wat de verduidelijking, vereenvoudiging en verbetering van de oprichting en werking van dergelijke groeperingen betreft(5),
– gezien Verordening (EG) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad(6),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(7),
– gezien het zesde verslag van de Commissie over economische, sociale en territoriale cohesie getiteld "Investeren in groei en werkgelegenheid. Bevorderen van ontwikkeling en goed bestuur in de regio's en steden van de EU" van 23 juli 2014 (hierna "het zesde cohesieverslag" genoemd),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(8),
– gezien het achtste voortgangsverslag van de Commissie over economische, sociale en territoriale cohesie getiteld "De regionale en stedelijke dimensie van de crisis" van 26 juni 2013,
– gezien zijn resolutie van 14 januari 2014 over slimme specialisatie: netwerken van kenniscentra voor een doeltreffend cohesiebeleid(9),
– gezien zijn resolutie van 14 januari 2014 over de gereedheid van de EU-lidstaten voor een doeltreffende en tijdige aanvang van de nieuwe programmeringsperiode van het cohesiebeleid(10),
– gezien zijn resolutie van 26 februari 2014 over het zevende en achtste voortgangsverslag van de Europese Commissie over het cohesiebeleid van de EU en het strategisch verslag 2013 over de uitvoering van de programma's 2007-2013(11),
– gezien zijn resolutie van 27 november 2014 over vertraging bij de start van het cohesiebeleid 2014-2020(12),
– gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 over "Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),
– gezien de mededeling van de Commissie van 19 oktober 2011 getiteld "Een kader voor de volgende generatie innovatieve financiële instrumenten – de EU-platforms voor eigen en vreemd vermogen" (COM(2011)0662),
– gezien Verordening (EU) 2015/760 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende Europese langetermijnbeleggingsinstellingen(13),
– gezien de mededeling van de Commissie van 13 januari 2015 getiteld "Het optimaal benutten van de flexibiliteit binnen de bestaande regels van het stabiliteits- en groeipact" (COM(2015)0012),
– gezien de conclusies van de Raad over het zesde verslag inzake economische, sociale en territoriale cohesie: investeren in groei en werkgelegenheid, goedgekeurd door de Raad Algemene Zaken (Cohesie) op 19 november 2014,
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 3 december 2014 over het zesde verslag inzake economische, sociale en territoriale cohesie(14),
– gezien het werkdocument getiteld "Blauwdruk voor een herziene Europa 2020-strategie: bijdrage van het stuurcomité van het monitoringplatform van het Comité van de Regio's voor Europa 2020"(15),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 21 januari 2015 over het zesde cohesieverslag van de Commissie(16),
– gezien de mededeling van de Commissie van 2 maart 2015 getiteld "Resultaten van de openbare raadpleging over de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2015)0100),
– gezien de mededeling van de Commissie van 13 januari 2015 getiteld "Het optimaal benutten van de flexibiliteit binnen de bestaande regels van het stabiliteits- en groeipact" (COM(2015)0012),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling (A8-0277/2015),
A. overwegende dat het cohesiebeleid het belangrijkste investerings- en ontwikkelingsbeleid van de EU is dat is afgestemd op de doelstellingen van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en gericht is op het terugdringen van de ongelijkheden tussen de regio's en het bevorderen van convergentie, met een begroting van 351,8 miljard EUR tot eind 2020; overwegende dat de EU nog steeds de gevolgen van de economische en financiële crisis ondervindt, namelijk een hoge werkloosheid en een ongelijk en langzaam economisch herstel; overwegende dat het cohesiebeleid ervoor moet zorgen dat alle energie en capaciteit wordt gemobiliseerd en wordt toegespitst op het vervullen van de prioriteiten van de Europa 2020-strategie inzake duurzame groei en banen;
B. overwegende dat het van cruciaal belang is dat in verschillende EU-initiatieven voor groei en banen, alsook voor milieu- en klimaatbescherming, een samenhangende aanpak wordt gehanteerd; overwegende dat de vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020-strategie een essentiële rol spelen in het versterken van de coördinatie op het plaatselijke en het regionale niveau wat de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid betreft; overwegende dat in de bepalingen inzake programmering en rapportage niet expliciet melding wordt gemaakt van een mechanisme voor de specifieke beoordeling van de bijdrage van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) aan vlaggenschipinitiatieven en de feitelijke uitvoering van deze initiatieven; overwegende dat bij de herziening van de Europa 2020-strategie de tenuitvoerlegging van de vlaggeschipinitiatieven moet worden bekeken en moet worden gestreefd naar een evenwicht tussen enerzijds financiële, fiscale en economische maatregelen en anderzijds aspecten op sociaal vlak en op het vlak van onderwijs, milieu en gelijkheid (met name gendergelijkheid);
C. overwegende dat er steeds meer behoefte is aan meer inspraak in de strategie voor de verschillende bestuursniveaus en de diverse betrokken spelers en aan gedeelde verantwoordelijkheid, op alle uitvoeringsniveaus, met de bijbehorende rechten en verplichtingen; overwegende dat meerlagig bestuur en partnerschap moeten worden uitgebreid, daar deze beginselen een oplossing kunnen bieden voor het gebrek aan administratieve capaciteit;
D. overwegende dat de doelstellingen van het cohesiebeleid in de loop der tijd onmiskenbaar zijn geëvolueerd om investeringen in de belangrijkste Europese prioriteiten te ondersteunen, en dat zij hun aanpassingsvermogen en doeltreffendheid hebben bewezen, terwijl het verkleinen van de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's nog altijd de centrale doelstelling vormt, naast het versterken van het potentieel van de regio's en het bevorderen van duurzame ontwikkeling; overwegende dat het Europees Fonds voor strategische investeringen nieuwe elementen aandraagt voor de algemene EU-strategie die gericht zijn op het creëren van innoverende, duurzame en inclusieve groei en van hooggekwalificeerde banen;
E. overwegende dat de herziening van de Europa 2020-strategie, omwille van de samenhang en de doeltreffendheid, slim en evenwichtig moet gebeuren en dat daarbij rekening moet worden gehouden met de ernstige en ongelijke gevolgen die de financiële en economische crisis in de lidstaten en regio's heeft gehad; overwegende dat er niettemin andere maatregelen, bijvoorbeeld inzake infrastructuur, interne markt en administratieve capaciteit, kunnen worden overwogen; overwegende dat rekening moet worden gehouden met de verschillende territoriale kenmerken, met bijzondere aandacht voor de in de artikelen 174 en 349 VWEU vermelde regio's;
F. overwegende dat de tussentijdse herziening van de Europa 2020-strategie, hoewel die naar 2015 verschoven werd, vooral de gelegenheid biedt de bijdrage van het cohesiebeleid aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie te beoordelen (en te erkennen) en de bestaande wisselwerking en koppelingen tussen verschillende EU-beleidslijnen en met de EU-begroting te verbeteren, zodat die daadwerkelijk als een drijvende kracht achter de tenuitvoerlegging van de strategie kunnen fungeren; overwegende dat deze fase van essentieel belang is om het toekomstige cohesiebeleid, als een EU-breed investeringsbeleid, vorm te geven, waarbij het verminderen van verschillen in ontwikkeling voorrang moet krijgen en het convergentieproces opnieuw moet worden versneld;
De Europa 2020-strategie en de onderlinge samenhang met het cohesiebeleid
1. herinnert eraan dat de Europa 2020-strategie een overkoepelende langetermijnstrategie voor "groei en banen" van de Europese Unie is, die opgebouwd is rond vijf ambitieuze doelstellingen: werkgelegenheid, innovatie, klimaatverandering en energieduurzaamheid, onderwijs en de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting; merkt op dat de doelstellingen vergezeld gaan van zeven vlaggenschipinitiatieven en wijst erop dat de in 2010 in kaart gebrachte uitdagingen in ongelijke mate zijn aangepakt en dat er op EU-niveau nog maar bescheiden vooruitgang is geboekt bij de verwezenlijking van een aantal van die doelstellingen, zoals de bestrijding van de werkloosheid; benadrukt dat de EU, om op lange termijn voordeel te halen uit haar investeringen, zich vooral moet richten op duurzame groei en ontwikkeling en op fatsoenlijke banen;
2. beklemtoont dat vooruitgang op het vlak van gelijkheid tussen mannen en vrouwen ook kan bijdragen tot economische groei, duurzame ontwikkeling en sociale cohesie;
3. wijst erop dat het EU-kader voor economische beleidsaansturing en het uitvoeringsmechanisme hiervoor, het "Europees semester", in 2010 zijn ingevoerd met het oog op coördinatie van de fiscale maatregelen, structurele hervormingen en een betere afstemming van het begrotingsbeleid van de lidstaten ten aanzien van groei en banen op EU- en op nationaal niveau, ter ondersteuning van de uitvoering van de strategie; wijst erop dat er op het gebied van coördinatie en synchronisatie nog een en ander te doen is;
4. benadrukt dat het cohesiebeleid voor 2007-2013, dat was afgestemd op de voorganger van het Verdrag van Lissabon en soortgelijke kerndoelstellingen diende, zich reeds in de tenuitvoerleggingsfase bevond toen de Europa 2020-strategie werd gelanceerd, en dat herprogrammering in overeenstemming met de nieuwe doelstellingen van de strategie bijgevolg zowel moeilijk als contraproductief zou zijn geweest; wijst er desalniettemin op dat het cohesiebeleid in een fase van economische crisis niet alleen voor vele staten de enige bron van investeringen is geweest, maar via "Lissabon-earmarking", ook de tenuitvoerlegging van de strategie in grote mate heeft ondersteund en tot die tenuitvoerlegging heeft bijgedragen, zoals aangetoond in het zesde cohesieverslag en door verschillende mededelingen en studies van de Commissie; benadrukt dat de lidstaten, regio's en steden zich met het verstrijken van de tijd minder en minder engageerden voor de strategie van Lissabon, en dat het beheer van de Europa 2020-strategie met name consistent is met de beginselen en instrumenten van het cohesiebeleid, waarmee tot een gedeelde betrokkenheid bij de implementatie van de strategie kan worden gekomen;
5. verzoekt de Commissie in de context van de ex-postevaluaties voor de programmeringsperiode 2007-2013 om informatie te verstrekken over zowel de output- en resultaatoriëntatie, als de concrete bijdrage die het cohesiebeleid geleverd heeft aan de Europa 2020-doelstellingen; onderstreept dat het belangrijk is inzicht te hebben in de waarde en de beperkingen van de bewijzen voor de bijdrage van het cohesiebeleid aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie, alsook in de problemen waar de EU-economieën mee zijn geconfronteerd, met name de economieën van de landen die zwaar door de crisis zijn getroffen; onderkent dat de conclusies in kwestie van nut kunnen zijn voor de huidige tenuitvoerlegging van de strategie;
6. benadrukt dat het cohesiebeleid het voornaamste instrument van de EU is, dat in alle regio's kan worden ingezet, voor investeringen in de reële economie, en dat het fungeert als een uitdrukking van Europese solidariteit door groei en welvaart te verspreiden en economische, sociale en territoriale onevenwichtigheden te verkleinen; wijst erop dat het cohesiebeleid volledig aanzluit bij de doelstellingen van Europa 2020 en voorziet in het benodigde investeringskader, en dus niet alleen een instrument voor de tenuitvoerlegging ervan is; wijst er in dat verband op dat de Europese structuur- en investeringsfondsen (de ESI-fondsen) via thematische concentratie in de nieuwe opzet zijn toegespitst op elf thematische doelstellingen die rechtstreeks zijn afgeleid van de Europa 2020-doelstellingen, en dat voorwaarden die rechtstreeks verbonden zijn aan deze thematische doelstellingen werden vastgesteld om ervoor te zorgen dat investeringen zo worden gedaan dat zij maximaal effect kunnen sorteren; onderstreept dat het zijn volledige steun verleent aan deze nieuwe benadering, die de doeltreffendheid van de uitgaven zal helpen vergroten;
7. benadrukt dat het cohesiebeleid synergie-effecten met het beleid van de EU op andere terreinen, zoals de digitale interne markt, de energie-unie, een eengemaakte kapitaalmarkt en het sociaal beleid, tot stand brengt en dat het via al haar instrumenten en doelstellingen, met inbegrip van macroregionale strategieën, de stedelijke agenda, de territoriale agenda, investeringen in kmo's, en strategieën voor slimme groei en specialisatie, een substantiële bijdrage levert aan versterking van de interne markt en verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie; vraagt in dit verband dat de nationale en regionale autoriteiten in heel Europa strategieën voor slimme specialisatie uitwerken en gebruik maken van synergieën tussen de diverse (publieke en private) Europese, nationale en regionale instrumenten;
8. wijst op de band met het ruimere proces van economische governance via maatregelen waarin de doeltreffendheid van de ESI-fondsen wordt gekoppeld aan degelijk economisch bestuur; verzoekt de lidstaten zich verantwoordelijk te gedragen om de toepassing van macro-economische voorwaarden zo veel mogelijk te vermijden en om een negatieve impact op de uitvoering van de ESIF en op de verwezenlijking van de doelstellingen van het cohesiebeleid te voorkomen; wijst er eveneens met klem op dat lidstaten die tijdelijk begrotingsmoeilijkheden ondervinden, ondersteuning moet krijgen; verwelkomt de flexibiliteitsmechanismen waarin is voorzien in de geldende regels van het stabiliteits- en groeipact (COM(2015)0012), die gericht zijn op versterking van de band tussen investeringen, structurele hervormingen en het gebruik van hulpbronnen, ter bevordering van duurzame groei op de lange termijn en ter facilitering van de verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020;
9. is verontrust over de vertragingen bij de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid tijdens de huidige programmeringsperiode; wijst erop dat hoewel de meeste operationale programma's zijn goedgekeurd de tenuitvoerlegging nog maar net is begonnen; onderstreept desalniettemin dat al kan worden beoordeeld of beleidsmiddelen worden toegespitst op prioriteiten die bijdragen tot duurzame groei en banen; merkt in die context evenwel op dat volgens de eerste evaluatie die de Commissie heeft gepubliceerd, de bedragen die werden toegewezen aan O&I, steun voor mkb-bedrijven, ICT, de koolstofarme economie, werkgelegenheid, sociale insluiting, onderwijs en capaciteitsopbouw aanzienlijk zijn toegenomen in vergelijking met de vorige programmeringsperioden, terwijl de steun voor vervoer en milieu-infrastructuur is afgenomen; vestigt de aandacht op het feit dat op het ogenblik van de tussentijdse herziening van de Europa 2020-strategie nog niet alle gegevens over de tenuitvoerlegging van de ESIF voor de periode 2014-2020 voorhanden zullen zijn, waardoor een concrete evaluatie van de praktische bijdrage van deze fondsen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie op dat moment mogelijkerwijs niet mogelijk zal zijn; waardeert het dat de lidstaten stappen hebben gezet om ervoor te zorgen dat 20 % van hun middelen aan klimaatgerelateerde maatregelen wordt besteed;
10. erkent dat de opstelling van een prestatiekader en de invoering van voorwaarden vooraf alsook het versterken van de banden met landenspecifieke aanbevelingen in de programmering voor het cohesiebeleid 2014-2020 tot een gunstiger investeringsklimaat zou kunnen leiden voor het optimaliseren van de bijdrage van het cohesiebeleid aan de verwezenlijking van de kerndoelen van de Europa 2020-strategie;
Herzieningsdynamiek en gerelateerde uitdagingen
11. herinnert eraan dat de Commissie het herzieningsproces van de strategie in 2014 heeft gelanceerd met de publicatie van haar mededeling getiteld "Tussenopname van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" en betreurt dat er in het document onvoldoende werd verwezen naar het cohesiebeleid en de bijbehorende instrumenten; stelt het op prijs dat er vervolgens een openbare raadpleging werd uitgevoerd tussen mei en oktober 2014 om bewijs te vergaren voor het herzieningsproces en is ingenomen met het feit dat het belang van de strategie en de zin van de doelstellingen en prioriteiten ervan werden bevestigd;
12. merkt op dat wordt geacht dat de vlaggenschipinitiatieven hun doel dienen, maar wijst er eveneens op dat zij relatief weinig zichtbaarheid hebben gekregen; betreurt dat de economische en financiële crisis de ongelijkheid in de Europese Unie versterkt heeft en dat er onvoldoende vorderingen zijn gemaakt met betrekking tot meerdere van de kerndoelen van de strategie, met name wat betreft werkgelegenheid, onderzoek en ontwikkeling, armoede en sociale uitsluiting; is ingenomen met de conclusie dat de inspraak en betrokkenheid van de spelers op het terrein moeten worden versterkt, door de verticale en horizontale partnerschappen te versterken, om de uitvoering van de strategie te verbeteren; onderstreept dat de strategie ertoe moet bijdragen dat bij de aanpak de focus wordt verlegd van het proces en de uitkomst naar daadwerkelijke resultaten, teneinde de efficiëntie en doeltreffendheid van de aan de strategie gelieerde Europese beleidsmaatregelen zo groot mogelijk te maken;
13. is ingenomen met de regelmatige publicatie door Eurostat van voortgangsindicatoren voor de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie; vindt desalniettemin dat de gegevens op NUTS II- en NUTS III-niveau meer en nauwkeurigere regionale details zouden moeten bevatten, hetgeen steeds belangrijker gaat zijn ten gevolg van onvoorziene economische en sociale problemen in verschillende regio's van de EU, ongeacht hun ontwikkelingsniveau; wijst daarnaast op de drie dimensies van het cohesiebeleid - de economische, de sociale en de territoriale - en is dit verband van oordeel dat niet alleen naar economische indicatoren moet worden gekeken; roept de Commissie en de lidstaten in dit verband op de dialoog over en het werk aan de gezamenlijke ontwikkeling van een inclusiever pakket indicatoren ter aanvulling van het bbp voort te zetten, om deze relevanter te maken voor het beoordelen van de vorderingen in de richting van het verwezenlijken van de voornaamste doelstellingen van de Europa 2020-strategie;
14. merkt op dat de Commissie vóór eind 2015 een voorstel moet publiceren inzake de herziening van de Europa 2020-strategie en betreurt deze vertraging, gezien het feit dat dit voorstel aanvankelijk begin 2015 zou worden voorgelegd; benadrukt dat dit opnieuw op een vrij "ongepast tijdstip" in de beleidscyclus van het cohesiebeleid valt, wanneer het tenuitvoerleggingsproces al volop gaande is; wijst er bovendien op dat een vroege herprogrammering volledig contraproductief zou zijn voor de strategische langetermijnplanning van het cohesiebeleid;
15. is ingenomen met de oprichting van de task force voor een betere implementatie van de EU-fondsen; verwelkomt ook de oprichting van de dienst Ondersteuning van de structurele hervormingen, die officieel zijn werkzaamheden is gestart op 1 juli 2015 en die technische ondersteuning biedt aan de lidstaten voor een meer efficiënte uitvoering van de structurele hervormingen en de landspecifieke aanbevelingen;
16. erkent tegelijkertijd dat rekening moet worden gehouden met de evolutie van de economische vooruitzichten, het gebruik van nieuwe instrumenten, de vorderingen met het oog op de doelstellingen van de strategie en de daaruit voortvloeiende noodzaak van operationele aanpassingen;
17. verzoekt daarom om de tussentijdse herziening van de Europa 2020-strategie slim en evenwichtig te laten zijn en toe te spitsen op het beter onderling afstemmen van de vijf doelstellingen en de vlaggenschipinitiatieven van de strategie en op het identificeren van methodes om deze doelstellingen beter te bereiken en te evalueren zonder de situatie complexer te maken en buitensporige administratieve lasten te creëren; onderstreept dat rekening moet worden gehouden met de sterken en zwakke punten van de EU-economie, de toenemende ongelijkheid (zoals in rijkdom), de hoge werkloosheid en de hoge staatsschulden; onderstreept dat, naast de nadruk die wordt gelegd op de macro-economische criteria van budgettair en economisch bestuur, gestreefd moet worden naar vooruitgang bij het verwezenlijken van de belangrijkste doelstellingen van Europa 2020; vindt dat ook aandacht moet worden besteed aan verhoogd maatschappelijk en individueel welzijn, meer sociale inclusie en gendergelijkheid; onderstreept dat de diensten van de Commissie de autoriteiten van de lidstaten moeten blijven ondersteunen voor het verbeteren van hun administratieve capaciteit;
18. herhaalt zijn verzoek om de aspecten verantwoordelijkheid, inspraak, transparantie en participatie van de strategie te verbeteren door plaatselijke en regionale overheden en alle andere belanghebbende partijen uit het maatschappelijk middenveld erbij te betrekken, vanaf de vaststelling en ontwikkeling van de doelstellingen tot de tenuitvoerlegging, de monitoring en de evaluatie van de strategie; wijst op het cruciale belang van een versterkte governancestructuur op basis van meerlagig bestuur, aanmoedigingsregelingen, een effectieve mix van een top-down- en een bottom-up-aanpak, en het partnerschapsmodel van cohesiebeleid en publiek-private partnerschappen in het algemeen, om te komen tot de raadpleging en samenwerking van alle belanghebbende partijen, teneinde te zorgen voor effectieve capaciteit voor het verwezenlijken van de doelstellingen; herinnert eraan dat, in overeenstemming met de institutionele en juridische kaders van de lidstaten, de regionale en plaatselijke autoriteiten ook verantwoordelijk zijn voor overheidsinvesteringen en dat zij dus moeten worden erkend als hoofdrolspelers in de uitvoering van de strategie;
19. stelt voor het engagement van de plaatselijke en regionale autoriteiten en de belanghebbende partijen voor de Europa 2020-strategie te vernieuwen in de vorm van een pact tussen die partijen, de lidstaten en de Commissie, teneinde te komen tot inspraak en participatie, en vindt daarnaast dat er een gedragscode moet worden ontwikkeld, vergelijkbaar met de code die voor het cohesiebeleid 2014-2020 is opgesteld;
20. benadrukt dat er een werkelijk territoriale aanpak van de Europa 2020-strategie nodig is om de overheidsingrepen en -investeringen af te stemmen op verschillende territoriale kenmerken en specifieke behoeften; acht het van cruciaal belang dat de algemene aanpak van de Europa 2020-strategie aansluit bij de territoriale aanpak van de Territoriale Agenda 2020 (TA 2020); meent verder dat nagedacht en gedebateerd moet worden over op maat gesneden vrijwillige regionale Europa 2020-doelstellingenen, evenwel zonder extra administratieve lasten in de praktijk; benadrukt dat dergelijke op maat gesneden vrijwillige regionale doelstellingen moeten aansluiten bij de overkoepelende structuur van de strategie en binnen een vantevoren afgebakend kader moeten blijven; herinnert in dit kader ook nog eens aan het belang van plaatselijke, bottom-up ontwikkelingsstrategieën;
21. erkent de belangrijke rol van steden en stedelijke gebieden als drijvende krachten voor groei en banen, en vraagt dat bij de herziening van de Europa 2020-strategie ook rekening wordt gehouden met een algemene, holistische aanpak van de toekomstige ontwikkeling van steden als entiteiten die een actieve rol toekomt bij de verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020; verzoekt de Commissie derhalve rekening te houden met de recente verklaring van Riga over de stedelijke agenda, gelet op de fundamentele rol van kleine, middelgrote en grote stedelijke gebieden; onderstreept met name het feit dat we een strategie nodig hebben die oog heeft voor de specifieke behoeften van kleine en middelgrote stedelijke gebieden, en dat via een aanpak die synergie-effecten creëert met de digitale agenda en de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen;
22. verzoekt de Commissie om informatie te verstrekken over de rol van territoriale aspecten als factoren voor economische groei, nieuwe banen en duurzame ontwikkeling, en vraagt om in de herziening van de Europa 2020-strategie aandacht te besteden aan territoriale effecten en richtsnoeren aan te reiken over hoe deze effecten kunnen worden aangepakt; herhaalt het belang van raadpleging van de plaatselijke en regionale autoriteiten op dit punt, aangezien zij een doorslaggevende rol vervullen bij de tenuitvoerlegging van de territoriale-ontwikkelingsstrategieën; onderstreept ook de rol die macroregionale strategieën en de Europese territoriale samenwerking in het algemeen zouden kunnen spelen bij de succesvolle implementatie van de Europa 2020-strategie, gezien het feit dat veel ontwikkelingsprojecten een regio- en landenoverschrijdend karakter hebben, en plaatsgebonden antwoorden kunnen bieden op langetermijnuitdagingen;
23. wijst op het belang van het nieuwe investeringsinstrument van de EU, het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), dat de mobilisering van maximaal 315 miljard euro aan investeringen zal ondersteunen, met het doel de investeringskloof in de EU te overbruggen en maximalisering van de impact van overheidsuitgaven; onderstreept dat het EFSI bovenop de ESI-fondsen moeten komen en er complementair aan moeten zijn; betreurt dat het EFSI niet uitdrukkelijk verbonden is aan de Europa 2020-strategie en is van oordeel dat het, gezien zijn doelstellingen en middels de selectie van levensvatbare, duurzame projecten, een bijdrage zou moeten leveren tot de tenuitvoerlegging van de strategie in specifieke gebieden;
24. wijst er bovendien met klem op dat volledige samenhang en synergieën tussen alle EU-instrumenten moeten worden verzekerd door de strategieën voor slimme specialisatie als een van de belangrijkste investeringsinstrumenten te gebruiken, teneinde overlappingen of tegenstrijdigheden tussen deze instrumenten of tussen de verschillende beleidsimplementatieniveaus te voorkomen; is bijgevolg van mening dat de herziening van de Europa 2020-strategie deze strategie moet herbevestigen als strategisch langetermijnkader van de EU voor groei en banen, en moet bijdragen tot de coördinatie van beleidsinstrumenten, waaronder het EFSI, om te waarborgen dat alle beschikbare middelen doeltreffend worden gebruikt en dat de verwachte resultaten ten aanzien van de overkoepelende strategische doelstellingen worden bereikt;
25. verzoekt de Commissie om, met het oog op het bevorderen van een harmonieuze ontwikkeling van de EU en gezien de sleutelrol van het cohesiebeleid bij het verwezenlijken van de doelstellingen van Europa 2020, bij de herziening van de doelen en -doelstellingen van de strategie rekening te houden met de specifieke eigenschappen en beperkingen van specifieke gebieden, zoals plattelandsgebieden, gebieden in industriële overgang, regio's met ernstige en permanente natuurlijke of demografische handicaps, eilanden, grensoverschrijdende en bergregio's, en de ultraperifere gebieden van de EU, overeenkomstig de artikelen 174 en 349 VWEU; wijst in dit verband op het potentieel van de laatstgenoemde regio's op gebieden als biotechnologie, hernieuwbare energie en biodiversiteit;
26. wijst op de verbeterde resultaten die het gevolg zijn van het verhogen van de kwantiteit, kwaliteit en impact van investeringen in O&I, door in de context van de tussentijdse herziening van de Europa 2020-strategie gecoördineerd gebruik te maken van de instrumenten van het cohesiebeleid en van Horizon 2020; vraagt dat de Commissie in dit verband alle mogelijke interactie en synergieën tussen deze twee belangrijke beleidskaders te versterken wanneer zij de doelen en doelstellingen van Europa 2020 opnieuw tegen het licht houdt, en een onlinevolgsysteem op te zetten om na te gaan in welke gevallen ESI-fondsen gecombineerd worden met Horizon 2020-, EFSI- en de andere door de Gemeenschap gefinancierde programma’s worden gecombineerd; verwelkomt verder het plan om een "excellentiekeurmerk" te introduceren voor aanvragers die als uitstekend worden beoordeeld, maar die geen financiering uit Horizon 2020 kunnen krijgen, om hen te helpen toegang te krijgen tot de ESI-fondsen;
27. vraagt de Commissie een coherent proces voor permanente evaluatie op te zetten om de vorderingen naar de verwezenlijking van de streefdoelen van de Europa 2020-strategie regelmatig te beoordelen en voor die verwezenlijking passende maatregelen voor te stellen, alsook aanbevelingen voor het cohesiebeleid na 2020; benadrukt daarnaast dat het de taak van het Europees Parlement is om op gecoördineerde wijze toe te zien op de uitvoering van de Europa 2020-strategie en het cohesiebeleid, en dat niet alleen binnen het Parlement, maar ook met alle relevante instellingen; dringt er in dit verband op aan dat het Europees Parlement tijdig wordt betrokken bij alle relevante discussies omtrent de opstelling, de uitvoering en de beoordeling van de beleidsmaatregelen die onder de strategie vallen; is van oordeel dat het belangrijk is hierbij ook het Comité van de Regio's, het Europees Economisch en Sociaal Comité, de nationale en regionale parlementen, de lokale en regionale autoriteiten, andere belanghebbenden en betrokken partijen te betrekken;
De toekomst van het cohesiebeleid – verder kijken dan de korte termijn
28. is van mening dat de herziening van de Europa 2020-strategie, die zal plaatsvinden voordat het voorstel voor de tussentijdse toetsing van het meerjarig financieel kader (MFK) voor 2014-2020 wordt gelanceerd, al een eerste aanwijzing zal geven omtrent de ontwikkelingen voor het toekomstige cohesiebeleid na 2020 en voor de overige MFK-instrumenten; wijst er in die context op dat alle bovengenoemde bekommernissen effectief moeten worden aangepakt en dat tegelijkertijd de continuïteit van de strategische aanpak moet worden verzekerd; herinnert voorts aan de meerwaarde van een cohesiebeleid voor de hele EU, en vindt dat het een van de voornaamste EU-investeringsinstrumenten voor groei, werkgelegenheid en klimaatbescherming moet blijven, dat voor een evenwichtige en harmonieuze ontwikkelilng in de hele EU moet zorgen en moet fungeren als katalysator voor verandering en welvaart, waaronder in de minder ontwikkelde regio's; onderstreept in dit verband dat ervoor moet worden gezorgd dat na 2020 een passend niveau van ESI-financiering gehandhaafd wordt;
29. wijst erop dat zowel het toekomstige cohesiebeleid, als de toekomstige langetermijnstrategie van de EU voor het eind van het mandaat van de huidige Commissie moeten worden uitgestippeld, rekening houdend met het feit dat in 2019 verkiezingen voor het Europees Parlement plaatsvinden, en dat dit aanzienlijke specifieke tijdsbeperkingen meebrengt voor de medewetgevers met betrekking tot het tijdspad van de onderhandelingen, en voor de nieuwe Commissie en de lidstaten wat betreft de voorbereiding en de goedkeuring van de nieuwe partnerschapsovereenkomsten en operationele programma's voor de start van het volgende MFK; merkt tegelijkertijd op dat er ook zal worden onderhandeld over het toekomstige MFK; verzoekt de Commissie daarom om rekening te houden met alle specifieke beperkingen die de onderlinge verbanden en de nodige coördinatie van de verschillende termijnen met zich mee brengen, en om een samenhangende aanpak te ontwikkelen voor de toekomstige duurzame langetermijnstrategie van de EU voor groei en banen, de EU-begroting, het cohesiebeleid in het bijzonder, en de andere MFK-instrumenten;
o o o
30. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de lidstaten en hun regio's.