Resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2015 over de hervorming van de kieswet van de Europese Unie (2015/2035(INL))
Het Europees Parlement,
– gezien de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen ("Verkiezingsakte"), gehecht aan het besluit van de Raad van 20 september 1976, zoals gewijzigd, en met name artikel 14(1),
– gezien de Verdragen en met name de artikelen 9, 10 en 14 en artikel 17, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 22, artikel 223, lid 1, en artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en artikel 2 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van nationale parlementen in de Europese Unie,
– gezien Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie,
– gezien zijn vorige resoluties over de verkiezingsprocedure voor het Europees Parlement, en met name zijn resolutie van 15 juli 1998 over de opstelling van een ontwerp voor een verkiezingsprocedure houdende gemeenschappelijke beginselen voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement(2), zijn resolutie van 22 november 2012 over de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2014(3) en zijn resolutie van 4 juli 2013 over verbetering van de modaliteiten voor de organisatie van de Europese verkiezingen van 2014(4),
– gezien zijn resolutie van 13 maart 2013 over de samenstelling van het Europees Parlement met het oog op de verkiezingen van 2014(5),
– gezien Aanbeveling 2013/142/EU van de Commissie van 12 maart 2013 om de verkiezingen voor het Europees Parlement democratischer en efficiënter te laten verlopen(6),
– gezien de mededeling van de Commissie van 8 mei 2015 getiteld "Verslag over de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2014" (COM(2015)0206),
– gezien de beoordeling van de Europese meerwaarde over de hervorming van de kieswet van de Europese Unie(7),
– gezien het kaderakkoord van 20 oktober 2010 over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie(8),
– gezien Richtlijn 93/109/EG van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn(9),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen(10), en met name de artikelen 13, 21 en 31,
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), en met name de artikelen 11, 23 en 39,
– gezien de artikelen 45 en 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A8-0286/2015),
A. overwegende dat het Europees Parlement krachtens artikel 223 VWEU het recht heeft het initiatief te nemen tot hervorming van zijn eigen verkiezingsprocedure met het doel een procedure uit te werken die eenvormig is voor alle lidstaten of gebaseerd is op beginselen die alle lidstaten gemeen hebben, en daaraan zijn goedkeuring te hechten;
B. overwegende dat de hervorming van de verkiezingsprocedure van het Europees Parlement gericht moet zijn op het versterken van de democratische en transnationale dimensie van de Europese verkiezingen en de democratische legitimiteit van het besluitvormingsproces van de Unie, het bevorderen van het concept burgerschap van de Unie, het verbeteren van de werking van het Europees Parlement en het bestuur van de Unie, het legitiemer maken van de werkzaamheden van het Europees Parlement, het versterken van de beginselen van electorale gelijkheid en gelijke kansen, het vergroten van de doeltreffendheid van het systeem voor de organisatie van Europese verkiezingen, alsook moet voorzien in een grotere nabijheid van de leden van het Europees Parlement bij hun kiezers, met name de jongeren;
C. overwegende dat bij de hervorming van de verkiezingsprocedure de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid in acht moeten worden genomen, en niet moet worden getracht om eenvormigheid op te leggen als doel op zich;
D. overwegende dat de mogelijkheid om een eenvormige verkiezingsprocedure te ontwikkelen op basis van rechtstreekse algemene verkiezingen in de Verdragen is verankerd sinds 1957;
E. overwegende dat het toenemende absenteïsme bij de Europese verkiezingen, met name bij jongeren, en de tanende belangstelling van de burgers voor Europese kwesties de toekomst van Europa bedreigen, en dat derhalve dringend maatregelen moeten worden genomen om de democratie in Europa opnieuw aan te zwengelen;
F. overwegende dat een daadwerkelijke harmonisering van de verkiezingsprocedure van het Europees Parlement in alle lidstaten kan bijdragen aan een betere bevordering van het recht van alle burgers van de Unie om, op voet van gelijkheid, deel te nemen aan het democratische leven in de Unie, en tegelijkertijd de politieke dimensie van de Europese integratie kan versterken;
G. overwegende dat de bevoegdheden van het Europees Parlement geleidelijk zijn toegenomen sinds de eerste rechtstreekse verkiezingen in 1979, en dat het Europees Parlement inmiddels op de meeste beleidsterreinen van de Unie dezelfde status van medewetgever geniet als de Raad, met name als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon;
H. overwegende dat het Verdrag van Lissabon het mandaat van de leden van het Europees Parlement heeft gewijzigd, door ze rechtstreekse vertegenwoordigers van de burgers van de Unie te maken(11) in plaats van "vertegenwoordigers van de volkeren van de in de Gemeenschap verenigde staten"(12);
I. overwegende dat de enige hervorming van de Verkiezingsakte zelf werd doorgevoerd in 2002 als gevolg van de vaststelling van Besluit 2002/772/EG, Euratom van de Raad(13), op grond waarvan de lidstaten de verkiezingen moeten organiseren op basis van evenredige vertegenwoordiging, hetzij volgens een lijstenstelsel, hetzij volgens een stelsel van één overdraagbare stem, en waarmee het dubbelmandaat voor de leden van het Europees Parlement werd afgeschaft; overwegende dat aan de lidstaten bovendien uitdrukkelijk het recht werd toegekend om kiesdistricten op nationaal niveau in te stellen en een nationale kiesdrempel in te voeren die niet hoger is dan 5 % van de uitgebrachte stemmen;
J. overwegende dat er nog geen omvattende overeenkomst over een werkelijk eenvormige verkiezingsprocedure is bereikt, hoewel er enigszins sprake is geweest van een geleidelijke convergentie van de kiesstelsels, onder meer als gevolg van de vaststelling van secundaire wetgeving, zoals Richtlijn 93/109/EG van de Raad;
K. overwegende dat het concept burgerschap van de Unie, dat met het Verdrag van Maastricht in 1993 formeel in het constitutionele bestel werd opgenomen, onder meer het recht van de burgers van de Unie omvat om deel te nemen aan Europese en gemeenteraadsverkiezingen in hun lidstaat, en in hun lidstaat van verblijf onder dezelfde voorwaarden als onderdanen van die lidstaat(14); overwegende dat het Handvest, dat met het Verdrag van Lissabon een bindende werking heeft gekregen, dat recht verder heeft versterkt;
L. overwegende dat de Europese verkiezingen, ondanks deze hervormingen, nog steeds grotendeels volgens het nationale recht worden geregeld, dat de verkiezingscampagnes nog steeds nationaal getint zijn en dat de Europese politieke partijen niet in voldoende mate kunnen beantwoorden aan hun grondwettelijk mandaat of bijdragen "tot de vorming van een Europees politiek bewustzijn en tot de uiting van de wil van de burgers van de Unie", zoals vereist uit hoofde van artikel 10, lid 4, VEU;
M. overwegende dat de Europese politieke partijen in de beste positie verkeren om bij te dragen "tot de vorming van een Europees politiek bewustzijn" en daarom een grotere rol moeten spelen in de campagnes voor de Parlementsverkiezingen teneinde hun zichtbaarheid te vergroten en het verband aan te tonen tussen een stem voor een specifieke nationale partij en de gevolgen daarvan voor de omvang van een Europese fractie in het Europees Parlement;
N. overwegende dat de procedure voor de voordracht van kandidaten voor de verkiezingen van het Europees Parlement sterk verschilt van lidstaat tot lidstaat en van partij tot partij, met name wat betreft transparantie en democratische normen, terwijl open, transparante en democratische procedures voor de selectie van kandidaten van cruciaal belang zijn voor de opbouw van vertrouwen in het politieke stelsel;
O. overwegende dat de termijnen voor de indiening van de kieslijsten voor de Europese verkiezingen sterk uiteenlopen tussen de lidstaten, momenteel variërend van 17 dagen tot 83 dagen, en dat de kandidaten en de kiezers in de Unie daarom in een ongelijke positie verkeren voor wat de tijd betreft die zij tot hun beschikking hebben om campagne te voeren of na te denken over hun stemkeuze;
P. overwegende dat de termijnen voor de voltooiing van de kiezerslijsten voor de Europese verkiezingen grote verschillen tussen de lidstaten vertonen, hetgeen de uitwisseling van informatie tussen lidstaten over kiezers (bedoeld om dubbele stemmen te voorkomen) moeilijk zo niet onmogelijk maakt;
Q. overwegende dat de vorming van een gemeenschappelijk kiesdistrict waarvan de kieslijsten worden aangevoerd door de kandidaat-Commissievoorzitter van elke politieke familie, de Europese democratie in grote mate zou versterken en de verkiezing van de voorzitter van de Commissie verder zou legitimeren;
R. overwegende dat op basis van de huidige Europese verkiezingsvoorschriften een niet-verplichte drempel van maximaal 5 % van de uitgebrachte stemmen kan worden vastgesteld voor de Europese verkiezingen en dat 15 lidstaten van deze mogelijkheid gebruik hebben gemaakt en een drempel variërend van 3 % tot 5 % hebben ingevoerd; overwegende dat in de kleinere lidstaten en de lidstaten die hun kiesgebied in kiesdistricten hebben opgedeeld, de daadwerkelijke drempel -ondanks het feit dat er geen sprake is van wettelijke drempels- boven de 3 % ligt; overwegende dat de invoering van verplichte drempels in de constitutionele traditie wordt erkend als een legitiem middel om te waarborgen dat parlementen kunnen functioneren;
S. overwegende dat, hoewel bij artikel 10, lid 2, van de Verkiezingsakte de vroegtijdige bekendmaking van de verkiezingsuitslagen uitdrukkelijk is verboden, dergelijke uitslagen in het verleden toch bekend zijn gemaakt; overwegende dat een geharmoniseerd tijdstip voor de sluiting van de stembussen in alle lidstaten in sterke mate zou bijdragen aan het gemeenschappelijke Europese karakter van de Europese verkiezingen, en de kans zou verkleinen dat de uitslag wordt beïnvloed als de verkiezingsuitslagen in sommige lidstaten bekend worden gemaakt vóór de sluiting van de stembussen in alle lidstaten;
T. overwegende dat de eerste officiële prognoses van de verkiezingsuitslagen gelijktijdig in alle lidstaten moeten worden uitgebracht op de laatste dag van de verkiezingsperiode om 21.00 uur MET;
U. overwegende dat een gemeenschappelijke Europese verkiezingsdag de gemeenschappelijke deelname van burgers in de hele Unie beter zou weerspiegelen, de participatieve democratie zou versterken en zou helpen coherentere pan-Europese verkiezingen tot stand te brengen;
V. overwegende dat met het Verdrag van Lissabon een nieuwe constitutionele orde in het leven is geroepen, door het Europees Parlement het recht toe te kennen de voorzitter van de Europese Commissie(15) te kiezen in plaats van uitsluitend zijn toestemming te verlenen; overwegende dat de Europese verkiezingen van 2014 in dit verband een belangrijk precedent hebben geschept en hebben laten zien dat de voordracht van topkandidaten de interesse van de burgers voor de Europese verkiezingen vergroot;
W. overwegende dat de voordracht van topkandidaten voor de functie van voorzitter van de Europese Commissie zorgt voor een koppeling tussen de op nationaal niveau uitgebrachte stemmen en de Europese context, en de burgers van de Unie in staat stelt een weloverwogen keuze te maken tussen de verschillende politieke programma's; overwegende dat de aanwijzing van topkandidaten door middel van open en transparante procedures de democratische legitimiteit versterkt en de verantwoordingsplicht bevordert;
X. overwegende dat de procedure voor de voordracht en selectie van topkandidaten voor die functie een krachtige uitdrukking van Europese democratie is; overwegende dat het tevens integraal deel moet uitmaken van de verkiezingscampagnes;
Y. overwegende dat de termijn voor de voordracht van kandidaten door de Europese politieke partijen in de Verkiezingsakte moet worden vastgelegd en dat de topkandidaten voor de functie van voorzitter van de Commissie zich kandidaat zouden moeten stellen in de verkiezingen voor het Europees Parlement;
Z. overwegende dat niet alle lidstaten hun burgers de mogelijkheid bieden vanuit het buitenland te stemmen, en dat de voorwaarden voor uitsluiting van het kiesrecht sterk uiteenlopen tussen de lidstaten die deze mogelijkheid wel bieden; overwegende dat het toekennen van het recht om deel te nemen aan de verkiezingen aan alle burgers van de Unie die buiten de Unie verblijven een bijdrage zou leveren aan de electorale gelijkheid; overwegende dat lidstaten hiervoor wel hun administraties beter op elkaar af moeten stemmen, om te voorkomen dat kiezers twee keer in twee verschillende lidstaten hun stem uitbrengen;
AA. overwegende dat ten minste 13 lidstaten geen adequate interne regels hebben om te voorkomen dat burgers van de Unie die over een dubbele nationaliteit van lidstaten beschikken twee maal hun stem uitbrengen, in schending van artikel 9 van de Verkiezingsakte;
AB. overwegende dat er op niveau van de Unie een verkiezingsautoriteit moet worden opgericht die optreedt als netwerk van de contactautoriteiten van de lidstaten, aangezien die de toegang tot informatie over de voorschriften inzake de Europese verkiezingen zou vergemakkelijken, het proces zou stroomlijnen en het Europese karakter van deze verkiezingen zou versterken; overwegende dat de Commissie derhalve wordt verzocht de modaliteiten te onderzoeken die noodzakelijk zijn om een dergelijke autoriteit op te richten op het niveau van de Unie;
AC. overwegende dat de minimumleeftijd in de 28 lidstaten varieert van 18 tot 25 jaar voor het passief kiesrecht en van 16 tot 18 jaar voor het actief kiesrecht, vanwege de verschillende constitutionele en electorale tradities in de lidstaten; overwegende dat de harmonisatie van de kiesgerechtigde leeftijd en de minimumleeftijd voor kandidaten uiterst wenselijk is, met het oog op werkelijke electorale gelijkheid voor de burgers van de Unie en het voorkomen van discriminatie met betrekking tot het meest fundamentele aspect van burgerschap, namelijk het recht op deelneming aan het democratisch proces;
AD. overwegende dat de officiële oprichting van politieke partijen op het niveau van de Unie en de consolidering daarvan bijdragen tot de vorming van een Europees politiek bewustzijn en de uitdrukking van de wil van de burgers van de Unie, en dat dit ook de geleidelijke harmonisatie van de kiesstelsels in de hand heeft gewerkt;
AE. overwegende dat stemmen per post en via e-mail en internet het verloop van de Europese verkiezingen doeltreffender en aantrekkelijker voor kiezers kan maken, mits het hoogst mogelijke niveau van gegevensbescherming wordt gewaarborgd;
AF. overwegende dat, in de meeste lidstaten, de leden van de uitvoerende macht zich kandidaat kunnen stellen voor het nationale parlement zonder hun institutionele activiteit op te hoeven geven;
AG. overwegende dat er, ondanks de gestage vooruitgang die sinds 1979 is geboekt wat betreft het evenwicht tussen vrouwen en mannen in de zetelverdeling, op dit gebied nog steeds aanzienlijke verschillen bestaan tussen de lidstaten, waarbij in tien van de lidstaten het percentage vrouwen lager ligt dan 33 %; overwegende dat de huidige samenstelling van het Europees Parlement, met slechts 36,62 % vrouwen, achterblijft bij de waarden en doelstellingen van gendergelijkheid die worden bepleit in het Handvest;
AH. overwegende dat gezorgd moet worden voor gelijkheid tussen vrouwen en mannen, een van de grondwaarden van de Unie, maar dat slechts zeer weinig lidstaten dit beginsel hebben opgenomen in hun nationale kieswetgeving; overwegende dat genderquota in de politieke besluitvorming en het ritssysteem bij de vaststelling van de lijsten zeer doeltreffend zijn gebleken bij het aanpakken van discriminatie en genderspecifieke machtsongelijkheid alsook bij het verbeteren van de democratische vertegenwoordiging in politieke besluitvormingsorganen;
AI. overwegende dat het in het VEU verankerde beginsel van degressieve evenredigheid aanzienlijk heeft bijgedragen tot het gemeenschappelijke draagvlak voor het Europese project in alle lidstaten,
1. besluit zijn verkiezingsprocedure tijdig voor de verkiezingen van 2019 te hervormen, met het oog op het versterken van de democratische en transnationale dimensie van de Europese verkiezingen en de democratische legitimiteit van het besluitvormingsproces in de EU, het bevorderen van het concept burgerschap van de Unie en de electorale gelijkheid, het bevorderen van het beginsel van representatieve democratie evenals de rechtstreekse vertegenwoordiging van burgers van de Unie in het Europees Parlement overeenkomstig artikel 10 VWEU, het verbeteren van de werking van het Europees Parlement en het bestuur van de Unie, het legitiemer en doeltreffender maken van de werkzaamheden van het Europees Parlement, het vergroten van de doeltreffendheid van het systeem voor de organisatie van Europese verkiezingen, het bevorderen van een gemeenschappelijk draagvlak onder burgers van alle lidstaten, het versterken van een evenwichtige samenstelling van het Europees Parlement, en het realiseren van een zo groot mogelijke electorale gelijkheid voor en participatie van de burgers van de Unie;
2. stelt voor om de zichtbaarheid van de Europese politieke partijen te vergroten door hun namen en logo's op de stembiljetten te plaatsen, en beveelt aan ze tevens te laten verschijnen in verkiezingsspotjes op televisie en radio en te plaatsen op posters en ander tijdens de Europese verkiezingscampagnes gebruikt materiaal, in het bijzonder de verkiezingsmanifesten van nationale partijen, aangezien deze maatregelen de transparantie van de Europese verkiezingen en de democratische wijze waarop de verkiezingen verlopen, ten goede zouden komen, daar de burgers een duidelijk verband zouden kunnen leggen tussen hun stem en de gevolgen daarvan voor de politieke invloed van Europese politieke partijen en hun vermogen om fracties te vormen in het Europees Parlement;
3. is tegelijkertijd van mening dat, gezien de waarde die de Unie hecht aan het subsidiariteitsbeginsel, regionale politieke partijen die aan de verkiezingen voor het Europees Parlement deelnemen dezelfde praktijken zouden moeten hanteren en dat de regionale autoriteiten moeten worden aangemoedigd om in dat kader officieel erkende regionale talen te gebruiken;
4. spoort de lidstaten aan de deelname van Europese politieke partijen en hun topkandidaten aan verkiezingscampagnes te bevorderen, met name op televisie en in andere media;
5. is van plan een gemeenschappelijke minimumtermijn van 12 weken vóór de verkiezingsdag in te voeren voor de vaststelling van de kieslijsten, teneinde de electorale gelijkheid te vergroten door de kandidaten en de kiezers in de Unie evenveel tijd te geven om zich voor te bereiden op de verkiezingen en na te denken over hun stemkeuze; spoort de lidstaten aan na te denken over manieren om grotere convergentie te bewerkstelligen tussen de regelgeving inzake verkiezingscampagnes voor de Europese verkiezingen;
6. acht het van essentieel belang dat politieke partijen op alle niveaus democratische en transparante procedures invoeren voor de selectie van kandidaten; beveelt de nationale partijen aan hun kandidaten voor de Europese verkiezingen via een democratische stemming te selecteren;
7. stelt voor een verplichte drempel in te voeren, variërend van 3 % tot 5 %, voor de zetelverdeling in de lidstaten met één kiesdistrict en kiesdistricten waar gebruik wordt gemaakt van het lijstenstelsel en die meer dan 26 zetels omvatten; acht deze maatregel van belang voor het waarborgen van de werking van het Europees Parlement, omdat hiermee verdere versnippering wordt voorkomen;
8. stelt voor, ondanks het feit dat het lidstaten vrij staat de dag(en) van de verkiezingen binnen de verkiezingsperiode te bepalen, om de verkiezingen in alle lidstaten te beëindigen op de zondag van de Europese verkiezingen om 21.00 uur MET, omdat hiermee de correcte toepassing van artikel 10, lid 2, van de Verkiezingsakte wordt gewaarborgd en de kans wordt verkleind dat de uitslag van de verkiezingen wordt beïnvloed als de verkiezingsuitslagen in sommige lidstaten bekend worden gemaakt vóór de sluiting van de stembussen in alle lidstaten; pleit voor handhaving in alle lidstaten van het verbod op vroegtijdige bekendmaking van de verkiezingsuitslagen;
9. is van plan een gemeenschappelijke termijn van 12 weken vóór de Europese verkiezingen vast te stellen voor de voordracht van topkandidaten door de Europese politieke partijen, zodat hun verkiezingsprogramma's kunnen worden gepresenteerd, er politieke debatten tussen de kandidaten kunnen worden georganiseerd en Uniebrede verkiezingscampagnes kunnen worden opgezet; beschouwt het proces met het oog op de voordracht van topkandidaten als een belangrijk onderdeel van de verkiezingscampagnes, gezien het impliciete verband tussen de uitslagen van de Europese verkiezingen en de verkiezing van de voorzitter van de Commissie, zoals verankerd in het Verdrag van Lissabon;
10. is van plan een gemeenschappelijke termijn van acht weken vast te stellen voor de voltooiing van de kiezerslijsten en van zes weken voor de uitwisseling van informatie over burgers van de Unie met een dubbele nationaliteit en burgers van de Unie die in een andere lidstaat gevestigd zijn met de nationale bevoegde autoriteit die met de kiezerslijst is belast;
11. stelt voor de integriteit van de verkiezingen te vergroten door campagne-uitgaven te beperken tot een redelijk bedrag dat politieke partijen in staat stelt zichzelf, hun kandidaten en hun verkiezingsprogramma's behoorlijk te presenteren;
12. stelt voor om alle burgers van de Unie, ook wanneer ze in een derde land wonen of werken, het recht toe te kennen om te stemmen bij de verkiezingen voor het Europees Parlement; is van mening dat alle burgers van de Unie hierdoor eindelijk hetzelfde stemrecht zouden krijgen bij de Europese verkiezingen, onder dezelfde voorwaarden en ongeacht hun verblijfplaats of staatsburgerschap;
13. roept de lidstaten wel op hiertoe hun administraties beter op elkaar af te stemmen, om te voorkomen dat kiezers twee keer in twee verschillende lidstaten hun stem uitbrengen;
14. moedigt de lidstaten aan stemmen per post en via e-mail en internet mogelijk te maken om de deelname te vergroten en het stemmen gemakkelijker te maken voor alle burgers, met name voor mensen met verminderde mobiliteit en mensen die in een lidstaat wonen of werken waarvan zij geen onderdaan zijn of die in een derde land wonen of werken, mits de nodige maatregelen worden genomen om iedere vorm van eventuele stemfraude via deze wegen te voorkomen;
15. beveelt de lidstaten aan om, als een volgende stap, na te denken over manieren om te komen tot een geharmoniseerde minimumleeftijd voor de kiezers van 16 jaar, teneinde de electorale gelijkheid van de burgers van de Unie verder te vergroten;
16. verzoekt om een herziening van het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie, met het oog op de aanpassing van de regels inzake leden van de Commissie die zich verkiesbaar willen stellen voor het Europees Parlement, teneinde de institutionele efficiëntie van de Commissie ten tijde van verkiezingen niet te belemmeren en misbruik van institutionele middelen te voorkomen;
17. is van plan het Parlement het recht toe te kennen de verkiezingsperiode voor de verkiezingen voor het Europees Parlement vast te stellen na raadpleging van de Raad;
18. spoort de lidstaten aan adequate juridische kaders vast te stellen om tijdens de verkiezingscampagnes de hoogst mogelijke normen voor informatieve, eerlijke en objectieve mediaberichtgeving te waarborgen, met name door de publieke omroepen; ziet dit als een cruciale voorwaarde om burgers van de Unie in staat te stellen een weloverwogen keuze te maken uit de concurrerende politieke programma's; erkent de betekenis van zelfregulerende instrumenten zoals gedragscodes om dit doel te bereiken;
19. roept op tot het versterken van de normen die bedoeld zijn om een onbeperkte politieke concurrentie mogelijk te maken, in het bijzonder door in het licht van het verkiezingsproces te zorgen voor pluraliteit in de media en neutraliteit in het openbaar bestuur op alle niveaus;
20. benadrukt het belang van de deelname van meer vrouwen aan het politieke besluitvormingsproces en een betere vertegenwoordiging van vrouwen in de Europese verkiezingen; verzoekt de lidstaten en de instellingen van de Unie derhalve alle nodige maatregelen te nemen om het beginsel van gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bevorderen gedurende het gehele verkiezingsproces; benadrukt in dit verband het belang van genderevenwichtige kieslijsten;
21. moedigt de lidstaten aan maatregelen te nemen om een adequate vertegenwoordiging van etnische, linguïstische en andere minderheden in de Europese verkiezingen te bevorderen;
22. acht het wenselijk een Europese verkiezingsautoriteit op te richten die kan worden belast met de centrale verzameling van informatie over de verkiezingen voor het Europees Parlement, het toezicht op het verloop van deze verkiezingen en de bevordering van uitwisseling van informatie tussen de lidstaten;
23. bepaalt dat de functie van lid van het Europees Parlement eveneens onverenigbaar dient te zijn met de functie van lid van een regionaal parlement of een regionale vergadering met wetgevingsbevoegdheden;
24. herinnert eraan dat de lidstaten, ondanks herhaaldelijke aanbevelingen van de Commissie, er niet in zijn geslaagd overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke verkiezingsdag; spoort de lidstaten aan over dit onderwerp tot overeenstemming te komen;
25. dient bij de Raad het bijvoegde voorstel in tot wijziging van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen(16);
26. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie en de parlementen en regeringen van de lidstaten.
Besluit van de Raad 76/787/EGKS, EEG, Euratom (PB L 278 van 8.10.1976, blz. 1), zoals gewijzigd bij Besluit van de Raad 93/81/Euratom, EGKS, EEG (PB L 33 van 9.2.1993, blz. 15) en bij Besluit van de Raad 2002/772/EG, Euratom (PB L 283 van 21.10.2002, blz. 1).
Besluit 2002/772/EG, Euratom van de Raad van 25 juni 2002 en 23 september 2002 tot wijziging van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen gehecht aan Besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom (PB L 283 van 21.10.2002, blz. 1).
De amendementen in het voorstel in bijlage zijn gebaseerd op een consolidering door de Juridische Dienst van het Europees Parlement op basis van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in de Vergadering door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen (PB L 278 van 8.10.1976, blz. 5), als gewijzigd bij Besluit 93/81/Euratom, EGKS, EEG tot wijziging van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen gehecht aan Besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 20 september 1976 (PB L 33 van 9.2.1993, blz. 15) en Besluit 2002/772/EG, Euratom van de Raad van 25 juni 2002 en 23 september 2002 (PB L 283 van 21.10.2002, blz. 1). Deze consolidering wijkt af van de door de Publicatiebureau van de Europese Unie geproduceerde geconsolideerde versie (CONSLEG. 1976X1008-23/09/2002) op twee punten: de tekst bevat een streepje bij artikel 7, lid 1 – ‘lid van het Comité van de Regio’s’ ingevolge artikel 5 van het Verdrag van Amsterdam (PB C 340 van 10.11.1997) en is hernummerd overeenkomstig artikel 2, lid 1 van Besluit 2002/772/EG, Euratom van de Raad.
BIJLAGE
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
tot vaststelling van de bepalingen tot wijziging van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 223, lid 1 ,
Gezien het voorstel van het Europees Parlement,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien de goedkeuring door het Europees Parlement,
Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,
Overwegende dat de Verdragsbepalingen betreffende de verkiezingsprocedure dienen te worden toegepast,
HEEFT DE VOLGENDE BEPALINGEN VASTGESTELD en beveelt aan dat zij door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen worden goedgekeurd.
Artikel 1
De Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, in bijlage bij Besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom van de Raad(1), wordt als volgt gewijzigd:
1) In artikel 1 wordt lid 1 vervangen door:
“1. In alle lidstaten worden de leden van het Europees Parlement als vertegenwoordigers van de burgers van de Unie gekozen volgens een stelsel van evenredige vertegenwoordiging, hetzij volgens het lijstenstelsel, hetzij volgens het stelsel van één overdraagbare stem.”
2) Het volgende artikel wordt ingevoegd:
“Artikel 2 bis
De Raad besluit met eenparigheid van stemmen over een gemeenschappelijk kiesdistrict waarvan de kieslijsten worden aangevoerd door de kandidaat-Commissievoorzitter van elke politieke familie.”
3) Artikel 3 wordt vervangen door:
“Artikel 3
Voor kiesdistricten, en voor lidstaten met één kiesdistrict, waar gebruik wordt gemaakt van het lijstenstelsel en die meer dan 26 zetels omvatten, stellen de lidstaten een drempel vast voor de verdeling van de zetels die niet lager is dan 3 %, en niet hoger is dan 5 % van de uitgebrachte stemmen, in het betreffende kiesdistrict of de betreffende lidstaat met één kiesdistrict.”
4) De volgende artikelen worden ingevoegd:
“Artikel 3 bis
Elke lidstaat voert een termijn in voor de vaststelling van de lijsten met kandidaten voor de verkiezing van het Europees Parlement van ten minste 12 weken vóór de aanvang van de verkiezingsperiode bedoeld in artikel 10, lid 1.
Artikel 3 ter
De termijn voor de vaststelling en voltooiing van de kiezerslijsten is acht weken voor de eerste verkiezingsdag.
Artikel 3 quater
Politieke partijen die deelnemen aan de verkiezing van het Europees Parlement nemen democratische procedures en transparantie in acht bij de selectie van hun kandidaten voor deze verkiezing.
Artikel 3 quinquies
De lijst met kandidaten voor de verkiezingen voor het Europees Parlement waarborgt gendergelijkheid.
Artikel 3 sexies
Op de stembiljetten voor de verkiezing van het Europees Parlement krijgen de namen en logo's van de nationale partijen evenveel zichtbaarheid als die van de Europese politieke partijen.
De lidstaten bevorderen en faciliteren het informeren over dergelijke banden in verkiezingsuitzendingen op televisie en radio en in ander verkiezingscampagnemateriaal. Ook bevat dit materiaal een verwijzing naar het verkiezingsmanifest van de Europese politieke partij waarmee eventueel banden worden onderhouden.
Bij de verkiezingen voor het Europees Parlement zijn de regels voor het versturen van verkiezingsmateriaal aan kiezers dezelfde als die voor nationale, regionale en lokale verkiezingen in de desbetreffende lidstaat.
Artikel 3 septies
De Europese politieke partijen nomineren hun kandidaten voor het voorzitterschap van de Commissie ten minste 12 weken vóór de aanvang van de verkiezingsperiode bedoeld in artikel 10, lid 1.”
5) De volgende artikelen worden ingevoegd:
“Artikel 4 bis
De lidstaten kunnen het elektronisch stemmen of stemmen via internet invoeren voor de verkiezing van het Europees Parlement, en nemen, indien zij hiertoe overgaan, de nodige maatregelen om de betrouwbaarheid van de resultaten, de geheimhouding van de stembusgang en de gegevensbescherming te waarborgen.
Artikel 4 ter
De lidstaten kunnen hun burgers de mogelijkheid bieden om bij de verkiezingen voor het Europees Parlement hun stem per post uit te brengen.”
6) In artikel 5, lid 1, wordt de tweede alinea geschrapt.
7) Artikel 6 wordt vervangen door:
“Artikel 6
1. De leden van het Europees Parlement brengen hun stem individueel en persoonlijk uit. Zij mogen niet gebonden zijn door instructies en geen bindend mandaat aanvaarden. Zij vertegenwoordigen alle burgers van de Unie.
2. De leden van het Europees Parlement genieten de voorrechten en immuniteiten die op hen van toepassing zijn uit hoofde van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie dat is gehecht aan het Verdrag van de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.”
8) Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 1 wordt vervangen door:
"1. De hoedanigheid van lid van het Europees Parlement is onverenigbaar met die van:
– lid van de regering van een lidstaat,
– lid van een nationaal of regionaal parlement, dan wel nationale of regionale vergadering, met wetgevende bevoegdheid,
– lid van de Commissie,
– rechter in, griffier van of advocaat-generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Unie;
– lid van de Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank,
– lid van de Rekenkamer;
– Europese ombudsman,
– lid van het Economisch en Sociaal Comité,
– lid van het Comité van de Regio’s,
– lid van comités of lichamen die krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie zijn ingesteld met oog op het beheer van de middelen van de Unie of ter vervulling van een duurzame taak van rechtstreeks administratief beheer;
– lid van de Raad van bestuur, van de directie of beambte van de Europese Investeringsbank,
– ambtenaar of ander personeelslid in actieve dienst van de instellingen van de Europese Unie of van de daaraan verbonden gespecialiseerde lichamen of van de Europese Centrale Bank.";
b) lid 2 wordt geschrapt;
c) lid 4 wordt vervangen door:
“4. De leden van het Europees Parlement ten aanzien van wie tijdens de in artikel 5 bedoelde periode van vijf jaar de leden 1 en 3 van toepassing zijn, worden vervangen overeenkomstig artikel 13.”
9) Volgende artikelen worden ingevoegd:
“Artikel 9 bis
Alle burgers van de Unie, ook deze die in een derde land wonen of aldaar werken, hebben het recht te stemmen bij de verkiezingen voor het Europees Parlement. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om de uitoefening van dit recht te waarborgen.
Artikel 9 ter
Elke lidstaat wijst de contactinstantie aan die verantwoordelijk is voor de uitwisseling van gegevens over kiezers met haar tegenhangers in de overige lidstaten. Deze instantie geeft uiterlijk zes weken vóór de eerste verkiezingsdag en via uniforme en beveiligde elektronische communicatiemiddelen gegevens door met betrekking tot burgers van de Unie die onderdaan zijn van meer dan één lidstaat en van burgers van de Unie die geen onderdaan zijn van de lidstaat waar ze verblijven.
De doorgegeven informatie bevat minimaal familienaam en voornaam, leeftijd, gemeente en datum van aankomst in de betreffende lidstaat van de burger in kwestie.”
10) Artikelen 10 en 11 worden vervangen door:
“Artikel 10
1. De verkiezingen voor het Europees Parlement vinden plaats op de door elke lidstaat vastgestelde datum of data en uren. Voor alle lidstaten moeten de datum of data gelegen zijn binnen een zelfde periode die aanvangt op donderdagochtend en afloopt op de daaropvolgende zondag. De verkiezingen eindigen in alle lidstaten om 21:00 (Midden-Europese tijd) op die zondag.
2. Een lidstaat maakt de uitslag van de verkiezingen pas officieel bekend na sluiting van de stembussen. De eerste officiële prognoses van de uitslagen worden gelijktijdig in alle lidstaten uitgebracht op het tijdstip waarop de in lid 1 bedoelde verkiezingsperiode eindigt. Vóór dit tijdstip mogen eveneens geen prognoses op basis van de ondervraging van kiezers openbaar worden gemaakt.
3. De telling van de per post uitgebrachte stemmen begint in alle lidstaten zodra de stembussen in de lidstaat waar de kiezers binnen de in lid 1 bedoelde verkiezingsperiode als laatste hun stem uitbrengen, gesloten zijn.
Artikel 11
1. De verkiezingsperiode voor de verkiezingen wordt uiterlijk één jaar voor het einde van de in artikel 5 bedoelde periode van vijf jaar nader bepaald door het Europees Parlement, na raadpleging van de Raad.
2. Onverminderd artikel 229 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie komt het Europees Parlement van rechtswege bijeen op de eerste dinsdag na het verstrijken van een termijn van een maand, te rekenen vanaf het einde van de verkiezingsperiode.”
11) Artikelen 14 en 15 worden vervangen door:
“Artikel 14
Maatregelen ter uitvoering van deze akte worden door het Europees Parlement met een meerderheid van zijn leden voorgesteld, en na raadpleging van de Commissie en goedkeuring door het Europees Parlement door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen aangenomen.
Artikel 15
Deze akte is opgesteld in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.
Krachtens de Toetredingsverdragen zijn de teksten van deze akte in de Bulgaarse, de Estse, de Hongaarse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse en de Tsjechische taal eveneens gelijkelijk authentiek.”
12) Bijlagen I en II worden geschrapt.
Artikel 2
1. De in artikel 1 vastgelegde wijzigingen treden in werking op de eerste dag van de maand volgend op de goedkeuring van de bepalingen van dit besluit door de lidstaten, overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen.
2. De lidstaten stellen de secretaris-generaal van de Raad ervan in kennis dat de nationale procedures zijn afgerond.
Artikel 3
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.