Besluit om geen bezwaar te maken tegen een gedelegeerde handeling: steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling
250k
62k
Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 27 april 2015 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (C(2015)02802 – 2015/2673(DEA))
– gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2015)02802),
– gezien het schrijven van de Commissie van 3 februari 2015, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de gedelegeerde verordening,
– gezien het schrijven van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters, van 6 mei 2015,
– gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad(1), en met name artikel 58, lid 7, en artikel 83, lid 5,
– gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling,
– gezien artikel 105, lid 6, van zijn Reglement,
– gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 105, lid 6, derde en vierde streepjes, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 19 mei 2015 verstreek,
A. overwegende dat in artikel 19, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad is bepaald dat, indien na 1 januari 2014 programma's onder gedeeld beheer voor onder meer het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling worden vastgesteld, het meerjarig financieel kader wordt herzien om de toegewezen bedragen die in 2014 niet zijn gebruikt, over te dragen naar daaropvolgende jaren, boven de vastgestelde uitgavenmaxima;
B. overwegende dat de programma's voor plattelandsontwikkeling van Bulgarije, de Tsjechische Republiek, Ierland, Griekenland, Spanje, Kroatië, Italië, Cyprus, Luxemburg, Hongarije, Malta, Roemenië en Zweden en bepaalde regionale programma's van België, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk eind 2014 nog niet konden worden vastgesteld;
C. overwegende dat Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 dienovereenkomstig gewijzigd is door Verordening (EU, Euratom) 2015/623 van de Raad, waarbij de overeenkomstige niet-gebruikte toewijzingen voor het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling voor 2014 worden overgedragen naar de uitgavenmaxima voor 2015 en 2016;
D. overwegende dat bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1305/2013, waarin de verdeling van de steun van de Unie voor plattelandsontwikkeling voor de periode 2014-2020 is vastgelegd, daarom dienovereenkomstig moet worden gewijzigd;
E. overwegende dat de gedelegeerde verordening essentieel is voor een vlotte en tijdige vaststelling van de plattelandsontwikkelingsprogramma's en derhalve in werking dient te treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,
1. verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking met Zuid-Afrika (protocol om rekening te houden met de toetreding van Kroatië tot de EU) ***
245k
59k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie en haar lidstaten, van het aanvullende protocol bij de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (07657/2015 – C8-0103/2015 – 2014/0236(NLE))
– gezien het ontwerp van besluit van de Raad (07657/2015),
– gezien het aanvullende protocol bij de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie (13175/2014),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 217 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a) v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0103/2015),
– gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A8-0146/2015),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Zuid-Afrika.
Voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering ***II
247k
62k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (05933/4/2015 – C8-0109/2015 – 2013/0025(COD))
– gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (05933/4/2015 – C8-0109/2015),
– gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 17 mei 2013(1),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 mei 2013(2),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0045),
– gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 76 van zijn Reglement,
– gezien het gezamenlijk overleg van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken overeenkomstig artikel 55 van het Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0153/2015),
1. hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;
2. constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;
3. verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;
4. verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (05932/2/2015 – C8-0108/2015 – 2013/0024(COD))
– gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (05932/2/2015 – C8-0108/2015),
– gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 17 mei 2013(1),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 mei 2013(2),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0044),
– gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 76 van zijn Reglement,
– gezien het gezamenlijk overleg van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken overeenkomstig artikel 55 van het Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0154/2015),
1. hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;
2. constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;
3. verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;
4. verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende insolventieprocedures (herschikking) (16636/5/2014 – C8-0090/2015 – 2012/0360(COD))
– gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (16636/5/2014 – C8-0090/2015),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 22 mei 2013(1),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0744),
– gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 76 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie juridische zaken (A8-0155/2015),
1. hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;
2. constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;
3. verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;
4. verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Zelfcertificering voor importeurs van bepaalde mineralen en metalen uit conflict- en hoogrisicogebieden ***I
512k
178k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 20 mei 2015 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een Uniesysteem voor zelfcertificering van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor verantwoordelijke importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (COM(2014)0111 – C7-0092/2014 – 2014/0059(COD))(1)
Amendement 1 Voorstel voor een verordening Overweging 1
(1) Natuurlijke mineralen in conflict- en hoogrisicogebieden bieden grote ontwikkelingsperspectieven, maar kunnen ter discussie komen te staan wanneer de opbrengsten ervan gewelddadige conflicten doen ontstaan of doen voortduren en zo nationale inspanningen voor ontwikkeling, goed bestuur en de rechtsstaat ondermijnen. Voor vrede en stabiliteit in die gebieden is het cruciaal dat de samenhang tussen conflicten en de illegale exploitatie van mineralen wordt doorbroken.
(1) Natuurlijke mineralen in conflict- en hoogrisicogebieden bieden grote ontwikkelingsperspectieven, maar kunnen ter discussie komen te staan wanneer de opbrengsten ervan gewelddadige conflicten doen ontstaan of doen voortduren en zo inspanningen voor ontwikkeling, goed bestuur en de rechtsstaat ondermijnen. Om vrede, ontwikkeling en stabiliteit in die gebieden te waarborgen, is het doorbreken van de samenhang tussen conflicten en de illegale exploitatie van mineralen een cruciaal element.
Amendement 2 Voorstel voor een verordening Overweging 1 bis (nieuw)
(1 bis) Schendingen van de mensenrechten komen in de winningsindustrie veelvuldig voor, onder meer in de vorm van kinderarbeid, seksueel geweld, verdwijningen van mensen door toedoen van derden, gedwongen herhuisvesting en vernietiging van ritueel of cultureel belangrijke plaatsen.
Amendement 3 Voorstel voor een verordening Overweging 2
(2) Deze kwestie heeft betrekking op regio's die rijk zijn aan hulpbronnen, waar regeringen en internationale organisaties samen met ondernemingen en maatschappelijke organisaties de uitdaging zijn aangegaan om de financiering van gewapende groepen en veiligheidstroepen tot een minimum te beperken.
(2) Deze kwestie heeft betrekking op gebieden die rijk zijn aan hulpbronnen, waar regeringen en internationale organisaties de uitdaging zijn aangegaan om de financiering van gewapende groepen en veiligheidstroepen te voorkomen, samen met ondernemingen en maatschappelijke organisaties, waaronder vrouwenorganisaties die bij uitstek de aandacht vestigen op de uitbuiting door deze groepen en op het feit dat zij verkrachting en geweld als middelen gebruiken om de plaatselijke bevolking onder controle te houden.
(Het amendement waarbij de term "regio's" wordt vervangen door de term "gebieden" is op de hele tekst van toepassing.)
Amendement 4 Voorstel voor een verordening Overweging 5 bis (nieuw)
(5 bis) Deze verordening vormt een van de middelen om via de controle op de handel in mineralen uit conflictgebieden een einde te maken aan de financiering van gewapende groepen; dit doet niets af aan het feit dat de nadruk in de maatregelen van het externe beleid en het ontwikkelingsbeleid van de Unie moet liggen op de bestrijding van lokale corruptie en de doorlaatbaarheid van de grenzen, en op het opleiden van de lokale bevolking en hun vertegenwoordigers om de aandacht op de misstanden te vestigen.
Amendement 5 Voorstel voor een verordening Overweging 7
(7) Op 7 oktober 2010 heeft het Europees Parlement een resolutie aangenomen waarin de Unie wordt verzocht wetgeving op te stellen naar het voorbeeld van de VS-wet over "conflictmineralen", Section 1502 van de Dodd-Frank Wall Street Reform and Consumer Protection Act; de Commissie heeft in haar mededelingen van 2011 en 2012 aangekondigd te zullen nagaan hoe de transparantie – inclusief kwesties met betrekking tot passende zorgvuldigheid – doorheen de toeleveringsketen kan worden verbeterd. In die laatste mededeling heeft de Commissie, in overeenstemming met haar verbintenis van mei 2011 tijdens de OESO-Ministerraad, bovendien aangedrongen op meer steun voor en het gebruik van de richtsnoeren van de OESO voor multinationale ondernemingen en van de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid — ook los van het lidmaatschap van de OESO.
(7) In zijn resoluties van 7 oktober 2010, 8 maart 2011, 5 juli 2011 en 26 februari 2014verzocht het Europees Parlement de Unie wetgeving op te stellen naar het voorbeeld van de VS-wet over "conflictmineralen", Section 1502 van de Dodd-Frank Wall Street Reform and Consumer Protection Act; de Commissie heeft in haar mededelingen van 2011 en 2012 aangekondigd te zullen nagaan hoe de transparantie – inclusief kwesties met betrekking tot passende zorgvuldigheid – doorheen de toeleveringsketen kan worden verbeterd. In die laatste mededeling heeft de Commissie, in overeenstemming met haar verbintenis van mei 2011 tijdens de OESO-Ministerraad, bovendien aangedrongen op meer steun voor en het gebruik van de richtsnoeren van de OESO voor multinationale ondernemingen en van de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid — ook los van het lidmaatschap van de OESO.
Amendement 6 Voorstel voor een verordening Overweging 8
(8) EU-burgers en actoren van het maatschappelijk middenveld hebben de aandacht gevestigd op onder de rechtsmacht van de Unie vallende ondernemingen die niet aansprakelijk worden gehouden voor hun potentiële banden met de illegale winning en verhandeling van mineralen uit conflictgebieden. Het gevolg is dat dergelijke mineralen, die aanwezig kunnen zijn in consumentenproducten, consumenten in verband brengen met conflicten buiten de Unie. Daarom hebben burgers met name via petities gevraagd dat het Europees Parlement en de Raad wetgeving vast zouden stellen waardoor bedrijven aansprakelijk kunnen worden gehouden op grond van de richtsnoeren van de VN en de OESO.
(8) EU-burgers en actoren van het maatschappelijk middenveld hebben de aandacht gevestigd op onder de rechtsmacht van de Unie vallende ondernemingen die niet aansprakelijk worden gehouden voor hun potentiële banden met de illegale winning en verhandeling van mineralen uit conflictgebieden. Het gevolg is dat dergelijke mineralen, die aanwezig kunnen zijn in consumentenproducten, consumenten in verband brengen met conflicten buiten de Unie. Zo zijn consumenten indirect verbonden met conflicten die ernstige gevolgen hebben voor de mensenrechten, en met name de rechten van vrouwen, aangezien gewapende groepen vaak massaverkrachting gebruiken als bewuste strategie om de plaatselijke bevolking te intimideren en onder controle te houden teneinde hun eigen belangen te beschermen. Daarom hebben burgers met name via petities gevraagd dat het Europees Parlement en de Raad wetgeving vast zouden stellen waardoor bedrijven aansprakelijk kunnen worden gehouden op grond van de richtsnoeren van de VN en de OESO.
Amendementen 71, 91 en 112 Voorstel voor een verordening Overweging 9 bis (nieuw)
(9 bis) De verordening beantwoordt aan de noodzaak van passende zorgvuldigheid in de hele toeleveringsketen, van de herkomstlocatie tot het eindproduct, door alle ondernemingen die de onder deze verordening vallende hulpbronnen, met inbegrip van producten die die hulpbronnen bevatten, als eerste op de Uniemarkt brengen, ertoe te verplichten passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen toe te passen en hierover openbaar verslag uit te brengen. In overeenstemming met de aard van passende zorgvuldigheid moeten de afzonderlijke in deze verordening vastgestelde verplichtingen met betrekking tot passende zorgvuldigheid de progressieve en flexibele aard van de processen voor passende zorgvuldigheid weerspiegelen, alsook de behoefte aan verplichtingen die naar behoren zijn afgestemd op de omstandigheden van elke onderneming. De verplichtingen moeten afgestemd zijn op de grootte van een onderneming en haar invloed op en positie in haar toeleveringsketen.
Amendement 57 Voorstel voor een verordening Overweging 11 bis (nieuw)
(11 bis) Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad1 bis schrijft voor dat ondernemingen met meer dan 500 werknemers informatie moeten verstrekken over hun beleid op een aantal punten, waaronder mensenrechten, bestrijding van corruptie en passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen. Deze richtlijn schrijft voor dat de Commissie richtsnoeren dient te ontwikkelen om het verstrekken van deze informatie te faciliteren. De Commissie dient te overwegen om in deze richtsnoeren prestatie-indicatoren op te nemen met betrekking tot het verantwoord betrekken van mineralen en metalen.
__________________
1 bis Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen (PB L 330 van 15.11.2014, blz.1)
Amendement 9 Voorstel voor een verordening Overweging 11 ter (nieuw)
(11 ter) Veel van de bestaande systemen voor passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen zouden tot het bereiken van de doelstellingen van onderhavige verordening kunnen bijdragen. Er bestaan al regelingen in de sector om het verband tussen conflicten en de winning van tin, tantaal, wolfraam en goud te doorbreken. Bij deze regelingen wordt gebruik gemaakt van controles door derden om smelterijen en raffinaderijen met bestaande systemen te certificeren teneinde te waarborgen dat er alleen op verantwoorde wijze mineralen worden gewonnen. Deze regelingen zouden in het systeem van de Unie kunnen worden erkend. Er is evenwel meer helderheid nodig omtrent de criteria en procedures voor de erkenning van dergelijke systemen als equivalent met de vereisten van onderhavige verordening, zodat strenge normen worden gerespecteerd en dubbele controles worden vermeden.
Amendement 10 Voorstel voor een verordening Overweging 12
(12) Bedrijven uit de Unie hebben tijdens de openbare raadpleging blijk gegeven van hun belangstelling voor het verantwoord betrekken van mineralen en hebben kennis gegeven van bestaande sectorale regelingen die zijn opgezet in het licht van hun sociale verantwoordelijkheid, verzoeken van klanten, of de zekerheid van hun bevoorrading. Die bedrijven hebben echter ook melding gemaakt van talrijke moeilijkheden bij de uitoefening van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen als gevolg van uitgestrekte en complexe wereldwijde toeleveringsketens met een groot aantal operatoren die vaak onvoldoende op de hoogte of ethisch betrokken zijn. De Commissie moet toezien op de kosten van het verantwoord betrekken van mineralen en het potentiële effect op het concurrentievermogen, met name voor kmo's.
(12) Bedrijven uit de Unie hebben tijdens de openbare raadpleging blijk gegeven van hun belangstelling voor het verantwoord betrekken van mineralen en hebben kennis gegeven van bestaande sectorale regelingen die zijn opgezet in het licht van hun sociale verantwoordelijkheid, verzoeken van klanten, of de zekerheid van hun bevoorrading. Die bedrijven hebben echter ook melding gemaakt van talrijke moeilijkheden en praktische problemen bij de uitoefening van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen als gevolg van uitgestrekte en complexe wereldwijde toeleveringsketens met een groot aantal operatoren die vaak onvoldoende op de hoogte of ethisch betrokken zijn. De Commissie moet nauwlettend toezien op en verslag uitbrengen over de kosten van het verantwoord betrekken van mineralen,controles door derden, de administratieve consequenties ervan en het potentiële effect op het concurrentievermogen, met name voor kmo's. De Commissie dient micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen technische en financiële bijstand te bieden en de uitwisseling van informatie te bevorderen zodat deze verordening wordt uitgevoerd.De kleine en middelgrote ondernemingen in de Unie die mineralen en metalen importeren en systemen voor passende zorgvuldigheid hanteren, zouden financiële steun via het COSME-programma van de Commissie moeten ontvangen.
Amendement 12 Voorstel voor een verordening Overweging 12 bis (nieuw)
(12 bis) In de Unie gevestigde bedrijven die stroomafwaarts in de toeleveringsketen actief zijn en uit eigen beweging een systeem voor het verantwoord betrekken van mineralen en metalen opzetten, dienen door middel van een keurmerk door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te worden gecertificeerd.De Commissie dient bij het vaststellen van de criteria voor het toekennen van certificering uit te gaan van de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid en kan hiertoe het OESO-secretariaat raadplegen. De voorwaarden voor toekenning van de "Europese verantwoordelijkheidscertificering" dienen even streng te zijn als die welke in het kader van het certificeringssysteem van de OESO worden gesteld. Bedrijven die een "Europese verantwoordelijkheidscertificering" hebben verkregen, worden aangemoedigd om dit feit op hun website te vermelden en in de aan Europese consumenten verstrekte informatie op te nemen.
Amendement 14 Voorstel voor een verordening Overweging 13
(13) Smelterijen en raffinaderijen hebben een belangrijke positie in de mondiale toeleveringsketens voor mineralen, aangezien zij zich doorgaans in de laatste fase bevinden waarin passende zorgvuldigheid daadwerkelijk kan worden gewaarborgd door informatie over de oorsprong van de mineralen en de bewakingsketen te verzamelen, openbaar te maken en te verifiëren. Na deze fase van transformatie wordt het vaak als niet-haalbaar beschouwd om de oorsprong van de mineralen te traceren. Een EU-lijst van verantwoordelijke smelterijen en raffinaderijen zou downstreambedrijven dan ook transparantie en zekerheid met betrekking tot praktijken van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen kunnen bieden.
(13) Smelterijen en raffinaderijen hebben een belangrijke positie in de mondiale toeleveringsketens voor mineralen, aangezien zij zich doorgaans in de laatste fase bevinden waarin passende zorgvuldigheid daadwerkelijk kan worden gewaarborgd door informatie over de oorsprong van de mineralen en de bewakingsketen te verzamelen, openbaar te maken en te verifiëren. Na deze fase van transformatie wordt het vaak als niet-haalbaar beschouwd om de oorsprong van de mineralen te traceren. Hetzelfde geldt voor gerecyclede metalen, die nog meer stappen hebben doorlopen in het transformatieproces. Een EU-lijst van verantwoordelijke smelterijen en raffinaderijen zou downstreambedrijven dan ook transparantie en zekerheid met betrekking tot praktijken van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen kunnen bieden. Overeenkomstig de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid moeten stroomopwaartse bedrijven zoals smelterijen en raffinaderijen een controle door een onafhankelijke derde met betrekking tot hun methodes voor passende zorgvuldigheid ondergaan, om eveneens te kunnen worden opgenomen in de lijst van verantwoordelijke smelterijen en raffinaderijen.
Amendement 15 Voorstel voor een verordening Overweging 13 bis (nieuw)
(13 bis) Smelterijen en raffinaderijen die ertsen en concentraten daarvan verwerken en importeren zouden verplicht moeten zijn om het Uniesysteem voor passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen toe te passen.
Amendement 16 Voorstel voor een verordening Overweging 13 ter (nieuw)
(13 ter) Het gebruik van alle mineralen en metalen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, moet in overeenstemming zijn met de vereisten van deze verordening. Het is essentieel dat importeurs de bepalingen van deze verordening naleven.
Amendement 18 Voorstel voor een verordening Overweging 15 bis (nieuw)
(15 bis) Om een efficiënte tenuitvoerlegging van onderhavige verordening te waarborgen dient te worden voorzien in een overgangsperiode van twee jaar, zodat de Commissie een systeem van door derden uitgevoerde controles kan opzetten en de verantwoordelijke importeurs vertrouwd kunnen raken met hun verplichtingen krachtens deze verordening.
Amendement 19 Voorstel voor een verordening Overweging 15 ter (nieuw)
(15 ter) De Commissie dient haar financiële bijstand aan en politieke verbintenissen ten aanzien van conflict- en hoogrisicogebieden waar tin, tantaal, wolfraam en goud worden gewonnen regelmatig te evalueren, met name in het gebied van de Grote Meren, om voor beleidssamenhang te zorgen en de eerbiediging van goed bestuur, de rechtsstaat en vooral ook ethische winningspraktijken te stimuleren en te versterken.
Amendement 20 Voorstel voor een verordening Overweging 16
(16) De Commissie moet aan de Raad en het Europees Parlement regelmatig verslag uitbrengen over de gevolgen van de regeling. De Commissie beoordeelt uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van de verordening en vervolgens om de zes jaar de werking en de doeltreffendheid van de verordening, met inbegrip van de bevordering van het verantwoord betrekken van mineralen die binnen het toepassingsgebied vallen uit conflict- en hoogrisicogebieden. De verslagen kunnen indien nodig vergezeld gaan van passende wetgevingsvoorstellen, die verplichte maatregelen kunnen bevatten,
(16) De Commissie moet aan het Europees Parlement en de Raad regelmatig verslag uitbrengen over de gevolgen van de regeling. De Commissie beoordeelt twee jaar na de datum van het van toepassing van de verordening en vervolgens om de drie jaar de werking en de doeltreffendheid van de verordening en de meest recente effecten van de regeling ter plekketen aanzien van de bevordering van het verantwoord betrekken van mineralen die binnen het toepassingsgebied vallen uit conflict- en hoogrisicogebieden en brengt hierover verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad. De verslagen kunnen indien nodig vergezeld gaan van passende wetgevingsvoorstellen, die bijkomende verplichte maatregelen kunnen bevatten.
Amendement 21 Voorstel voor een verordening Overweging 16 bis (nieuw)
(16 bis) In hun gezamenlijke mededeling van 5 maart 2014 hebben de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid zich ertoe verbonden parallel met de onderhavige verordening begeleidende maatregelen toe te passen die leiden tot een geïntegreerde EU-benadering inzake het verantwoord betrekken van mineralen, met het doel niet alleen zoveel mogelijk ondernemingen te betrekken bij het in de onderhavige verordening bedoelde EU-systeem, maar ook om een mondiale, samenhangende en omvattende aanpak te verzekeren om het verantwoord betrekken van mineralen uit conflict- en hoogrisicogebieden te bevorderen.
Amendement 60 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – lid 1
1. Bij deze verordening wordt een Uniesysteem ingesteld voor zelfcertificering van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen teneinde gewapende groepen en veiligheidstroepen12 zo weinig mogelijk kansen te geven handel te drijven in tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud. Het systeem moet transparantie en zekerheid bieden inzake de toevoerpraktijken van importeurs, smelterijen en raffinaderijen die mineralen betrekken uit conflict- en hoogrisicogebieden.
1. Bij deze verordening wordt een Uniesysteem ingesteld voor certificering van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen teneinde gewapende groepen en veiligheidstroepen12 zo weinig mogelijk kansen te geven handel te drijven in tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud. Het systeem moet transparantie en zekerheid bieden inzake de toevoerpraktijken van importeurs, smelterijen en raffinaderijen die mineralen betrekken uit conflict- en hoogrisicogebieden.
__________________
__________________
12. "Gewapende groepen en veiligheidstroepen" als omschreven in bijlage II bij de OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas: Second Edition, OECD Publishing (OECD (2013). http://dx.doi.org/10.1787/9789264185050-en.
12. "Gewapende groepen en veiligheidstroepen" als omschreven in bijlage II bij de OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas: Second Edition, OECD Publishing (OECD (2013). http://dx.doi.org/10.1787/9789264185050-en.
Amendement 154 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – lid 2
2. Bij deze verordening worden de verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid (due diligence) in de toeleveringsketen vastgesteld voor importeurs in de Unie die kiezen voor zelfcertificering als verantwoordelijke importeurs van mineralen of metalen met of bestaande uit tin, tantaal, wolfraam en goud, zoals bepaald in bijlage I.
2. Bij deze verordening worden de verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid (due diligence) in de toeleveringsketen vastgesteld voor alle importeurs in de Unie die onder deze verordening vallende mineralen en metalen betrekken overeenkomstig de OESO-richtsnoeren inzake passende zorgvuldigheid. Deze richtsnoeren zijn zodanig opgesteld dat wordt gezorgd voor transparantie en traceerbaarheid wat betreft de praktijken van importeurs bij het betrekken van mineralen uit conflict- en hoogrisicogebieden, teneinde gewelddadige conflicten en schending van de mensenrechten zoveel mogelijk te beperken of te voorkomen door gewapende groepen en veiligheidstroepen als gedefinieerd in bijlage II bij de OESO-richtsnoeren inzake passende zorgvuldigheid zo weinig mogelijk kansen te geven om deze mineralen en metalen in de handel te brengen.
Amendement 23 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. Metalen waarvoor redelijkerwijze ervan uit kan gegaan worden dat ze zullen worden gerecycled, vallen buiten het toepassingsgebied van deze verordening.
Amendementen 76, 97, 117 en 135 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – lid 2 ter (nieuw)
2 ter. Om onopzettelijke marktverstoring te vermijden, wordt in deze verordening een onderscheid gemaakt tussen de rol van upstreamondernemingen en die van downstreamondernemingen in de toeleveringsketen. De toepassing van passende zorgvuldigheid moet worden aangepast aan de activiteiten van de betrokken onderneming, haar grootte en haar positie in de toeleveringsketen.
Amendementen 77, 98, 118 en 136 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – lid 2 quater (nieuw)
2 quater. De Commissie kan in samenwerking met de sectorale organisaties en overeenkomstig de OESO-richtsnoeren nadere richtsnoeren vaststellen voor de verplichtingen waaraan ondernemingen naargelang van hun positie in de toeleveringsketen moeten voldoen, teneinde ervoor te zorgen dat het systeem voorziet in een flexibele procedure die rekening houdt met de positie van kmo's.
Amendement 155 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – lid 2 quinquies (nieuw)
2 quinquies. Downstreambedrijven dienen, in het kader van onderhavige verordening en overeenkomstig de OESO-richtsnoeren, alle redelijke maatregelen te nemen om de risico´s in hun toeleveringsketen betreffende mineralen of metalen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, vast te stellen en aan te pakken. In dit verband zijn zij verplicht informatie te verstrekken over hun praktijken van passende zorgvuldigheid voor het verantwoord betrekken van mineralen.
Amendement 26 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – letter b bis (nieuw)
(b bis) "gerecyclede metalen": hergebruikte eindgebruikersproducten of producten na consumptie, of schroot van verwerkte metalen dat tijdens het productieproces is ontstaan; "gerecyclede metalen" omvat ook overbodige, verouderde, defecte en schrootmaterialen die geraffineerde of verwerkte metalen bevatten die geschikt zijn voor recycling in de productie van tin, tantaal, wolfraam en/of goud; mineralen die gedeeltelijk zijn verwerkt, die niet zijn verwerkt of die een bijproduct zijn van een ander erts, zijn geen gerecyclede metalen;
Amendement 24 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – letter e
(e) "conflict- en hoogrisicogebieden": gebieden met een gewapend conflict of een onstabiele situatie in de nasleep van een conflict, evenals gebieden zonder of met een zwak bestuur en zonder of met beperkte veiligheid, zoals falende staten, en met wijdverspreide en systematische schendingen van het internationaal recht, met inbegrip van schendingen van de mensenrechten;
(e) "conflict- en hoogrisicogebieden": gebieden met een gewapend conflict, met wijdverspreid geweld, instorting van de civiele infrastructuur, een onstabiele situatie in de nasleep van een conflict, evenals gebieden zonder bestuur of met een zwak bestuur en zonder veiligheid of met beperkte veiligheid, zoals falende staten, die gekenmerkt worden door wijdverspreide en systematische schendingen van de mensenrechten, zoals vastgesteld bij internationaal recht;
Amendement 25 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – letter g
(g) "importeur": elke natuurlijke of rechtspersoon die mineralen of metalen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, aangeeft voor vrij verkeer in de zin van artikel 79 van Verordening (EEG) nr. 2913/9213 van de Raad;
(g) "importeur": elke in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die mineralen of metalen welke onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, in eigen naam aangeeft voor vrij verkeer of de persoon ten behoeve van wie zulke aangifte wordt gedaan, ; een vertegenwoordiger die de aangifte doet terwijl hij optreedt in naam van en ten behoeve van een andere persoon of vertegenwoordiger welke in eigen naam en ten behoeve van een andere persoon optreedt, wordt in deze verordening eveneens als importeur beschouwd;
__________________
13 Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).
Amendement 100 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – letter h
(h) "verantwoordelijke importeur": een importeur die kiest voor zelfcertificering overeenkomstig de voorschriften van deze verordening;
Schrappen
Amendement 138 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – letter i
(i) "zelfcertificering": de handeling waarbij men verklaart zich te zullen houden aan de verplichtingen inzake beheersystemen, risicobeheer, audits door een derde en bekendmaking zoals bepaald in deze verordening;
Schrappen
(Dit amendement is van toepassing op de gehele tekst.)
Amendement 29 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – letter q bis (nieuw)
(q bis) "sectorale regeling": een combinatie van vrijwillige procedures, instrumenten en mechanismen voor passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen, die ontwikkeld zijn en gecontroleerd worden door relevante sectorale organisaties, met inbegrip van conformiteitsbeoordelingen door een derde;
Amendement 30 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – letter q ter (nieuw)
(q ter) "gewapende groepen en veiligheidstroepen": groepen bedoeld in bijlage II bij de OESO-richtsnoeren inzake passende zorgvuldigheid;
Amendement 31 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – letter a
(a) stelt zijn beleid voor toeleveringsketens voor mineralen en metalen die mogelijk afkomstig zijn uit conflict- en hoogrisicogebieden vast en deelt dat duidelijk mee aan leveranciers en het publiek;
(a) stelt zijn beleid voor toeleveringsketens voor mineralen en metalen die mogelijk afkomstig zijn uit conflict- en hoogrisicogebieden vast en deelt dat duidelijk en stelselmatig mee aan leveranciers en het publiek;
Amendementen 85, 126 en 145 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – alinea 1 bis (nieuw)
Indien een onderneming redelijkerwijs kan aannemen dat hulpbonnen uitsluitend zijn verkregen uit recyclage of afkomstig zijn van schroot, draagt zij er, naar behoren rekening houdend met overwegingen van bedrijfsvertrouwelijkheid en mededinging, zorg voor dat zij: a) haar plan openbaar maakt; en b) redelijk nauwkeurig beschrijft welke maatregelen voor passende zorgvuldigheid zij heeft genomen bij het maken van dat plan.
Amendement 67 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – alinea 2 bis (nieuw)
Gecertificeerde verantwoordelijke importeurs van gesmolten en geraffineerde metalen zijn vrijgesteld van de audits door een onafhankelijke derde zoals bedoeld in artikel 3, lid 1 bis, van deze verordening, op voorwaarde dat zij afdoend bewijsmateriaal overleggen waaruit blijkt dat alle smelterijen en raffinaderijen in hun toeleveringsketen voldoen aan de bepalingen van deze verordening.
Amendement 40 Voorstel voor een verordening Artikel 7 bis (nieuw)
Artikel 7 bis
Lijst van verantwoordelijke importeurs
1. Op basis van de informatie van de lidstaten in de verslagen als bedoeld in artikel 15, stelt de Commissie een besluit vast met een lijst met de namen en adressen van verantwoordelijke importeurs van mineralen en metalen die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen; de Commissie maakt dat besluit openbaar.
2. De Commissie stelt de lijst vast overeenkomstig het model in bijlage I bis en de in artikel 13, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
3. De Commissie werkt de informatie in de lijst tijdig bij en publiceert deze, onder meer op internet. De Commissie verwijdert van deze lijst de namen van de importeurs die wegens ontoereikende corrigerende maatregelen overeenkomstig artikel 14, lid 3, door de lidstaten niet langer worden erkend als verantwoordelijke importeurs.
Amendement 43 Voorstel voor een verordening Artikel 7 ter (nieuw)
Artikel 7 ter
Verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid voor smelterijen en raffinaderijen
1. In de Unie gevestigde smelterijen en raffinaderijen die ertsen en concentraten daarvan verwerken en importeren zijn verplicht om het EU-systeem voor passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen toe te passen, of een door de Commissie als gelijkwaardig erkend systeem voor passende zorgvuldigheid.
2. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten zien erop toe dat smelterijen en raffinaderijen het EU-systeem voor passende zorgvuldigheid naar behoren toepassen. Als een smelterij of raffinaderij deze verplichtingen niet nakomt, stellen de autoriteiten het bedrijf daarvan in kennis en wordt het verzocht corrigerende maatregelen te nemen om aan het EU-systeem voor passende zorgvuldigheid te voldoen. In geval van aanhoudende niet-nakoming leggen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten sancties op wegens inbreuk op deze verordening. Deze sancties komen te vervallen zodra de smelterij of raffinaderij aan de bepalingen van deze verordening voldoet.
Amendement 44 Voorstel voor een verordening Artikel 8 – lid 1
1. Op basis van de informatie van de lidstaten in de verslagen als bedoeld in artikel 15, stelt de Commissie een besluit vast met een lijst van namen en adressen van de verantwoordelijke smelterijen en raffinaderijen van mineralen die onder de werkingssfeer van deze verordening vallen; dat besluit wordt openbaar gemaakt.
1. Op basis van de informatie van de lidstaten in de verslagen als bedoeld in artikel 15, stelt de Commissie een besluit vast met een lijst van namen en adressen van de verantwoordelijke smelterijen en raffinaderijen; dat besluit wordt openbaar gemaakt.
Amendement 45 Voorstel voor een verordening Artikel 8 – lid 2
2. De Commissie vermeldt in de in lid 1 bedoelde lijst welke verantwoordelijke smelterijen en raffinaderijen ten minste gedeeltelijk mineralen betrekken uit conflict- en hoogrisicogebieden.
2. De Commissie vermeldt in de in lid 1 bedoelde lijst welke verantwoordelijke smelterijen en raffinaderijen ten minste gedeeltelijk mineralen betrekken uit conflict- en hoogrisicogebieden. Bij het opstellen van de lijst wordt rekening gehouden met de bestaande gelijkwaardige sectorale, overheids- of andere stelsels voor passende zorgvuldigheid die betrekking hebben op de mineralen en metalen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen.
Amendement 46 Voorstel voor een verordening Artikel 8 – lid 3
3. De Commissie stelt de lijst vast overeenkomstig het model in bijlage II en de in artikel 13, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure. Het secretariaat van de OESO wordt geraadpleegd.
3. De Commissie stelt de lijst vast onder gebruikmaking van het model in bijlage II en overeenkomstig de in artikel 13, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. Het secretariaat van de OESO wordt geraadpleegd.
Amendement 47 Voorstel voor een verordening Artikel 8 – lid 4
4. De Commissie werkt de informatie in de lijst tijdig bij. De Commissie schrapt de namen van de smelterijen en raffinaderijen die overeenkomstig artikel 14, lid 3, door de lidstaten niet langer worden erkend als verantwoordelijke importeurs, alsook de namen van de smelterijen en raffinaderijen in de toeleveringsketen van niet langer als verantwoordelijke importeurs erkende importeurs.
4. De Commissie werkt de informatie in de lijst tijdig bij en publiceert deze, onder meer op internet. De Commissie schrapt de namen van de smelterijen en raffinaderijen die overeenkomstig artikel 14, lid 3, door de lidstaten niet langer worden erkend als verantwoordelijke importeurs, alsook de namen van de smelterijen en raffinaderijen in de toeleveringsketen van niet langer als verantwoordelijke importeurs erkende importeurs.
Amendement 48 Voorstel voor een verordening Artikel 9 – lid 2
2. De Commissie neemt een besluit om een lijst van bevoegde autoriteiten te publiceren (onder meer op het internet) overeenkomstig het model in bijlage III en de in artikel 13, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure. De Commissie werkt de lijst regelmatig bij.
2. De Commissie neemt een besluit om een lijst van bevoegde autoriteiten te publiceren (onder meer op het internet) onder gebruikmaking van het model in bijlage III en overeenkomstig de in artikel 13, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. De Commissie werkt de lijst regelmatig bij.
Amendement 151 Voorstel voor een verordening Artikel 10 – lid 1
1. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten voeren passende controles achteraf uit om na te gaan of de zelfgecertificeerde verantwoordelijke importeurs van mineralen of metalen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van de artikelen 4 tot en met 7.
1. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten voeren passende controles achteraf uit om na te gaan of de verantwoordelijke importeurs van mineralen of metalen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van de artikelen 4 tot en met 7.
Amendement 49 Voorstel voor een verordening Artikel 10 – lid 2
2. De in lid 1 bedoelde controles worden uitgevoerd aan de hand van een risicoanalyse. Bovendien mogen controles worden uitgevoerd wanneer een bevoegde autoriteit beschikt over relevante informatie, met inbegrip van concrete aanwijzingen van derden, betreffende de naleving van deze verordening door een verantwoordelijke importeur.
2. De in lid 1 bedoelde controles worden uitgevoerd aan de hand van een risicoanalyse. Bovendien worden controles uitgevoerd wanneer een bevoegde autoriteit beschikt over relevante informatie, met inbegrip van concrete aanwijzingen van derden, betreffende de naleving van deze verordening door een verantwoordelijke importeur.
Amendement 51 Voorstel voor een verordening Artikel 12 bis (nieuw)
Artikel 12 bis
Teneinde voor meer duidelijkheid en zekerheid voor en consistentie tussen de marktdeelnemers, met name kmo's, te zorgen bereidt de Commissie in samenwerking met de Europese Dienst voor extern optreden en de OESO niet-bindende richtsnoeren voor in de vorm van een handboek voor ondernemingen, waarin wordt uitgelegd hoe de criteria voor de gebieden die mogelijk onder deze verordening vallen het beste kunnen worden toegepast. Het handboek is gebaseerd op de definitie van conflict- en hoogrisicogebieden die is neergelegd in artikel 2, letter e), van onderhavige verordening en houdt rekening met de OESO-richtsnoeren inzake passende zorgvuldigheid op dit gebied.
Amendement 52 Voorstel voor een verordening Artikel 13 – lid 2 – alinea 2
Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure moet worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom wordt verzocht.
Schrappen
Amendement 53 Voorstel voor een verordening Artikel 13 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Amendement 55 Voorstel voor een verordening Artikel 15 bis (nieuw)
Artikel 15 bis
Begeleidende maatregelen
1. De Commissie dient zo nodig binnen de overgangsperiode een wetgevingsvoorstel in met begeleidende maatregelen om de doeltreffendheid van deze verordening te vergroten overeenkomstig de gezamenlijke mededeling van het Europees Parlement en de Raad getiteld "Het verantwoord betrekken van mineralen uit conflict- en hoogrisicogebieden. Naar een geïntegreerde EU-strategie” (JOIN(2014)0008).
Begeleidende maatregelen voor een geïntegreerde EU-benadering inzake het verantwoord betrekken van mineralen voorzien in het volgende:
a) steun aan bedrijven die verantwoord rijkdommen betrekken, in de vorm van stimulansen, technische bijstand en advies aan ondernemingen, waarbij rekening gehouden wordt met de situatie van kleine en middelgrote ondernemingen en hun positie in de toeleveringsketen, om naleving van de vereisten van deze verordening te vergemakkelijken;
b) voortdurende beleidsdialogen met derde landen en andere belanghebbenden, ook over de mogelijkheid van harmonisatie met nationale en regionale certificatiesystemen en samenwerking met publiek-private initiatieven;
c) voortdurende gerichte ontwikkelingssamenwerking met derde landen, met name hulp bij het in de handel brengen van mineralen uit conflictloze gebieden en versterking van het vermogen van lokale ondernemingen om deze verordening na te leven;
d) nauwe samenwerking met de lidstaten bij het nemen van aanvullende initiatieven op het gebied van voorlichting aan consumenten, investeerders en klanten, alsmede meer stimulering van verantwoordelijk gedrag door ondernemingen en het opnemen van prestatieclausules in door de nationale autoriteiten ondertekende overheidsopdrachtn, zoals voorzien in Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad1a.
2. De Commissie stelt een jaarlijks prestatieverslag op over de in het kader van lid 1 getroffen begeleidende maatregelen en de invloed en effectiviteit ervan.
___________________________
1aRichtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
Amendement 56 Voorstel voor een verordening Artikel 16 – alinea 1 bis (nieuw)
Deze verordeningis van toepassing met ingang van ….*
___________________________
* Twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.
Amendement 59 Voorstel voor een verordening Bijlage II – kolom C bis (nieuw)
De zaak werd voor een nieuwe behandeling terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 61, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A8-0141/2015).
Bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: vrijstelling voor cadmium in verlichting en beeldweergavetoepassingen
344k
72k
Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 betreffende de gedelegeerde richtlijn van de Commissie van 30 januari 2015 tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de technische vooruitgang, van bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een vrijstelling voor cadmium in verlichting en beeldweergavetoepassingen (C(2015)00383 – 2015/2542(DEA))
– gezien de gedelegeerde richtlijn van de Commissie (C(2015)00383),
– gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur, en met name artikel 4, artikel 5, lid 1, onder a), en artikel 22(1),
– gezien artikel 105, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2011/65/EU betreffende de beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur onder andere het gebruik van cadmium in elektrische en elektronische apparatuur beperkt (zie de lijst in bijlage II bij de voornoemde richtlijn);
B. overwegende dat bijlage III bij de voornoemde richtlijn in uitzonderingen op de in artikel 4, lid 1, bedoelde beperkingen voorziet;
C. overwegende dat punt 39 van bijlage III een vrijstelling bevat voor cadmium in II-VI-leds met kleuromzetting (< 10 µg Cd per mm2 lichtemitterend oppervlak), gebruikt in halfgeleiderverlichting of beeldweergavesystemen, met vervaldatum 1 juli 2014;
D. overwegende dat artikel 5 voorziet in aanpassing van bijlage III aan de vooruitgang van wetenschap en techniek voor wat betreft het opnemen of verwijderen van vrijstellingen;
E. overwegende dat de Commissie heeft aangegeven dat ze in december 2012 een aanvraag voor het verlengen van uitzondering 39 heeft ontvangen, alsook, in mei 2013, een daaraan gerelateerde aanvraag voor een beperktere en specifiekere vrijstelling voor het gebruik van cadmium in kwantumpunten in beeldschermen;
F. overwegende dat in artikel 5, lid 1, onder a), wordt bepaald dat materialen en onderdelen in de lijst in bijlage III worden opgenomen, mits deze opneming de door Verordening (EG) nr. 1907/2006 geboden milieu- en gezondheidsbescherming niet afzwakt en wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan: de verwijdering of vervanging ervan door middel van ontwerpwijzigingen of door middel van materialen en onderdelen waarvoor geen gebruik hoeft te worden gemaakt van de in bijlage II opgesomde stoffen of materialen, is om technische of wetenschappelijke redenen onmogelijk; de betrouwbaarheid van vervangende stoffen is niet gewaarborgd; de vervanging houdt als geheel voor het milieu, de gezondheid en de veiligheid van de consument meer nadelen dan voordelen in;
G. overwegende dat de gedelegeerde richtlijn van de Commissie vrijstelling 39 verlengt tot 30 juni 2017, haar hernoemt in vrijstelling 39(a), en een nieuwe, specifiekere vrijstelling (vrijstelling 39(b)) opneemt voor cadmium in 'downshifting cadmium based semiconductor nanocrystal quantum dots', gebruikt in beeldweergavetoepassingen (< 0,2 µg Cd per mm2 beeldscherm), met vervaldatum 30 juni 2018;
H. overwegende dat de verlenging van vrijstelling 39 en de nieuwe vrijstelling 39(b) beide betrekking hebben op cadmium in kwantumpunten, hoewel alleen vrijstelling 39(b) een specifieke verwijzing naar kwantumpunten bevat;
I. overwegende dat de verlenging van vrijstelling 39 betrekking heeft op twee verschillende toepassingen van cadmiumkwantumpunten: de ene toepassing betreft het gebruik in halfgeleiderverlichting (hierna 'verlichting'), de andere toepassing betreft beeldschermen;
J. overwegende dat de nieuwe vrijstelling 39(b) alleen betrekking heeft op beeldschermen;
K. overwegende dat de Commissie uitdrukkelijk aangeeft dat leds met kwantumpunten (met cadmium en zonder cadmium) voor verlichting nog niet bestaan en toegeeft dat de positieve milieugevolgen daarvan derhalve nog niet kunnen worden aangetoond; overwegende dat de Commissie de algemene vrijstelling voor kwantumpunten met cadmium voor verlichtingstoepassingen desalniettemin tot 30 juni 2017 heeft verlengd om de verlichtingsindustrie in staat te stellen een aanvraag voor een specifieke vrijstelling in te dienen aangezien dergelijke toepassingen zich reeds in de preproductiefase zouden bevinden;
L. overwegende dat de door de Commissie ingehuurde onafhankelijke adviseurs tot de conclusie zijn gekomen dat het op basis van de verstrekte informatie niet mogelijk is te stellen dat een vrijstelling voor verlichtingstoepassingen op dit moment gerechtvaardigd is en derhalve uitdrukkelijk een negatieve aanbevelingen hebben gedaan(2);
M. overwegende dat de informele informatie die de Commissie op 12 mei 2015 heeft verstrekt de situatie niet verandert aangezien geen bewijs wordt geleverd van de beschikbaarheid van deze producten op de Europese markt en ook geen beoordeling van de eigenschappen zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a), wordt overgelegd;
N. overwegende dat de aanvrager bij ontstentenis van beschikbare relevante verlichtingsproducten niet heeft kunnen aantonen dat voor het gebruik van cadmiumhoudende kwantumpunten in verlichting aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a), wordt voldaan; overwegende dat het derhalve niet gerechtvaardigd is de vrijstelling voor verlichting te verlengen;
O. overwegende dat een dergelijke vrijstelling in de toekomst eventueel wel tot de mogelijkheden behoort, maar uitsluitend op basis van een gedegen beoordeling, die op dit moment dus niet beschikbaar is;
P. overwegende dat de Commissie in haar gedelegeerde richtlijn verder een nieuwe, specifieke vrijstelling heeft toegekend voor cadmiumhoudende kwantumpunten in beeldschermen op basis van de overweging dat deze reeds in beeldschermen worden gebruikt, dat dit gebruik als geheel een positief effect zou hebben vanwege hun lage energieverbruik, en dat kwantumpunten zonder cadmium om technische redenen nog niet beschikbaar zijn;
Q. overwegende dat de onafhankelijke adviseurs die de aanvragen namens de Commissie hebben beoordeeld in april 2014 hebben aanbevolen voor cadmiumhoudende kwantumpunten in beeldschermen een specifieke vrijstelling toe te staan voor een kortere periode dan waarom was gevraagd (tot 30 juni 2017, d.w.z. een jaar korter dan de door de Commissie vastgestelde periode) op basis van het gegeven dat toepassingen met geringere hoeveelheden cadmium alsook cadmiumvrije vervangende producten zich in de laatste fase van ontwikkeling bevinden; overwegende dat de aanbeveling derhalve gebaseerd was op de afwezigheid van cadmiumvrije kwantumpunten in beeldschermen op dat moment;
R. overwegende dat er zich sindsdien evenwel belangrijke ontwikkelingen op de markt hebben voorgedaan; overwegende dat een van de mondiale marktleiders in televisietoestellen in 2015 een hele nieuwe lijn televisiemodellen met cadmiumvrije kwantumpunten in de EU op de markt heeft gebracht (in ieder geval bij grote detailhandelketens in Duitsland, het VK en België);
S. overwegende dat er anderzijds geen televisietoestellen met cadmiumhoudende kwantumpunten meer in de EU op de markt beschikbaar lijken te zijn en dat ook de enige notebook met kwantumpuntentechnologie met cadmium nauwelijks op de markt te vinden is;
T. overwegende dat ervan uit kan worden gegaan dat de energiebesparingseigenschappen van cadmiumvrije kwantumpunten vergelijkbaar zijn met die van cadmiumhoudende kwantumpunten; overwegende dat afgaande op de informatie op de ecolabels van televisietoestellen met dezelfde grootte een televisiescherm met cadmiumvrije kwantumpunten een lager energieverbruik heeft dan een model met cadmiumhoudende kwantumpunten; overwegende dat volgens informatie van de industrie de kleurprestatie van beeldschermen met cadmiumvrije kwantumpunten beter is dan die van de relevante norm;
U. overwegende dat de belangrijkste rechtvaardiging van de Commissie om de nieuwe, specifieke vrijstelling toe te staan het feit is dat cadmiumvrije kwantumpunten 'om technische redenen' nog niet beschikbaar zijn;
V. overwegende dat deze rechtvaardiging apert onjuist is aangezien cadmiumvrije kwantumpunten niet alleen technisch beschikbaar zijn, maar een hele serie televisietoestellen op basis van deze technologie inmiddels via grote detailhandelsketens in de EU op de markt wordt aangeboden;
W. overwegende dat de informele informatie die de Commissie op 12 mei 2015 heeft verstrekt deze situatie niet verandert; overwegende dat de voorbeelden die de Commissie geeft van producten met beeldschermen met cadmiumhoudende kwantumpunten hetzij op dit moment niet beschikbaar zijn (TCL 55''-televisietoestel), hetzij alleen in de VS beschikbaar zijn (ASUS notebook, Sony-televisietoestellen), hetzij nog niet op de markt zijn (Konka, Phillips, AOC);
X. overwegende dat zowel in het geval van de verlenging van de bestaande vrijstelling (39), als bij de nieuwe vrijstelling (39(b)) niet aan de voorwaarden van artikel 5, lid 1, onder a), wordt voldaan, en deze dus niet-gerechtvaardigd zijn; overwegende dat de relatief korte vervaldatums niets afdoen aan het feit dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a);
Y. overwegende dat op basis van artikel 5, lid 5, van de richtlijn in kwestie de bestaande vrijstelling (39) geldig blijft totdat de Commissie een besluit heeft genomen over het verzoek om verlenging;
Z. overwegende dat in artikel 5, lid 6, van de richtlijn in kwestie wordt bepaald dat indien een aanvraag om verlenging van een vrijstelling wordt afgewezen of een vrijstelling wordt ingetrokken de vrijstelling ten vroegste 12 maanden en ten laatste 18 maanden vanaf de datum dat het besluit wordt genomen, verstrijkt;
AA. overwegende dat een verwerping van de gedelegeerde richtlijn cadmiumhoudende kwantumpunten derhalve niet verbiedt, maar uitsluitend een nieuwe beoordeling in gang zet; overwegende dat er derhalve geen sprake is van marktverstoringen aangezien de huidige vrijstelling geldig blijft tot intrekking, met een daarna toe te kennen aanvullende respijtperiode;
AB. overwegende dat er zich belangrijke nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan wat de commerciële beschikbaarheid van producten op basis van een cadmiumvrije kwantumpuntentechnologie betreft, die een nieuwe beoordelingen behoeven;
1. maakt bezwaar tegen de gedelegeerde richtlijn van de Commissie;
2. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en haar ervan in kennis te stellen dat de gedelegeerde richtlijn niet in werking kan treden
3. is van mening dat de gedelegeerde richtlijn van de Commissie, zowel voor de vrijstelling in punt 39(a) als de vrijstelling in punt 39(b) van Bijlage III van Richtlijn 2011/65/EU, niet in overeenstemming is met de voorwaarden die zijn vastgelegd in artikel 5, lid 1, onder a), van Richtlijn 2011/65/EU;
4. is in het bijzonder van oordeel dat de rechtvaardiging die voor de vrijstelling in punt 39(b) wordt gegeven op een achterhaalde situatie stoelt wat de praktische haalbaarheid van het vervangen van cadmium in kwantumpunten betreft; dringt daarom in dit verband aan op een snelle herbeoordeling van de bestaande vrijstelling in punt 39 van bijlage III van Richtlijn 2011/65/EU in het licht van de voorwaarden van artikel 5, lid 1, onder a), met het oog op intrekking ervan;
5. verzoekt de Commissie een nieuwe gedelegeerde handeling in te dienen waarin rekening wordt gehouden met het standpunt van het Parlement;
6. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Öko-Institut, Fraunhofer, Eunomia (2014): Assistance to the Commission on technological socio-economic and cost-benefit assessment related to exemptions from the substance restrictions in electrical and electronic equipment (p.89) - http://rohs.exemptions.oeko.info/fileadmin/user_upload/RoHS_IX/20140422_RoHS2_Evaluation_Ex_Requests_2013-1-5_final.pdf
Bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: certificaat voor de invoer van ethylalcohol uit landbouwproducten
245k
62k
Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 betreffende de gedelegeerde verordening van de Commissie van 20 februari 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 376/2008 wat betreft de verplichte overlegging van een certificaat voor de invoer van ethylalcohol uit landbouwproducten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2336/2003 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 670/2003 van de Raad tot vaststelling van specifieke maatregelen betreffende de markt voor ethylalcohol uit landbouwproducten (C(2015)00861 – 2015/2580(DEA))
– gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2015)00861),
– gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad(1), en met name artikel 177, lid 1, onder a), artikel 223, lid 2, en artikel 227, lid 5,
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling,
– gezien artikel 105, lid 3, van zijn Reglement,
A. overwegende dat follow-up van gegevens in verband met ethylalcohol uit landbouwproducten zorgt voor transparantie en kennis met betrekking tot de evolutie van de markt, die nog onstabiel is en onderhevig is aan sterke concurrentie, in het bijzonder vanwege invoer vanuit derde landen;
B. overwegende dat deze informatie ook uitzonderlijk nuttig is voor onderhandelingen over internationale overeenkomsten en antidumpingonderzoeken;
C. overwegende dat Eurostat deze precieze informatie niet verstrekt, waardoor exploitanten, lidstaten en EU-instellingen zich niet op een andere manier volledig op de hoogte kunnen stellen van de marktsituatie;
1. maakt bezwaar tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie;
2. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en haar ervan in kennis te stellen dat de gedelegeerde verordening niet in werking kan treden;
3. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
– gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 8 en 294 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie(1) (de richtlijn zwangerschapsverlof),
– gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de richtlijn zwangerschapsverlof (COM(2008)0637),
– gezien zijn in eerste lezing op 20 oktober 2010 vastgestelde standpunt met het oog op de aanneming van Richtlijn 2011/.../EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de richtlijn zwangerschapsverlof(2),
– gezien het feit dat het Parlement herhaaldelijk verklaringen heeft afgelegd over dit onderwerp, onder meer in zijn resolutie van 10 maart 2015 over vooruitgang op het gebied van de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie in 2013(3),
– gezien het interinstitutioneel akkoord "Beter wetgeven"(4) en het volgende interinstitutioneel akkoord over hetzelfde onderwerp,
– gezien de vragen van de Raad en de Commissie over zwangerschapsverlof (O‑000049/2015 – B8‑0119/2015 en O-000050/2015 – B8‑0120/2015),
– gezien het arrest van het Europees Hof van Justitie van 14 april 2015, onder meer betreffende het recht van de Commissie om een voorstel in te trekken (zaak C‑409/13),
– gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en mannen gestoeld is op de afwezigheid van directe of indirecte discriminatie, onder meer op grond van moederschap, vaderschap en wat betreft de verdeling van gezinstaken;
B. overwegende dat de Europa 2020-strategie voor snelle, duurzame en inclusieve groei ambitieuze doelstellingen omvat, zoals een arbeidsparticipatie van 75 % en een vermindering tegen 2020 met ten minste 20 miljoen van het aantal mensen dat zich in een situatie van armoede of sociale uitsluiting bevindt of daarin terecht dreigt te komen;
C. overwegende dat meer vrouwen dan mannen kampen met armoede en sociale uitsluiting, en met name oudere vrouwen – van wie het pensioen gemiddeld 39 % lager is dan dat van mannen – en alleenstaande moeders; overwegende dat vrouwen vaker deeltijds of met een tijdelijk contract of een contract van bepaalde duur werken dan mannen, en dat de armoede onder vrouwen grotendeels te wijten is aan hun onzekere arbeidssituatie;
D. overwegende dat er binnen de Europese Unie sprake is van een dalend geboortecijfer, wat nog versterkt wordt door de crisis, omdat stellen, en met name jongere vrouwen, vanwege de werkloosheid, marginalisering en onzekerheid over de toekomst en de economie, het besluit om kinderen te krijgen uitstellen, waardoor de vergrijzing binnen de EU nog verder toeneemt;
E. overwegende dat vrouwen wekelijks drie keer meer tijd dan mannen besteden aan huishoudelijke taken (met inbegrip van de zorg voor kinderen, ouderen en mensen met een handicap); overwegende dat de werkloosheid onder vrouwen wordt onderschat aangezien veel vrouwen, met name zij die zich enkel bezighouden met het huishouden en de zorg voor de kinderen, niet als werkloze geregistreerd staan;
F. overwegende dat de verdeling van de gezins- en huishoudelijke taken tussen mannen en vrouwen essentieel is voor de verwezenlijking van gendergelijkheid; overwegende dat er in een kwart van de lidstaten geen regelingen zijn voor vaderschapsverlof;
G. overwegende dat de Raad nog steeds geen officiële reactie heeft gegeven op het standpunt in eerste lezing van het Parlement van 20 oktober 2010 over het voorstel voor een richtlijn tot wijziging van de richtlijn zwangerschapsverlof;
1. betreurt de impasse in de Raad met betrekking tot de richtlijn zwangerschapsverlof; verzoekt de lidstaten met klem de onderhandelingen hierover opnieuw op te starten;
2. betreurt de interinstitutionele instabiliteit die voortkomt uit het nalatig optreden van de Raad, gezien het feit dat het Parlement zijn eerste lezing heeft afgerond maar de discussies in de Raad zijn gestaakt, waardoor de gehele wetgevingsprocedure in het gedrang komt;
3. verklaart andermaal bereid te zijn de impasse te doorbreken, en vraagt de Commissie de rol van onpartijdige bemiddelaar op zich te nemen en op constructieve wijze met de medewetgevers in gesprek te gaan, om de standpunten van het Parlement en de Raad nader tot elkaar te brengen, met inachtneming van het evenwicht tussen de instellingen en de rol die haar bij de Verdragen is toegedeeld;
4. betreurt dat de Commissie in het kader van het Refit-programma zou kunnen afzien van de voorgestelde herziening van de richtlijn; verzoekt, indien dit uiteindelijk het geval zou zijn, als onmiddellijk alternatief om een wetgevingsinitiatief voor de herziening van Richtlijn 92/85/EEG van de Raad, die van start zou moeten gaan tijdens het Luxemburgse voorzitterschap van de Raad, om de gezondheid en veiligheid van zwangere werknemers en werknemers die onlangs zijn bevallen of borstvoeding geven te verbeteren, en om zo in te spelen op demografische uitdagingen en de ongelijkheid van mannen en vrouwen te verminderen;
5. neemt kennis van het arrest van het Europees Hof van Justitie van 14 april 2015 betreffende het recht van de Commissie een voorstel in te trekken (zaak C-409/13), en van de daarin vermelde specifieke voorwaarden waaraan de Commissie moet voldoen, zoals het meedelen van de gronden van de intrekking aan het Parlement en de Raad en het in acht nemen van de beginselen van bevoegdheidstoedeling, institutioneel evenwicht en loyale samenwerking, zoals vervat in het VEU;
6. geeft opnieuw aan bereid te zijn een afzonderlijke richtlijn op te stellen met het oog op de invoering van ten minste tien werkdagen vaderschapsverlof en stimulerende (wetgevings- en niet-wetgevings-)maatregelen die mannen, en vaders in het bijzonder, in staat stellen hun recht op de combinatie van werk en gezin uit te oefenen;
7. is in afwachting van de definitieve beoordeling van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad over ouderschapsverlof en wenst, in het licht van de beschikbare tussentijdse studies, dat die richtlijn wordt herzien aangezien zij niet voldoende bijdraagt aan de doelstelling van de combinatie van werk en gezin met het oog op een beter evenwicht tussen werk en privéleven voor beide ouders, en met name voor vrouwen, die op het gebied van loon, pensioen en armoede te kampen hebben met de genderkloof;
8. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap
179k
77k
Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2015 over de vragenlijst die het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap heeft aangenomen in verband met het initiële verslag van de Europese Unie (2015/2684(RSP))
– gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (CRPD), dat op 21 januari 2011 in de EU in werking is getreden overeenkomstig Besluit 2010/48/EG van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap(1),
– gezien de gedragscode tussen de Raad, de lidstaten en de Commissie tot vaststelling van interne regelingen voor de uitvoering door en de vertegenwoordiging van de Europese Unie met betrekking tot het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap(2),
– gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten,
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld "Verslag over de uitvoering van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap door de Europese Unie" (SWD(2014)0182),
– gezien de vragenlijst die het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap heeft aangenomen in verband met het initiële verslag van de Europese Unie(3),
– gezien de mededeling van de Commissie van 15 november 2010 getiteld "Europese strategie inzake handicaps 2010-2020: Een hernieuwd engagement voor een onbelemmerd Europa" (COM(2010)0636),
– gezien zijn resolutie van 25 oktober 2011 over mobiliteit en inclusie van mensen met een handicap en de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020(4),
– gezien het jaarverslag 2013 van de Europese Ombudsman,
– gezien de artikelen 2, 9, 10, 19 en 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien de artikelen 3, 15, 21, 23 en 26 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep(5),
– gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat personen met een handicap als volwaardige burgers gelijke rechten hebben en er niet getornd kan worden aan hun waardigheid en hun recht op gelijke behandeling, zelfstandig leven en volledige deelname aan de samenleving;
B. overwegende dat naar schatting 80 miljoen mensen in de Europese Unie een handicap hebben;
C. overwegende dat uit gegevens van het EU-Bureau voor de grondrechten constant blijkt dat personen met een handicap met discriminatie geconfronteerd worden en moeilijkheden ondervinden om hun rechten uit te oefenen op voet van gelijkheid met anderen;
D. overwegende dat personen met een handicap tot de kwetsbaarste groepen in onze samenleving behoren en dat hun integratie op de arbeidsmarkt een van de grootste uitdagingen voor het sociaal en arbeidsmarktbeleid vormt;
E. overwegende dat de volledige inclusie en gelijke deelname van personen met een handicap slechts mogelijk is door middel van een op de mensenrechten gestoelde benadering van gehandicapten op alle niveaus van de besluitvorming, tenuitvoerlegging en monitoring van het EU-beleid, ook binnen de instellingen, en dat de Commissie hier terdege rekening mee moet houden in toekomstige voorstellen;
F. overwegende dat volgens het EU-Bureau voor de grondrechten 21 van de 28 lidstaten nog steeds beperkingen opleggen inzake de volledige uitoefening van handelingsbekwaamheid;
G. overwegende dat de Commissie in 2008 een antidiscriminatierichtlijn heeft voorgesteld maar dat die nog steeds geblokkeerd zit in de Raad;
H. overwegende dat de beginselen van het VN-Verdrag veel verder gaan dan discriminatie, een leidraad vormen voor de volledige uitoefening van de mensenrechten door alle personen met een handicap in een inclusieve samenleving, en er ook op gericht zijn de nodige bescherming en ondersteuning te bieden, teneinde hun gezinnen in staat te stellen bij te dragen aan het volledige genot van de rechten van personen met een handicap en wel op voet van gelijkheid met anderen;
I. overwegende dat de EU het VN-Verdrag officieel heeft geratificeerd, en dat dit verdrag tevens door alle 28 lidstaten van de EU is ondertekend en door 25 lidstaten is geratificeerd;
J. overwegende dat de Commissie verzoekschriften van het Parlement elk jaar verzoekschriften ontvangt in verband met discriminatie op grond van een handicap bij de toegang tot werkzaamheden in loondienst, werkzaamheden anders dan in loondienst, overheidsdiensten en onderwijs;
K. overwegende dat mensen met een handicap geen homogene groep vormen en dat bij beleidsinitiatieven en acties ten gunste van hen rekening moet worden gehouden met dit gebrek aan eenvormigheid en met het feit dat bepaalde groepen, zoals vrouwen, kinderen en mensen die intensievere ondersteuning behoeven, met aanvullende problemen kampen en op verschillende manieren worden gediscrimineerd;
L. overwegende dat het Parlement rekening moet houden met het feit dat de bepalingen van het VN-Verdrag minimumnormen zijn die de Europese instellingen toelaten verder te gaan om personen met een handicap te beschermen en discriminatie te bestrijden;
M. overwegende dat toegang tot werk, tezamen met niet-discriminatie op het werk, essentieel is voor een zelfstandig en eigen leven; overwegende dat, ondanks alle bestaande programma's, initiatieven en strategieën op EU-niveau, de arbeidsparticipatie van mensen tussen de 20 en 64 jaar meer dan 70 % bedraagt, terwijl de arbeidsparticipatie van personen met een handicap minder dan 50 % bedraagt; overwegende dat de arbeidsparticipatie van vrouwen zonder een handicap 65 % bedraagt, tegenover 44 % voor vrouwen met een handicap;
N. overwegende dat arbeid in loondienst van essentieel belang is om personen met een handicap in staat te stellen een onafhankelijk leven te leiden, en dat de lidstaten er daarom naar moeten streven de toegang tot de arbeidsmarkt voor mensen met een handicap te vergroten zodat zij kunnen bijdragen tot de maatschappij waarin zij leven, en dat de lidstaten, als voorafgaande voorwaarde, inclusief onderwijs moeten verstrekken voor alle kinderen met een handicap, waaronder kinderen met leerproblemen, om ze vanaf de lagere school een goede bagage te helpen verwerven zodat zij een op hun leervermogen afgestemde opleiding kunnen volgen, en hen daarbij in de gelegenheid te stellen een stevige onderwijsachtergrond op te doen die hen kan helpen een loopbaan uit te bouwen of een goede baan in de wacht te slepen waarmee ze later zelfstandig kunnen leven;
O. overwegende dat de betekenis van het begrip "handicap" evolueert in samenhang met de wisselwerking tussen personen met functiebeperkingen en sociale en fysieke drempels die hen beletten volledig, effectief, op voet van gelijkheid en met dezelfde waardigheid met anderen in de samenleving te participeren;
P. overwegende dat op grond van artikel 7 van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen tijdens de voorbereiding en uitvoering van programma's die worden gefinancierd met middelen uit de Europese structuur- en investeringsfondsen, met name rekening moet worden gehouden met de toegankelijkheid voor personen met een handicap, en dat met dezelfde aspecten rekening moet worden gehouden tijdens de voorbereiding en uitvoering van andere EU-fondsen;
Q. overwegende dat in sommige lidstaten de vraag naar sociale dienstverlening toeneemt vanwege demografische en maatschappelijke veranderingen, met meer werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting, met inbegrip van een ontoereikende beschikbaarheid van hoogwaardige diensten voor personen met een handicap, wat negatieve gevolgen heeft voor het vermogen van personen met een handicap om zelfstandig, inclusief en op voet van gelijkheid met anderen te leven;
R. overwegende dat de bestaande EU-wetgeving betreffende de rechten van personen met een handicap beter ten uitvoer gelegd en gehandhaafd moet worden om de toegankelijkheid te vergroten voor alle personen met een handicap in de hele EU;
S. overwegende dat het Parlement deel uitmaakt van het EU-kader om de uitvoering van het VN-Verdrag te bevorderen, te beschermen en te monitoren, overeenkomstig artikel 33, lid 2, van het VN-Verdrag;
T. overwegende dat verscheidene maatschappelijke organisaties bij het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap informatie hebben ingediend in verband met de vragenlijst;
U. overwegende dat de Commissie, als steunpunt op grond van artikel 33, lid 1, van het VN-Verdrag, is aangewezen om de vragenlijst te beantwoorden die het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap heeft aangenomen;
V. overwegende dat het Parlement het enige rechtstreeks verkozen orgaan van de Europese Unie is dat de Europese burgers vertegenwoordigt en derhalve volledig voldoet aan de beginselen van Parijs, zoals bepaald in artikel 33 van het VN-Verdrag;
1. verzekert het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap dat het Europees Parlement de rechtstreeks aan het EP gerichte vragen zal beantwoorden, en dringt er bij de Commissie op aan bij het formuleren van haar eigen antwoorden aan het comité rekening te houden met de standpunten van het Parlement;
2. acht het betreurenswaardig dat de Commissie en de Raad de gedragscode hebben aangenomen zonder het Parlement daarbij te betrekken, met als gevolg dat het Parlement beperkte bevoegdheden heeft inzake de monitoring van het VN-Verdrag;
3. verzoekt de Commissie voor haar antwoord op de vragenlijst alle betrokken instellingen en agentschappen officieel te raadplegen, met inbegrip van het Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's, de Ombudsman en het Bureau van de EU voor de grondrechten;
4. roept de Commissie op het EU-kader te verzoeken om officieel deel te nemen aan de constructieve dialoog;
5. wijst erop dat het voorstel voor een Europese antidiscriminatierichtlijn tot doel heeft mensen met een handicap te beschermen tegen discriminatie op het gebied van sociale bescherming, gezondheidszorg, habilitatie en revalidatie, onderwijs en de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, zoals huisvesting, vervoer en verzekeringen; betreurt het gebrek aan vooruitgang bij de Raad in verband met dit voorstel en dringt er bij de lidstaten op aan onverwijld werk te maken van de vaststelling van een gemeenschappelijk standpunt;
6. merkt op dat het gebrek aan uitgesplitste gegevens en statistieken met betrekking tot specifieke groepen gehandicapten een hinderpaal vormt om passend beleid uit te stippelen; verzoekt de Commissie daarom statistische gegevens over handicaps, uitgesplitst naar leeftijd en geslacht, te verzamelen en te verspreiden zodat in de hele EU toezicht kan worden gehouden op de situatie van personen met een handicap op relevante terreinen van het dagelijkse leven, en niet alleen op het gebied van werkgelegenheid;
7. stipt aan dat verscheidene maatschappelijke organisaties bij het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap informatie hebben ingediend voor de vragenlijst; dringt er daarom bij de Commissie op aan verder te werken aan een gestructureerde dialoog en met gehandicaptenorganisaties te overleggen en samen te werken als onderdeel van het toetsingsproces, ook bij het formuleren van een antwoord aan het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap in verband met de vragenlijst, en bij het ontwikkelen, uitvoeren en monitoren van het EU-beleid op dit vlak;
8. verzoekt de lidstaten die dit nog niet hebben gedaan om het VN-Verdrag onverwijld te ratificeren;
9. verzoekt de Commissie een ambitieus voorstel voor een Europese toegankelijkheidswet te presenteren, met volledige betrokkenheid van personen met een handicap gedurende de hele wetgevingscyclus, en benadrukt dat dit voorstel een hele reeks beleidsgebieden moet bestrijken met betrekking tot de toegankelijkheid van goederen en diensten voor alle EU-burgers, waarbij het zelfstandig leven en de volledige inclusie van mensen met een handicap worden bevorderd en een permanent, doeltreffend en onafhankelijk toezichts- en handhavingsmechanisme tot stand wordt gebracht;
10. verzoekt de lidstaten de verplichtingen uit hoofde van artikel 12 van het VN-Verdrag in nationaal recht om te zetten en met name eventuele beperkingen van het actief en passief kiesrecht weg te nemen;
11. dringt er bij de Raad op aan zijn werkzaamheden in verband met het voorstel voor een richtlijn inzake de toegankelijkheid van de websites van overheidsinstanties te bespoedigen, om tot een gemeenschappelijk standpunt te komen en verdere stappen te zetten in de richting van de goedkeuring van deze wetgeving, en daarmee de toegankelijkheid van documenten, video's en websites te vergroten en alternatieve formaten en communicatiemiddelen aan te bieden;
12. beveelt aan om EU-middelen te gebruiken om de toegankelijkheid en e-toegankelijkheid voor personen met een handicap te bevorderen, een overgang van institutionele naar gemeenschapsgebaseerde zorg te bevorderen, kwalitatief hoogwaardige sociale en gezondheidsdiensten te ontwikkelen, en in de capaciteitsopbouw voor gehandicaptenorganisaties te investeren;
13. wijst op zijn antwoorden en acties in verband met de vragenlijst naar aanleiding van het initiële verslag van de Europese Unie als onderdeel van de toetsing van het VN-Verdrag:
a.
het heeft een commissieoverschrijdende coördinatiewerkgroep opgericht, bestaande uit leden van elk van de betrokken commissies, die bewustmakingsevenementen voor het personeel en de leden heeft opgezet, met inbegrip van de organisatie van cursussen gebarentaal als onderdeel van de beroepsopleiding;
b.
het heeft gewezen op de noodzaak van bereikbaarheid van de universele dienst en het alarmnummer "112" in zijn resolutie van 5 juli 2011(6) en in zijn verklaring van 17 november 2011(7), die een mijlpaal was in de ontwikkeling van het eCall-boordsysteem;
c.
het aantal leden met een handicap is na de verkiezingen van 2014 aanzienlijk toegenomen;
d.
het verbindt zich ertoe actief met de desbetreffende actoren samen te werken om een pragmatische oplossing te vinden voor de toetreding tot het Verdrag van Marrakesh;
e.
het onderstreept dat de uitvoering van de EU-wetgeving moet worden verbeterd om ervoor te zorgen dat mensen met een handicap zelfstandig kunnen reizen met alle vormen van vervoer, waaronder openbaar vervoer;
f.
het verzoekt de Commissie de gevraagde uitleg te verstrekken over de vraag hoe zij in de bestaande en toekomstige wetgeving ervoor kan zorgen dat personen met een handicap gelijke kansen en gelijke toegang tot diensten en de arbeidsmarkt krijgen, dat hun grondrechten gewaarborgd zijn en dat zij voor de toegang tot sociale zekerheid dezelfde rechten en plichten hebben als de onderdanen van de lidstaat waar zij verzekerd zijn, overeenkomstig het beginsel van gelijke behandeling en niet-discriminatie, zodat alle personen met een handicap het voor alle EU-burgers geldende recht op vrij verkeer kunnen uitoefenen;
g.
het dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de toegang tot de rechter met betrekking tot de EU-wetgeving volledig aan het VN-Verdrag voldoet, zodat iedereen zijn grondrechten kan uitoefenen;
14. benadrukt dat er in het EU-kader meer politieke samenwerking nodig is, met inbegrip van de nodige financiële en personele middelen om ervoor te zorgen dat de EU haar taken kan vervullen zoals omschreven in het bovenvermelde besluit van de Raad, en dringt er bij de actoren in het EU-kader op aan de gevraagde middelen voor deze taak uit te trekken;
15. is ingenomen met het initiatief van de leden om te vragen dat de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie verzoekschriften regelmatig een gezamenlijk verslag opstellen naar aanleiding van de aanbevelingen van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap;
16. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap, en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
– gezien Richtlijn 2000/29/EG van de Raad betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen(1),
– gezien de wetenschappelijke adviezen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (European Food Safety Authority, EFSA) over de risico's van Xylella fastidiosa voor de plantgezondheid op het EU-grondgebied met de identificatie en evaluatie van risicobeperkende opties, die op 26 november 2013 en 6 januari 2015 werden gepubliceerd,
– gezien de uitvoeringsbesluiten van de Commissie van 13 februari 2014, 23 juli 2014 en 28 april 2015 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa te voorkomen,
– gezien de verslagen van het Voedsel- en Veterinair Bureau over in februari en november 2014 uitgevoerde audits,
– gezien de vraag aan de Commissie over de uitbraak van Xylella fastidiosa in de olijventeelt (O-000038/2015 – B8-0117/2015),
– gezien Richtlijn 2009/128/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden(2),
– gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat Xylella fastidiosa een zeer gevaarlijke, onmiddellijke bedreiging vormt voor de productie van bepaalde gewassen in Zuid-Europa, waaronder olijf-, amandel- en perzikbomen en sierplanten; overwegende dat het, afhankelijk van het soort bacterie, een potentiële bedreiging vormt voor wijngaarden, citrusbomen en andere gewassen en kan leiden tot ongekende, rampzalige verliezen, met alle dramatische economische, ecologische en maatschappelijke gevolgen van dien; overwegende dat de bacterie die de olijfbomen in de regio Apulië aantast, verschilt van de isolaten die ziekten veroorzaken in de druiven- en citrusteelt in andere delen van de wereld;
B. overwegende dat de bacterie reeds ernstige schade toebrengt aan olijfboomgaarden in de regio Apulië in Zuid-Italië, hetgeen ook een bedreiging kan worden voor andere gewassen en regio's;
C. overwegende dat de olijfproductie een van de belangrijkste landbouwsectoren van de regio Apulië is, die goed is voor 11,6 % (of 522 miljoen EUR) van de totale waarde van de landbouwproductie in de regio en 30 % van de waarde van de Italiaanse olijfproductie in 2013;
D. overwegende dat de aanwezigheid van Xylella fastidiosa ernstige economische schade veroorzaakt, niet alleen voor de olijfproducenten, maar ook voor de gehele productieketen, met inbegrip van coöperatieve en particuliere perserijen, het toerisme en marketingactiviteiten;
E. overwegende dat de Italiaanse autoriteiten op 21 oktober 2013 de eerste melding deden van een uitbraak van Xylella fastidiosa en dat sindsdien een alarmerend hoog aantal bomen is besmet;
F. overwegende dat de inspecties die het Voedsel- en Veterinair Bureau (VVB) van het directoraat-generaal Gezondheid en voedselveiligheid in februari en november 2014 in Italië heeft uitgevoerd, bevestigen dat de situatie dramatisch is verslechterd en dat een verdere verspreiding van de bacterie niet kan worden uitgesloten;
G. overwegende dat momenteel geen behandeling beschikbaar is om zieke planten in het veld te verzorgen en dat getroffen planten over het algemeen voor altijd besmet blijven of snel omvallen;
H. overwegende dat een groot aantal verschillende planten in de Europese Unie de ziekte kunnen dragen, met inbegrip van asymptomatische wilde planten;
I. overwegende dat de EFSA heeft benadrukt dat er prioriteit moet worden gegeven aan preventieve actie gericht op invoer en de beheersing van uitbraken, alsook aan de intensivering van het uitwisselen van onderzoek, omdat het moeilijk is de verspreiding van Xylella fastidiosa een halt toe te roepen zodra een productiegebied is aangetast;
1. stelt vast dat de uitvoeringsbesluiten die de Commissie vóór april 2015 heeft vastgesteld, vooral gericht waren op interne maatregelen om de uitbraak te bestrijden, en geen krachtige maatregelen omvatten om te voorkomen dat de ziekte vanuit derde landen de EU zou binnenkomen;
2. verzoekt de Commissie gerichte maatregelen tegen Xylella fastidiosa te nemen om de invoer van besmet materiaal in de EU te voorkomen; is verheugd over het besluit van de Commissie van april 2015 om de invoer van besmette koffieplanten uit Costa Rica en Honduras te verbieden, en over de invoerbeperkingen voor planten uit getroffen gebieden in andere derde landen; vraagt dat er zo nodig nog strengere maatregelen worden getroffen, bijvoorbeeld alleen invoer toestaan uit ziektevrije productiegebieden;
3. betreurt het dat de Commissie zeer vaak niet snel genoeg reageert om de binnenkomst in de EU van plantenziekten uit derde landen te voorkomen; dringt er derhalve bij de Commissie op aan de besmettingsbron te controleren en de officiële fytosanitaire controleregeling van de EU te herzien teneinde het grondgebied van de EU te beschermen en te vrijwaren;
4. dringt er bij de Commissie op aan, in het bijzonder omdat de zomer in aantocht is, doeltreffende maatregelen te nemen om de verspreiding van Xylella fastidiosa binnen de EU te voorkomen, met name door zich te concentreren op de meest bedreigde gewassen, maar andere gewassen die ook ernstig door de ziekte kunnen worden aangetast niet uit het oog te verliezen, en onderstreept in dit verband het belang van de bepalingen van artikel 9 van het uitvoeringsbesluit van 2015;
5. vraagt de Commissie en de lidstaten producenten te vergoeden voor uitroeiingsmaatregelen en inkomstenderving – waarbij het niet alleen gaat om verloren landbouwproductie, maar ook om het verlies van cultureel erfgoed, geschiedenis en activiteiten in verband met toerisme;
6. verzoekt de Commissie en de relevante autoriteiten gebruik te maken van alle mogelijke fondsen en instrumenten om het economisch herstel van de getroffen gebieden te bevorderen; verzoekt de Commissie stimulansen voor producenten vast te stellen waarmee zij tot het treffen van preventieve maatregelen kunnen worden aangezet;
7. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat er voldoende financiële en personele middelen beschikbaar zijn om de desbetreffende strategieën uit te voeren, onder meer financiële steun voor landbouwers om de juiste landbouwpraktijken toe te passen voor de bestrijding van Xylella fastidiosa en haar vectoren; dringt er bij de Commissie op aan onverwijld intensievere onderzoeksinspanningen te bevorderen, onder meer door middel van meer internationale netwerkactiviteiten en door financiering beschikbaar te stellen voor onderzoeksinstituten, teneinde de wetenschappelijke kennis over Xylella fastidiosa te vergroten en precies vast te stellen welk verband er bestaat tussen de ziekteverwekker, de symptomen en de ontwikkeling van de ziekte;
8. onderstreept dat er voorlichtingscampagnes georganiseerd moeten worden in mogelijk aangetaste gebieden van de EU, met het oog op bewustmaking van de betrokkenen, niet alleen in de landbouw- maar ook in de tuinbouwsector, met inbegrip van handelaren in sierplanten, professionele tuinders en hun klanten;
9. is van mening dat de Commissie en de lidstaten, met name omdat de zomer in aantocht is, reizigers moeten waarschuwen voor de risico's van het binnenbrengen in de EU van besmette planten uit door Xylella fastidiosa getroffen landen;
10. dringt erop aan meer middelen uit te trekken om schadelijke organismen te detecteren op de plaatsen van binnenkomst in de EU; moedigt de lidstaten er voorts toe aan het aantal routine-inspecties te verhogen om de verspreiding van Xylella fastidiosa buiten de afgebakende gebieden tegen te gaan;
11. vraagt de Commissie een open database op te zetten, met een lijst van instellingen en bevoegde autoriteiten op het niveau van de EU en de lidstaten, zodat informatie en ervaringen kunnen worden uitgewisseld, de bevoegde autoriteiten snel kunnen worden gewaarschuwd en de nodige maatregelen kunnen worden getroffen;
12. vraagt de Commissie op transparante wijze uitgebreide richtsnoeren op te stellen voor de uitvoering van preventieve en ziektebestrijdingsmaatregelen, met duidelijke vermelding van het toepassingsgebied en de duur daarvan, op basis van bestaande ervaring en optimale werkwijzen, die de bevoegde autoriteiten en diensten in de lidstaten als ondersteunend instrument kunnen gebruiken;
13. verzoekt de Commissie jaarlijks verslag uit te brengen aan het Parlement, of op enig ander moment indien de situatie verandert, over de dreiging voor EU-producenten die uitgaat van Xylella fastidiosa en andere organismen die een gevaar vormen voor de landbouwproductie;
14. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.