Index 
Aangenomen teksten
Woensdag 10 juni 2015 - Straatsburg
Vaststelling van de wijziging van Doha van het Protocol van Kyoto ***
 Overeenkomst tussen de EU en IJsland betreffende de deelname van IJsland in de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto ***
 Toetreding van Kroatië tot de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken *
 Toetreding van Kroatië tot de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de EG of van de lidstaten van de EU betrokken zijn *
 De stand van zaken in de betrekkingen tussen de EU en Rusland
 Jaarverslag 2014 van het Comité van toezicht van OLAF
 De situatie in Hongarije
 Voortgangsverslag 2014 over Turkije

Vaststelling van de wijziging van Doha van het Protocol van Kyoto ***
PDF 258kWORD 59k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2015 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de wijziging van Doha van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen (10400/2014 – C8-0029/2015 – 2013/0376(NLE))
P8_TA(2015)0221A8-0167/2015

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerp van besluit van de Raad (10400/2014),

–  gezien de wijziging van het Protocol van Kyoto die is goedgekeurd tijdens de achtste zitting van de Conferentie van de partijen waarin de partijen bij het Protocol van Kyoto bijeenkomen, in december 2012 in Doha (Qatar) (wijziging van Doha van het Protocol van Kyoto),

—  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 192, lid 1, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0029/2015),

—  gezien de brief van de Commissie industrie, onderzoek en energie,

—  gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0167/2015),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de wijziging van Doha van het Protocol van Kyoto;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en aan de Verenigde Naties.


Overeenkomst tussen de EU en IJsland betreffende de deelname van IJsland in de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto ***
PDF 245kWORD 60k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2015 over het ontwerp van besluit van de Raad over het sluiten, namens de Europese Unie, van de overeenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en IJsland, anderzijds, betreffende de deelname van IJsland aan de gezamenlijke nakoming van de verbintenissen van de Europese Unie, haar lidstaten en IJsland in de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (10883/2014 – C8-0088/2015 – 2014/0151(NLE))
P8_TA(2015)0222A8-0166/2015

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerp van besluit van de Raad (10883/2014),

–  gezien de overeenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en IJsland, anderzijds, betreffende de deelname van IJsland aan de gezamenlijke nakoming van de verbintenissen van de Unie, haar lidstaten en IJsland voor de tweede verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (10941/2014),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 192, lid 1, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0088/2015),

–  gezien de brief van de Commissie buitenlandse zaken,

–  gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0166/2015),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Republiek IJsland.


Toetreding van Kroatië tot de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken *
PDF 242kWORD 59k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2015 over de aanbeveling voor een besluit van de Raad betreffende de toetreding van Kroatië tot de Overeenkomst van 29 mei 2000, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie en tot het daarbij behorende protocol van 16 oktober 2001 (COM(2014)0685 – C8-0275/2014 – 2014/0321(NLE))
P8_TA(2015)0223A8-0156/2015

(Raadpleging)

Het Europees Parlement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie aan de de Raad (COM(2014)0685),

–  gezien artikel 3, leden 4 en 5, van de Akte van toetreding van Kroatië, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0275/2014),

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0156/2015),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de aanbeveling van de Commissie;

2.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.


Toetreding van Kroatië tot de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de EG of van de lidstaten van de EU betrokken zijn *
PDF 244kWORD 59k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2015 over de aanbeveling voor een besluit van de Raad betreffende de toetreding van Kroatië tot de Overeenkomst van 26 mei 1997, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn (COM(2014)0661 – C8-0274/2014 – 2014/0322(NLE))
P8_TA(2015)0224A8-0157/2015

(Raadpleging)

Het Europees Parlement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie aan de Raad (COM(2014)0661),

–  gezien artikel 3, leden 4 en 5, van de Akte van Toetreding van Kroatië, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0274/2014),

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0157/2015),

1.  hecht zijn goedkeuring de aanbeveling van de Commissie;

2.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.


De stand van zaken in de betrekkingen tussen de EU en Rusland
PDF 295kWORD 93k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2015 over de stand van zaken in de betrekkingen tussen de EU en Rusland (2015/2001(INI))
P8_TA(2015)0225A8-0162/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn resoluties van 13 december 2012 met de aanbevelingen van het Europees Parlement aan de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden betreffende de nieuwe overeenkomst tussen de EU en Rusland(1), van 12 september 2013 over de druk die Rusland uitoefent op landen van het Oostelijk Partnerschap (tegen de achtergrond van de komende top van het Oostelijk Partnerschap in Vilnius)(2), van 6 februari 2014 over de top EU-Rusland(3), van 18 september 2014 over de situatie in Oekraïne en de stand van zaken in de betrekkingen tussen de EU en Rusland(4) en van 12 maart 2015 over de moord op de Russische oppositieleider Boris Nemtsov en de toestand van de democratie in Rusland,(5)

–  gezien de conclusies en verklaringen van de Europese Raad, de Raad Buitenlandse Zaken en de G7-leiders in de afgelopen 18 maanden over de situatie in Oekraïne en over de betrekkingen met Rusland,

–  gezien de akkoorden die op 5 en 19 september 2014 en 12 februari 2015 in Minsk zijn bereikt(6),

–  gezien de slotverklaring van de NAVO-topontmoeting op 5 september 2014 in Wales,

–  gezien de resoluties die de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 27 maart 2014(7) en de VN-Veiligheidsraad op 17 februari 2015(8) hebben aangenomen,

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0162/2015),

A.  overwegende dat de EU er sinds tal van jaren naar streeft een voor beide partijen gunstig strategisch partnerschap met Rusland tot stand te brengen, gebaseerd op gedeelde waarden en beginselen, zoals democratie en de rechtsstaat, en gemeenschappelijke belangen; overwegende dat de EU blijft openstaan voor een dergelijke relatie en een daartoe leidende dialoog, en weer tot een samenwerkingsrelatie met Rusland wenst te komen indien de Russische autoriteiten hun internationale en juridische verplichtingen nakomen;

B.  overwegende dat de EU – in reactie op en ondanks de schending van de territoriale integriteit van Georgië door Rusland in 2008, de aanhoudende bezetting van de Georgische regio's Abchazië en Tsinvali/Zuid-Ossetië, en het feit dat Rusland niet al zijn verplichtingen uit hoofde van het bestand uit 2008 nakomt – voor een model van intensievere samenwerking heeft gekozen om betrekkingen met Rusland te blijven onderhouden, tot wederzijds voordeel; overwegende dat een aantal initiatieven voor nauwere samenwerking zijn opgezet of verdiept – zoals de gemeenschappelijke ruimten, het Partnerschap voor modernisering, de onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst tussen de EU en Rusland, en de mensenrechtendialoog – in plaats van beperkende maatregelen te nemen;

C.  overwegende dat Rusland – door illegaal de Krim te annexeren, wat door de EU scherp werd veroordeeld en niet zal worden erkend, en een gewapend conflict tegen Oekraïne te voeren, met de rechtstreekse en zijdelingse deelname van militaire en veiligheidsdiensten, en door dit soevereine en onafhankelijke buurland opzettelijk te destabiliseren – zijn betrekkingen met de EU ernstig schade heeft toegebracht doordat het de grondbeginselen van de Europese veiligheid in gevaar heeft gebracht door grenzen te minachten en zijn internationale verplichtingen heeft geschonden, met name het Handvest van de Verenigde Naties, de Slotakte van Helsinki, het memorandum van Boedapest, het uit 1990 daterende Handvest van Parijs voor een nieuw Europa en de bilaterale overeenkomst inzake vriendschap, samenwerking en partnerschap; overwegende dat de humanitaire situatie op de Krim en in het oosten van Oekraïne aanzienlijk is verslechterd en verscheidene duizenden mensen er het leven hebben verloren;

D.  overwegende dat Rusland direct of indirect betrokken is bij een aantal "bevroren conflicten" in zijn nabuurschap – in Transnistrië, Zuid-Ossetië, Abchazië en Nagorno-Karabach – die een ernstige belemmering vormen voor de ontwikkeling en stabiliteit van de betrokken buurlanden en hun toenadering tot de Europese Unie;

E.  overwegende dat de Russische Federatie 89 Europese politici, waaronder huidige en voormalige leden van het Europees Parlement, en ambtenaren op een zwarte lijst heeft geplaatst en hen de toegang tot Rusland ontzegt;

F.  overwegende dat Rusland – tegen de geest van goede nabuurschapsbetrekkingen in en in strijd met het internationaal recht en de internationale regels en normen – op basis van een doctrine volgens welke het het recht meent te hebben Russische landgenoten in het buitenland te beschermen, opzettelijk acties heeft ondernomen om zijn buurlanden te destabiliseren door middel van illegale handelsembargo's of het afsluiten van integratieverdragen met separatistische en afgescheiden regio's;

G.  overwegende dat de EU, in reactie op de illegale inlijving van de Krim en de hybride oorlogvoering tegen Oekraïne door Rusland, een gefaseerde reeks beperkende maatregelen heeft genomen; overwegende dat een aantal andere landen soortgelijke sancties hebben getroffen in reactie op de Russische agressie;

H.  overwegende dat er op de lange termijn een constructieve relatie tussen de EU en Rusland moet worden nagestreefd, in beider belang en teneinde gemeenschappelijke mondiale uitdagingen aan te pakken, zoals klimaatverandering, nieuwe technologische ontwikkelingen en de bestrijding van terrorisme, extremisme en georganiseerde misdaad; overwegende dat de samenwerking tussen de EU en Rusland op bepaalde terreinen, zoals de noordelijke dimensie en de grensoverschrijdende samenwerking, positieve resultaten oplevert; overwegende dat Rusland een constructieve rol heeft gespeeld in de recente onderhandelingen met Iran;

I.  overwegende dat deze doelgerichte beperkende maatregelen niet tegen de Russische bevolking gericht zijn maar tegen bepaalde personen en ondernemingen die banden hebben met de Russische leiders en die in de economie en de defensiesector rechtstreeks profiteren van het huidige conflict met Oekraïne, en dat zij tot doel hebben een verandering te bewerkstelligen in het beleid van de Russische regering ten aanzien van de gemeenschappelijke buurlanden en haar acties aldaar; overwegende dat de sancties in verband met de destabilisering in het oosten van Oekraïne moeten worden opgeheven zodra Rusland de bepalingen van de akkoorden van Minsk volledig heeft uitgevoerd; overwegende dat deze sancties moeten worden verscherpt indien Rusland besluit de directe dan wel indirecte destabilisering van Oekraïne en de schending van de territoriale integriteit van dat land voort te zetten; overwegende dat de sancties in verband met de illegale inlijving van de Krim zullen worden gehandhaafd totdat het schiereiland aan Oekraïne is teruggegeven;

J.  overwegende dat de Russische Federatie een volwaardig lid van de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en een ondertekenaar van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is, en zich als zodanig heeft verplicht tot eerbiediging van de democratische beginselen, de rechtsstaat en de mensenrechten; overwegende dat de EU de Russische toetreding tot en deelname aan verschillende internationale organisaties en fora, zoals de G8, de G20 en de WTO, krachtig heeft gesteund; overwegende dat de opname van Rusland in deze organen spanningen heeft veroorzaakt vanwege Ruslands herhaaldelijke schending van de regels, waarvan voorbeelden te vinden zijn in het feit dat het WTO-normen en -verplichtingen niet naleeft (door een aantal discriminerende maatregelen te treffen tegen afzonderlijke EU-lidstaten en andere landen in de nabuurschap), meer dan duizend uitspraken van het Europees Hof voor de rechten van de mens niet heeft uitgevoerd en fundamentele mensenrechten niet garandeert; overwegende dat het mensenrechtenoverleg tussen de EU en Rusland geen zoden aan de dijk heeft gezet en geen concrete resultaten heeft opgeleverd;

K.  overwegende dat de rechtsstaat, als een van de grondbeginselen van de EU, niet alleen de eerbiediging van de democratie en de mensenrechten impliceert, maar ook de naleving van het internationaal recht, de garantie dat de wetgeving daadwerkelijk wordt nageleefd en toegepast, alsook de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht; overwegende dat aan deze voorwaarden niet wordt voldaan in Rusland, waar de autoriteiten nalaten de rechtsstaat te handhaven en de grondrechten te eerbiedigen en waar de politieke rechten, de burgerlijke vrijheden en de mediavrijheid de jongste jaren achteruit zijn gegaan; overwegende dat er onlangs wetgeving met meerduidige bepalingen is aangenomen, die gebruikt worden om de oppositie en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld verder aan banden te leggen; overwegende dat de recente goedkeuring van de wet waarbij "homoseksuele propaganda" strafbaar wordt gesteld, heeft geleid tot een toename van homofoob geweld, geweld tegen lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (lhbti's) en haatzaaiende taal, waar de autoriteiten niet tegen optreden; overwegende dat er sinds de illegale inlijving van de Krim sprake is van een ernstige verslechtering wat betreft de eerbiediging van de mensenrechten, met inbegrip van de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering, op het schiereiland, waarvan vooral de Krim-Tataarse gemeenschap de dupe is;

L.  overwegende dat Aleksej Navalny, een vooraanstaande oppositieleider, aangeklaagd en veroordeeld is op basis van vervalste bewijzen en voortdurend geïntimideerd en lastiggevallen wordt, onder meer door de gevangenneming van zijn broer; overwegende dat de door hem voorgezeten Vooruitgangspartij belet wordt deel te nemen aan de volgende parlementsverkiezingen; overwegende dat Nadia Savtsjenko, een lid van het Oekraïense parlement, onrechtmatig en in strijd met het internationaal recht wordt vastgehouden in Rusland;

M.  overwegende dat de Russische Federatie in de corruptieperceptie-index op plaats 136 van de 175 staat, waardoor het land grote zorgen baart met betrekking tot internationale corruptie en het witwassen van geld, wat een bedreiging vormt voor de Europese economieën en hun integriteit;

N.  overwegende dat Rusland actief gebruikmaakt van hybride oorlogvoering en daarbij de grens tussen (para)militaire activiteiten en politiek activisme doelbewust vervaagt;

O.  overwegende dat de Russische Federatie in de World Media Freedom Index 2014 op plaats 148 van de 180 prijkt; overwegende dat de financiering van door de staat gecontroleerde media aanzienlijk uitgebreid en opgevoerd is; overwegende dat de initiatieven en activiteiten van mensenrechtenactivisten, onafhankelijke maatschappelijke organisaties, politieke opponenten, onafhankelijke media en gewone burgers vaak worden beperkt of gedwarsboomd; overwegende dat de ruimte voor onafhankelijke en pluralistische meningsuitingen kleiner is geworden en voortdurend in het gedrang is; overwegende dat het Europees Fonds voor Democratie de kwestie van pluraliteit van de Russische media wil aanpakken en samen met zijn partners verzocht wordt nieuwe media-initiatieven te ontwikkelen;

P.  overwegende dat de onverantwoordelijke acties van Russische gevechtsvliegtuigen in de buurt van het luchtruim van EU- en NAVO-lidstaten de veiligheid van de burgerluchtvaart in het gedrang brengen en een gevaar kunnen vormen voor de veiligheid van het Europese luchtruim; overwegende dat Rusland provocerende grootschalige militaire manoeuvres heeft uitgevoerd in de onmiddellijke nabijheid van de EU, terwijl er openlijk wordt gedreigd met Russische militaire en zelfs nucleaire aanvallen; overwegende dat Rusland zijn deelname aan de onderhandelingen in het kader van het Verdrag inzake conventionele strijdkrachten in Europa heeft opgeschort en het INF-verdrag heeft geschonden;

Q.  overwegende dat energie een centrale en strategische rol speelt in de betrekkingen tussen de EU en Rusland en een sleutelinstrument van het Russische buitenlandse beleid is; overwegende dat de EU tegen druk van buitenaf bestand kan worden gemaakt door de energievoorziening te diversifiëren en de afhankelijkheid van Rusland te verminderen; overwegende dat de EU met één stem moet spreken en sterke onderlinge solidariteit aan de dag moet leggen wat haar energiezekerheid betreft;

R.  overwegende dat de Russische Federatie de Euraziatische Economische Unie actief bevordert; overwegende dat dit economische integratieproject niet als concurrentie voor de Europese Unie dient te worden beschouwd;

1.  herhaalt dat Ruslands directe en indirecte betrokkenheid bij het gewapende conflict in Oekraïne en de illegale annexatie van de Krim, samen met de schending van de territoriale integriteit van Georgië alsmede economische dwang en politieke destabilisering jegens zijn Europese buurlanden, een doelbewuste schending van de democratische beginselen en fundamentele waarden en het internationaal recht vormen; meent in dit verband dat de EU niet zomaar weer tot de orde van de dag kan overgaan en geen andere keuze heeft dan haar betrekkingen met Rusland kritisch tegen het licht te houden, wat inhoudt dat er zo snel mogelijk een "soft-power"-noodplan moet worden opgesteld om het agressieve en verdeeldheid zaaiende beleid van Rusland te pareren, alsmede een omvattend plan betreffende haar toekomstige betrekkingen met dat land en haar Oost-Europese partners; onderstreept dat het conflict in het oosten van Oekraïne alleen langs politieke weg kan worden opgelost;

2.  benadrukt dat Rusland, vanwege zijn optreden op de Krim en in het oosten van Oekraïne, momenteel niet langer als een "strategische partner" behandeld of beschouwd kan worden; wijst erop dat strategische partnerschappen gebaseerd moeten zijn op wederzijds vertrouwen en eerbiediging van het internationaal recht, dat berust op democratie, staatssoevereiniteit, vrije keuze van de interne constitutionele orde en de koers voor het buitenlands beleid, territoriale integriteit van de staat, en eerbiediging van de rechtsstaat en de mensenrechten en de beginselen van de internationale handel en de diplomatie;

3.  vindt het uiterst verontrustend dat Rusland zich nu openlijk opstelt en handelt als een uitdager van de internationale democratische gemeenschap en haar rechtsorde, niet in de laatste plaats door te trachten de grenzen in Europa met geweld te hertekenen; is ongerust over de toenemende sfeer van haat jegens activisten van de oppositie, mensenrechtenverdedigers, minderheden en buurlanden, en de verslechtering van de situatie van de mensenrechten en de rechtsstaat in Rusland; veroordeelt de intimidatie van kritische stemmen door middel van geweld, rechtszaken, opsluiting en andere maatregelen van de staat;

4.  veroordeelt de willekeurige maatregel om Europese politici en ambtenaren de toegang tot het Russische grondgebied te ontzeggen, en benadrukt dat de Russische leiders herhaaldelijk het internationaal recht met voeten treden, universele normen schenden en transparantie in de weg staan; is van mening dat dit contraproductief is en nefast is voor de reeds zwakke communicatiekanalen tussen de Europese Unie en Rusland; benadrukt dat de geviseerde Europese politici en ambtenaren op de hoogte moeten worden gebracht van de redenen voor het ontzeggen van toegang tot het Russische grondgebied en het recht moeten hebben om beroep aan te tekenen tegen dergelijk besluit bij een onafhankelijke rechtbank;

5.  is van mening dat op de lange termijn een constructieve en voorspelbare relatie tussen de EU en Rusland mogelijk en wenselijk is, tot wederzijds voordeel, met name gezien de bestaande betrekkingen op het gebied van politiek, handel, vervoer en energie, intermenselijke contacten, onder meer via Erasmus+ en de gemeenschappelijke maatregelen(9), grensoverschrijdende samenwerking, samenwerking inzake klimaatverandering en milieu, en sectorale samenwerking, voor ogen houdend dat wederzijdse sancties schadelijk zijn voor beider economieën, dat gemeenschappelijke uitdagingen en belangen op het wereldtoneel aandacht vergen, en dat de verdeeldheid zaaiende kijk op de veiligheid in Europa kan worden overstegen door een intensievere dialoog; is in dit verband ingenomen met het positieve resultaat van de samenwerking tussen de EU en Rusland op uiteenlopende gebieden zoals de bestrijding van terrorisme, extremisme en georganiseerde misdaad, het Partnerschap van de noordelijke dimensie, de nucleaire gesprekken met Iran en het vredesproces in het Midden-Oosten; roept Rusland op constructief mee te werken om een oplossing te vinden voor het conflict in Syrië;

6.  onderstreept dat de betrekkingen tussen de EU en Rusland voortaan op eerbiediging van het internationaal recht en dialoog gebaseerd moeten zijn, waarbij de EU bereid is de samenwerking met de autoriteiten in Moskou op een aantal terreinen van gemeenschappelijk belang te hervatten of weer op te starten; beklemtoont dat een hervatting van de samenwerking te overwegen valt op voorwaarde dat Rusland de territoriale integriteit en soevereiniteit van Oekraïne – met inbegrip van de Krim – eerbiedigt, de akkoorden van Minsk onverkort uitvoert (wat de volledige grenscontrole door de Oekraïense autoriteiten, de onvoorwaardelijke terugtrekking van Russische troepen en wapens, en een onmiddellijke stopzetting van de bijstandverlening aan rebellengroeperingen inhoudt), en de destabiliserende militaire en veiligheidsactiviteiten aan de grenzen van EU-lidstaten staakt; onderstreept dat de OVSE zich heeft bewezen als een structuur die een bijdrage aan het oplossen van de crisis kan leveren; benadrukt dat een mogelijke hervatting van de samenwerking niet ten koste mag gaan van de internationale beginselen, Europese waarden en normen en internationale verbintenissen; beklemtoont dat de EU duidelijk moet aangeven wat ze van Rusland verwacht, met name inzake de eerbiediging van het internationaal recht en contractuele verplichtingen en het handelen als een voorspelbare partner, welke maatregelen zij na 31 december 2015 zal treffen, mocht Rusland zijn verplichtingen niet nakomen (of vóór die datum, indien er zich ter plaatse ernstige ontwikkelingen voordoen), en welke samenwerking zij bereid is te hervatten indien de voorwaarden vervuld zijn; benadrukt dat bij een dergelijke samenwerking de internationale normen inzake mensenrechten volledig dienen te worden gerespecteerd;

7.  prijst de solidariteit en eenheid waarvan de lidstaten blijk hebben gegeven in de context van Ruslands illegale annexatie van de Krim en 's lands rechtstreekse betrokkenheid bij de oorlog in Oekraïne, waardoor er responsmaatregelen genomen en verder uitgebreid konden worden, verbonden aan de volledige uitvoering van de akkoorden van Minsk; roept de lidstaten ertoe op het behoud van deze eenheid als een absolute prioriteit te beschouwen en zich te onthouden van bilaterale betrekkingen en overeenkomsten die deze eenheid zouden kunnen schaden of als zodanig zouden kunnen worden uitgelegd; herhaalt dat eenheid van optreden en solidariteit onder de lidstaten en met kandidaat-lidstaten van essentieel belang zijn om te waarborgen dat het EU-beleid echt geloofwaardig, legitiem en doeltreffend is en dat de EU externe uitdagingen en druk het hoofd kan bieden, en tegelijkertijd bevorderlijk zijn voor een diepere en constructievere relatie met de landen van het Oostelijk Partnerschap;

8.  onderstreept in dit verband dat de verdieping van de Europese integratie en de samenhang tussen het interne en externe beleid van de EU de sleutel vormt tot een coherenter, doeltreffender en succesvoller buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU, mede ten aanzien van Rusland; verzoekt de lidstaten derhalve door te gaan met en zich harder in te spannen voor de daadwerkelijke eliminering van knelpunten in de besluitvorming en, ook met de kandidaat-lidstaten, de consolidatie van het gemeenschappelijke beleid, met name op het gebied van handel, financiële diensten en transacties, migratie, energie, beheer van de buitengrenzen, informatiebeveiliging en cyberveiligheid;

9.  roept de EU en haar lidstaten andermaal op om de bepalingen en instrumenten van het Verdrag van Lissabon ten volle te benutten om de toekomstgerichtheid en het strategische karakter van het Europees gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid te versterken; is er voorts stellig van overtuigd dat in alle onderdelen van het externe optreden van de EU de mensenrechten centraal moeten staan, als voorwaarde om ervoor te zorgen dat de EU als wereldspeler gerespecteerd wordt en geloofwaardig overkomt;

10.  herhaalt ervan overtuigd te zijn dat het energiebeleid een belangrijk element van het externe beleid van de EU vormt; steunt daarom nadrukkelijk de snelle totstandbrenging van een robuuste Europese energie-unie, en met name onderlinge verbindingen tussen nationale energienetwerken, om de afzonderlijke lidstaten veel minder afhankelijk te maken van externe energieleveranciers, en in het bijzonder Rusland; is er vast van overtuigd dat de uitdagingen voor en de kwetsbaarheid van de Europese solidariteit vanwege het gebruik van energie als politieke en diplomatieke pasmunt, alsmede de blootstelling van afzonderlijke lidstaten en kandidaat-lidstaten hieraan, slechts doeltreffend kunnen worden aangepakt via de volledige toepassing van de EU-wetgeving inzake energie, en met name de tenuitvoerlegging van het derde energiepakket en de voltooiing van een vrije, transparante, geïntegreerde, gesynchroniseerde, energiezuinige en veerkrachtige Europese interne energiemarkt, met een passend aandeel hernieuwbare energie en een gediversifieerde voorziening, waarop de mededingingswetgeving ondubbelzinnig van toepassing moet zijn; roept de EU ertoe op adequate steun te verlenen aan de verdragsluitende partijen van de energiegemeenschap, die zich hebben verbonden tot de tenuitvoerlegging van het energieacquis van de EU, teneinde hun onderhandelingspositie ten aanzien van externe energieleveranciers te versterken;

11.  benadrukt dat het gezien de agressieve houding van Rusland noodzakelijk en belangrijk is de samenwerking met het land op defensiegebied op te schorten, en verzoekt de lidstaten en de kandidaat-lidstaten geen besluiten te nemen die dit eendrachtige standpunt in gevaar kunnen brengen; is daarom van mening dat de overeenkomsten inzake samenwerking op defensiegebied met Rusland, ook al zijn die bilateraal, zorgvuldig moeten worden beoordeeld op EU-niveau, teneinde een passende en samenhangende benadering uit te werken; wijst in dit verband op het belang van de samenwerking tussen de EU en de NAVO;

12.  is ernstig bezorgd over het steeds verder inperken van de media- en internetvrijheid, de verscherping van de controle op onlinemedia, het gebruik van dwang ter beteugeling van onpartijdige berichtgeving, en de uitholling van journalistieke normen in Rusland, alsook over het alsmaar grotere monopolie van staatsmedia op de informatie die beschikbaar is voor het Russischtalige publiek in het buitenland; veroordeelt het verbod op uitzendingen van Oekraïense en Tataarse tv-zenders op de Krim;

13.  dringt nogmaals aan op de ontwikkeling van versterkte vermogens voor analyse van en toezicht op Russische propaganda, met name in het Russisch, om in verschillende EU-talen verspreide opzettelijk gekleurde informatie te kunnen oppikken en er snel en gepast op te kunnen reageren; verzoekt de Commissie onverwijld voldoende financiële middelen uit te trekken voor concrete projecten om Russische propaganda en desinformatie binnen en buiten de EU te bestrijden en het brede publiek in de oostelijke partnerlanden objectieve informatie te verstrekken, alsmede passende instrumenten voor strategische communicatie te ontwikkelen; is in dit verband verheugd over de conclusies van de Europese Raad van 20 maart 2015 betreffende een actieplan om desinformatiecampagnes tegen te gaan; roept de Commissie en de lidstaten op ook een gecoördineerd mechanisme te ontwerpen ter vergroting van de transparantie van en voor gegevensvergaring, toezicht en rapportage in verband met financiële, politieke of technische ondersteuning van Rusland aan politieke partijen en andere organisaties in de EU, teneinde 's lands inmenging in en invloed op het politieke leven en de publieke opinie in de EU en haar oostelijke buurlanden te beoordelen en passende maatregelen te treffen;

14.  is ernstig bezorgd over de recente neiging bij de door de staat gecontroleerde media in Rusland om historische gebeurtenissen uit de twintigste eeuw te herschrijven en te herinterpreteren, zoals de ondertekening van het Molotov-Ribbentroppact en de geheime protocollen ervan, evenals het gebruik van selectieve geschiedschrijving voor hedendaagse politieke propaganda;

15.  is ten zeerste bezorgd over de door het Russische bestuur gedulde, steeds intensiever wordende contacten en samenwerking tussen Europese populistische, fascistische en extreemrechtse partijen en nationalistische krachten in Rusland; erkent dat dit een gevaar vormt voor de democratische waarden en de rechtsstaat in de EU; verzoekt de EU-instellingen en de lidstaten in dit verband tegen deze dreigende vorming van een "nationalistische internationale" op te treden;

16.  is ernstig bezorgd over de steun en financiering die Rusland biedt aan radicale en extremistische partijen in de EU-lidstaten; beschouwt een recente bijeenkomst van extreemrechtse partijen in Sint-Petersburg als een belediging van de nagedachtenis van miljoenen Russen die hun leven hebben gegeven om de wereld te redden van het nazisme;

17.  vraagt de EU steun te verlenen aan projecten met het oog op de bevordering en ontwikkeling van hoge journalistieke normen, mediavrijheid en betrouwbare, objectieve informatie in Rusland, alsmede het ontkrachten van propaganda in de EU en de landen van het Oostelijk Partnerschap; verzoekt de Commissie voldoende financiële middelen beschikbaar te stellen voor initiatieven om Russischtalige alternatieven voor de door de staat gecontroleerde Russische media te ontwikkelen teneinde het Russischtalig publiek geloofwaardige en onafhankelijke informatiebronnen te bieden;

18.  herhaalt dat de compromisloze eerbiediging van de rechtsstaat een kernbeginsel van de EU is, en dringt erop aan dit strikt, snel en onvoorwaardelijk toe te passen, zo de regels worden overtreden; verzoekt de Commissie met dezelfde vastberadenheid het beginsel van vrije en eerlijke mededinging op de interne markt toe te passen, ook in de zaak tegen Gazprom; is van oordeel dat de EU en haar lidstaten meer moeten benadrukken dat Rusland zijn lidmaatschap van de WTO constructief moet benaderen en de daaruit voortvloeiende verplichtingen volledig moet nakomen, onder meer door een einde te maken aan ongerechtvaardigde handelsbeperkingen en zonder onderscheid toegang tot zijn markt te bieden;

19.  roept Rusland op volledig met de internationale gemeenschap mee te werken aan het onderzoek naar het neerhalen van vlucht MH17, en veroordeelt elke poging of beslissing om degenen die daarvoor verantwoordelijk worden gehouden, amnestie te verlenen of hun vervolging uit te stellen; herhaalt zijn verzoek aan Rusland om het wrak en alle zwarte dozen van het in Smolensk neergestorte Poolse regeringsvliegtuig onmiddellijk over te dragen; roept alle EU-instellingen ertoe op deze verzoeken in bilaterale contacten met de Russische autoriteiten aan de orde te stellen;

20.  roept de regering van de Russische Federatie op de omvang en de ernst van het geweld tegen en de intimidatie van lhbti's in Rusland te erkennen, en zich te engageren om stappen te ondernemen om een eind te maken aan deze misstanden en de bepalingen van wet nr. 135-FZ van 29 juni 2013 (de wet op homopropaganda), die verspreiding van informatie over lhbti-relaties verbiedt, in te trekken; roept de EDEO, de Commissie en de EU-lidstaten op het vraagstuk van de homofobie en het geweld tegen lhbti's en activisten bij de desbetreffende Russische functionarissen aan te kaarten, ook op het hoogste niveau; roept de EDEO, de Commissie en de EU-lidstaten – overeenkomstig de EU-richtsnoeren van juni 2003 – op het genot van alle mensenrechten door lhbti's te bevorderen en te beschermen, bij te dragen aan de bestrijding van elke vorm van geweld tegen lhbti's door bijstand of genoegdoening te vragen voor de slachtoffers van dergelijk geweld, initiatieven van maatschappelijke organisaties en de overheid met het oog op het toezicht op geweldsincidenten te steunen en rechtshandhavingspersoneel te scholen;

21.  spreekt zijn grote bezorgdheid uit over de verslechterende toestand van de mensenrechten – waaronder het recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering en de rechten van lhbti's – en de rechtsstaat in Rusland en op de Krim na de illegale inlijving daarvan, voor ogen houdend dat de ontwikkeling van een echt en onafhankelijk maatschappelijk middenveld een verrijking van de samenleving vormt; veroordeelt met klem het aanhoudende hardhandige optreden van de regering tegen andersdenkenden, middels het optreden tegen onafhankelijke ngo's via de zogenoemde "wet buitenlandse agenten", en de aanhoudende en veelvormige onderdrukking van activisten, politieke tegenstanders en critici van het regime; vestigt met name de aandacht op de moord op Anna Politkovskaja, Natalia Estemirova, Boris Nemtsov, Sergej Magnitski, Alexander Litvinenko en anderen; verlangt dat alle moorden op politieke activisten, journalisten en klokkenluiders naar behoren en onafhankelijk worden onderzocht, dat de verantwoordelijken voor het gerecht worden gebracht als blijk van de compromisloze strijd tegen straffeloosheid, en dat er gerichte beperkende maatregelen worden overwogen indien de ingestelde onderzoeken niet aan de internationale normen voldoen; herhaalt zijn verzoek aan de Raad zijn toezegging gestand te doen om deze beginselen te verdedigen, en op basis van een voorstel dat onverwijld door de vv/hv moet worden ingediend, beperkende maatregelen te treffen jegens de functionarissen die betrokken zijn bij de goed gedocumenteerde zaak-Magnitski; onderstreept dat de verplichting van Rusland om de normen op het gebied van de mensenrechten en de rechtsstaat na te leven rechtstreeks voortvloeit uit zijn lidmaatschap van de VN, de Raad van Europa en de OVSE;

22.  benadrukt dat het belangrijk is politieke en financiële steun te blijven verlenen aan onafhankelijke activisten uit het maatschappelijk middenveld, mensenrechtenverdedigers, bloggers, onafhankelijke media, vrijmoedige academici, prominente personen en ngo's, teneinde democratische waarden, fundamentele vrijheden en de mensenrechten in Rusland en op de bezette Krim te bevorderen; verzoekt de Commissie ambitieuzere financiële steun voor Russische maatschappelijke organisaties uit de bestaande externe financieringsinstrumenten te programmeren; spoort de Unie ertoe aan de hand te reiken aan Russische functionarissen en maatschappelijke organisaties die geneigd zijn de politieke en diplomatieke betrekkingen met de EU vanuit een op partnerschap en samenwerking gebaseerde invalshoek te bekijken; onderstreept dat de intermenselijke contacten zo veel mogelijk moeten worden bevorderd en dat, ondanks de huidige stand van de betrekkingen, een intensieve dialoog en nauwe samenwerking tussen Europese en Russische studenten en onderzoekers, tussen maatschappelijke organisaties en tussen lokale overheden in stand moeten worden gehouden, teneinde spanningen weg te nemen en wederzijds begrip te kweken;

23.  vraagt de Commissie regelgeving voor te stellen die zorgt voor volledige transparantie van de politieke financiering en financiering van politieke partijen in de EU in overeenstemming met de aanbevelingen van de Raad van Europa, met name wat betreft politieke of economische belanghebbenden van buiten de EU;

24.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de regering en het parlement van de Russische Federatie, en de regeringen en parlementen van de landen van het Oostelijk Partnerschap.

(1)1 Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0505.
(2)2 Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0383.
(3)3 Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0101.
(4)4 Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0025.
(5)5 Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0074.
(6) Protocol over de resultaten van het overleg van de trilaterale contactgroep, ondertekend op 5 september 2014, en Maatregelenpakket voor de tenuitvoerlegging van de akkoorden van Minsk, aangenomen op 12 februari 2015.
(7) Resolutie A/RES/68/262 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties inzake de territoriale integriteit van Oekraïne.
(8) Resolutie S/RES/2202(2015) van de VN-Veiligheidsraad.
(9) Gemeenschappelijke maatregelen met het oog op visumvrijstelling voor korte verblijven van Russische burgers en EU-burgers.


Jaarverslag 2014 van het Comité van toezicht van OLAF
PDF 178kWORD 75k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2015 over het jaarverslag 2014 van het Comité van toezicht van OLAF (2015/2699(RSP))
P8_TA(2015)0226RC-B8-0539/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad(1),

–  gezien zijn besluit van 29 april 2015 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, afdeling III – Commissie en uitvoerende agentschappen(2),

–  gezien zijn besluit van 3 april 2014 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012, afdeling III – Commissie en uitvoerende agentschappen(3),

–  gezien zijn resolutie van 3 juli 2013 over het jaarverslag 2011 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie – Fraudebestrijding(4),

–  gezien zijn resolutie van 11 maart 2015 over het jaarverslag 2013 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie – Fraudebestrijding(5),

–  gezien het jaarlijks activiteitenverslag 2014 van het Comité van toezicht van OLAF (hierna "het Comité" genoemd),

–  gezien advies nr. 4/2014 van het Comité getiteld "Control of the duration of investigations conducted by the European Anti-fraud Office" (Controle van de duur van door het Europees Bureau voor fraudebestrijding verrichte onderzoeken),

–  gezien het antwoord van OLAF op advies nr. 4/2014 van het Comité,

–  gezien advies nr. 5/2014 van het Comité getiteld "OLAF external reporting on the duration of investigations" (Externe verslaggeving van OLAF over de duur van onderzoeken),

–  gezien het antwoord van OLAF op advies nr. 5/2014 van het Comité,

–  gezien het verslag nr. 1/2014 van het Comité getiteld "Safeguarding OLAF's investigative independence" (Waarborging van de onafhankelijkheid van OLAF op onderzoeksgebied),

–  gezien het verslag nr. 2/2014 van het Comité getiteld "Implementation by OLAF of the Supervisory Committee's recommendations" (Uitvoering door OLAF van de aanbevelingen van het Comité van toezicht),

–  gezien het verslag nr. 3/2014 van het Comité getiteld "Opening of cases in OLAF in 2012" (Opening van onderzoeken door OLAF in 2012),

–  gezien het antwoord van OLAF op verslag nr. 3/2014 van het Comité,

–  gezien de nota van het Comité over de analyse van het Comité van toezicht van de ontwerp‑IPP's (prioriteiten van het onderzoeksbeleid) van OLAF voor 2015,

–  gezien het jaarlijks activiteitenverslag 2013 van het Comité,

–  gezien het advies nr. 2/2013 van het Comité getiteld "Establishing an internal OLAF procedure for complaints" (Totstandbrenging van een interne klachtenprocedure voor OLAF),

–  gezien het advies nr. 1/2014 van het Comité getiteld "OLAF Investigation Policy Priorities" (De prioriteiten van het onderzoeksbeleid van OLAF),

–  gezien het advies nr. 2/2014 van het Comité getiteld "Case selection in OLAF" (Selectie van dossiers door OLAF),

–  gezien de opmerkingen van het Comité over de onderzoeksprocedures bij OLAF,

–  gezien de aanbevelingen van het Comité van 2012,

–  gezien het document van het Comité getiteld "Mission, competences and objectives of the Supervisory Committee of the European Anti-Fraud Office – Mid-term strategy (2014‑2015)" (Opdracht, bevoegdheden en doelstellingen van het Comité van toezicht van het Europees Bureau voor fraudebestrijding – Strategie voor de middellange termijn (2014‑2015),

–  gezien de werkafspraken tussen het Comité en OLAF,

–  gezien de vragen aan de Commissie en de Raad over het jaarverslag 2014 van het Comité van toezicht van OLAF (O-000060/2015 – B8-0553/2015, O-000061/2015 – B8-0554/2015 en O-000066/2015 – B8-0555/2015),

–  gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat in zijn jaarlijks activiteitenverslag 2014, het Comité van toezicht van OLAF heeft vastgesteld dat ten tijde van de reorganisatie van OLAF (1 februari 2012), op dezelfde dag 423 onderzoeken zijn geopend op grond van een enkel besluit van de directeur-generaal van OLAF (hierna "de DG van OLAF" genoemd); overwegende dat het Comité op grond van zijn analyse heeft geconcludeerd dat (i) OLAF voor geen enkele van de door het Comité geanalyseerde onderzoeken een passende beoordeling van de ontvangen informatie heeft uitgevoerd, (ii) voor het overgrote deel van de onderzoeken er zelfs geen spoor te bekennen was van enige beoordelingsactiviteit, en (iii) de DG van OLAF de betreffende onderzoeken heeft geopend zonder vooraf vast te stellen dat er een voldoende ernstige verdenking bestond van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, hetgeen in strijd is met de op dat moment geldende wettelijke voorwaarde voor het starten van een onderzoek door OLAF;

B.  overwegende dat het Comité in zijn berichtgeving aan de EU-instellingen erop gewezen heeft dat ondanks een duidelijke verplichting ingevolge artikel 17, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013, de DG van OLAF in 2014 geen verslag heeft uitgebracht aan het Comité over de aanbevelingen van OLAF die niet uitgevoerd werden;

C.  overwegende dat het Comité tijdens de eerste helft van zijn mandaat 50 aanbevelingen aan OLAF heeft gedaan, waarvan slechts 8 geheel zijn uitgevoerd, 6 gedeeltelijk, 1 nog hangende is en 20 niet zijn uitgevoerd, en overwegende dat het Comité in 15 gevallen niet in staat was om de uitvoering te controleren als gevolg van een tekort aan inhoudelijke informatie;

D.  overwegende dat het Comité in zijn nota over de voorgenomen beleidsprioriteiten voor onderzoek (IPP's) van OLAF voor 2015 heeft opgemerkt dat OLAF met drie aanbevelingen van het advies nr. 1/2014 van het Comité geen rekening heeft gehouden: (i) de DG van OLAF heeft geen richtsnoeren vastgesteld inzake de toepassing van de uit Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 voortvloeiende selectiecriteria (efficiënt gebruik van middelen, evenredigheid, subsidiariteit of meerwaarde) en heeft, in plaats van de financiële indicatoren te herzien met het oog op de aanpassing aan de werkelijkheid van de uitgavenprogramma's, deze geheel afgeschaft; (ii) de ontwerp-IPP's voor 2015 leken rekening te houden met verschillende documenten van belanghebbenden, maar naar het zich laat aanzien is er met de belanghebbenden geen dialoog geweest over financiële indicatoren en de mogelijke follow-up van de gevallen waarin sprake is van voldoende verdenking van fraude maar die zijn afgewezen op grond van de IPP's of de selectiecriteria; (iii) de DG van OLAF heeft aan het Comité geen evaluatie van de toepassing van de vorige IPP's doen toekomen en ook geen samenvatting van de feedback van belanghebbenden, ondanks een eerdere toezegging dit te doen;

E.  overwegende dat het Comité er voortdurend op gewezen heeft dat het niet in staat is toezicht te houden op de onafhankelijkheid van OLAF, zijn onderzoekstaak, de toepassing van de procedurewaarborgen en de duur van de onderzoeken, vanwege de gebrekkige toegang tot de vereiste informatie;

F.  overwegende dat het Comité heeft verklaard dat de kern van het probleem inzake de effectiviteit van zijn toezichthoudende rol niet de gebrekkige uitvoering van de werkafspraken betreft maar een fundamenteel verschil van opvatting tussen het Comité en de DG van OLAF over de rol van het Comité;

G.  overwegende dat, in zijn voornoemde resoluties over de jaarverslagen 2011 en 2013 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie – Fraudebestrijding, het Parlement verzocht heeft het Comité beter in staat te stellen zijn rol te vervullen;

H.  overwegende dat het Comité de EU-instellingen meermaals heeft verzocht om ofwel zijn bevoegdheden te versterken, met name door volledige toegang te verlenen tot de onderzoeksdossiers van OLAF, ofwel andere maatregelen te nemen om de verantwoordingsplicht van OLAF te waarborgen;

I.  overwegende dat de DG van OLAF zich in maart 2014 heeft verbonden het Comité jaarlijks informatie te verstrekken over het aantal ontvangen klachten, de tijdigheid van hun verwerking en de indeling van de klachten als al dan niet gerechtvaardigd; overwegende dat het Comité echter meldt dat het dergelijke informatie niet heeft ontvangen;

J.  overwegende dat Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 de rol van het Comité heeft versterkt inzake het toezicht op de duur van de onderzoeken van OLAF; overwegende dat, ondanks het feit dat OLAF formeel zijn verplichting nakomt om het Comité stelselmatig te informeren over onderzoeken die langer dan 12 maanden duren, het Comité, in zijn advies nr. 4/2014 getiteld "Control of the duration of investigations conducted by OLAF", tot de conclusie komt dat de verstrekte informatie niet toereikend is om het in staat te stellen naar behoren en doeltreffend toezicht te houden op de duur van de onderzoeken van OLAF;

K.  overwegende dat het Comité in zijn advies nr. 5/2014 getiteld "OLAF external reporting on the duration of investigations", geconcludeerd heeft dat de verslaggeving van OLAF over de duur van onderzoeken geen volledig beeld geeft van de onderzoeksprestaties; overwegende dat OLAF weliswaar in zijn jaarverslag heeft verklaard dat "onderzoeken in minder tijd zijn afgerond" maar dat het Comité geconcludeerd heeft dat de verbetering in de resultaten van de OLAF-onderzoeken toe te schrijven was aan de invoering van nieuwe berekeningsmethoden;

L.  overwegende dat het Comité in zijn verslag nr. 1/2014 getiteld "Safeguarding OLAF’s investigative independence" verzocht heeft om een verduidelijking van de rol van OLAF in de tenuitvoerlegging van het fraudebestrijdingsbeleid van de Commissie in de sigarettensector;

M.  overwegende dat twee jaar op rij het Comité in zijn jaarlijks activiteitenverslag zich bezorgd heeft getoond over het gebrek aan transparantie inzake de deelneming van OLAF in de "clearing house"-vergaderingen van de Commissie en de daarmee verbonden risico's voor de onafhankelijkheid van OLAF op onderzoeksgebied;

N.  overwegende dat het Comité de aandacht van de EU-instellingen heeft gevestigd op de noodzaak om aan de vereisten van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 met betrekking tot het onafhankelijk functioneren van het secretariaat van het Comité te voldoen;

O.  overwegende dat het Comité vier basisvoorwaarden heeft vastgesteld waaraan voldoen moet worden wil het secretariaat onafhankelijk kunnen functioneren; (i) aanwerving, beoordeling en bevordering van het hoofd van het secretariaat op grond van besluiten van het Comité; (ii) aanstelling van het hoofd van het secretariaat als hogere leidinggevende; (iii) aanwerving, beoordeling en bevordering van het personeel van het secretariaat door het hoofd; (iv) subdelegatie van de uitvoering van de begroting van het secretariaat aan het hoofd ervan;

P.  overwegende dat het Parlement de antwoorden van OLAF op de verslagen en adviezen van het Comité die het Parlement zijn aangeleverd in overweging heeft genomen;

1.  benadrukt met klem dat OLAF de verantwoordelijkheid heeft om zich te houden aan de wettelijke voorschriften voor het starten van een onderzoek; herinnert eraan dat, met betrekking tot de 423 zaken die op dezelfde dag werden geopend, slechts 8,4 % van de zaken die werden gesloten, in aanbevelingen resulteerden; roept het Comité op stelselmatig toezicht te houden op de naleving van de wettelijke voorschriften;

2.  verwijst naar zijn voornoemde resolutie van 29 april 2015 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, en dringt er bij OLAF op aan om onverwijld te motiveren waarom het bepaalde aanbevelingen van het Comité niet heeft uitgevoerd;

3.  vindt het jammer dat het Comité niet in staat was te concluderen of de IPP's al dan niet correct geïdentificeerd werden en of hun toepassing positieve of negatieve gevolgen had voor de bestrijding van fraude en corruptie;

4.  betreurt het dat het Comité zijn mandaat niet ten volle kan uitvoeren; verwijst naar zijn voornoemde resoluties over de jaarverslagen 2011 en 2013 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie – Fraudebestrijding, en vraagt de Commissie maatregelen te nemen om het Comité beter in staat te stellen toezicht te houden op de onafhankelijkheid van OLAF, zijn onderzoekstaak, de toepassing van de procedurewaarborgen en de duur van de onderzoeken, zonder echter de onafhankelijkheid van OLAF in gevaar te brengen;

5.  dringt er bij de Commissie op aan de onderhandelingen tussen OLAF en het Comité te vereenvoudigen door vóór 31 december 2015 een actieplan op te stellen met als doel de werkafspraken te wijzigen om te zorgen voor een werkomgeving waarbinnen het Comité zijn mandaat kan vervullen; is van mening dat in de gewijzigde werkafspraken de rol van het Comité voor alle betrokken partijen verduidelijkt moet worden; merkt op dat het secretariaat van het toezichthoudend orgaan onderworpen is aan het (administratieve) toezicht van het gecontroleerde orgaan;

6.  verzoekt de DG van OLAF zijn verbintenis na te komen om het Comité informatie te verstrekken over het aantal ontvangen klachten, de tijdigheid van hun verwerking en de indeling ervan als al dan niet gerechtvaardigd;

7.  dringt er bij OLAF op aan zich te houden aan de wettelijke voorschriften om het Comité in staat te stellen één van zijn kerntaken uit te voeren met betrekking tot het toezicht op de duur van de onderzoeken van OLAF;

8.  is niettemin ingenomen met het feit dat OLAF en het Comité zijn gaan samenwerken om de informatie te verbeteren die OLAF aan het Comité verstrekt en om de inhoud van de verslagen over onderzoeken die langer dan 12 maanden duren te verrijken;

9.  merkt op dat, eind 2014, van de 134 onderzoekers er 13 (10 %) toegewezen waren aan de afdeling tabak en namaak en 44 (33 %) aan de afdelingen landbouw en structuurfondsen, die samen 86 % van de financiële belangen in kwestie vertegenwoordigen (1,9 miljard EUR); beveelt OLAF bijgevolg aan de toewijzing van zijn middelen te heroverwegen;

10.  is bezorgd over de transparantie van de deelneming van OLAF aan de "clearing house"-vergaderingen van de Commissie;

11.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de nationale parlementen en het Comité van toezicht van OLAF.

(1) PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0118.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0287.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0318.
(5) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0062.


De situatie in Hongarije
PDF 174kWORD 73k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2015 over de situatie in Hongarije (2015/2700(RSP))
P8_TA(2015)0227RC-B8-0532/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien de preambule van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), met name de tweede en de vierde t/m de zevende alinea,

–  gezien met name artikel 2, artikel 3, lid 3, tweede streepje, en de artikelen 6 en 7 VEU, en de artikelen van het VEU en het VWEU met betrekking tot de eerbiediging, bevordering en bescherming van de grondrechten in de EU,

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000, dat op 12 december 2007 in Straatsburg is uitgevaardigd en met het Verdrag van Lissabon in december 2009 in werking is getreden,

–  gezien de artikelen 1, 2 en 19 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien Protocol nr. 13 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van de Raad van Europa, inzake de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden,

–  gezien het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, en de verdragen, aanbevelingen, resoluties en verslagen van de Parlementaire Vergadering, het Comité van ministers, de commissaris voor de mensenrechten en de Commissie van Venetië van de Raad van Europa,

–  gezien zijn resolutie van 3 juli 2013 over de situatie op het gebied van de grondrechten: normen en praktijken in Hongarije (overeenkomstig de resolutie van het Europees Parlement van 16 februari 2012)(1),

–  gezien zijn resolutie van 27 februari 2014 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2012)(2),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 11 maart 2014 met als titel "Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat" (COM(2014)0158),

–  gezien het verslag van de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa van 16 december 2014 naar aanleiding van zijn bezoek aan Hongarije van 1 t/m 4 juli 2014,

–  gezien de conclusies van de Raad van de Europese Unie en de lidstaten, in het kader van de Raad van 16 december 2014 bijeen, over het waarborgen van de eerbiediging van de rechtsstaat,

–  gezien de hoorzitting over de situatie van de mensenrechten in Hongarije die de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken op 22 januari 2015 heeft gehouden,

–  gezien de verklaringen van de Raad en de Commissie tijdens het debat in de plenaire vergadering van het Europees Parlement van 11 februari 2015 over een EU-kader voor democratie, de rechtsstaat en de grondrechten,

–  gezien de op 7 mei 2015 door de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken gehouden gedachtewisseling naar aanleiding van het besluit van de Conferentie van voorzitters van 30 april 2015 over de mogelijke gevolgen van de herinvoering van de doodstraf door een lidstaat, zo ook voor de rechten en status als lid van de Europese Unie,

–  gezien de verklaringen van de Raad en de Commissie tijdens het debat in de plenaire vergadering van het Europees Parlement van 19 mei 2015 over de situatie in Hongarije,

–  gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de Europese Unie op de volgende waarden berust: eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren, en overwegende dat de lidstaten deze waarden gemeen hebben in een samenleving die wordt gekenmerkt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen (artikel 2 VEU);

B.  overwegende dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie alle vormen van discriminatie verbiedt op grond van o.a. geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid;

C.  overwegende dat de afschaffing van de doodstraf een voorwaarde is voor het EU-lidmaatschap, aangezien de EU een sterk principieel standpunt inneemt tegen de doodstraf, waarvan de afschaffing een cruciale doelstelling van haar mensenrechtenbeleid is;

D.  overwegende dat het recht op asiel wordt gewaarborgd met inachtneming van de bepalingen van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 en het Protocol daarbij van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen, en in overeenstemming met VEU en VWEU;

E.  overwegende dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag voor de rechten van de mens volledig zijn opgenomen in de Hongaarse grondwet; overwegende dat de recente ontwikkelingen in Hongarije echter hebben geleid tot bezorgdheid over de situatie in het land;

F.  overwegende dat de Hongaarse premier, Viktor Orbán, op 28 april 2015, naar aanleiding van recente ontwikkelingen in Hongarije, een verklaring aflegde over de behoefte aan een publiek debat over de doodstraf; overwegende dat de voorzitter van het Europees Parlement, Martin Schulz, op 30 april 2015 in een perscommuniqué verklaarde dat Viktor Orbán hem verzekerd had dat de Hongaarse regering niet overweegt om de doodstraf opnieuw in te voeren en dat zij alle Europese verdragen en wetten zal eerbiedigen en naleven; overwegende dat Viktor Orbán op 1 mei 2015 echter opmerkingen van dezelfde strekking maakte in een interview op de nationale publieke radio, waar hij aan toevoegde dat het besluit tot herinvoering van de doodstraf uitsluitend binnen de bevoegdheid van een lidstaat moest vallen, waarmee hij afweek van de bepalingen van de EU-verdragen;

G.  overwegende dat de Hongaarse regering in mei 2015 een volksraadpleging over migratie heeft gelanceerd en in het verleden ook over andere onderwerpen dergelijke raadplegingen heeft gehouden; overwegende dat volksraadplegingen een belangrijk en nuttig instrument kunnen zijn voor regeringen om beleid te ontwikkelen dat kan rekenen op steun van de bevolking; overwegende dat de vragen kritiek te verduren hebben gekregen vanwege hun suggestieve en retorische formuleringen, waarmee er een rechtstreeks verband wordt gelegd tussen migratie en bedreigingen van de veiligheid;

H.  overwegende dat tijdens de gedachtewisseling in de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken de meerderheid van de fracties het ermee eens was dat de herinvoering van de doodstraf en de vragen in de volksraadpleging onacceptabel zijn;

I.  overwegende dat het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie in zijn verklaring tijdens het debat over de situatie in Hongarije in de plenaire vergadering van het Europees Parlement van 19 mei 2015 verklaarde dat de Raad de situatie in Hongarije niet had besproken en bijgevolg geen formeel standpunt over die kwestie heeft ingenomen;

J.  overwegende dat de inspanningen om de situatie in Hongarije aan te pakken niet bedoeld mogen zijn om een bepaalde lidstaat of regering buiten te sluiten, maar wel moeten uitgaan van een collectieve verplichting van alle EU-instellingen, en met name van de Commissie als hoedster van de Verdragen, om de toepassing en de naleving van de Verdragen en het Handvest in de hele Unie en in elke lidstaat te waarborgen;

1.  benadrukt dat de doodstraf onverenigbaar is met de waarden waarop de Unie gestoeld is, te weten eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, en dat elke lidstaat die de doodstraf herinvoert zich schuldig maakt aan de schending van de Verdragen en het EU-Handvest van de grondrechten; herhaalt met zeer veel nadruk dat de afschaffing van de doodstraf een mijlpaal in de ontwikkeling van de grondrechten in Europa is;

2.  herinnert eraan dat na een ernstige schending van de in artikel 2 VEU genoemde waarden door een lidstaat de "artikel 7-procedure" in werking treedt;

3.  veroordeelt de herhaaldelijke uitlatingen van de Hongaarse premier Viktor Orbán, die aanzetten tot een debat over een mogelijke herinvoering van de doodstraf in Hongarije, waarbij een concept dat indruist tegen de waarden waarop de Unie gegrondvest is, geïnstitutionaliseerd en aangeprezen wordt; wijst dan ook op de verklaring van Viktor Orbán dat de doodstraf niet zal worden heringevoerd in Hongarije, en benadrukt de verantwoordelijkheid van een minister-president als regeringsleider om de waarden van de EU uit te dragen en het goede voorbeeld te geven;

4.  merkt op dat lidstaten het soevereine recht hebben om volksraadplegingen te organiseren; herinnert er echter aan dat raadplegingen blijk moeten geven van de bereidheid van regeringen om op verantwoordelijke wijze te regeren met als doel democratische politieke oplossingen en respect voor de fundamentele Europese waarden te waarborgen;

5.  verwerpt de volksraadpleging over migratie en de aanverwante campagne op reclameborden in het hele land op initiatief van de Hongaarse regering, en benadrukt dat de inhoud en de bewoordingen van deze raadpleging in Hongarije over immigratie en terrorisme uiterst misleidend, bevooroordeeld en ongenuanceerd zijn, en een subjectief en rechtstreeks verband suggereren tussen migratie en de bedreiging van de veiligheid; wijst erop dat de antwoorden op deze online vragenlijst vergezeld moeten gaan van persoonsgegevens, waardoor de politieke standpunten van mensen onthuld worden, wat een schending van de regels inzake gegevensbescherming is; verlangt dan ook dat deze raadpleging wordt ingetrokken;

6.  betreurt het dat in de volksraadpleging de EU-instellingen en hun beleid als schuldigen worden aangewezen, waarbij voorbij wordt gegaan aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten op deze terreinen; herinnert eraan dat de lidstaten volledig betrokken zijn bij het wetgevingsproces van de EU;

7.  verzoekt alle lidstaten op constructieve wijze deel te nemen aan het huidige debat over de Europese agenda voor migratie, die tevens van invloed is op het interne, het externe en het ontwikkelingsbeleid dat in de EU ten uitvoer moet worden gelegd;

8.  is van mening dat alle lidstaten het EU-recht volledig moeten eerbiedigen in hun wetgevende en bestuurlijke praktijken en dat alle wetgeving, waaronder ook het primaire recht van elke lidstaat of kandidaat-lidstaat, een afspiegeling moet zijn van en in overeenstemming moet zijn met de fundamentele Europese waarden, te weten democratische beginselen, de rechtsstaat en de grondrechten;

9.  betreurt het dat de Raad niet heeft gereageerd op de laatste ontwikkelingen in Hongarije, en verwerpt het gebrek aan toewijding bij de lidstaten om toe te zien op de eerbiediging van de rechtsstaat, als uiteengezet in de conclusies van de Raad van de Europese Unie van 16 december 2014; dringt er bij de Raad van de Europese Unie en de Europese Raad op aan de situatie in Hongarije te bespreken en hierover conclusies aan te nemen;

10.  stelt vast dat deze recente ontwikkelingen hebben geleid tot ongerustheid met betrekking tot de beginselen van de rechtsstaat, de democratie en de grondrechten in Hongarije in het afgelopen jaar, die samen een nieuwe, stelselmatige bedreiging van de rechtsstaat in deze lidstaat kunnen gaan vormen;

11.  dringt er bij de Commissie op aan het eerste stadium van het EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat te activeren, en daarom onmiddellijk aan te vangen met een diepgravende evaluatie waarmee de toestand waarin de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten in Hongarije verkeren onder de loep wordt genomen en waarbij mogelijke systematische ernstige schendingen van de waarden waarop de Unie gebaseerd is, als vastgelegd in artikel 2 VEU, worden beoordeeld, met inbegrip van het gecombineerde effect van een aantal maatregelen die de toestand van de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten verslechteren, en waarbij wordt beoordeeld of in die lidstaat een stelselmatige bedreiging van de rechtsstaat ontstaat, die zou kunnen uitmonden in een duidelijk gevaar voor een ernstige schending in de zin van artikel 7 VEU; verzoekt de Commissie vóór september 2015 verslag uit te brengen aan het Parlement en de Raad over dit onderwerp;

12.  verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor het instellen van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en de grondrechten, als instrument ter waarborging van naleving en handhaving van het Handvest en de Verdragen die zijn ondertekend door alle lidstaten, op basis van gemeenschappelijke en objectieve indicatoren, en een onpartijdige, jaarlijkse beoordeling uit te voeren van de situatie van de grondrechten, de democratie en de rechtsstaat in alle lidstaten, op onbevooroordeelde en gelijkwaardige grondslag, waarvan een evaluatie door het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten een onderdeel vormt, en in combinatie met passende bindende en corrigerende mechanismen, teneinde bestaande lacunes op te vullen en een automatische en stapsgewijze reactie mogelijk te maken op schendingen van de beginselen van de rechtsstaat en de grondrechten door de lidstaten; verzoekt zijn Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken aan de opstelling en uitwerking van dit voorstel bij te dragen in de vorm van een wetgevend initiatiefverslag, dat vóór het einde van het jaar moet worden goedgekeurd;

13.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de president, de regering en het parlement van Hongarije, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0315.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0173.


Voortgangsverslag 2014 over Turkije
PDF 222kWORD 116k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2015 over het voortgangsverslag 2014 van de Commissie over Turkije (2014/2953(RSP))
P8_TA(2015)0228B8-0455/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien het voortgangsverslag 2014 van de Commissie betreffende Turkije (SWD(2014)0307),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld "Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2014-15" van 8 oktober 2014 (COM(2014)0700),

–  gezien zijn eerdere resoluties, met name die van 10 februari 2010 over het voortgangsverslag 2009 betreffende Turkije(1), van 9 maart 2011 over het voortgangsverslag 2010 betreffende Turkije(2), van 29 maart 2012 over het voortgangsverslag 2011 betreffende Turkije(3), van 18 april 2013 over het voortgangsverslag 2012 betreffende Turkije(4), van 13 juni 2013 over de situatie in Turkije(5), van 12 maart 2014 over het voortgangsverslag 2013 betreffende Turkije(6), van 13 november 2014 over het Turkse optreden dat tot spanningen leidt in de exclusieve economische zone van Cyprus(7) en van 15 januari 2015 over de vrijheid van meningsuiting in Turkije(8),

–  gezien zijn resolutie van 15 april 2015 over de honderdjarige herdenking van de Armeense genocide(9),

–  gezien het kader voor de onderhandelingen met Turkije van 3 oktober 2005,

–  gezien Besluit 2008/157/EG van de Raad van 18 februari 2008 betreffende de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die worden opgenomen in het toetredingspartnerschap met Turkije(10) ("het toetredingspartnerschap") en de eerdere besluiten van de Raad van 2001, 2003 en 2006 betreffende het toetredingspartnerschap,

–  gezien de conclusies van de Raad van 14 december 2010, 5 december 2011, 11 december 2012, 25 juni 2013, 24 oktober 2014 en 16 december 2014,

–  gezien artikel 46 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) waarin staat dat de verdragsluitende partijen zich ertoe verbinden zich te houden aan de einduitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaken waarbij zij partij zijn,

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien het verslag van de Wereldbank van 28 maart 2014 over de beoordeling van de douane-Unie tussen de EU en Turkije,

–  gezien het verslag van de Commissie over de voortgang van Turkije bij de vervulling van de voorwaarden van het stappenplan voor visumliberalisering (COM(2014)0646,

–  gezien het werk van Kati Piri in haar hoedanigheid van permanent rapporteur voor Turkije van de Commissie buitenlandse zaken,

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije op 3 oktober 2005 werden geopend, en dat het openen van dergelijke onderhandelingen het beginpunt van een langdurig proces vormt waarvan het eindresultaat niet vaststaat en dat is gebaseerd op eerlijke en strikte voorwaarden en hervormingsbereidheid;

B.  overwegende dat de EU blijft hechten aan verdere uitbreiding als een belangrijke beleidslijn om vrede, democratie, veiligheid en welvaart in Europa te bevorderen; overwegende dat iedere kandidaat-lidstaat op zijn eigen merites zal worden beoordeeld en dat de Europese Commissie op grond hiervan geen nieuwe toetreding tot de EU voorziet in deze legislatuur;

C.  overwegende dat Turkije zich heeft verplicht tot de naleving van de criteria van Kopenhagen, adequate en doeltreffende hervormingen, goede nabuurschapsbetrekkingen en geleidelijke aanpassing aan de EU; overwegende dat deze inspanningen moeten worden beschouwd als een kans voor Turkije om zijn instituties te versterken en zijn democratiserings- en moderniseringsproces voort te zetten;

D.  overwegende dat volgens de classificatie van Freedom House voor pers- en mediavrijheid Turkije geen vrije pers heeft en slechts over gedeeltelijke internetvrijheid beschikt;

E.  overwegende dat Verslaggevers zonder Grenzen Turkije in 2014 classificeerden als een van de landen waar journalisten het meest bedreigd en fysiek aangevallen worden;

F.  overwegende dat de EU de referentie voor de hervormingen in Turkije moet blijven;

G.  overwegende dat de volledige naleving van alle criteria van Kopenhagen en de integratiecapaciteit van de Unie, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van december 2006, de basis blijven voor toetreding tot de EU;

H.  Overwegende dat de rechtsstaat - met inbegrip van in het bijzonder de scheiding der machten, de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad, vrijheid van vergadering en vreedzaam protest, vrijheid van meningsuiting en van de media, vrouwenrechten, godsdienstvrijheid, de rechten van personen die behoren tot (nationale) minderheden, en de bestrijding van discriminatie jegens kwetsbare groepen zoals Roma en lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (LGBTI-personen) - een centrale plaats inneemt in het onderhandelingsproces;

I.  overwegende dat de Commissie in haar mededeling getiteld "Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2014-15" heeft geconcludeerd dat Turkije, vanuit economisch en energiezekerheidsoogpunt, een strategische partner van de EU vormt, en dat samenwerking met Turkije inzake kwesties van buitenlands beleid van essentieel belang is; overwegende dat de Commissie in dezelfde mededeling haar bezorgdheid uitte over de bescherming van fundamentele rechten, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de rechtsstaat, het recht van vrije vergadering en vrijheid van meningsuiting;

J.  overwegende dat Turkije, voor het negende opeenvolgende jaar, niet de bepalingen ten uitvoer heeft gelegd die voortvloeien uit de associatieovereenkomst tussen de EU en Turkije en het aanvullend protocol daarbij; overwegende dat deze weigering grote negatieve gevolgen blijft hebben voor het onderhandelingsproces;

K.  overwegende dat Turkije zich, met het oog op meer stabiliteit en de bevordering van goede betrekkingen met zijn buurlanden, meer moet inspannen om een oplossing te vinden voor nog openstaande bilaterale vraagstukken, waaronder niet nagekomen wettelijke verplichtingen en conflicten over land- en zeegrenzen en geschillen over het luchtruim met zijn naaste buren, overeenkomstig de bepalingen van het VN-Handvest en het internationaal recht;

L.  overwegende dat de Turkse autoriteiten niet hebben ingestemd met de heropening van het orthodoxe seminarie op het eiland Heybeliada;

De stand van zaken van de betrekkingen tussen de EU en Turkije

1.  is ingenomen met het voortgangsverslag 2014 van de Commissie betreffende Turkije en onderschrijft de conclusie ervan dat Turkije een belangrijke strategische partner voor de EU is en dat actieve en geloofwaardige onderhandelingen een geschikt kader zouden bieden om het potentieel van de betrekkingen tussen de EU en Turkije optimaal te benutten; benadrukt dat het hervormingsproces in het kader van de onderhandelingen met de EU Turkije een belangrijke kans zou kunnen bieden om een krachtig pluralistisch democratisch systeem te ontwikkelen, met solide instituties, ten bate van alle burgers van Turkije, en om nauwere betrekkingen met de EU tot stand te brengen; verzoekt de Commissie opnieuw te evalueren op welke manier de onderhandelingen tot dusver zijn gevoerd en hoe de betrekkingen tussen de EU en Turkije kunnen worden verbeterd en versterkt;

2.  onderstreept dat een effectieve en functionerende relatie tussen de EU en Turkije, gebaseerd op dialoog, nauwere samenwerking, wederzijdse inzet en onderhandelingen, gezien hun geografische nabijheid, hun historische banden, de grote Turkse gemeenschap in de EU, de nauwe economische betrekkingen en de gemeenschappelijke strategische belangen, beide partijen ten goede komt; dringt er bij Turkije op aan het hervormingsproces centraal te stellen in zijn binnenlandse beleidskeuzen; is van mening dat de EU deze gelegenheid te baat moet nemen om de belangrijkste hoeksteen van het proces van verdere democratisering in Turkije te worden door universele waarden en Europese regelgevingsnormen te bevorderen als maatstaven voor het hervormingsproces, en door Turkije te steunen bij de ontwikkeling van solide, democratische instituties en doeltreffende wetgeving, gebaseerd op de eerbiediging van fundamentele vrijheden, mensenrechten en de rechtsstaat, waarbij de belangen van alle lagen van de Turkse samenleving worden vertegenwoordigd en verdedigd;

3.  spoort de regering van Turkije aan het tempo van de onderhandelingen te versnellen en zichzelf ondubbelzinnig te verplichten tot de eerbiediging van democratische normen en waarden, die centraal staan in de EU; ondersteunt de inspanningen van de nieuwe Commissie om de betrokkenheid bij Turkije te vergroten op basis van gedeelde belangen en gemeenschappelijke uitdagingen; neemt kennis van de opening van de onderhandelingen over hoofdstuk 22 (regionaal beleid) in november 2013;

4.  is verheugd over de verkiezing van het meest inclusieve en representatieve parlement in de moderne geschiedenis van Turkije, dat een afspiegeling vormt van de diversiteit van het land; prijst de veerkracht van de Turkse democratie en de democratische gezindheid van de Turkse burgers, zoals deze zijn gebleken uit de bijzonder hoge opkomst en de indrukwekkende deelname van vrijwilligers uit het maatschappelijk middenveld op verkiezingsdag; dringt er bij alle politieke partijen op aan toe te werken naar de totstandbrenging van een stabiele en inclusieve regering teneinde het democratiseringsproces in Turkije en de hervormingsdialoog met de EU nieuw leven in te blazen;

5.  onderstreept de noodzaak om meer te investeren in contacten tussen mensen teneinde een gunstig klimaat voor samenwerking tussen Turkije en de EU tot stand te brengen; benadrukt in dit verband dat, met het oog op nauwere betrekkingen tussen de EU en Turkije, concrete voortgang moet worden geboekt op het gebied van visumliberalisering, gebaseerd op naleving van de vereisten die zijn opgenomen in de routekaart voor een visumvrije regeling met Turkije; wijst er met klem op dat de EU het in de overgangsperiode makkelijker moet maken voor zakenmensen om een visum te krijgen, en dat studenten- en academische uitwisselingsprogramma's en toegangsmogelijkheden voor het maatschappelijk middenveld actief moeten worden bevorderd; is van mening dat betere toegangsmogelijkheden tot de EU tot meer steun voor het hervormingsproces in Turkije zouden leiden;

Rechtsstaat en democratie

6.  wijst erop dat Turkije de tenuitvoerlegging van de hervormingen van voorgaande jaren heeft voortgezet; is in dit verband ingenomen met de wijzigingen van het wettelijk kader betreffende politieke partijen en verkiezingscampagnes, dat nu campagne voeren in andere talen dan het Turks toestaat, gedeeld partijleiderschap legaliseert en de regels met betrekking tot de lokale organisatie van politieke partijen versoepelt; wijst in dit verband nogmaals op de noodzaak om de kiesdrempel van 10 % te verlagen, zodat alle geledingen van de Turkse samenleving de mogelijkheid krijgen om deel te nemen aan de politiek;

7.  benadrukt dat een nieuwe grondwet gebaseerd op bepalingen die een pluralistische, inclusieve en tolerante samenleving bevorderen, het hervormingsproces zou ondersteunen en zou voorzien in een stevige basis voor fundamentele vrijheden en de rechtsstaat; prijst de werkzaamheden van het constitutionele bemiddelingscomité, dat, alvorens te worden opgeheven, consensus bereikte over 60 grondwetswijzigingen; dringt nogmaals aan op voortzetting van het constitutionele hervormingsproces en benadrukt dat een nieuwe grondwet gebaseerd moet zijn op brede consensus binnen het politieke spectrum en in de samenleving als geheel; spoort Turkije aan om in het kader van het constitutionele hervormingsproces de Commissie van Venetië te raadplegen;

8.  is verheugd over de nieuwe strategie van de Turkse regering om alle nieuwe wetgeving via het Ministerie van EU-aangelegenheden te laten lopen, om zo de coördinerende rol van het ministerie te versterken en ervoor te zorgen dat ontwerpwetgeving in overeenstemming is met EU-normen; pleit in dit verband voor nauwe samenwerking met de Commissie van Venetië, waar mogelijk, en een intensievere dialoog met de Europese Commissie over nieuwe wetgeving in voorbereiding en over de tenuitvoerlegging van bestaande wetten, teneinde verenigbaarheid met het EU-acquis te waarborgen;

9.  benadrukt het belang van adequate raadpleging van het maatschappelijk middenveld in het wetgevingsproces; pleit in dit verband voor de ontwikkeling van mechanismen voor de gestructureerde raapleging van het maatschappelijk middenveld als onderdeel van het wetgevings- en beleidsvormingsproces en van het tenuitvoerleggingsproces van nieuwe wetgeving; prijst het krachtige maatschappelijk middenveld in Turkije; beklemtoont dat consistente hervormingen dringend nodig zijn om de vrijheid van vereniging en de vrijheid van meningsuiting te waarborgen, zodat maatschappelijke organisaties vrij en zonder beperkingen kunnen opereren en om hun toegang tot financiering te verbeteren;

10.  spreekt zijn krachtige steun uit voor en stimuleert de inspanningen van de regering van Turkije en alle andere belanghebbenden om een alomvattende en duurzame afsluiting te bewerkstelligen van het vredeproces met de Koerdische gemeenschap op basis van de onderhandelingen met de PKK, die op de EU-lijst van terroristische organisaties staat, en een proces van sociaaleconomische integratie van de Koerdische gemeenschap; staat volledig achter de aankondiging door de Democratische Volkspartij (HDP) van een buitengewoon congres van de PKK met als doel de wapens neer te leggen en democratische politiek als methode te bevorderen; spoort de regering met klem aan prioriteit te blijven geven aan de versterking van de sociale, culturele en politieke rechten en de gelijke behandeling van burgers van Koerdische oorsprong; is ingenomen met de op 11 juni 2014 door de Turkse Grote Nationale Vergadering aangenomen wet "om het vredesproces een sterkere rechtsgrondslag te geven", die maatregelen omvat om terrorisme uit te bannen, sociale integratie te versterken, degenen die de PKK verlaten en hun wapens neerleggen te re-integreren, en de publieke opinie voor te bereiden op de terugkeer van voormalige strijders; is van mening dat een succesvolle oplossing van de Koerdische kwestie van cruciaal belang is en een belangrijke positieve bijdrage zou leveren aan de democratie, vrede, stabiliteit en de bescherming van mensenrechten in Turkije; moedigt daarom alle politieke partijen aan dit proces te steunen; dringt er bij de Commissie op aan technische bijstand te bieden en middelen die beschikbaar zijn in het kader van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) vrij te maken voor onder meer programma's voor sociaaleconomische integratie en onderwijs in het zuidoosten van Turkije, als een manier om het Koerdische vredesproces te bevorderen; wijst erop dat de onderhandelingen over hoofdstuk 22 (regionaal beleid) Turkije kunnen helpen om een effectief cohesieprogramma voor het zuidoosten op te zetten;

11.  betreurt het besluit van de Waterbouwwerken van de Turkse Staat om de werkzaamheden aan de Ilisu-dam voort te zetten, wat rampzalige gevolgen zal hebben op sociaal, milieu- en politiek gebied; wijst erop dat deze regio voornamelijk bewoond wordt door Koerden en dat de bouw ernstige gevolgen zal hebben voor de Koerdische bevolking en cultuur;

12.  spreekt zijn bezorgdheid uit over de corruptieperceptie-index 2014 die Transparancy International op 3 december 2014 heeft gepubliceerd, waarin wordt gewezen op een vermeende sterke stijging van corruptie in Turkije gedurende het afgelopen jaar en waarin Turkije inmiddels de 64e plaats inneemt; vindt de manier waarop de Turkse regering en het Turkse parlement hebben gereageerd op de in december 2013 geuite aantijgingen van corruptie, onder meer jegens voormalige regeringsleden, zeer betreurenswaardig, en betreurt het feit dat de onderzoeken inzake zeer ernstige gevallen van corruptie geen follow-up hebben gekregen; spreekt zijn zorg uit over de strafrechtelijke vervolging van onderzoeksjournalisten die de corruptiezaken volgden; dringt aan op een transparant en onafhankelijk onderzoek naar de in december 2013 geuite aantijgingen; benadrukt de noodzaak van meer politieke wil om een adequaat wettelijk kader te ontwikkelen voor de strijd tegen corruptie, die niet alleen de democratische werking van instituties en het vertrouwen van de bevolking in de democratie ondermijnt, maar ook de economische groei en een gunstig investeringsklimaat schade toe kan brengen;

13.  spreekt zijn bezorgdheid uit over de recente wijzigingen van de wet betreffende de hoge raad van rechters en openbare aanklagers en de daarop volgende talrijke overplaatsingen en ontslagen van rechters en aanklagers, en de arrestaties, overplaatsingen en ontslagen van politiefunctionarissen, die ernstige en gerechtvaardigde zorgen hebben opgeroepen over de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en doeltreffendheid van de rechterlijke macht, de scheiding van machten en de eerbiediging van het beginsel van de rechtsstaat, dat nog altijd een centraal onderdeel van de criteria van Kopenhagen vormt; is bezorgd over de frequente wijzigingen van belangrijke wetgeving zonder een behoorlijke raadpleging van de belanghebbenden; is ingenomen met de schrapping van artikel 10 van de antiterreurwet; is evenwel bezorgd over het feit dat het toepassingsgebied van de antiterreurwet nog steeds buitensporig groot is wegens de uiterste brede definities van de wet, die ruimte laten voor uitzonderlijk brede interpretaties; herinnert aan de noodzaak om artikel 314 van het Wetboek van Strafrecht te hervormen, zodat uitsluitend degenen die lid zijn of bijdragen aan de activiteiten van een terroristische of gewapende organisatie kunnen worden vervolgd; dringt aan op een strategie voor de hervorming van het rechtsstelsel in overeenstemming met de aan te nemen EU-normen in samenwerking met alle belanghebbenden; is ingenomen met de eerste stap die is gezet in de richting van vermindering van de maximale duur van voorarrest van 10 naar 5 jaar, maar benadrukt met klem dat deze duur verder moet worden verkort om te voorkomen dat voorarrest de facto gelijkstaat aan gevangenisstraf; benadrukt dat het belangrijk is om regionale gerechtshoven van beroep op te richten en alle noodzakelijke maatregelen vast te stellen om een eerlijk proces te waarborgen; spoort Turkije aan om de hervorming van het rechtssysteem voort te zetten en te waarborgen dat alle kinderen ongehinderd en doeltreffend toegang tot het rechtssysteem hebben;

14.  is uitermate bezorgd over de op 26 april 2014 in werking getreden wet 6532, die ertoe leidde dat de bevoegdheden van de nationale inlichtingendienst (MIT) drastisch werden uitgebreid, waardoor de mediavrijheid, de vrijheid van meningsuiting en het recht op toegang tot informatie van openbaar belang worden ondermijnd, gerechtelijke procedures tegen personeelsleden van de dienst nauwelijks nog mogelijk zijn en het recht op privacy wordt geschonden doordat de dienst zonder voorafgaand gerechtelijk bevel persoonsgegevens kan bemachtigen; is van mening dat deze bepalingen een schending inhouden van de verplichtingen van Turkije ten aanzien van het internationaal humanitair recht en de eigen binnenlandse wetgeving;

15.  is ingenomen met een aantal belangrijke besluiten van het constitutioneel hof van Turkije ter bescherming van de rechtsstaat en de grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting, hetgeen een bewijs vormt van de veerkracht van het grondwettelijk stelsel; merkt voorts op dat in de arresten van het constitutioneel hof nadrukkelijk wordt gewezen op de ondeugdelijke uitvoering van de onderzoeken en de daarop volgende rechtszaken in de Energekon-zaak en de Sledgehammer-zaak; is verheugd over het feit dat het constitutioneel hof nog steeds individuele verzoekschriften in behandeling neemt; uit zijn bezorgdheid over de wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht, met name wat betreft het gebruik van de term "redelijk vermoeden", waardoor de deur wordt geopend voor willekeurige aanvallen op oppositiepartijen; merkt op dat die wijzigingen zijn aangenomen zonder raadpleging van de Europese Commissie, zoals was afgesproken tijdens de onderhandelingen;

16.  uit ernstige bezorgdheid over de hoge mate van politieke polarisatie in Turkije; herinnert eraan dat pluralisme de kern moet vormen van elk democratisch regime; dringt dan ook aan op het bevorderen van dialoog met alle Turkse politieke partijen; wijst erop dat een dergelijke dialoog absoluut noodzakelijk is met betrekking tot belangrijke hervormingsprocessen op de lange termijn, een nieuwe grondwet en de Koerdische vredesbesprekingen; roept de regerende partij en de oppositie op te streven naar samenwerking en consensus, en het maatschappelijk middenveld actief in besluitvormingsprocessen te betrekken;

Eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden

17.  is verheugd over de goedkeuring in maart 2014 van het actieplan ter voorkoming van schendingen van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) en beschouwt dit als een belangrijke stap om het Turkse rechtskader in overeenstemming te brengen met de jurisprudentie van het EHRM; verwacht van de regering dat zij nadere maatregelen treft om de aanbevelingen van het EHRM ten uitvoer te leggen; onderstreept dat het Turkse lidmaatschap van de Raad van Europa Turkije ertoe verplicht hoge politieke en wettelijke normen na te streven, en verzoekt Turkije om bij het hervormingsproces volledig samen te werken met de Raad van Europa en de commissie van Venetië; herinnert eraan dat eerbiediging van de rechtsstaat en de grondrechten bepalend is voor de vooruitgang in de onderhandelingen;

18.  constateert met zorg dat de meeste onderzoeken naar de gebeurtenissen in het Gezi-park in mei en juni 2013 en naar de beschuldigingen van buitensporig gebruik van geweld en wangedrag door de politie nog steeds lopen, en dat weinig vooruitgang is geboekt bij het opsporen van de vermeende daders; beklemtoont dat als gevolg van een aantal klachten over het gebruik van geweld door politieagenten tijdens de Gezi-protesten, de Ombudsman een verslag heeft opgesteld waarin wordt geconstateerd dat buitensporig geweld is gebruikt; roept de Turkse autoriteiten op een schadevergoeding te betalen aan alle slachtoffers die vreedzaam protesteerden of die niet bij de demonstranten hoorden, maar slechts toevallig ter plaatse waren; dringt aan op de afronding van doeltreffende en onpartijdige onderzoeken naar alle zaken van vermeende mishandeling door overheidsfunctionarissen en op berechting van de verantwoordelijken; onderstreept dat vervolgens duidelijke regels met betrekking tot het gebruik van geweld en de rol van de politie moeten worden aangenomen die in overeenstemming zijn met internationale normen; dringt krachtig aan op de opheffing van de beperking van de vrijheid van vreedzame vergadering en benadrukt dat andere wetgeving, zoals de antiterreurwetgeving, niet moet worden gebruikt om mensen ervan te weerhouden hun recht op vreedzaam protest uit te oefenen, en dat vreedzame betogingen geen reden voor arrestatie mogen vormen; dringt er bij de Turkse regering op aan te voorzien in passende, objectieve en transparante "checks and balances" met betrekking tot de macht van rechtshandhavingsinstanties; beveelt aan dat de Turkse autoriteiten een onafhankelijk en effectief mechanisme opzetten voor de afhandeling van klachten over de politie; spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het pakket maatregelen inzake binnenlandse veiligheid, dat een schending vormt van het beginsel van gerechtelijk toezicht op politieactiviteiten en dat een buitensporig groot toepassingsgebied heeft;

19.  onderstreept dat het noodzakelijk is de wet betreffende het Nationaal Instituut voor de Mensenrechten van Turkije te herzien, zodat dit een onafhankelijk orgaan wordt dat over toereikende middelen beschikt en verantwoording aflegt aan het publiek, en waaraan groeperingen uit het maatschappelijk middenveld deelnemen; neemt kennis van de aanbevelingen in het verslag van de Ombudsman, waaronder de eis van gradueel en evenredig gebruik van geweld door de politie, uitsluitend als laatste redmiddel en onder toezicht; benadrukt dat het van belang is het initiatiefrecht van de Ombudsman te versterken, evenals zijn vermogen om controles ter plaatse te verrichten, en dat er waarborgen moeten komen voor de adequate tenuitvoerlegging van zijn besluiten;

20.  feliciteert Turkije met de groeiende deelname van Roma aan het maatschappelijk middenveld; hoopt dat de nieuwe Roma-organisaties de steun en tijd zullen krijgen om op een betekenisvolle manier deel te kunnen nemen aan samenwerkingsinitiatieven voor de uitwerking en uitvoering van maatregelen op lokaal en nationaal niveau; beveelt de regering aan bestaande huisvestingsprojecten te combineren met sociale en langetermijnaspecten zoals gezondheidszorg en onderwijs; is ingenomen met algemene actieplannen voor de bestrijding van discriminatie, die de toegang van Roma tot de arbeidsmarkt zouden kunnen verbeteren;

21.  spoort de Turkse regering aan prioriteit te verlenen aan het waarborgen van de mediavrijheid en te voorzien in een adequaat rechtskader dat pluriformiteit garandeert, overeenkomstig de internationale normen; veroordeelt de pogingen van de Turkse regering om de toegang tot sociale media en websites te verbieden of websites te sluiten zonder gerechtelijk bevel, haar restrictieve aanpak ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting en de druk die zij uitoefent op mediabedrijven en journalisten, hetgeen vaak resulteert in de intimidatie, het ontslag of de arrestatie van journalisten en wijdverbreide zelfcensuur; wijst erop dat het aantal schendingen van de vrijheid van meningsuiting is toegenomen na het corruptieschandaal van december 2013; acht het noodzakelijk dat er een rechtskader wordt gecreëerd om volledige transparantie over de eigendomsstructuur van de media mogelijk te maken; herinnert eraan dat de EU hecht aan de vrijheid van meningsuiting in al haar vormen en dringt er bij de EU-delegatie in Turkije op aan de rechtszaken van journalisten en mensenrechtenverdedigers te blijven volgen;

22.  veroordeelt de recente politie-invallen en de gevangenneming van een aantal journalisten en mediavertegenwoordigers op 14 december 2014; herinnert eraan dat een vrije en pluriforme pers het kernbeginsel van iedere democratie vormt, evenals een behoorlijke rechtsgang en onafhankelijkheid van de rechters; benadrukt daarom dat het noodzakelijk is dat in alle zaken i) uitvoerige en transparante informatie wordt verschaft inzake de beschuldigingen tegen de verdachten, ii) de verdachten volledige toegang krijgen tot belastend bewijsmateriaal evenals het volledige recht op verdediging, en iii) een deugdelijke afhandeling van de zaken wordt gewaarborgd teneinde onverwijld en buiten gerede twijfel te verifiëren of de beschuldigingen op waarheid berusten; dringt er bij de autoriteiten van Turkije op aan deze zaken zo spoedig mogelijk te toetsen en te behandelen en, in zaken waarin zij de rechtsvervolging willen doorzetten, zich te houden aan de internationale normen voor een eerlijk proces;

23.  verklaart dat het recente optreden van de Turkse regering tegen de vrijheid van media en de diversiteit van meningen niet verenigbaar is met de grondrechten van de EU en derhalve in tegenspraak is met de geest van het onderhandelingsproces;

24.  is van mening dat, in overeenstemming met de waarde die de EU hecht aan de rechtsstaat en fundamentele waarden, in Turkije dringend behoefte is aan hervormingen op het gebied van de rechterlijke macht en de grondrechten, en op het gebied van justitie, vrijheid en veiligheid; is voorts van mening dat vervulling van de voorwaarden voor de officiële opening van hoofdstuk 23 (rechterlijke macht en grondrechten) en hoofdstuk 24 (justitie, vrijheid en veiligheid) een belangrijke stap vormen om werkelijk effectieve hervormingen te bevorderen en ervoor te zorgen dat het hervormingsproces in Turkije wordt gebaseerd op normen en waarden van de EU; herhaalt zijn oproep aan de Raad om, zodra aan de reeks criteria is voldaan, onderhandelingen te beginnen over de rechterlijke macht en grondrechten en over justitie, vrijheid en veiligheid; dringt er bij Turkije op aan zoveel mogelijk samen te werken om dit te bereiken; verzoekt de Commissie onverwijld aan te sturen op verdere dialoog en samenwerking met Turkije op de terreinen die onder de hoofdstukken 23 en 24 vallen, teneinde een gemeenschappelijk akkoord inzake de noodzakelijke hervormingen te bewerkstelligen;

25.  is ingenomen met het besluit om extra financiering uit het instrument voor pretoetredingssteun II voor de periode 2014-2020 beschikbaar te stellen voor hervormingen die verband houden met de rechtsstaat en grondrechten, binnenlandse zaken en het maatschappelijk middenveld; wijst erop dat de bevordering van de rechtsstaat, democratie en fundamentele vrijheden de belangrijkste beginselen vormen met betrekking tot pretoetredingssteun; herinnert aan de conclusie van de Raad van december 2014 dat beter zal worden gelet op de samenhang tussen financiële steun en de algehele vooruitgang bij de uitvoering van de pretoetredingsstrategie, onder meer op het vlak van de volledige eerbiediging van fundamentele rechten en vrijheden; dringt er voorts bij de Commissie op aan de tenuitvoerlegging van het instrument voor pretoetredingssteun II nauwlettend te volgen in alle kandidaat-lidstaten en middelen uit het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) aan te wenden voor de bevordering van de vrijheid van meningsuiting, met inbegrip van mediavrijheid, pluriformiteit van de media, vrijheid van vereniging en vergadering, vakbondsrechten en de vrijheid van gedachte;

26.  neemt kennis van het feit dat Turkije heeft bijgedragen aan de inwerkingtreding op 1 augustus 2014 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul); uit evenwel zijn zorg over de nog altijd hoge prevalentie van geweld tegen vrouwen en de gebrekkige tenuitvoerlegging van binnenlandse wetgeving ter voorkoming van geweld tegen vrouwen; dringt er bij de Turkse autoriteiten op aan te voorzien in voldoende opvangtehuizen voor vrouwen en minderjarigen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld; beveelt de Turkse regering aan gendergelijkheid te bevorderen op politiek, economisch, sociaal, cultureel, en maatschappelijk vlak of op enig ander terrein; dringt er bij de Turkse regering op aan om, in samenwerking met het maatschappelijk middenveld en desbetreffende ondernemersorganisaties, ondernemerschap onder vrouwen te bevorderen en het aantal obstakels dat de toegang van vrouwen tot economische activiteiten belemmert, te verminderen; spoort de Turkse regering in dit verband aan een ambitieus streefdoel te stellen voor de toegang van vrouwen tot werk; wijst erop dat Turkije in het Global Gender Gap Report 2014 van het World Economic Forum op plaats 125 van de 142 landen staat; betreurt de opmerkingen van bepaalde overheidsfunctionarissen en vertegenwoordigers van de regering over de rol van vrouwen in de Turkse samenleving ten zeerste, en benadrukt dat het van groot belang is om stereotypen en vooroordelen in de samenleving jegens vrouwen te bestrijden;

27.  benadrukt dat het van belang is het hervormingsproces op het gebied van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst voort te zetten door religieuze gemeenschappen in staat te stellen rechtspersoonlijkheid te verwerven, door alle restricties ten aanzien van de opleiding, benoeming, legaal verblijf en opvolging van geestelijken weg te nemen, en door te voldoen aan alle desbetreffende arresten van het EHRM en de aanbevelingen van de commissie van Venetië; benadrukt in dit verband de noodzaak om een dialoog met de alevitische gemeenschap te bevorderen en de Cem-huizen als gebedsplaatsen te erkennen, om de heropening van het Grieks-orthodoxe Halki-seminarie toe te staan en om alle obstakels voor een goede werking van het seminarie weg te nemen, en om het officiële gebruik van de kerkelijke titel van de oecumenische patriarch toe te staan; verzoekt de Turkse autoriteiten om alle openstaande vraagstukken in verband met de teruggave van land aan het Mor Gabriël-klooster en andere landaanspraken van de Syrisch-orthodoxe kerk af te handelen; herinnert eraan dat het van belang is om de aanbevelingen van de Commissie van Venetië inzake Imvros en Tenedos met betrekking tot de bescherming van eigendom en het recht op onderwijs ten uitvoer te leggen; onderstreept de noodzaak om het recht op verschillende levensstijlen, zowel seculier als religieus, volledig te respecteren overeenkomstig de waarden van de EU, en om de scheiding tussen religie en staat te handhaven; onderstreept dat het belangrijk is om de rechten van minderheden te beschermen; betreurt dat niet-islamitische liefdadigheidsinstellingen als gevolg van de afschaffing van de vorige wet twee jaar geleden en het bestaande rechtsvacuüm, niet de mogelijkheid hebben hun eigen bestuursorgaan te kiezen;

28.  benadrukt dat het recht om de militaire dienst op grond van gewetensbezwaren te weigeren, moet worden erkend;

29.  verzoekt Turkije om zich serieus in te spannen om de rechten van de LGBTI-gemeenschap te beschermen en is van mening dat de oprichting van een specifieke instantie om discriminatie, haatzaaiende uitspraken, racisme, xenofobie, antisemitisme en intolerantie te bestrijden de individuele rechten in Turkije zou versterken; dringt erop aan uitgebreide antidiscriminatiewetgeving op te stellen, met inbegrip van het verbod op discriminatie en haatzaaiende uitspraken op grond van etniciteit, godsdienst, seksuele geaardheid, geslacht of genderidentiteit, en om het verbod van dergelijke discriminatie op te nemen in een nieuwe grondwet; is bezorgd over de frequente aanvallen op transgenders en over het gebrek aan bescherming van personen uit de LGBTI-gemeenschap tegen geweld; betreurt het ten zeerste dat haatmisdrijven tegen personen uit de LGBTI-gemeenschap vaak onbestraft blijven of dat de straffen die de daders krijgen opgelegd worden verlaagd vanwege "uitlokking" door het slachtoffer; verzoekt de regering van Turkije opnieuw de Turkse strijdkrachten te gelasten een einde te maken aan het aanmerken van homoseksualiteit en transseksualiteit als "psychoseksuele aandoeningen";

30.  betreurt het verlies van vele levens bij de mijnrampen in Soma en Ermenek; is ingenomen met de ratificatie door Turkije van het Verdrag betreffende de veiligheid en gezondheid in mijnen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO); benadrukt dat het van belang is dat problemen betreffende de veiligheid en gezondheid op het werk in alle sectoren worden aangepakt en spoort de Turkse autoriteiten aan het toezicht bij fatale ongevallen op de werkvloer transparanter te maken; is van mening dat vakbondsvrijheid, een sociale dialoog en de betrokkenheid van de sociale partners van essentieel belang zijn voor de ontwikkeling van een welvarende, pluralistische samenleving; onderstreept het belang van verdere vooruitgang op het gebied van sociaal beleid en werkgelegenheid, op basis van een adequate en tijdige tenuitvoerlegging van de IAO-verdragen; neemt kennis van de aanzienlijke tekortkomingen in de wetgeving inzake arbeidsrecht en vakbondsrechten; onderstreept dat het recht zich te organiseren, het recht collectieve onderhandelingen te voeren en het recht te staken voor werknemers in de private sector en voor ambtenaren in overeenstemming moet worden gebracht met het EU-acquis en internationale normen; spoort de regering van Turkije aan een stappenplan op te stellen om de wetgeving te verbeteren en deze in overeenstemming te brengen met de IAO-normen; benadrukt dat het van belang is dat Turkije aan de openingsvoorwaarden op het gebied van sociaal beleid en werkgelegenheid voldoet; dringt er bij de Commissie op aan om Turkije adequate technische bijstand te bieden op het gebied van arbeidshervormingen, en om EU-normen te bevorderen;

31.  dringt er bij Turkije op aan wetgeving op te stellen met betrekking tot de arbeidsomstandigheden van bijvoorbeeld deeltijdwerkers, die momenteel worden geconfronteerd met tekortschietende arbeidsvoorwaarden, een gebrek aan arbeidszekerheid en problemen bij het zich aansluiten bij vakbonden; merkt op dat de mijnbouw- en bouwsector de gevaarlijkste bedrijfstakken in Turkije zijn en dringt aan op transparante onderzoeken naar dodelijke arbeidsongevallen;

32.  roept de Turkse regering op haar plannen voor de bouw van een kerncentrale in Akkuyu stop te zetten; wijst erop dat de beoogde locatie in een gebied ligt dat bijzonder gevoelig is voor aardbevingen, waardoor er niet alleen een groot gevaar ontstaat voor Turkije maar voor het hele Middellandse Zeegebied; verzoekt de Turkse regering derhalve zich aan te sluiten bij het Verdrag van Espoo, op grond waarvan partijen verplicht zijn elkaar te informeren en te raadplegen over grote geplande projecten die naar verwachting een groot negatief grensoverschrijdend effect op het milieu hebben; vraagt de Turkse regering dan ook de regeringen van naburige landen, zoals Griekenland en Cyprus, te betrekken bij of hen ten minste te raadplegen over de Akkuyu-onderneming en de mogelijk verdere ontwikkelingen;

Gedeelde belangen en gemeenschappelijke uitdagingen

33.  onderstreept de belangrijke voordelen van de douane-unie tussen de EU en Turkije; herinnert eraan dat de waarde van de bilaterale handel tussen Turkije en de EU sinds de inwerkingtreding van de douane-unie in 1996 meer dan verviervoudigd is, terwijl tegelijkertijd de directe buitenlandse investeringen van de EU in Turkije en hechtere banden tussen Turkse en Europese ondernemingen aanzienlijk zijn toegenomen, hetgeen beide zijden ten goede komt; benadrukt in dit verband evenwel dat een eventuele toename van het positieve effect van de douane-unie nauw samenhangt met de naleving van de bijbehorende regels en voorschriften, en is daarom uiterst bezorgd over de groeiende problemen waar Europese bedrijven die handel drijven met Turkije mee kampen; wijst op de recente evaluatie van de douane-unie door de Wereldbank, waarin wordt benadrukt dat het noodzakelijk is een aantal hervormingen door te voeren om ook in de toekomst een gunstig klimaat voor nauwe economische samenwerking te behouden; wijst in het bijzonder op de noodzaak i) om het toepassingsgebied van de douane-unie uit te breiden naar landbouwproducten, diensten en overheidsopdrachten, ii) om gunstige omstandigheden te creëren voor een verdere toename van de handel, met inbegrip van de versoepeling van visumverstrekking voor zakenreizigers, en iii) om actief te streven naar raadplegingen tussen de EU en Turkije betreffende het effect op Turkije van vrijhandelsovereenkomsten die de EU met derde landen sluit;

34.  is van mening dat er, in aanvulling op de politieke dialoog tussen Turkije en de EU, een reguliere, gestructureerde economische dialoog op hoog niveau moet plaatsvinden over kwesties van gemeenschappelijk belang, met inbegrip van handelsbetrekkingen met derde landen; onderstreept in dit verband de wisselwerking tussen een deugdelijke functionering van de rechtsstaat en economische ontwikkeling; gelooft in het belang van de ontwikkeling en versterking van het Turkse economische, institutionele en juridische kader op het gebied van economisch en monetair beleid, met name wat betreft de onafhankelijkheid van de centrale bank, en is van mening dat dit zou kunnen bijdragen aan de aanpassing van Turkije aan het acquis; wijst erop dat de economische samenwerking aanzienlijk zou worden versterkt indien Turkije in toereikende mate aan de EU-normen inzake overheidsopdrachten, concurrentie en werkgelegenheid en sociaal beleid zou voldoen;

35.  spreekt nogmaals zijn steun uit voor de overnameovereenkomst met de EU, die op 1 oktober 2014 in werking is getreden; spoort de Commissie aan de voortgang te blijven volgen die Turkije boekt bij de vervulling van de voorwaarden van het stappenplan voor visumliberalisering; is ingenomen met de doeltreffende inspanningen die worden gedaan om aan de in het stappenplan voor visumliberalisering vastgelegde criteria te voldoen; herinnert eraan dat de dialoog over visumliberalisering een op merites gebaseerd proces is en dat Turkije aan alle in het stappenplan voor visumliberalisering vastgelegde vereisten moet voldoen, met inbegrip van in het bijzonder de volledige en effectieve tenuitvoerlegging van alle bepalingen van de overnameovereenkomst; herinnert aan de verplichting van Turkije om de overnameovereenkomst en de visumliberalisering volledig en doeltreffend uit te voeren ten opzichte van alle lidstaten, waaronder het verlenen van niet-discriminatoire en visumvrije toegang tot het Turkse grondgebied aan de burgers van alle EU-lidstaten; vraagt Turkije de bestaande bilaterale overnameovereenkomsten volledig en effectief ten uitvoer te leggen; herinnert eraan dat Turkije een van de belangrijkste doorreislanden is voor irreguliere migratie naar de EU en dringt er in dit verband op aan de grensoverschrijdende samenwerking tussen Turkije en de naburige EU-lidstaten te verbeteren; verwelkomt de inwerkingtreding van de wet inzake buitenlanders en internationale bescherming en de oprichting van het directoraat-generaal voor migratiebeheer in april 2014 als belangrijke stappen in de richting van afstemming op de EU-normen inzake internationale bescherming van legale en illegale migranten; wijst erop dat samenwerking tussen Turkije en alle EU-lidstaten, in het bijzonder met het oog op de versterking van het beheer van de gemeenschappelijke grenzen met alle lidstaten van de EU, moet worden geïntensiveerd; benadrukt dat Turkije de grenscontrole verder moet versterken teneinde irreguliere migratie naar EU-landen te bestrijden;

36.  herinnert aan het strategische belang van Turkije voor de energievoorzieningszekerheid van de EU en beschouwt Turkije als een belangrijke partner in de energiesector; wijst op de drie zuidelijke gascorridor-projecten die eind 2013 zijn goedgekeurd en die de gasleveringszekerheid voor Turkije vergroten en die het land toegang bieden tot de EU als belangrijkste energiemarkt; is van mening dat, in een context van in toenemende mate concurrerende energiemarkten en de noodzaak van diversifiëring van energiebronnen en aanvoerroutes, Turkije, met zijn enorme potentieel aan hernieuwbare energiebronnen, een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren aan de energievoorzieningszekerheid van de EU en aan de ambities van de EU inzake diversifiëring op energiegebied in overeenstemming met het internationaal recht; is bezorgd over de nauwere samenwerking tussen Turkije en Rusland op energiegebied en is daarom van mening dat de EU de onderhandelingen over energie moet bespoedigen;

37.  herinnert aan de strategische positie van Turkije als partner van de EU en lid van de NAVO en de cruciale rol die het land derhalve vervult op geopolitiek gebied en aan de betekenis van het land voor een alomvattende strategie om de veiligheid en stabiliteit in de oostelijke en zuidelijke naburige regio's aan te pakken, met name in Syrië en Irak; wijst erop dat het vanwege de zeer ernstige ontwikkelingen in de regio en de aanslagen die op Europees grondgebied zijn gepleegd van essentieel belang is om de dialoog en samenwerking met de EU op het gebied van vraagstukken van buitenlands beleid te intensiveren binnen het kader van de politieke dialoog tussen de EU en Turkije; dringt er bij Turkije op aan een actieve rol te spelen in de internationale coalitie tegen terroristische organisaties zoals IS en hiertoe alle middelen te benutten die het tot zijn beschikking heeft; dringt er bij Turkije op aan meer maatregelen te nemen om te voorkomen dat zogenoemde buitenlandse strijders, geld of uitrusting via Turks grondgebied bij IS of andere extremistische groeperingen terechtkomen; benadrukt dat het noodzakelijk is de reguliere dialoog tussen de EU en Turkije over terrorismebestrijding voort te zetten en te intensiveren en concrete maatregelen te treffen en actie te ondernemen als onderdeel van de gemeenschappelijke inspanningen van de EU en Turkije om terrorisme in al zijn vormen te bestrijden; dringt er bij Turkije op aan doeltreffende grenscontroles te waarborgen en tegelijkertijd met humanitaire hulpmiddelen de noodzakelijke bijstand te blijven verstrekken aan vluchtelingen uit Syrië, en de veiligheid van de slachtoffers van de Syrische burgeroorlog te garanderen; onderstreept het belang van frequentere dialogen en raadplegingen op hoog niveau tussen de EU en Turkije met betrekking tot vraagstukken op het gebied van buitenlands en veiligheidsbeleid om ervoor te zorgen dat het beleid van de EU en dat van Turkije elkaar aanvullen en dat Turkije zijn buitenlands beleid geleidelijk gaat afstemmen op dat van de EU;

38.  is van mening dat de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken voor relevante gevallen uitgenodigd dient te worden op bijeenkomsten van de Raad Buitenlandse Zaken; is van mening dat er behoefte is aan een kader voor gestructureerde dialoog, samenwerking en coördinatie met betrekking tot kwesties op het gebied van buitenlands, veiligheids- en defensie beleid;

39.  betreurt dat de casus belli-dreiging van de Turkse Grote Nationale Vergadering jegens Griekenland nog niet is ingetrokken, ondanks een goede staat van dienst op het gebied van dialoog en samenwerking tussen Griekenland en Turkije;

40.  prijst Turkije voor zijn voortdurende bijstand aan de naar schatting 1,6 miljoen vluchtelingen uit Irak en Syrië, en voor handhaving van zijn open-grenzenbeleid voor humanitaire doeleinden; is ingenomen met de in oktober 2014 aangenomen richtlijn tijdelijke bescherming, die vluchtelingen een veilige, legale status biedt en hen in staat stelt een identiteitskaart te ontvangen en toegang te verkrijgen tot de arbeidsmarkt; dringt er bij de EU op aan haar financiële steun voor humanitaire hulp aan Syrische en Iraakse vluchtelingen in Turkije voort te zetten; wijst erop dat vluchtelingenkampen hun maximumcapaciteit hebben bereikt en vraagt aandacht voor de druk die de noodzaak een onderkomen te zoeken plaatst op het leven en de middelen van vluchtelingen; is van mening dat de EU actieve steun moet verlenen aan de regering van Turkije bij het opstellen van langetermijnprogramma's voor bijstand aan vluchtelingen en om hun toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en (legale) arbeid te bevorderen; dringt er bij de Commissie op aan meer middelen beschikbaar te stellen uit het IPA II-instrument en het instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede, teneinde te helpen adequate bijstand te bieden aan de lokale gemeenschappen die de gevolgen ondervinden van de grote toestroom van vluchtelingen; dringt er eveneens bij de lidstaten op aan te voorzien in (tijdelijke) hervestigingsplaatsen voor de kwetsbaarste vluchtelingen, in de geest van ware gedeelde verantwoordelijkheid;

41.  verzoekt Turkije om met behulp van de technische en financiële ondersteuning van zijn partners het groeiende aantal in Turkije woonachtige Syrische kinderen toegang tot onderwijs te verlenen;

Werken aan goede nabuurschapsbetrekkingen

42.  dringt er bij de Turkse regering op aan om een einde te maken aan de herhaaldelijke schendingen van het Griekse luchtruim en de Griekse territoriale wateren en aan de Turkse militaire vluchten over Griekse eilanden;

43.  dringt er bij de Turkse regering op aan het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos), dat door de EU en haar 28 lidstaten is ondertekend en geratificeerd, zonder verdere vertraging te ondertekenen en te ratificeren, en onderstreept het legitieme recht van de Republiek Cyprus om bilaterale overeenkomsten te sluiten betreffende haar exclusieve economische zone; verzoekt Turkije om de soevereine rechten van alle lidstaten te eerbiedigen, met inbegrip van de rechten in verband met het onderzoek naar en de exploitatie van bodemschatten wanneer deze in overeenstemming zijn met het EU-acquis en het internationaal recht; dringt er bij Turkije op aan zich te onthouden van acties die de goede nabuurschapsbetrekkingen kunnen beschadigen en een belemmering kunnen vormen voor een gunstig klimaat voor een vreedzame beslechting van bilaterale geschillen;

44.  betreurt de weigering van Turkije te voldoen aan zijn verplichting van een volledige, niet-discriminatoire uitvoering van het aanvullend protocol bij de associatieovereenkomst EG-Turkije ten aanzien van alle lidstaten; herinnert eraan dat deze weigering grote gevolgen blijft hebben voor het onderhandelingsproces;

45.  spreekt nogmaals zijn krachtige steun uit voor de hereniging van Cyprus, op basis van een eerlijke, alomvattende en levensvatbare oplossing voor beide gemeenschappen, onder auspiciën van de secretaris-generaal van de VN en in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad en de waarden en beginselen waarop de EU is gegrondvest, een oplossing op basis van een federatie van twee gemeenschappen en twee zones met één soevereiniteit, één internationale rechtspersoonlijkheid en één nationaliteit, met politieke gelijkheid tussen beide gemeenschappen en gelijke kansen voor alle burgers; is ingenomen met de aankondiging van de speciale adviseur van de VN voor Cyprus, Espen Barth Eide, dat de leiders van beide gemeenschappen de onderhandelingen onder auspiciën van de secretaris-generaal van de VN zo snel mogelijk zullen hervatten, en spreekt zijn krachtige steun uit voor de inspanningen van de speciale adviseur van de VN voor Cyprus om de voorwaarden te scheppen voor hervatting van de besprekingen; spreekt de hoop uit dat de door de recent gekozen Turks-Cypriotische leider uitgedragen boodschap van hereniging en verzoening uitzicht biedt op nieuwe kansen in het onderhandelingsproces; dringt er bij Turkije en alle betrokken partijen op aan de onderhandelingen over hereniging actief te ondersteunen en de noodzakelijke stappen te zetten om de betrekkingen met Cyprus te normaliseren; dringt er bij Turkije op aan te beginnen met de terugtrekking van zijn troepen uit Cyprus en het afgegrendelde gebied rond Famagusta over te dragen aan de VN, overeenkomstig Resolutie 550 (1984) van de VN-Veiligheidsraad; dringt er tegelijkertijd bij de Republiek Cyprus op aan de haven van Famagusta onder het toezicht van de EU-douane open te stellen teneinde een gunstig klimaat te scheppen voor een succesvolle afronding van de lopende onderhandelingen over hereniging, en de Turks-Cyprioten de mogelijkheid te geven handel te drijven met de EU op een legale wijze die voor alle partijen aanvaardbaar is;

46.  herinnert aan de desbetreffende uitspraken van het EHRM en dringt er bij de Turkse regering op aan onmiddellijk een einde te maken aan de schending van de mensenrechten van de Cypriotische burgers en hun niet langer de mogelijkheid te ontzeggen om hun eigendoms-, religieuze en andere mensenrechten te genieten en uit te oefenen die voortvloeien uit de constitutionele orde van de republiek Cyprus en het communautair acquis, alsook uit de grondbeginselen en waarden van de EU;

47.  betreurt het vestigingsbeleid van Turkije en roept het land op ervan af te zien nog meer Turkse burgers in bezette gebieden van Cyprus te vestigen, hetgeen in strijd is met het Verdrag van Genève en de beginselen van het internationaal recht; dringt er bij Turkije op aan alle acties te beëindigen die leiden tot wijziging van het demografische evenwicht op het eiland en die aldus een toekomstige oplossing belemmeren;

48.  roept Turkije op het Comité vermiste personen volledige toegang te verlenen tot alle relevante archieven en militaire zones in het noordelijke deel van Cyprus voor opgravingen en alle relevante informatie te verstrekken die kunnen leiden tot het vinden van verplaatste stoffelijke resten; vraagt bijzondere aandacht voor het werk dat wordt verricht door het Comité vermiste personen;

49.  dringt er bij Turkije en Armenië op aan over te gaan tot een normalisering van hun betrekkingen door de protocollen over de instelling van diplomatieke betrekkingen onvoorwaardelijk te ratificeren, de grens open te stellen en hun betrekkingen actief te verbeteren, in het bijzonder wat grensoverschrijdende samenwerking en economische integratie betreft; is verheugd over de lopende dialoog tussen Turkije en Armenië;

o
o   o

50.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretaris-generaal van de Raad van Europa, de president van het Europese Hof voor de rechten van de mens, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van de Republiek Turkije.

(1) PB C 341 E van 16.12.2010, blz. 59.
(2) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 98.
(3) PB C 257 E van 6.9.2013, blz. 38.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0184.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0277.
(6) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0235.
(7) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0052.
(8) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0014.
(9) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0094.
(10) PB L 51 van 26.2.2008, blz. 4.

Juridische mededeling - Privacybeleid