– gezien zijn eerdere resoluties over Syrië, onder meer die van 30 april 2015(1),
– gezien de mededeling van de Commissie van 6 februari 2015 getiteld „Elementen voor een regionale strategie van de EU voor Syrië en Irak, en de dreiging die uitgaat van Da'esh",
– gezien de verklaringen en rapporten van de secretaris-generaal van de VN en de hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten over het conflict in Syrië,
– gezien de rapporten van de onafhankelijke internationale onderzoekscommissie voor Syrië van de VN-Mensenrechtenraad,
– gezien het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof, goedgekeurd op 17 juli 1998, en met name artikel 8, lid 2, onder b), punt ix) daarvan, waarin is bepaald dat het opzettelijk aanvallen van historische monumenten een oorlogsmisdaad is,
– gezien zijn resolutie van 30 april 2015 over de vernieling van cultuurgoederen door IS/Da'esh(2),
– gezien artikel 167 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin gesteld wordt dat "de Unie en de lidstaten de samenwerking met derde landen en de bevoegde internationale organisaties op het gebied van cultuur bevorderen",
– gezien Verordening (EG) nr. 116/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen,
– gezien de resolutie over de oprichting van een informeel netwerk van rechtshandhavingsinstanties en rechtshandhavingsexpertise op het gebied van culturele goederen (EU Cultnet), aangenomen door de Raad tijdens zijn zitting van 25 en 26 oktober 2012,
– gezien het tweede Protocol (1999) bij het Verdrag van Den Haag van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict,
– gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Federica Mogherini, van 21 mei 2015 over de situatie in Palmyra, en gezien de verklaring van de woordvoerder van de hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton van 17 februari 2012, waarin de arrestatie van Mazen Darwish wordt veroordeeld, en de plaatselijke EU-verklaring van 3 april 2012 over de aanhoudende detentie zonder aanklacht van de heer Mazen Darwish en zeven andere mensenrechtenactivisten,
– gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers, aangenomen in juni 2004 en geactualiseerd in 2008,
– gezien resolutie 2222(2015) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties,
– gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens,
– gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat meer dan 220 000 mensen, voornamelijk burgers, om het leven zijn gekomen sinds het begin van het conflict in Syrië in 2011; overwegende dat het regime-Assad, IS/Da'esh, al-Nusra en de andere partijen die bij het conflict betrokken zijn, zich schuldig hebben gemaakt aan massale en terugkerende schendingen van de mensenrechten en van het internationale humanitaire recht; overwegende dat de overgrote meerderheid van die misdrijven tot op heden onbestraft is gebleven;
B. overwegende dat het aantal folteringen en massale arrestaties en de grootschalige verwoesting van woonwijken de afgelopen maanden dramatisch zijn geëscaleerd, en dat veel Syriërs ontheemd zijn en sommigen zelfs worden gedwongen verder te gaan verblijven van de humanitaire hulp die zij nodig hebben;
C. overwegende dat IS/Da'esh sinds de verovering van de oude Syrische stad in Palmyra ten minste 400 mensen heeft omgebracht, onder wie vrouwen en kinderen, en volgens het Syrische observatiecentrum voor de mensenrechten ten minste 217 mensen heeft geëxecuteerd en zo'n 600 anderen, waaronder vrouwen en kinderen, gevangen houdt omdat ze ervan verdacht worden betrekkingen met de strijdkrachten van het regime te onderhouden en leden van het regime in hun huis te verbergen;
D. overwegende dat de verovering van de stad Palmyra werd gevolgd door hevige luchtaanvallen door pro-Assad troepen, waarbij meer dan een dozijn burgers werd gedood en veel van de nog resterende inwoners zijn weggevlucht;
E. overwegende dat na een nieuw offensief in april-mei 2015, IS/Da'esh op 17 mei 2015 Ramadi heeft veroverd en op 21 mei 2015 Palmyra, waardoor het 50 % van het Syrische grondgebied onder zijn controle kreeg; overwegende dat het transnationale karakter van de zogeheten Islamitische Staat, die over belangrijke financiële middelen en volgens sommige bronnen over ongeveer 200 000 strijders beschikt, een bedreiging vormt voor de hele regio; overwegende dat naar schatting duizenden buitenlanders, waaronder EU-burgers, met de gewapende groepen van IS meevechten; overwegende dat de opmars van IS/Da'esh de humanitaire crisis nog heeft verergerd, met name doordat hij een omvangrijke ontheemding van burgers heeft veroorzaakt;
F. overwegende dat de leden van de VN-Veiligheidsraad op 5 juni 2015 hun verontwaardiging hebben geuit over het vele geweld en alle aanvallen op burgers in Syrië, en de terroristische aanslagen van IS/Da'esh, al-Nusra en andere terreurgroeperingen in het land hebben veroordeeld;
G. overwegende dat Palmyra tussen Damascus en de oostelijke stad Deir al-Zour ligt en er zich in de buurt belangrijke gasvelden en fosfaatmijnen bevinden; overwegende dat de verovering van Palmyra samenviel met de verovering door IS/Da'esh van Ramadi in de Iraakse provincie Anbar, maar ook plaatsvond kort na het terreinverlies van IS/Da'esh rond Tikrit;
H. overwegende dat Palmyra, dat meer dan 2000 jaar oud is, een uitermate belangrijke culturele locatie is en is opgenomen in de werelderfgoedlijst van de UNESCO; overwegende dat de directeur-generaal van de UNESCO op 21 mei 2015 heeft opgeroepen tot de onmiddellijke beëindiging van de vijandelijkheden in de stad;
I. overwegende dat Palmyra een symbool is van het rijke culturele erfgoed van Syrië, en monumentale ruïnes bevat van een grote stad die een van de belangrijkste culturele centra van de oude wereld was; overwegende dat de massale moordpartijen en vernietiging van archeologisch en cultureel erfgoed door IS/Da'esh onder bepaalde omstandigheden als een misdaad tegen de menselijkheid en "culturele zuivering" worden beschouwd, en volgens het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof een oorlogsmisdrijf vormen; overwegende dat Irina Bokova, directeur-generaal van de UNESCO, deze stelselmatige aanvallen op cultureel erfgoed als "culturele zuivering" heeft omschreven;
J. overwegende dat IS/Da'esh zowel in Irak als in Syrië het culturele erfgoed aanvalt en vernietigt en dit als oorlogstactiek gebruikt om angst en haat te zaaien; overwegende dat als gevolg van de verovering van Palmyra door IS/Da'esh, het historische erfgoed van deze stad dreigt te worden vernietigd;
K. overwegende dat in de regionale strategie van de EU voor Syrië en Irak en voor de dreiging die uitgaat van IS/Da'esh, die de Raad Buitenlandse Zaken van 16 maart 2015 heeft aangenomen, de EU met kracht de moedwillige verwoesting van archeologische vindplaatsen en cultureel erfgoed veroordeelt en opmerkt dat dergelijke daden als een oorlogsmisdaad in de zin van het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof (ICC) kunnen worden beschouwd;
L. overwegende dat het project voor de driejarige dringende bescherming van het Syrische erfgoed dat de UNESCO en andere partners hebben gelanceerd, het culturele erfgoed van het land moet beschermen;
M. overwegende dat de illegale handel in cultuurgoederen nu de op twee na belangrijkste vorm van illegale handel is, na die in drugs en wapens, en dat deze illegale handel wordt gedomineerd door netwerken van de georganiseerde misdaad, en dat de huidige nationale en internationale mechanismen noch voldoende zijn toegerust noch voldoende worden ondersteund om deze problematiek aan te pakken; overwegende dat de EU alle passende maatregelen overeenkomstig Resolutie 2199 (2015) van de VN-Veiligheidsraad heeft genomen om de illegale handel in cultuurgoederen te voorkomen;
N. overwegende dat er sinds het begin van het Syrische conflict in maart 2011 sprake is van wijdverbreide en ernstige schendingen van de mensenrechten, met name het opzettelijk aanvallen, willekeurige opsluiting en ontvoering van onafhankelijke journalisten, mensenrechtenactivisten, humanitaire hulpverleners en medisch personeel, die het slachtoffer zijn van bedreigingen, geweld, willekeurige arrestatie en verdwijning in Syrië;
O. overwegende dat Mazen Darwish, een Syrische journalist en activist en voorzitter van het Syrisch Centrum voor media en vrijheid van meningsuiting, reeds sinds 2012 gevangen wordt gehouden, net zoals Hani Al-Zaitani en Hussain Ghrer, wegens hun inspanningen om de vrijheid van meningsuiting te verdedigen; overwegende dat Mazen Darwish naar verluidt ernstig werd gefolterd en mishandeld, en op 6 mei 2015 naar een onbekende plek is overgebracht; overwegende dat Mazen Darwish de Persvrijheidsprijs 2015 van de UNESCO heeft gekregen, alsook andere belangrijke internationale prijzen, zoals de Preis der Lutherstädte – "Das unerschrockene Wort" 2015, de Bruno-Kreisky-Preis für Verdienste um die Menschenrechte 2013, en de PEN-Pinterprijs 2014; overwegende dat de aanhoudende opsluiting van Mazen Darwish, Hani Al-Zaitani en Hussain Ghrer een verder bewijs is van het repressieve karakter van het regime van Bashar al-Assad in Syrië;
P. overwegende dat de Algemene Vergadering van de VN in Resolutie 67/262 van 15 mei 2013 de Syrische autoriteiten heeft opgeroepen alle personen die willekeurig worden vastgehouden, waaronder de leden van het Syrische Centrum voor media en vrijheid van meningsuiting, onmiddellijk vrij te laten;
Q. overwegende dat de hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten, Zeid Ra'ad Al Hussein, er op 19 februari 2015 bij de Syrische autoriteiten op heeft aangedrongen iedereen die wordt vastgehouden voor het vreedzaam uiten van zijn standpunten, onder wie Mazen Darwish, vrij te laten;
R. overwegende dat honderden mensenrechtenactivisten het slachtoffer zijn van bedreigingen, geweld, willekeurige arrestatie en verdwijning in Syrië; overwegende dat dit ook geldt voor de mensenrechtenadvocate en winnares van de Sacharov-prijs 2011, Razan Zeitouneh, die op 9 december 2013 in Duma werd ontvoerd;
1. veroordeelt met klem de gruwelijke, stelselmatige en wijdverbreide mensenrechtenschendingen en de schendingen van het internationale humanitaire recht door het regime van al-Assad, terroristen van IS/Da'esh en andere jihadistische groeperingen in Syrië, alsook de veroordelingen en beschuldigingen van politieke, civiele en mensenrechtenactivisten, bloggers en journalisten; herhaalt zijn ondubbelzinnige veroordeling van foltering, de in intensiteit opgevoerde beschietingen en het gebruik van bombardementen vanuit de lucht, waaronder met vatenbommen, door de Syrische regering; spreekt zijn diepe medeleven uit met de slachtoffers; blijft ten zeerste onthutst over het schokkende niveau van menselijk lijden en het verlies aan mensenlevens in het Syrië-conflict en maakt zich ernstig zorgen over de verslechterende humanitaire en veiligheidssituatie in Syrië;
2. veroordeelt de verovering van Palmyra door IS/Da'esh op 21 mei 2015 na een belegering van negen dagen die veel mensenlevens heeft gekost, alsook het feit dat het sindsdien in en rond de stad ten minste 217 mensen heeft vermoord en zich alom schuldig blijft maken aan misbruik en wreedheden in het "kalifaat" dat het heeft afgekondigd in de gebieden in Syrië en Irak die het onder zijn controle heeft;
3. uit zijn bezorgdheid over de situatie op de Palmyra-site en over het lot van de duizenden inwoners van de stad Palmyra, alsook over het lot van de duizenden mensen die door de opmars van IS/Da'esh zijn verdreven en dat van de vrouwen en kinderen in Palmyra, en verwijst daarbij naar het gebruikelijke optreden van IS/Da'esh tot nu toe elders, te weten het ontvoeren, gebruiken en misbruiken van vrouwen en kinderen, met inbegrip van verkrachting, seksueel misbruik, gedwongen huwelijken en gedwongen recrutering van kinderen;
4. moedigt de Raad, de Commissie en de hoge vertegenwoordiger aan alle noodzakelijke financiële en personele middelen beschikbaar te stellen om de vluchtelingen bij te staan;
5. is ingenomen met de toezegging - gedaan tijdens de bijeenkomst van de ministers van de internationale coalitie tegen IS/Da'esh in Parijs op 2 juni 2015 - om de collectieve inspanningen om IS/Da'esh te verslaan, te verdubbelen; verzoekt de coalitie meer te doen voor het implementeren van een gemeenschappelijke, multi-dimensionale en langetermijnstrategie ter verzwakking en uiteindelijke vernietiging van IS/Da'esh; onderstreept dat deze strategie aangevuld zal moeten worden met versterkte samenwerking tussen alle regionale staats- en niet-staatsactoren die zich aan de strijd tegen IS/Da'esh hebben gecommitteerd;
6. is er onverminderd van overtuigd dat het conflict niet daadwerkelijk zal kunnen worden opgelost en dat er in Syrië geen sprake van duurzame vrede zal kunnen zijn indien de plegers - in beide kampen - van misdaden gedurende het conflict niet ter verantwoording worden geroepen;
7. wijst erop dat een duurzame oplossing voor de crisis in Syrië enkel kan worden bereikt door middel van een inclusieve politieke oplossing op basis van het communiqué van Genève van 30 juni 2012 en met de steun van de internationale gemeenschap; verzoekt de speciale gezant van de VN, Staffan de Mistura, met alle partijen te werken aan een daadwerkelijke politieke transitie die tegemoetkomt aan de legitieme verwachtingen van de Syrische bevolking en hen in staat stelt hun eigen toekomst op onafhankelijke en democratische wijze invulling te geven;
8. geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over het grote gebrek aan financiële middelen na de VN-oproepen in 2014, wat geleid heeft tot tijdelijke opschorting van het Wereldvoedselhulpprogramma aan de Syrische vluchtelingen; dringt er derhalve bij de internationale gemeenschap op aan meer financiële middelen en bijstand ter beschikking te stellen bij volgende oproepen;
9. verzoekt de internationale gemeenschap nog intensiever te zoeken naar oplossingen ter verlichting van de crisis en ter beëindiging van de oorlog in Syrië, en spreekt zijn steun uit voor degenen die zich inzetten om IS/Da'esh in Syrië en Irak te bestrijden; verzoekt de regeringen van de regio samen te werken, aangezien nauwe samenwerking op het gebied van veiligheid het enige middel is om vrede en veiligheid in de regio te bewerkstelligen;
10. verzoekt de internationale gemeenschap alles te doen wat in haar vermogen ligt om de burgerbevolking te beschermen en het unieke culturele erfgoed van Palmyra te vrijwaren, en verzoekt alle partijen onmiddellijk een eind te maken aan de vijandelijkheden in Palmyra en de burgers die het geweld proberen te ontvluchten niets in de weg te leggen;
11. verlangt de onmiddellijke beëindiging van de vernietiging van het culturele erfgoed van Syrië en Irak, waaronder religieuze sites en objecten; onderstreept dat dit soort daden van IS/Da'esh of andere individuen, groeperingen, facties en entiteiten niet kunnen worden getolereerd, en roept er ook toe op het culturele erfgoed van Irak in stand te houden door de culturele en religieuze eigendommen en sites te beschermen in overeenstemming met het internationale humanitaire recht;
12. spoort de EU en de lidstaten aan bewustmakingscampagnes te ontwikkelen om het illegaal verkopen en kopen van cultuurobjecten uit de conflictgebieden te ontmoedigen;
13. wijst nog eens op de enorme waarde van het culturele erfgoed voor de hele mensheid en is in dit verband van oordeel dat de vernietiging ervan als een onaanvaardbare oorlogsmisdaad moet worden aangemerkt;
14. onderstreept de noodzaak van gemeenschappelijke inspanningen van de internationale gemeenschap om de illegale handel in culturele eigendommen en cultuurobjecten, waarmee IS/Da'esh zichzelf onder andere financiert, te voorkomen;
15. onderschrijft de verklaringen van de directeur-generaal van de UNESCO en alle bijzondere maatregelen van de VN en de UNESCO om Palmyra en alle andere culturele en historische locaties die worden bedreigd, te beschermen;
16. verzoekt de secretaris-generaal van de VN om de kwestie van de bescherming van alle culturele sites die worden bedreigd door terroristische groeperingen, met inbegrip van IS/Da'esh, aan de Veiligheidsraad voor te leggen met het oog op de aanneming van een resolutie over dit onderwerp;
17. verzoekt de lidstaten en de EU-instellingen praktische stappen te ondernemen om, in samenwerking met de Verenigde Naties, bedreigde culturele, historische, religieuze en archeologische sites in Palmyra en het gehele Midden-Oosten te beschermen;
18. is ingenomen met en ondersteunt het uitermate belangrijke werk van de plaatselijke en de internationale organisaties van het maatschappelijk middenveld op het gebied van het documenteren van de mensenrechtenschendingen en het vergaren van bewijsmateriaal van oorlogsmisdaden, van misdaden tegen de menselijkheid en van andere misdaden; geeft uitdrukking aan zijn grote bewondering voor en solidariteit met alle Syrische activisten die onvermoeid - en met gevaar voor eigen leven - doorgaan met het monitoren, documenteren en rapporteren van de mensenrechtensituatie in hun door oorlog verscheurde land;
19. maakt zich ernstige zorgen over de steeds verder verslechterende humanitaire en mensenrechtensituatie in Syrië en onderstreept het belang van het eerbiedigen van de vrijheid van meningsuiting en van het recht van mensenrechtenactivisten om hun werk te doen, in overeenstemming met de internationale verplichtingen die Syrië is aangegaan; wijst erop dat eenieder recht heeft op vrijheid van mening en van meningsuiting, en dat dit een van de fundamentele mensenrechten is; veroordeelt alle schendingen van de persvrijheid en alle daden van geweld tegen journalisten in Syrië;
20. verzoekt de Syrische autoriteiten onmiddellijk en onvoorwaardelijk alle aanklachten tegen Mazen Darwish en alle anderen die gevangen worden gehouden, veroordeeld zijn en/of berecht worden voor het op vreedzame wijze uitoefenen van het recht op vrije meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering, alsook alle mensenrechtenactivisten en strijders voor politieke rechten die op arbitraire wijze van hun vrijheid zijn beroofd vanwege hun activisme, in te trekken en hen vrij te laten;
21. verzoekt de Syrische autoriteiten met klem onmiddellijk openheid van zaken te geven omtrent het lot en de verblijfplaats van de drie mannen, en ervoor te zorgen dat zij niet gefolterd en/of slecht behandeld worden, dat zij onmiddellijk contact kunnen opnemen met hun familieleden en advocaten, en dat zij de eventueel nodige medische verzorging krijgen;
22. dringt er met klem bij alle lidstaten op aan prioriteit te geven aan de ratificatie van het Internationaal Verdrag voor de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning; roept de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) en de lidstaten op de universele ratificatie en de tenuitvoerlegging van dit belangrijke instrument voor de mensenrechten te bevorderen en steun te geven aan het werk van het VN-Comité inzake gedwongen verdwijningen, dat is opgericht op grond van dit verdrag;
23. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de speciale gezant voor Syrië van de VN/de Arabische Liga, en alle bij het conflict in Syrië betrokken partijen.
– gezien het interregionaal kaderakkoord voor samenwerking dat in 1999 werd gesloten tussen de EU en Mercosur,
– gezien zijn resolutie van 12 maart 2015 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2013 en het beleid van de Europese Unie ter zake(1),
– gezien Verordening (EG) nr. 1567/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende steun voor beleid en maatregelen op het gebied van reproductieve en seksuele gezondheid en rechten in ontwikkelingslanden(2),
– gezien het wetboek van strafrecht van Paraguay (wet nr. 1160/97) van 26 november 1997, en met name artikel 109, lid 4, van die wet,
– gezien de vijfde doelstelling van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (het verbeteren van de gezondheid van moeders),
– gezien het Verdrag inzake de rechten van het kind, en met name artikel 3 van dat verdrag,
– gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (IVDV),
– gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Overeenkomst van Istanboel),
– gezien de verklaring van de werkgroep van de VN inzake discriminatie van vrouwen in de wet en in de praktijk van 11 mei 2015,
– gezien het VN-Verdrag tegen foltering, dat op 26 juni 1987 in werking is getreden,
– gezien het verzoek van het comité inzake economische, sociale en culturele rechten van maart 2015 om de abortuswetgeving in Paraguay aldus te herzien en aan te passen dat deze verenigbaar is met andere rechten, zoals het recht op gezondheid en leven,
– gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat volgens recente gegevens van de VN 19% van de zwangere meisjes in Paraguay minderjarig is, dat er per dag twee meisjes jonger dan veertien jaar moeder worden en dat 2,13% van de moedersterfte meisjes betreft uit de leeftijdscategorie 10-14 jaar; overwegende dat er in Paraguay, een land met 6,8 miljoen inwoners, jaarlijks 600 meisjes van veertien jaar of jonger zwanger raken en dat het percentage zwangerschappen bij kinderen zelfs tien keer hoger ligt dan in andere landen van deze regio;
B. overwegende dat in Latijns-Amerika het risico op moedersterfte bij jongeren onder zestien jaar vier maal hoger is en dat 65% van de gevallen van obstetrische fistels zich voordoet bij zwangerschappen bij jongeren en dat dit zeer negatieve gevolgen kan hebben voor het leven van deze jongeren, waaronder ernstige gezondheidsproblemen en sociale uitsluiting; overwegende dat zwangerschappen op jonge leeftijd ook gevaarlijk zijn voor baby's en dat het sterftecijfer bij deze baby's 50% hoger ligt dan het gemiddelde; overwegende dat 40% van de vrouwen in deze regio het slachtoffer is geweest van seksueel geweld en dat 95% van alle abortussen in Latijns-Amerika op niet veilige wijze wordt uitgevoerd;
C. overwegende dat zich op 21 april 2015 een tienjarig meisje meldde bij het kinderziekenhuis/de kraamkliniek Trinidad in Asunción en dat aldaar werd vastgesteld dat zij 21 weken zwanger was; overwegende de directeur van het ziekenhuis, nadat het meisje was onderzocht, de mededeling deed dat de zwangerschap van het meisje zeer risicovol was; overwegende dat de stiefvader van het meisje, die voortvluchtig was, op 9 mei 2015 werd gearresteerd op verdenking van verkrachting van het meisje; overwegende dat het meisje sinds januari 2015 verschillende ziekenhuizen had bezocht vanwege buikpijnklachten, maar dat pas op 21 april werd bevestigd dat zij zwanger was;
D. overwegende dat de moeder van het meisje op 28 april 2015 heeft gevraagd om vrijwillige zwangerschapsonderbreking vanwege de jonge leeftijd van haar dochter en de grote risico's van de zwangerschap voor haar gezondheid en leven; overwegende dat de moeder van het meisje momenteel wordt vastgehouden omdat zij haar dochter niet heeft beschermd tegen seksueel misbruik, ten gevolge waarvan zij zwanger raakte; overwegende dat het meisje volgens de jongste berichten in een opvanghuis voor jonge moeders is geplaatst en gescheiden leeft van haar eigen moeder;
E. overwegende dat de moeder van het meisje reeds in januari 2014 een klacht heeft ingediend over misbruik van de dochter door haar stiefvader, maar dat het openbaar ministerie daarop niet in actie is gekomen, geen onderzoek heeft ingesteld en geen beschermingsmaatregelen heeft getroffen omdat zij van oordeel waren dat het meisje niet in gevaar was;
F. overwegende dat deze zaak slechts één van de vele zaken is in Paraguay en andere Latijns-Amerikaanse landen; overwegende dat Paraguay om godsdienstige redenen vrouwen nog altijd het recht op veilige en legale abortus ontzegt en daarmee het recht van het meisje op gezondheid, leven en lichamelijke en psychische integriteit schendt; overwegende dat de gezondheid en het geestelijk welzijn van het meisje na de geboorte van de baby in gevaar zijn vanwege haar jonge leeftijd en de omstandigheden die tot deze zwangerschap hebben geleid; overwegende dat op 7 mei 2015 een interdisciplinair deskundigenpanel is opgezet, bestaande uit drie door lokale organisaties voorgedragen beroepsbeoefenaren, drie personen afkomstig van het Ministerie van Gezondheid en drie leden van het Hooggerechtshof, om de gezondheid van het meisje te bewaken;
G. overwegende dat artikel 109, lid 4, van het wetboek van strafrecht van Paraguay abortus in alle gevallen verbiedt, behalve als de zwangerschap gepaard gaat complicaties die voor de vrouw of het meisje levensbedreigend zijn, en dat er geen andere uitzonderingen mogelijk zijn, zoals abortus in geval van verkrachting of incest of abortus in geval een foetus niet levensvatbaar is; overwegende dat de autoriteiten zich op het standpunt stellen dat de gezondheid van het meisje niet in gevaar is; overwegende dat dit 10-jarige meisje dat het slachtoffer was van verkrachting nu gedwongen is haar ongewenste zwangerschap uit te dragen en te bevallen;
H. overwegende dat VN-deskundigen hebben gewaarschuwd dat dit besluit van de Paraguayaanse autoriteiten een grove schending inhoudt van het recht van het meisje op leven, gezondheid en lichamelijke en psychische integriteit en tevens een schending van haar recht op onderwijs, waardoor haar economische vooruitzichten en maatschappelijke kansen in gevaar worden gebracht;
I. overwegende dat overeenkomstig artikel 3 van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind bij alle maatregelen die kinderen aangaan het belang van het kind voorop moet staan, ongeacht of deze maatregelen worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, en dat staten verplicht zijn de toegang tot veilige en legale abortus te waarborgen als het leven van de zwangere vrouw in gevaar komt;
J. overwegende dat het VN-comité inzake economische, sociale en culturele rechten Paraguay in maart 2015 heeft verzocht de abortuswetgeving van het land te herzien en aan te passen en ervoor te zorgen dat deze wetgeving verenigbaar is met andere rechten, zoals het recht op gezondheid en leven; overwegende dat fysiek, seksueel of psychologisch geweld tegen vrouwen een ernstige schending van de mensenrechten inhoudt;
K. overwegende dat Paraguay actief heeft deelgenomen aan de 59e zitting van de VN-Commissie voor de status van de vrouw, waarin is overeengekomen dat alle partijen het actieprogramma van Beijing van de VN blijven bevorderen en zich blijven inzetten voor, onder meer, het fundamentele recht op onderwijs en gezondheidszorg en voor seksuele en reproductieve rechten;
L. overwegende dat toezichthoudende instanties van het VN-Verdrag, waaronder het Mensenrechtencomité (HRC) en het Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen er bij diverse Latijns-Amerikaanse staten op hebben aangedrongen uitzonderingen toe te staan op hun strenge abortuswetgeving voor gevallen waarin zwangerschap gevaar oplevert voor het leven of de gezondheid van de zwangere vrouw, gevallen waarin de foetus ernstig beschadigd is en gevallen waarin de zwangerschap het gevolg is van verkrachting of incest;
M. overwegende dat deze onmenselijke wet ertoe leidt dat het lichaam van eerdergenoemd tienjarig meisje, dat voor de zwangerschap slechts 34 kilo woog, nu ernstig in gevaar is; overwegende dat de Wereldgezondheidsorganisatie heeft gewezen op de risico's van zwangerschappen bij jonge meisjes, die een nog niet volledig ontwikkeld lichaam hebben; overwegende dat gezondheid volgens de Wereldgezondheidsorganisatie een toestand is van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welbevinden, en dus niet slechts een toestand waarin geen sprake is van een ziekte of gebrek;
N. overwegende dat het Comité tegen foltering van oordeel is dat bepaalde beperkingen op de toegang tot reproductieve gezondheidszorg en het misbruik dat plaatsvindt als vrouwen van deze vorm van dienstverlening gebruik willen maken, een schending kunnen inhouden van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, dat door Paraguay en alle EU-lidstaten is geratificeerd, omdat dergelijke beperkingen en deze vorm van misbruik de gezondheid en het leven van vrouwen in gevaar kunnen brengen of anderszins kunnen leiden tot hevige pijn of hevig leed, lichamelijk dan wel geestelijk;
O. overwegende dat geweld tegen vrouwen en meisjes, of dit nu van fysieke, seksuele of psychologische aard is, nog altijd de meest voorkomende schending van de mensenrechten is en zich voordoet in alle lagen van de samenleving, maar dat van deze vormen van geweld het minst vaak aangifte wordt gedaan;
1. veroordeelt opnieuw elke vorm van misbruik van en geweld tegen vrouwen en meisjes, met name het inzetten van seksueel geweld als oorlogswapen, alsmede huiselijk geweld; dringt er bij Paraguay op aan te waarborgen dat vrouwen en meisjes toegang hebben tot veilige en wettige abortus, ten minste in die gevallen waarin hun gezondheid en leven in gevaar zijn, gevallen waarin de foetus ernstig beschadigd is en gevallen waarin de zwangerschap het gevolg is van verkrachting of incest;
2. spreekt zijn grote bezorgdheid uit over het grote aantal zwangerschappen bij kinderen in Paraguay; dringt er bij de Paraguayaanse autoriteiten op aan hun internationale verplichtingen na te komen en de mensenrechten te beschermen door te waarborgen dat alle meisjes toegang hebben tot alle mogelijke informatie en medische diensten ten behoeve van risicozwangerschappen ten gevolge van verkrachting;
3. dringt er bij de Paraguayaanse autoriteiten op aan een onafhankelijk en onpartijdig onderzoek in te stellen naar eerdergenoemde verkrachting, en de dader voor de rechter te brengen; dringt er bij de Paraguayaanse autoriteiten op aan de moeder van het meisje onmiddellijk vrij te laten; is ingenomen met het voorstel van Paraguayaanse parlementsleden om de maximumstraf voor verkrachting van een minderjarige te verhogen van tien jaar naar dertig jaar cel;
4. neemt kennis van de oprichting van een interdisciplinair deskundigenpanel en verwacht van dit panel dat het de toestand van het meisje uitgebreid evalueert en de eerbiediging van al haar mensenrechten waarborgt, met name het recht op leven, gezondheid, en fysieke en geestelijke integriteit;
5. vindt het betreurenswaardig dat de lichamen van vrouwen en meisjes, met name als het gaat om hun seksuele gezondheid en reproductieve rechten, nog altijd een ideologisch slagveld vormen, en verzoekt Paraguay om het onvervreemdbare recht van vrouwen en meisjes op lichamelijke integriteit en autonome besluitvorming, onder meer ten aanzien van het recht op vrijwillige gezinsplanning en het recht op veilige en wettige abortus, te erkennen; is van oordeel dat het algemene verbod op therapeutische abortus en abortus in geval van zwangerschappen die het gevolg zijn van verkrachting of incest, alsmede de weigering om te zorgen voor gratis gezondheidszorg in geval van verkrachting, neerkomt op foltering;
6. is van oordeel dat verloskundig geweld zich bevindt op het raakvlak van institutioneel geweld en geweld tegen vrouwen en een ernstige schending inhoudt van de mensenrechten, zoals het recht op gelijkheid, het recht om niet gediscrimineerd te worden en het recht op informatie, integriteit, gezondheid en reproductieve autonomie, en dat deze vorm van geweld leidt tot vernederende en onmenselijke bevallingen, gezondheidsproblemen, ernstige psychologische problemen, trauma en soms zelfs tot de dood;
7. is uiterst bezorgd dat overheden, in een tijd waarin een op de drie vrouwen in de wereld gedurende hun leven slachtoffer wordt van geweld, de ogen sluiten voor onmenselijke gevallen van zwangerschappen bij kinderen en seksueel misbruik van vrouwen;
8. benadrukt dat geen enkel tienjarig meisje klaar is voor het moederschap en wijst erop dat de meisjes die dit overkomt voortdurend worden herinnerd aan het geweld waarvan zij het slachtoffer zijn geworden, hetgeen ernstige traumatische stress veroorzaakt en kan leiden tot langdurige psychische problemen;
9. dringt er bij de Commissie op aan vaart te zetten achter haar voorstel aan het Parlement en de Raad voor ratificatie en tenuitvoerlegging door de EU van het Verdrag van Istanboel, om te zorgen voor samenhang tussen de interne en externe maatregelen van de EU op het gebied van geweld tegen kinderen, vrouwen en meisjes;
10. verzoekt de Raad om het onderwerp "veilige en legale abortus" op te nemen in de EU-richtsnoeren inzake geweld tegen vrouwen en meisjes; verzoekt de Commissie te waarborgen dat in het kader van de Europese ontwikkelingssamenwerking een op de mensenrechten gebaseerde aanpak wordt gevolgd, met bijzondere aandacht voor gendergelijkheid en de bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes; wijst er uitdrukkelijk op dat universele toegang tot gezondheidszorg, met name de seksuele en reproductieve gezondheidszorg met de bijbehorende rechten, een fundamenteel mensenrecht is, en benadrukt het recht op toegang tot diensten voor vrijwillige gezinsplanning, met inbegrip van veilige en legale zorg rond abortus, en wijst op de noodzaak om te zorgen voor informatie en voorlichting gericht op het terugdringen van moeder- en zuigelingensterfte en beëindiging van alle vormen van gendergeweld, waaronder genitale verminking bij vrouwen, kindhuwelijken, huwelijken op jonge leeftijd en gedwongen huwelijken, gendercide, gedwongen sterilisatie en verkrachting binnen het huwelijk;
11. roept de Commissie en de Raad op om indicatoren en methodes voor het verzamelen van gegevens over dit fenomeen uit te werken en spoort de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) aan om deze kwestie mee te nemen bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van de landenstrategieën inzake mensenrechten; dringt er bij de EDEO op aan goede praktijken vast te stellen voor de bestrijding van verkrachting van en seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes in derde landen, om aan de hand daarvan de onderliggende oorzaken van dit probleem aan te pakken; hamert erop dat het verlenen van humanitaire hulp door de EU en haar lidstaten niet mag worden onderworpen aan door andere partnerdonoren opgelegde beperkingen met betrekking tot noodzakelijke medische behandelingen, waaronder de mogelijkheid van een veilige abortus voor vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn geworden van verkrachting of incest;
12. verzoekt de staatshoofden en regeringsleiders van EU-Celac (de Gemeenschap van Latijns-Amerikaanse en Caribische landen) tijdens hun tweede topoverleg het hoofdstuk over gendergerelateerd geweld in het Actieplan EU-Celac, dat werd goedgekeurd tijdens de eerste top in Santiago de Chile in januari 2013, aan te scherpen, en een duidelijk tijdsplan vast te stellen voor actie en uitvoeringsmaatregelen ter waarborging de zorgvuldigheid op het gebied van de voorkoming van, het onderzoek naar en de bestraffing van alle uitingen van geweld tegen vrouwen, en slachtoffers passende compensatie te bieden;
13. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regering en het parlement van de Republiek Paraguay, het Bureau van de hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten van de VN, Parlasur, de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering en de secretaris-generaal van de Organisatie van Amerikaanse Staten.
– gezien de gezamenlijke verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Federica Mogherini, EU-commissaris voor ontwikkeling Neven Mimica en EU-commissaris voor humanitaire hulp en crisisbestrijding Christos Stylianides van 25 april 2015 over de aardbevingen in Azië, en gezien andere officiële verklaringen,
– gezien de verklaring van de voorzitter van de delegatie van het Europees Parlement voor de betrekkingen met de landen in Zuid-Azië van 30 april 2015 over de aardbevingen in Nepal,
– gezien het bezoek aan Nepal van de delegatie van het Europees Parlement voor de betrekkingen met de landen in Zuid-Azië ter gelegenheid van de 9e interparlementaire vergadering van het EP en Nepal van 8 tot 10 april 2015,
– gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 15 mei 2015 over het opdrijven van noodhulp, herstel en wederopbouw naar aanleiding van de verwoestende aardbevingen in Nepal,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR) van 1966,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van 1966,
– gezien de initiatieven die Nepal na de aardbevingen heeft gelanceerd, zoals het nationale plan voor wederopbouw en herstel en de evaluatie van de behoeften na de ramp,
– gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de humanitaire toestand in Nepal en de omringende landen na de verwoestende aardbevingen van 25 april en 12 mei 2015 nog altijd bijzonder slecht is, met tot nog toe ruim 8800 als dood opgegeven personen en nog veel meer gewonden, ten minste een half miljoen vernietigde woningen, 2,8 miljoen ontheemden en miljoenen mensen die dringend humanitaire bijstand nodig hebben;
B. overwegende dat bovendien zo'n 1,7 miljoen kinderen hun woonplaats hebben moeten verlaten, één of allebei hun ouders hebben verloren of geen huis of school meer hebben; overwegende dat weeskinderen meer kans hebben om het slachtoffer te worden van ondervoeding, ziekte, misbruik, verwaarlozing en mensenhandel; overwegende dat de Nepalese politie melding heeft gemaakt van volwassenen die groepen kinderen onder hun hoede nemen hoewel ze niet met hen verwant zijn; overwegende dat er een reisverbod is ingesteld voor alleen reizende minderjarigen en dat internationale adopties zijn stilgelegd;
C. overwegende dat de aardbeving niet alleen een vreselijke tol heeft geëist in termen van doden en gewonden maar ook ernstige schade heeft toegebracht aan het culturele, religieuze en historische erfgoed van Nepal, waaronder vier van de zeven werelderfgoedsites in het land en duizenden monumenten, tempels en kloosters, hetgeen een klap betekent voor de Nepalese identiteit en voor belangrijke bronnen van inkomsten;
D. overwegende dat in de berggebieden meer dan 500 grote grondverschuivingen zijn vastgesteld, waardoor heel wat rivieren onderbroken zijn en het gevaar bestaat van overstromingen en vloedgolven als gevolg van de uitbarsting van gletsjermeren; overwegende dat de waarschijnlijkheid van nieuwe grondverschuivingen, overstromingen en uitbarstingen van gletsjermeren gezien het op handen zijnde moessonseizoen heel hoog is;
E. overwegende dat er grote bezorgdheid heerst over mogelijke uitbraken van besmettelijke ziekten, in het bijzonder in overbevolkte gebieden en in gebieden waar de systemen voor waterbevoorrading, riolering en hygiëne niet meer functioneren;
F. overwegende dat de moessonregens heel binnenkort zullen beginnen en de hulpoperaties in hoge mate zullen bemoeilijken, met name in meer verafgelegen gebieden;
G. overwegende dat volgens de VN als gevolg van de ernstige schade aan bestaansmiddelen in de landbouw 1,4 miljoen mensen voedselhulp nodig hebben; overwegende dat het plantseizoen deze maand begint en dat bijgevolg naar schatting 236 000 mensen landbouwproductiemiddelen nodig hebben, zoals zaad voor rijst en groenten, en dat de toestand nog wordt verergerd door de sterke uitdunning van de veestapel; overwegende dat boeren die het komende plantseizoen missen, pas aan het eind van 2016 zullen kunnen oogsten;
H. overwegende dat EU-commissaris Stylianides en adjunct-secretaris-generaal van de VN Valerie Amos de getroffen gebieden van 30 april tot 2 mei 2015 hebben bezocht;
I. overwegende dat de EU en haar lidstaten heel wat financiële steun hebben verleend, waaronder een meteen verstrekt bedrag van 6 miljoen EUR voor dringende hulp en een totale steunverlening van de kant van de Europese Commissie ter hoogte van 22,6 miljoen EUR tot dusver, en dat er via het EU-mechanisme voor civiele bescherming noodhulpgoederen en zoek- en reddingsteams ter beschikking zijn gesteld;
J. overwegende dat de VN-coördinator voor humanitaire hulp op 4 juni 2015 evenwel heeft verklaard dat de internationale financiële steun voor Nepal ontoereikend blijft en dat de VN van de totale beloofde 422 miljoen USD slechts 120 miljoen USD heeft ontvangen;
K. overwegende dat het onlangs in gebruik genomen rampenhulpcentrum en de opslagruimte voor humanitaire hulp, met genoeg voedsel voor 200 000 mensen gedurende twee weken, waarvoor de EU eveneens financiering heeft verschaft, correct gefunctioneerd hebben en goede voorbeelden vormen van de weg die de overheid vóór de aardbevingen was ingeslagen;
L. overwegende dat de hulpoperaties evenwel zijn bemoeilijkt als gevolg van beperkte en beschadigde infrastructuur, maar dat bevoorradingsroutes zijn uitgestippeld die door aangrenzende landen lopen, met name in India in het kader van de Indiase "Operatie vriendschap";
M. overwegende dat er nog altijd problemen zijn met lang aanslepende douaneprocedures voor humanitaire hulpgoederen die door overheids- en privédonoren naar Nepal worden gestuurd, ook al is een deel van die problemen inmiddels opgelost; overwegende dat de periode van 30 dagen waarin geen invoerrechten werden gevorderd, voorbij is en dat in plaats daarvan een lijst is opgesteld met voorwerpen die volledig of deels zijn vrijgesteld van invoerbelasting;
N. overwegende dat het gevaar bestaat dat duizenden mensen die als gevolg van de aardbevingen hulp nodig hebben, aan hun lot worden overgelaten, aangezien er verontrustend genoeg tekenen zijn dat de hulpverlening wordt gehinderd door discriminatie op grond van geslacht, kaste en etniciteit; overwegende dat ruim de helft van de Dalit-gemeenschap nog altijd geen huisvesting of voedsel heeft ontvangen;
O. overwegende dat de wederopbouw volgens ramingen van het Nepalese ministerie van Financiën ongeveer 10 miljard USD zal kosten, wat overeenkomt met de helft van het jaarlijkse bbp van Nepal;
P. overwegende dat de Nepalese overheid heeft aangekondigd op 25 juni 2015 in Kathmandu een internationale conferentie te zullen beleggen met als doel meer financiële steun van de internationale gemeenschap te verkrijgen voor de wederopbouw en het herstel van het land;
Q. overwegende dat Nepal één van de armste landen ter wereld is en pas sinds kort, na een tien jaar durende burgeroorlog, langzaam weer overeind komt; overwegende dat de overheid de voorbije jaren evenwel inspanningen heeft gedaan om zich voor te bereiden op het verwachte geval van een grote aardbeving;
1. betuigt zijn diepste deelneming met alle slachtoffers van deze verschrikkelijke tragedie, onder wie de familieleden van de ruim 8 800 mensen die in Nepal, India, China en Bangladesh om het leven zijn gekomen;
2. looft de inspanningen van de Nepalese instanties en samenleving in de nasleep van de aardbevingen;
3. prijst de snelle hulpverlening door de Commissie en de lidstaten aan Nepal en roept de internationale gemeenschap ertoe op de Nepalese overheid te blijven bijstaan, zowel op korte termijn, met humanitaire steun, als op lange termijn, met assistentie op het vlak van herstel en wederopbouw, vraagt dat hierbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de landbouwsector en aan moeilijk bereikbare gebieden en dringt erop aan dat de internationale gemeenschap haar toezeggingen nakomt;
4. benadrukt het belang van spoedeisende gezondheidszorg en van maatregelen ter preventie van de uitbraak van besmettelijke ziekten; verzoekt de EU en de internationale gemeenschap om gezondheidsinstellingen en -diensten in het land te helpen reactiveren, in het bijzonder in afgelegen gebieden, onder meer door tenten en medische uitrusting te leveren aan beschadigde of verwoeste gezondheidsinstellingen;
5. vraagt de Nepalese overheid en de internationale gemeenschap ervoor te zorgen dat kinderen die van hun familie zijn gescheiden, zo snel mogelijk opnieuw met hun verwanten worden verenigd, en kinderen in het centrum van de humanitaire hulp te plaatsen; vraagt voorts dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan de extreme kwetsbaarheid van kinderen, die in veel gevallen te lijden hebben onder ondervoeding en onder meer het slachtoffer kunnen worden van misbruik en mensenhandel; onderstreept dat het belangrijk is dat kinderen opnieuw naar school gaan;
6. maakt zich zorgen over de meldingen van misbruik en intimidatie van vrouwen en kinderen in geïmproviseerde kampen, en verzoekt de Nepalese overheid aanvullende maatregelen te nemen om de veiligheid van kwetsbare personen en een snel onderzoek van dergelijke meldingen te garanderen;
7. roept de internationale gemeenschap ertoe op de Nepalese overheid bij te staan bij de redding en het herstel van beschadigd cultureel, religieus en historisch erfgoed;
8. benadrukt dat volgens de ramingen van de VN dringend een aanvullend bedrag van 298,2 miljoen USD voor humanitaire hulpverlening nodig is, in het bijzonder omdat het moessonseizoen op handen is, en doet een oproep voor hernieuwde internationale inspanningen om aan deze dringende behoefte aan financiële middelen tegemoet te komen;
9. vraagt de Nepalese overheid met klem de resterende problemen in verband met douaneprocedures voor humanitaire hulpgoederen uit de weg te ruimen, ervoor te zorgen dat de plaatselijke politie aan de grenzen niet langer "hulpbelasting" heft op humanitaire hulpgoederen, en er samen met hulporganisaties op toe te zien dat de hulp snel aankomt op de plaatsen waar zij nodig is;
10. geeft uiting aan zijn bezorgdheid over meldingen van discriminatie bij het verdelen van humanitaire hulp en verzoekt de Nepalese overheid ervoor te zorgen dat de hulp terechtkomt bij al wie daar nood aan heeft, ongeacht hun identiteit en ongeacht de oorsprong van de hulp; vraagt de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger bovendien deze kwestie in haar contacten met Nepal op het hoogst mogelijke politieke niveau aan te kaarten;
11. looft de overheden in de regio, met name de overheid van India, voor hun aandeel in de internationale hulpoperaties; vraagt dat de Commissie, lidstaten en internationale belanghebbenden blijven samenwerken met de Nepalese overheid en andere overheden in de regio om de paraatheid en weerbaarheid bij natuurrampen te vergroten, onder meer op het vlak van de bouw van infrastructuur en de opstelling van codes en rampenplannen; benadrukt dat in het nationale plan voor wederopbouw en herstel ook andere belangrijke onderwerpen aan bod moeten komen, zoals de strijd tegen armoede, milieubescherming en klimaatverandering;
12. onderstreept dat Nepal als post-conflictland meer binnenlandse inspanningen en internationale ondersteuning nodig heeft om zich tot een democratie te kunnen ontwikkelen; roept de politieke krachten in Nepal op tot constructieve en compromisgerichte samenwerking met als doel een nieuwe, democratische en inclusieve grondwet aan te nemen die aan de verwachtingen van de Nepalese bevolking voldoet, en wijst erop dat dit een mijlpaal zou vormen in het vredesproces en in aanzienlijke mate zou bijdragen tot een snel, geslaagd herstel na deze ramp; is in dit verband ingenomen met de overeenkomst die de grootste politieke partijen van Nepal op 8 juni 2015 hebben bereikt;
13. benadrukt dat het van essentieel belang is de langverwachte plaatselijke verkiezingen te organiseren, aangezien het welslagen van de wederopbouwinspannningen zal afhangen van de administratieve capaciteiten van de plaatselijke autoriteiten;
14. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en de constituerende vergadering van Nepal, de regeringen en parlementen van de Zuid-Aziatische Associatie voor Regionale Samenwerking en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.
De strategische militaire situatie in het Zwarte Zeebekken na de illegale annexatie van de Krim door Rusland
198k
92k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 juni 2015 over de strategische militaire situatie in het Zwarte Zeebekken na de illegale annexatie van de Krim door Rusland (2015/2036(INI))
– gezien zijn eerdere resoluties over Oekraïne, en met name de resolutie van 15 januari 2015(1),
– gezien zijn resolutie van 12 september 2013 over de maritieme dimensie van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid(2), van 12 september 2012 over het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid(3), van 3 juli 2012 over de handelsaspecten van het Oostelijk Partnerschap(4) en van 14 december 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid(5),
– gezien zijn resolutie van 20 januari 2011 over een EU-strategie voor het Zwarte Zeegebied(6),
– gezien de conclusies van de Raad van 17 maart 2014, 21 maart 2014 en 18 december 2014,
– gezien de conclusies van de Raad (Buitenlandse Zaken) over Oekraïne van 17 november 2014 en 29 januari 2015,
– gezien de meest recente verklaringen van de Raad Buitenlandse Zaken van 9 februari 2015 en 16 maart 2015,
– gezien de associatieovereenkomsten tussen de EU en Oekraïne, Moldavië en Georgië,
– gezien zijn eerdere resoluties over de Russische Federatie, met name onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 maart 2014 over de invasie van Oekraïne door Rusland(7), van 17 april 2014 over Russische druk op de landen van het Oostelijk Partnerschap en in het bijzonder de destabilisatie van Oost-Oekraïne(8) en van 18 september 2014 over de situatie in Oekraïne en de stand van zaken in de betrekkingen tussen de EU en Rusland(9),
– gezien de slotverklaring van de NAVO-topontmoeting op 5 september 2014 in Wales,
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0171/2015),
A. overwegende dat het Zwarte Zeebekken een van de meest strategische regio's ter wereld is en dat het van eminent belang is voor de EU en haar lidstaten, met name wat betreft veiligheid en defensie, en voor het nabuurschapsbeleid van de EU en het Oostelijk Partnerschap; overwegende dat het belang van een versterking van de samenwerking tussen de Europese Unie en de landen in de regio werd erkend in het in 2008 door de EU voor de regio gelanceerde beleid, de Synergie voor het Zwarte Zeegebied; overwegende dat alle huidige slepende conflicten in de Republiek Moldavië (Transnistrië), Georgië (Zuid-Ossetië en Abchazië) en Nagorno-Karabach zich in het Zwarte Zeebekken afspelen;
B. overwegende dat het Zwarte Zeebekken als buitengrens van zeer groot belang is voor de Europese Unie;
C. overwegende dat de Europese Raad de annexatie van de Krim en Sebastopol door Rusland, die in strijd is met het Handvest van de VN, het Handvest van Parijs en de Slotakte van Helsinki van de OVSE, alsook met Ruslands verplichtingen krachtens het Memorandum van Boedapest van 1994, met klem heeft veroordeeld en niet zal erkennen; overwegende dat het optreden van Rusland de situatie in het oosten van Oekraïne heeft gedestabiliseerd; overwegende dat als uitvloeisel daarvan de handel tussen de EU en de Krim is ingeperkt;
D. overwegende dat de NAVO haar veroordeling heeft uitgesproken over de militaire escalatie van Russische zijde op de Krim, de onwettige en ongerechtvaardigde annexatie van de Krim en de aanhoudende opzettelijke en tegen het volkenrecht indruisende destabilisatie door de Russische Federatie van het oosten van Oekraïne;
E. overwegende dat het militair evenwicht in het Zwarte Zeebekken door de illegale annexatie van de Krim verschoven is en dat Rusland nu wederrechtelijk honderden kilometers van de kustlijn en kustwateren van de Krim beheerst, tegenover de maritieme grenzen van de NAVO en de EU; overwegende dat Rusland de agressieve acties op Oekraïens grondgebied heeft opgestookt;
F. overwegende dat de Russische land- en luchtstrijdkrachten op de Krim vóór de illegale annexatie minimaal van omvang waren en zich hoofdzakelijk bezighielden met de verdediging van Sebastopol - de voornaamste haven voor de Russische Zwarte Zeevloot – en twee nabijgelegen marinebases; overwegende dat de annexatie van de Krim de strijdkrachten van Oekraïne en in het bijzonder zijn marine, die door Russische troepen is overgenomen, ernstig heeft verzwakt; overwegende dat Rusland door het versterken van zijn strijdkrachten op de Krim en in het Zwarte Zeebekken sinds de annexatie een offensieve strijdmacht van marine-, land- en luchtstrijdkrachten heeft opgebouwd;
G. overwegende dat Rusland de uitbreiding en modernisering van zijn Zwarte Zeevloot sinds de annexatie heeft versneld; overwegende dat de modernisering van de Zwarte Zeevloot een van de meest ambitieuze onderdelen van het Russische wapenaankoopprogramma voor 2011-2020 vormt; overwegende dat de Russische regering in december 2014 een nieuwe militaire doctrine heeft goedgekeurd, waarin de NAVO als de voornaamste bedreiging van de Russische veiligheid wordt gezien;
H. overwegende dat Rusland in 2007 zijn deelname aan het Verdrag inzake conventionele strijdkrachten in Europa (CSE) heeft opgeschort; overwegende dat Rusland op 11 maart 2015 zijn medewerking aan de gemeenschappelijke adviesgroep in het kader van het CSE heeft opgezegd en zich derhalve volledig uit het Verdrag heeft teruggetrokken;
I. overwegende dat Turkije een kandidaat-lidstaat van de EU, een NAVO-bondgenoot en een zeemacht is, een actieve rol speelt in de buitenlandse politiek in de regio, en voor de EU een essentiële partner is, vooral op het gebied van energiezekerheid en grensbeveiliging; overwegende dat de strategische ligging van Turkije ook van grote betekenis is voor de andere grote bedreiging voor zowel de NAVO als de EU, te weten de zelfverklaarde Islamitische Staat ("Daesh"); overwegende dat Turkije een belangrijke rol kan vervullen bij acties tegen dreigingen in het Zwarte Zeegebied en Islamitische Staat ("Daesh"); overwegende dat Turkije de annexatie van de Krim door Rusland weliswaar als illegaal beschouwt, maar zich nog niet duidelijk over de annexatie en de gevolgen ervan heeft uitgesproken; overwegende dat de recente diplomatieke richtinggevende standpunten van Turkije, met name ten aanzien van nabije conflicten, ruimte hebben gelaten voor ambiguïteit en niet overeenkwamen met de standpunten van de EU en de NAVO; overwegende dat Turkije een strategische partner inzake veiligheid is en een belangrijke rol in het Zwarte Zeegebied vervult, onder meer uit hoofde van het Verdrag van Montreux van 1936;
J. overwegende dat de reactie van de EU op de Russische agressie jegens, en schending van de territoriale integriteit van Georgië in 2008 vergelijkbare acties van Rusland in Oekraïne mogelijk heeft aangemoedigd; overwegende dat de EU, de NAVO en de VS hun veroordeling hebben uitgesproken over de respectievelijk in november 2014 en maart 2015 door Rusland en de separatistische autoriteiten van Abchazië en Zuid-Ossetië gesloten "verdragen" en hun steun voor de soevereiniteit en territoriale integriteit van Georgië hebben bekrachtigd; overwegende dat deze "verdragen" in strijd zijn met de grondbeginselen van het volkenrecht en de internationale verplichtingen van Rusland, met inbegrip van de uit hoofde van het staakt-het-vuren van 12 augustus 2008 gesloten "verdragen";
K. overwegende dat Abchazië, de Tskhinvali-regio/Zuid-Ossetië, en, het meest recentelijk, de Krim sinds de bezetting door Russische troepen het toneel zijn geweest van schendingen van de mensenrechten; overwegende dat minderheidsgroeperingen en tegenstanders van de Russische bezetting het slachtoffer zijn van de schendingen van de mensenrechten op de Krim, met name de autochtone Krim-Tataren, pro-Oekraïense en maatschappelijke activisten, en mensen die Oekraïens staatsburger willen blijven;
Veranderingen in het strategisch en veiligheidslandschap van het Zwarte Zeegebied
1. onderschrijft de niet-erkenning van de annexatie van de Krim door Rusland volkomen; verklaart andermaal dat het pal staat voor de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne, overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties, met name artikel 2; schaart zich volledig achter de Europese Raad, die stelt dat de EU de illegale annexatie van de Krim en Sebastopol niet zal erkennen; benadrukt dat de annexatie tevens in strijd is met het Vriendschaps-, samenwerkings- en partnerschapsverdrag van 1997 tussen Oekraïne en de Russische Federatie; beklemtoont dat de EU en haar lidstaten met één gezamenlijke stem moeten spreken over de betrekkingen van de EU met Rusland;
2. wijst erop dat de illegale annexatie van de Krim een stroomversnelling in het veranderend strategisch landschap van het Zwarte Zeebekken teweeg heeft gebracht; is van oordeel dat het agressieve optreden van Rusland betekent dat het land terugkeert naar een op vijandige machtsblokken gebaseerde benadering; acht het verontrustend dat Rusland met de annexatie van het gehele schiereiland een zeer belangrijk bruggenhoofd heeft gecreëerd, waar het een permanente zeemacht heeft gevestigd, die zowel het westen (de Balkan, Transnistrië en de Donaudelta) als het zuiden (oostelijk deel van de Middellandse Zee) bestrijkt, en dat Rusland met de illegale annexatie van de Krim een "zuidelijk Kaliningrad" in handen heeft gekregen, een tweede voorpost die direct aan NAVO-grondgebied grenst;
3. is van mening dat de veranderingen in het geostrategisch landschap en de militaire ontwikkelingen in het Zwarte Zeebekken, alsook de gewelddadige annexatie van de Krim door Rusland, aanwijzingen zijn voor bredere en overkoepelende uitdagingen voor de op normen gebaseerde Europese veiligheidsarchitectuur van na de Koude Oorlog; is van oordeel dat de EU en haar lidstaten een antwoord op deze uitdagingen voor de veiligheid moeten vinden en hun buitenlands en veiligheidsbeleid in het licht daarvan moeten heroverwegen, hetgeen tot uiting moet komen in een herziene Europese veiligheidsstrategie, in de Europese strategie voor maritieme veiligheid en in de EU-strategie voor het Zwarte Zeegebied; is bezorgd over de toegenomen druk die Rusland uitoefent op de oostelijke grens van de EU, met inbegrip van Roemenië, Polen en de Baltische staten, wat een groot risico inhoudt;
4. benadrukt dat de EU haar eigen weerbaarheid moet versterken en moet reageren op de uitdaging met betrekking tot gemilitariseerde informatie en de informatieveiligheid; is ingenomen met het besluit van de Raad van 19-20 maart 2015 over de lancering van een project om de Russische propaganda tegen te gaan, onder meer door diverse Russischtalige tv-kanalen te financieren;
5. is er ernstig bezorgd over dat Rusland doende is zijn defensieve en offensieve strijdkrachten in het Zwarte Zeegebied uit te bouwen en dat het een uitbreiding en modernisering van de Zwarte Zeevloot op touw zet met zes nieuwe moderne dieselonderzeeërs (type Rostov aan de Don) en zes nieuwe fregatten (type Admiraal Grigorovitsj); herinnert eraan dat Rusland door de stationering van offensief luchtmachtmaterieel en de verbetering van de militaire infrastructuur op de Krim zijn offensieve slagkracht versterkt en grotere mogelijkheden krijgt om buiten het eigen grondgebied macht uit te oefenen;
6. neemt met zorg kennis van het feit dat Rusland zijn strijdkrachten in de bezette Georgische regio's Abchazië en Tskhinvali/Zuid-Ossetië voortdurend versterkt; wijst erop dat deze militaire infrastructuur, met zowel een defensief als een offensief karakter en een groot operationeel bereik, een ernstige bedreiging vormt voor het hele Zwarte Zeegebied;
7. maakt zich zorgen over het feit dat Rusland zijn luchtafweer en marinedefensie in het Zwarte Zeebekken aanzienlijk heeft versterkt door de stationering van nieuwe antischeepsraketten (met een bereik van 600 km oftewel tot aan de Bosporus) en een verdrievoudiging van het aantal vliegvelden op de Krim, zodat Russische gevechtsvliegtuigen nu ongeveer driekwart van het luchtruim boven de Zwarte Zee bestrijken; wijst er in dit verband op dat Rusland zijn capaciteiten op zowel strategisch als tactisch gebied heeft versterkt: op strategisch gebied zijn langeafstandsbommenwerpers die met kruisraketten kunnen worden uitgerust, en verkenningsvliegtuigen die dicht bij de westoever van de Zwarte Zee opereren, in staat om diep in Midden-Europa door te dringen; op tactisch gebied gaat van twee marine-infanteriebrigades – met potentiële steun van helikopterdekschepen van het type Mistral – een aanzienlijke potentiële dreiging van een landing uit; is ingenomen met de beslissing van Frankrijk om de levering aan Rusland van landingsvaartuigen van het type Mistral opnieuw te bezien en verwelkomt de onderhandelingen van Frankrijk om ondubbelzinnig en definitief van die transactie af te zien;
8. maakt zich ernstig zorgen over de uitspraak van president Poetin dat hij voornemens was geweest om de Russische atoomstrijdkrachten tijdens de bezetting van de Krim door Rusland in staat van paraatheid te brengen indien het westen tegen de annexatie had opgetreden; maakt zich tevens ernstig zorgen over de dreigende verklaringen van hoge Russische ambtenaren dat Rusland het recht heeft om kernwapens op de Krim op te stellen, hetgeen wereldwijde gevolgen zou hebben; merkt bezorgd op dat Rusland tijdens een legeroefening in maart 2015 een niet nader genoemd aantal strategische bommenwerpers van het type Tu-22M3 heeft gestationeerd die met kernwapens kunnen worden uitgerust; is bezorgd over de nieuwe Russische doctrine van december 2014 die toelaat dat een nucleair wapen wordt ingezet tegen een land dat niet beschikt over een dergelijk wapen;
9. wijst erop dat de potentiële stationering op de Krim van Russische wapensystemen met duale capaciteit twijfel oproept over Ruslands goede wil waar het gaat om het boeken van vooruitgang over multilaterale nucleaire ontwapening in het kader van de aanstaande herziening van het non-proliferatieverdrag, en ongedaan dreigt te maken wat er op dat punt al bereikt is;
10. beschouwt de recente voorvallen met Russische gevechtsvliegtuigen die laag over NAVO-oorlogsschepen en boorplatforms in de Zwarte Zee vlogen als een duidelijke aanwijzing voor een agressievere houding van Rusland in het Zwarte Zeebekken, en waarschuwt voor een verhoogde kans op escalatie; dringt aan op rechtstreekse communicatieverbindingen op militair niveau ter voorkoming van noodlottige misverstanden die verreikende gevolgen kunnen hebben op militair en veiligheidsgebied;
11. is ten zeerste verontrust over de uiterst ernstige situatie in het oosten van Oekraïne, waar de oorlog tot destabilisatie van Oekraïne en de regio als geheel leidt, met inbegrip van de mogelijke dreiging van de totstandbrenging van een landcorridor tussen Russisch grondgebied en de Krim via door separatisten bezet gebied langs de westoever van de Zee van Azov (Marioepol), waardoor Oekraïne volledig afgesneden kan raken van de zee; roept Oekraïne en de Republiek Moldavië op maatregelen te nemen om wapenleveranties aan en militaire bevoorrading van Transnistrië, zowel over land als door de lucht, onmogelijk te maken;
12. spreekt zijn veroordeling uit over de directe en indirecte steun van Rusland aan de separatistische groeperingen in Oekraïne, onder meer in de vorm van wapens en de werving van soldaten, waardoor het voortduren van de oorlog bevorderd wordt; is verontrust over berichten over oorlogsmisdaden in het gebied dat de door Rusland gesteunde separatisten in handen hebben, waaronder het neerschieten van passagiersvlucht MH17, een incident dat op dit moment wordt onderworpen aan een onafhankelijk en internationaal onderzoek; dringt er bij Rusland op aan dat het al zijn strijdkrachten onmiddellijk van het Oekraïens grondgebied terugtrekt en zich houdt aan de akkoorden van Minsk; dringt er bij Rusland en alle betrokken partijen op aan dat zij hun invloed aanwenden om een einde te maken aan de vijandelijkheden en te voorkomen dat er opnieuw oorlogsmisdrijven worden begaan en er meer slachtoffers vallen; wijst er nogmaals op dat voor de begane oorlogsmisdrijven geen amnestie kan worden verleend;
13. betreurt dat de regionale initiatieven voor veiligheidssamenwerking in het Zwarte Zeegebied, Blackseafor en Black Sea Harmony, die bedoeld zijn om de buitenwereld te laten zien dat de oeverstaten in eerste instantie zelf voor hun veiligheid kunnen zorgen met behoud van hun vermogen om toekomstige mogelijke samenwerking tussen deze staten nieuw leven in te blazen, nu stilliggen;
Standvastigheid en communicatie met Rusland
14. beklemtoont dat de relatie met Rusland als invloedrijke speler op het internationale toneel er in het algemeen uiteindelijk een van samenwerking moet zijn en niet een van confrontaties; is daarbij wel van mening dat het gebrek aan vertrouwen ten gevolge van de meest recente acties van Rusland voor de korte en middellange termijn betekent dat hervatting van de samenwerking allereerst gebaseerd moet zijn op de krachtige strategische garanties van de NAVO aan de oostelijke bondgenoten en ten tweede op een verandering in het beleid van Rusland ten aanzien van Oekraïne, in het bijzonder de volledige en onvoorwaardelijke uitvoering van de akkoorden van Minsk van september 2014 en februari 2015 (die uitsluitend van toepassing zijn op het conflict in het oosten van Oekraïne) en de teruggave van de Krim aan Oekraïne, waardoor de status quo ante en de controle van de Oekraïense autoriteiten over het grondgebied binnen internationaal erkende grenzen worden hersteld;
15. spreekt de hoop uit dat het staakt-het-vuren waarover op 12 februari 2015 in Minsk overeenstemming is bereikt, standhoudt en aldus de tijd kan bieden om via onderhandelingen tot een politieke oplossing te komen; is bezorgd over de talrijke aanwijzingen van schendingen van de overeenkomst door Rusland en de separatisten; onderstreept dat het huidige internationale rechtskader volledig moet worden geëerbiedigd;
16. is van oordeel dat de sancties moeten worden gehandhaafd en verscherpt ingeval Rusland de in Minsk afgesproken staakt-het-vuren-overeenkomsten niet volledig ten uitvoer legt en doorgaat met de destabilisatie van het oosten van Oekraïne en de illegale annexatie van de Krim, alsook de ondersteuning van Oekraïne bij het versterken van zijn defensiecapaciteiten; benadrukt dat de EU de sancties tegen de Russische acties in strijd met de toepasselijke regels van het volkenrecht eensgezind, eendrachtig en vastbesloten moet toepassen;
17. dringt er bij de EU-lidstaten op aan om de overeengekomen sancties tegen Rusland eendrachtig te blijven steunen, mede door alle samenwerking op het gebied van militaire aangelegenheden en defensie te bevriezen en door contracten voor bijvoorbeeld de levering van amfibische aanvalsschepen van de Mistral-klasse aan Rusland te ontbinden; en ziet uit naar de succesvolle afronding van de onderhandelingen om het contract te ontbinden;
Energiezekerheid, veilige zeeën en grenzen en veiligheid voor de mensen in het Zwarte Zeegebied
18. is ingenomen met de tenuitvoerlegging van het energiebeleid van de EU, dat gericht is op bevordering van de energiezekerheid voor alle lidstaten; verzoekt de lidstaten de nodige stappen te ondernemen om hun energieafhankelijkheid te beperken en de winning en het transport van olie en gas in het Zwarte Zeegebied te verzekeren; roept de EU op om initiatieven voor de diversificatie van de energiebronnen in het Zwarte Zeegebied te ondersteunen, onder meer door middel van investeringen en financiële maatregelen als onderdeel van een energieonafhankelijkheidsstrategie; verzoekt de Commissie de werkzaamheden voor de aanleg van de Nabucco-pijpleiding te hervatten; is van mening dat een constructieve en op vertrouwen gebaseerde relatie tussen de buurlanden de beste garantie is voor de energievoorziening van de lidstaten;
19. vreest dat de baten van de winning en het transport van olie en gas in het Zwarte Zeegebied in het gedrang komen door de Russische militaire capaciteitsopbouw aldaar als uitvloeisel van de illegale annexatie van de Krim; wijst er nogmaals op dat de EU, gezien de potentiële instabiliteit en, met name, het feit dat Europa voor de doorvoer van energieleveringen afhankelijk is van het Zwarte Zeegebied, er strategisch belang bij heeft om regionale spelers te weerhouden van va-banquepolitiek en om die reden mogelijk Europese marine- en luchtmachteenheden naar het Zwarte Zeegebied moet sturen; verzoekt de lidstaten de nodige stappen te ondernemen om de winning en het transport van olie en gas in het Zwarte Zeegebied zeker te stellen;
20. wijst erop dat de huidige crisis gevolgen heeft voor de samenwerking op andere belangrijke terreinen, zoals grensbeheer en -beveiliging (met name migratiebeheersing), en de bestrijding van mensensmokkel en georganiseerde misdaad;
21. veroordeelt de schendingen van de mensenrechten op de Krim die sinds de bezetting door de Russische strijdkrachten hebben plaatsgevonden, met inbegrip van intimidatie en een toenemend aantal gedwongen verdwijningen(10), de beperking van de vrijheid van meningsuiting en de vervolging van minderheden, met name etnische en nationale minderheden; veroordeelt de stelselmatige vervolging van de autochtone Krim-Tataren die hebben deelgenomen aan demonstraties ter ondersteuning van de territoriale integriteit van Oekraïne; wijst er nogmaals op dat duizenden Krim-Tataren uit vrees voor vervolging hun land zijn ontvlucht en in andere delen van Oekraïne een heenkomen hebben gezocht; betuigt zijn solidariteit met hen en dringt aan op verbetering van de situatie; verzoekt de Russische autoriteiten de intimidatie van de assemblee van de Krim-Tataren, de Mejlis, onmiddellijk te staken; dringt er bij Rusland op aan de mensenrechten van de lokale bevolking van de Krim volledig te eerbiedigen en roept Oekraïne, de EU en haar lidstaten op om toe te zien op de eerbiediging van de mensenrechten op de Krim;
22. dringt aan op een onderzoek door, en een verbetering van de toegang van internationale mensenrechtenorganisaties in verband met alle gevallen van ernstige schendingen van de mensenrechten op de Krim; verzoekt de Oekraïense regering alles in het werk te stellen om de op haar grondgebied begane oorlogsmisdaden te onderzoeken en te bestraffen; roept de internationale gemeenschap, inclusief het Internationaal Gerechtshof in Den Haag, op om een onderzoek in te stellen naar de mogelijke misdaden die zijn gepleegd tijdens de illegale annexatie van de Krim en het conflict in het oosten van Oekraïne;
23. vestigt de aandacht op de uitzonderlijke kwetsbaarheid van het milieu van het Zwarte Zeebekken; onderstreept dat de toenemende militarisering van de regio gepaard gaat met extra risico's voor dit kwetsbare ecosysteem en dringt aan op de instelling van een doeltreffend mechanisme voor de preventie van incidenten, met een betrouwbaar systeem voor de uitwisseling van informatie tussen alle oeverstaten in geval van nood;
24. herinnert eraan dat de EU, in de confrontatie met de Russische hybride oorlog, de eenheid moet bewaren en zich met één stem moet uitspreken; is er vast van overtuigd dat eendracht een noodzakelijke voorwaarde is voor een doeltreffende respons op alle bedreigingen van de veiligheid en de politieke uitdagingen die het gevolg zijn van de mengeling van Russische militaire en niet-militaire acties in Oekraïne;
Rol van de EU en andere spelers op het wereldtoneel
25. beklemtoont dat het Zwarte Zeegebied echte prioriteit voor de EU moet hebben; beschouwt de Synergie voor het Zwarte Zeegebied als achterhaald; dringt er andermaal bij de Commissie en de EDEO op aan zo spoedig mogelijk een alomvattende EU-strategie voor het Zwarte Zeegebied op te stellen; beklemtoont dat de bepalingen van de EU-strategie voor maritieme veiligheid ook in het geval van het Zwarte Zeegebied dienen te worden toegepast; pleit voor een herziening van de Europese veiligheidsstrategie en verwacht dat de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid, waarbij alle relevante programma's die de regio bestrijken in aanmerking worden genomen, zal leiden tot een versterking van de samenwerking in het kader van het GVDB met de partnerlanden in het Zwarte Zeegebied;
26. wijst erop dat de Synergie voor het Zwarte Zeegebied weliswaar vrijwel stilligt, maar dat de doeltreffende samenwerking met de Zwarte Zeestaten moet worden voortgezet; is ingenomen met de lopende GVDB-missies (EU-adviesmissie, EU-waarnemingsmissie, EU-missie voor bijstandsverlening inzake grensbeheer) als belangrijke onderdelen van de EU-bijdrage aan de beslechting van de slepende conflicten in de regio; is ingenomen met de inspanningen van de lidstaten om de militaire capaciteit van de oeverstaten te versterken en zo hun vermogen om het hoofd te bieden aan crisissituaties in de regio te vergroten; is van oordeel dat de EU behoefte heeft aan een gedurfde en resultaatgerichte aanpak, met name op het gebied van economie, defensie en veiligheid, teneinde de EU intern te versterken, de bestaande instrumenten te moderniseren en te verbeteren, en het vermogen van de Unie om te reageren op de ontwikkelingen in de buurlanden die gevolgen hebben voor de Europese veiligheid te vergroten;
27. acht het van essentieel belang dat een en ander wordt afgestemd met de NAVO, in het bijzonder met de oeverstaten die lid zijn van het bondgenootschap, alsook met de Verenigde Staten, omdat het Zwarte Zeebekken een wezenlijk element van de Euro-Atlantische veiligheid vormt; beklemtoont dat modernisering en versterking van de militaire capaciteit van de oeverstaten die lid van de EU en de NAVO zijn van eminent belang is om de veiligheid en stabiliteit in de regio te waarborgen; is ingenomen met het feit dat de NAVO steun wil verlenen aan de regionale inspanningen van de oeverstaten om veiligheid en stabiliteit te handhaven; onderstreept dat steun van de EU en de NAVO noodzakelijk is om het Zwarte Zeegebied als een open economische regio te handhaven; verzoekt de OSVE het bereik van haar activiteiten met betrekking tot de veiligheid in het Zwarte Zeegebied te verruimen; vraagt de EU om een versterking van de aanwezigheid en nieuwe initiatieven van de OVSE in de regio te steunen teneinde de veiligheidssituatie te verbeteren;
28. herinnert eraan dat alle EU-lidstaten, met name met het oog op de veiligheidssituatie in het Zwarte Zeebekken, hetzelfde niveau van veiligheid moeten genieten overeenkomstig artikel 42, lid 7, VEU;
29. is er verheugd over dat de collectieve veiligheid bij de NAVO-landen hoog in het vaandel staat en dat zij zich ertoe hebben verbonden om, indien noodzakelijk, artikel 5 van het Verdrag van Washington in te roepen; is ingenomen met het op de top van Wales genomen NAVO-besluit inzake strategische garanties en het paraatheidsplan, belangrijke elementen voor de veiligheid van de nauwst betrokken NAVO-landen; dringt er bij de NAVO op aan dat zij haar verdedigingscapaciteit op cyber- en raketgebied blijft uitbreiden, ook in het Zwarte Zeegebied, en dat zij noodplannen ontwikkelt ter afschrikking en als afweer tegen asymmetrische en hybride oorlogvoering;
30. dringt er bij de Commissie op aan de lidstaten te steunen bij hun pogingen om manieren te vinden om hun defensiebegroting te verhogen tot het niveau van 2 %; is ingenomen met de belofte van de leden van de NAVO tijdens de laatste NAVO-top in Newport om ervoor te zorgen dat hun defensie-uitgaven tegen 2024 ten minste 2 % van het bbp bedragen; toont zich bezorgd over aankondigingen door enkele bondgenoten van plannen voor nieuwe bezuinigingen op defensie-uitgaven; wijst in dit verband nogmaals op artikel 3 van het Verdrag van Washington;
31. wijst er nogmaals op dat, hoewel de aanvragen van Georgië en Oekraïne om lid te worden van het Actieplan voor lidmaatschap van de NAVO in 2008 niet werden aanvaard, de NAVO op de top in Boekarest heeft aangekondigd dat Georgië en Oekraïne lid van het bondgenootschap zullen worden; merkt op dat Rusland na de oorlog in Georgië in 2008 en de illegale annexatie van de Krim in 2014 de territoriale integriteit van beide landen ernstig heeft aangetast, zodat zij niet voor NAVO-lidmaatschap in aanmerking komen; is van oordeel dat de NAVO de morele plicht heeft het vermogen van Georgië en Oekraïne om zich te verdedigen, moet ondersteunen, hoewel zij deze landen niet rechtstreeks kan verdedigen;
32. stelt dat de NAVO in het Zwarte Zeebekken haar algehele superioriteit ter zee en in de lucht en haar toezichtcapaciteit aldaar moet handhaven;
o o o
33. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de EU-lidstaten en van alle Zwarte Zeestaten.
– gezien het EU-corruptiebestrijdingsverslag van de Commissie van 3 februari 2014 (COM(2014)0038),
– gezien de mededeling van de Commissie van 6 juni 2011 getiteld "Corruptiebestrijding in de EU" (COM(2011)0308),
– gezien Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme(1),
– gezien de mededeling van de Commissie van 18 januari 2011 getiteld "Ontwikkeling van de Europese dimensie van de sport" (COM(2011)0012),
– gezien zijn resolutie van 2 februari 2012 over de Europese dimensie van de sport(2),
– gezien het Witboek Sport van de Commissie van 11 juli 2007 (COM(2007)0391),
– gezien de resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 21 mei 2014, betreffende het werkplan van de Europese Unie voor sport (2014-2017),
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2013 over wedstrijdmanipulatie en corruptie in de sportwereld(3),
– gezien de resolutie van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa van 23 april 2015 over de hervorming van het bestuur in de voetbalsport,
– gezien het nieuwe programma voor sport onder Erasmus+, en met name de doelstelling om de grensoverschrijdende bedreigingen voor de integriteit van de sport aan te pakken, zoals doping, wedstrijdmanipulatie en geweld, alsook alle vormen van onverdraagzaamheid en discriminatie, en het bevorderen en ondersteunen van goed bestuur in de sport,
– gezien het programma van Stockholm - Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger,
– gezien artikel 2 van de statuten van de FIFA, waarin wordt bepaald dat tot de doelstellingen van de FIFA behoort: 'het bevorderen van integriteit, ethiek en fair play, met het oog op het voorkomen van alle methoden of praktijken, zoals corruptie, doping of wedstrijdmanipulatie, die de integriteit van wedstrijden, competities, spelers, bestuurders en leden zouden kunnen aantasten, of die tot misbruik van georganiseerd voetbal zouden kunnen leiden',
– gezien het verslag van Michael García over de controversiële bidprocedure voor de toewijzing van het WK in 2018 en 2022, waarover binnen de FIFA in december 2014 overeenstemming was bereikt om het te publiceren,
– gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat veertien FIFA-bestuurders, waaronder de vicevoorzitter, op 27 mei 2015 in Zürich door de Zwitserse autoriteiten zijn gearresteerd; overwegende dat de arrestaties zijn verricht op verzoek van het Amerikaanse ministerie van Justitie op grond van beschuldigingen van witwassen, chantage, fraude en omkoperij ten bedrage van meer dan 150 miljoen USD;
B. overwegende dat de Zwitserse en de Amerikaanse autoriteiten eveneens een afzonderlijk strafrechtelijk onderzoek zijn gestart naar de toewijzing van de wereldkampioenschappen voetbal van 2018 en 2022 aan Rusland, respectievelijk Qatar;
C. overwegende dat de FIFA jarenlang heeft geopereerd als een onbetrouwbare, ondoorzichtige en notoir corrupte organisatie; overwegende dat uit de recente arrestaties blijkt dat fraude en corruptie binnen de FIFA stelselmatig, wijdverbreid en alom aanwezig zijn en het niet om een paar op zichzelf staande gevallen van wanbeheer gaat, zoals Joseph Blatter, ex-voorzitter van de FIFA, beweerde;
D. overwegende dat ondanks de arrestaties en de beschuldigingen tegen FIFA-bestuurders en ondanks de crisis waarin de organisatie zich bevond, Joseph Blatter op 29 mei 2015 voor een vijfde termijn als FIFA-president is gekozen; overwegende dat de herverkiezing van Joseph Blatter als voorzitter van FIFA en het besluit om de bevindingen van het verslag-García naar de selectie van Rusland, respectievelijk Qatar als gastlanden voor de wereldkampioenschappen van 2018 en 2022 niet te publiceren, aantonen dat de FIFA zich op een onverantwoordelijke en onverantwoorde wijze heeft gedragen en niet bereid is geweest om de nodige hervormingen of veranderingen door te voeren om het bestuur van het internationaal voetbal te verbeteren;
E. overwegende dat door het terugtreden van Joseph Blatter en de arrestaties van de FIFA-bestuurders de voorwaarden zijn gecreëerd voor radicale hervormingen van de FIFA-structuren en -praktijken om het bestuur ervan te verbeteren en corruptie in de organisatie tegen te gaan, wat zo spoedig mogelijk ter hand moet worden genomen;
F. overwegende dat de integriteit van sportorganisaties van groot belang is, aangezien zowel beroeps- als amateursport een sleutelrol spelen bij het wereldwijd bevorderen van vrede, eerbiediging van de mensenrechten en solidariteit, goed zijn voor de gezondheid, economische voordelen opleveren, en een cruciale rol spelen bij het uitdragen van fundamentele, stichtende en culturele waarden alsook bij het bevorderen van sociale insluiting;
G. overwegende dat Tibor Navracsisc, de Europese commissaris voor Onderwijs, cultuur, jeugd en sport, in zijn verklaring van 3 juni 2015 de recente ontwikkelingen in de FIFA heeft veroordeeld en heeft aangedrongen op herstel van het vertrouwen en de invoering van een solide systeem van goed bestuur in de FIFA;
H. overwegende dat de Commissie en de Raad hebben erkend dat er een partnerschap nodig is van voetbalbonden en overheidsinstanties voor het goed bestuur van de sport, dat de zelfregulerende aard van de beroepssport respecteert en dat geleid heeft tot een gestructureerde dialoog over sport;
I. overwegende dat transparantie, verantwoordingsplicht en democratie – met andere woorden, goed bestuur – in sportorganisaties voorwaarden zijn voor een zelfregulerend regime, en dat zij ook onontbeerlijk zijn voor sportorganisaties om fraude en corruptie in de sport op doeltreffende en structurele wijze te voorkomen en te bestrijden;
J. overwegende dat het Parlement eerder al een beroep op de bestuursorganen van het voetbal heeft gedaan om te zorgen voor meer democratie, transparantie, legitimiteit, verantwoordingsplicht (d.w.z. financiële controle door een onafhankelijke financieel controleur) en goed bestuur en de Commissie om advies heeft verzocht over de vraag hoe een legitiem en adequaat systeem van zelfregulering kan worden ondersteund;
K. overwegende dat corruptie, wanneer deze niet snel en doeltreffend wordt aangepakt, het vertrouwen in sportorganen kan gaan ondermijnen en een bedreiging voor de integriteit van sport in het algemeen kan gaan vormen;
L. overwegende dat de bestrijding van corruptie een van de prioriteiten is van het programma van Stockholm, en de leidraad voor de acties van de Commissie op het gebied van justitie en binnenlandse zaken;
M. overwegende dat sport ook een grote en snel groeiende sector van de EU-economie is en een belangrijke bijdrage levert aan groei en banen, met een toegevoegde waarde en werkgelegenheidseffecten die de gemiddelde groeipercentages overschrijden;
1. veroordeelt de stelselmatige en verachtelijke corruptie die aan het licht is gebracht bij de FIFA en is van mening dat deze beschuldigingen verre van verrassend zijn;
2. verzoekt de sportorganisaties, de lidstaten en de EU hun volledige medewerking te verlenen aan alle lopende en toekomstige onderzoeken naar vermeende corruptiepraktijken binnen de FIFA;
3. benadrukt dat het zeer belangrijk is dat de Zwitserse en Amerikaanse justitiële autoriteiten een onderzoek instellen naar het besluit van het uitvoerend comité van de FIFA om de organisatie van het wereldkampioenschap in 1998, 2010, 2018 en 2022 toe te wijzen aan respectievelijk Frankrijk, Zuid-Afrika, Rusland en Qatar;
4. onderstreept hoe belangrijk het is erop toe te zien dat het vervolgonderzoek naar corruptiepraktijken binnen de FIFA in het verleden ook impliceert dat, wanneer dit gerechtvaardigd is, alle bij financiële wangedragingen betrokken functionarissen verwijderd worden, en dat de besluiten die verband houden met corruptie of criminele activiteiten worden herzien; verlangt dat de EU dit proces nauwlettend blijft volgen en de noodzakelijke voorwaarden schept voor een onpartijdig extern onderzoek; is verheugd over de verklaring van het hoofd van de FIFA-commissie voor audit en naleving dat de toewijzing van het WK voor 2018 en 2022 ongeldig kan worden verklaard als wordt aangetoond dat de toewijzing het gevolg is van corrupte praktijken;
5. veroordeelt dat de FIFA er nog steeds niet in geslaagd is het verslag-García volledig te publiceren, wat zij in december 2014 wel overeengekomen was, en dringt er bij de FIFA op aan dit alsnog te doen;
6. benadrukt eens te meer hoe belangrijk het is de wereldkampioenschappen op grond van heldere en transparante regels toe te wijzen en erop toe te zien dat een adequaat informatie- en toezichtsysteem wordt ingesteld, zodat deze procedure de gelijkheid tussen landen die deelnemen aan de bidprocedure waarborgt en een definitief besluit uitsluitend is gebaseerd op de merites van hun projecten;
7. dringt er bij alle internationale sportorganisaties op aan ervoor te zorgen dat landen die meedoen aan de bidprocedure voor een groot sportevenement, ten aanzien van alle activiteiten die verband houden met het organiseren en houden van het evenement, zich ertoe verplichten zich te houden aan de internationale normen met betrekking tot de grondrechten;
8. geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de situatie van arbeidsmigranten in Qatar die de infrastructuur voor het FIFA wereldkampioenschap voetbal 2022 bouwen, met name over: het kafalasysteem, dat neerkomt op gedwongen arbeid, gevaarlijke arbeidsomstandigheden, gedwongen worden om zes dagen per week onder extreem hoge temperaturen te werken, en gedwongen worden om te wonen in overbevolkte en smerige arbeidskampen; verlangt dat Qatar de Internationale Conventie inzake de bescherming van de fundamentele arbeidsrechten van arbeidsmigranten en hun gezinsleden ratificeert, in wetgeving omzet en ten uitvoer legt;
9. benadrukt dat corruptie en witwaspraktijken intrinsiek met elkaar verweven zijn en dat een groot aantal lidstaten wordt getroffen door wedstrijdmanipulatie en andere financiële misdrijven die vaak gelinkt zijn aan criminele organisaties die internationaal opereren;
10. spreekt zijn lof uit over het werk van de onderzoeksjournalisten die met ernstige aanwijzingen zijn gekomen van corruptie binnen de FIFA en bij de bidprocedure voor het wereldkampioenschap; moedigt in dit verband alle sportorganisaties aan om een doeltreffend regelgevingskader op te zetten om klokkenluiders te faciliteren en te beschermen;
11. verklaart er sinds jaar en dag van overtuigd te zijn dat de corruptie binnen de FIFA wijdverbreid, systemisch en diepgeworteld is en is van mening dat de organisatie de integriteit van het voetbal wereldwijd ernstige schade heeft berokkend, wat een verwoestend effect zal hebben, van de top van het betaald voetbal tot de laagste afdelingen van amateurclubs;
12. benadrukt ten zeerste dat voetbal, als de meest populaire sport ter wereld, niet mag worden bezoedeld door deze cultuur van corruptie en moet worden beschermd tegen, en niet gestigmatiseerd door de huidige ontwikkelingen in de FIFA;
13. herhaalt dat voetbal en sport in het algemeen een zeer sterke positieve impact hebben op het dagelijks leven van miljoenen mensen, met name jongeren;
14. is verheugd over het terugtreden van Joseph Blatter als voorzitter van de FIFA en het thans ingestelde strafrechtelijk onderzoek; dringt er bij het uitvoerend comité van de FIFA op aan structurele hervormingen door te voeren om te zorgen voor transparantie en verantwoordingsplicht en een open, evenwichtig en democratisch besluitvormingsproces in de FIFA te waarborgen, ook in het verkiezingsproces van de nieuwe voorzitter, en een beleid van nultolerantie met betrekking tot corruptie in de sport;
15. spreekt er zijn ernstige bezorgdheid over uit dat er pas serieus werk gemaakt kan worden van herstel van de geloofwaardigheid van de FIFA als wereldvoetbalbond en van de dringend vereiste hervormingen, als er een nieuwe voorzitter is benoemd, wat volgens de FIFA-regels niet binnen de komende negen maanden zal gebeuren; dringt er derhalve bij de FIFA op aan op transparante en inclusieve wijze een passende interim-voorzitter te selecteren om Joseph Blatter per direct te vervangen;
16. herinnert eraan dat goed bestuur in de sport een voorwaarde is voor de autonomie en de zelfregulering van sportorganisaties, overeenkomstig de beginselen van transparantie, verantwoordingsplicht en democratie, en wijst op de noodzaak van een beleid van nultolerantie met betrekking tot corruptie in de sport; benadrukt de behoefte aan een juiste vertegenwoordiging van alle belanghebbenden in het besluitvormingsproces, en merkt op dat goede praktijken van andere sportorganisaties overgenomen kunnen worden;
17. wenst dat de FIFA zich onvoorwaardelijk verplicht tot een diepgaande evaluatie van vroegere en huidige besluiten en procedures en tot volledige transparantie in de toekomst, ook met betrekking tot de beloning van uitvoerend en senior management, met het oog op de instelling van interne procedures voor zelfregulering, en doeltreffende mechanismen voor opsporing, onderzoek en sanctionering;
18. is van mening dat deze evaluatie betrekking moet hebben op de statuten, structuur, codes, operationeel beleid en praktijken van de FIFA, de invoering van beperking van het aantal termijnen en onafhankelijke, gepaste zorgvuldigheid voor de leden van het uitvoerend comité, inclusief de voorzitter en een externe, volledig onafhankelijke financiële controle ter beoordeling van de betrouwbaarheid van de financiële verklaringen;
19. dringt er bij de FIFA op aan strenge ethische normen en een gedragscode voor zijn management en uitvoerend comité in te voeren, waarop moet worden toegezien door een onafhankelijk controlerend orgaan;
20. verzoekt alle sportbonden en overkoepelende sportorganen zich aan de regels inzake goed bestuur en grotere transparantie te houden om de kans dat ze het slachtoffer van corruptie worden te verkleinen; pleit in dit verband voor een betere naleving van het beginsel van genderevenwicht bij de benoeming van de leden van de raden van bestuur en directiecomités van alle organisaties, in het bijzonder om eraan te herinneren dat sport, en met name voetbal, geen afgeschermd voorrecht van mannen is; is van mening dat openstelling meer transparantie met zich mee zou brengen;
21. dringt er bij alle sponsoren en omroepen waar contracten mee zijn gesloten op aan te eisen dat er werk wordt gemaakt van het hervormingsproces bij de FIFA en dat zij dit proces ondersteunen door publiekelijk stelling te nemen tegen corruptie in de sport, en continu druk te blijven uitoefenen;
22. verzoekt de UEFA en de nationale voetbalbonden zich er zelf sterker voor in te zetten dat uiterlijk eind 2016 fundamentele hervormingsmaatregelen binnen de FIFA zijn doorgevoerd, in het bijzonder de aanbevelingen in deze resolutie, zowel rechtstreeks als door tussenkomst van hun vertegenwoordigers in het uitvoerend comité van de FIFA en de nationale voetbalbonden;
23. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de werkzaamheden en de acties die verband houden met goed bestuur in het EU-werkplan voor sport op te voeren en ervoor te zorgen dat nationale sportbonden volledig worden betrokken bij de acties die gericht zijn op beter bestuur, zowel op Europees als op internationaal niveau;
24. dringt er bij de Commissie op aan om, gecoördineerd met de lidstaten en in samenwerking met Interpol, Europol en Eurojust, passende maatregelen te treffen, inclusief doeltreffende handhaving, om mogelijke gevallen van corruptie door functionarissen van de FIFA of nationale voetbalbonden op EU-grondgebied aan te pakken, en de samenwerking van Europese wetshandhavingsinstanties te versterken door middel van gezamenlijke opsporingsteams, alsmede de samenwerking van justitiële autoriteiten;
25. beklemtoont dat voor de bestrijding van corruptie in de sport, gezien het grensoverschrijdende karakter ervan, een doeltreffender samenwerking vereist is tussen alle belanghebbenden, met inbegrip van overheidsinstanties, wetshandhavingsinstanties, de sportindustrie, sporters en supporters, en onderstreept dat er ook aandacht moet worden besteed aan voorlichtings- en preventiemaatregelen ter zake;
26. is verheugd over het nieuwe programma voor sport onder Erasmus+, dat transnationale onderwijsprojecten steunt die grensoverschrijdende bedreigingen voor de integriteit en ethiek van de sport aanpakken, zoals doping, wedstrijdmanipulatie en geweld, alsook alle vormen van onverdraagzaamheid en discriminatie, en is gericht op het bevorderen en ondersteunen van goed bestuur in de sport;
27. verzoekt de lidstaten en de sportbonden te zorgen voor passende voorlichting en educatie van sporters en consumenten, vanaf jonge leeftijd en op alle niveaus, zowel in de amateur- als de profsport; spoort sportorganisaties aan allesomvattende preventie- en voorlichtingsprogramma's op te zetten en voort te zetten, met heldere verplichtingen voor clubs, competities en bonden, met name voor minderjarigen;
28. is verheugd over het recente akkoord over de vierde Anti-witwas-richtlijn en steunt het proactieve gebruik van alle middelen waar de nieuwe wetgeving in voorziet om deze praktijken tegen te gaan; verzoekt de Commissie de anti-witwas-wetgeving van de EU voortdurend tegen het licht te houden om ervoor te zorgen dat de corruptie in de sport wordt bestreden en dat de in de EU geregistreerde sportbonden en hun bestuurders worden gecontroleerd;
29. dringt er op aan dat de bestrijding van corruptie met betrekking tot het bestuur van de FIFA ook gepaard moet gaan met duidelijke toezeggingen en maatregelen van de kant van de FIFA, de EU, de lidstaten en andere belanghebbenden tegen andere vormen van corruptie die verband houden met sportorganisaties, met name wedstrijdmanipulatie, die vaak gelinkt zijn aan misdaadorganisaties die internationaal opereren;
30. benadrukt dat alle toekomstige hervormingen in de beroepssport, en met name voetbal, substantiële bepalingen moeten bevatten ter bescherming van de rechten van sporters, trainers en teams; benadrukt in dit verband dat de eigendom van spelers in de Europese sport door derde partijen moet worden aangepakt;
31. steunt de eis van de New FIFA Now-campagne dat er een onafhankelijke, niet-gouvernementele commissie voor de hervorming van de FIFA wordt ingesteld, die onder toezicht staat van een onafhankelijke internationale autoriteit;
32. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Wereldvoetbalbond (FIFA), de Unie van Europese voetbalbonden (UEFA), de nationale voetbalbonden, de Vereniging van Europese competities voor betaald voetbal (EPFL), de Europese vereniging van voetbalclubs (ECA) en de Internationale Federatie van Beroepsvoetballers (FIFPRO).