Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 oktober 2015 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van Richtlijn 76/621/EEG van de Raad betreffende de vaststelling van het maximumgehalte aan erucazuur in oliën en vetten, en van Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie (COM(2015)0174 – C8-0101/2015 – 2015/0090(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2015)0174),
– gezien artikel 294, lid 2, artikel 42, eerste alinea, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0101/2015),
– gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrond,
– gezien artikel 294, lid 3, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 1 juli 2015(1),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 7 september 2015 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de artikelen 59 en 39 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8‑0255/2015),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 27 oktober 2015 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2015/... van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van Richtlijn 76/621/EEG van de Raad betreffende de vaststelling van het maximumgehalte aan erucazuur in oliën en vetten, en van Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2015/2284.)
Overeenkomst tussen de EG en Zwitserland betreffende de automatische uitwisseling van inlichtingen over financiële rekeningen *
255k
67k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 oktober 2015 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van het wijzigingsprotocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (08266/1/2015 – C8-0169/2015 – 2015/0076(NLE))
– gezien het ontwerp van besluit van de Raad (08266/1/2015),
– gezien het ontwerp van Wijzigingsprotocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat waarbij wordt voorzien in maatregelen van gelijke strekking als die welke zijn vervat in Richtlijn 2003/48/EG van de Raad betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (08297/2015),
– gezien artikel 115 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder b), en lid 8, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0169/2015),
– gezien artikel 59 en artikel 108, lid 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0271/2015),
1. hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van besluit van de Raad, als geamendeerd door het Parlement, alsmede aan de sluiting van het Wijzigingsprotocol bij de Overeenkomst;
2. betreurt dat het niet mogelijk is verbeteringen aan te brengen, met name inzake de doorgegeven inlichtingen en het automatische, verplichte en onbeperkte karakter van de uitwisseling van inlichtingen;
3. verzoekt de Commissie het Parlement op de hoogte te houden in geval van wijzigingen of nieuwe ontwikkelingen in de eindfase van de sluiting van het Wijzigingsprotocol bij de Overeenkomst;
4. herinnert de Raad eraan dat het Parlement opnieuw moet worden geraadpleegd indien hij zijn ontwerpbesluit wijzigt;
5. benadrukt dat het belangrijk is doeltreffende maatregelen te nemen tegen belastingfraude en belastingontwijking, en met name tegen belastingontduiking en –ontwijking door in de Unie gevestigde natuurlijke personen en rechtspersonen met medewerking van in derde landen gevestigde financiële instellingen;
6. verzoekt de Commissie om 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van het Wijzigingsprotocol bij de Overeenkomst, de toepassing en de resultaten ervan te beoordelen en een verslag in te dienen bij het Europees Parlement en de Raad, dat in voorkomend geval vergezeld gaat van herzieningsvoorstellen;
7. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Zwitserse Bondsstaat.
Ontwerpbesluit
Amendement
Amendement 1 Ontwerpbesluit Artikel 2 – lid 21
1. De voorzitter van de Raad verricht namens de Unie de kennisgeving bedoeld in artikel 2, lid 1, van het wijzigingsprotocol4.
1. De voorzitter van de Raad verricht namens de Unie de in artikel 2, lid 1, en artikel 4 van het wijzigingsprotocol bedoelde kennisgeving4om ervoor te zorgen dat de regels betreffende de automatische uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot te rapporteren rekeningen worden nageleefd en samenwerking inzake naleving en handhaving mogelijk is.
__________________
__________________
4 De datum van inwerkingtreding van de overeenkomst zal door het secretariaat-generaal van de Raad in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt.
4 De datum van inwerkingtreding van de overeenkomst zal door het secretariaat-generaal van de Raad in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt.
Amendement 2 Ontwerpbesluit Artikel 2 – lid 2
2. De Commissie brengt de Zwitserse Bondsstaat en de lidstaten op de hoogte van de kennisgevingen gedaan overeenkomstig artikel 1, punt 1), onder d), van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat over de automatische uitwisseling van inlichtingen over Financiële Rekeningen ter verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht, als gewijzigd door het wijzigingsprotocol.
2. De Commissie brengt de Zwitserse Bondsstaat en de lidstaten op de hoogte van de kennisgevingen gedaan overeenkomstig artikel 1, punt 1), onder d), van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat over de automatische uitwisseling van inlichtingen over Financiële Rekeningen ter verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht, overeenkomstig het wijzigingsprotocol.
Belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling: intrekking van de spaarrichtlijn *
343k
67k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 oktober 2015 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot intrekking van Richtlijn 2003/48/EG van de Raad (COM(2015)0129 – C8-0086/2015 – 2015/0065(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2015)0129),
– gezien artikel 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8‑0086/2015),
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0299/2015),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Amendement 1 Voorstel voor een richtlijn Overweging 5
(5) Het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/107/EU is over het algemeen breder dan dat van Richtlijn 2003/48/EG en wanneer beide samenvallen, heeft Richtlijn 2014/107/EU voorrang. Er zijn nog enkele restgevallen waarin overigens alleen Richtlijn 2003/48/EG van toepassing zou zijn. Deze restgevallen zijn het gevolg van een enigszins verschillende aanpak in de twee richtlijnen en van verschillende specifieke vrijstellingen. Indien in die beperkte gevallen het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/48/EG en dat van Richtlijn 2014/107/EU niet samenvallen, zouden de relevante bepalingen van Richtlijn 2003/48/EG van toepassing blijven, met als gevolg dubbele rapportagenormen binnen de Unie. De beperkte voordelen van dergelijke dubbele rapportage zouden niet opwegen tegen de kosten.
(5) Het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/107/EU is over het algemeen breder dan dat van Richtlijn 2003/48/EG en wanneer beide samenvallen, heeft Richtlijn 2014/107/EU voorrang. Er zijn nog enkele restgevallen waarin overigens alleen Richtlijn 2003/48/EG van toepassing zou zijn. Deze restgevallen zijn het gevolg van een enigszins verschillende aanpak in de twee richtlijnen en van verschillende specifieke vrijstellingen. Indien in die beperkte gevallen het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/48/EG en dat van Richtlijn 2014/107/EU niet samenvallen, zouden de relevante bepalingen van Richtlijn 2003/48/EG van toepassing blijven, met als gevolg dubbele rapportagenormen binnen de Unie. Hoewel een dubbel rapportagesysteem niet aan een specifieke kosten-batenanalyse onderworpen is, zelfs niet voor een tijdelijke overgangsperiode waarin overgestapt wordt van de bestaande op de nieuwe norm, lijkt het logisch ervan uit te gaan dat de beperkte voordelen van dergelijke dubbele rapportage niet zouden opwegen tegen de kosten.
Amendement 2 Voorstel voor een richtlijn Overweging 11 bis (nieuw)
(11 bis) Bepalingen equivalent aan die van Richtlijn 2003/48/EG worden op dit moment toegepast via afzonderlijke bilaterale overeenkomsten tussen de Unie en vijf Europese landen die geen EU-lid zijn (Zwitserland, Liechtenstein, San Marino, Monaco en Andorra), alsook tussen elk van de lidstaten en twaalf afhankelijke of geassocieerde gebieden (de Kanaaleilanden, het eiland Man en de afhankelijke of geassocieerde gebieden in het Caraïbisch Gebied). Het is belangrijk dat al deze bilaterale overeenkomsten aangepast worden aan de nieuwe mondiale standaard van de OESO en aan Richtlijn 2014/107/EU. Het is ook cruciaal dat er bij het proces van het overstappen van de bestaande norm op de nieuwe norm geen lacunes of andere onvolkomenheden zijn. De Commissie beschikt over een duidelijk mandaat voor het voeren van onderhandelingen over de wijzigingen die aangebracht moeten worden aan de overeenkomsten met die vijf Europese landen die geen lid van de EU zijn, en ze dient, rekening houdend met haar expertise, een actieve rol te krijgen bij het scheppen van de voorwaarden voor en het bevorderen van de herzieningen van de overeenkomsten tussen de lidstaten en de afhankelijke of geassocieerde gebieden. Met het oog op eenvoud en doeltreffendheid dient de Commissie, in voorkomend geval en op voorwaarde dat de lidstaten daarmee instemmen, bij dergelijke onderhandelingen het voortouw te nemen.
Amendement 3 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. De Commissie dient ten laatste op 1 juli 2016 bij de Raad en het Europees Parlement een verslag in over de overstap van de rapportagenorm van Richtlijn 2003/48/EG op de nieuwe rapportagenorm van Richtlijn 2014/107/EU. In dit verslag wordt onder andere ingegaan op het risico van het ontstaan van lacunes of onvolkomenheden bij rapportages betreffende grensoverschrijdende belastingfraude en –ontduiking. In het verslag wordt ook aandacht besteed aan het hieraan gerelateerde proces van het herzien van de afzonderlijke bilaterale overeenkomsten tussen de Unie en vijf Europese landen die geen EU-lid zijn (Zwitserland, Liechtenstein, San Marino, Monaco en Andorra), alsook tussen elk van de lidstaten en twaalf afhankelijke of geassocieerde gebieden (de Kanaaleilanden, het eiland Man en de afhankelijke of geassocieerde gebieden in het Caraïbisch Gebied).De Commissie dient ten laatste op 1 oktober 2017 een follow-upverslag in, met het oog op een goede monitoring van de situatie. De verslagen worden, indien nodig, vergezeld van wetgevingsvoorstellen.
Geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Zweden *
245k
60k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 oktober 2015 over het ontwerpuitvoeringsbesluit van de Raad betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Zweden (10027/2015 – C8-0197/2015 – 2015/0804(CNS))
– gezien artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam, en artikel 9 van Protocol (Nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0197/2015),
– gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit(1), en met name artikel 33,
– gezien zijn resolutie van 10 oktober 2013 over het versterken van grensoverschrijdende samenwerking op het vlak van rechtshandhaving in de EU: de tenuitvoerlegging van het Prüm-besluit en het Europees model voor informatie-uitwisseling(2),
– gezien zijn resolutie van 9 juli 2015 over de Europese veiligheidsagenda(3),
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0304/2015),
1. hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in België *
246k
60k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 oktober 2015 over het ontwerpuitvoeringsbesluit van de Raad betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in België (10029/2015 – C8-0196/2015 – 2015/0805(CNS))
– gezien artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam, en artikel 9 van Protocol (Nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0196/2015),
– gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit(1), en met name artikel 33,
– gezien zijn resolutie van 10 oktober 2013 over het versterken van grensoverschrijdende samenwerking op het vlak van rechtshandhaving in de EU: de tenuitvoerlegging van het Prüm-besluit en het Europees model voor informatie-uitwisseling(2),
– gezien zijn resolutie van 9 juli 2015 over de Europese veiligheidsagenda(3),
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0303/2015),
1. hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Polen *
245k
60k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 oktober 2015 over het ontwerpuitvoeringsbesluit van de Raad betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Polen (09989/2015 – C8-0195/2015 – 2015/0806(CNS))
– gezien artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam, en artikel 9 van Protocol Nr. 36 betreffende de overgangsbepalingen, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0195/2015),
– gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit(1), en met name artikel 33,
– gezien zijn resolutie van 10 oktober 2013 over het versterken van grensoverschrijdende samenwerking op het vlak van rechtshandhaving in de EU: de tenuitvoerlegging van het Prüm-besluit en het Europees model voor informatie-uitwisseling(2),
– gezien zijn resolutie van 9 juli 2015 over de Europese veiligheidsagenda(3),
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0302/2015),
1. hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 oktober 2015 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en intrekking van Richtlijn 90/314/EEG van de Raad (09173/3/2015 – C8-0281/2015 – 2013/0246(COD))
– gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (09173/3/2015 – C8-0281/2015),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 december 2013(1),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0512),
– gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 76 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0297/2015),
1. hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;
2. neemt kennis van de verklaring van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;
3. constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;
4. verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;
5. verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
6. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Verklaring van de Commissie
Bij de herziening van het werkdocument van de diensten van de Commissie van 3 december 2009 getiteld "Guidance on the implementation/application of Directive 2005/29/EC on unfair commercial practices" zal de Commissie ook aandacht besteden aan handelspraktijken waarbij aanbieders van reisdiensten die hun diensten online op de markt brengen, extra diensten aanbieden op onduidelijke of dubbelzinnige wijze, zoals het verhelen van de mogelijkheid geen andere diensten te boeken. Wanneer de nieuwe richtsnoeren zijn vastgesteld, zal de Commissie het Parlement informeren over de manier waarop met zijn standpunten rekening is gehouden.
Europese interne markt voor elektronische communicatie ***II
248k
61k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 oktober 2015 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van maatregelen betreffende open internettoegang en tot wijziging van Richtlijn 2002/22/EG inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten en Verordening (EU) nr. 531/2012 betreffende roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken binnen de Unie (10788/2/2015 – C8-0294/2015 – 2013/0309(COD))
– gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (10788/2/2015 – C8-0294/2015),
– gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Ierse Kamer van Volksvertegenwoordigers, het Maltese parlement, de Oostenrijkse Bondsraad en de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 21 januari 2014(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 31 januari 2014(2),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0627),
– gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 76 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A8-0300/2015),
1. hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;
2. constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;
3. verzoekt zijn Voorzitter de handeling samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;
4. verzoekt zijn secretaris-generaal de handeling te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere behandeling of bestraffing ***I
472k
194k
Amendementen aangenomen door het Europees Parlement op 27 oktober 2015 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1236/2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (COM(2014)0001 – C7-0014/2014 – 2014/0005(COD))(1)
Amendement 1 Voorstel voor een verordening Overweging 8
(8) Een algemene vergunning zou ook gepast zijn wanneer een fabrikant aan Verordening (EG) nr. 1236/2005 onderworpen geneesmiddelen uit moet voeren naar een distributeur in een land dat de doodstraf niet heeft afgeschaft, op voorwaarde dat de exporteur en de distributeur een wettelijk bindende overeenkomst hebben gesloten die vereist dat de distributeur een passende reeks maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat de geneesmiddelen niet worden gebruikt voor voltrekking van de doodstraf.
(8) Een algemene vergunning zou ook gepast zijn wanneer een fabrikant aan Verordening (EG) nr. 1236/2005 onderworpen geneesmiddelen uit moet voeren naar een distributeur in een land dat de doodstraf niet heeft afgeschaft, op voorwaarde dat de exporteur en de distributeur een wettelijk bindende overeenkomst hebben gesloten die vereist dat de distributeur een passende reeks maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat de geneesmiddelen niet worden gebruikt voor voltrekking van de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.
Amendement 2 Voorstel voor een verordening Overweging 12
(12) Het is noodzakelijk om tussenhandelaars in de EU te verbieden hun diensten te verlenen met betrekking tot goederen waarvan de invoer en uitvoer verboden is, want deze goederen hebben geen ander praktisch nut dan voor de doodstraf; foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Het verbieden van de verlening van dergelijke diensten heeft als doel de openbare zeden te beschermen.
(12) Het is noodzakelijk om tussenhandelaars in de EU te verbieden hun diensten te verlenen met betrekking tot goederen waarvan de invoer en uitvoer verboden is, want deze goederen hebben geen ander praktisch nut dan voor de doodstraf; foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Het verbieden van de verlening van dergelijke diensten heeft als doel de openbare zeden te beschermen en de beginselen van menselijke waardigheid te eerbiedigen, die ten grondslag liggen aan de Europese waarden zoals vervat in het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Amendement 3 Voorstel voor een verordening Overweging 19 bis (nieuw)
(19 bis) Er dient een gerichte clausule betreffende het eindgebruik te worden ingevoerd zodat de lidstaten de doorvoer staken of opschorten van veiligheidsgerelateerde voorwerpen die niet onder de bijlagen II en III vallen en die duidelijk geen ander praktisch doel dienen dan de voltrekking van de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, of wanneer op redelijke gronden kan worden aangenomen dat de doorvoer van deze voorwerpen zou leiden tot de facilitering of uitvoering van de doodstraf, foltering of andere vormen van wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. De uit hoofde van de clausule betreffende gericht eindgebruik verleende bevoegdheden mogen geen betrekking hebben op medische producten die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf.
Amendement 4 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 2 – letter a bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 2 – letter f
(a bis) punt f) wordt vervangen door:
(f) „technische bijstand”: elke technische steun in verband met reparaties, ontwikkeling, vervaardiging, beproeving, onderhoud, assemblage of andere technische diensten, die de vorm kan aannemen van bijvoorbeeld instructies, advies, opleiding, overdracht van praktische kennis of vaardigheden en adviesdiensten. Technische bijstand omvat ook verbale vormen van bijstand en bijstand door middel van elektronische middelen;
"(f) „technische bijstand”: elke technische steun in verband met reparaties, ontwikkeling, vervaardiging, beproeving, onderhoud, assemblage, gebruik, praktijken of andere technische diensten, die de vorm kan aannemen van bijvoorbeeld instructies, advies, opleiding, overdracht van praktische kennis of vaardigheden en adviesdiensten. Technische bijstand omvat ook verbale vormen van bijstand en bijstand door middel van elektronische middelen;"
Amendement 5 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 2 – letter c Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 2 – punt k – alinea 2
Voor de toepassing van deze verordening geldt deze definitie niet voor het louter verstrekken van nevendiensten. Nevendiensten zijn vervoer, financiële diensten, verzekering of herverzekering dan wel algemene reclame of promotie;
Voor de toepassing van deze verordening geldt deze definitie eveneens voor het verstrekken van nevendiensten. Nevendiensten zijn vervoer, financiële diensten, verzekering of herverzekering dan wel algemene reclame of promotie, ook via internet;
Amendement 6 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 2 – letter c Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 2 – letter l
(l) „tussenhandelaar”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon of partnerschap, verblijvend of gevestigd in een lidstaat van de Unie, die of dat vanuit de Unie diensten als gedefinieerd onder k), verricht die gericht zijn op het grondgebied van een derde land;
(l) "tussenhandelaar": een natuurlijke persoon of rechtspersoon of partnerschap, verblijvend of gevestigd in of onderdaan van een lidstaat van de Unie, of een dochteronderneming van een rechtspersoon of partnerschap, die of dat diensten als gedefinieerd onder k), verricht;
Amendement 7 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 2 – letter c Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 2 – letter m
(m) „verlener van technische bijstand”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon of partnerschap, verblijvend of gevestigd in een lidstaat van de Unie, die of dat vanuit de Unie technische bijstand als gedefinieerd onder f), verleent die gericht is op het grondgebied van een derde land;
(m) "verlener van technische bijstand": een natuurlijke persoon of rechtspersoon of partnerschap, verblijvend of gevestigd in een lidstaat van de Unie, die of dat technische bijstand als gedefinieerd onder f), verleent;
Amendement 8 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 2 – letter c Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 2 – letter n
(n) „exporteur”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon of een partnerschap namens welke of welk een douaneaangifte bij uitvoer wordt gedaan, d.w.z. de persoon die op het tijdstip dat de aangifte wordt aanvaard, het contract met de ontvanger in het derde land heeft en die het recht heeft te beslissen dat het product naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie wordt verzonden. Indien geen uitvoercontract is gesloten of indien de houder van het contract niet namens zichzelf handelt, wordt onder de exporteur de persoon verstaan die het recht heeft om te beslissen het product naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie te verzenden. Indien het recht over de goederen te beschikken toekomt aan een persoon die blijkens het contract waarop de uitvoer berust, buiten de Unie is gevestigd, wordt de exporteur geacht de in de Unie gevestigde contracterende partij te zijn;
(n) „exporteur”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon of een partnerschap namens welke of welk een douaneaangifte bij uitvoer wordt gedaan, d.w.z. de persoon die op het tijdstip dat de aangifte wordt aanvaard, het contract met de ontvanger in het derde land heeft en die het recht heeft te beslissen dat het product naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie wordt verzonden. Indien geen uitvoercontract is gesloten of indien de houder van het contract niet namens zichzelf handelt, wordt onder de exporteur de persoon verstaan die het recht heeft om te beslissen het product naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie te verzenden. Indien het recht over de goederen te beschikken toekomt aan een persoon die blijkens het contract waarop de uitvoer berust, buiten de Unie is gevestigd, wordt de exporteur geacht de in de Unie verblijvende of gevestigde contracterende partij te zijn;
Amendement 9 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 2 – letter c Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 2 – letter r bis) (nieuw)
(r bis) "doorvoer": vervoer van in de bijlagen opgenomen niet-communautaire goederen, die het douanegebied van de Unie binnenkomen en doorkruisen met een bestemming buiten de Unie;
Amendement 10 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 3 bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikelk 4 ter (nieuw)
(3 bis) Het volgende artikel wordt ingevoegd:
"Artikel 4 ter
Verbod op doorvoer
1. Het is verboden de in bijlage II vermelde goederen door te voeren ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen.
2. In afwijking van lid 1 mogen de bevoegde autoriteiten toestemming verlenen voor de doorvoer van de in bijlage II vermelde goederen, indien wordt aangetoond dat dergelijke goederen in het derde land waarnaar de goederen worden uitgevoerd, uitsluitend worden gebruikt om te worden tentoongesteld in een museum met het oog op hun historische betekenis."
Amendement 11 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 3 ter (nieuw) Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 4 quater (nieuw)
(3 ter) Het volgende artikel wordt ingevoegd:
‘Artikel 4 quater
Verbod op commerciële verhandeling en promotie
De on- en offline commerciële verhandeling en promotie binnen de Unie, door een natuurlijke of rechtspersoon of partnerschap, met het oog op doorvoer van de in bijlage II opgenomen goederen, is verboden.’
Amendement 12 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 5 Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 6 – lid 1
1. De bevoegde autoriteiten besluiten per geval over een uitvoervergunning voor de in bijlage III bis vermelde goederen, rekening houdend met alle relevante overwegingen, met inbegrip van met name de vraag of een aanvraag voor een vergunning voor een in wezen identieke uitvoer in de afgelopen drie jaar is afgewezen door een andere lidstaat, het beoogde eindgebruik en het risico op wijziging van bestemming.
1. De bevoegde autoriteiten besluiten per geval inzake uitvoervergunningen met betrekking tot de in de bijlagenIII en III bis vermelde goederen, rekening houdend met alle relevante overwegingen, met inbegrip van met name de vraag, of een aanvraag voor een vergunning voor een in wezen identieke uitvoer in de afgelopen drie jaar is afgewezen door een andere lidstaat en overwegingen over het beoogde eindgebruik en het risico op wijziging van bestemming.
Amendement 13 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 5 bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 6 – lid 1 bis (nieuw)
(5 bis) in artikel 6 wordt het volgende lid ingevoegd:
"1 bis. De bevoegde autoriteit ziet er samen met de lidstaten op toe, rekening houdend met alle relevante bewijzen, dat alle ondernemingen die veiligheidsmaterieel promoten evenals ondernemingen die handelsbeurzen en andere evenementen organiseren waar dergelijk materieel wordt verhandeld, bewust worden gemaakt van het feit dat dit materieel zou kunnen worden gebruikt voor foltering of andere wrede, onterende of onmenselijke behandeling of bestraffing, en dat de verhandeling ervan wellicht verboden zal worden en de betreffende vergunningen kunnen worden ingetrokken;"
Amendement 14 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 5 ter (nieuw) Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 6 – lid 2
(5 ter) In artikel 6 wordt lid 2 vervangen door het volgende:
2. De bevoegde autoriteit verleent geen vergunning indien er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de in de bijlage III vermelde goederen door een wetshandhavingsinstantie of een natuurlijke of rechtspersoon in een derde land zouden kunnen worden gebruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, met inbegrip van gerechtelijke lijfstraffen.
"2. De bevoegde autoriteit verleent geen vergunning indien er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de in de bijlagen III en III bis vermelde goederen door een wetshandhavingsinstantie of een natuurlijke of rechtspersoon in een derde land zouden kunnen worden gebruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, met inbegrip van gerechtelijke lijfstraffen.
De bevoegde autoriteit houdt rekening met:
De bevoegde autoriteit houdt rekening met:
– de beschikbare internationale rechterlijke beslissingen;
– de beschikbare internationale rechterlijke beslissingen;
– de bevindingen van de bevoegde instanties van de Verenigde Naties, de Raad van Europa en de Europese Unie, en de verslagen van het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen van de Raad van Europa en van de speciale VN-rapporteur voor foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.
– de bevindingen van de bevoegde instanties van de Verenigde Naties, de Raad van Europa en de Europese Unie, en de verslagen van het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen van de Raad van Europa en van de speciale VN-rapporteur voor foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.
Ook andere relevante informatie, met inbegrip van beschikbare nationale rechterlijke beslissingen, verslagen of andere informatie van organisaties van het maatschappelijke middenveld en informatie over beperkingen op de uitvoer van in de bijlagen II en III genoemde goederen die door het land van bestemming worden toegepast, kan in aanmerking worden genomen.
Ook andere relevante informatie, met inbegrip van beschikbare nationale rechterlijke beslissingen, verslagen of andere informatie van organisaties van het maatschappelijke middenveld en informatie over beperkingen op de uitvoer van in de bijlagen II, III en III bis genoemde goederen die door het land van bestemming worden toegepast, kan in aanmerking worden genomen."
Amendement 15 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 5 quater (nieuw) Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 6 bis (nieuw)
(5 quarter) Het volgende artikel wordt ingevoegd:
‘Artikel 6 bis
Doorvoervergunning
1. Voor de doorvoer van de in bijlage III of in bijlage III bis opgenomen goederen is een doorvoervergunning vereist indien de marktdeelnemer door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van doorvoer ervan in kennis is gesteld dat de goederen in kwestie bedoeld zijn of kunnen zijn voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.
2. Indien een marktdeelnemer zich ervan bewust is dat de goederen van doorvoer die zijn opgenomen in bijlage III of bijlage III bis, in hun geheel of gedeeltelijk bedoeld zijn voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing stelt hij de bevoegde autoriteiten hiervan in kennis, die vervolgens besluiten of het passend is om voor de doorvoer in kwestie een vergunning te eisen.
3. Een lidstaat die overeenkomstig het bepaalde in de leden 1 en 2 een vergunning eist voor de doorvoer van een niet in bijlage III of bijlage III bis opgenomen product stelt de andere lidstaten en de Commissie daarvan in kennis.’
Amendement 16 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 6 Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 7 bis – lid 1
1. Het is een tussenhandelaar verboden om aan een persoon, entiteit of instantie in een derde land tussenhandeldiensten te verlenen voor in bijlage III opgenomen goederen, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen, indien de tussenhandelaar weet of redenen heeft om te vermoeden dat enig deel van de zending van dergelijke goederen bedoeld is of kan zijn voor gebruik voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in een land dat niet behoort tot het douanegebied van de EU.
1. Het is een tussenhandelaar verboden om aan een persoon, entiteit of instantie in een derde land tussenhandeldiensten te verlenen voor in de bijlagen III en III bis, opgenomen goederen, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen, indien de tussenhandelaar weet of redenen heeft om te vermoeden dat enig deel van de zending van dergelijke goederen bedoeld is of kan zijn voor gebruik voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in een land dat niet behoort tot het douanegebied van de EU.
Amendement 17 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 6 Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 7 bis – lid 2
2. Het is een verlener van technische bijstand verboden om aan een persoon, entiteit of instantie in een derde land technische bijstand te verlenen voor in bijlage III opgenomen goederen, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen, indien de verlener van dergelijke bijstand weet of redenen heeft om te vermoeden dat sommige of alle goederen bedoeld zijn of kunnen zijn voor gebruik voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in een land dat niet behoort tot het douanegebied van de EU.”
2. Het is een verlener van technische bijstand verboden om aan een persoon, entiteit of instantie in een derde land technische bijstand te verlenen voor in de bijlagen III en III bis opgenomen goederen, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen, indien de verlener van dergelijke bijstand weet of redenen heeft om te vermoeden dat sommige of alle goederen bedoeld zijn of kunnen zijn voor gebruik voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in een land dat niet behoort tot het douanegebied van de EU. Het is een verlener van technische bijstand eveneens verboden om instructies, advies, training, praktische kennis of vaardigheden te verstrekken die zouden kunnen bijdragen aan de voltrekking van de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.
Amendement 18 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 6 bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 7 bis bis (nieuw)
6 bis. Het volgende artikel wordt ingevoegd:
‘Artikel 7 bis bis
Uitwisseling van beste praktijken
De lidstaten worden aangemoedigd tot het bevorderen van beste praktijken onder de verstrekkers van technische bijstand om ervoor te zorgen dat deze bijstand positief bijdraagt aan de bestrijding van foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.’
Amendement 19 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 7 Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 7 quater – alinea 3 – punt 3.3 (nieuw)
'3.3. De Commissie neemt in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en in voorkomend geval van derde landen richtsnoeren met beste praktijken betreffende de controle van het eindgebruik aan.'
Amendement 20 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 7 bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 1236/2005 Hoofdstuk III ter (nieuw) – Artikel 7 sexies (nieuw)
(7 bis) Het volgende artikel wordt ingevoegd:
‘Hoofdstuk III ter
Niet in de bijlagen opgenomen goederen
Artikel 7 sexies
Vangnetbepaling
1. Voor de uitvoer van goederen die niet opgenomen zijn in de bijlagen bij deze verordening is een uitvoervergunning vereist indien de exporteur door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin deze is gevestigd ervan in kennis is gesteld dat de goederen in kwestie in hun geheel of gedeeltelijk bedoeld zijn of kunnen zijn voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.
2. Indien een exporteur zich ervan bewust is dat de goederen die deze wil uitvoeren, die niet zijn opgenomen in bijlage II, bijlage III of bijlage III bis, in hun geheel of gedeeltelijk bedoeld zijn voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, stelt de exporteur de autoriteiten van de lidstaat waarin deze is gevestigd hiervan in kennis, die vervolgens besluiten of het passend is om voor de uitvoer in kwestie een vergunning te eisen.
3. Een lidstaat die overeenkomstig het bepaalde in de leden 1 en 2 een vergunning eist voor de uitvoer van een niet in bijlage II, bijlage III of bijlage III bis opgenomen product stelt de andere lidstaten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis, onder vermelding van de exacte redenen voor het eisen van een vergunning. De lidstaten stellen de Commissie tevens onverwijld in kennis van eventuele wijzigingen van de krachtens de leden 1 en 2 genomen maatregelen.
4. De andere lidstaten houden terdege rekening met deze informatie en stellen hun douaneadministratie en andere ter zake bevoegde nationale autoriteiten daarvan in kennis.
5. Indien hier dwingende urgente redenen voor bestaan, voegt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen in de leden 1 en 2 bedoelde goederen toe aan bijlage II, bijlage III of bijlage III bis. De in artikel 15 ter neergelegde procedure is van toepassing op overeenkomstig dit lid vastgestelde gedelegeerde handelingen.
6. De in Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad1a omschreven geneesmiddelen vallen niet onder de werkingssfeer van dit artikel.
_________________________
1aRichtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67).’
Amendement 21 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 8 Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 8 – lid 6
6. In afwijking van lid 5 verstrekt de fabrikant, indien geneesmiddelen worden uitgevoerd door een fabrikant naar een distributeur, informatie over de regelingen en maatregelen die zijn getroffen om te voorkomen dat de producten worden gebruikt voor de doodstraf, alsook over het land van bestemming en, indien beschikbaar, over het eindgebruik en de eindgebruikers van de goederen.
6. In afwijking van lid 5 verstrekt de fabrikant, indien geneesmiddelen worden uitgevoerd door een fabrikant naar een distributeur, informatie over de regelingen en maatregelen die zijn getroffen om te voorkomen dat de producten worden gebruikt voor de doodstraf, alsook over het land van bestemming en, indien beschikbaar, over het eindgebruik en de eindgebruikers van de goederen. Deze informatie wordt op verzoek verstrekt aan onafhankelijke toezichtsorganen, zoals nationale preventiemechanismen die zijn opgericht in het kader van het Facultatief Protocol bij het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, of nationale mensenrechtenorganisaties in de lidstaten.
Amendement 22 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 8 bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 10 – lid 2
(8 bis) In artikel 10 wordt lid 2 vervangen door het volgende:
2. Indien een douaneaangifte wordt gedaan voor de in bijlage II of III opgenomen goederen en wordt bevestigd dat geen vergunning uit hoofde van deze verordening is verleend voor de voorgenomen in- of uitvoer, dan leggen de douaneautoriteiten beslag op de aangegeven goederen en wijzen zij op de mogelijkheid om uit hoofde van deze verordening een aanvraag voor een vergunning in te dienen. Indien binnen zes maanden na de beslaglegging geen aanvraag is ingediend voor een vergunning of indien de bevoegde autoriteiten een dergelijke aanvraag afwijzen, kunnen de douaneautoriteiten over de vastgehouden goederen beschikken overeenkomstig de nationale wetgeving die van toepassing is.
"2. Indien een douaneaangifte wordt gedaan voor de in bijlage II, III, of III bis opgenomen goederen en wordt bevestigd dat geen vergunning uit hoofde van deze verordening is verleend voor de voorgenomen in- of uitvoer, dan leggen de douaneautoriteiten beslag op de aangegeven goederen en wijzen zij op de mogelijkheid om uit hoofde van deze verordening een aanvraag voor een vergunning in te dienen. Indien binnen zes maanden na de beslaglegging geen aanvraag is ingediend voor een vergunning of indien de bevoegde autoriteiten een dergelijke aanvraag afwijzen, kunnen de douaneautoriteiten over de vastgehouden goederen beschikken overeenkomstig de nationale wetgeving die van toepassing is."
Amendement 23 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 12 Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artike 12 bis – lid 2
2. De Commissie kan, binnen drie maanden, de verzoekende lidstaat vragen om aanvullende informatie te verstrekken; indien de Commissie vindt dat het verzoek een of meerdere desbetreffende punten niet behandelt of dat meer informatie over een of meer desbetreffende punten noodzakelijk is. De Commissie vermeldt de punten waarvoor aanvullende informatie vereist is.
2. Na ontvangst van een verzoek als bedoeld in lid 1, stelt de Commissie alle lidstaten onmiddellijk hiervan in kennis en verspreidt zij de van de verzoekende lidstaat ontvangen informatie. In afwachting van een definitief besluit van de Commissie kunnen de lidstaten onmiddellijk de doorvoer van de in het verzoek vermelde goederen staken. De Commissie kan, binnen drie maanden, de verzoekende lidstaat vragen om aanvullende informatie te verstrekken; indien de Commissie vindt dat het verzoek een of meerdere desbetreffende punten niet behandelt of dat meer informatie over een of meer desbetreffende punten noodzakelijk is. De Commissie vermeldt de punten waarvoor aanvullende informatie vereist is.
Amendement 24 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 12 Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 12 bis – lid 3
3. Indien de Commissie van mening is dat er geen aanvullende informatie nodig is of, indien van toepassing, na ontvangst van de gevraagde aanvullende informatie, start de Commissie binnen zes maanden de procedure voor het vaststellen van de gevraagde wijziging of informeert zij de verzoekende lidstaten over de redenen dit niet te doen.”
3. Indien de Commissie van mening is dat er geen aanvullende informatie nodig is of, indien van toepassing, na ontvangst van de gevraagde aanvullende informatie, start de Commissie binnen drie maanden de procedure voor het vaststellen van de gevraagde wijziging of informeert zij de verzoekende lidstaten over de redenen dit niet te doen.
Amendement 25 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 12 bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 13 – lid 1
(12 bis) In artikel 13 wordt lid 1 vervangen door:
1. Onverminderd artikel 11 stellen de Commissie en de lidstaten elkaar op verzoek in kennis van de maatregelen die uit hoofde van deze verordening worden genomen, en verstrekken elkaar alle relevante informatie waarover zij beschikken in verband met deze verordening, met name informatie over verleende en geweigerde vergunningen.
‘1. Onverminderd artikel 11 stelt elke lidstaat de Commissie in kennis van maatregelen die uit hoofde van deze verordening worden genomen, en verstrekt zij alle relevante informatie waarover zij beschikt in verband met deze verordening, met name informatie over verleende en geweigerde vergunningen, en eveneens met betrekking tot maatregelen die in het kader van de clausule betreffende gericht eindgebruik worden genomen. De Commissie deelt deze informatie aan de andere lidstaten mee.’
Amendement 26 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 12 ter (nieuw) Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 13 – lid 3 bis (nieuw)
(12 ter) in artikel 13 wordt het volgende lid ingevoegd:
‘3 bis. De Commissie stelt een jaarverslag op dat is samengesteld uit de in lid 3 genoemde jaarlijkse activiteitenverslagen. Het verslag worden voor het publiek toegankelijk gemaakt.’
Amendement 27 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 15 Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 15 bis
Artikel 15 bis
Schrappen
Uitoefening van delegatie
1. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig de in dit artikel vastgestelde voorwaarden.
2. Aan de Commissie wordt de in artikel 12 vermelde delegatie van bevoegdheden toegekend voor een periode van vijf jaar vanaf …. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de periode van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 12 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij daar tegelijkertijd het Europees Parlement en de Raad van in kennis.
5. Een overeenkomstig artikel 12 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie heeft medegedeeld dat daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn kan op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden worden verlengd.
Amendement 28 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 15 bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 15 quater (nieuw)
(15 bis) Het volgende artikel wordt ingevoegd:
"Artikel 15 quater
Coördinatiegroep voor de bestrijding van foltering
1. Er wordt een coördinatiegroep voor de bestrijding van foltering ingesteld waarvan het voorzitterschap door een vertegenwoordiger van de Commissie wordt bekleed. Elke lidstaat wijst in deze groep een vertegenwoordiger aan. De groep heeft tot taak elk vraagstuk in verband met de toepassing van deze verordening te onderzoeken dat door de voorzitter of door een vertegenwoordiger van een lidstaat aan de orde wordt gesteld.
2. De coördinatiegroep treft in samenwerking met de Commissie alle passende maatregelen om een rechtstreekse samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten te bewerkstelligen, in het bijzonder om te voorkomen dat als gevolg van eventuele verschillen bij de toepassing van de controles op de uitvoer van goederen die voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing kunnen worden gebruikt, het handelsverkeer wordt verlegd.
3. De voorzitter van de coördinatiegroep voor de bestrijding van foltering raadpleegt telkens wanneer hij dit nodig acht exporteurs, tussenhandelaars en andere belanghebbenden ter zake die onder meer afkomstig zijn uit alle delen van het maatschappelijk middenveld en die beschikken over relevante expertise op het gebied van zaken die onder deze verordening vallen.
4. De Commissie legt jaarlijks aan het Europees Parlement een schriftelijk verslag voor over de activiteiten, onderzoeken en raadplegingen van de coördinatiegroep voor de bestrijding van foltering, waarvoor artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van toepassing is.'
Amendement 29 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 15 ter (nieuw) Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 15 quinquies(nieuw)
(15 ter) Het volgende artikel wordt ingevoegd:
"Artikel 15 quinquies
1. Tegen…* en vervolgens om de drie jaar beoordeelt de Commissie de tenuitvoerlegging van deze verordening en legt zij het Europees Parlement en de Raad een uitgebreid uitvoerings- en effectbeoordelingsverslag voor, waarin voorstellen tot wijziging ervan kunnen worden opgenomen. De lidstaten verstrekken de Commissie alle passende informatie die zij voor de opstelling van dit verslag nodig heeft.
2. In specifieke delen van het verslag worden de volgende zaken behandeld:
(a) de coördinatiegroep voor de bestrijding van foltering en zijn activiteiten, onderzoeken en raadplegingen. Gegevens die de Commissie verstrekt over de onderzoeken en raadplegingen van de coördinatiegroep worden als vertrouwelijk behandeld overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001. Gegevens worden in elk geval als vertrouwelijk beschouwd indien uit de bekendmaking ervan aanzienlijk nadeel kan voortvloeien voor degene die ze heeft verstrekt of van wie ze afkomstig zijn;
(b) Deze evaluatie strekt zich uit tot nationale vergunningsbesluiten van de lidstaten, verslaglegging door de lidstaten aan de Commissie, mechanismen voor kennisgeving en raadpleging tussen de lidstaten onderling, uitvaardiging en handhaving.
(c) uitgebreide informatie over de aard en het effect van door de lidstaten krachtens artikel 17 getroffen maatregelen, onder meer de werking van door de lidstaten geïntroduceerde sanctiemaatregelen en een beoordeling of deze regelingen doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn.
______________
* Drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening."
Amendement 30 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 15 quater (nieuw) Verordening (EG) nr. 1236/2005 Artikel 17 – lid 2 bis (nieuw)
(15 quater) aan artikel 17 wordt het volgende lid toegevoegd:
"2 bis. De Commissie beoordeelt of door de lidstaten vastgestelde regels voor sancties van vergelijkbare aard zijn en een vergelijkbaar effect hebben."
Amendement 31 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – punt 15 – punt (-a) (nieuw) Verordening (EG) nr. 1236/2005 Bijlage III – kolom 2 – punten 1 en 2
(-a) In Bijlage III, tweede kolom, worden punten 1 en 2 vervangen door het volgende:
1. Goederen ontworpen om mensen in bedwang te houden:
"1. Goederen ontworpen om mensen in bedwang te houden:
1.1. Kluisters en groepskluisters
1.1. Kluisters en groepskluisters
Opmerkingen:
Opmerkingen:
1. Kluisters zijn middelen om mensen in bedwang te houden bestaande uit twee boeien of ringen, voorzien van een vergrendelingsmechanisme, met daartussen een ketting of staaf
1. Kluisters zijn middelen om mensen in bedwang te houden bestaande uit twee boeien of ringen, voorzien van een vergrendelingsmechanisme, met daartussen een ketting of staaf
2. Dit punt betreft niet beenboeien en groepskluisters waarop een verbod geldt volgens punt 2.3 van bijlage II
2. Dit punt betreft niet beenboeien en groepskluisters waarop een verbod geldt volgens punt 2.3 van bijlage II
3. Dit punt betreft niet „gewone handboeien”. Gewone handboeien zijn handboeien die aan alle volgende voorwaarden voldoen:
3. Dit punt betreft niet „gewone handboeien”. Gewone handboeien zijn handboeien die aan alle volgende voorwaarden voldoen:
— de totale afmeting met inbegrip van de ketting, van het uiteinde van de ene boei tot het uiteinde van de tweede boei, bedraagt tussen 150 mm en 280 mm wanneer beide boeien gesloten zijn;
— de totale afmeting met inbegrip van de ketting, van het uiteinde van de ene boei tot het uiteinde van de tweede boei, bedraagt tussen 150 mm en 280 mm wanneer beide boeien gesloten zijn;
— de binnenomtrek van elke boei bedraagt maximaal 165 mm wanneer deze is vergrendeld op de laatste inkeping van het vergrendelingsmechanisme;
— de binnenomtrek van elke boei bedraagt maximaal 165 mm wanneer deze is vergrendeld op de laatste inkeping van het vergrendelingsmechanisme;
— de binnenomtrek van elke boei bedraagt minimaal 200 mm wanneer deze is vergrendeld op de eerste inkeping van het vergrendelingsmechanisme; en
— de binnenomtrek van elke boei bedraagt minimaal 200 mm wanneer deze is vergrendeld op de eerste inkeping van het vergrendelingsmechanisme; en
— de boeien werden niet aangepast om fysieke pijn of lijden te veroorzaken.
— de boeien werden niet aangepast om fysieke pijn of lijden te veroorzaken.
1.2. Individuele boeien of ringen, voorzien van een vergrendelingsmechanisme, waarbij de binnenomtrek meer dan 165 mm bedraagt wanneer zij zijn vergrendeld op de laatste inkeping van het vergrendelingsmechanisme
1.2. Individuele boeien of ringen, voorzien van een vergrendelingsmechanisme, waarbij de binnenomtrek meer dan 165 mm bedraagt wanneer zij zijn vergrendeld op de laatste inkeping van het vergrendelingsmechanisme
Opmerking:
Opmerking:
Dit punt omvat halsbanden en andere individuele boeien of ringen die zijn voorzien van een vergrendelings-mechanisme en die met een ketting zijn verbonden met gewone handboeien
Dit punt omvat halsbanden en andere individuele boeien of ringen die zijn voorzien van een vergrendelings-mechanisme en die met een ketting zijn verbonden met gewone handboeien
1.3. Spuwmaskers: maskers, ook uit gaas, die de mond bedekken om spuwen te voorkomen
1.3. Spuwmaskers: maskers, ook uit gaas, die de mond bedekken om spuwen te voorkomen
Opmerking: dit punt omvat spuwmaskers die met een ketting zijn verbonden met gewone handboeien
Opmerking: dit punt omvat spuwmaskers die met een ketting zijn verbonden met gewone handboeien
1.3 bis. Met riemen uitgeruste stoelen, planken en bedden
2. Wapens en apparaten die zijn ontworpen ten behoeve van oproerbeheersing of zelfbescherming:
2. Wapens en apparaten die zijn ontworpen ten behoeve van oproerbeheersing of zelfbescherming:
2.1. Draagbare wapens met elektrische ontlading die slechts op één persoon tegelijk kunnen worden gericht voor het toedienen van een elektrische schok, met inbegrip van maar niet beperkt tot stroomstootstokken, stroomstootschilden, verdovingspistolen en geweren voor het afvuren van schokpijltjes
2.1. Draagbare wapens met elektrische ontlading die slechts op één persoon tegelijk kunnen worden gericht voor het toedienen van een elektrische schok, met inbegrip van maar niet beperkt tot stroomstootstokken, stroomstootschilden, verdovingspistolen en geweren voor het afvuren van schokpijltjes
Opmerkingen:
Opmerkingen:
1. Dit punt betreft niet stroomschokgordels en soortgelijke apparaten zoals omschreven in punt 2.1 van bijlage II
1. Dit punt betreft niet stroomschokgordels en soortgelijke apparaten zoals omschreven in punt 2.1 van bijlage II
2. Dit punt betreft niet individuele stroomschokapparaten die de gebruiker bij zich draagt voor zijn eigen bescherming
2. Dit punt betreft niet individuele stroomschokapparaten die de gebruiker bij zich draagt voor zijn eigen bescherming
2.2. Pakketten met alle essentiële componenten voor het assembleren van draagbare wapens met elektrische ontlading als bedoeld in punt 2.1
2.2. Pakketten met alle essentiële componenten voor het assembleren van draagbare wapens met elektrische ontlading als bedoeld in punt 2.1
Opmerking:
Opmerking:
De volgende goederen worden beschouwd als essentiële componenten:
De volgende goederen worden beschouwd als essentiële componenten:
— de eenheid die de elektrische schok veroorzaakt,
— de eenheid die de elektrische schok veroorzaakt,
— de schakelaar, al dan niet met afstandsbediening, en
— de schakelaar, al dan niet met afstandsbediening, en
— de elektroden, of, waar van toepassing, de kabels waarlangs de elektrische schok wordt toegediend
— de elektroden, of, waar van toepassing, de kabels waarlangs de elektrische schok wordt toegediend
2.3. Vaste of monteerbare wapens met elektrische ontlading die een groot bereik hebben en waarmee meerdere personen elektrische schokken kunnen worden toegediend
2.3. Vaste of monteerbare wapens met elektrische ontlading die een groot bereik hebben en waarmee meerdere personen elektrische schokken kunnen worden toegediend
2.3 bis. Akoestische apparatuur voor het in bedwang houden van mensenmassa's en relbestrijding
2.3 ter. Millimetergolfwapens"
Amendement 32 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – lid 2
Artikel 1, lid 6, en artikel 1, lid 7, voor zover het de toevoeging van artikel 7 quinquies betreft, zijn vanaf 1 januari 2015 van toepassing.
Artikel 1, lid 6, en artikel 1, lid 7, voor zover het de toevoeging van artikel 7 quinquies betreft, zijn vanaf 1 februari 2016 van toepassing.
Amendement 33 Voorstel voor een verordening Bijlage II – Deel 2 Verordening (EG) nr. 1236/2005 Bijlage III ter
Benin
Schrappen
Amendement 34 Voorstel voor een verordening Bijlage II - Deel 2 Verordening (EG) nr. 1236/2005 Bijlage III ter
Gabon
Amendement 35 Voorstel voor een verordening Bijlage II – Deel 2 Verordening (EG) nr. 1236/2005 Bijlage III ter
Liberia
Schrappen
Amendement 36 Voorstel voor een verordening Bijlage II – Deel 2 Verordening (EG) nr. 1236/2005 Bijlage III ter
Madagascar
Schrappen
Amendement 37 Voorstel voor een verordening Bijlage II – Deel 2 Verordening (EG) nr. 1236/2005 Bijlage III ter
Mongolia
Schrappen
Amendement 38 Voorstel voor een verordening Bijlage II – Deel 2 Verordening (EG) nr. 1236/2005 Bijlage III ter
De zaak werd terugverwezen voor een nieuwe behandeling naar de bevoegde commissie uit hoofde van artikel 61, lid 2, tweede alinea, van het Reglement (A8-0267/2015).
Verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied *
473k
199k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 oktober 2015 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (COM(2015)0135 – C8-0085/2015 – 2015/0068(CNS))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2015)0135),
– gezien artikel 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8‑0085/2015),
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A8‑0306/2015),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Amendement 1 Voorstel voor een richtlijn Visum 2 bis (nieuw)
Gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de eerbiediging van het recht op bescherming van persoonsgegevens en de vrijheid van ondernemerschap,
Amendement 2 Voorstel voor een richtlijn Overweging 1
(1) Grensoverschrijdende belastingontwijking, agressieve fiscale planning en schadelijke belastingconcurrentie zijn de afgelopen jaren een steeds groter probleem geworden, dat inmiddels zowel in de Unie als op mondiaal niveau hoog op de agenda staat. Grondslaguitholling leidt tot een aanzienlijke derving van belastingopbrengsten voor de lidstaten, waardoor zij moeilijker een groeibevorderend fiscaal beleid kunnen voeren. Met name rulings betreffende fiscaal geïnspireerde structuren leiden tot een laag niveau van belasting ter zake van kunstmatig hoge inkomsten in het land dat de ruling afgeeft, en kunnen resulteren in kunstmatig lage inkomsten voor belastingheffing in andere betrokken landen. Daarom is er dringend behoefte aan meer transparantie. Om dit te bereiken, moeten de instrumenten en mechanismen van Richtlijn 2011/16/EU13 van de Raad worden uitgebreid.
(1) Grensoverschrijdende belastingontwijking, agressieve fiscale planning en schadelijke belastingconcurrentie zijn de afgelopen jaren een steeds groter probleem geworden, dat inmiddels zowel in de Unie als op mondiaal niveau hoog op de agenda staat. Grondslaguitholling leidt tot een aanzienlijke derving van belastingopbrengsten voor de lidstaten, waardoor zij moeilijker een groeibevorderend fiscaal beleid kunnen voeren, tot verstoring van de mededinging ten koste van ondernemingen – en met name kleine en middelgrote ondernemingen – die wel het correcte belastingbedrag betalen, en tot een verschuiving van de belasting naar minder mobiele factoren zoals arbeid en consumptie. In bepaalde gevallen hebben rulings betreffende fiscaal geïnspireerde structuren echter geleid tot een laag niveau van belasting ter zake van kunstmatig hoge inkomsten in het land dat de ruling afgeeft, en tot kunstmatig lage inkomsten voor belastingheffing in andere betrokken landen, waardoor de belastinggrondslag in deze lidstaten wordt verlaagd. Daarom is er dringend behoefte aan meer doelgerichte transparantie en uitwisseling van inlichtingen, ten minste overeenkomstig de OESO-normen. Om dit te bereiken, moeten de instrumenten en mechanismen van Richtlijn2011/16/EU13 van de Raad worden uitgebreid.
__________________
__________________
13 Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).
13 Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).
Amendement 3 Voorstel voor een richtlijn Overweging 1 bis (nieuw)
(1 bis) Naar aanleiding van het LuxLeaks-schandaal geeft het Europees Parlement met dit verslag uitdrukking aan zijn vastberadenheid om belastingfraude en belastingontduiking niet te tolereren en te pleiten voor een eerlijke verdeling van de belastingdruk tussen burgers en ondernemingen.
Amendement 4 Voorstel voor een richtlijn Overweging 2
(2) De Europese Raad heeft in zijn conclusies van 18 december 2014 onderstreept dat de inspanningen voor de bestrijding van belastingontwijking en agressieve fiscale planning dringend moeten worden opgevoerd, zowel mondiaal als op EU-niveau. Gelet op het belang van transparantie verheugde de Europese Raad zich over het voornemen van de Commissie om een voorstel inzake de automatische uitwisseling van inlichtingen over fiscale rulings in de Unie in te dienen.
(2) De Europese Raad heeft in zijn conclusies van 18 december 2014 onderstreept dat de inspanningen voor de bestrijding van belastingontwijking en agressieve fiscale planning dringend moeten worden opgevoerd, zowel mondiaal als op Europees niveau. Gelet op het belang van transparantie en de bijbehorende uitwisseling van inlichtingen verheugde de Europese Raad zich over het voornemen van de Commissie om een voorstel inzake de automatische uitwisseling van inlichtingen over fiscale rulings in de Unie in te dienen.
Amendement 5 Voorstel voor een richtlijn Overweging 4
(4) Er doen zich evenwel verschillende belangrijke praktische moeilijkheden voor die een efficiënte spontane uitwisseling van inlichtingen over voorafgaande grensoverschrijdende rulings en voorafgaande prijsafspraken belemmeren, zoals het feit dat de lidstaat die de ruling afgeeft, zelf mag beoordelen welke andere lidstaten op de hoogte moeten worden gebracht.
(4) Er doen zich evenwel verschillende belangrijke praktische moeilijkheden voor die een efficiënte spontane uitwisseling van inlichtingen over voorafgaande grensoverschrijdende rulings en voorafgaande prijsafspraken belemmeren, zoals het feit dat de lidstaat die de ruling afgeeft, zelf mag beoordelen welke andere lidstaten op de hoogte moeten worden gebracht, en het zwakke toezichtsysteem, waardoor het voor de Commissie moeilijk is om eventuele inbreuken op de verplichting tot uitwisseling van inlichtingen vast te stellen.
Amendement 6 Voorstel voor een richtlijn Overweging 4 bis (nieuw)
(4 bis) Een doeltreffende uitwisseling en verwerking van fiscale informatie en de daaruit voortvloeiende groepsdruk zouden een sterk afschrikkend effect hebben op de invoering van schadelijke belastingpraktijken, en zouden de lidstaten en de Commissie alle relevante informatie in handen geven om tegen dergelijke praktijken op te treden.
Amendement 7 Voorstel voor een richtlijn Overweging 5
(5) De mogelijkheid om het verstrekken van inlichtingen te weigeren indien dit zou leiden tot de openbaarmaking van een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of van een fabrieks- of handelswerkwijze, of indien het inlichtingen betreft waarvan de onthulling in strijd zou zijn met de openbare orde, mag niet gelden voor bepalingen van verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen over voorafgaande grensoverschrijdende rulings en voorafgaande prijsafspraken, teneinde de doeltreffendheid van deze uitwisselingen niet te beperken. De beperkte omvang van de inlichtingen die moeten worden uitgewisseld met alle lidstaten, moet voldoende bescherming van deze handelsbelangen garanderen.
(5) De mogelijkheid om het verstrekken van inlichtingen te weigeren indien dit zou leiden tot de openbaarmaking van een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of van een fabrieks- of handelswerkwijze, of indien het inlichtingen betreft waarvan de onthulling in strijd zou zijn met de openbare orde, mag niet gelden voor bepalingen van verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen over voorafgaande rulings en voorafgaande prijsafspraken, teneinde de doeltreffendheid van deze uitwisselingen niet te beperken. De beperkte omvang van de inlichtingen die moeten worden uitgewisseld met alle lidstaten, garandeert voldoende bescherming van deze handelsbelangen.
Amendement 8 Voorstel voor een richtlijn Overweging 5 bis (nieuw)
(5 bis) Voorafgaande fiscale rulings en voorafgaande prijsafspraken kunnen een grensoverschrijdende dimensie hebben ondanks het feit dat ze betrekking hebben op zuiver nationale transacties. Dat geldt in het bijzonder voor cascadetransacties, waarbij de voorafgaande ruling of voorafgaande prijsafspraak betrekking heeft op de eerste nationale transacties, onder buitenbeschouwinglating van de volgende (grensoverschrijdende) transacties.
Amendement 9 Voorstel voor een richtlijn Overweging 5 ter (nieuw)
(5 ter) Om willekeurige verschillen tussen belastingregelingen in het kader van de verschillende administratieve praktijken te vermijden, dient de definitie van voorafgaande rulings en voorafgaande prijsafspraken fiscale regelingen te omvatten ongeacht of ze op formele dan wel informele wijze zijn afgegeven en ongeacht of ze bindend dan wel niet-bindend van aard zijn.
Amendement 10 Voorstel voor een richtlijn Overweging 5 quater (nieuw)
(5 quater) Voorafgaande fiscale rulings bevorderen de consistente en transparante toepassing van de wet.
Amendement 11 Voorstel voor een richtlijn Overweging 5 quinquies (nieuw)
(5 quinquies) Transparante belastingregels bieden belastingbetalers en bedrijven rechtszekerheid en trekken investeringen aan.
Amendement 12 Voorstel voor een richtlijn Overweging 6
(6) Om profijt te kunnen trekken van de voordelen van de verplichte automatische uitwisseling over voorafgaande grensoverschrijdende rulings en voorafgaande prijsafspraken, moeten de inlichtingen onmiddellijk nadat de ruling is afgegeven of de prijsafspraak is gesloten, worden verstrekt, en daarom moeten regelmatige tijdstippen voor de inlichtingenverstrekking worden vastgesteld.
(6) Om profijt te kunnen trekken van de voordelen van de verplichte automatische uitwisseling over voorafgaande grensoverschrijdende rulings en voorafgaande prijsafspraken, moeten de inlichtingen die er betrekking op hebben onmiddellijk nadat de ruling is afgegeven of de prijsafspraak is gesloten, worden verstrekt. Bij niet-naleving kunnen efficiënte en effectieve sancties worden ontwikkeld.
Amendement 13 Voorstel voor een richtlijn Overweging 7
(7) Bij de verplichte automatische uitwisseling over voorafgaande grensoverschrijdende rulings en voorafgaande prijsafspraken moet telkens een welomschreven set basisgegevens aan alle lidstaten worden verstrekt. De Commissie moet alle nodige maatregelen nemen om deze inlichtingenverstrekking te standaardiseren volgens de procedure van Richtlijn 2011/16/EU voor de vaststelling van een standaardformulier voor de inlichtingenuitwisseling. Die procedure dient ook te worden gevolgd bij het vaststellen van de nodige maatregelen en nadere regels voor de tenuitvoerlegging van de inlichtingenuitwisseling.
(7) Bij de verplichte automatische uitwisseling over voorafgaande rulings en voorafgaande prijsafspraken moet telkens een welomschreven set basisgegevens aan alle lidstaten worden verstrekt. De Commissie moet alle nodige maatregelen nemen om deze inlichtingenverstrekking te standaardiseren volgens de procedure van Richtlijn 2011/16/EU voor de vaststelling van een standaardformulier voor de inlichtingenuitwisseling. Die procedure dient ook te worden gevolgd bij het vaststellen van de nodige maatregelen en nadere regels voor de tenuitvoerlegging van de inlichtingenuitwisseling.
Amendement 14 Voorstel voor een richtlijn Overweging 8
(8) De lidstaten moeten de uit te wisselen basisgegevens ook aan de Commissie meedelen. Op die manier kan de Commissie te allen tijde de effectieve toepassing van de automatische uitwisseling van inlichtingen over voorafgaande grensoverschrijdende rulings en voorafgaande prijsafspraken monitoren en evalueren. Deze mededeling zal een lidstaat niet ontheffen van zijn verplichtingen inzake de aanmelding van staatssteun bij de Commissie.
(8) De lidstaten moeten de uit te wisselen basisgegevens ook aan de Commissie meedelen, aangezien de Commissie onafhankelijk moet kunnen oordelen of deze informatie relevant is voor het blootleggen van illegale staatssteun. Dankzij deze basisgegevens kan de Commissie te allen tijde de effectieve toepassing van de automatische uitwisseling van inlichtingen over voorafgaande rulings en voorafgaande prijsafspraken op doeltreffende wijze monitoren en evalueren en ervoor zorgen dat rulings geen negatief effect hebben op de interne markt. Deze mededeling zal een lidstaat niet ontheffen van zijn verplichtingen inzake de aanmelding van staatssteun bij de Commissie.
Amendement 15 Voorstel voor een richtlijn Overweging 8 bis (nieuw)
(8 bis) De lidstaten moeten vóór 1 oktober 2018 een analyse achteraf van de doelmatigheid van deze richtlijn indienen bij de Commissie.
Amendement 16 Voorstel voor een richtlijn Overweging 9
(9) Terugmelding van de ontvangende lidstaat aan de verstrekkende lidstaat is noodzakelijk voor het functioneren van een doeltreffend systeem van automatische inlichtingenuitwisseling. Daarom is het passend te voorzien in maatregelen die de mogelijkheid tot terugmelding bieden in gevallen waarin gebruik is gemaakt van de inlichtingen en er geen terugmelding kan gebeuren op grond van andere bepalingen van Richtlijn 2011/16/EU.
(9) Terugmelding van de ontvangende lidstaat aan de verstrekkende lidstaat is noodzakelijk voor het functioneren van een doeltreffend systeem van automatische inlichtingenuitwisseling, omdat dit de administratieve samenwerking tussen de lidstaten aanmoedigt. Daarom is het passend te voorzien in maatregelen die de mogelijkheid tot terugmelding bieden in gevallen waarin gebruik is gemaakt van de inlichtingen en er geen terugmelding kan gebeuren op grond van andere bepalingen van Richtlijn 2011/16/EU. Op deze manier wordt het moeilijker om inlichtingen te omzeilen met als doel fraude te plegen.
Amendement 17 Voorstel voor een richtlijn Overweging 10
(10) Een lidstaat moet een beroep kunnen doen op artikel5 van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de uitwisseling van inlichtingen op verzoek om aanvullende informatie te krijgen, daaronder begrepen de volledige tekst van voorafgaande grensoverschrijdende rulings of voorafgaande prijsafspraken, van de lidstaat die dergelijke rulings heeft afgegeven of dergelijke prijsafspraken heeft gesloten.
(10) Een lidstaat moet een beroep kunnen doen op artikel5 van Richtlijn2011/16/EU betreffende de uitwisseling van inlichtingen op verzoek om aanvullende informatie te krijgen, daaronder begrepen de volledige tekst van voorafgaande rulings of voorafgaande prijsafspraken, van de lidstaat die dergelijke rulings heeft afgegeven of dergelijke prijsafspraken heeft gesloten, alsmede eventuele daaropvolgende teksten met wijzigingen.
Amendement 18 Voorstel voor een richtlijn Overweging 10 bis (nieuw)
(10 bis) Het begrip "inlichtingen die naar verwachting van belang zijn" zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2011/16/EU moet worden verduidelijkt om te voorkomen dat deze inlichtingen zodanig worden uitgelegd dat belastingen worden omzeild.
Amendement 19 Voorstel voor een richtlijn Overweging 11
(11) De lidstaten dienen alle nodige maatregelen te treffen om obstakels weg te nemen die een belemmering kunnen vormen voor de effectieve en zo breed mogelijke verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen over voorafgaande grensoverschrijdende rulings en voorafgaande prijsafspraken.
(11) De lidstaten dienen alle nodige maatregelen te treffen om obstakels weg te nemen die een belemmering kunnen vormen voor de effectieve en zo breed mogelijke verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen over voorafgaande rulings en voorafgaande prijsafspraken.
Amendement 20 Voorstel voor een richtlijn Overweging 12 bis (nieuw)
(12 bis) Teneinde de transparantie voor de burgers te vergroten, moet de Commissie een samenvatting publiceren van de belangrijkste rulings die het voorgaande jaar zijn overeengekomen, uitgaande van de informatie in het beveiligde centrale repertorium. Dat verslag moet ten minste het volgende bevatten: een beschrijving van de onderwerpen die in de fiscale ruling aan bod komen, een beschrijving van de criteria die gebruikt zijn om een voorafgaande prijsafspraak vast te stellen, en een vermelding van de lidstaat/lidstaten die waarschijnlijk het meest de gevolgen ervan zal/zullen ondervinden. Daarbij moet de Commissie de in deze richtlijn vastgestelde vetrouwelijkheidsbepalingen in acht nemen.
Amendement 21 Voorstel voor een richtlijn Overweging 12 ter (nieuw)
(12 ter) Het is wenselijk dat de lidstaten hun bevoegde autoriteiten verzoeken om een deel van hun bestaande personeel te belasten met het verzamelen en analyseren van die inlichtingen.
Amendement 22 Voorstel voor een richtlijn Overweging 12 quater (nieuw)
(12 quater) Uiterlijk op 26 juni 2017 moet een Uniebreed register voor feitelijke eigendom operationeel zijn, met behulp waarvan mogelijke belastingontduiking en winstverschuiving kan worden opgespoord. De instelling van een centraal register voor automatische uitwisseling van inlichtingen over voorafgaande fiscale rulings en prijsafspraken tussen lidstaten, dat toegankelijk is voor belastingautoriteiten en bevoegde overheidsdiensten in de lidstaten en voor de Commissie, zou van groot belang zijn.
Amendement 23 Voorstel voor een richtlijn Overweging 15
(15) De bestaande bepalingen inzake vertrouwelijkheid moeten worden gewijzigd om rekening te houden met de uitbreiding van de verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen tot voorafgaande grensoverschrijdende rulings en voorafgaande verrekenprijsafspraken.
(15) De bestaande bepalingen inzake vertrouwelijkheid moeten worden gewijzigd om rekening te houden met de uitbreiding van de verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen tot voorafgaande rulings en voorafgaande verrekenprijsafspraken.
Amendement 24 Voorstel voor een richtlijn Overweging 15 bis (nieuw)
(15 bis) Het is van essentieel belang dat het fundamentele beginsel van de soevereiniteit van de lidstaten op belastinggebied wordt gehandhaafd wat directe belastingen betreft, en dat het huidige voorstel het subsidiariteitsbeginsel niet op losse schroeven zet.
Amendement 25 Voorstel voor een richtlijn Overweging 16
(16) Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend. Deze richtlijn beoogt met name te waarborgen dat het recht op bescherming van persoonsgegevens en de vrijheid van ondernemerschap onverkort worden geëerbiedigd.
(16) Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend. Deze richtlijn beoogt met name te waarborgen dat het recht op bescherming van persoonsgegevens en de vrijheid van ondernemerschap onverkort worden geëerbiedigd. Persoonsgegevens dienen voor specifieke, expliciete en gerechtvaardigde doeleinden te worden verzameld, en alleen als zij adequaat, ter zake dienend en niet buitensporig zijn in verhouding tot de doeleinden. Een beperking van die rechten mag slechts worden opgelegd indien wordt voldaan aan de voorwaarden die in het Handvest van de grondrechten vermeld staan. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen beperkingen worden opgelegd indien zij voldoen aan de noodzakelijke en werkelijke doelstellingen van algemeen belang, zoals erkend in de wetgeving, of beantwoorden aan de behoefte om de rechten en vrijheden van anderen te beschermen.
Amendement 26 Voorstel voor een richtlijn Overweging 17
(17) Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk een doeltreffende administratieve samenwerking tussen de lidstaten onder voorwaarden die verenigbaar zijn met de goede werking van de interne markt, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar wegens de vereiste uniformiteit en doeltreffendheid beter op Unieniveau kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
(17) Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk een doeltreffende administratieve samenwerking tussen de lidstaten onder voorwaarden die verenigbaar zijn met de goede werking van de interne markt, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar wegens de vereiste uniformiteit en doeltreffendheid beter op Europees niveau kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
Amendement 27 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 1 – letter a Richtlijn 2011/16/EU Artikel 3 – punt 9 – letter a
(a) voor de toepassing van artikel 8, lid 1, en artikel 8bis, de systematische verstrekking van vooraf bepaalde inlichtingen aan een andere lidstaat, zonder voorafgaand verzoek, met regelmatige, vooraf vastgestelde tussenpozen. Voor de toepassing van artikel8, lid1, betekent "beschikbare inlichtingen" inlichtingen die zich in de belastingdossiers van de inlichtingen verstrekkende lidstaat bevinden en die opvraagbaar zijn overeenkomstig de procedures voor het verzamelen en verwerken van inlichtingen in die lidstaat;
a) voor de toepassing van artikel 8, lid 1, en artikel 8bis, de systematische verstrekking van vooraf bepaalde inlichtingen aan een andere lidstaat, zonder voorafgaand verzoek, die, wat artikel 8, lid 1 betreft, plaatsvindt met regelmatige, vooraf vastgestelde tussenpozen. Voor de toepassing van artikel8, lid1, betekent "beschikbare inlichtingen" inlichtingen die zich in de belastingdossiers van de inlichtingen verstrekkende lidstaat bevinden en die opvraagbaar zijn overeenkomstig de procedures voor het verzamelen en verwerken van inlichtingen in die lidstaat;
Amendement 28 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – punt 1 – letter b Richtlijn 2011/16/EU Artikel 3 – punt 14 – inleidend gedeelte
14. "voorafgaande grensoverschrijdende ruling": een akkoord, een mededeling dan wel enig ander instrument of enige andere handeling met soortgelijk effect, ook indien afgegeven in het kader van een belastingcontrole, die/dat:
14. "voorafgaande ruling": een akkoord, een mededeling dan wel enig ander instrument of enige andere handeling met soortgelijk effect, ook indien afgegeven in het kader van een belastingcontrole en ongeacht of deze op formele of informele wijze is afgegeven, dan wel bindend of niet-bindend van aard is, die/dat:
Amendement 29 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – punt 1 – letter b Richtlijn 2011/16/EU Artikel 3 – punt 14 – letter a
(a) is uitgereikt door of namens de overheid of de belastingautoriteit van een lidstaat, of een territoriaal of staatkundig onderdeel daarvan, aan een persoon;
a) is uitgereikt of gepubliceerd door of namens de overheid of de belastingautoriteit van een lidstaat, of een territoriaal of staatkundig onderdeel daarvan, waarop een of meer personen zich kunnen verlaten;
Amendement 30 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 1 – letter b Richtlijn 2011/16/EU Artikel 3 – punt 14 – letter c
(c) betrekking heeft op een grensoverschrijdende transactie of op de vraag of er op grond van de activiteiten van een rechtspersoon in de andere lidstaat sprake is van een vaste inrichting, en;
c) betrekking heeft op een transactie of op de vraag of er op grond van de activiteiten van een rechtspersoon in de andere lidstaat sprake is van een vaste inrichting, en;
Amendement 31 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 1 – letter b Richtlijn 2011/16/EU Artikel 3 – punt 14 – alinea 2
De grensoverschrijdende transactie kan gemoeid gaan met, maar is niet beperkt tot, het doen van investeringen, leveren van goederen, verrichten van diensten, verlenen van financiële middelen of gebruiken van materiële of immateriële activa, waarbij de persoon die de voorafgaande grensoverschrijdende ruling ontvangt, niet rechtstreeks betrokken hoeft te zijn;
De transactie kan gemoeid gaan met, maar is niet beperkt tot, het doen van investeringen, leveren van goederen, verrichten van diensten, verlenen van financiële middelen of gebruiken van materiële of immateriële activa, waarbij de persoon die de voorafgaande ruling ontvangt, niet rechtstreeks betrokken hoeft te zijn;
Amendement 32 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – punt 1 – letter b Richtlijn 2011/16/EU Artikel 3 – punt 15 – alinea 1
15. "voorafgaande prijsafspraak": een akkoord, een mededeling dan wel enig ander instrument of enige andere handeling met soortgelijk effect, ook indien afgegeven in het kader van een belastingcontrole, die/dat is uitgereikt door of namens de overheid of de belastingautoriteit van een of meer lidstaten, met inbegrip van een territoriaal of staatkundig onderdeel daarvan, aan een persoon, waarbij voorafgaand aan grensoverschrijdende transacties tussen verbonden ondernemingen een passende reeks criteria is vastgesteld om de verrekenprijzen voor die transacties te bepalen of waarbij de toerekening van winsten aan een vaste inrichting is vastgesteld.
15. "voorafgaande prijsafspraak": een akkoord, een mededeling dan wel enig ander instrument of enige andere handeling met soortgelijk effect, ook indien afgegeven in het kader van een belastingcontrole, die/dat is uitgereikt of gepubliceerd door of namens de overheid of de belastingautoriteit van een of meer lidstaten, met inbegrip van een territoriaal of staatkundig onderdeel daarvan, waarop een of meer personen zich kunnen verlaten, waarbij voorafgaand aan transacties tussen verbonden ondernemingen een passende reeks criteria is vastgesteld om de verrekenprijzen voor die transacties te bepalen of waarbij de toerekening van winsten aan een vaste inrichting is vastgesteld.
Amendement 33 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 1 – letter b Richtlijn 2011/16/EU Artikel 3 – punt 16
16. Voor de toepassing van punt 14 is een "grensoverschrijdende transactie" een transactie of reeks van transacties waarbij:
Schrappen
(a) niet alle partijen bij de transactie of reeks van transacties hun fiscale woonplaats hebben in de lidstaat die de voorafgaande grensoverschrijdende ruling afgeeft, of;
(b) een of meer van de partijen bij de transactie of reeks van transacties haar fiscale woonplaats tegelijkertijd in meer dan een jurisdictie heeft, of;
(c) een van de partijen bij de transactie of reeks van transacties haar onderneming drijft in een andere lidstaat via een vaste inrichting en de transactie of reeks van transacties alle of een deel van de activiteiten van de vaste inrichting uitmaakt. Een grensoverschrijdende transactie of reeks van transacties omvat tevens de regelingen die worden getroffen door één rechtspersoon ten aanzien van de onderneming die hij in een andere lidstaat via een vaste inrichting drijft.
Voor de toepassing van punt 15 is een "grensoverschrijdende transactie" een transactie of reeks van transacties tussen verbonden ondernemingen die niet allemaal hun fiscale woonplaats op het grondgebied van dezelfde lidstaat hebben."
Amendement 34 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 3 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 8 bis – lid 1
1. De bevoegde autoriteit van een lidstaat die een voorafgaande grensoverschrijdende ruling of een voorafgaande prijsafspraak afgeeft of wijzigt na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn, verstrekt de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten en de Europese Commissie automatisch inlichtingen daaromtrent.
1. De bevoegde autoriteit van een lidstaat die een voorafgaande ruling of een voorafgaande prijsafspraak afgeeft of wijzigt na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn, verstrekt de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten en de Europese Commissie automatisch inlichtingen daaromtrent.
Amendement 35 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 3 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 8 bis – lid 2
2. De bevoegde autoriteit van een lidstaat verstrekt de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten en de Europese Commissie ook inlichtingen over voorafgaande grensoverschrijdende rulings en voorafgaande prijsafspraken die niet langer dan tien jaar vóór de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn zijn afgegeven en op die datum nog steeds geldig zijn.
2. De bevoegde autoriteit van een lidstaat verstrekt de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten en de Europese Commissie ook inlichtingen over voorafgaande rulings en voorafgaande prijsafspraken die vóór de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn zijn afgegeven en op die datum nog steeds geldig zijn.
Amendement 36 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 3 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 8 bis – lid 3
3. Lid 1 is niet van toepassing wanneer een voorafgaande grensoverschrijdende ruling uitsluitend betrekking heeft op de belastingzaken van een of meer natuurlijke personen.
3. Lid 1 is niet van toepassing wanneer een voorafgaande ruling uitsluitend betrekking heeft op de belastingzaken van een of meer natuurlijke personen.
Amendement 37 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 3 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 8 bis – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. Lid 1 is ook van toepassing indien het verzoek om een voorafgaande ruling betrekking heeft op een juridische structuur zonder rechtspersoonlijkheid. In dat geval verstrekt de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de voorafgaande grensoverschrijdende ruling afgeeft, de betreffende informatie aan de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten en zorgt zij ervoor dat de oprichtingsakte wordt doorgezonden naar de lidstaat van verblijf van elke oprichter en elke begunstigde.
Amendement 38 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 3 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 8 bis – lid 4 – letter a
(a) voor de overeenkomstig lid 1 uitgewisselde inlichtingen: binnen een maand na het einde van het kwartaal waarin de voorafgaande grensoverschrijdende rulings of voorafgaande prijsafspraken zijn afgegeven of gewijzigd.;
a) voor de overeenkomstig lid 1 uitgewisselde inlichtingen: onmiddellijk en uiterlijk een maand nadat de voorafgaande rulings of voorafgaande prijsafspraken zijn afgegeven of gewijzigd;
Amendement 39 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – alinea 1 – punt 3 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 8 bis – lid 4 – letter b
(b) voor de overeenkomstig lid 2 uitgewisselde inlichtingen: vóór 31 december 2016.
(b) voor de overeenkomstig lid 2 uitgewisselde inlichtingen: binnen drie maanden na de inwerkingtreding ervan.
Amendement 40 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 3 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 8 bis – lid 5 – letter b
(b) de inhoud van de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of voorafgaande prijsafspraak, met inbegrip van een beschrijving van de relevante zakelijke activiteiten of transacties of reeks van transacties;
b) de inhoud van de voorafgaande ruling of voorafgaande prijsafspraak, met inbegrip van een beschrijving van de relevante zakelijke activiteiten of transacties of reeks van transacties;
Amendement 41 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – punt 3 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 8 bis – lid 5 – letter b bis (nieuw)
b bis) de criteria die worden gehanteerd voor de bepaling van de voorafgaande ruling of voorafgaande prijsafspraak, alsook de eventuele beperking in tijd ervan of de omstandigheden waaronder het besluit kan worden ingetrokken;
Amendement 42 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 3 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 8 bis – lid 5 – letter d
(d) de vermelding van de andere lidstaten die waarschijnlijk direct of indirect betrokken zijn bij de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of voorafgaande prijsafspraak;
d) de vermelding van de andere lidstaten die waarschijnlijk direct of indirect betrokken zijn bij de voorafgaande ruling of voorafgaande prijsafspraak;
Amendement 43 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 3 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 8 bis – lid 5 – letter e
(e) de identificatie van alle personen, die geen natuurlijke personen zijn, in de andere lidstaten waarvoor de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of de voorafgaande prijsafspraak waarschijnlijk direct of indirect gevolgen heeft (met vermelding van de lidstaat waaraan de betrokken personen verbonden zijn).
e) de identificatie van alle personen, die geen natuurlijke personen zijn, in de andere lidstaten waarvoor de voorafgaande ruling of de voorafgaande prijsafspraak waarschijnlijk direct of indirect gevolgen heeft (met vermelding van de lidstaat waaraan de betrokken personen verbonden zijn).
Amendement 44 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – punt 3 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 8 bis – lid 5 – letter e bis (nieuw)
e bis) zodra dit beschikbaar is, het fiscaal identificatienummer (FIN), zoals omschreven in het actieplan van de Commissie van 2012 ter versterking van de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking;
Amendement 45 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – punt 3 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 8 bis – lid 5 – letter e ter (nieuw)
e ter) een beschrijving van alle criteria die worden gehanteerd en van de regeling die van toepassing is wanneer een juridisch of feitelijk mechanisme een verlaging van de belastinggrondslag van de belastingbetaler mogelijk maakt door een afwijking van de gewone regels van de lidstaat die het advies uitbrengt, bijvoorbeeld toestemming voor een snellere aflossing dan gebruikelijk is of aftrek van kosten die niet direct of niet werkelijk door de belastingbetaler zijn gemaakt;
Amendement 46 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – punt 3 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 8 bis – lid 5 – letter e quater (nieuw)
e quater) een beschrijving van alle criteria die worden gehanteerd en van de regeling die van toepassing is wanneer aan een belastingbetaler een belastingtarief wordt toegekend dat lager is dan het normale belastingtarief van de lidstaat die het advies uitbrengt;
Amendement 47 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – punt 3 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 8 bis – lid 5 – letter e quinquies (nieuw)
e quinquies) een beschrijving van alle criteria die worden gehanteerd en van het mechanisme dat wordt toegepast wanneer een van de bij dit mechanisme betrokken partijen gevestigd is in een derde land waar geen belastingen worden geheven of waar het belastingstelsel veel gunstiger is;
Amendement 48 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – punt 3 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 8 bis – lid 6
6. Om de uitwisseling te vergemakkelijken, stelt de Commissie de maatregelen en nadere regels vast die nodig zijn voor de uitvoering van dit artikel, met inbegrip van maatregelen om de verstrekking van de in lid5 van dit artikel genoemde inlichtingen te standaardiseren, in het kader van de procedure voor de vaststelling van het standaardformulier zoals bepaald in artikel20, lid5.
6. Om de uitwisseling te vergemakkelijken, stelt de Commissie de maatregelen en nadere regels vast die nodig zijn voor de uitvoering van dit artikel, met inbegrip van maatregelen om de verstrekking van de in lid5 van dit artikel genoemde inlichtingen te standaardiseren, in het kader van de procedure voor de vaststelling van het standaardformulier zoals bepaald in artikel20, lid5. De Commissie staat lidstaten die gedecentraliseerde territoriale of administratieve organen belastinggerelateerde bevoegdheden hebben verleend, bij om ervoor te zorgen dat zij voldoen aan hun verantwoordelijkheid om deze organen opleiding en ondersteuning te bieden.
Amendement 49 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – punt 3 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 8 bis – lid 7
7. De ontvangst van de overeenkomstig lid 1 verstrekte inlichtingen wordt door de bevoegde autoriteit onmiddellijk en in elk geval binnen zeven werkdagen na ontvangst, indien mogelijk langs elektronische weg, aan de verstrekkende bevoegde autoriteit bevestigd.
7. De ontvangst van de overeenkomstig lid 1 verstrekte inlichtingen wordt door de bevoegde autoriteit onmiddellijk en in elk geval binnen zeven werkdagen na ontvangst, indien mogelijk langs elektronische weg, aan de verstrekkende bevoegde autoriteit bevestigd, om aldus het functioneren van een doeltreffend systeem voor de automatische uitwisseling van inlichtingen te bevorderen.
Amendement 50 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 3 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 8 bis – lid 8
8. De lidstaten kunnen, in overeenstemming met artikel5, om aanvullende informatie verzoeken, daaronder begrepen de volledige tekst van een voorafgaande grensoverschrijdende ruling of een voorafgaande prijsafspraak, van de lidstaat die deze heeft afgegeven.
8. De lidstaten – of hun territoriale of bestuursorganen, met inbegrip van lokale autoriteiten, indien van toepassing – kunnen, in overeenstemming met artikel5, om aanvullende informatie verzoeken, daaronder begrepen de volledige tekst van een voorafgaande ruling of een voorafgaande prijsafspraak, van de lidstaat die deze heeft afgegeven.
Amendement 51 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – punt 3 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 8 bis – lid 9 bis (nieuw)
9 bis. De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten in een vroeg stadium in kennis van alle relevante wijzigingen in hun fiscale-rulingpraktijk (aanvraagformaliteiten, beslissingsprocedure enz.).
Amendement 52 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – punt 3 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 8 bis – lid 9 ter (nieuw)
9 ter. De belastingautoriteiten van de lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten in kennis van alle relevante wijzigingen in hun nationale wetten inzake vennootschapsbelasting (invoering van een nieuwe toelage, belastingvermindering, uitzondering, stimulans of soortgelijke maatregel enz.) die gevolgen kunnen hebben voor hun effectieve belastingtarieven of voor de belastinginkomsten van andere lidstaten.
Amendement 53 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – punt 3 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 8 ter – lid 1
1. Vóór 1 oktober 2017 doen de lidstaten de Commissie jaarlijks statistieken over de omvang van de automatische uitwisseling van inlichtingen uit hoofde van de artikelen 8 en 8bis toekomen, alsook, in de mate van het mogelijke, gegevens betreffende administratieve en andere relevante kosten en baten die voor belastingdiensten en derden zijn gerezen met betrekking tot de verrichte uitwisselingen, en mogelijke veranderingen.
1. Vóór 1 oktober 2017 doen de lidstaten de Commissie jaarlijks statistieken over de omvang van de automatische uitwisseling van inlichtingen uit hoofde van de artikelen 8 en 8bis en de soorten toegekende rulings toekomen, alsook, in de mate van het mogelijke, gegevens betreffende administratieve en andere relevante kosten en baten die voor belastingdiensten en derden zijn gerezen met betrekking tot de verrichte uitwisselingen, en mogelijke veranderingen.
Amendement 54 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – punt 3 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 8 ter – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. De Commissie publiceert uiterlijk op 1 oktober 2017 en vervolgens jaarlijks een verslag met een samenvatting van de belangrijkste gevallen in het beveiligd centraal repertorium als bedoeld in artikel 21, lid 5. Daarbij neemt de Commissie de in artikel 23 bis vastgestelde vertrouwelijkheidsbepalingen in acht.
Amendement 55 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – punt 4 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 14 – lid 3
3. Wanneer een lidstaat gebruikmaakt van inlichtingen die door een andere lidstaat overeenkomstig artikel8bis zijn verstrekt, doet hij zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk drie maanden nadat het resultaat van het gebruik van de gevraagde inlichtingen bekend is, een terugmelding aan de bevoegde autoriteit die de inlichtingen heeft verstrekt, behalve als al terugmelding is gedaan overeenkomstig lid 1 van dit artikel. De Commissie stelt volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure de nadere regels vast."
3. Wanneer een lidstaat gebruikmaakt van inlichtingen die door een andere lidstaat overeenkomstig artikel8bis zijn verstrekt, doet hij zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk drie maanden nadat het resultaat van het gebruik van de gevraagde inlichtingen bekend is, een terugmelding aan de Commissie en de bevoegde autoriteit die de inlichtingen heeft verstrekt, behalve als al terugmelding is gedaan overeenkomstig lid 1 van dit artikel. De Commissie stelt volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure de nadere regels vast.
Amendement 56 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 5 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 20 – lid 5
5. Bij de automatische uitwisseling van inlichtingen over voorafgaande grensoverschrijdende rulings en voorafgaande prijsafspraken overeenkomstig artikel8bis wordt gebruik gemaakt van een standaardformulier, zodra dat formulier volgens de in artikel26, lid2, bedoelde procedure door de Commissie is vastgesteld."
5. Bij de automatische uitwisseling van inlichtingen over voorafgaande rulings en voorafgaande prijsafspraken overeenkomstig artikel 8 bis wordt gebruik gemaakt van een standaardformulier, zodra dat formulier volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure door de Commissie is vastgesteld.
Amendement 57 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 6 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 21 – lid 5
5. De Commissie ontwikkelt een beveiligd centraal repertorium waar in het kader van artikel8bis van deze richtlijn te verstrekken inlichtingen kunnen worden opgeslagen om te voldoen aan de automatische uitwisseling als bedoeld in artikel8bis, leden 1 en 2. De Commissie heeft toegang tot de in dit repertorium opgeslagen inlichtingen. De noodzakelijke nadere regels worden door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel26, lid2, bedoelde procedure.
5. De Commissie ontwikkelt uiterlijk op 31 december 2016 een beveiligd centraal repertorium waar in het kader van artikel8bis van deze richtlijn te verstrekken inlichtingen moeten worden opgeslagen om te voldoen aan de automatische uitwisseling als bedoeld in artikel8bis, leden 1 en 2. De lidstaten zorgen ervoor dat alle inlichtingen die in het kader van artikel 8 bis worden verstrekt tijdens de overgangsperiode waarin het beveiligd centraal repertorium nog niet is ontwikkeld, uiterlijk op 1 april 2017 in het beveiligd centraal repertorium worden opgenomen. De Commissie en de lidstaten hebben toegang tot de in dit repertorium opgeslagen inlichtingen. De noodzakelijke nadere regels worden door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel26, lid2, bedoelde procedure.
Amendement 58 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – punt 8 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 23 bis – lid 1
1. De krachtens deze richtlijn aan de Commissie verstrekte inlichtingen worden door haar vertrouwelijk gehouden overeenkomstig de op autoriteiten van de Unie toepasselijke bepalingen.
1. De krachtens deze richtlijn aan de Commissie verstrekte inlichtingen worden door haar vertrouwelijk gehouden overeenkomstig de op autoriteiten van de Unie toepasselijke bepalingen, als vastgelegd in artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Amendement 59 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – punt 8 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 23 bis – lid 2 – alinea 1
2. De krachtens artikel 23 door een lidstaat aan de Commissie verstrekte gegevens, alsmede alle door de Commissie opgestelde rapporten of bescheiden waarin van die gegevens gebruik wordt gemaakt, kunnen aan andere lidstaten worden doorgegeven. De doorgegeven gegevens vallen onder de geheimhoudingsplicht en genieten de bescherming waarin voor soortgelijke inlichtingen wordt voorzien bij de nationale wetgeving van de ontvangende lidstaat.
2. De krachtens artikel 23 door een lidstaat van de EU of de EER aan de Commissie verstrekte gegevens, alsmede alle door de Commissie opgestelde rapporten of bescheiden waarin van die gegevens gebruik wordt gemaakt, kunnen aan andere EU-lidstaten (en in het geval van wederkerigheid ook EER-lidstaten) worden doorgegeven. De doorgegeven gegevens vallen onder de geheimhoudingsplicht en genieten de bescherming waarin voor soortgelijke inlichtingen wordt voorzien bij de nationale wetgeving van de ontvangende EU-lidstaat (en in het geval van wederkerigheid ook de EER-lidstaat).
Amendement 60 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – punt 8 Richtlijn 2011/16/EU Artikel 23 bis – lid 2 – alinea 2
De in de eerste alinea bedoelde door de Commissie opgestelde rapporten en bescheiden kunnen door de lidstaten uitsluitend voor analytische doeleinden worden gebruikt, en mogen niet zonder uitdrukkelijke toestemming van de Commissie bekend worden gemaakt of aan andere personen of organen beschikbaar worden gesteld."
De in de eerste alinea bedoelde door de Commissie opgestelde rapporten en bescheiden kunnen door de lidstaten van de EU of de EER uitsluitend voor analytische doeleinden worden gebruikt, en mogen niet zonder uitdrukkelijke toestemming van de Commissie bekend worden gemaakt of aan andere personen of organen beschikbaar worden gesteld."
Amendement 61 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – punt 8 bis (nieuw) Richtlijn 2011/16/EU Artikel 23 ter (nieuw)
(8 bis) Het volgende artikel wordt ingevoegd:
"Artikel 23 ter
Sancties
De Commissie onderzoekt alle sancties die moeten worden ingesteld voor gevallen waarin de uitwisseling van inlichtingen wordt geweigerd of nagelaten."
Amendement 62 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1– punt 9 bis (nieuw) Richtlijn 2011/16/EU Artikel 25 bis (nieuw)
(9 bis) Het volgende artikel wordt ingevoegd:
"Artikel 25 bis
Ontwikkelingen bij de OESO
Deze richtlijn is verenigbaar met de ontwikkelingen bij de OESO en houdt rekening met de uitgebreide reeks regels van de OESO die is opgenomen in de standaard voor de automatische uitwisseling van financiële rekeninggegevens."
Amendement 63 Voorstel voor een richtlijn Artikel 4 – lid 1– punt 9 ter (nieuw) Richtlijn 2011/16/EU Artikel 25 ter (nieuw)
(9 ter) Het volgende artikel wordt ingevoegd:
"Artikel 25 ter
Verdere maatregelen van de lidstaten
Deze richtlijn belet de lidstaten niet verdere maatregelen te nemen om nationale of op overeenkomsten gebaseerde bepalingen ter voorkoming van belastingontwijking op te stellen."
Amendement 64 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – punt 9 quater (nieuw) Richtlijn 2011/16/EU Artikel 27
(9 quater) Artikel 27 wordt vervangen door:
"Artikel 27
Verslaglegging
De Commissie dient elke drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze richtlijn."
1.Besluit van het Europees Parlement van 27 oktober 2015 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming ARTEMIS voor het begrotingsjaar 2013 (2014/2132(DEC))
– gezien de definitieve jaarrekening van de gemeenschappelijke onderneming ARTEMIS voor het begrotingsjaar 2013,
– gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de gemeenschappelijke onderneming ARTEMIS voor het begrotingsjaar 2013, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke onderneming(1),
– gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2013 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen(2) worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2015 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2013 (05306/2015 – C8-0049/2015),
– gezien zijn besluit van 29 april 2015(3) om het kwijtingsbesluit voor het begrotingsjaar 2013 uit te stellen en de antwoorden van de uitvoerend directeur van de gemeenschappelijke onderneming ECSEL (voorheen de gemeenschappelijke onderneming ARTEMIS),
– gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(4),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(5), en met name artikel 209,
– gezien Verordening (EG) nr. 74/2008 van de Raad van 20 december 2007 betreffende de oprichting van de "gemeenschappelijke onderneming ARTEMIS" voor de tenuitvoerlegging van een gezamenlijk technologie-initiatief inzake ingebedde computersystemen(6),
– gezien Verordening (EU) nr. 561/2014 van de Raad van 6 mei 2014 betreffende de oprichting van de gemeenschappelijke onderneming ECSEL(7), en met name artikel 1, lid 2, en artikel 12,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen zoals bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(8),
– gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad(9),
– gezien artikel 94 en bijlage V van zijn Reglement,
– gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0283/2015),
1. verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming ECSEL kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming ARTEMIS voor het begrotingsjaar 2013;
2. formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;
3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de gemeenschappelijke onderneming ECSEL, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).
2.Besluit van het Europees Parlement van 27 oktober 2015 over de afsluiting van de rekeningen van de gemeenschappelijke onderneming ARTEMIS voor het begrotingsjaar 2013 (2014/2132(DEC))
Het Europees Parlement,
– gezien de definitieve jaarrekening van de gemeenschappelijke onderneming ECSEL (voorheen de gemeenschappelijke onderneming ARTEMIS) voor het begrotingsjaar 2013,
– gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de gemeenschappelijke onderneming ARTEMIS voor het begrotingsjaar 2013, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke onderneming(10),
– gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2013 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen(11) worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2015 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2013 (05306/2015 – C8-0049/2015),
– gezien zijn besluit van 29 april 2015(12) om het kwijtingsbesluit voor het begrotingsjaar 2013 uit te stellen en de antwoorden van de uitvoerend directeur van de gemeenschappelijke onderneming ECSEL (voorheen de gemeenschappelijke onderneming ARTEMIS),
– gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(13),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(14), en met name artikel 209,
– gezien Verordening (EG) nr. 74/2008 van de Raad van 20 december 2007 betreffende de oprichting van de "gemeenschappelijke onderneming ARTEMIS" voor de tenuitvoerlegging van een gezamenlijk technologie-initiatief inzake ingebedde computersystemen(15),
– gezien Verordening (EU) nr. 561/2014 van de Raad van 6 mei 2014 betreffende de oprichting van de gemeenschappelijke onderneming ECSEL(16), en met name artikel 1, lid 2, en artikel 12,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen zoals bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(17),
– gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad(18),
– gezien artikel 94 en bijlage V van zijn Reglement,
– gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0283/2015),
1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de gemeenschappelijke onderneming ARTEMIS voor het begrotingsjaar 2013;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van de gemeenschappelijke onderneming ECSEL, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).
3.Resolutie van het Europees Parlement van 27 oktober 2015 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming ARTEMIS voor het begrotingsjaar 2013 (2014/2132(DEC))
Het Europees Parlement,
– gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming ARTEMIS voor het begrotingsjaar 2013,
– gezien artikel 94 en bijlage V van zijn Reglement,
– gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0283/2015),
A. overwegende dat de gemeenschappelijke onderneming ARTEMIS ("gemeenschappelijke onderneming") in december 2007 werd opgericht voor een periode van tien jaar met als doel het vaststellen en ten uitvoer leggen van een "onderzoeksagenda" voor de ontwikkeling van cruciale technologieën voor ingebedde computersystemen voor verschillende toepassingsgebieden, teneinde het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de economie van de Unie te versterken en het ontstaan van nieuwe markten en maatschappelijke toepassingen te bevorderen;
B. overwegende dat de gemeenschappelijke onderneming autonoom is gaan functioneren in oktober 2009;
C. overwegende dat de financiële bijdragen uit lidstaten die deelnemen aan ARTEMIS ten minste 1,8 maal de financiële bijdrage zouden moeten bedragen van de Unie en dat de bijdragen in natura van de onderzoeks- en ontwikkelingsorganisaties die deelnemen aan projecten gedurende de looptijd van de gemeenschappelijke onderneming ten minste gelijk aan of groter moeten zijn dan de bijdragen van de overheid;
D. overwegende dat de gemeenschappelijke onderneming en de gemeenschappelijke onderneming ENIAC fuseerden met het oog op de totstandbrenging van het gemeenschappelijk technologie-initiatief Elektronische componenten en systemen voor Europees leiderschap (ECSEL JTI), dat in juni 2014 van start is gegaan voor een periode van 10 jaar;
Financieel en begrotingsbeheer
1. wijst er nogmaals op dat de Rekenkamer heeft verklaard dat de jaarrekening van de gemeenschappelijke onderneming voor 2013 op alle materiële punten een getrouw beeld geeft van haar financiële situatie per 31 december 2013 en van de resultaten van haar verrichtingen en kasstromen in het op die datum afgesloten jaar, overeenkomstig de bepalingen van haar financiële voorschriften;
2. verneemt van de gemeenschappelijke onderneming dat de praktische regelingen voor controles achteraf met betrekking tot de met de nationale financierende instanties (NFI's) gesloten administratieve overeenkomsten zijn ingevoerd; neemt ter kennis dat de praktische regelingen ook de invoering van een specifiek rapportageformulier omvatten, versterkt door de beoordeling van de nationale systemen voor zekerheid door de gemeenschappelijke onderneming en bezoeken aan de NFI's door de Rekenkamer;
3. wijst er nogmaals op dat, overeenkomstig de door de raad van bestuur van de gemeenschappelijke onderneming vastgestelde strategie voor controle achteraf, de gemeenschappelijke onderneming ten minste eenmaal per jaar moet beoordelen of de van de NFI's ontvangen informatie voldoende zekerheid biedt over de wettigheid en regelmatigheid van de uitgevoerde verrichtingen;
4. verneemt van de gemeenschappelijke onderneming dat de 23 NFI's die informatie hebben gedeeld over hun controlestrategieën goed zijn voor 95 % van het totale aantal toegekende subsidies; is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer, ter aanvulling van de door de gemeenschappelijke onderneming verkregen informatie, rechtstreeks aanvullende informatie van de NFI's ontvangt om een advies uit te brengen over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen bij de rekeningen;
5. verneemt van de gemeenschappelijke onderneming dat zij vooruitgang heeft geboekt bij de uitvoering van het actieplan om de tekortkomingen te verhelpen die de Rekenkamer in haar oordeel met beperking heeft vastgesteld; neemt ter kennis dat de door de nationale systemen geboden garanties positief zijn beoordeeld voor landen die goed zijn voor 54 % van het totale aantal subsidies en dat de beoordelingen van nog een aantal landen zich in een gevorderd stadium van uitvoering bevinden, wat zal leiden tot de beoordeling van in totaal 84 % van alle subsidies; verzoekt de gemeenschappelijke onderneming de beoordelingen voort te zetten, om ervoor te zorgen dat 100 % van de subsidies zal worden beoordeeld;
6. neemt ter kennis dat er een workshop over zekerheid is georganiseerd, waaraan werd deelgenomen door de vertegenwoordigers van de Rekenkamer, de Commissie en de Dienst interne audit van de Commissie, alsook vertegenwoordigers van NFI's die actief zijn in de gemeenschappelijke onderneming; wijst erop dat tijdens deze workshop aandacht werd besteed aan de vereisten van Europese programma's, en dat er informatie en goede werkwijzen konden worden uitgewisseld met de NFI's;
7. neemt ter kennis dat de gemeenschappelijke onderneming een nieuwe methode heeft ontwikkeld voor de schatting van het restfoutenpercentage, vergelijkbaar met die van de diensten van de Commissie belast met gezamenlijk beheerde fondsen; erkent dat de eerste evaluatie van het restfoutenpercentage op basis van de 157 gecontroleerde verrichtingen uitkwam op 0,73 %, en een recente bijwerking gebaseerd op 331 verrichtingen op een foutenpercentage van 0,66 %, onder de materialiteitsdrempel van 2 %;
8. wijst er nogmaals op dat de bestedingsgraad voor de betalingskredieten na de begrotingswijziging aan het einde van het jaar 69 % bedroeg; verneemt van de gemeenschappelijke onderneming dat de vertraging bij de afgifte van betalingscertificaten door de NFI's een van de belangrijkste redenen voor de lage bestedingsgraad is, omdat betalingen onverwijld worden uitgevoerd als de nationale certificaten zijn ontvangen; erkent voorts dat het lagere betalingstempo geen invloed heeft gehad op de technische uitvoering van de projecten;
9. verneemt van de gemeenschappelijke onderneming dat de vastgelegde bijdragen van de lidstaten 1,8 keer deze van de Unie waren; erkent dat de vastleggingen van de lidstaten moesten worden teruggebracht tot onder de drempel van 1,8 bij de toekenning van de subsidies, teneinde te voldoen aan de beperkingen uit hoofde van de regels inzake staatssteun; neemt ter kennis dat de hieruit voortvloeiende bijdragen van de Unie aan de gemeenschappelijke onderneming 181 454 844 EUR beliepen, terwijl de bijdragen van de lidstaten 341 842 261 EUR bedroegen, wat neerkomt op een niveau van 1,88;
10. merkt op dat de Commissie een evaluatie zal verrichten van de activiteiten van ARTEMIS tot de oprichtingsdatum van ECSEL JTI, zoals voorzien in Verordening (EG) nr. 74/2008 betreffende de oprichting van de gemeenschappelijke onderneming ARTEMIS, waarmee rekening moet worden gehouden bij de kwijting voor het begrotingsjaar 2014;
Internecontrolesystemen
11. verneemt van de gemeenschappelijke onderneming dat, in overeenstemming met de vereisten van artikel 6, lid 2, van haar oprichtingsverordening, de in de gemeenschappelijke onderneming ENIAC (ENIAC JU) opgerichte dienst Interne audit thans de dienst Interne audit van de gemeenschappelijke onderneming is, vanwege de fusie van de twee gemeenschappelijke ondernemingen;
12. verneemt van de gemeenschappelijke onderneming dat haar rampenherstelplan voor de gezamenlijke IT-infrastructuur van de gemeenschappelijke onderneming is goedgekeurd;
Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie
13. neemt ter kennis dat, vanwege de fusie met de gemeenschappelijke onderneming ENIAC, het omvattende beleid voor het voorkomen van en het omgaan met belangenconflicten van de gemeenschappelijke onderneming ENIAC tevens van toepassing is op de gemeenschappelijke onderneming; wijst er voorts op dat de procedures voor het beheer van situaties waarin zich een belangenconflict voordoet, alsook het mechanisme dat in werking treedt in geval van inbreuken op de regels, deel uitmaken van het vastgestelde beleid;
14. verneemt van de gemeenschappelijke onderneming dat de cv's en de belangenverklaringen van haar uitvoerend directeur en managers overeenkomstig het personeelsstatuut en de uitvoeringsvoorschriften zijn verzameld en gepubliceerd op de website van de gemeenschappelijke onderneming; wijst erop dat er een omvattende databank met alle geïdentificeerde informatie inzake belangenconflicten alsook de getroffen maatregelen is opgezet, en dat deze regelmatig bijgewerkt;
Toezicht op en verslaglegging over de onderzoeksresultaten
15. herinnert eraan dat met het besluit voor het zevende kaderprogramma (KP7)(19) een monitoring- en rapportagesysteem werd ingevoerd dat betrekking heeft op de bescherming, verspreiding en overdracht van onderzoeksresultaten; verneemt van de gemeenschappelijke onderneming dat 211,5 publicaties en 16,6 octrooien per 10 000 000 EUR aan Uniesubsidies aantonen dat haar onderzoeksresultaten een hoge productiviteit laten zien en dat dit in overeenstemming is met alle eisen die de KP7-coördinatoren tot nu toe hebben gesteld.
Artikel 7 van Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 412 van 30.12.2006, blz. 6).
Kwijting 2013: Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT)
1.Besluit van het Europees Parlement van 27 oktober 2015 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2013 (2014/2125(DEC))
– gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2013,
– gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2013, tezamen met de antwoorden van het Instituut(1),
– gezien de verklaring van de Rekenkamer(2) voor het begrotingsjaar 2013 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2015 over de aan het Europees Instituut voor innovatie en technologie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2013 (05304/2015 – C8-0054/2015),
– gezien zijn besluit van 29 april 2015(3) tot uitstel van het kwijtingsbesluit voor het begrotingsjaar 2013, alsmede de antwoorden van de directeur van het Europees Instituut voor innovatie en technologie,
– gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(4),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(5), en met name artikel 208,
– gezien Verordening (EG) nr. 294/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie(6), en met name artikel 21,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen zoals bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(7),
– gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad(8), en met name artikel 108,
– gezien artikel 94 en bijlage V van zijn Reglement,
– gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0282/2015),
1. verleent de directeur van het Europees Instituut voor innovatie en technologie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Instituut voor het begrotingsjaar 2013;
2. formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;
3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Europees Instituut voor innovatie en technologie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).
2.Besluit van het Europees Parlement van 27 oktober 2015 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2013 (2014/2125(DEC))
Het Europees Parlement,
– gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2013,
– gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2013, tezamen met de antwoorden van het Instituut(9),
– gezien de verklaring van de Rekenkamer(10) voor het begrotingsjaar 2013 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2015 over de aan het Europees Instituut voor innovatie en technologie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2013 (05304/2015 – C8-0054/2015),
– gezien zijn besluit van 29 april 2015(11) tot uitstel van het kwijtingsbesluit voor het begrotingsjaar 2013, alsmede de antwoorden van de directeur van het Europees Instituut voor innovatie en technologie,
– gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(12),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(13), en met name artikel 208,
– gezien Verordening (EG) nr. 294/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie(14), en met name artikel 21,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen zoals bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(15),
– gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad(16), en met name artikel 108,
– gezien artikel 94 en bijlage V van zijn Reglement,
– gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0282/2015),
1. hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2013;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Europees Instituut voor innovatie en technologie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).
3.Resolutie van het Europees Parlement van 27 oktober 2015 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2013 (2014/2125(DEC))
Het Europees Parlement,
– gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2013,
– gezien artikel 94 en bijlage V van zijn Reglement,
– gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0282/2015),
Opmerkingen over de wettigheid en regelmatigheid van de verrichtingen
1. herinnert eraan dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Europees Instituut voor technologie en innovatie ("het Instituut") voor het begrotingsjaar 2013 voor het tweede opeenvolgende jaar verklaard heeft geen redelijke zekerheid te hebben over de wettigheid en de regelmatigheid van de subsidieverrichtingen; merkt op dat de Rekenkamer bedenkingen heeft bij de kwaliteit van de certificaten omdat ze zijn afgegeven door onafhankelijke auditkantoren die werden ingehuurd door de begunstigden van de subsidies en dat dit geldt voor ongeveer 87 % van de subsidie-uitgaven; herinnert er voorts aan dat het Instituut om iets te doen aan de tekortkomingen die verband houden met de kwaliteit van de auditcertificaten, verbeterde instructies heeft gegeven aan de certificerende auditeurs en in juni 2013 de aangepaste instructies heeft medegedeeld aan de "kennis- en innovatiegemeenschappen" (KIG's), die steun ontvangen van het Instituut;
2. verneemt van het Instituut dat de verbeterde instructies geresulteerd hebben in een verbetering van de kwaliteit van de auditcertificaten die zijn ontvangen met betrekking tot de subsidieverrichtingen voor 2013 waarvoor de laatste betalingen werden gedaan in 2014;
3. erkent dat het Instituut, vanaf de subsidieovereenkomsten voor 2014, dezelfde certificeringsmethodologie gebruikt als alle overige programma's in het kader van het Horizon 2020 kaderprogramma; merkt op dat door het gebruik van een meer gedetailleerde en consistente certificeringsmethodologie de zekerheid die wordt verkregen bij verificaties vooraf verder is toegenomen;
4. herinnert eraan dat het Instituut extra verificaties achteraf heeft ingevoerd om aanvullende zekerheid te verkrijgen over de wettigheid en regelmatigheid van subsidieverrichtingen; erkent dat het Instituut "ter plekke" controles heeft uitgevoerd die betrekking hebben op ca. 40% van de subsidies die betaald zijn in het kader van de subsidieovereenkomsten voor 2013; merkt op dat deze controles geresulteerd hebben in de terugbetaling van 263 239 EUR van het totale gecontroleerde bedrag van 29 163 272 EUR; erkent dat het opgespoorde foutenpercentage van de gecontroleerde steekproef 0,90 % is en het restfoutenpercentage 0,69 %, wat onder de materialiteitsdrempel van 2 % ligt; merkt op dat de preliminaire opmerkingen van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2014 geen opmerkingen of bevindingen bevatten met betrekking tot controles vooraf of achteraf;
5. verneemt van het Instituut dat het zijn aanbestedingsprocedures sinds 2013 heeft verbeterd en een proactieve benadering heeft gekozen na de fouten die waren opgespoord door de Rekenkamer; merkt met name op dat het Instituut twee kadercontracten heeft geannuleerd die in 2010 en 2012 waren gesloten omdat geconstateerd was dat de gebruikmaking van de procedure van gunning via onderhandelingen onregelmatig was; merkt voorts op dat het Instituut de interne procedures, circuits en templates heeft getoetst om volledig te voldoen aan de respectieve regels voor openbare aanbestedingen, met bijzondere aandacht voor een gedegen planning en raming van de behoeften; erkent dat het Instituut een extra aanbestedingsfunctionaris heeft aangeworven en dat het een reeks trainingssessies over aanbestedingen heeft georganiseerd voor zijn personeel;
6. erkent dat naast de raadpleging die werd verricht door de dienst interne audit (DIA) van het Instituut, de volgende acties zijn uitgevoerd door het Instituut:
–
ontwikkelen van een vademecum over aanbesteding met een checklist voor verschillende aanbestedingsprocedures en specifieke contracten in het kader van kadercontracten;
–
eisen dat de eenheid die de aanbestedende taak uitvoert alle verzoeken om een dienst verifieert alvorens offertes in te winnen, wat zorgt voor een extra controlerende laag;
–
ervoor zorgen dat de personeelsleden voldoende zijn opgeleid door middel van gerichte trainingssessies;
–
een duidelijk onderscheid maken tussen respectievelijk de aanbestedende taak, de operationele taak en de contractbeheerstaak, alsmede het invoeren van verbeterde checklists en routing slips;
–
documenteren van de aanbestedingsprocedures in één enkel praktisch bruikbaar register dat in verhouding staat tot de omvang van het Instituut;
7. verneemt van het Instituut dat er geen aanbestedingsfouten zijn opgespoord met betrekking tot het jaar 2014; verneemt verder dat, aangezien het restfoutenpercentage bij de subsidie-uitgaven 0,69 % is, het gecombineerde foutenpercentage voor administratieve en operationele uitgaven ca. 0,5 % van de totale betalingen in 2014 is; is benieuwd naar het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekeningen van het Instituut voor het jaar 2014 om deze bevindingen te bevestigen;
8. stelt vast dat het Instituut de auditcertificaten heeft verkregen over de kosten van de aanvullende activiteiten van de KIG's in de periode 2010-2014; merkt op dat het Instituut een evaluatie heeft uitgevoerd van het portfolio van de aanvullende activiteiten van de KIG's om ervoor te zorgen dat alleen de activiteiten met een duidelijke link met de activiteiten van de KIG's die zorgen voor een toegevoegde waarde en die door het Instituut worden gefinancierd, worden geaccepteerd;
9. erkent dat de financiering die het Instituut aan de KIG's heeft verschaft in de periode 2010-2014 het 25 %-plafond niet heeft overschreden zoals vastgelegd in de kader- partnerschapsovereenkomsten (KPO's) tussen de KIG's en het Instituut;
Financieel en begrotingsbeheer
10. merkt op dat het Instituut de plannings- en toezichtsprocedures in verband met de uitvoering van de begroting heeft verbeterd; neemt er kennis van dat deze procedures nu een strengere beoordeling bevatten van alle voorgestelde activiteiten met een budgettaire impact van meer dan 50 000 EUR, alsmede van de invoering van aanvullende planningsdocumenten die ervoor zorgen dat de behoeften aan menselijk potentieel en financiële middelen duidelijk in kaart zijn gebracht en beschikbaar zijn om alle geplande activiteiten uit te voeren; merkt bovendien op dat de link tussen de geplande activiteiten en de toewijzing van de middelen is versterkt door het jaarlijkse werkprogramma te koppelen aan de jaarlijkse begroting;
11. merkt op dat het Instituut, samen met de KIG's, de absorptiecapaciteit van de eerstegolf-KIG's voor de periode 2010-2014 aanzienlijk heeft verbeterd, met een gemiddeld jaarlijks groeipercentage van de geabsorbeerde leningen van het Instituut van 85 %; merkt verder op dat de raad van bestuur van het Instituut twee partnerschappen heeft geselecteerd en aangewezen als tweedegolf-KIG's, wat de absorptiecapaciteit vanaf 2015 verder zal doen stijgen en het uitvoeringspercentage van de begroting van het Instituut zal doen stijgen;
12. herinnert eraan dat de lage uitvoeringsgraad van de begroting voor titel I (personeelskosten) grotendeels te wijten is aan het grote personeelsverloop en de uitblijvende vaststelling van de regelingen aangaande salarisaanpassingen; neemt kennis van de analyse van de gesprekken met de mensen die vertrokken zijn waaruit blijkt dat het ontbreken van een duidelijk carrièreperspectief, de moeilijke werkomgeving en het onaantrekkelijke salarispakket in verband met de correctie-coëfficiënt voor Hongarije, de belangrijkste redenen zijn voor het grote personeelsverloop;
13. neemt kennis van de acties die het Instituut heeft ondernomen om iets te doen aan het grote personeelsverloop; neemt met name kennis van de verbeteringen in het beheer van de vacatures, de invoering van een beoordelings- en herklasseringssysteem, waardoor een beter carrièreperspectief wordt geboden en het middle management wordt versterkt; is verheugd dat het personeelsverlooppercentage is afgenomen van 20-25 % in de periode 2012-2013 naar 12 % in 2014; neemt er kennis van dat de vier resterende vacatures in 2015 geleidelijk moeten worden vervuld;
Interne controle
14. erkent dat de dienst Interne Audit (IAS) van de Commissie in 2014 een follow-up auditverslag heeft opgesteld over de stand van de tenuitvoerlegging van het actieplan naar aanleiding van de "Beperkte controle van het subsidiebeheer - voorbereiding van jaarlijkse subsidieovereenkomsten"; neemt er kennis van dat de IAS twee aanbevelingen van de oorspronkelijke zes heeft afgehandeld en dat een andere aanbeveling van "kritiek" is afgewaardeerd naar "zeer belangrijk";
15. erkent dat de IAS in december 2014 een werkbezoek heeft gebracht aan het Instituut om na te gaan welke vooruitgang er geboekt is bij het gevolg geven aan de aanbevelingen; erkent bovendien dat het werkbezoek erin heeft geresulteerd dat de IAS heeft erkend dat er verdere verbeteringen zijn aangebracht in het proces van de jaarlijkse toewijzing van de subsidies en dat alle gedetailleerde acties die aan de IAS zijn gepresenteerd, hetzij afgerond, in uitvoering of gepland, op adequate wijze de risico's verkleinen die vermeld worden in de beperkte controle van de IAS;
16. merkt op dat er van de 25 acties van het actieplan, 18 zijn uitgevoerd en dat aan de uitvoering van de resterende zeven wordt gewerkt; merkt bovendien op dat drie van die zeven acties moeten worden uitgevoerd vóór eind 2015, nadat de geamendeerde kader- partnerschapsovereenkomst tussen het Instituut en de KIG's is getekend; verneemt van het Instituut dat de uitvoering van de resterende acties volgens plan vordert;
17. merkt op dat de DIA in 2014 zeven audit- en consultancyopdrachten heeft uitgevoerd en erkent de acties die het Instituut heeft ondernomen om gevolg te geven aan de aanbevelingen van de DIA.
1.Besluit van het Europees Parlement van 27 oktober 2015 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming ENIAC voor het begrotingsjaar 2013 (2014/2135(DEC))
– gezien de definitieve jaarrekening van de gemeenschappelijke onderneming ENIAC voor het begrotingsjaar 2013,
– gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de gemeenschappelijke onderneming ENIAC voor het begrotingsjaar 2013, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke onderneming(1),
– gezien de betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer(2) voor het begrotingsjaar 2013 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2015 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2013 (05306/2015 – C8-0049/2015),
– gezien zijn besluit van 29 april 2015(3) om het kwijtingsbesluit voor het begrotingsjaar 2013 uit te stellen en de antwoorden van de uitvoerend directeur van de gemeenschappelijke onderneming ECSEL (voorheen de gemeenschappelijke onderneming ENIAC),
– gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(4),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(5), en met name artikel 209,
– gezien Verordening (EG) nr. 72/2008 van de Raad van 20 december 2007 tot oprichting van de gemeenschappelijke onderneming ENIAC(6),
– gezien Verordening (EU) nr. 561/2014 van de Raad van 6 mei 2014 betreffende de oprichting van de gemeenschappelijke onderneming ECSEL(7), en met name artikel 1, lid 2, en artikel 12,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen zoals bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(8),
– gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad(9),
– gezien artikel 94 en bijlage V van zijn Reglement,
– gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0285/2015),
1. verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming ECSEL kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming ENIAC voor het begrotingsjaar 2013;
2. formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;
3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de gemeenschappelijke onderneming ECSEL, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).
2.Besluit van het Europees Parlement van 27 oktober 2015 over de afsluiting van de rekeningen van de gemeenschappelijke onderneming ENIAC voor het begrotingsjaar 2013 (2014/2135(DEC))
Het Europees Parlement,
– gezien de definitieve jaarrekening van de gemeenschappelijke onderneming ENIAC voor het begrotingsjaar 2013,
– gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de gemeenschappelijke onderneming ENIAC voor het begrotingsjaar 2013, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke onderneming(10),
– gezien de betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer(11) voor het begrotingsjaar 2013 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de aanbeveling van de Raad van 17 februari 2015 betreffende de aan de gemeenschappelijke onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2013 (05306/2015 – C8-0049/2015),
– gezien zijn besluit van 29 april 2015(12) om het kwijtingsbesluit voor het begrotingsjaar 2013 uit te stellen en de antwoorden van de uitvoerend directeur van de gemeenschappelijke onderneming ECSEL (voorheen de gemeenschappelijke onderneming ENIAC),
– gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(13),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(14), en met name artikel 209,
– gezien Verordening (EG) nr. 72/2008 van de Raad van 20 december 2007 tot oprichting van de gemeenschappelijke onderneming ENIAC(15),
– gezien Verordening (EU) nr. 561/2014 van de Raad van 6 mei 2014 betreffende de oprichting van de gemeenschappelijke onderneming ECSEL(16), en met name artikel 1, lid 2, en artikel 12,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen zoals bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(17),
– gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad(18),
– gezien artikel 94 en bijlage V van zijn Reglement,
– gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0285/2015),
1. hecht zijn goedkeuring de afsluiting van de rekeningen van de gemeenschappelijke onderneming ENIAC voor het begrotingsjaar 2013;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van de gemeenschappelijke onderneming ECSEL, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).
3.Resolutie van het Europees Parlement van 27 oktober 2015 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming ENIAC voor het begrotingsjaar 2013 (2014/2135(DEC))
Het Europees Parlement,
– gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming ENIAC voor het begrotingsjaar 2013,
– gezien artikel 94 en bijlage V van zijn Reglement,
– gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0285/2015),
A. overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming ENIAC ("de gemeenschappelijke onderneming") op 20 december 2007 voor een periode van 10 jaar is opgericht om een "onderzoeksagenda" vast te stellen en ten uitvoer te leggen voor de ontwikkeling van cruciale competenties voor nano-elektronica op verschillende toepassingsgebieden;
B. overwegende dat de gemeenschappelijke onderneming financieel autonoom werd in juli 2010;
C. overwegende dat de Europese Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, België, Duitsland, Estland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Nederland, Polen, Portugal, Zweden en het Verenigd Koninkrijk en Aeneas, de vereniging voor Europese nano-elektronische activiteiten, de oprichtende leden van de Gemeenschappelijke Onderneming ENIAC zijn;
D. overwegende dat de maximale EU-bijdrage aan de gemeenschappelijke onderneming voor de periode van 10 jaar 450 000 000 EUR bedraagt, te betalen uit de begroting van het zevende kaderprogramma voor onderzoek;
E. overwegende dat Aeneas een maximale bijdrage van 30 000 000 EUR aan de bedrijfskosten dient te leveren, terwijl de lidstaten bijdragen in natura voor de bedrijfskosten dienen te leveren alsook financiële bijdragen die 1,8 maal de EU-bijdrage belopen;
F. overwegende dat de gemeenschappelijke onderneming en ARTEMIS fuseerden met het oog op de totstandbrenging van het gemeenschappelijk technologie-initiatief Elektronische componenten en systemen voor Europees leiderschap (ECSEL JTI), dat in juni 2014 van start is gegaan voor een periode van 10 jaar;
Begrotings- en financieel beheer
1. herinnert eraan dat de Rekenkamer heeft verklaard dat de jaarrekening van de gemeenschappelijke onderneming voor 2013 op alle materiële punten een getrouw beeld geeft van haar financiële situatie per 31 december 2013 en van de resultaten van haar verrichtingen en kasstromen in het op die datum afgesloten jaar, overeenkomstig de bepalingen van haar financiële voorschriften en de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels;
2. herinnert eraan dat de Rekenkamer een verklaring met beperking heeft afgegeven voor de jaarrekening van de gemeenschappelijke onderneming ten aanzien van de wettigheid en regelmatigheid van de verrichtingen die aan deze rekening ten grondslag liggen, op grond van het feit dat het niet mogelijk was te beoordelen of de strategie voor controle achteraf, die voor de controle van de kosten in verband met de projecten grotendeels steunt op de nationale financierende instanties (NFI's), voldoende zekerheid biedt over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen;
3. verneemt van de gemeenschappelijke onderneming dat de Rekenkamer stappen zal ondernemen om voldoende zekerheid te verkrijgen over de door de NFI's uitgevoerde controles; neemt voorts kennis van het feit dat het ECSEL JTI verdere beoordelingen uitvoert van de nationale systemen voor zekerheid na de fusie van de gemeenschappelijke onderneming en ARTEMIS;
4. merkt op dat de gemeenschappelijke onderneming de praktische regelingen voor controles achteraf met betrekking tot de met de NFI's gesloten administratieve overeenkomsten heeft ingevoerd; neemt ter kennis dat de praktische regelingen ook de invoering van een specifiek rapportageformulier omvatten, versterkt door de beoordeling van de nationale systemen voor zekerheid door de gemeenschappelijke onderneming en bezoeken aan de NFI's door de Rekenkamer;
5. neemt kennis van het feit dat de beperkte analyse van kostendeclaraties door de gemeenschappelijke onderneming in 2012 een van de elementen was die de zekerheid heeft vergroot, hetgeen de gemeenschappelijke onderneming in staat heeft gesteld te controleren welke transacties werden onderworpen aan controles vóór de invoering van een specifiek rapportageformulier; merkt op dat deze steekproef betrekking had op een klein aantal van de eerste nationale controles vanaf 2012 en een volume bereikte dat zinvolle statistische beoordelingen mogelijk maakt, in 2014;
6. verneemt van de gemeenschappelijke onderneming dat 23 NFI's informatie over hun controlestrategieën hebben verstrekt, hetgeen overeenkomt met 95 % van de totale hoeveelheid subsidies die is verleend; is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer, ter aanvulling van de door de gemeenschappelijke onderneming verkregen informatie, rechtstreeks aanvullende informatie van de NFI's ontvangt om een advies uit te brengen over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen bij de rekeningen;
7. verneemt van de gemeenschappelijke onderneming dat zij vooruitgang heeft geboekt bij de uitvoering van het actieplan om de tekortkomingen te verhelpen die de Rekenkamer in haar oordeel met beperking heeft vastgesteld; neemt ter kennis dat de door de nationale systemen geboden garanties positief zijn beoordeeld voor landen die goed zijn voor 54 % van het totale aantal subsidies en dat de beoordelingen van nog een aantal landen zich in een gevorderd stadium van uitvoering bevinden, wat zal leiden tot de beoordeling van in totaal 84 % van alle subsidies; verzoekt de gemeenschappelijke onderneming de beoordelingen voort te zetten, om ervoor te zorgen dat 100 % van de subsidies zal worden beoordeeld;
8. neemt ter kennis dat er een workshop over zekerheid is georganiseerd, waaraan werd deelgenomen door de vertegenwoordigers van de Rekenkamer, de Commissie en de dienst Interne audit van de Commissie, alsook vertegenwoordigers van NFI's die actief zijn in de gemeenschappelijke onderneming; wijst erop dat tijdens deze workshop aandacht werd besteed aan de vereisten van Europese programma's, en dat er informatie en goede werkwijzen konden worden uitgewisseld met de NFI's;
9. neemt ter kennis dat de gemeenschappelijke onderneming een nieuwe methode heeft ontwikkeld voor de schatting van het restfoutenpercentage, vergelijkbaar met die van de diensten van de Commissie belast met gezamenlijk beheerde fondsen; erkent dat de eerste evaluatie van het restfoutenpercentage op basis van de 157 gecontroleerde verrichtingen uitkwam op 0,73 %, en een recente bijwerking gebaseerd op 331 verrichtingen op een foutenpercentage van 0,66 %, onder de materialiteitsdrempel van 2 %;
10. verneemt van de gemeenschappelijke onderneming dat de bijdragen van de lidstaten minder dan 1,8 maal de bijdrage van de Unie beliepen, zoals vereist door het statuut van de gemeenschappelijke onderneming om te voldoen aan de beperkingen op grond van de regels inzake overheidssteun; merkt met name op dat voor de industriële deelnemers aan grote proefprojecten de totale overheidsfinanciering niet meer mag bedragen dan 25 %, terwijl het statuut van de gemeenschappelijke onderneming vereist dat aan elke deelnemer hetzelfde vergoedingspercentage wordt toegekend;
11. neemt kennis van het feit dat de lagere bijdragen van de lidstaten ruimschoots gecompenseerd zijn door hogere bijdragen van de privésector, die goed waren voor 65 % van de totale kosten, zodat de financiering van de Unie een groot hefboomeffect heeft gehad;
12. merkt op dat de Commissie een evaluatie zal verrichten van de activiteiten van ENIAC tot de oprichtingsdatum van ECSEL JTI, zoals voorzien in Verordening (EG) nr. 72/2008 betreffende de oprichting van de gemeenschappelijke onderneming ENIAC, waarmee rekening gehouden wordt bij de kwijting voor het begrotingsjaar 2014;
Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie
13. verneemt van de gemeenschappelijke onderneming dat de cv's en de belangenverklaringen van haar uitvoerend directeur en managers overeenkomstig het personeelsstatuut en de uitvoeringsvoorschriften zijn verzameld en gepubliceerd op de website van de gemeenschappelijke onderneming; wijst erop dat er een omvattende databank met alle geïdentificeerde informatie inzake belangenconflicten alsook de getroffen maatregelen is opgezet, en dat deze regelmatig wordt bijgewerkt;
Toezicht op en verslaglegging over de onderzoeksresultaten
14. herinnert eraan dat met het besluit voor het zevende kaderprogramma (KP7)(19) een monitoring- en rapportagesysteem werd ingevoerd dat betrekking heeft op de bescherming, verspreiding en overdracht van onderzoeksresultaten; verneemt van de gemeenschappelijke onderneming dat 211,5 publicaties en 16,6 octrooien per 10 000 000 EUR aan Uniesubsidies aantonen dat haar onderzoeksresultaten een hoge productiviteit laten zien en dat dit in overeenstemming is met alle eisen die de KP7-coördinatoren tot nu toe hebben gesteld.
Artikel 7 van Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 412 van 30.12.2006, blz. 6).
Kwijting 2013: Algemene begroting van de EU - Europese Raad en Raad
1.Besluit van het Europees Parlement van 27 oktober 2015 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, afdeling II – Europese Raad en Raad (2014/2079(DEC))
– gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013(1),
– gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013 (COM(2014)0510 – C8-0148/2014)(2),
– gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2013, tezamen met de antwoorden van de instellingen(3),
– gezien de verklaring van de Rekenkamer(4) voor het begrotingsjaar 2013 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien zijn besluit van 29 april 2015(5) tot uitstel van het kwijtingsbesluit voor het begrotingsjaar 2013, alsmede de bijbehorende resolutie,
– gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(6),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(7), en met name de artikelen 55, 99, 164, 165 en 166,
– gezien artikel 94 en bijlage V van zijn Reglement,
– gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0269/2015),
1. verleent de secretaris-generaal van de Raad geen kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Raad en de Raad voor het begrotingsjaar 2013;
2. formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;
3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer, de Europese ombudsman, de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming en de Europese Dienst voor extern optreden, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).
2.Resolutie van het Europees Parlement van 27 oktober 2015 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, afdeling II – Europese Raad en Raad (2014/2079(DEC))
Het Europees Parlement,
– gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, afdeling II – Europese Raad en Raad,
– gezien artikel 94 en bijlage V van zijn Reglement,
– gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A8-0269/2015),
A. overwegende dat alle instellingen van de Unie transparant moeten zijn en dat zij ten volle verantwoording verschuldigd zijn aan de burgers van de Unie voor de hun als instelling van de Unie toevertrouwde middelen;
B. overwegende dat de Europese Raad en de Raad, als instellingen van de Unie, een democratische verantwoordingsplicht hebben tegenover de burgers van de Unie voor zover zij begunstigden zijn van middelen van de algemene begroting van de Europese Unie;
C. overwegende dat het Parlement van alle EU-instellingen het enige rechtstreeks verkozen orgaan is en belast is met het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie;
1. benadrukt de rol die het Parlement overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) vervult bij het verlenen van kwijting voor de begroting;
2. wijst erop dat de Unie, ingevolge artikel 335 VWEU, wordt vertegenwoordigd "door elk van de instellingen [...], uit hoofde van hun administratieve autonomie, voor de aangelegenheden die verband houden met hun respectieve werking", en dat zij derhalve, met inachtneming van artikel 55 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (het Financieel Reglement), individueel verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van hun begroting;
3. benadrukt de rol van het Parlement en de andere instellingen in de kwijtingsprocedure, zoals die geregeld is in het Financieel Reglement en met name in de artikelen 164, 165 en 166 daarvan;
4. wijst erop dat, ingevolge artikel 94 van het Reglement van het Parlement, "de bepalingen inzake de verlening van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting eveneens van toepassing zijn voor de procedure voor de verlening van kwijting aan [...] de personen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de begrotingen van de overige instellingen en organen van de Europese Unie, zoals de Raad (voor wat betreft zijn uitvoerende activiteiten) [...]";
5. betreurt dat de Raad geen verklaring heeft gegeven voor de toenemende onderbesteding en overdrachten van kredieten in zijn begroting 2013;
Hangende zaken
6. herinnert de Raad eraan dat het Parlement had verzocht om voortgangsverslagen over bouwprojecten en een gedetailleerd overzicht van de tot dusver gemaakte kosten;
7. dringt er bij de Raad op aan een gedetailleerde schriftelijke uitleg te verstrekken over de totale omvang van de financiële middelen die worden gebruikt voor de aankoop van het Résidence Palace-gebouw, de begrotingslijnen waar deze middelen vandaan komen, de betalingen die tot dusver zijn verricht en de betalingen die nog moeten worden verricht;
8. herinnert aan zijn verzoek aan de Raad om informatie te verstrekken over het proces van administratieve modernisering, met name over de concrete uitvoeringsmaatregelen van dat proces, alsook over het verwachte effect ervan op de begroting van de Raad;
9. betreurt de moeilijkheden die tot op heden herhaaldelijk werden ondervonden in de kwijtingsprocedures als gevolg van een gebrek aan samenwerkingsbereidheid van de Raad; wijst erop dat het Parlement de secretaris-generaal van de Raad geen kwijting heeft verleend voor de begrotingsjaren 2009, 2010, 2011 en 2012 vanwege de redenen die uiteen zijn gezet in de resoluties van 10 mei 2011(8), 25 oktober 2011(9), 10 mei 2012(10), 23 oktober 2012(11), 17 april 2013(12), 9 oktober 2013(13), 3 april 2014(14) en 23 oktober 2014(15), en zijn besluit om de secretaris-generaal van de Raad kwijting te verlenen voor het begrotingsjaar 2013 heeft uitgesteld wegens de redenen die uiteen zijn gezet in zijn resolutie van 29 april 2015(16);
10. herhaalt dat een effectieve begrotingscontrole alleen mogelijk is indien het Parlement en de Raad samenwerken, als uiteengezet in zijn resolutie van woensdag 29 april 2015; bevestigt dat het Parlement niet in staat is met kennis van zaken een besluit te nemen over de verlening van kwijting;
11. herinnert de Raad aan de standpunten van de Commissie, vervat in haar brief van 23 januari 2014, dat alle instellingen volledig deel uitmaken van het follow up-proces na de opmerkingen die het Parlement in het kader van de kwijtingsprocedure formuleert, en dat alle instellingen moeten samenwerken teneinde het soepele verloop van de kwijtingsprocedure te waarborgen;
12. wijst erop dat de Commissie in bovengenoemde brief heeft verklaard dat zij geen toezicht zal houden op de tenuitvoerlegging van de begrotingen van de andere instellingen en dat beantwoording van de vragen die aan een andere instelling zijn gericht de autonomie van die instelling zou schenden om haar eigen afdeling van de begroting ten uitvoer te leggen;
13. betreurt dat de Raad blijft verzuimen de vragen van het Parlement te beantwoorden; herinnert aan de conclusies van de workshop van het Parlement van 27 september 2012 over het recht van het Parlement om kwijting te verlenen aan de Raad, waar deskundigen uit juridische en academische milieus het er grotendeels over eens waren dat het Parlement recht had op informatie; verwijst in dit verband naar artikel 15, lid 3, derde alinea, van het VWEU, waarin wordt bepaald dat de instellingen, organen en instanties van de Unie in een zo groot mogelijke openheid werken;
14. benadrukt nogmaals dat de uitgaven van de Raad op dezelfde wijze moeten worden gecontroleerd als de uitgaven van andere instellingen, en dat de fundamentele onderdelen van een dergelijke controle zijn vastgelegd in zijn kwijtingsresoluties van de afgelopen jaren;
15. onderstreept de bevoegdheid van het Parlement om kwijting te verlenen krachtens de artikelen 316, 317 en 319 van het VWEU, in overeenstemming met de tot nu toe gehanteerde interpretatie en praktijk, namelijk verlening van kwijting voor elk onderdeel van de begroting afzonderlijk, teneinde de transparantie en de democratische verantwoordingsplicht ten aanzien van de belastingbetalers van de Unie te waarborgen;
16. is van mening dat het onvermogen van de Raad om de gevraagde documenten aan het Parlement te verstrekken bovenal het recht van burgers van de Unie op informatie en transparantie ondermijnt en een bron van zorg wordt, aangezien het een zeker democratisch tekort binnen de instellingen van de Unie blootlegt;
17. is van mening dat het noodzakelijk is verschillende mogelijkheden te overwegen om de regels voor het verlenen van kwijting als vastgelegd in het VWEU te actualiseren;
18. is van mening dat een bevredigende samenwerking tussen het Parlement, de Europese Raad en de Raad als het gevolg van een open en formele dialoog een positief signaal kan zijn aan de burgers van de Unie.
Resolutie van het Europees Parlement van 27 oktober 2015 over de ebolacrisis: lessen voor de lange termijn en manieren om de gezondheidszorgstelsels in ontwikkelingslanden te verbeteren om toekomstige crises te voorkomen (2014/2204(INI))
– gezien resolutie 2177(2014) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 18 september 2014 over vrede en veiligheid in Afrika,
– gezien resolutie 69/1 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 19 september 2014 over maatregelen voor het beheersen en bestrijden van de recente ebola-uitbraak in West-Afrika,
– gezien het besluit van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Ban Ki-moon, genomen in aansluiting op resolutie 69/1 van de Algemene Vergadering en resolutie 2177(2014) van de Veiligheidsraad over de ebola-uitbraak, om de eerste VN-missie inzake gezondheidshulp in een noodsituatie op te zetten, te weten de VN-missie voor noodrespons ter bestrijding van ebola (UN Mission for Ebola Emergency Response - UNMEER),
– gezien de Internationale Gezondheidsregeling (IGR) uit 2005 (WA 32.1) van de Wereldgezondheidsorganisatie,
– gezien de uit de raadpleging over zoönoses door de WHO voortgekomen aanbevelingen van 5 mei 2004,
– gezien de verklaring van de WHO van 8 augustus 2014 waarin deze organisatie de ebola-uitbraak bestempelt als internationale gezondheidscrisis,
– gezien het stappenplan dat de WHO op 28 augustus 2014 in reactie op de ebola-uitbraak heeft gepresenteerd en de aanvullingen daarop,
– gezien het rapport van de directeur-generaal van de WHO aan de uitvoerende raad van de WHO, gepresenteerd tijdens de buitengewone bijeenkomst over ebola die op 25 januari 2015 in Genève plaatsvond,
– gezien de verklaring van de WHO van 9 mei 2015 over het einde van de ebola-epidemie in Liberia,
– gezien de richtsnoeren voor inentingsprogramma's tegen ebola in de Afrikaanse regio, uitgevaardigd door de WHO,
– gezien de slotverklaring van de voorjaarsvergadering 2015 van de Wereldbankgroep en het Internationaal Monetair Fonds, die plaatsvond van 17 t/m 19 april 2015 in Washington DC,
– gezien de internationale conferentie "Ebola: from emergency to recovery", die op 3 maart 2015 in Brussel werd gehouden,
– gezien de op 21 augustus 2014 door de Afrikaanse Unie ingestelde missie voor steunverlening door de Afrikaanse Unie bij de uitbraak van het ebolavirus in West-Afrika (ASEOWA),
– gezien Verordening (EU) nr. 1291/2013 van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014 -2020),
– gezien de mededeling van de Europese Commissie COM(2010)0128 en werkdocumenten SEC(2010)0380, 0381 en 0382 over de rol van de EU in de volksgezondheid in de wereld,
– gezien de conclusies van de Europese Raad van 24 oktober 2014,
– gezien de conclusies van de Raad over de rol van de EU in de volksgezondheid in de wereld, aangenomen tijdens de 3011e zitting van de Raad Buitenlandse Zaken die op 10 mei 2010 in Brussel plaatsvond,
– gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie van 15 augustus 2014, 20 oktober 2014, 17 november 2014, 12 december 2014 en 16 maart 2015 betreffende de ebolacrisis in West-Afrika,
– gezien de verslagen aan de Europese Raad die in november 2014 en maart 2015 zijn opgesteld door Christos Stylianides, Europees commissaris en EU coördinator voor de ebolacrisis,
– gezien het algemene reactiekader van de EU voor de ebola-uitbraak in West-Afrika, dat door de Europese Dienst voor extern optreden en de Commissie is opgezet,
– gezien EITI (initiatief ter bevordering van transparantie in de delfstoffenwinning) en het EITI-voortgangsverslag 2011 over Sierra Leone, het EITI-voortgangsverslag 2012 over Liberia en het EITI-voortgangsverslag 2012 over Guinee,
– gezien het Franse programma RIPOST, gericht op de totstandbrenging van een netwerk van openbare instellingen voor gezondheidszorg in West-Afrika,
– gezien de resolutie over de uitbraak van ebola die op 3 december 2014 in Straatsburg (Frankrijk) door de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU werd aangenomen,
– gezien zijn resolutie van 18 september 2014 over de reactie van de EU op de uitbraak van het ebolavirus(1),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de adviezen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0281/2015),
A. overwegende dat de gezondheidszorgstelsels van Liberia, Sierra Leone en Guinee ernstige tekortkomingen vertonen en dat deze drie landen al voor de ebola-uitbraak behoorden tot de laagst scorende landen op de menselijke ontwikkelingsindex van de UNDP, en dat ongeveer 80% van de bevolking van deze landen in extreme armoede leeft en dat het percentage voortijdig sterfte bij volwassenen en het percentage sterfgevallen bij kinderen jonger dan vijf jaar, met name bij behandelbare ziekten, nergens in de wereld hoger ligt;
B. overwegende dat de ebolacrisis niet alleen op lokaal en regionaal niveau, maar ook op nationaal en mondiaal bestuursniveau systemisch is;
C. overwegende dat de omvang van deze ramp kan worden toegeschreven aan diverse factoren, waaronder: de politieke nalatigheid van de door ebola getroffen landen, doordat zij niet tijdig aan de bel hebben getrokken, de ontoereikende reactie van de internationale gemeenschap, de vernietigende effecten van het sluiten van de grenzen en het opleggen van beperkingen aan de burgers, de ineffectiviteit van de toezichts- en waarschuwingsmechanismen, de te late en ontoereikende maatregelen die genomen werden toen de hulp eenmaal op gang kwam, het ontbreken van werkelijk leiderschap bij de WHO en het gebrek aan onderzoek naar en ontwikkeling van medicijnen, diagnostiek en vaccins;
D. overwegende dat drie nieuwe, bevestigde gevallen, allen in Guinee, van ziekten ingevolge ebola in de week tot 18 oktober 2015 werden geregistreerd; dat het land geen gevallen voor de twee voorgaande weken heeft gemeld; dat Sierra Leona voor de vijfde opeenvolgende week geen gevallen heeft gemeld; dat de WHO Liberia op 3 september 2015 ebolavrij heeft verklaard wat betreft de overdracht van het virus bij de menselijke bevolking; dat er 28512 bevestigde gevallen zijn geweest, waaronder 11313 bevestigde sterfgevallen;
E. overwegende dat er nog te weinig bekend is over de prevalentie en overdracht van ebola en over het gevaar van mutatie van het ebolavirus; overwegende dat algehele verwarring en heersende misverstanden over de oorzaken en gevolgen van ebola ertoe geleid hebben dat deze ziekte zich kon blijven verspreiden; overwegende dat etnografisch onderzoek nuttig is om inzicht te verkrijgen in de werking van gemeenschappen en om te leren begrijpen hoe mensen met verschillende culturele achtergronden kunnen worden bereikt;
F. overwegende dat het ebolavirus is aangetroffen in sperma en traanvocht van herstelde personen; overwegende dat er enkele gevallen bekend zijn van overdracht door middel van seksueel contact, hetgeen erop wijst dat het virus moeilijk uit te roeien is en het dus zeer moeilijk is om te bepalen op welk moment een land daadwerkelijk als ebolavrij kan worden beschouwd;
G. overwegende dat de gezondheidszorg- en onderwijsstelsels in een groot aantal Afrikaanse landen zijn verslechterd door de door het IMF en de Wereldbank opgelegde structurele aanpassingsprogramma's, in het kader waarvan bezuinigd moest worden op de publieke sector;
H. overwegende dat de ebola-epidemie in West-Afrika heeft laten zien dat lokale en nationale gezondheidsstelsels in lage-inkomenslanden niet over de middelen of de veerkracht beschikken om te reageren op een uitbraak van een infectieziekte zoals ebola; overwegende dat versterking van gezondheidsstelsels wereldwijd daarom een integraal onderdeel van het mondiaal volksgezondheidsbeleid is geworden;
I. overwegende dat culturele gewoonten en tradities bij de aanpak van de ebolacrisis een rol spelen(2);
J. overwegende dat kinderen, meisjes en jonge vrouwen behoren tot de meest gemarginaliseerde bevolkingsgroepen en daardoor bij een dergelijke crisis het grootste risico lopen, hetgeen een ernstige bedreiging vormt voor de deelname van vrouwen aan economische activiteiten en gezorgd heeft voor een grotere genderkloof op onderwijsgebied; overwegende dat weeskinderen te maken kunnen krijgen met afwijzing en stigmatisering;
K. overwegende dat de ebola-epidemie in West-Afrika de grootste en meest complexe uitbraak van deze ziekte ooit is geweest; overwegende dat de WHO op 23 maart 2014 voor het eerst opmerkzaam werd gemaakt op de uitbraak van ebola, maar dat het noodcomité van de Internationale Gezondheidsregeling de uitbraak pas op 8 augustus 2014 bestempelde als volksgezondheidscrisis van internationale omvang; overwegende dat ebola vóór deze uitbraak niet als een groot gevaar voor de volksgezondheid werd gezien;
L. overwegende dat er in Guinee, Liberia en Sierra Leone, landen die al voor de uitbraak van de ebolacrisis te kampen hadden met een ernstig tekort aan personeel, bijna vijfhonderd gezondheidswerkers aan ebola zijn gestorven; overwegende dat ziekenhuizen en medisch personeel niet in staat waren om andere ziekten te behandelen, omdat de middelen werden ingezet voor de bestrijding van de ebola-epidemie; overwegende dat het belangrijk is om ziekenhuizen en medisch personeel te beschermen, zodat de duurzame verlening van medische zorg gewaarborgd blijft;
M. overwegende dat veel herstelde patiënten te maken hebben gekregen met stigmatisering door zowel familieleden als de maatschappij; overwegende dat vooral kinderen die één of beide ouders hebben verloren hier het slachtoffer van zijn geworden en dat veel van deze kinderen door hun familieleden zijn verstoten uit angst voor besmetting;
N. overwegende dat integratie van epidemiologie, volksgezondheid en sociale wetenschappen belangrijk is om lering te kunnen trekken uit de ebola-uitbraak;
O. overwegende dat humanitaire ngo's, en met name Artsen zonder Grenzen en het Rode Kruis, tijdens de eerste maanden van de ebolacrisis het doeltreffendst hebben gereageerd en de meeste kennis en ervaring hadden en om die reden in de eerste fase van de strijd tegen het ebolavirus een cruciale rol hebben gespeeld;
P. overwegende dat de sluiting van scholen en de praktijk dat weeskinderen vaak de taak van zorgverlener in het huishouden op zich moeten nemen ertoe kunnen leiden dat er een "verloren generatie" ontstaat van kinderen die gedurende langere tijd geen formeel onderwijs hebben gevolgd;
Q. overwegende dat humanitaire organisaties met hun kennis van zaken en met hun vermogen tot samenwerking hebben laten zien dat zij aan het begin van een crisis een grotere rol kunnen spelen en doeltreffender kunnen optreden dan "institutionele" actoren;
R. overwegende dat de ebolacrisis heeft geleid tot een ander probleem (Artsen zonder Grenzen spreekt in dit kader over "een crisis in een crisis"), namelijk het feit dat mensen met andere gezondheidsproblemen niet meer naar het ziekenhuis gaan, omdat ze bang zijn daar ebola op te lopen;
S. overwegende dat de EU, samen met de lidstaten, de grootste donor van ontwikkelingshulp in de wereld is en meer dan 1,39 miljard EUR beschikbaar heeft gesteld om de uitbraak van het ebolavirus in West-Afrika te stoppen; overwegende dat dit bedrag de EU in staat stelt met partnerlanden en andere donoren te onderhandelen, om door middel van een samenhangende, inclusieve, op behoeften gebaseerde strategie een grondige hervorming van de nationale gezondheidsstelsels te realiseren;
T. overwegende dat is gebleken dat het wereldvoedselprogramma van de Verenigde Naties in logistiek opzicht doeltreffend opereert, en dat hiervan in de toekomst ook op het gebied van waarschuwing en respons gebruik kan worden gemaakt;
U. overwegende dat de veiligheid van het zorgpersoneel bij internationale inzet van gezondheidswerkers voorop moet staan;
V. overwegende dat de Europese Raad op 23 oktober 2014 een EU-ebolacoördinator heeft aangesteld, te weten de heer Stylianides, commissaris voor Humanitaire Hulp en Crisisbeheersing; overwegende dat deze sinds 12 november 2014 samen met de commissaris voor Gezondheid, de heer Andriukaitis, de meest getroffen landen heeft bezocht;
W. overwegende dat de Verenigde Naties, de WHO en de Europese Commissie procedures hebben vastgesteld voor de evaluatie van de aanpak van de ebola-epidemie;
X. overwegende dat de WHO in april 2015 in een verklaring heeft toegegeven dat de wereld en de WHO zelf onvoldoende voorbereid waren om een langdurige epidemie het hoofd te kunnen bieden;
Y. overwegende dat het essentieel is dat de internationale aanpak van gezondheidscrises verbeterd wordt;
Z. overwegende dat toegang tot geneesmiddelen een essentieel onderdeel is van het recht op gezondheid;
AA. overwegende dat wereldwijd twee miljard mensen geen toegang hebben tot de vaccins of behandelingen die ze nodig hebben om in leven en gezond te blijven;
AB. overwegende dat de toegang tot medicijnen en de resultaten van onderzoek en ontwikkeling op dit gebied in eerste instantie afgestemd moeten worden op de behoeften van de patiënten, hetzij in Europa, hetzij in ontwikkelingslanden;
AC. overwegende dat het initiatief inzake innovatieve geneesmiddelen (Innovative Medicines Initiative) 's werelds grootste biowetenschappelijke publiek-private partnerschap is, met een begroting van 3,3 miljard EUR voor de periode 2014-2024, waarvan 1,638 miljard EUR afkomstig is uit Horizon 2020;
AD. overwegende dat de ebolacrisis ertoe geleid heeft dat burgers wantrouwend staan tegenover ziekenhuizen, dat gezondheidswerkers bang zijn om weer aan het werk te gaan en gemeenschappen verarmd zijn geraakt en achterdochtig zijn geworden; overwegende dat het dringend is dat gezondheidsdiensten opnieuw worden opgestart; overwegende dat het evenzeer noodzakelijk is om in alle ontwikkelingslanden een gedegen en doeltreffend stelsel van volksgezondheid op te zetten, op basis van gedeelde risico's, waarbij lokaal medisch personeel een goede opleiding krijgt;
AE. overwegende dat de ebolacrisis ertoe heeft geleid dat de landen in het door ebola getroffen gebied nog dieper in de recessie zijn gezakt en dat het bbp van de drie het zwaarst getroffen landen daardoor volgens de Wereldbank in 2015 alleen al met 2 miljard USD omlaag zal gaan;
AF. overwegende dat deze drie landen bij het IMF en de Wereldbank een aanvraag hebben ingediend om toekenning van een "Marshallplan"-pakket van 7 500 miljoen EUR, om hun economische problemen aan te pakken;
AG. overwegende dat diverse ngo´s de Wereldbank hebben gevraagd ongeveer 1,7 miljard USD beschikbaar te stellen om deze landen te helpen hun gezondheidsinfrastructuur duurzaam te verbeteren;
AH. overwegende dat de internationale gemeenschap waakzaam moet blijven en dat ernaar gestreefd moet worden dat deze landen het post-ebolastadium bereiken, d.w.z. het stadium waarin er gedurende een lange periode geen nieuwe besmettingen meer worden vastgesteld;
AI. overwegende dat goede hygiënische praktijken onontbeerlijk zijn, maar dat deze drie landen niet beschikken over goed werkende waterleidingsystemen en sanitaire voorzieningen;
AJ. overwegende dat te vrezen valt dat in geval van een nieuwe uitbraak weer evenveel mensen zullen sterven;
AK. overwegende dat Federica Mogherini, vicevoorzitter / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Christos Stylianides, Eurocommissaris voor Humanitaire Hulp en tevens EU-ebolacoördinator, Neven Mimica, Eurocommissaris voor Internationale Samenwerking en Ontwikkeling, leden van het Europees Parlement en regeringen en parlementsleden van de lidstaten herhaaldelijk hebben opgeroepen tot versterking van gezondheidsstelsels;
AL. overwegende dat in het kader van het elfde Europees Ontwikkelingsfonds de versterking van gezondheidsstelsels en de versterking van sanitaire en watervoorzieningen in Guinee tot de prioritaire aandachtsgebieden behoort, maar dat dat niet geldt voor Liberia en Sierra Leone;
AM. overwegende dat in de mededeling van de Commissie over de rol van de EU in de volksgezondheid in de wereld (COM(2010)0128) een omvattende, holistische, op behoeften gerichte mondiale gezondheidsstrategie wordt gepresenteerd, die door de lidstaten wordt onderschreven;
AN. overwegende dat niet alle staten de Internationale Gezondheidsregeling volledig ten uitvoer hebben gelegd; overwegende dat de Internationale Gezondheidsregeling moet worden herzien in het licht van de tijdens de recente ebola-epidemie opgedane ervaringen;
AO. overwegende dat er nog weinig bekend is over potentieel gevaarlijke zoönoses; overwegende dat voedings- en landbouwpraktijken, ontbossing en handel in dieren of dierlijke producten hebben geleid tot de opkomst van nieuwe zoönotische ziekten zoals vogelgriep, ebola en hiv;
AP. overwegende dat de WHO pleit voor coördinatie tussen gezondheidszorg en diergeneeskunde;
AQ. overwegende dat een delegatie van de Commissie ontwikkelingssamenwerking in november 2015 een bezoek zal brengen aan Sierra Leone;
1. betreurt het gebrek aan daadkracht van de internationale gemeenschap tijdens de eerste maanden van de crisis; wijst evenwel op de inspanningen en de inzet van de EU en de lidstaten vanaf maart 2014, gericht op de voorkoming van verdere verspreiding van het ebolavirus; wijst op de intensivering van de steun van de EU en de lidstaten op het gebied van humanitaire en ontwikkelingshulp, logistiek en onderzoek als antwoord op de crisis;
2. is verheugd over de ontwikkeling van een nieuw vaccin (in recordtijd), dat sinds 23 maart 2015 in Guinee wordt getest en dat 100% doeltreffend is gebleken en pleit met nadruk voor gegarandeerde toegang tot dit vaccin, dat binnen bereik moet zijn voor iedereen in Liberia en Sierra Leone;
3. meent dat we, gezien de nieuwe gevallen van ebola, nog even waakzaam moeten blijven, omdat het nog steeds niet zeker is hoe de overdracht van het virus gebeurt;
4. dringt er bij alle betrokken partijen, en met name bij regeringen van ontwikkelingslanden, Europese instellingen en internationale organisaties op aan om uit deze crisis lering te trekken, onder meer wat betreft de negatieve gevolgen voor gezondheidsstelsels in ontwikkelingslanden van de door het IMF en de Wereldbank aan de beschikbaarstelling van structurele aanpassingsfaciliteiten verbonden voorwaarden, en om methodes te ontwikkelen voor de aanpak van internationale gezondheidscrises;
5. wijst in dit kader op de hervorming die op 18 mei 2015 door de directeur van de WHO werd aangekondigd, en met name op de oprichting van een nieuw noodprogramma en een wereldwijd personeelsbestand dat snel ter plaatse kan worden ingezet, en op de beschikbaarstelling van een nieuw reservefonds van 100 miljoen USD dat speciaal bedoeld is voor noodgevallen; is ingenomen met de toezegging om de begroting van de WHO binnen twee jaar met 10 % te verhogen tot 4,5 miljard USD;
6. verzoekt de internationale gemeenschap om educatieve en voorlichtingscampagnes in de betrokken landen te bevorderen; wijst op de cruciale rol van preventie- en voorlichtingscampagnes in de aanpak van de crisis, in het bijzonder om besmetting te beperken en om mensen te leren welke onveilige praktijken zij dienen te vermijden; wijst erop dat er ook gebruik moet worden gemaakt van alternatieve manieren om informatie te verspreiden;
7. benadrukt dat het belangrijk is om een einde te maken aan de toegenomen spanningen tussen bepaalde groepen naar aanleiding van de ebola-epidemie, omdat het risico bestaat dat bepaalde etnische groepen door mythevorming als schuldigen van de ebola-uitbraak worden aangewezen;
8. is van oordeel dat de Europese Unie zich op termijn, als noodhulp niet meer nodig is, allereerst moet richten op ontwikkelingshulp, onder meer in de vorm van investeringen op het gebied van de gezondheidszorg die gericht zijn op het vergroten van de weerbaarheid, met name op het gebied van de organisatie en het beheer van gezondheidsstelsels, gezondheidsbewaking en -voorlichting, systemen voor geneesmiddelenvoorziening, binnenlands bestuur en staatsvorming, en vervolgens op de steun die nodig is voor het economisch herstel in de drie landen;
9. verzoekt de autoriteiten om rekening te houden met de lessen die getrokken kunnen worden ten aanzien van het verschijnsel stigmatisering, en de opgedane kennis te gebruiken in eventuele toekomstige humanitaire crises;
10. herinnert aan het belang van conflictpreventie, aangezien conflicten en broze veiligheidssituaties zeer negatieve effecten op gezondheidsstelsels hebben;
11. dringt aan op de oprichting van een Uniestructuur voor snelle respons, bestaande uit deskundigen, ondersteunend personeel in laboratoria, epidemiologen en een logistieke infrastructuur, bestaande uit onder meer mobiele laboratoria, die uiterst snel kan worden ingezet; wijst met name op de bijdrage die de Unie zou kunnen leveren op het gebied van screening aan land- en zeegrenzen en op het feit dat de Unie zou kunnen voortbouwen op en profiteren van het hoge niveau dat door de Amerikaanse gezondheidsautoriteiten is bereikt bij de screening in luchthavens;
12. verzoekt de EU voorts om de verwezenlijking van een netwerk van controlepunten in ontwikkelingslanden te ondersteunen, om nieuwe gevallen van besmettelijke ziekten die zich tot een pandemie zouden kunnen ontwikkelen in een zo vroeg mogelijk stadium te kunnen opsporen, en een verklikkernetwerk in deze landen te realiseren;
13. is van oordeel dat steun moet worden verleend aan de totstandbrenging van samenwerkingsverbanden tussen de EU en de lidstaten en ontwikkelingslanden, met name de landen in West-Afrika, op het gebied van de opleiding van medisch personeel;
14. benadrukt dat de systemen voor bescherming en snelle evacuatie van internationale gezondheidswerkers moeten worden versterkt;
15. betreurt dat in het verleden uitgevoerde aanpassingen en hervormingen en onrechtvaardig ontwikkelingsbeleid hebben bijgedragen aan de ondoeltreffendheid van gezondheidsstelsels; verzoekt de Commissie met klem de drie getroffen landen te helpen bij de ontwikkeling van hun eigen gezondheidsstelsels, om deze landen in staat te stellen de bevolking de elementaire zorg te bieden die zij nodig heeft en de infrastructuur te realiseren die nodig is om te waarborgen dat alle burgers toegang hebben tot openbare gezondheidszorg; is met name van mening dat voor het verwezenlijken van een veerkrachtig gezondheidsstelsel op de lange termijn onder meer het volgende nodig is: i) investeren in basisgezondheidsdiensten, ii) zorgen voor veilige en goede zorg, door verhoging van de beschikbare middelen voor de opleiding van, het toezicht op en het garanderen van een passende beloning voor gezondheidswerkers en door te zorgen dat er veilige geneesmiddelen beschikbaar zijn, en iii) zorgen voor betrokkenheid van plaatselijke belanghebbenden en gemeenschappen bij crisisrespons en ontwikkelingsplanning; verzoekt de internationale donoren de officiële ontwikkelingshulp (ODA) aan deze landen via systemen per land te verhogen, bijvoorbeeld in de vorm van begrotingssteun; verzoekt de Commissie om in samenwerking met de partnerlanden, de WHO, de Wereldbank en andere donoren samenhangende en op behoeften gerichte gezondheidsplannen en toezichtsprocedures vast te stellen;
16. benadrukt dat bij al deze maatregelen aandacht besteed moet worden aan de ongelijke participatie van vrouwen, de ongelijke toegang van vrouwen tot gezondheid en diensten en de ontwrichting op het gebied van de inkomensverwerving; wijst er in het bijzonder op dat gezorgd moet worden voor goede elementaire voorzieningen en goede gezondheidszorg, met name op het gebied van kraamzorg en gynaecologische en verloskundige zorg;
17. is ingenomen met de mededeling van de Commissie over de rol van de EU in de volksgezondheid in de wereld (COM(2010)0128), de holistische visie op omvattende gezondheidsstelsels van de Commissie, de horizontale aanpak die zij voorstelt en haar streven naar universele beschikbaarheid van de gezondheidszorg; spoort de Commissie aan om deze mededeling te evalueren in het licht van de tijdens de ebolacrisis verworven nieuwe inzichten, maar daarbij de omvattende en horizontale aanpak te blijven volgen, en om tijdig een actieprogramma te presenteren en uit te voeren;
18. wijst er in het algemeen op dat ontwikkelingslanden budgettaire prioriteit moeten geven aan het opzetten van robuuste en veerkrachtige publieke socialezekerheids- en gezondheidsstelsels, aan de verwezenlijking van voldoende en goed uitgeruste duurzame gezondheidsinfrastructuur (met name laboratoria en water- en sanitaire voorzieningen) en aan het bieden van goede elementaire voorzieningen en gezondheidszorg; benadrukt dat er voldoende gezondheidswerkers per hoofd van de bevolking moeten zijn en roept de regeringen van de getroffen landen op ervoor te zorgen dat gezondheidswerkers loon ontvangen en dat het geld voor gezondheidszorg daadwerkelijk de mensen bereikt; beseft evenwel dat crises als de huidige niet kunnen worden opgelost binnen de gezondheidsstelsels alleen, maar dat er een omvattende benadering gevolgd moet worden die betrekking heeft op veel meer aspecten, zoals onderwijs en opleiding, sanitaire voorzieningen, voedselveiligheid en drinkwater, en dat de belangrijkste tekortkomingen binnen al deze vormen van dienstverlening aangepakt moeten worden; benadrukt tegelijkertijd dat onderwijs, waarin aandacht wordt besteed aan culturele aspecten en overtuigingen, eveneens van essentieel belang is voor herstel;
19. wijst erop dat investeringen in de gezondheidssector een belangrijk middel vormen voor economische ontwikkeling en bijdragen tot het verminderen van de armoede in ontwikkelingslanden; is verheugd dat doelstelling 3, een leven in goede gezondheid voor iedereen en het bevorderen van het welzijn van iedereen ongeacht leeftijd, wordt opgenomen in het voorstel voor de toekomstige doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG's);
20. benadrukt dat in de kostenramingen voor de lange termijn die nodig zijn om veerkrachtige en omvattende gezondheidsstelsels op te bouwen middelen vrijgemaakt moeten worden voor een toereikend aantal geschoolde gezondheidswerkers, toegang tot voldoende medische benodigdheden en degelijke gezondheidsinformatiesystemen;
21. dringt aan op versterking van de onderzoeksinfrastructuur door de oprichting van een regionaal centrum voor onderzoek naar infectieziekten in West-Afrika en het opzetten van interuniversitaire samenwerkingvserbanden, waaraan wordt deelgenomen door de EU en de lidstaten;
22. benadrukt dat sociale ongelijkheid moet worden aangepakt om veerkrachtige, duurzame gezondheidsstelsels te kunnen opbouwen; is in dit kader voorstander van het realiseren van door de overheid gefinancierde gezondheidszorg voor iedereen, die voor de gebruikers gratis is, en dringt er bij de Commissie op aan om samen met partnerlanden en andere donoren zo snel mogelijk een programma voor te stellen voor de verwezenlijking van universele beschikbaarheid van de gezondheidszorg, waarbij gezondheidsrisico's worden gedeeld;
23. roept alle landen op zich in te zetten voor gezondheidszorg voor iedereen (Universal Health Coverage - UHC) en een plan te ontwikkelen waarmee in kaart wordt gebracht welke binnenlandse middelen beschikbaar zijn en welke internationale financiering nodig zou zijn om dit doel te verwezenlijken; steunt de doelstelling om de uitgaven aan gezondheidszorg in alle landen te verhogen tot het erkende minimum van 86 USD per persoon voor essentiële gezondheidsdiensten;
24. is verheugd over de internationale conferentie op hoog niveau over ebola die op 3 maart 2015 onder auspiciën van de EU en enkele belangrijke partners werd gehouden, met als doel om ebola uit te bannen en tevens om de gevolgen van de ziekte voor de getroffen landen te onderzoeken, teneinde ervoor te zorgen dat de ontwikkelingshulp voortbouwt op humanitaire inspanningen;
25. steunt het idee van een "Marshallplan" om de economieën van deze landen een nieuwe impuls te geven; stelt voor om technische bijstand te verlenen aan overheden om hun capaciteit te vergroten en ervoor te zorgen dat het beschikbare geld de mensen bereikt en niet verloren gaat door corruptie of doordat het aan verkeerde doelen wordt besteed;
26. is ingenomen met de internationale inspanningen om de internationale schuldenlast van de door het ebolavirus getroffen landen te verlichten;
27. is van oordeel dat de partnerschappen tussen de EU en de landen in het crisisgebied slechts doeltreffend zullen zijn indien Liberia, Guinee en Sierra Leone in staat zijn om hun eigen ontwikkeling zo snel mogelijk weer op te pakken;
28. is van oordeel dat het programma van het elfde Europees Ontwikkelingsfonds zou moeten worden herzien om ervoor te zorgen dat investeringen in gezondheid en goed bestuur prioritaire aandachtsgebieden worden voor alle landen met een kwetsbare openbare infrastructuur; maakt zich zorgen over het feit dat gezondheid en water- en sanitaire voorzieningen niet als prioritaire aandachtsgebieden zijn opgenomen in de nationale indicatieve programma's van Liberia en Sierra Leone; verzoekt de Commissie om mechanismen in te stellen om steun beter te monitoren;
29. is van mening dat bij de tussentijdse evaluatie van het meerjarig financieel kader het risico van structurele onderfinanciering van humanitaire hulp van de EU niet over het hoofd mag worden gezien;
30. is dankbaar voor alle inspanningen die geleverd zijn door de medewerkers van humanitaire organisaties en het medisch personeel in de getroffen gebieden, die zich met gevaar voor eigen leven hebben ingezet om deze ernstige gezondheidscrisis binnen de perken te houden;
31. spreekt zijn grote waardering uit aan de VN-missie voor noodrespons ter bestrijding van ebola (UNMEER), de partnerorganisaties en de niet-gouvernementele organisaties, zoals Artsen zonder Grenzen, de Internationale Federatie van Rode Kruis- en Rode Halve Maan-verenigingen en andere organisaties voor het werk dat zij verricht hebben, en is dankbaar voor hun enorme steun en hulp bij het indammen van deze uitbraak; betreurt het dat medisch personeel en andere werknemers die betrokken waren bij de bestrijding van de ebola-uitbraak, in sommige gevallen na hun terugkeer uit Afrika niet op passende wijze zijn behandeld;
32. meent dat de toegang tot medicijnen in beginsel niet langer afhankelijk mag zijn van de koopkracht van patiënten, maar afgestemd moet worden op de behoeften van patiënten, en dat niet alleen marktkrachten bepalend moeten zijn bij het besluit welke medicijnen er worden geproduceerd;
33. roept de EU en de lidstaten op om het EU-beginsel van coherentie van het ontwikkelingsbeleid, zoals vastgelegd in artikel 208 VWEU, te eerbiedigen door het stimuleren van eerlijke en rechtvaardige internationale handel, medisch onderzoek en innovatiebeleid dat de universele toegang tot geneesmiddelen dichterbij brengt en mogelijk maakt;
34. verzoekt de Commissie om met betrekking tot de ontwikkeling van geneesmiddelen of vaccins door publiek-private partnerschappen, zoals het initiatief inzake innovatieve geneesmiddelen, te zoeken naar alternatieven voor op octrooimonopolies gebaseerde modellen, die de toegang van patiënten tot behandelingen, de duurzaamheid van gezondheidszorgbegrotingen en een doeltreffende crisisrespons bij crises zoals de ebola-epidemie of soortgelijke dreigingen, kunnen garanderen;
35. wijst erop dat de mondiale epidemiologische onderzoekscapaciteit moet worden versterkt, dat "snelle tests" moeten worden ontwikkeld en dat de toegang tot vaccins moet worden gewaarborgd; is in dit kader ingenomen met het feit dat tal van EU-onderzoeksfondsen middelen beschikbaar hebben gesteld voor de bestrijding van het ebolavirus, onder meer het initiatief inzake innovatieve geneesmiddelen, het Horizon 2020-programma en het EDCTP-programma (Partnerschap voor klinische proeven tussen Europese en ontwikkelingslanden); benadrukt dat vaccins weliswaar zeer welkom zijn, maar waarschijnlijk niet zullen leiden tot volledige uitbanning van ebola, omdat het virus muteert; benadrukt daarom dat bij het verstrekken van financiering prioriteit moet worden gegeven aan de algemene versterking van gezondheidsstelsels, hygiëne, inperking, betrouwbare en snelle testmethoden in een tropische omgeving en medicatie tegen het virus en ter bestrijding van de symptomen van de ziekte;
36. verzoekt alle betrokken partijen voorlichting aan de burgers op gezondheidsgebied te bevorderen en met name burgers voorlichting te geven over traditionele gewoonten die niet verenigbaar zijn met de bestrijding van de verspreiding van het ebolavirus;
37. benadrukt dat de EU zich moet inzetten voor een effectieve en billijke financiering van onderzoek dat ten goede komt aan de gezondheid van iedereen en ervoor zorgt dat innovaties en interventies tot betaalbare en toegankelijke oplossingen leiden; herhaalt dat met name modellen bestudeerd moeten worden die de kosten van onderzoek en ontwikkeling loskoppelen van de prijzen van geneesmiddelen, en dat de mogelijkheden voor de overdracht van technologie naar ontwikkelingslanden moeten worden verkend;
38. wijst opnieuw op de noodzaak om te investeren in de bestrijding van verwaarloosde ziekten; verzoekt in dit kader de Commissie om het debat over dit onderwerp voort te zetten en maatregelen te treffen voor brede publiek-private samenwerking die gericht is op versterking van nationale gezondheidsstelsels en vergemakkelijking van de overdracht van de resultaten aan de betrokken bevolking, maar daarbij wel waarborgen in te voeren om te voorkomen dat deze publiek-private samenwerkingsverbanden in een ongereguleerde markt schade toebrengen aan kwetsbare personen; is in dit verband ingenomen met het feit dat de EU, om in te spelen op de dringende noodzaak van onderzoek naar nieuwe behandelingen, in het kader van Horizon 2020 en het initiatief voor innovatieve geneesmiddelen 138 miljoen EUR beschikbaar heeft gesteld voor projecten die bedoeld zijn om klinische proeven te ontwikkelen voor nieuwe vaccins, snelle diagnostische tests en behandelingen; prijst de Europese farmaceutische industrie, die ook belangrijke middelen heeft toegezegd om verder onderzoek te steunen;
39. onderstreept dat ebola en andere epidemieën transnationale dreigingen vormen die nopen tot internationale samenwerking; verzoekt de WHO om de Internationale Gezondheidsregeling te herzien en daarin een bepaling op te nemen over wederzijdse verantwoordelijkheid en financiële ondersteuning, onder meer ten aanzien van de aanpak van de dieperliggende oorzaken;
40. verwelkomt, gelet op de onvolledige uitvoering van de Internationale Gezondheidsregeling en het ontbreken van epidemiologisch toezicht, het Franse programma RIPOST, gericht op de totstandbrenging van een netwerk van openbare instellingen voor gezondheidszorg in West-Afrika;
41. benadrukt dat nu de ebola-epidemie op de terugweg is, maatregelen op het gebied van de volksgezondheid en scholing ook seksuele voorlichting en gezinsplanning moeten omvatten, omdat het virus nog maanden in de geslachtsklieren van gewezen patiënten aanwezig blijft;
42. benadrukt het toenemende gevaar dat de epidemie wordt gevolgd door een voedselcrisis, omdat veel kleine boeren het slachtoffer zijn geworden van de ebolacrisis; roept de lidstaten, de Commissie en de internationale gemeenschap op om te investeren in de langetermijnontwikkeling van kleine boeren, om ervoor te zorgen dat boerengezinnen en daarmee de voedselzekerheid in West-Afrika in de toekomst geen gevaar lopen;
43. verzoekt de bevoegde commissie van het Europees Parlement om, in nauwe samenwerking met de EU-ebolacoördinator en na het bezoek van de delegatie van het EP naar Sierra Leone, de crisisbeheersingsmaatregelen die genomen worden te volgen en op basis daarvan een definitieve evaluatie voor te leggen aan de hand van duidelijke criteria;
44. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regeringen en parlementen van de landen van de Afrikaanse Unie, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de Wereldgezondheidsorganisatie.
– gezien de vraag aan de Commissie over emissiemetingen in de automobielsector (O-000113/2015 – B8-0764/2015),
– gezien Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie(1),
– gezien Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd(2),
– gezien Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen(3),
– gezien Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa(4),
– gezien Verordening (EU) nr. 333/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 443/2009 teneinde de modaliteiten vast te stellen voor het bereiken van de 2020-doelstelling om de CO2-emissies van nieuwe personenauto's te verminderen(5);
– gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het federale milieuagentschap van de Verenigde Staten (EPA – Environmental Protection Agency) en de instantie voor luchtkwaliteit van Californië (CARB – California Air Resources Board) op 18 september 2015 beide een bericht hebben uitgevaardigd over schending van de voorschriften inzake vervuiling door Volkswagen AG, Audi AG en de Volkswagengroep van Amerika (collectief aangeduid met VW); overwegende dat het desbetreffende onderzoek werd ingesteld na een studie van een niet-gouvernementele organisatie in samenwerking met universiteitsonderzoekers naar de uitstoot van stikstofoxiden (NOx) bij dieselvoertuigen, waarvan de resultaten in mei 2014 bij het EPA en de CARB werden ingediend;
B. overwegende dat luchtvervuiling in de EU tot meer dan 430 000 vroegtijdige sterfgevallen per jaar leidt en naar schatting 940 miljard EUR per jaar aan gezondheidskosten tot gevolg heeft; overwegende dat stikstofoxiden ernstige luchtverontreiniging veroorzaken, onder meer leidend tot longkanker, astma en een groot aantal aandoeningen aan de luchtwegen, en tot milieuschade zoals eutrofiëring en verzuring; overwegende dat in stedelijke gebieden in Europa de uitstoot van dieselvoertuigen een belangrijke bron van NOx is; overwegende dat tot een derde van de stadsbevolking van de EU nog steeds wordt blootgesteld aan waarden die de door de EU vastgestelde normen of grenswaarden overschrijden; overwegende dat de vervoersector de grootste veroorzaker blijft van de slechte luchtkwaliteit in steden en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de gezondheid; overwegende dat in meer dan twintig lidstaten momenteel niet aan de luchtkwaliteitsnormen van de EU wordt voldaan, met name door vervuiling in steden;
C. overwegende dat het Internationaal Instituut voor Kankeronderzoek (IARC) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) de uitlaatgassen van dieselmotoren sinds 2012 classificeert als kankerverwekkende stof en adviseert dat blootstelling aan de mengeling van uitgestoten chemicaliën gezien de bijkomende gevolgen van dieseldeeltjes op de gezondheid wereldwijd teruggedrongen moet worden;
D. overwegende dat de automobielsector een zeer grote bijdrage levert aan groei en innovatie en bijdraagt tot de werkgelegenheid in veel lidstaten; overwegende dat door het huidige schandaal de reputatie en het concurrentievermogen van de hele sector in het gedrang komen tenzij resoluut actie wordt ondernomen;
E. overwegende dat kleine en middelgrote ondernemingen de toeleveringsindustrie in de automobielsector domineren en 50 % van de sectorspecifieke onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten voor hun rekening nemen; overwegen dat de economische kracht van vele regio's in Europa wordt ontleend aan de automobiel- en toeleveringsindustrie;
F. overwegende dat eerlijke concurrentie, ook onder autofabrikanten, betekent dat de consumenten een product kunnen kiezen op basis van de verstrekte uitgebreide en objectieve technische kenmerken;
G. overwegende dat de EU meermaals inspanningen heeft geleverd om het effect van de economische crisis op de auto-industrie tegen te gaan door gebruik te maken van de beschikbare instrumenten op het gebied van staatssteun;
H. overwegende dat in de verordening betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte voertuigen (Verordening (EG) nr. 715/2007, waarover in december 2006 door het Parlement en de Raad overeenstemming werd bereikt), waarin de Euro 5- en 6-emissievereisten zijn vastgelegd, van fabrikanten wordt geëist dat het voertuig zodanig wordt uitgerust dat het "onder normale gebruiksomstandigheden" aan de emissievereisten kan voldoen (artikel 5, lid 1);
I. overwegende dat Verordening (EG) nr. 715/2007 in artikel 5, lid 2, een expliciet verbod inhoudt op het gebruik van manipulatie-instrumenten, waarbij manipulatie-instrument als volgt gedefinieerd wordt: "een constructieonderdeel dat de temperatuur, de rijsnelheid, het motortoerental, de versnelling, de inlaatonderdruk of andere parameters meet om een onderdeel van het emissiecontrolesysteem in werking te stellen, te moduleren, te vertragen of buiten werking te stellen, zodat de doelmatigheid van het emissiebeperkingssysteem wordt verminderd onder omstandigheden die bij een normaal gebruik van het voertuig te verwachten zijn"; overwegende dat de lidstaten de plicht hebben dit verbod te handhaven; overwegende dat in de verordening de Commissie ook expliciet gevraagd wordt tests in te voeren en maatregelen te treffen met betrekking tot het gebruik van manipulatie-instrumenten;
J. overwegende dat uit hoofde van de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen consumenten (1999/44/EG) over een minimumgarantie van twee jaar beschikken na de aankoop van een product, en dat de verkoper verplicht is aan de consument goederen te leveren die aan de koopovereenkomst beantwoorden; overwegende dat in geval van gebrek aan overeenstemming de consument recht heeft op gratis herstel of vervanging, of op prijsverlaging;
K. overwegende dat volgens de richtlijn betreffende consumentenrechten (2011/83/EU) de consument vóór de sluiting van een overeenkomst op afstand of binnen/buiten verkoopruimten ingelicht moet worden over de belangrijkste kenmerken van een product, en dat de lidstaten regels moeten instellen inzake doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties als de bepalingen van de richtlijn niet worden nageleefd;
L. overwegende dat krachtens de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken (2005/29/EG) met name elke praktijk verboden is die "het economische gedrag van de gemiddelde consument die zij bereikt of op wie zij gericht is [...] met betrekking tot het product wezenlijk verstoort of kan verstoren", en dat tot handelspraktijken die onder alle omstandigheden als oneerlijk worden beschouwd, beweringen behoren dat "een handelaar (met inbegrip van zijn handelspraktijken) of een product door een openbare of particuliere instelling is aanbevolen, erkend of goedgekeurd terwijl zulks niet het geval is, of iets dergelijks beweren zonder dat aan de voorwaarde voor de aanbeveling, erkenning of goedkeuring wordt voldaan"; overwegende dat deze richtlijn de lidstaten verplicht doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties vast te stellen;
M. overwegende dat de Euro 5-grenswaarde voor NOx-emissies bij dieselvoertuigen 180 mg/km bedraagt en van toepassing is op voertuigtypes waaraan typegoedkeuring is verleend tussen 1 september 2009 en 1 september 2014 en op alle voertuigen die tussen 1 januari 2011 en 1 september 2015 zijn verkocht; overwegende dat voor Euro 6 de overeenkomstige waarde 80 mg bedraagt, die sinds 1 september 2014 geldt voor nieuwe types en voor alle voertuigen die na 1 september 2015 zijn of worden verkocht; overwegende dat Euro 6-voertuigen die zijn geregistreerd voordat de norm als wettelijke limiet werd ingevoerd, in verschillende lidstaten belastingverlaging hebben kunnen genieten; overwegende dat onafhankelijke testresultaten bevestigen dat er zich voor beide normen grote verschillen voordoen tussen de grenswaarden en de werkelijke voertuigemissies onder normale gebruiksomstandigheden;
N. overwegende dat het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Europese Commissie (GCO)(6) in 2011 tot de conclusie kwam dat de met draagbare emissiemeetsystemen gemeten NOx-emissies van dieselvoertuigen de respectievelijke Euro 3-5 emissiegrenswaarden aanzienlijk overschrijden met een factor 2-4 voor gemiddelde NOx-emissies tijdens hele testroutes tot een factor 14 in afzonderlijke testvensters; overwegende dat in een ander verslag van het GCO(7) uit 2013 wordt verwezen naar conclusies dat Euro 6-voertuigen zelfs hogere emissiewaarden kunnen hebben dan Euro 5-voertuigen; overwegende dat in onafhankelijke analyses in 2014 bewijzen worden geleverd voor gemiddelde waarden van NOx-emissies op de weg bij geteste dieselvoertuigen die ongeveer zeven maal hoger liggen dan de grenswaarden die door de Euro 6-norm zijn vastgelegd;
O. overwegende dat VW heeft toegegeven wereldwijd manipulatie-instrumenten in minstens 11 miljoen verkochte dieselvoertuigen te hebben ingebouwd; overwegende dat VW heeft aangekondigd dat het in de EU 8,5 miljoen VW-dieselvoertuigen zal terugroepen na een besluit van het Duitse Bondsbureau voor motorvoertuigen;
P. overwegende dat dit gestaafde verschil in emissies zowel te wijten kan zijn aan de huidige ontoereikende testprocedure in de EU, die geen normale rijomstandigheden weerspiegelt, als aan het gebruik van manipulatie-instrumenten; overwegende dat de betrouwbaarheid en degelijkheid van de testprocedure voor voertuigen cruciaal is om de emissiegrenswaarden aan te houden en dus ook om de volksgezondheid en het milieu in de EU te beschermen;
Q. overwegende dat de Commissie op grond van artikel 14, lid 3, van Verordening (EG) nr. 715/2007 de plicht heeft regelmatig de testcycli voor het meten van emissies te beoordelen en de tests aan te passen wanneer zij niet langer adequaat blijken om de emissies in reële rijomstandigheden op de weg juist te weerspiegelen; overwegende dat een dergelijke aanpassing nog niet is gebeurd; overwegende dat de Commissie momenteel echter de invoering van een nieuwe testcyclus voorbereidt die gebaseerd is op emissies in reële rijomstandigheden;
R. overwegende dat voor de conformiteitsproeven van de productie en van de voertuigen tijdens gebruik geen gemeenschappelijke normen op EU-niveau gelden, ondanks het mandaat dat de Commissie heeft gekregen om de specifieke vereisten voor dergelijke procedures via de comitéprocedure in te stellen; overwegende dat derhalve aan deze conformiteitseisen voor productie en gebruik in het algemeen onvoldoende de hand wordt gehouden; overwegende dat het niet verplicht is informatie over door de bevoegde typegoedkeuringsinstantie uitgevoerde tests en de resultaten ervan te verstrekken aan de Commissie, de typegoedkeuringsinstanties van de andere lidstaten of andere belanghebbende partijen;
S. overwegende dat de Commissie of autoriteiten van andere lidstaten binnen het huidige EU-typegoedkeuringssysteem de typegoedkeuring van voertuigen of conformiteitscertificaten niet mogen intrekken, noch voertuigen mogen terugroepen of het op de markt brengen ervan opschorten, als er door een andere lidstaat typegoedkeuring aan werd verleend; overwegende dat op de tests die de nationale typegoedkeuringsinstanties uitvoeren in het huidige systeem geen toezicht wordt gehouden om te verzekeren dat alle autoriteiten de gemeenschappelijke EU-regelgeving naleven en de concurrentie niet vervalsen door de normen te verlagen;
T. overwegende dat de Commissie momenteel werkt aan een herziening van het typegoedkeuringskader; overwegende dat deze herziening uitermate belangrijk is om het vertrouwen van de consumenten in de tests van de emissies en van het brandstofverbruik te herstellen;
U. overwegende dat de huidige systemen voor beheersing van NOx-emissies van dieselpersonenauto's gebaseerd zijn op drie belangrijke technologieën: aanpassingen in de motor gekoppeld aan uitlaatgasrecirculatie (EGR), adsorptie van NOx in armmengselmotoren (de zogenaamde "lean NOx traps" of LNT's) en selectieve katalytische reductie (SCR); overwegende dat om aan de Euro 6-grenswaarden te voldoen, de meeste voertuigen uitgerust zijn met ten minste twee van de drie technologieën; overwegende dat al deze technologieën met software manipulatie-instrumenten kunnen worden uitgeschakeld;
V. overwegende dat het voor de naleving van de emissienormen vereist is dat manipulatie-instrumenten verwijderd worden bij de voertuigen die ermee zijn uitgerust, dat de software voor emissiecontrolesystemen aangepast wordt en dat er, afhankelijk van de motortechnologie, de hardware wordt gewijzigd; overwegende dat de werking van een emissiecontrolesysteem dat reeds in het voertuig is geïnstalleerd, kan worden verbeterd door verwijdering van manipulatie-apparatuur, herprogrammering en herkalibratie;
W. overwegende dat de discrepanties tussen testresultaten en prestaties bij normaal gebruik zich niet alleen voordoen bij de NOx-waarden maar ook bij de waarden voor andere vervuilende stoffen en voor CO2; overwegende dat in 2014 de kloof tussen de officiële en de werkelijke CO2-emissie bij personenauto's in Europa volgens onafhankelijke studies 40 % bedroeg;
X. overwegende dat het voor de overstap naar de wereldwijde testprocedure voor lichte voertuigen (WLTP) in de EU nodig is de bestaande streefdoelen voor de gemiddelde CO2-emissie van het wagenpark voor fabrikanten aan te passen aan de nieuwe test;
1. spreekt zijn krachtige veroordeling uit van fraude door automobielfabrikanten en dringt er bij bedrijven op aan de volledige verantwoordelijkheid voor hun handelingen te nemen en ten volle medewerking te verlenen aan onderzoeken van de autoriteiten; betreurt het dat miljoenen consumenten bedrogen en misleid zijn door valse informatie over de emissies van hun voertuigen;
2. is van mening dat wanneer het foutieve gedrag door bewijs wordt bevestigd, verhaalmogelijkheden goed aan de consument moeten worden medegedeeld en spoedig moeten worden ondernomen en de consument niet verder mogen schaden;
3. acht het betreurenswaardig dat normoverschrijdende emissies leiden tot vroegtijdige sterfgevallen, en schade aan de menselijke gezondheid en aan het milieu;
4. vindt het cruciaal dat de Commissie en de lidstaten het vertrouwen van de consumenten snel herstellen door concrete maatregelen te nemen en al het mogelijke doen om de situatie te de-escaleren; spreekt zijn solidariteit uit met de betrokken werknemers en is bezorgd over de gevolgen voor de toeleveringsketen, met name voor kmo's, die momenteel met grote problemen te maken hebben als gevolg van de fraude; onderstreept dat het niet uiteindelijk de werknemers mogen zijn die de prijs voor het manipuleren van emissiemetingen betalen;
5. benadrukt dat de fabrikanten, vooraleer ontslagen in overweging te nemen, hun eigen financiële middelen moeten aanspreken, door onder meer de winst in te houden in plaats van dividenden uit te keren, om de kosten die voortkomen uit de inbreuk op de geldende wetgeving zo veel mogelijk te dekken;
6. is zeer bezorgd over de trage reactie van de autoriteiten in de lidstaten en van de Commissie naar aanleiding van het geleverde bewijs van zware en aanhoudende overschrijdingen van de emissiegrenswaarden zoals die in de EU-wetgeving voor voertuigen bij normaal gebruik bepaald zijn;
7. wijst erop dat dieselauto's lagere CO2-emissies per kilometer hebben dan vergelijkbare benzineauto's en dat zij een belangrijk middel zijn voor fabrikanten om de gemiddelde CO2-emissiedoelstellingen voor het wagenpark van de EU voor 2021 te halen; wijst erop dat zij tevens een essentiële bijdrage zullen blijven leveren aan het bereiken van de doelstellingen na 2021, maar benadrukt dat fabrikanten de beschikbare schone technologie moeten gebruiken ter vermindering van NOx, fijn stof en andere verontreinigende stoffen;
8. dringt bij de Commissie en de lidstaten aan op volledige openheid over hun kennis van deze inbreuken en de maatregelen die zij hebben genomen om de inbreuken tegen te gaan; roept op tot een grondig onderzoek naar de rol en de verantwoordelijkheid van de Commissie en de autoriteiten van de lidstaten, waarbij rekening wordt gehouden met de problemen die vermeld werden in het verslag van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Commissie in 2011;
9. verzoekt de Commissie de tenuitvoerlegging van de EU-strategie voor duurzame, hulpbronnenefficiënte transportsystemen voor de weg en andere vervoersmodi te versterken, en geleidelijk aan van het huidige, op fossiele brandstoffen stoelende systeem over te stappen op het gebruik van nieuwe technologieën en nieuwe energiebronnen, zoals waterstof, elektriciteit en perslucht;
10. verwelkomt de onderzoeken die in verschillende lidstaten en andere landen over de hele wereld worden uitgevoerd naar de manipulatie van de testresultaten van voertuigemissies; steunt de oproep van de Commissie aan de nationale toezichthoudende autoriteiten om uitgebreide controles uit te voeren op diverse modellen en merken van voertuigen; meent dat de Commissie moet worden betrokken bij een dergelijk onderzoek; dringt erop aan dat onderzoeken op een transparante en doeltreffende manier worden uitgevoerd, met voldoende aandacht voor de noodzaak van het op de hoogte houden van consumenten die rechtstreeks worden getroffen door een aangetoond gebrek aan overeenstemming;
11. verlangt dat de Commissie uiterlijk 31 maart 2016 schriftelijk verslag uitbrengt aan het Parlement over de bevindingen van deze onderzoeken;
12. eist dat indien manipulatie-instrumenten worden aangetroffen de autoriteiten van de lidstaten alle noodzakelijke maatregelen treffen om de situatie te verhelpen en passende sancties opleggen in overeenstemming met artikel 30 van Richtlijn 2007/46/EG en artikel 10 van Verordening (EG) nr. 715/2007;
13. vestigt de aandacht op het verslag-Girling (over nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, A8-0249/2015) dat op 15 juli 2015 werd goedgekeurd door zijn milieucommissie, en in het bijzonder op de vraag aan de Commissie en de lidstaten om het voorstel voor een nieuwe verordening inzake feitelijke emissies tijdens het rijden voor Euro 6 dat momenteel wordt besproken, dringend goed te keuren;
14. spoort de Commissie aan de nieuwe emissietestcyclus in reële rijomstandigheden zonder uitstel goed te keuren en te implementeren, en omwille van regelgevingsdoeleinden in werking te laten treden; verwelkomt het verslag over de beperking van verontreinigende emissies van wegvoertuigen (A8-0270/2015) dat op 23 september 2015 werd goedgekeurd door de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid van het Parlement, en in het bijzonder de eis dat de Commissie "een emissietest in reële rijomstandigheden [invoert] voor alle voertuigen die vanaf 2015 een typegoedkeuring krijgen of worden geregistreerd om te waarborgen dat de emissiecontrolesystemen doeltreffend genoeg zijn om ervoor te zorgen dat het voertuig aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen daarbij kan voldoen, met een conformiteitsfactor die alleen rekening houdt met de mogelijke toleranties van de meetprocedure voor emissies tegen 2017"; dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan op basis hiervan snel overeenstemming te bereiken voor een kader voor de testcyclus;
15. merkt op dat volgens de huidige plannen van de Commissie de emissietests in reële rijomstandigheden enkel gebruikt zouden worden voor NOx-emissies; verlangt dat de emissietests in reële rijomstandigheden voor alle vervuilende stoffen geïmplementeerd worden;
16. betreurt het gebrek aan transparantie van de comitologieonderhandelingen over het voorstel over een RDE-test, en met name het feit dat de Commissie verzuimd heeft het Parlement op hetzelfde moment als de vertegenwoordigers van de lidstaten informatie te doen toekomen; roept de Commissie op het Parlement op voet van gelijkheid met de lidstaten alle relevante informatie te verstrekken, en met name de voorbereidende documenten voor het technisch comité motorvoertuigen te publiceren die betrekking hebben op de goedkeuring van de nieuwe RDE-test;
17. benadrukt dat de huidige EU-typegoedkeuringsprocedure aanzienlijk moet worden verbeterd, onder andere door meer EU-toezicht, in het bijzonder wat betreft het markttoezicht, de coördinatie en de follow-upprocedure voor voertuigen die in de Unie verkocht zijn, de bevoegdheid om van lidstaten te eisen dat zij op bewijs gebaseerde controleprocedures starten, en de mogelijkheid om passende maatregelen goed te keuren bij inbreuken op de EU-wetgeving;
18. doet een beroep op de Commissie om de huidige typegoedkeuringsregeling nieuw vorm te geven om te waarborgen dat typegoedkeuringen en certificaten van de bevoegde nationale instanties onafhankelijk kunnen worden geverifieerd en opnieuw kunnen worden geëvalueerd door de Commissie, om te zorgen voor gelijke concurrentievoorwaarden in de gehele EU, en te waarborgen dat de tenuitvoerlegging van EU-verordeningen doelmatig kan worden gehandhaafd en dat lacunes in de uitvoeringsmaatregelen kunnen worden gecorrigeerd zonder de administratieve lasten te verzwaren;
19. dringt er dan ook op aan te overwegen een toezichthoudende autoriteit op EU-niveau in te stellen;
20. acht het uitermate belangrijk dat de Commissie en alle bevoegde instanties van de lidstaten het recht hebben typegoedkeuringen en conformiteitscertificaten opnieuw te evalueren, het terugroepen van auto's te eisen en het op de markt brengen van voertuigen stop te zetten, wanneer zij bewijzen hebben van niet-naleving van de EU-emissiegrenswaarden uit hoofde van de Euro 5 en 6-verordening of van enig ander vereiste van de typegoedkeuringsregeling;
21. is van mening dat bij de komende herziening van de kaderrichtlijn voor typegoedkeuringen moet worden overwogen de voorwaarden voor conformiteit van de productie uit te breiden en nader te specificeren om ervoor te zorgen dat een afdoende en representatief aantal nieuwe modellen, die willekeurig uit de productielijn gehaald worden, jaarlijks in reële rijomstandigheden worden getest op hun naleving van de Europese grenswaarden voor verontreinigende stoffen en CO2; dringt voorts aan op verbeterde tests voor voertuigen die al in gebruik op de weg zijn – eveneens op basis van de procedure voor emissies in reële rijomstandigheden – teneinde de conformiteit van voertuigen tijdens gebruik bij verschillende kilometerstanden na te gaan, zoals de verordening voorschrijft; roept op om het toezicht op de weg te verbeteren door periodieke technische inspecties, om voertuigen die niet in overeenstemming zijn met de EU-wetgeving op te sporen en te herstellen;
22. vraagt de nationale autoriteiten geen speling toe te staan voor de zogenaamde "optimalisering van voertuigtesten", waarbij het te hard oppompen van banden, het verwijderen van zijspiegels, het afplakken van naden tussen carrosseriepanelen ter vermindering van luchtweerstand, het gebruik van speciale motor- en versnellingsbaksmeerolie die anders niet in motoren worden gebruikt, het verwijderen van accessoires zoals stereo-installaties en testen bij de maximaal toegelaten omgevingstemperatuur gangbare praktijken zijn, om zo het verschil tussen testen in een laboratorium en de ervaringen van de consument op de weg op ontoelaatbare wijze te vergroten;
23. benadrukt dat consumenten hun rechten, zoals vastgelegd in de Richtlijnen 1999/44/EG, 2005/29/EG en 2011/83/EU, gemakkelijk moeten kunnen uitoefenen;
24. doet een beroep op de Commissie, aangezien zij verantwoordelijk is voor de mededinging op de interne markt, om in samenwerking met de nationale toezichtautoriteiten te zorgen voor gelijke concurrentievoorwaarden voor de concurrenten die de markt bedienen;
25. wijst andermaal op de noodzaak de Europese regels inzake de werking van de interne markt volledig en grondig om te zetten en ten uitvoer te leggen in alle lidstaten en dringt er tevens bij de Europese en nationale markttoezichtautoriteiten op aan alle beweringen van fraude nauwgezet te onderzoeken;
26. vraagt de Commissie erop toe te zien dat de informatie die aan consumenten wordt verstrekt op grond van de Richtlijn etikettering auto's (1999/94/EG) correct, relevant en vergelijkbaar is; is van mening dat etiketten gebaseerd moeten zijn op emissiewaarden en brandstofrendementscijfers die reële rijomstandigheden weerspiegelen;
27. uit zijn bezorgdheid over het verschil tussen de CO2-emissies die in de testresultaten aangegeven worden en de emissies die bij reële rijomstandigheden gemeten worden; roept daarom op tot een vlotte overeenkomst over de afstemming met WLTP van de streefdoelstellingen voor de gemiddelde CO2-emissie van het wagenpark, met naleving van het beginsel van vergelijkbare strengheid, maar zonder dat oneerlijke voordelen in de huidige testprocedure meegerekend worden, teneinde de doelstelling voor 2021 niet te verzwakken;
28. verzoekt de Commissie rekening te houden met de recente onthullingen wanneer zij nieuwe beleidsmaatregelen opstelt op het gebied van duurzaam transport; vraagt de Commissie meer actie te ondernemen voor een sterkere EU-strategie voor duurzame en zuinige systemen voor wegvervoer en andere vervoerswijzen; verwijst naar de benaderingswijze die is uiteengezet in het Witboek van de Commissie van 2011 getiteld "Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem" en wijst erop dat dit een grote bijdrage kan leveren aan een daadwerkelijke vermindering van de reële emissies door het transport en aan een verbetering van de stedelijke mobiliteit; roept de Commissie op zich meer in te zetten om vooruitgang te boeken wat betreft de in het Witboek voorgestelde maatregelen en moedigt de lidstaten aan om dit te ondersteunen;
29. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.