Index 
Aangenomen teksten
Donderdag 26 november 2015 - Straatsburg
Afghanistan - met name de moorden in de provincie Zabul
 Cambodja
 Vrijheid van meningsuiting in Bangladesh
 Stand van zaken van de Doha-ontwikkelingsagenda aan de vooravond van de tiende Ministeriële Conferentie van de WTO
 Toetreding van Ecuador tot de handelsovereenkomst tussen de EU en Colombia en Peru
 Een nieuwe dierenwelzijnstrategie voor de periode 2016-2020
 Onderwijs voor kinderen in noodsituaties en aanhoudende crises
 Naar vereenvoudiging en prestatiegerichtheid van het cohesiebeleid 2014-2020

Afghanistan - met name de moorden in de provincie Zabul
PDF 171kWORD 71k
Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2015 over Afghanistan - met name de moorden in de provincie Zabul (2015/2968(RSP))
P8_TA(2015)0412RC-B8-1258/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn resolutie van 15 december 2011 over de situatie van vrouwen in Afghanistan en Pakistan(1)en zijn resolutie van 13 juni 2013 over de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst met Afghanistan(2),

–  gezien de lokale EU-strategie inzake mensenrechtenverdedigers in Afghanistan in 2014,

–  gezien resolutie 2210 (2015) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en het mandaat van de VN-bijstandmissie in Afghanistan (UNAMA),

–  gezien de conclusies van de Raad over Afghanistan van 20 juli 2015,

–  gezien de Conferentie van 20 september 2015 over de tenuitvoerlegging en ondersteuning van het Nationale Actieplan (UNSCR 1325) betreffende vrouwen, vrede en veiligheid,

–  gezien het verslag van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN (OHCHR) - UNAMA van augustus 2015 over de bescherming van burgers bij het gewapend conflict in Afghanistan voor 2015,

–  gezien de conclusies van de Raad over Afghanistan van 26 oktober 2015,

–  gezien de verklaring van de VN-missie van 11 november 2015 waarin de "zinloze moord" op zeven civiele gijzelaars in Zabul wordt veroordeeld;

–  gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat er steeds meer bezorgdheid heerst over etnische en sektarische vervolging in Afghanistan, aangezien er al maandenlang ontvoeringen en aanslagen plaatsvinden tegen de Hazara's, die worden beschouwd als de op twee na grootste etnische groepering in het land, die als enige overwegend sjiitisch is;

B.  overwegende dat er in oktober 2015 zeven burgers ontvoerd werden en tussen 6 en 8 november 2015 terecht werden gesteld in het district Arghandab, en dat daar gewapende conflicten zijn gemeld tussen twee rivaliserende groepen van regeringsvijandige elementen;

C.  overwegende dat het overwegend sjiitische Hazaravolk een van de etnische minderheden is die in de nieuwe grondwet van Afghanistan worden erkend;

D.  overwegende dat een groep van circa 30 Hazara's op 21 november 2015 werd beschoten toen zij op een autoweg in het zuiden reisden; dat ten minste vijf Hazara's die in een bus naar Kaboel zaten, gered werden door andere reizigers, die hun identiteit verborgen hielden toen de bus door militanten werd gestopt;

E.  overwegende dat uit de moorden in Zabul blijkt dat de Hazara's bijzonder veel gevaar lopen; dat bij een aantal incidenten in de afgelopen twee jaar Hazara's die met de bus reisden werden gescheiden van de overige reizigers en ontvoerd en in sommige gevallen vermoord werden;

F.  overwegende dat de moorden duidelijk maken dat burgers voortdurend aan terroristische bedreigingen blootstaan van de zijde van de Taliban en hun splintergroepen, waarvan sommige naar verluidt trouw hebben gezworen aan Da'esh/ISIL;

G.  overwegende dat de Europese Unie de wederopbouw en ontwikkeling van Afghanistan sinds 2002 onafgebroken steunt en dat zij hecht aan een vreedzaam, stabiel en veilig Afghanistan;

H.  overwegende dat de EUPOL-missie die in 2007 gestart werd om de training van de Afghaanse politie te ondersteunen bijdraagt tot het opbouwen van een strafrechtelijk / gerechtelijk stelsel onder Afghaans bestuur; dat de Raad in december 2014 heeft besloten de missie tot 31 december 2016 te verlengen;

I.  overwegende dat de missie van de Internationale strijdmacht voor bijstand aan de veiligheid (ISAF) eind 2014 werd beëindigd; dat de nieuwe missie "Resolute Support" in januari 2015 werd gestart om door te gaan met het opleiden, adviseren en bijstaan van de Afghaanse veiligheidsdiensten en de instellingen;

J.  overwegende dat het vermoorden en gijzelen van burgers ernstige schendingen vormen van het internationaal humanitair recht dat door alle bij het gewapende conflict betrokken partijen, inclusief alle regeringsvijandige elementen, moet worden nageleefd;

K.  overwegende dat de veiligheid in heel Afghanistan ernstig zorgen blijft baren vanwege de terroristische activiteiten van de Taliban;

L.  overwegende dat er steeds weer "collaterale schade" optreedt en er dramatisch hoge aantallen onschuldige slachtoffers vallen onder burgers en medewerkers van humanitaire missies en zelfs van vredestroepen;

M.  overwegende dat de recente oproep van Al-Qaeda-leider al-Zawahiri tot de ISIL-strijders om oorlog te voeren met de internationale coalitie een nieuwe bedreiging betekent voor de NAVO-strijdkrachten in Afghanistan en voor de veiligheid van het land;

1.  veroordeelt met kracht de barbaarse moord en onthoofding van zeven Hazara's (twee vrouwen, vier mannen en een klein meisje) in Zabul, een provincie in het zuidoosten van Afghanistan op de grens met Pakistan;

2.  veroordeelt de aanslagen van de Taliban, Al Qaeda, ISIL en andere terroristische groeperingen op Afghaanse burgers, leden van de Afghaanse strijdkrachten en veiligheidsdiensten, democratische instellingen en maatschappelijke organisaties, waarbij een recordaantal slachtoffers vallen; benadrukt dat de bescherming van de Hazara-gemeenschap, die bijzonder zwaar te lijden heeft onder het terroristisch geweld van de Taliban en Da'esh-ISIL, voor de Afghaanse regering een prioriteit moet zijn;

3.  betuigt zijn medeleven met de nabestaanden, met name die van de recente slachtoffers van de gruwelijke moorden in de Hazara-gemeenschap;

4.  roept op tot steun aan de Afghaanse autoriteiten, zodat zij snel passende maatregelen kunnen nemen om ervoor te zorgen dat de moordenaars van onschuldige burgers berecht worden en de rechtsstaat in het land wordt bekrachtigd;

5.  verzoekt de Afghaanse autoriteiten ervoor te zorgen dat er een geloofwaardig en onpartijdig onderzoek wordt ingesteld naar leden van veiligheidsdiensten die betrokken zijn bij ernstige mensenrechtenschendingen, met inbegrip van degenen die het bevel voeren over strijdkrachten die zich misdragen, en dat de schuldigen naar behoren bestraft of vervolgd worden;

6.  is van mening dat moorden op gegijzelde burgers, waaronder vrouwen en kinderen, als oorlogsmisdaden moeten worden behandeld; herinnert eraan dat het Internationaal humanitair recht het doden van onschuldige burgers verbiedt; herinnert eraan dat alle bij het conflict betrokken partijen, en dus ook splintergroepen, dat recht moeten naleven;

7.  geeft uiting aan zijn diepe bezorgdheid over de ernstige veiligheidssituatie, de voortdurende toename van het geweld, de terreuracties die steeds meer slachtoffers eisen en de constante dreiging waaraan de bevolking, die in een klimaat van toenemende angst en intimidatie moet leven, is blootgesteld;

8.  is van mening dat nationale veiligheid een essentiële basis vormt voor sociale en economische ontwikkeling, politieke stabiliteit en de toekomst van Afghanistan;

9.  verzoekt de regering van Afghanistan intensiever samen te werken met de regering van Pakistan; benadrukt dat nauwere samenwerking op het gebied van veiligheid en bestuur in het belang van beide landen zou zijn en zou bijdragen tot de bevordering van vrede en stabiliteit in de regio;

10.  verzoekt de lidstaten en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) zich ten volle te blijven inzetten en de regering van Afghanistan te steunen in haar strijd tegen de opstandelingen;

11.  verklaart nogmaals dat het alle inspanningen om Afghanistan te bevrijden van terrorisme en extremisme steunt, en is van mening dat die inspanningen van vitaal belang zijn voor de regionale en wereldwijde veiligheid en voor het opbouwen van een inclusief, stabiel, democratisch en welvarender land;

12.  zal de Afghaanse regering blijven steunen bij haar pogingen belangrijke hervormingen door te voeren, het bestuur en de rechtsstaat verder te verbeteren, de eerbiediging van de mensenrechten, met inbegrip van de vrouwenrechten, te bevorderen, de corruptie te bestrijden, een eind te maken aan de productie van verdovende middelen, een duurzamer begrotingsbeleid te voeren en inclusieve economische groei te stimuleren; neemt nota van het voornemen van president Ashraf Ghani om van de strijd tegen corruptie een van zijn prioriteiten te maken;

13.  betuigt nogmaals zijn steun aan de Afghaanse regering en bevolking in deze kritieke fase; herinnert aan de doden die er onder de Afghaanse strijdkrachten en veiligheidsdiensten zijn gevallen sinds de ISAF-missie eind 2014 werd beëindigd; moedigt de regering ertoe aan te blijven streven naar meer doelmatigheid en operationele doeltreffendheid van leger en politie, zodat zij de hele bevolking veiligheid en stabiliteit kunnen bieden;

14.  blijft zich ernstig zorgen maken over de verslechtering van de mensenrechten- en veiligheidssituatie in Afghanistan, en met name over de gevolgen die dat kan hebben voor de rechten van vrouwen, religieuze en etnische minderheden, mensenrechtenactivisten en journalisten;

15.  herinnert aan de historische wet op de uitbanning van geweld tegen vrouwen van 2009 en verzoekt de autoriteiten meer aandacht te schenken aan en middelen uit te trekken voor de bescherming van mensenrechtenactivisten die bedreigd of aangevallen worden;

16.  verzoekt de regering van Afghanistan een uitvoeringsplan vast te stellen voor Nationaal Actieplan 1325, waarin onder meer wordt bepaald dat vrouwen ten volle deelnemen aan alle fasen van de vredesonderhandelingen;

17.  herinnert aan de toezeggingen die de Afghaanse regering aan de internationale gemeenschap heeft gedaan met betrekking tot de rechten en de bescherming van etnische, taalkundige, religieuze en andere minderheden;

18.  veroordeelt met kracht de aanslagen die de Taliban onlangs in Kunduz hebben gepleegd en die slachtoffers hebben geëist onder de burgerbevolking en het leger en de politie van Afghanistan; is voorstander van een onafhankelijk onderzoek naar de aanslag op het ziekenhuis van Médecins Sans Frontières in Kunduz, en roept op tot eerbiediging van de neutraliteit van ziekenhuizen en medische faciliteiten;

19.  herhaalt dat het van het grootste belang is dat de Afghaanse regering en alle partners in de regio zich op geloofwaardige wijze inzetten voor de beëindiging van het conflict en voor een veilige omgeving zorgen; herhaalt dat een door Afghanen geleid en beheerst vredesproces de conditio qua non voor een duurzame en langdurige oplossing blijft;

20.  is ingenomen met het besluit om in 2016 in Brussel een alomvattende ministeriële conferentie over Afghanistan te houden, als blijk van de internationale gemeenschap dat zij zich wil blijven inzetten voor de stabilisering en ontwikkeling van het land; verwacht dat die Conferentie het kader voor de regering van Afghanistan en de donoren tot 2020 vaststelt, dat geschraagd wordt door concrete toezeggingen van zowel de regering van Afghanistan als de internationale gemeenschap;

21.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van Afghanistan.

(1) PB C 168E van 14.6.2013, blz. 119.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0282.


Cambodja
PDF 169kWORD 70k
Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2015 over de politieke situatie in Cambodja (2015/2969(RSP))
P8_TA(2015)0413RC-B8-1263/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Cambodja,

–  gezien de plaatselijke verklaring van de EU over de situatie in Cambodja van 27 oktober 2015,

–  gezien de verklaring van de woordvoerder van de secretaris-generaal van de VN over Cambodja van 17 november 2015,

–  gezien de op 30 oktober 2015 door de woordvoerder van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de rechten van de mens, Ravina Shamdasani, afgelegde persverklaring,

–  gezien de verklaringen van de speciale rapporteur van de Verenigde Naties voor de mensenrechtensituatie in Cambodja, professor Rhona Smith, van 23 november 2015 en 24 september 2015,

–  gezien het verslag van de speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Cambodja van 20 augustus 2015,

–  gezien de resolutie van de VN-mensenrechtenraad van 2 oktober 2015 over Cambodja,

–  gezien de verklaring van de woordvoerder van de EDEO van 15 juli 2015 over de wet inzake verenigingen en niet-gouvernementele organisaties in Cambodja,

–  gezien de verklaring van 22 juni 2015 van de speciale rapporteur van de VN voor de vrijheid van vreedzame vergadering en vereniging,

–  gezien de slotopmerkingen van het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties van 27 april 2015 over het tweede periodieke verslag over Cambodja,

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,

–  gezien de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers uit 2008,

–  gezien de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Cambodja van 1997,

–  gezien artikel 35 van de grondwet van Cambodja, dat het recht op vrijheid van vereniging en het recht op actieve deelname aan het politieke, economische, sociale en culturele leven van het land garandeert,

–  gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de Cambodjaanse autoriteiten op 13 november 2015 een arrestatiebevel hebben uitgevaardigd tegen Sam Rainsy, de leider van de belangrijkste oppositiepartij, de Nationale Reddingspartij van Cambodja (CNRP), die momenteel in het buitenland verblijft, en overwegende dat de nationale assemblee van Cambodja Rainsy op grond van een zeven jaar oude aanklacht wegens smaad op 16 november 2015 zijn parlementaire zetel heeft ontnomen en zijn parlementaire immuniteit heeft opgeheven, ten gevolge waarvan hij gearresteerd kan worden als hij naar Cambodja terugkeert;

B.  overwegende dat Sam Rainsy op 20 november 2015 door een rechtbank is opgeroepen om op 4 december 2015 te worden gehoord in verband met een post op zijn openbare Facebookpagina, geplaatst door senator Hong Sok Hour van de oppositie, die sinds augustus 2015 gevangen zit op verdenking van valsheid in geschrifte en opruiing, nadat hij op de Facebookpagina van Rainsy een video had geplaatst met daarin een beweerdelijk onjuist document met betrekking tot het grensverdrag met Vietnam uit 1979;

C.  overwegende dat een groep regeringsgezinde demonstranten op 26 oktober 2015 in Phnom Penh twee parlementsleden van de oppositiepartij (CNRP), Nhay Chamrouen en Kong Sakphea, hebben aangevallen en de veiligheid van de privéwoning van de eerste vicevoorzitter van de nationale assemblee hebben bedreigd; overwegende dat uit verslagen blijkt dat de politie en andere staatsveiligheidstroepen hierbij enkel toekeken;

D.  overwegende dat de leider van de oppositiepartij Kem Sokha op 30 oktober 2015, tijdens een vergadering die door de CNRP werd geboycot, door de regeringspartij Cambodjaanse Volkspartij (CPP) uit zijn functie van eerste vicevoorzitter van de nationale assemblee werd ontslagen; overwegende dat toekenning van de post van vicepresident aan de CNRP een van de belangrijkste concessies was die de regeringspartij CPP in juli 2014 aan de CNRP had gedaan om een einde te maken aan de boycot van die partij van het parlement sinds de verkiezingen van 2013, een jaar eerder;

E.  overwegende dat premier Hun Sen al meer dan 30 jaar aan de macht is en dat zijn veiligheidstroepen zich schuldig maken aan ernstige mensenrechtenschendingen, maar daarvoor vrijuit gaan;

F.  overwegende dat 11 oppositieleden gevangenisstraffen uitzitten van tussen de zeven en 20 jaar wegens deelname aan of het leiden van een "opstand";

G.  overwegende dat de twee politieke partijen CPP en CNRP in 2014 tot een politiek akkoord waren gekomen, waardoor de hoop werd gewekt dat er een nieuwe fase zou ingaan, waarin politieke onenigheden op constructieve wijze zouden worden opgelost; overwegende dat het politieke klimaat in Cambodja ondanks dit akkoord nog altijd gespannen is;

H.  overwegende dat het recht op vrijheid van meningsuiting is neergelegd in artikel 41 van de grondwet van Cambodja en het recht op het ontplooien van politieke activiteiten in artikel 35 van de grondwet;

I.  overwegende dat de vaststelling van de wet inzake verenigingen en niet-gouvernementele organisaties (LANGO) ondanks algemene kritiek vanuit het maatschappelijk middenveld en de internationale gemeenschap, ertoe heeft geleid dat overheidsorganen de bevoegdheid hebben naar eigen inzicht bestaande mensenrechtenorganisaties en de oprichting van nieuwe menenrechtenorganisaties te verbieden, en er nu reeds voor zorgt dat activiteiten op het gebied van de mensenrechten in Cambodja en acties van maatschappelijke organisaties onmogelijk worden gemaakt;

J.  overwegende dat de speciale VN-rapporteur voor de vrijheid van vreedzame vergadering en vereniging heeft verklaard dat het maatschappelijk middenveld in Cambodja niet heeft mogen deelnemen aan de totstandbrenging van de LANGO;

K.  overwegende dat de regering van Cambodja op 13 november 2015 haar goedkeuring heeft gehecht aan de ontwerpwet inzake vakbonden;

L.  overwegende dat de EU de belangrijkste partner van Cambodja is als het gaat om ontwikkelingshulp, en dat voor de periode 2014 - 2020 een bedrag van 410 miljoen EUR aan Cambodja is toegewezen; overwegende dat de EU steun verleent aan diverse mensenrechteninitiatieven van Cambodjaanse niet-gouvernementele organisaties (ngo's) en andere maatschappelijke organisaties; overwegende dat Cambodja in hoge mate afhankelijk is van ontwikkelingshulp;

1.  spreekt zijn grote verontrusting uit over het verslechterende klimaat voor oppositieleden en activisten en mensenrechten-, maatschappelijke en milieuactivisten in Cambodja en veroordeelt elke vorm van geweld en alle politiek gemotiveerde aanklachten en uitspraken tegen en veroordeling van politieke tegenstanders, activisten en mensenrechtenactivisten in Cambodja;

2.  dringt er bij de Cambodjaanse autoriteiten op aan het arrestatiebevel en alle aanklachten tegen de oppositieleider Sam Rainsy en de CNRP-leden van de nationale assemblee en de senaat, waaronder senator Hong Sok Hour, en CNRP-activisten en -leiders in te trekken en hen in staat te stellen vrijelijk hun activiteiten te ontplooien zonder bang te hoeven zijn voor arrestatie of vervolging, en niet langer gebruik te maken van rechtbanken om mensen om politieke redenen of op grond van valse aanklachten te vervolgen;

3.  dringt er bij de nationale assemblee op aan Sam Rainsy zijn parlementaire zetel onmiddellijk terug te geven en hem weer parlementaire immuniteit toe te kennen;

4.  verzoekt de regering van Cambodja met klem de legitieme en nuttige rol die het maatschappelijk middenveld, de vakbonden en de politieke oppositie vervullen in de algemene economische en politieke ontwikkeling van Cambodja te erkennen;

5.  dringt er bij de regering op aan aan te werken aan versterking van de democratie en de rechtsstaat, en de mensenrechten en fundamentele rechten te eerbiedigen, hetgeen ook inhoudt dat de grondwettelijke bepalingen die pluralisme en vrijheid van vereniging en meningsuiting garanderen, ten volle moeten worden nageleefd;

6.  herinnert eraan dat een veilige omgeving voor het voeren van een democratische dialoog essentieel is voor politieke stabiliteit, democratie en een vreedzame samenleving in Cambodja en dringt er bij de regering op aan alle maatregelen te nemen die nodig zijn om de veiligheid van alle democratisch gekozen vertegenwoordigers van Cambodja, van welke politieke overtuiging dan ook, te garanderen;

7.  merkt op dat de "cultuur van dialoog" die tussen de leiders van de CPP en de CNRP aanwezig was, de hoop wekte dat de democratie in Cambodja op de goede weg was; verzoekt de regering van Cambodja en de oppositie een serieuze en zinvolle dialoog aan te gaan;

8.  dringt er bij de regering op aan om in samenwerking met de Verenigde Naties een grondig en onpartijdig onderzoek uit te voeren, teneinde alle personen voor de rechter te brengen die verantwoordelijk zijn voor de recente brute aanval op de twee CNRP-leden van de nationale assemblee door leden van de strijdkrachten en voor het buitensporige geweld dat door het leger en de politie is gebruikt om een einde te maken aan demonstraties, stakingen en sociale onrust;

9.  dringt bij de regering aan op intrekking van de wet inzake verenigingen en niet-gouvernementele organisaties, die overheidsautoriteiten de bevoegdheid geeft om naar eigen inzicht bestaande mensenrechtenorganisaties of de oprichting van nieuwe mensenrechtenorganisaties te verbieden en die er nu reeds voor zorgt dat activiteiten op het gebied van de bescherming van de mensenrechten in Cambodja onmogelijk worden gemaakt;

10.  dringt er bij de regering en het parlement op aan te waarborgen dat iedereen die gevolgen zal ondervinden van nieuwe wetgeving, zoals de wetgeving inzake vakbonden en de wetgeving op het gebied van cybercrime en telecommunicatie, daadwerkelijk en op grondige wijze wordt geraadpleegd, en tevens te waarborgen dat de tekst van deze wetgeving strookt met de verplichtingen en verbintenissen van Cambodja op het gebied van de mensenrechten uit hoofde van het nationale en het internationale recht;

11.  verzoekt de Cambodjaanse regering een einde te maken aan willekeurige opsluitingen en verdwijningen onder verdachte omstandigheden, en vrijwilligers- en mensenrechtenorganisaties in staat te stellen vrijelijk hun activiteiten te ontplooien; verzoekt de Cambodjaanse regering een serieus onderzoek te starten naar de verdwijning van Khem Sapath;

12.  dringt er bij de bevoegde regeringsautoriteiten op aan te stoppen met het vervolgen van mensenrechtenactivisten op grond van andere geldende wetgeving, die wordt gebruikt om deze personen te vervolgen wegens hun activiteiten op het gebied van de mensenrechten, en alle personen die om politieke redenen of op grond van valse aanklachten gevangen zitten onmiddellijk en onvoorwaardelijk in vrijheid te stellen;

13.  verzoekt de lidstaten, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid, de Europese Dienst voor extern optreden en de Commissie, om in overeenstemming met het strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie, bovengenoemde punten van zorg en aanbevelingen onmiddellijk bij de Cambodjaanse autoriteiten aan te kaarten;

14.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vice-voorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, het secretariaat van de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten, de VN-mensenrechtenraad en de regering en de nationale assemblee van het Koninkrijk Cambodja.


Vrijheid van meningsuiting in Bangladesh
PDF 180kWORD 77k
Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2015 over de vrijheid van meningsuiting in Bangladesh (2015/2970(RSP))
P8_TA(2015)0414RC-B8-1257/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Bangladesh, met name die van 21 november 2013 over Bangladesh: mensenrechten en komende verkiezingen(1), van 18 september 2014 over mensenrechtenschendingen in Bangladesh(2) en van 16 januari 2014 over recente verkiezingen in Bangladesh(3);

–  gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlandbeleid van de EU(4) en zijn resolutie van 13 juni 2013 over vrijheid van pers en media in de wereld(5),

–  gezien de samenwerkingsovereenkomst van 2001 inzake partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de Volksrepubliek Bangladesh,

–  gezien de verklaringen van 1 april 2015 en 9 augustus 2015 van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden over de moorden op bloggers in Bangladesh,

–  gezien de verklaring van 7 augustus 2015 waarin deskundigen van de Verenigde Naties de moord op blogger Niloy Neel veroordeelden,

–  gezien de verklaring van donderdag 5 november 2015 van de hoge commissaris voor mensenrechten van de VN, Zeid Ra'ad Al Hussein, waarin hij het harde optreden tegen het maatschappelijk middenveld en tegen onafhankelijke stemmen in Azerbeidzjan veroordeelt,

–  gezien de verklaring van de EU-delegatie in Bangladesh van 11 februari 2015,

–  gezien de verklaringen van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden over de moorden op bloggers die op 9 april 2015 in Bangladesh plaatsvonden,

–  gezien de verklaring van woensdag 29 oktober 2014 van de EU-delegatie in Bangladesh over de doodstraf in dat land,

–  gezien de voorlopige bevindingen van 9 september 2015 van de speciale VN-rapporteur inzake vrijheid van godsdienst en overtuiging bij diens bezoek aan Bangladesh,

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

–  gezien het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie van 20 juli 2015,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) van 1966, waarbij Bangladesh partij is, meer bepaald artikel 19 daarvan,

–  gezien de verklaring van de VN over verdedigers van de mensenrechten,

–  gezien de EU-richtsnoeren van 12 mei 2014 inzake de vrijheid van meningsuiting on- en offline,

–  gezien de EU-richtsnoeren van 24 juni 2013 inzake bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst of overtuiging,

–  gezien de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers,

–  gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat vrijheid van meningsuiting – waartoe ook pers- en mediavrijheid behoort – volgens de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens een onmisbare pijler is onder een democratische, pluralistische en open samenleving;

B.  overwegende dat bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst of van overtuiging tot de belangrijkste prioriteiten behoort van het mensenrechtenbeleid van de EU, inclusief de volle onderschrijving van het beginsel van non-discriminatie en gelijke bescherming voor mensen met een non-theïstische of atheïstische levensovertuiging;

C.  overwegende dat Bangladesh de laatste jaren beduidende vooruitgang heeft laten zien, met name in de richting van de Millenniumontwikkelingsdoelstellingen; overwegende dat de EU en Bangladesh al lang goede betrekkingen onderhouden, onder andere in de vorm van de samenwerkingsovereenkomst inzake partnerschap en ontwikkeling;

D.  overwegende dat de in 2014 aangenomen grondwet van Bangladesh fundamentele vrijheden vastlegt, waaronder de vrijheid van meningsuiting;

E.  overwegende dat schendingen van fundamentele vrijheden en mensenrechten – waaronder geweld, opstoken, haatzaaien, molesteren, intimideren, en censuur tegen journalisten en bloggers – nog steeds schering en inslag zijn in Bangladesh; overwegende dat Bangladesh de 146e plaats inneemt van de 180 plaatsen op de Wereldindex voor persvrijheid;

F.  overwegende dat er spanningen gerezen zijn tussen seculiere en religieuze groepen en het geweld tegen andersdenkenden is toegenomen; overwegende dat groepen van fundamentalistische binnenlandse islamistische extremisten – met name de Ansarullah Bangla Team – een "trefferlijst" hebben gepubliceerd van mensen die kritisch heten te staan tegenover de Islam, waaronder de winnaar van de Sacharovprijs Taslima Nasreen, en aandringen op terechtstelling van seculiere bloggers en schrijvers, waarbij zij relatief straffeloos wrede moorden begaan;

G.  overwegende dat Faisal Arefin Dipan, uitgever bij de firma Jagriti Prokashoni, op 31 oktober 2015 in zijn kantoor te Dhaka bruut met hakmessen werd vermoord; overwegende dat diezelfde dag nog een andere uitgever en twee schrijvers werden aangevallen en gewond, en anderen nog steeds met bedreigingen worden geconfronteerd;

H.  overwegende dat ten minste vijf seculiere bloggers en journalisten in het land dit jaar weren vermoord (Niloy Chatterjee alias Niloy Neel, Faisal Arefin Dipan, Ananta Bijoy Das, Washiqur Rahman Babu, Avijit Roy) omdat zij gebruik hadden gemaakt van hun fundamentele recht zich vrijelijk uit te laten over politieke, sociale en religieuze kwesties; overwegende dat islamistische extremisten de verantwoordelijkheid hebben geclaimd voor meerdere moordpartijen;

I.  overwegende dat de bekende blogger Ahmed Rajib Haider in 2013 werd vermoord, en de universiteitsdocent A.K.M. Shafiul Islam in 2014; overwegende dat veel andere bloggers doodsbedreigingen hebben ontvangen via de sociale media – op Facebook zijn treflijsten gepubliceerd tegen seculiere auteurs – of moordaanslagen hebben overleefd, en verscheidenen hebben het schrijven gestaakt of zijn het land ontvlucht;

J.  overwegende dat de eerste minister Sheikh Hasina het moorden heeft veroordeeld en de vastbeslotenheid van de regering heeft uitgesproken tot bestrijding van terreur en gewelddadig extremisme; overwegende dat zij een "zero-tolerance beleid" heeft aangekondigd jegens elke schending van de mensenrechten door de wethandhavingsinstanties en een wet ter hervorming van de politie heeft uitgevaardigd die in een gedragscode voorziet; overwegende dat zij niettemin haar steun heeft uitgesproken voor de arrestaties van seculiere bloggers door haar regering en voor oprichting van een inlichtingendienst die de sociale media moet afzoeken naar eventuele blasfemistische inhoud;

K.  overwegende dat de regering van Bangladesh in augustus 2014 een nieuw mediabeleid heeft afgekondigd dat nog steeds het ergste doet vrezen voor de vrijheid van meningsuiting; overwegende dat bepaalde onderdelen van dit beleid de vrijheid van de media aan banden leggen door bijvoorbeeld een verbod uit te vaardigen op uitlatingen die "tegen de staat" gericht zijn, "de nationale ideologie bespotten" en "niet in overeenstemming zijn met de cultuur van Bangladesh", en door verslaggeving over "anarchie, rebellie of geweld" te beperken; overwegende dat de regering van Bangladesh haar wurggreep op de sociale media nog heeft versterkt, met de tijdelijke of volledige sluiting van het hele internet, Facebook, WhatsApp, Viber en Messenger;

L.  overwegende dat verschillende journalisten de afgelopen maanden werden gearresteerd en beschuldigd van overtreding van de Wet informatie- en communicatietechnologie (ICT Act), waarin smadelijke en "staatsvijandige" publicaties strafbaar worden gesteld;

M.  overwegende dat intimidatie alarmerend is toegenomen sinds de invoering van willekeurige wetgeving in 2014; overwegende dat tegen 13 mensen die in de mediasector werkzaam zijn, vervolging is ingesteld wegens geringschatting van de rechtbank, wat een algehele sfeer van angst en intimidatie in de hand werkt en tot zelfcensuur leidt;

N.  overwegende dat Probir Sikdar, journalist en eigenaar van de online krant Uttaradhikar Ekattor News, op 16 augustus 2015 werd gearresteerd op beschuldiging van smaad jegens een minister in de regering op Facebook; overwegende dat Shaukat Mahmud, voorzitter van de Bangladesh Federal Union of Journalists, op 18 augustus 2015 werd gearresteerd op beschuldiging van brandstichting in een bus, op 23 januari 2015, en in verband daarmee op drie punten werd aangeklaagd;

O.  overwegende dat de afgelopen jaren een aantal leden van de oppositiepartijen onder onduidelijke omstandigheden zijn verdwenen;

P.  overwegende dat de Europese Unie in alle gevallen en omstandigheden gekant is tegen de toepassing van de doodstraf, en altijd heeft opgeroepen tot de afschaffing ervan over de gehele wereld;

Q.  overwegende dat op 21 november 2015 twee prominente oppositieleiders in Bangladesh werden terechtgesteld wegens oorlogsmisdaden die zij in 1971 tijdens de onafhankelijkheidsoorlog met Pakistan zouden hebben begaan, nadat in laatste ressort hun gratieverzoeken waren afgewezen;

R.  overwegende dat op 18 november 2015 Piero Arolari, een Italiaanse priester en arts, werd neergeschoten, terwijl op 28 september 2015 de Italiaanse hulpverlener Cesare Tavella werd vermoord, en op 3 oktober 2015 de Japanse sociaal werker Hoshi Kunio, waarvoor de verantwoordelijkheid door strijders van de Islamitische Staat werd opgeëist, zoals ook voor de bomaanslagen tijdens de Ashura processie bij het belangrijkste heiligdom van de Shia Moslims in Dhaka op 24 oktober 2015, waarbij een jongen om het leven kwam en tientallen anderen werden gewond;

S.  overwegende dat de regering een wetsontwerp heeft uitgevaardigd met een regeling voor donaties (voor vrijwilligerswerk) vanuit het buitenland, die het functioneren en de financiering moet regelen van groepen die buitenlandse subsidies ontvangen;

1.  veroordeelt de toenemende agressie van islamistische extremisten tegen seculiere schrijvers, bloggers, religieuze minderheden en buitenlandse hulpverleners; betreurt het verlies van mensenlevens en betuigt zijn oprechte deelneming aan de nabestaanden;

2.  vraagt de autoriteiten van Bangladesh hun veroordeling uit te spreken over het huidige verschrikkelijke optreden tegen de vrijheid van meningsuiting en onmiddellijk een einde e maken aan alle geweld, molestering, intimidatie en censuur tegen journalisten, bloggers en maatschappelijke organisaties;

3.  betoont zich uiterst bezorgd over de verslechterende gesteldheid van het recht van vrije meningsuiting, die samenhangt met de opkomst van religieus fundamentalisme, intolerantie en extremistisch geweld in Bangladesh; vraagt de autoriteiten van Bangladesh om krachtiger inspanningen met het oog op een betere bescherming activisten en journalisten door de autoriteiten; vraagt alle politieke partijen en hun leiders om het extremistisch geweld ondubbelzinnig en zonder voorbehoud te veroordelen en zich uit te spreken voor het recht van vrije meningsuiting;

4.  herinnert de bevoegde autoriteiten van Bangladesh aan hun nationale en internationale wettelijke verplichtingen waaronder hun verantwoordelijkheid voor zekerheid en veiligheid voor alle burgers, ongeacht hun politieke of religieuze opvattingen, en de garantie die zij moeten bieden dat de vrijheden van meningsuiting en de persvrijheid zonder willekeurige beperkingen en censuur kunnen worden uitgeoefend;

5.  vraagt de autoriteiten van Bangladesh erop toe te zien dat er onafhankelijk onderzoek wordt ingesteld naar en opheldering komt over het lot van de oppositieleden die de laatste jaren, met name in de maanden in de aanloop naar de verkiezingen van januari 2014 en de maanden daarna, zijn verdwenen;

6.  vraagt de autoriteiten van Bangladesh dringend om straffeloosheid te verhinderen en alles in het werk te stellen om alle aanslagplegers te achterhalen en voor de rechter te brengen, door middel van onafhankelijke, geloofwaardige en transparante naspeuringen, en daarbij te zorgen voor eerlijke processen, zonder toepassing van de doodstraf;

7.  neemt kennis van de moeite die wordt gedaan om tot arrestaties te komen in verband met de moordzaken Abhijit Roy, Washiqur Rahman Babu en Niladri Chatterjee; verwelkomt de voortgang in het strafrechtelijk onderzoek naar de dood van de Italiaan Cesare Tavella en van de Japanner Konio Hoshi;

8.  dringt er bij de regering van Bangladesh op aan de nodige maatregelen te nemen om nog meer moordpartijen te voorkomen, door effectieve bescherming te bieden aan schrijvers, uitgevers en andere mensen die bedreigingen ontvangen, niet alleen met speciale fysieke beschermingsmaatregelen voor degenen die mogelijk doelwit zijn, maar ook door het openbare debat te zoeken en daarin allerlei extremistische standpunten aan te vechten;

9.  vraagt de autoriteiten in Bangladesh de volle onafhankelijkheid van de media te herstellen, alle aanklachten te laten vallen tegen uitgevers en journalisten die kritisch commentaar op de regering hebben gepubliceerd, de onmiddellijke heropening toe te staan van alle mediabedrijven die werden gesloten, en onmiddellijk de volledige en onbelemmerde toegang tot alle vormen van publicatie, ook elektronische, te herstellen;

10.  vraagt de autoriteiten in Bangladesh dringend hun toezeggingen gestand te doen en uitvoering te geven aan het in 2013 door hen onderschreven VN- Actieplan voor de veiligheid van journalisten en de kwestie van straffeloosheid;

11.  roept de autoriteiten in Bangladesh op te zorgen voor onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het rechtspraakstelsel en de wet op de informatie- en communicatietechnologie en de cyberveiligheidswet van 2015 te wijzigen en in overeenstemming te brengen met internationale normen van vrije meningsuiting, met schrapping van de strafbaarstelling van "staatsvijandige" geschriften;

12.  is zeer bezorgd over de zich steeds weer herhalende gevallen van etnisch en religieus gemotiveerd geweld, speciaal gendergebaseerd geweld tegen vrouwen en LGBTI-mensen; vraagt de regering van Bangladesh en de leiders van religieuze organisaties om een verzoeningsproces op gang te brengen; vraagt de regering van Bangladesh dringend het nodige te doen om de plegers van dit soort geweld voor de rechter te brengen; vraagt de regering van Bangladesh voorts om afdoende bescherming en waarborgen te bieden voor minderheden als Shia moslims, Ahmadiyya, hindoes, boeddhisten en christenen, en ook aan Biharis;

13.  merkt op dat de Wet ter regeling van buitenlandse donaties (vrijwilligerswerk) van 2014 in sommige gevallen ertoe leidt dat legitieme maatschappelijke organisaties onder willekeurige controle door de regering worden gesteld; vraagt de regering van Bangladesh deze wetgeving zodanig te herzien dat dit wordt verhinderd;

14.  vraagt de autoriteiten in Bangladesh dringend hun toezeggingen gestand te doen en uitvoering te geven aan het in 2013 door hen onderschreven VN- Actieplan voor de veiligheid van journalisten en de kwestie van straffeloosheid;

15.  vraagt de regering van Bangladesh om internationale ngo's tot het land toe te laten zodat zij hun taak kunnen vervullen en erop toe te zien dat alle mensenrechten- en maatschappelijke organisaties vrij van angst en repressie hun werk kunnen doen;

16.  vraagt de Europese dienst voor extern optreden, de EU-delegatie in Bangladesh en de delegaties van de lidstaten de mensenrechtelijke en politieke situatie in Bangladesh op de voet te blijven volgen, met gebruikmaking van alle beschikbare instrumenten, zoals het Europees Instrument voor Democratie en mensenrechten;

17.  verzoekt de EU om in overeenstemming met het strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie, bovengenoemde punten van zorg en aanbevelingen onmiddellijk bij de autoriteiten in Bangladesh aan te kaarten;

18.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de parlementen en regeringen van de lidstaten, de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de regering en het parlement van Bangladesh.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0516.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0024.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0045.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0470.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0274.


Stand van zaken van de Doha-ontwikkelingsagenda aan de vooravond van de tiende Ministeriële Conferentie van de WTO
PDF 183kWORD 80k
Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2015 over de stand van zaken met betrekking tot de Doha-ontwikkelingsagenda (DDA) aan de vooravond van de tiende Ministeriële Conferentie van de WTO (2015/2632(RSP))
P8_TA(2015)0415B8-1230/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien de ministeriële verklaring van Doha van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) van 14 november 2001(1),

–  gezien de ministeriële verklaring van Hongkong van de WTO van 18 december 2005(2),

–  gezien zijn resolutie van 4 april 2006 over de evaluatie van de Doha-ronde na de ministersconferentie van de WTO in Hongkong(3),

–  gezien zijn resolutie van 24 april 2008 over een routekaart voor hervorming van de Wereldhandelsorganisatie(4),

–  gezien zijn eerdere resoluties over de Doha-ontwikkelingsagenda (DDA), met name die van 9 oktober 2008(5), 16 december 2009(6), 14 september 2011(7) en van 21 november 2013(8),

–  gezien de resultaten van de negende Ministeriële Conferentie op Bali in december 2013 en met name de overeenkomst inzake handelsfacilitatie die daar is bereikt(9),

–  gezien het slotdocument dat op 17 februari 2015 bij consensus werd goedgekeurd tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de Parlementaire Conferentie over de WTO in Genève(10),

–  gezien de verklaringen die zijn afgelegd tijdens de vergadering van de delegatiehoofden van de WTO op 17 juni 2015,

–  gezien de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling van de Verenigde Naties(11),

–  gezien de vijfde mondiale evaluatie van Aid for Trade ("hulp voor handel"), die van 30 juni t/m 2 juli 2015 plaatsvond in Genève(12),

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de Doha-ronde in 2001 van start is gegaan, met als doel nieuwe kansen voor de handel te creëren, de multilaterale handelsregels te versterken en de onevenwichtigheden van het handelssysteem aan te pakken door de behoeften en belangen van de ontwikkelingslanden, en dan met name de minst ontwikkelde landen (MOL's), centraal te stellen in de onderhandelingen; overwegende dat deze doelstellingen voortkomen uit de overtuiging dat een multilateraal systeem, gebaseerd op eerlijkere en billijkere regels, kan bijdragen tot een eerlijke en vrije handel ten dienste van de ontwikkeling van alle continenten en de bestrijding van armoede;

B.  overwegende dat de EU voortdurend heeft gepleit voor een sterke, op multilaterale regels gebaseerde benadering van handel, waarbij altijd werd erkend dat aanvullende benaderingen zoals bilaterale, regionale en multilaterale overeenkomsten ertoe kunnen bijdragen dat markten worden ontsloten en dat economieën worden ontwikkeld, met name door liberalisering te bewerkstelligen en de regels en disciplines aan te scherpen in beleidssectoren die minder uitgebreid aan bod komen in de WTO, en het multilaterale systeem kunnen ondersteunen, mits dergelijke overeenkomsten in overeenstemming zijn met de WTO, gebaseerd zijn op gedeelde regels en de voorwaarden creëren voor een mogelijke toekomstige multilateralisering;

C.  overwegende dat, hoewel de WTO en de regels die zijn verankerd in de in WTO-verband gesloten overeenkomsten van essentieel belang zijn geweest om verstrekkend en wijdverbreid protectionisme tegen te gaan in reactie op de ernstigste financiële en economische crisis sinds de jaren 30 van de vorige eeuw, in een WTO-rapport van november 2014 wordt vermeld dat van de 1 244 beperkende maatregelen die sinds het begin van de crisis in 2008 zijn vastgelegd, er slechts 282 zijn opgeheven, waardoor de behoefte aan meer acties tegen dergelijke maatregelen toeneemt; overwegende dat er, als de regels niet worden aangescherpt, nieuwe en innovatieve manieren kunnen ontstaan om binnenlandse markten en producenten te beschermen;

D.  overwegende dat open en eerlijke multilaterale handel sterker wordt belemmerd door verschillende niet-tarifaire belemmeringen (NTB's) dan door douanerechten, waarvan steeds vaker wordt afgezien ten gevolge van de globalisering;

E.  overwegende dat het niettemin belangrijk is rekening te houden met de gevoeligheid van bepaalde sectoren wat betreft de openstelling van de markt, met name van de landbouwsector;

F.  overwegende dat de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) de bijdrage van de Europese Unie vormt aan de verwachtingen van de Doha-ronde;

G.  overwegende dat de resultaten van de negende Ministeriële Conferentie van 2013, en dan in het bijzonder de overeenkomst inzake handelsfacilitatie (TFA) die de geschiedenis zal ingaan als de eerste multilaterale overeenkomst van de WTO sinds haar oprichting in 1995, van systemisch belang zijn voor de organisatie; overwegende dat de Europese Unie de TFA op 5 oktober 2015 heeft geratificeerd;

H.  overwegende dat uit recente discussies over de voortgang van de DDA duidelijk is gebleken dat het ambitieniveau moet worden herzien met het oog op haalbare resultaten voor alle onderhandelingspijlers en dat hierbij ten volle rekening moet worden gehouden met de realiteit van het huidige handelsklimaat;

I.  overwegende dat de tiende Ministeriële Conferentie van de WTO van 15 t/m 18 december 2015 in Kenia zal plaatsvinden en dat dit de eerste ministeriële conferentie van de WTO zal zijn die plaatsvindt in een Afrikaans land; overwegende dat de EU zich nog steeds krachtig achter de DDA schaart en dat het sluiten van een politieke deal over de voortgang van de DDA van belang zal zijn om ervoor te zorgen dat de onderhandelingsfunctie van de WTO van essentieel belang blijft voor verdere liberalisering van de handel op mondiale schaal;

1.  schaart zich andermaal volledig achter het multilaterale handelssysteem en verzoekt om een handelsagenda die gebaseerd is op vrije en eerlijke handel die eenieder ten goede komt en waarin ontwikkeling centraal staat;

2.  benadrukt dat er in de onderhandelingen ten volle rekening moet worden gehouden met de speciale behoeften en belangen van de minst ontwikkelde landen (MOL's) en ontwikkelingslanden met lage inkomsten; acht een duidelijke definitie van ontwikkelingslanden met lage inkomsten en opkomende economieën noodzakelijk; onderstreept nogmaals dat het beginsel van speciale en gedifferentieerde behandeling (S&DT) een integraal onderdeel vormt van de onderhandelingen en dat het de uiteenlopende ontwikkelingsniveaus van WTO-leden als bedoeld in paragraaf 44 van de ministeriële verklaring van Doha weerspiegelt; is van mening dat zinvolle S&DT-bepalingen nauwkeuriger moeten worden geformuleerd, periodiek moeten worden herzien en gericht moeten zijn op de behoeften van de meest behoeftige ontwikkelingslanden en MOL's; prijst het voorbeeld dat de overeenkomst inzake handelsfacilitatie (TFA) biedt wat betreft de operationalisering van het S&DT-beginsel voor uitvoeringsfasen, wat nuttig kan zijn om de S&DT-bepalingen te herzien en te richten op de behoeften;

3.  pleit voor een structurele hervorming van de WTO om betere waarborgen te bieden voor een op gemeenschappelijke en toegepaste regels gebaseerd, open, eerlijk en non-discriminatoir handelssysteem, dat meer rekening houdt met de rol en de belangen van een breed scala economische actoren zoals mkb's, micro-ondernemingen en innovatieve startups;

4.  wijst erop dat het van belang is voort te bouwen op de besluiten van de negende Ministeriële Conferentie van de WTO, teneinde substantiële vooruitgang te boeken tijdens de tiende Ministeriële Conferentie in Nairobi in december 2015 en een snelle afronding van de Doha-ronde mogelijk te maken;

5.  is van mening dat handelsliberalisering een belangrijk instrument is om duurzame economische groei en ontwikkeling te realiseren, maar dat die liberalisering gepaard moet gaan met het juiste flankerend beleid, waaronder macro- en micro-economische maatregelen, begrotingstransparantie, belastingmaatregelen, fiscale rechtvaardigheid, administratieve vereenvoudiging, onderwijs en opleiding, institutionele hervormingen en sociaal beleid, om de voordelen van handelshervormingen te maximaliseren en beter te spreiden en om negatieve gevolgen op effectieve wijze te compenseren;

6.  vestigt de aandacht op de vijfde Aid for Trade-toetsingsconferentie, getiteld "reducing trade costs for inclusive, sustainable growth", die in juli 2015 is gehouden in Genève en die voornamelijk gericht was op de tenuitvoerlegging van de overeenkomst inzake handelsfacilitatie;

7.  verzoekt alle WTO-leden om een snelle ratificatie en implementatie van de overeenkomst inzake handelsfacilitatie, zodat de overeenkomst nog vóór MC10 in werking kan treden; is van mening dat deze overeenkomst ten goede zal komen aan alle WTO-leden, en met name aan de ontwikkelingslanden en de betrokken marktdeelnemers, doordat er meer transparantie en rechtszekerheid zal komen en de administratieve kosten en de duur van de douaneprocedures zullen afnemen, hetgeen die landen in staat zal stellen optimaal te profiteren van de mogelijkheden die ontstaan als gevolg van het feit dat de toeleveringsketens steeds vaker regionaal en mondiaal zijn, terwijl de mkb's profijt zullen kunnen trekken uit meer open markten; wijst erop dat voor zowel ontwikkelingslanden als de minst ontwikkelde landen capaciteitsopbouw en technische bijstand beschikbaar moeten blijven, waarbij one-stop-shops en de vereenvoudiging van elektronische documentatie centraal moeten staan, zodat ze hun productiecapaciteit kunnen opvoeren en daardoor kunnen profiteren van een groter aandeel in de waardevermeerdering in de mondiale waardeketens;

8.  moedigt de WTO-leden aan om op een proactieve manier steun te verlenen aan de inspanningen van de WTO om doeltreffende en nauwere samenwerking tot stand te brengen met andere internationale organisaties die een belangrijke rol spelen in mondiale handelsbesprekingen, met name de Internationale Arbeidsorganisatie, de Wereldgezondheidsorganisatie en de VN en haar agentschappen en organen, zoals de Conferentie voor handel en ontwikkeling, de Voedsel- en Landbouworganisatie, het Milieuprogramma, het Ontwikkelingsprogramma en het Raamverdrag inzake klimaatverandering, alsook het IMF, de Wereldbank en de OESO, teneinde te zorgen voor wederzijdse ondersteuning en synergie tussen handels- en niet handelsgerelateerde belangen; steunt het streven naar de vaststelling van internationale normen en samenwerking op regelgevingsgebied;

9.  verzoekt dat er grondig wordt nagedacht over hoe in de regels van de WTO beter rekening kan worden gehouden met andere dan handelsbelangen, zodat de WTO-leden legitieme beleidsdoelstellingen kunnen nastreven zonder de toegang tot de markt te belemmeren; benadrukt in dit verband dat inspanningen voor de vaststelling van internationale normen krachtig moeten worden ondersteund en dat aan ontwikkelingslanden de nodige hulp moet worden geboden om aan die normen te kunnen voldoen;

10.  is ervan overtuigd dat doordat onvoldoende rekening wordt gehouden met de grote verschillen tussen ontwikkelingslanden in hun economische ontwikkelingsniveaus en specifieke behoeften, de vaststelling van doeltreffende maatregelen ten behoeve van deze landen conform het verklaarde doel van de Doha-ronde kan worden belemmerd en dat dit fnuikend is voor de meest behoeftige ontwikkelingslanden; vraagt de meer ontwikkelde ontwikkelingslanden met klem al in de huidige ronde hun deel van de verantwoordelijkheid op zich te nemen en een bijdrage te leveren die in verhouding staat tot hun ontwikkelingsniveau en sectorale concurrentiekracht; benadrukt bovendien dat er voor de differentiatie effectieve criteria moeten worden toegepast waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met de groei van het bbp maar ook met indicatoren als de economische-kwetsbaarheidsindex en de handels- en ontwikkelingsindex;

11.  acht het van essentieel belang dat de jarenlange Doha-ronde met een vervuld ontwikkelingsmandaat wordt afgerond; dringt er derhalve bij alle WTO-leden op aan met dat einddoel voor ogen alle mogelijke opties na te gaan om een ambitieus, mondiaal, evenwichtig en realistisch resultaat te behalen;

12.  is ingenomen met de tot op heden geboekte vorderingen met betrekking tot plurilaterale initiatieven, zoals de overeenkomst inzake milieugoederen en de informatietechnologieovereenkomst, en initiatieven zoals de overeenkomst betreffende de handel in diensten (TiSA); meent dat plurilaterale overeenkomsten een aanvulling kunnen vormen op de multilaterale benadering en deze kunnen bevorderen, met als uiteindelijk doel een kritische massa van leden binnen te halen en vervolgens tot multilateralisering over te gaan;

13.  dringt erop aan dat de EU een leidende rol blijft spelen bij de bevordering van tastbare voortgang tijdens de lopende WTO-onderhandelingen, opdat de ontwikkelingsronde van Doha spoedig volledig kan worden afgerond, alsook bij het vergemakkelijken van de volledige deelname van de MOL's aan de wereldhandel door te bemiddelen tussen de verschillende standpunten van WTO-leden;

14.  benadrukt dat de WTO niet alleen een doorslaggevende rol speelt ten aanzien van een op regels gebaseerde wereldhandel en bij de uitvoering en naleving van bindende toezeggingen en de beslechting van handelsgeschillen, maar ook een unieke bijdrage levert aan de bevordering van transparantie en onderlinge evaluatie, met name door middel van de regeling inzake toetsing van het handelsbeleid (TPRM);

15.  verzoekt de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat het Parlement nauw betrokken blijft bij de voorbereidingen van de tiende Ministeriële Conferentie, voortdurend op de hoogte wordt gehouden en indien nodig tijdens de Ministeriële Conferentie wordt geraadpleegd; verzoekt de Commissie andere WTO-leden te blijven wijzen op het belang van een sterkere parlementaire dimensie van de WTO;

16.  roept de WTO-leden op de democratische legitimiteit en transparantie te waarborgen door de parlementaire dimensie van de WTO te versterken; benadrukt in dit verband dat parlementsleden betere toegang moeten krijgen tot handelsbesprekingen en moeten worden betrokken bij de formulering en uitvoering van WTO-besluiten, en dat handelsbeleid in het belang van de burgers naar behoren moet worden getoetst;

17.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en de parlementen van de lidstaten en de directeur-generaal van de WTO.

(1) Ministeriële Conferentie van de WTO, Doha, 2001: ministeriële verklaring WT/MIN(01)/DEC/1 van 20 november 2001https://www.wto.org/english/thewto_e/minist_e/min01_e/mindecl_e.htm
(2)Ministeriële verklaring van Hongkong WT/MIN(05)/DEC, van 18 december 2005https://www.wto.org/english/thewto_e/minist_e/min05_e/final_text_e.htm
(3) PB C 293 E van 2.12.2006, blz. 155.
(4) PB C 259 E van 29.10.2009, blz. 77.
(5) PB C 9 E van 15.1.2010, blz. 31.
(6) PB C 286 E van 22.10.2010, blz. 1.
(7)PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 84.
(8) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0511.
(9) Ministeriële verklaring van Bali (WT/MIN(13)/DEC) van 7 december 2013https://www.wto.org/english/thewto_e/minist_e/mc9_e/balideclaration_e.htm
(10) http://www.ipu.org/splz-e/trade15/outcome.pdf
(11) http://www.un.org/millenniumgoals/
(12) https://www.wto.org/english/tratop_e/devel_e/a4t_e/global_review15prog_e/global_review15prog_e.htm


Toetreding van Ecuador tot de handelsovereenkomst tussen de EU en Colombia en Peru
PDF 183kWORD 81k
Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2015 over de toetreding van Ecuador tot de handelsovereenkomst tussen de EU en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds (2015/2656(RSP))
P8_TA(2015)0416B8-1241/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien de afronding van de onderhandelingen tussen de EU en Ecuador over de toetreding van dat land tot de op 17 juli 2014 tussen de EU enerzijds en Colombia en Peru anderzijds gesloten handelsovereenkomst,

–  gezien de parafering – op 12 december 2014 – van het protocol dat Ecuador in staat zal stellen om, net als zijn buren Colombia en Peru, een preferentiële handelsrelatie met de EU aan te gaan,

–  gezien zijn standpunt in eerste lezing van woensdag 17 december 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de tariefbehandeling van goederen van oorsprong uit Ecuador(1),

–  gezien zijn wetgevingsresolutie van 11 december 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad tot sluiting van de handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Colombia en Peru, anderzijds(2),

–  gezien zijn standpunt in eerste lezing van 11 december 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot uitvoering van de bilaterale vrijwaringsclausule en het stabiliteitsmechanisme voor bananen in de handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Colombia en Peru(3),

–  gezien zijn resolutie van 13 juni 2012 over de handelsovereenkomst tussen de EU enerzijds en Colombia en Peru anderzijds(4),

–  gezien zijn resoluties van 5 mei 2010 over de strategie van de EU voor de betrekkingen met Latijns-Amerika(5) en van 21 oktober 2010 over de handelsbetrekkingen tussen de EU en Latijns-Amerika(6),

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de toetreding van Ecuador tot de handelsovereenkomst met Colombia en Peru een nieuwe beslissende stap voorwaarts is in de totstandbrenging van een bondgenootschap met belangrijke, gelijkgezinde en snelgroeiende landen in een regio die zich steeds meer aan het richten is op Azië en de Stille Oceaan;

B.  overwegende dat de tekst van het protocol betreffende de toetreding van Ecuador tot de handelsovereenkomst met Colombia en Peru strookt met de ambities van zowel de EU als Ecuador, omdat rekening wordt gehouden met de – voor Ecuador gunstige – asymmetrische verhouding op het gebied van de geboden markttoegang en de tekst weliswaar is afgestemd op de inhoud van de overeenkomst, maar tegelijkertijd ook de door Ecuador gevraagde specifieke aanpassingen bevat;

C.  overwegende dat de regering van Ecuador de afgelopen acht jaar 40,8 miljard USD heeft geïnvesteerd in de sociale sector – toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en sociale zekerheid – met specifieke programma's ten behoeve van de meest kwetsbare groepen, zoals kinderen, ouderen en personen met een handicap;

1.  is ingenomen met de afronding van de onderhandelingen met Ecuador over het protocol betreffende de toetreding van dat land tot de handelsovereenkomst tussen de EU, Colombia en Peru, in het besef dat dit de uitvoer van Ecuador naar de EU zeer ten goede zal komen, te meer nu het land niet meer kan profiteren van het unilaterale EU-stelsel van algemene preferenties; pleit voor de spoedige en volledige inwerkingtreding en tenuitvoerlegging van deze overeenkomst, die het hoogste niveau van bescherming van burgers en het milieu zal waarborgen; meent dat deze overeenkomst de handel en investeringen aan beide zijden zal bevorderen en diversifiëren, een belangrijke stimulans zal vormen voor economische en sociale ontwikkeling en bij zal dragen aan de verlichting van armoede en de vermindering van ongelijkheid;

2.  brengt in herinnering dat het Parlement, alvorens op 11 december 2012 met de handelsovereenkomst in te stemmen, de landen van de Andes in zijn bovengenoemde resolutie van 13 juni 2012 had opgeroepen te werken aan een transparante en bindende routekaart betreffende mensen-, milieu- en arbeidsrechten, en dat de regeringen van Colombia en Peru nog vóór de instemming van het Parlement actieplannen betreffende duurzame ontwikkeling hadden gepresenteerd; spoort alle partners aan zich in te zetten voor een doeltreffende uitvoering van de gepresenteerde actieplannen betreffende mensen-, milieu- en arbeidsrechten;

3.  benadrukt dat het van belang is dat Ecuador ervoor zorgt dat zijn beleid in overeenstemming is met de verbintenissen die het in de Wereldhandelsorganisatie en in handelsovereenkomsten is aangegaan, en dat het zorgt voor transparantie en brede raadpleging van belanghebbenden alvorens dat beleid vast te stellen; verzoekt Ecuador in dit verband onverwijld iets te doen aan de gesignaleerde resterende obstakels die de toegang tot de markt belemmeren;

4.  herinnert de Commissie en de EDEO eraan dat zij erop moeten toezien dat de actieplannen doeltreffend worden toegepast; herinnert de Commissie eraan dat zij het Parlement op passende wijze moet informeren over de toepassing van de actieplannen en over de getroffen maatregelen om de uitvoering ervan te waarborgen;

5.  verzoekt de Commissie en de EDEO het Parlement een alomvattend verslag te doen toekomen over de maatregelen die de Commissie heeft genomen in het kader van samenwerkingsprogramma's, met name op het gebied van onderwijs, opleiding, samenwerking op regelgevingsgebied en het scheppen van sociaal-economische kansen voor de meest behoeftigen, alsook de bevordering van vooruitgang op het gebied van de democratie en de eerbiediging van de mensenrechten, werknemersrechten en de bescherming van het milieu; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan dat zij ten volle gebruik maakt van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) en het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR);

6.  spoort de regering van Ecuador aan nota te nemen van de door Colombia en Peru gepresenteerde actieplannen en vergelijkbare maatregelen te nemen, aangezien dit een kans is om de algemene leefomstandigheden van de Ecuadorianen, evenals de situatie van de mensen- en arbeidsrechten en het milieu, te verbeteren;

7.  onderstreept dat mensenrechten en democratie wezenlijke onderdelen zijn van de betrekkingen tussen de EU en de landen van de Andes; dringt er derhalve bij alle partners op dat zij alle in het internationaal recht neergelegde rechten en vrijheden bevorderen en erop toezien dat die overal volledig worden geëerbiedigd;

8.  benadrukt dat de economie van Ecuador de afgelopen jaren sterk is gegroeid en erkent het inclusieve karakter van die groei; erkent dat die groei de armoede – met name de extreme armoede – en de ongelijkheden rechtstreeks heeft gereduceerd en de middenklasse heeft vergroot; juicht toe dat de armoede in Ecuador volgens de laatste cijfers van de Wereldbank tussen 2006 en 2014 is afgenomen van 37,6 % tot 22,5 %, terwijl extreme armoede is afgenomen van 16,9 % tot 7,7 %;

9.  prijst de Ecuadoriaanse regering voor de investering van 40 miljard USD die zij de afgelopen acht jaar in de sociale sector heeft gedaan; spoort Ecuador ertoe aan om zijn succesvolle, progressieve beleid op het gebied van sociale en duurzame ontwikkeling voort te zetten;

10.  neemt kennis van de grote investeringen die Ecuador de afgelopen jaren heeft gedaan; betuigt zijn steun voor alle wetgevings- en niet-wetgevingsmaatregelen die de regering en de plaatselijke autoriteiten van Ecuador hebben genomen ter bestrijding van armoede, ongelijkheid, alle vormen van geweld, straffeloosheid, corruptie en georganiseerde misdaad, met name de drugshandel, en voor al hun maatregelen met het oog op een behoorlijke bescherming van de rechten van werknemers en van de meest kwetsbare personen en groepen, zoals kinderen, vrouwen, minderheden en inheemse volkeren, teneinde een duurzame en inclusieve sociaal-economische ontwikkeling tot stand te brengen; verzoekt Ecuador zijn inspanningen op het gebied van de rechten van kinderen voort te zetten en krachtigere maatregelen te nemen op het vlak van de toegang tot onderwijs en de bestrijding van kinderarbeid;

11.  verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar compatibiliteitsproblemen die voortkomen uit verschillen tussen oorsprongsregels en sanitaire en fytosanitaire maatregelen met betrekking tot de handel tussen de Andesregio en de EU en de handel tussen de Andesregio en Mercosur; verzoekt de Commissie om indien nodig technische bijstand te verlenen met het oog op de voldoening aan uiteenlopende vereisten, om ongewenste verstoring van regionale integratieprocessen in Zuid-Amerika te voorkomen;

12.  herinnert aan de doelstelling van de Unie om in alle handelsovereenkomsten met geïndustrialiseerde of niet-geïndustrialiseerde partners een bindend hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling op te nemen; is in dit verband voorstander van de opname van een hoofdstuk over duurzame ontwikkeling in de handelsovereenkomst tussen de EU en Ecuador waarin tot uiting komt dat beide partners zich willen inzetten voor de eerbiediging, de inachtneming en de volledige en correcte handhaving van internationale mensenrechtenovereenkomsten, IAO-verdragen en belangrijke multilaterale milieuovereenkomsten, zoals de Overeenkomst inzake de handel in bedreigde dier- en plantensoorten (CITES);

13.  is ingenomen met de recente brief van het Ecuadoriaanse Ministerie voor Buitenlandse Handel, waarin de gendersituatie in Ecuador wordt geanalyseerd; verzoekt om een specifieke beoordeling van de gevolgen van vrijhandelsbeleid voor vrouwen, met name in de armere gebieden; wenst dat de rechten van vrouwen meer algemeen worden geëerbiedigd, in het bijzonder wanneer die rechten worden beïnvloed door of verband houden met het handelsbeleid en de effecten daarvan;

14.  merkt op dat het hoofdstuk over geschillenbeslechting in de vrijhandelsovereenkomst niet de bepalingen bevat zoals opgenomen in het hoofdstuk over duurzame ontwikkeling;

15.  is er verheugd over dat Ecuador alle acht fundamentele IAO-verdragen heeft geratificeerd; benadrukt het belang van een snelle ratificatie en doeltreffende uitvoering van alle IAO-verdragen door Ecuador en alle EU-lidstaten; betreurt het dat Ecuador IAO-verdrag nr. 129 nog niet heeft geratificeerd en verzoekt de Commissie de inspanningen van Ecuador op weg naar de daadwerkelijke toepassing van dit verdrag te ondersteunen; roept de regering van Ecuador op gevolg te geven aan de aanbevelingen van het Comité van deskundigen van de IAO voor de doeltreffende toepassing van IAO-verdragen nr. 87 en nr. 98 en onderstreept het belang van de mogelijkheid dat werknemers omwille van redenen die met onafhankelijkheid, doeltreffendheid en ook ideologie verband houden van vakbond kunnen veranderen of nieuwe vakbonden kunnen oprichten, en herinnert er met name aan dat de IAO de regering van Ecuador heeft gevraagd de nodige wetgevingsmaatregelen te nemen om te voldoen aan de bepalingen van artikel 2 van het verdrag;

16.  is er verheugd over dat de partijen bevestigen door te zullen gaan met het beschermen en op duurzame wijze gebruiken van de biologische diversiteit, in overeenstemming met het juridisch bindende Verdrag inzake biologische diversiteit en andere internationale overeenkomsten op dit gebied waar de partijen hun handtekening onder hebben gezet;

17.  neemt er nota van dat Ecuador tot de 17 landen met de grootste diversiteit ter wereld behoort en de grootste concentratie van soorten kent (tussen de 5 % en de 10 % van de mondiale biodiversiteit);

18.  brengt in herinnering dat de regering van Ecuador uitdrukkelijk erkent dat de ontwikkeling van eerlijke handel een van de voornaamste doelstellingen is van het Ecuadoriaanse handelsbeleid; verzoekt de Commissie om met de regering van Ecuador gemeenschappelijke projecten op te zetten op het gebied van eerlijke handel;

19.  is ingenomen met de grote inspanningen die Ecuador zich heeft getroost op milieugebied, inspanningen die in het kader van de VN zijn erkend; maakt zich er zorgen over dat Ecuador en zijn buurlanden, ondanks de geleverde inspanningen op het gebied van milieukwesties, te kampen hebben met grootschalige ontbossing, een aanzienlijk verlies van biodiversiteit, bodem- en watervervuiling en erosie; verzoekt de Commissie in dit verband specifieke strategieën en programma's op internationale, regionale en lokale schaal te ondersteunen, opdat er gezorgd wordt voor synergie tussen en verantwoordelijke betrokkenheid van alle betrokken publieke en private actoren;

20.  pleit voor een samenwerkingsovereenkomst tussen Ecuador en de EU ter ondersteuning van specifieke milieuprogramma's en is ingenomen met de reeds door de regering van Ecuador getoonde interesse in een samenwerkingsovereenkomst met de EU ter ondersteuning van ontbossingsprogramma's; deelt het standpunt dat ontbossing een thema is waarvoor de internationale gemeenschap in haar geheel verantwoordelijk is;

21.  herinnert eraan dat de duurzaamheidseffectbeoordeling EU-Andeslanden (2009) ontbossing en verminderde biodiversiteit in het vooruitzicht stelde als gevolg van de voorspelde uitbreiding van de landbouw en de houtindustrie, alsook sociale conflicten als gevolg van de uitbreiding van de mijnbouw, de winning van koolwaterstoffen en bosexploitatieactiviteiten in plattelandsgebieden;

22.  verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de Commissie bij de ontwikkeling en uitvoering van alle door de Commissie gefinancierde samenwerkingsactiviteiten bijzondere aandacht te besteden aan milieuduurzaamheid, en vraagt alle partijen te werken aan de bevordering van optimale werkwijzen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, in overeenstemming met de VN-richtsnoeren inzake bedrijfsleven en mensenrechten, de OESO-richtlijnen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en de mededeling van de Commissie van 25 oktober 2011 over een nieuwe EU-strategie inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen voor de periode 2011-2014 (COM(2011)0681);

23.  moedigt de Ecuadoriaanse gemeenten aan gebruik te maken van de kansen die het nieuwe handelskader biedt om rechtstreeks samen te werken met gemeenten in de EU teneinde eerlijke handel te bevorderen en nieuwe netwerken voor eerlijke handel op te zetten;

24.  is verheugd over en steunt het besluit van de VN-mensenrechtenraad (UNHRC) om, zoals voorgesteld door Ecuador, Zuid-Afrika en een groot aantal andere landen, een intergouvernementele werkgroep over transnationale ondernemingen en mensenrechten in het leven te roepen; verzoekt de Commissie om een positieve en opbouwende rol te spelen bij de lopende onderhandelingen in Genève;

25.  verzoekt de EDEO en de Commissie de regering van Ecuador te steunen bij haar inspanningen om zowel in het algemeen als met betrekking tot gevoelige gebieden, zoals het Amazonegebied en de Galápagoseilanden, een doeltreffend milieubeheer te ontwikkelen en behouden, aangezien het veiligstellen van de toekomst van onze planeet een gedeelde verantwoordelijkheid is;

26.  herinnert eraan dat Yasuni, een deel van het Amazonegebied, het woongebied is van meerdere inheemse stammen, honderden inheemse boomsoorten en tientallen bedreigde diersoorten; wijst op het belang van dit gebied voor de mens en het mondiaal natuurlijk erfgoed, ook voor toekomstige generaties;

27.  vindt het betreurenswaardig dat het concept van het verlenen van steun voor milieubescherming door middel van het compenseren van potentiële lagere inkomsten uit handel, en van het medefinancieren van de oprichting van het Yasuni Ishpingo Tambococha Tiputini (ITT) Trust Fund onder auspiciën van het ontwikkelingsprogramma van de VN (UNDP), zoals voorgesteld door de regering van Ecuador, dat was bedoeld om de bevolking van Ecuador te compenseren voor het afzien van het naar boven halen van olie uit de olievelden in het Yasuni-natuurpark, is mislukt vanwege tegenvallende economische resultaten;

28.  erkent de inspanningen die Ecuador verricht heeft om de inheemse gemeenschappen beter te beschermen, en verzoekt de regering te voorkomen dat haar beleid, en met name haar mijnbouwstrategie, op enigerlei wijze ten koste gaat van de inheemse bevolkingsgroepen;

29.  onderstreept dat het belangrijk is inheemse en plaatselijke gemeenschappen, mét hun traditionele levensstijlen, in stand te houden en te beschermen, en onderstreept hun relevantie voor de instandhouding en het duurzame gebruik van de biodiversiteit in de landen van de Andes;

30.  is ingenomen met het feit dat Ecuador IAO-verdrag nr. 169 over inheemse en tribale volkeren heeft geratificeerd, maar merkt op dat de handelsovereenkomst geen enkele verwijzing naar dat verdrag bevat;

31.  verzoekt de regering van Ecuador de huidige binnenlandse mechanismen en dialoog met het maatschappelijk middenveld binnen het toezichtskader van het Civil Society Mechanism verder te verbeteren en een grootschalige informatie- en reclamecampagne te organiseren, zodat een zo groot mogelijk aantal betrokkenen aan het Civil Society Mechanism zal deelnemen; brengt in herinnering dat Ecuador er op grond van de handelsovereenkomst toe gehouden is uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst dergelijke mechanismen op te zetten;

32.  verzoekt de betrokken partijen maatregelen te nemen om de werking van de binnenlandse adviesgroepen te verbeteren; is van oordeel dat alle binnenlandse adviesgroepen volledig onafhankelijk dienen te zijn;

33.  verzoekt de binnenlandse adviesgroep van de EU het Parlement regelmatig een verslag ter beoordeling te doen toekomen;

34.  onderstreept hoe belangrijk het is dat maatschappelijke organisaties in voldoende mate deelnemen aan de jaarlijkse bijeenkomst met organisaties van het maatschappelijk middenveld en het grote publiek, zoals voorzien in de overeenkomst;

35.  is ingenomen met de door de regering van Ecuador genomen initiatieven, zoals de oprichting van een Ecuadoriaanse Raad voor burgerparticipatie en maatschappelijke verantwoordingsplicht, als integratiemiddel en met het oog op het versterken en stimuleren van de participatie van het maatschappelijk middenveld, het bevorderen van transparantie en het uitbannen van corruptie; wijst er andermaal op hoe belangrijk het is doeltreffende dialoogmechanismen op te zetten waar deze niet bestaan, om het recht van burgers en sociale partners om collectief of individueel deel te nemen aan besluitvormings- en uitvoeringsprocessen te waarborgen;

36.  onderstreept het belang van de Gemengde Subcommissie voor handelszaken en duurzame ontwikkeling, aangezien dit het enige in de handelsovereenkomst voorziene mechanisme is voor toezicht op de naleving van de verplichtingen op het gebied van duurzame ontwikkeling door zowel de staten die partij bij de overeenkomst zijn, als het bedrijfsleven;

37.  verzoekt de Commissie het Parlement alle agenda's en notulen van de vergaderingen van de subcommissie te doen toekomen;

38.  neemt nota van de invoering van de betalingsbalansbescherming door Ecuador; verzoekt Ecuador onmiddellijk in te gaan op de zorgen die daarover tijdens de raadpleging geuit zijn door andere WTO-leden in het Betalingsbalanscomité in Genève;

39.  wijst erop dat Ecuador naast Colombia en Peru een van de grootste bananenproducenten ter wereld is; verzoekt de Commissie derhalve erop toe te zien dat de in het stabilisatiemechanisme vastgelegde reactievolumes voor de invoer van bananen in acht worden genomen; verzoekt de Commissie het Parlement regelmatig en onverwijld te informeren, in elk geval wanneer de invoer van bananen zich zo ontwikkelt dat de reactievolumes bereikt zouden kunnen worden, en gegevens te verstrekken over de directe en indirecte effecten van de invoer van bananen uit die landen; verzoekt de Commissie eveneens de vrijstelling van invoerrechten voor de uit die landen ingevoerde bananen op te schorten indien de invoer op onevenredige wijze toeneemt, en ernstige schade – zoals het verlies van banen – toebrengt of dreigt toe te brengen aan de economie van de producerende regio's in de EU;

40.  verzoekt de partijen ervoor te zorgen dat alle bepalingen van de overeenkomst daadwerkelijk worden toegepast zodra de overeenkomst in werking treedt;

41.  is ervan overtuigd dat er aan beide zijden gelijktijdig vrijwaringsclausules moeten worden vastgesteld om de nationale productie te beschermen tegen plotselinge stijgingen van de invoer die ernstige schade kunnen veroorzaken;

42.  verzoekt zowel DG Handel als de Ecuadoriaanse regering om overtuigende antwoorden te geven op de gestelde vragen en de aan de orde gestelde punten van zorg voordat het Parlement stemt over de toetreding van Ecuador tot de handelsovereenkomst;

43.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van Ecuador, Colombia en Peru.

(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0087.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0481.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0480.
(4) PB C 332 E van 15.11.2013, blz. 52.
(5) PB C 81 E van 15.3.2011, blz. 54.
(6) PB C 70 E van 8.3.2012, blz. 79.


Een nieuwe dierenwelzijnstrategie voor de periode 2016-2020
PDF 161kWORD 64k
Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2015 over een nieuwe strategie voor het welzijn van dieren voor de periode 2016-2020 (2015/2957(RSP))
P8_TA(2015)0417RC-B8-1278/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 13 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien artikel 43 VWEU over de werking van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 15 februari 2012 over de strategie van de EU voor de bescherming en het welzijn van dieren 2012-2015 (COM(2012)0006),

–  gezien zijn resolutie van 4 juli 2012 over de strategie van de Europese Unie voor de bescherming en het welzijn van dieren 2012-2015(1),

–  gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de EU-wetgeving op het gebied van dierenwelzijn bijdraagt aan het creëren van gelijke voorwaarden binnen de Unie en daardoor aan een goed functionerende interne markt;

B.  overwegende dat Europese burgers veel belang hechten aan dierenwelzijn en als consumenten in staat willen zijn met meer kennis van zaken keuzes te maken;

C.  overwegende dat nationale regels inzake dierenwelzijn niet in strijd mogen zijn met de beginselen van de Europese interne markt;

D.  overwegende dat dierenwelzijn nauw samenhangt met dier- en volksgezondheid;

E.  overwegende dat de EU-regels en nationale regels inzake dierenwelzijn wegens hun complexe aard en uiteenlopende interpretaties voor rechtsonzekerheid zorgen en producenten in bepaalde lidstaten een aanzienlijk concurrentienadeel kunnen opleveren;

F.  overwegende dat het niveau van dierenwelzijn bijna nergens in de wereld hoger is dan in de Unie;

G.  overwegende dat dierenwelzijn verder verbeterd moet worden op basis van heersende wetenschappelijke bevindingen en met de nodige aandacht voor de efficiëntie en het concurrentievermogen van de agrarische veehouderij; overwegende dat een definitie van goede dierhouderijpraktijken kan bijdragen aan coherente dierenwelzijnsnormen in de hele EU;

H.  overwegende dat een hoog niveau van dierenwelzijn belangrijk is om duurzaamheid te waarborgen, hoewel dit investeringen en bijkomende operationele kosten met zich meebrengt die niet proportioneel verdeeld zijn over de gehele voedselketen;

1.  verzoekt de Commissie met klem om de nog openstaande punten van de strategie van de Europese Unie voor de bescherming en het welzijn van dieren 2012-2015 onmiddellijk ten uitvoer te leggen;

2.  dringt er bij de Commissie op aan de bestaande strategie te evalueren en een nieuwe en ambitieuze strategie uit te werken voor de bescherming en het welzijn van dieren voor de periode 2016-2020, teneinde voort te bouwen op het werk van de vorige strategie en ervoor te zorgen dat er een kader blijft bestaan om in alle lidstaten aan hoge normen voor dierenwelzijn te voldoen;

3.  verzoekt de Commissie om te zorgen voor een geharmoniseerd, geactualiseerd, alomvattend en eenduidig wetgevingskader voor de volledige tenuitvoerlegging van het bepaalde in artikel 13 VWEU; wijst er echter nogmaals op dat dierenwelzijnsniveaus onder geen beding verlaagd mogen worden met het oog op administratieve vereenvoudiging; benadrukt dat deze doelstellingen elkaar niet uitsluiten;

4.  herinnert eraan dat artikel 13 VWEU van algemene strekking is en een horizontaal karakter heeft, en als zodanig even belangrijk is als de bepalingen inzake landbouw, milieu en consumentenbescherming;

5.  herinnert eraan dat het Parlement betrokken is bij lopende onderhandelingen en delen van wetgeving heeft aangenomen voor de aanpak van kwesties in verband met dierenwelzijn, zoals diergezondheid, zoötechnische omstandigheden, organische productie en officiële controles;

6.  heeft waardering voor de inspanningen die boeren in de diverse lidstaten op het gebied van dierenwelzijn reeds hebben geleverd;

7.  dringt er bij de Commissie op aan om daar waar uit duidelijk wetenschappelijk bewijs blijkt dat er sprake is van problemen op het gebied van dierenwelzijn, de beleidsinstrumenten aan te passen of nieuwe in te voeren om deze problemen op te lossen; verzoekt de Commissie de tenuitvoerlegging in de lidstaten van EU-wetgeving inzake dierenwelzijn nauwlettend in het oog te houden;

8.  spreekt zijn bezorgdheid uit over de doeltreffende tenuitvoerlegging en handhaving van de geldende EU-wetgeving betreffende dierenwelzijn, gezien de complexiteit en het grote aantal wetgevingshandelingen ter zake; benadrukt dat een betere handhaving en naleving van bestaande wetgeving het voornaamste doel moet zijn van alle regelgeving inzake gezondheid en welzijn van dieren;

9.  dringt er bij de Commissie tegelijkertijd op aan meer ambitie aan de dag te leggen om de wederkerigheid van normen voor dierenwelzijn als een niet-commerciële overweging op te nemen en tot prioriteit te maken in het handelsbeleid en de onderhandelingen met betrekking tot internationale handelsovereenkomsten, en om dierenwelzijn in derde landen te bevorderen door te eisen dat voor ingevoerde dieren en producten gelijkwaardige welzijnsnormen gelden en dat dit streng wordt gecontroleerd;

10.  benadrukt dat het belangrijk is om voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid financiering beschikbaar te stellen die toereikend is en in overeenstemming is met onze ambities, zodat voorkomen wordt dat de productie en de handel worden verplaatst naar landen en continenten met lagere dierenwelzijnsnormen;

11.  verzoekt de Commissie wetenschappelijk onderbouwde beste praktijken te ontwikkelen, uit te wisselen en te verspreiden en innovatie en onderzoek te steunen voor de ontwikkeling van nieuwe technieken en technologieën op het gebied van dierenwelzijn;

12.  herinnert eraan dat er sprake is van onevenwichtigheden in de voedselketen, die nadelig zijn voor de primaire producenten, en dat deze situatie de investeringen in dierenwelzijn op het niveau van landbouwbedrijven beperkt;

13.  herinnert eraan dat producenten overbelast worden met administratieve verplichtingen en dat in het kader van de niet aflatende zoektocht naar administratieve vereenvoudiging de bestaande last met deze Europese strategie niet groter mag worden; wijst op de noodzaak de stabiliteit en voorspelbaarheid van investeringen in deze sector te waarborgen, en tevens te zorgen voor eerlijke internationale concurrentie;

14.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 349 E van 29.11.2013, blz. 62.


Onderwijs voor kinderen in noodsituaties en aanhoudende crises
PDF 191kWORD 86k
Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2015 over onderwijs aan kinderen in noodsituaties en aanhoudende crises (2015/2977(RSP))
P8_TA(2015)0418B8-1240/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag van 1951 betreffende de status van vluchtelingen,

–  gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989 en het bijbehorende Facultatief Protocol inzake de betrokkenheid van kinderen bij gewapende conflicten van mei 2000, het Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie van januari 2002 en het Facultatief Protocol inzake een communicatieprocedure van december 2011,

–  gezien de beginselen en richtsnoeren van de VN van februari 2007 inzake kinderen die verbonden zijn aan strijdkrachten of gewapende groepen (de beginselen van Parijs),

–  gezien algemene opmerking nr. 14 (2013) van het VN-Comité voor de rechten van het kind, inhoudende dat het belang van het kind voorop dient te staan,

–  gezien het actieplan van de VN getiteld "A World fit for Children",

–  gezien artikel 208 van het Verdrag van Lissabon, waarin het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling is vastgelegd, op grond waarvan bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor ontwikkelingslanden, rekening moet worden gehouden met de doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking,

–  gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Europese Commissie met de titel "De Europese consensus betreffende humanitaire hulp" van 30 januari 2008,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 5 februari 2008 getiteld "Een bijzondere plaats voor kinderen in het externe optreden van de EU" (COM(2008)0055),

–  gezien de EU-richtsnoeren inzake kinderen en gewapende conflicten (geactualiseerd in 2008),

–  gezien Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking),

–  gezien de Nobelprijs voor de vrede die de Europese Unie op 10 december 2012 heeft ontvangen en de bijbehorende geldprijs die werd besteed aan het EU-initiatief Vredeskinderen,

–  gezien resolutie 64/290 van de Algemene Vergadering van de VN van 9 juli 2010 over het recht op onderwijs in noodsituaties en de betreffende richtsnoeren, waaronder die van UNICEF en UNESCO,

–  gezien het Actiekader van Dakar, vastgesteld door het Wereldonderwijsforum van 26­28 april 2000, en de Millenniumverklaring van de Verenigde Naties van 8 september 2000,

–  gezien de Verklaring van Incheon: Onderwijs 2030, vastgesteld door het Wereldonderwijsforum van 19‑22 mei 2015,

–  gezien de Verklaring van Oslo, goedgekeurd op de Top van Oslo over onderwijs en ontwikkeling van 6-7 juli 2015,

–  gezien de mondelinge vraag aan de Commissie over onderwijs voor kinderen in noodsituaties en langdurige crisissen (O‑000147/2015 – B8‑1108/2015),

–  gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat er volgens schattingen van de VN één miljard kinderen in conflictgebieden wonen, dat een kwart daarvan jonger is dan 5 jaar en dat deze kinderen verstoken zijn van hun fundamentele recht op onderwijs; overwegende dat naar schatting 65 miljoen kinderen tussen 3 en 15 jaar getroffen zijn door noodsituaties en aanhoudende crises, waardoor hun opleiding dreigt te worden verstoord, en dat ca. 37 miljoen kinderen in de lagere of middelbareschoolleeftijd in de getroffen landen niet naar school gaan; overwegende dat ongeveer de helft van de kinderen die wereldwijd niet naar school gaan in conflictgebieden woont; overwegende dat 87 % van de kinderen die in de Arabische landen niet naar school gaan, zich in een conflictsituatie bevindt, en dat naar schatting 175 miljoen kinderen elk jaar het risico lopen door een natuurramp te worden getroffen; overwegende dat bepaalde groepen, zoals arme kinderen, meisjes en kinderen met een handicap, hun toch al schaarse toekomstperspectieven nog verder zien verslechteren in conflictgebieden of precaire situaties;

B.  overwegende dat er bijna 10 miljoen vluchtelingenkinderen zijn en dat er wereldwijd naar schatting 19 miljoen kinderen intern ontheemd zijn als gevolg van conflicten;

C.  overwegende dat elke minderjarige in de allereerste plaats een kind is wiens rechten moeten worden geëerbiedigd zonder enige vorm van discriminatie, en ongeacht de etnische afkomst, de nationaliteit of de maatschappelijke, migratie- of verblijfsstatus van de minderjarige of diens ouders;

D.  overwegende dat onderwijs een fundamenteel mensenrecht is en een recht van ieder kind, overwegende dat onderwijs essentieel is om volledig te kunnen genieten van alle andere sociale, economische, culturele en politieke rechten;

E.  overwegende dat onderwijs de grondslag vormt voor een verantwoordelijk burgerschap, dat het een samenleving kan veranderen en kan bijdragen tot sociale, economische, politieke en gendergelijkheid, en dat onderwijs van fundamenteel belang is voor de emancipatie van meisjes en vrouwen op sociaal, cultureel en beroepsgebied en voor het voorkomen van geweld tegen vrouwen en meisjes;

F.  overwegende dat onderwijs van wezenlijk belang is voor de integratie en de verbetering van de levensomstandigheden van kinderen met een handicap en/of speciale onderwijsbehoeften;

G.  overwegende dat gratis lager onderwijs voor alle kinderen een fundamenteel recht is dat regeringen krachtens het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 1989 dienen te eerbiedigen; overwegende dat de doelstelling voor 2015 luidt dat alle jongens en meisjes een volledig basisonderwijstraject volgen; overwegende dat er in de ontwikkelingslanden weliswaar enige vooruitgang is geboekt, maar dat dit doel nog bij lange na niet bereikt is;

H.  overwegende dat het Actiekader van Dakar en de millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MDG's) de internationale gemeenschap hebben aangezet om zich in te zetten voor universele toegang tot basisonderwijs, gendergelijkheid en hoogwaardig onderwijs, maar dat geen enkele van deze doelstellingen tegen de beoogde termijn van 2015 verwezenlijkt zal zijn;

I.  overwegende dat er in minstens 30 landen in de wereld door nationale strijdkrachten en gewapende niet-statelijke groeperingen aanvallen worden gepleegd op onderwijsinstellingen; overwegende dat de bescherming van scholen tegen aanvallen en militair gebruik door nationale en niet-statelijke gewapende groeperingen in overeenstemming is met de Verklaring inzake veilige scholen en de richtsnoeren voor de bescherming van scholen en universiteiten tegen militair gebruik tijdens gewapende conflicten;

J.  overwegende dat kinderen, adolescenten en jongeren steeds meer gevaar lopen en onevenredig hard getroffen worden, vooral in onstabiele landen; overwegende dat kinderen en adolescenten die niet naar school gaan meer risico lopen op vroege huwelijken, zwangerschap of recrutering door strijdkrachten of gewapende groeperingen, en meer gevaar lopen het slachtoffer te worden van mensenhandel en arbeidsuitbuiting; overwegende dat kinderen in conflictgebieden vaak alleen dankzij humanitaire hulp hun opleiding kunnen voortzetten en hun toekomstperspectieven kunnen verbeteren, waardoor zij tevens minder gevaar lopen het slachtoffer te worden van misbruik en uitbuiting;

K.  overwegende dat het aanbieden van hoogwaardig onderwijs in crisissituaties niet stelselmatig deel uitmaakt van de humanitaire respons, zich hoofdzakelijk richt op basisonderwijs en nog altijd gezien wordt als minder belangrijk dan de verstrekking van voedsel, water, medische hulp en onderdak, en overwegende dat kinderen die getroffen worden door conflicten of natuurrampen daardoor verstoken blijven van onderwijs;

L.  overwegende dat er slechts weinig humanitaire hulp wordt verstrekt voor onderwijs en dat ruimhartiger ontwikkelingshulp vaak te laat of in het geheel niet komt; overwegende dat er een gebrek is aan coördinatie bij de verstrekking van deze hulp en dat er vaak sprake is van hoge transactiekosten en dat er tevens een gebrek is aan actoren met de juiste responscapaciteiten;

M.  overwegende dat de kwaliteit van de onderwijsprogramma's ten behoeve van vluchtelingen over het algemeen slecht is, dat er soms slechts één leerkracht beschikbaar is per 70 leerlingen en dat veel leerkrachten niet over de juiste kwalificaties beschikken;

N.  overwegende dat de nieuwe doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG's) en aanverwante doelen een holistische, ambitieuze, nieuwe agenda voor onderwijs vaststellen, die tegen 2030 in praktijk moet worden gebracht;

O.  overwegende dat toegang voor iedereen tot hoogwaardig openbaar onderwijs, niet alleen tot basisonderwijs maar eveneens en in gelijke mate tot secundair en hoger onderwijs, van essentieel belang is om ongelijkheid uit te bannen en de SDG's te verwezenlijken;

P.  overwegende dat de EU in de periode 2014‑2020 4,7 miljard EUR zal investeren in onderwijs in ontwikkelingslanden , een stijging ten opzichte van de 4,4 miljard EUR die in de periode 2007‑2013 werd geïnvesteerd;

Q.  overwegende dat in de Verklaring van Incheon met bezorgdheid wordt geconstateerd dat onderwijs en ontwikkeling door conflicten, natuurrampen en andere crises worden verstoord, wordt gesteld dat er inclusievere, flexibeler en veerkrachtiger onderwijsstelsels zullen worden ontwikkeld, en wordt benadrukt dat onderwijs moet worden verstrekt in een veilige, positieve en geweldloze leeromgeving;

R.  overwegende dat het EU-initiatief Vredeskinderen ca. 1,5 miljoen kinderen in conflict- en crisisgebieden in 26 landen toegang geeft tot scholen,waar zij in een veilige omgeving kunnen leren en psychologische steun kunnen krijgen;

S.  overwegende dat diverse EU-partners, zoals de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA), innovatieve, inclusieve en holistische benaderingen van onderwijs in noodsituaties hebben ontwikkeld, om vluchtelingenkinderen die het slachtoffer zijn van de huidige conflicten toegang te bieden tot hoogwaardig onderwijs; overwegende dat binnen deze benaderingen ruimte is voor zowel de humanitaire behoeften van kinderen op de korte termijn als de ontwikkelingsbehoeften van kinderen op de lange termijn en dat er tevens aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van interactief lesmateriaal voor zelfstudie, psychosociale ondersteuning, veilige leer- en recreatieruimten, alsmede activiteiten op het gebied van voorlichting en capaciteitsopbouw op het gebied van veiligheids- en zekerheidsvraagstukken;

T.  overwegende dat naar schatting 8 miljard USD per jaar nodig is voor educatieve steun ten behoeve van kinderen in crisissituaties, en dat de eigen bijdragen van de getroffen regeringen onvoldoende zijn en er daarom een financieel tekort is van 4,8 miljard USD voor onderwijs in crisisgebieden;

U.  overwegende dat een verhoging van de ontwikkelingsfinanciering en humanitaire hulp noodzakelijk is om dit tekort op te heffen en dat ook de fragiele staten zelf meer overheidsmiddelen aan onderwijs moeten besteden; overwegende dat het aandeel van de overheidsuitgaven voor onderwijs in fragiele staten de afgelopen jaren is afgenomen en nog altijd ver verwijderd is van het internationaal aanbevolen streefcijfer van 20 %;

V.  overwegende dat in de Verklaring van Oslo wordt benadrukt dat de mondiale steunmechanismen tegen het licht moeten worden gehouden om de kloof tussen humanitaire respons en langetermijnacties voor ontwikkeling op het gebied van onderwijs te dichten en dat tevens wordt voorgesteld hiervoor een nieuw platform op te zetten en een specifiek fonds of nieuw instrument voor onderwijs in crisissituaties in het leven te roepen ter gelegenheid van de wereldtop voor humanitaire hulp in 2016;

1.  benadrukt het belang van hoogwaardig openbaar onderwijs voor iedereen, omdat onderwijs als katalysator fungeert op het gebied van ontwikkeling, waardoor betere perspectieven worden gecreëerd voor andere acties op het gebied van gezondheidszorg, sanitaire voorzieningen, beperking van het risico op rampen, werkgelegenheid, armoedebestrijding en economische ontwikkeling; benadrukt dat onderwijs ook belangrijk is om het gevoel te geven dat de situatie normaal is, meer bekendheid te geven aan de rechten van kinderen, en kinderen, adolescenten en jongeren te helpen bij het verwerken van traumatische gebeurtenissen, bij de re-integratie in de samenleving na afloop van een conflict en bij het verwerven van de vaardigheden die zij nodig hebben om hun samenleving weer op te bouwen, en om een bijdrage te leveren aan vredesopbouw en verzoening;

2.  benadrukt dat hoogwaardig onderwijs op de langere termijn een doorslaggevende bijdrage kan leveren aan de wederopbouw van de maatschappij na het conflict, aangezien het kinderen meer kansen biedt om in de toekomst geld te gaan verdienen, waardoor zij een bijdrage kunnen leveren aan de gezondheid van hun familie en de armoedecirkel kunnen doorbreken;

3.  benadrukt dat meisjes en andere kansarme kinderen, waaronder kinderen met een handicap, bij de toegang tot goed onderwijs in crisissituaties nooit gediscrimineerd mogen worden;

4.  benadrukt de positieve rol van het onderwijs voor de ontwikkeling en het welzijn van kinderen en wijst op het belang van ononderbroken, levenslange scholing voor adolescenten; meent dat dit ook de kans verkleint dat zij zich aansluiten bij gewapende groeperingen of betrokken raken bij extremisme;

5.  beseft dat er sinds de vaststelling van de MDG's vooruitgang is geboekt, maar betreurt dat de gestelde doelen in 2015 niet zullen worden bereikt; verzoekt de Europese Unie en haar lidstaten om van deze doelstellingen de topprioriteit van hun intern beleid en van hun betrekkingen met derde landen te maken; benadrukt dat die doelen, en met name armoedebestrijding, toegang tot onderwijs voor iedereen en gendergelijkheid, alleen kunnen worden verwezenlijkt door middel van de ontwikkeling van voor iedereen toegankelijke openbare diensten; verwelkomt de nieuwe onderwijsagenda die is vastgesteld in de SDG's en blijft hameren op het belang van gelijke toegang tot hoogwaardig onderwijs voor de meest kwetsbare bevolkingsgroepen;

6.  constateert met bezorgdheid dat er in door conflicten getroffen landen en in fragiele of door conflicten getroffen staten nauwelijks of helemaal geen sprake is van vooruitgang op het gebied van onderwijs, en benadrukt dat de veerkracht van de onderwijsstelsels in deze landen versterkt moet worden en dat ononderbroken scholing in tijden van crisis gewaarborgd moet worden; benadrukt derhalve dat de EU, haar lidstaten en alle betrokken spelers op de diverse niveaus zich meer moeten inzetten voor het beschikbaar maken van instrumenten die borg kunnen staan voor de ontwikkeling en verspreiding van het onderwijs in die crisislanden;

7.  wijst erop dat miljoenen kinderen gedwongen op de vlucht zijn en benadrukt dat toegang tot onderwijs voor vluchtelingenkinderen van het allergrootste belang is; dringt er bij de landen die vluchtelingen opvangen op aan vluchtelingenkinderen volledige toegang tot onderwijs te garanderen en hun integratie en inclusie in nationale onderwijsstelsels zo veel mogelijk te bevorderen; dringt er voorts bij humanitaire en ontwikkelingsorganisaties op aan meer aandacht te besteden aan het onderwijs en de opleiding van leraren van zowel ontheemde bevolkingsgroepen als gastgemeenschappen, en verzoekt de internationale donoren bij de aanpak van vluchtelingencrises meer aandacht te besteden aan onderwijs, door middel van programma's die tot doel hebben minderjarige migranten te bereiken en psychologisch te ondersteunen en hun de taal van het gastland te leren, met het oog op een betere integratie van vluchtelingenkinderen;

8.  benadrukt dat er niet alleen aandacht besteed moet worden aan basisonderwijs, maar ook aan secundair onderwijs en beroepsonderwijs; vestigt de aandacht op het feit dat jongeren tussen 12 en 20 jaar binnen vluchtelingengemeenschappen slechts zeer beperkte mogelijkheden hebben, maar dat zij wel de grootste kans lopen gerecruteerd te worden voor militaire activiteiten of anderszins ingezet te worden bij gewapende conflicten; haalt het voorbeeld aan van Afghanistan, een land met een enorme beroepsbevolking, waar volgens de Wereldbank slechts ongeveer 30 % van de personen ouder dan 15 jaar kan lezen en schrijven en waar tientallen jaren van oorlog geleid hebben tot een ernstig tekort aan geschoolde arbeidskrachten;

9.  verzoekt de lidstaten speciale opvangregelingen voor niet-begeleide minderjarigen en alleenstaande vrouwen met kinderen te ontwikkelen;

10.  herinnert de lidstaten eraan dat het voor de bescherming van minderjarigen en het voorkomen van kindermisbruik en kinderhandel essentieel is dat kinderen naar school gaan en onderwijs genieten en dat daarvoor vastomlijnde normen voor opvang, integratie en taalkundige ondersteuning nodig zijn, zoals bepaald in Richtlijn 2013/33/EU;

11.  verzoekt de Commissie en de lidstaten nadrukkelijk gevluchte studenten op doorreis te helpen, onder meer door middel van samenwerking met de diverse internationale organisaties;

12.  verzoekt de Commissie en de lidstaten "onderwijscorridors" in het leven te roepen, zodat studenten uit conflictlanden, met name Syrië, Irak en Eritrea, worden toegelaten tot universitair onderwijs;

13.  verzoekt de EU en haar humanitaire agentschappen om het onderwijs aan en de bescherming van kinderen stelselmatig op te nemen in de hele maatregelencyclus voor crisissituaties en te zorgen dat er flexibele meerjarenfondsen beschikbaar zijn voor langdurige crises;

14.  is ingenomen met de instelling van het Bekou Trust Fund, het Madad Trust Fund en het noodtrustfonds voor Afrika, omdat dat doeltreffende middelen zijn voor het aanpakken van de tweedeling tussen humanitaire en ontwikkelingsfondsen in complexe en langdurige crisissituaties waar politieke, economische en humanitaire aspecten met elkaar verweven zijn; verzoekt de EU en haar lidstaten onderwijs voor kinderen bij de toewijzing van middelen uit de EU-trustfondsen tot prioriteit te maken;

15.  is van oordeel dat de respons op crisissituaties wat betreft het onderwijs zorgwekkend tekortschiet, te meer omdat snel optreden niet alleen de getroffen kinderen ten goede komt, maar ook de doeltreffendheid van de humanitaire respons in brede zin kan verbeteren; herhaalt zijn standpunt dat scholen voor kinderen veilige plaatsen moeten zijn, en benadrukt in dit verband dat het belangrijk is dat onderwijsinstellingen niet het doelwit zijn van aanvallen; verzoekt de EU en haar lidstaten zich te verbinden tot onverkorte ondersteuning van de beginselen van het Comprehensive School Safety Framework en de bescherming van het onderwijs tegen aanvallen en militair gebruik, overeenkomstig de Verklaring inzake veilige scholen en de richtsnoeren voor de bescherming van scholen en universiteiten tegen militair gebruik tijdens gewapende conflicten;

16.  verzoekt de EU om met partnerlanden, andere donoren, de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld te werken aan verbetering van de onderwijskansen voor jongeren in conflict- en andere noodsituaties, aangezien jongeren een cruciale rol kunnen spelen in de stabiliteit na het conflict dankzij de vaardigheden die zij hebben kunnen opbouwen op het gebied van de wederopbouw van infrastructuur, basisdiensten, de gezondheidszorg en het onderwijsstelsel, terwijl niet-werkende jongeren maatschappelijke onrust kunnen veroorzaken of het risico lopen terug te vallen in de vicieuze cirkel van geweld;

17.  looft het EU-initiatief Vredeskinderen, dat zich ten doel stelt humanitaire onderwijsprojecten in noodsituaties te financieren, en verzoekt de Commissie dit initiatief uit te breiden; is ingenomen met het No Lost Generation-initiatief dat gelanceerd is door een aantal donoren en humanitaire en ontwikkelingsinstanties, waaronder de EU, en dat tot doel heeft miljoenen kinderen in Syrië en zijn buurlanden toegang tot onderwijs te bieden;

18.  betreurt dat ondanks de belangrijke rol die onderwijs in crisissituaties speelt, minder dan 2 % van alle humanitaire steun in 2014 aan onderwijs werd besteed; spreekt derhalve de wens uit dat in het kader van het nieuwe herschikkingsprogramma voor de Europese fondsen meer middelen worden vrijgemaakt voor programma's ter verbreiding van het onderwijs aan minderjarigen, onder meer in derde landen die in oorlog of andere noodsituaties verkeren;

19.  verzoekt alle humanitaire spelers om, gelet op de duur van de huidige crises, onderwijs integraal deel te laten uitmaken van hun humanitaire respons en zich nog meer in te zetten voor onderwijs, door bij crisissituaties al in een vroege fase onderwijsmaatregelen te nemen en ervoor te zorgen dat hiervoor voldoende middelen worden uitgetrokken; verzoekt ze voorts bijzondere aandacht te besteden aan kwetsbare groepen zoals meisjes, gehandicapten en armen, rekening te houden met ontheemde kinderen en jongeren die onderdak hebben gevonden in gastgemeenschappen, en gepaste aandacht te schenken aan secundair onderwijs, zodat adolescenten niet worden uitgesloten van onderwijs;

20.  verwelkomt de toenemende internationale belangstelling voor onderwijs in crisissituaties en met name het door de EU-commissaris voor Humanitaire Hulp en Crisisbeheersing uitgesproken streven om tegen 2019 4 % van het EU-budget voor humanitaire hulp uit te trekken voor onderwijs aan kinderen in noodsituaties;

21.  verzoekt de EU-lidstaten de doelstelling van de Commissie om het aandeel van de humanitaire hulp dat besteed wordt aan onderwijs in crisissituaties te verhogen tot 4 % van de humanitaire hulp te steunen, omdat dat de investering is die minimaal nodig is om toegang tot hoogwaardig onderwijs voor kinderen in crisissituaties en langdurige crises te waarborgen; verzoekt de lidstaten om ook in het kader van hun eigen humanitaire maatregelen meer aandacht te besteden aan en meer middelen beschikbaar te stellen voor onderwijs, maar benadrukt daarbij dat dat niet ten koste mag gaan van andere basisbehoeften; verzoekt de EU bij de betrokken landen goede praktijken te bevorderen op het gebied van paraatheids- en responsstrategieën voor het ondersteunen van het onderwijs bij crises, en te helpen bij het opbouwen van de daarvoor benodigde capaciteiten, bijvoorbeeld door middel van begrotingsondersteuningsprogramma's;

22.  benadrukt dat nieuwe informatie- en communicatietechnologieën (ICT) een steeds belangrijker rol zijn gaan spelen in het onderwijs in crisissituaties, en het werk van leerkrachten in dergelijke situaties kunnen verbeteren, onder meer door middel van platforms voor e‑onderwijs;

23.  wijst erop dat een verhoging van de humanitaire hulp noodzakelijk is, maar ontoereikend zal zijn om de financieringskloof te dichten; verzoekt de EU en andere donoren om onderwijs in het kader van de ontwikkelingssamenwerking met fragiele staten sterker te profileren, teneinde de veerkracht van de nationale onderwijsstelsels te verbeteren; verzoekt de Commissie en de lidstaten, alsook de andere humanitaire spelers, bij te dragen aan de uitbreiding van voor iedereen toegankelijk openbaar onderwijs, met inbegrip van secundair en hoger onderwijs, als middel om de programmering van de crisisrespons beter te laten aansluiten bij de langetermijnplanning voor duurzame ontwikkeling;

24.  verzoekt de EU de toezeggingen te steunen die de regeringen van derde landen hebben gedaan om nationale rechtskaders te zullen ontwikkelen voor reactievermogen, preventie en rampen- en risicobeheer, op basis van het internationale programma met regels, wetten en beginselen voor internationale acties bij rampen, en om ervoor te zullen zorgen dat er bij de diverse overheidsdiensten, bedrijfstakken en het maatschappelijk middenveld voldoende capaciteit op het gebied van risicobeheer voorhanden is om te waarborgen dat kinderen kunnen terugkeren naar school;

25.  benadrukt het belang van de particuliere sector als potentiële bron van innovatieve financiering voor onderwijs, zodat de mogelijke kloof tussen onderwijs en opleiding enerzijds en de toekomstige vraag van de arbeidsmarkt anderzijds gedicht wordt; verzoekt om nieuwe allianties en nieuwe vormen van partnerschap met de particuliere sector in onderwijsprocessen, die waardevolle bronnen van innovatie en technologische flexibiliteit kunnen vormen en talrijke vormen kunnen aannemen (gebouwen, elektronische apparatuur, e‑learningprogramma's, vervoer en accommodatie voor leerkrachten, enz.);

26.  wijst erop dat onderwijs in crisissituaties en instabiele contexten een concreet gebied is waarop actoren die zich met humanitair en ontwikkelingswerk bezighouden moeten samenwerken om noodhulp, herstel en ontwikkeling aan elkaar te koppelen (LRRD); verzoekt de Commissie mechanismen uit te werken om dit in haar eigen activiteiten en die van haar partners in praktijk te brengen, en mee te werken aan het internationale platform dat voor de wereldtop inzake humanitaire hulp in 2016 specifieke instrumenten voor onderwijs in het leven zal roepen; is voorstander van coördinatie van de bestaande fondsen en van de instelling van een wereldwijd financieringsmechanisme voor onderwijs in crisissituaties;

27.  verzoekt de EU en haar lidstaten het onderwerp onderwijs voor kinderen in crisissituaties en langdurige crises tijdens de wereldtop inzake humanitaire hulp onder de aandacht te brengen, en ervoor te zorgen dat dit onderwerp in het slotdocument de plaats krijgt die het verdient; verzoekt de EU en de lidstaten te pleiten voor een kader van gemeenschappelijke normen voor leren, en de uitwisseling van beste praktijken op het gebied van alternatieve leermethoden, zoals leermateriaal voor zelfstudie of leren op afstand, te bevorderen; benadrukt dat er mechanismen, instrumenten en capaciteiten moeten worden ontwikkeld voor de onderlinge afstemming van onderwijsplannen en ‑begrotingen bij alle maatregelen op het gebied van humanitaire respons, herstel/overgang en ontwikkeling;

28.  wijst erop dat de internationale gemeenschap, in het licht van het toenemende aantal humanitaire crises en het hoogste aantal vluchtelingen en ontheemden sinds de Tweede Wereldoorlog, onderwijs moet beschouwen als een centraal element in haar humanitaire respons, aangezien onderwijs fungeert als katalysator die de doeltreffendheid van de algemene respons kan verbeteren en tevens kan bijdragen tot de ontwikkeling van de getroffen bevolkingsgroepen op middellange en lange termijn;

29.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


Naar vereenvoudiging en prestatiegerichtheid van het cohesiebeleid 2014-2020
PDF 162kWORD 65k
Resolutie van het Europees Parlement van 26 november 2015 over "Naar vereenvoudiging en prestatiegerichtheid van het cohesiebeleid 2014-2020" (2015/2772(RSP))
P8_TA(2015)0419B8-1231/2015

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 174 en 175 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (de GB-verordening),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, en gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie,

–  gezien het Zesde verslag inzake economische, sociale en territoriale cohesie (COM(2014)0473),

–  gezien het jaarverslag 2014 van de Rekenkamer,

–  gezien de mondelinge vraag aan de Commissie over "Naar vereenvoudiging en prestatiegerichtheid van het cohesiebeleid 2014-2020" (O-000127/2015 – B8‑1103/2015),

–  gezien de ontwerpresolutie van de Commissie regionale ontwikkeling,

–  gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat het Parlement zich bewust is van het belang van de aanzienlijke stappen die de EU-instellingen hebben genomen op weg naar vereenvoudiging, zoals de agenda voor vereenvoudiging met betrekking tot het meerjarig financieel kader 2014- 2020, de aanwijzing van een vicevoorzitter van de Europese Commissie belast met betere regelgeving, de oprichting binnen de Commissie van een groep op hoog niveau van onafhankelijke deskundigen, belast met het monitoren van vereenvoudiging ten behoeve van begunstigden van de Europese structuur- en investeringsfondsen en de herziening van het Financieel Reglement en de GB-verordening;

B.  overwegende dat ondanks de hervorming van het cohesiebeleid voor de programmeerperiode 2014 - 2020, waarbij een aantal vereenvoudigingen zijn doorgevoerd, de toepassing en het beheer van, de verslaglegging over en het toezicht op de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) nog altijd problemen opleveren voor zowel begunstigden als beheersautoriteiten, vooral die met een geringere administratieve en financiële capaciteit;

C.  overwegende dat de huidige overregulering, onder meer bij de omzetting van de regelgeving in nationale wetgeving, een vertragende werking heeft en ervoor zorgt dat potentiële begunstigden die EU-middelen aanvragen langer afwezig zijn van de markt en indirecte kosten hebben, waardoor de investeringsopbrengsten van EU-middelen dalen en begunstigden, burgers en ondernemingen in de EU, met name kleine en middelgrote ondernemingen, te maken krijgen met belemmeringen;

D.  overwegende dat ingewikkelde procedures voor begunstigden die EU-steun nodig hebben, en met name kleine en middelgrote ondernemingen, ngo's en gemeenten, een aanzienlijke last kunnen betekenen en overwegende dat deze entiteiten over het algemeen niet de financiële en personele middelen, noch de ervaring hebben om met succes een aanvraag in te dienen voor EU-subsidie en de middelen op de juiste wijze te beheren; overwegende dat de Commissie en de lidstaten wordt gevraagd zich te blijven inspannen om het risicoscore-instrument Arachne operationeel te maken en gemakkelijker in gebruik te maken voor de beheersautoriteiten en voor de controlesystemen van de operationele programma's, waarbij er gezorgd moet worden voor een juiste balans tussen enerzijds vereenvoudiging en anderzijds de opsporing en voorkoming van onregelmatigheden, waaronder fraude;

E.  overwegende dat de noodzaak om dubbele audits te voorkomen en het feit dat er op het gebied van audits verschillende methoden en benaderingen worden gehanteerd, maken dat het "single audit"-beginsel moet worden ingevoerd en dat de nadruk meer moet komen te liggen op doelmatigheidscontroles, omdat de doeltreffendheid en de efficiëntie van operaties op die manier veel beter kunnen worden beoordeeld en er op basis daarvan voorstellen tot vereenvoudiging kunnen worden gedaan;

1.  is van oordeel dat de Commissie gedetailleerde richtsnoeren voor vereenvoudiging moet voorstellen, om de lidstaten en hun regio's ervan te doordringen dat zij administratieve lasten en overregulering op nationaal en lokaal niveau bij aanbestedingen, selectie van projectvoorstellen en toetsings- en controleactiviteiten moeten afschaffen of in ieder geval aanzienlijk moeten verminderen, dat zij veelvuldige wijzigingen van de regelgeving moeten voorkomen, eenvoudige taal moeten gebruiken en moeten zorgen voor gestandaardiseerde procedures en tevens moeten waarborgen dat EU-middelen concrete resultaten opleveren; ziet daarnaast mogelijkheden voor verstrekking van regionale EU-financiering als geïntegreerd pakket via een enkele interface of "one stop shop", om op die manier, daar waar dat kan, een stap te maken in de richting van gemeenschappelijke processen en procedures;

2.  verzoekt de Commissie om de lidstaten en hun regio's een routekaart te verstrekken voor het stroomlijnen en vereenvoudigen van hun activiteiten op het gebied van toezicht, monitoring en verslaglegging, ook voor de begunstigden, om de huidige knelpunten te verbeteren;

3.  verzoekt de Commissie en de lidstaten de in artikel 122, lid 3, van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (de GB-verordening) bedoelde streefdatum van 31 december 2015 aan te houden bij het overstappen naar e-cohesie, omdat alleen op die manier de periode tussen aanvraag en toekenning aanzienlijk kan worden verkort;

4.  verzoekt de Commissie om, in samenwerking met de lidstaten en in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, een zachte aanpak te kiezen en te volgen ten aanzien van de voorschriften voor begunstigden op het gebied van gegevens- en informatieverstrekking tijdens de aanvraagfase en tijdens de verslaglegging in verband met EU-financiering in gedeeld beheer, en de uitwisseling van goede praktijken te bevorderen;

5.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan te werken aan vereenvoudiging van de regels inzake financiële instrumenten binnen de ESI-fondsen, om deze instrumenten beter te laten aansluiten op de behoeften van begunstigden en er op die manier voor te zorgen dat ze beter worden benut;

6.  verzoekt de Commissie en de lidstaten vaker een meerfondsenaanpak te hanteren, rekening houdend met de behoeften van de begunstigden;

7.  verzoekt de Commissie om met het Parlement, het Comité van de Regio's en andere belanghebbenden een gestructureerde en permanente dialoog aan te gaan over alle aspecten van deze vereenvoudigingsoperatie;

8.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de lidstaten en hun regio's.

Juridische mededeling - Privacybeleid