Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2016 over externe factoren die een obstakel vormen voor vrouwelijke ondernemers in Europa (2015/2111(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien de artikelen 16, 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, aangenomen bij Resolutie 34/180 van 18 december 1979 van de Algemene Vergadering van de VN,
– gezien Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten(1) en het daarmee verband houdende arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 1 maart 2011 in zaak C-236/09 (Test-Aankoop)(2),
– gezien Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep(3),
– gezien het verslag van de Commissie van 3 oktober 2008 getiteld "Realisatie van de doelstellingen van Barcelona wat de opvangfaciliteiten voor kinderen onder de leerplichtige leeftijd betreft" (COM(2008)0638),
– gezien de mededeling van de Commissie van 21 september 2010 getiteld "Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015" (COM(2010)0491),
– gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld "Europa 2020 - Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),
– gezien Richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG van de Raad(4),
– gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen (richtlijn vrouwelijke bestuurders, COM(2012)0614),
– gezien de mededeling van de Commissie van 9 januari 2013 getiteld "Actieplan ondernemerschap 2020 - De ondernemingsgeest in Europa nieuw leven inblazen" (COM(2012)0795),
– gezien het voortgangsverslag van de Commissie van 29 mei 2013 over de doelstellingen van Barcelona getiteld "Ontwikkeling van opvangdiensten voor jonge kinderen in Europa met het oog op een duurzame en inclusieve groei" (COM(2013)0322),
– gezien zijn resolutie van 13 september 2011 over ondernemerschap voor vrouwen in het midden- en kleinbedrijf(5),
– gezien zijn resolutie van 12 maart 2013 over de uitbanning van genderstereotypen in de EU(6),
– gezien zijn resolutie van 10 september 2015 over sociaal ondernemerschap en sociale innovatie bij de bestrijding van werkloosheid(7),
– gezien zijn resolutie van 9 september 2015 over glazen plafonds in de wetenschappelijke en universitaire loopbaan van vrouwen(8),
– gezien zijn resolutie van 8 september 2015 over jong ondernemerschap bevorderen door middel van onderwijs en opleiding(9),
– gezien de mededeling van de Commissie van 25 oktober 2011 getiteld "Bouwen aan een gezonde leefomgeving voor sociale ondernemingen in een kader van sociale economie en innovatie" (COM(2011)0682),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8‑0369/2015),
A. overwegende dat ondernemerschap cruciaal is voor werkgelegenheid, economische groei, innovatie, ontwikkeling en de algemene vermindering van armoede;
B. overwegende dat in artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie expliciet wordt verwezen naar de vrijheid van ondernemerschap voor alle EU‑burgers en ondernemerschap, met inbegrip van vrouwelijk ondernemerschap, derhalve wordt gemachtigd en aangemoedigd;
C. overwegende dat vrouwen in 2012 slechts 31 % van de 10,3 miljoen ondernemers in de EU-28 uitmaakten(10) en dat slechts 34,4 % van de zelfstandigen in de EU vrouwen zijn;
D. overwegende dat vrouwen vaak slechts in naam de eigenaar van ondernemingen zijn, enkel en alleen om van de kredietinstellingen en openbare Europese, nationale en regionale administraties financiële faciliteiten en voordelige voorwaarden te krijgen; overwegende dat deze vrouwen worden gebruikt als "dekmantel", aangezien het ondernemersrisico weliswaar bij hen ligt, maar de eigenlijke beslissingen door mannen worden genomen;
E. overwegende dat het percentage vrouwelijke ondernemers in alle lidstaten achterblijft en een onaangeboord potentieel voor groei en welvaart doet vermoeden;
F. overwegende dat factoren die een obstakel vormen voor vrouwelijke ondernemers, zoals het overgrote aandeel vrouwen in de werkloosheidscijfers, de consistente kloof in ondernemingsactiviteiten en de ondervertegenwoordiging van vrouwen in managementactiviteiten, met elkaar verbonden en moeilijk te bestrijden zijn, en dat complexe vereisten nodig zijn om deze te verwijderen;
G. overwegende dat kwantitatief onderzoek naar vrouwelijk ondernemerschap schaars is, maar dat recente studies aantonen dat mannen meer dan vrouwen een loopbaan als ondernemer verkiezen(11);
H. overwegende dat vrouwelijk ondernemerschap, dat zorgvuldig onderscheiden moet worden van schijnzelfstandigheid, een krachtige bron is van economische onafhankelijkheid die vrouwen de mogelijkheid biedt om zich verder te integreren in de arbeidsmarkt; overwegende dat vrouwelijk ondernemerschap vrouwen in staat stelt hun rol in economische sleutelposities te versterken en bij te dragen aan een cultuuromslag binnen en buiten hun ondernemingen; overwegende dat deze vrouwen een belangrijke voorbeeldfunctie kunnen vervullen voor meisjes en jonge vrouwen die in hun voetsporen treden;
I. overwegende dat vrouwen een enorm ondernemerspotentieel hebben en dat vrouwelijk ondernemerschap om economische groei, het scheppen van banen en de emancipatie van vrouwen draait;
J. overwegende dat het besluit om zelfstandig te worden een daad van zelfverwezenlijking is, die tegelijkertijd een grote mate van persoonlijke betrokkenheid vereist, en dat het werk als zodanig, alsook de verantwoordelijkheid voor het personeel, betekent dat lange uren moeten worden gemaakt, en dat zelfstandigheid an sich derhalve niet als aanvullend inkomen moet worden beschouwd; wijst erop dat het combineren van gezin en beroep voor vrouwelijke ondernemers alleen mogelijk is wanneer de randvoorwaarden kloppen, dat wil zeggen dat passende zorg beschikbaar is en dat ook vaders huishoudelijke en verzorgende taken op zich nemen;
K. overwegende dat de beschikbaarheid, kwaliteit en betaalbaarheid van opvangfaciliteiten voor kinderen en zorgfaciliteiten voor ouderen en personen met een beperking belangrijke motoren voor de stijging van de participatie van vrouwen in de arbeidsmarkt blijven;
L. overwegende dat de verdeling van huishoudelijke en verzorgende taken binnen het gezin ook gevolgen heeft voor vrouwelijk ondernemerschap en voor de participatie van vrouwen in de arbeidsmarkt, en dat het vinden van een evenwicht tussen werk en privéleven essentieel is voor de economische onafhankelijkheid van vrouwen; overwegende dat er in een kwart van de lidstaten geen regelingen zijn voor vaderschapsverlof;
M. overwegende dat administratieve lasten nog steeds een negatief effect hebben op de ondernemingszin van zowel vrouwen als mannen en dat derhalve doeltreffende regel- en wetgeving noodzakelijk zijn om vrouwen economisch te emanciperen en te zorgen voor een stabiele economie met duurzame, slimme en inclusieve groei;
N. overwegende dat vrouwen de graad van innovatie van hun eigen bedrijven lager inschatten dan mannen en slechts een klein percentage van de octrooien van het Europees Octrooibureau (EBO) aan vrouwen toegekend wordt(12);
O. overwegende dat de studiekeuze van vrouwen, alsook de horizontale en verticale segregatie naar geslacht op de arbeidsmarkt, ertoe leiden dat het aantal vrouwen die een onderneming zouden kunnen oprichten op het gebied van wetenschap en technologie of die een uitvinding zouden kunnen omzetten in een rendabel product lager ligt dan het aantal mannen dat hiertoe in staat zou zijn; voorts overwegende dat wetenschap en technologie, innovatie en uitvindingen begrippen zijn die veeleer met mannen worden geassocieerd, waardoor deze werkterreinen minder aantrekkelijk worden voor vrouwen, hetgeen er ook toe leidt dat vernieuwingen en uitvindingen van vrouwen minder worden erkend en gewaardeerd;
P. overwegende dat vrouwelijke ondernemers zich vaker richten op sectoren die als minder winstgevend worden beschouwd, zoals onderwijs, gezondheidszorg en gemeenschapswerk, in tegenstelling tot de door mannen gedomineerde sectoren waar het groeipotentieel veel hoger is, zoals technologie en IT, en vaker werken in kleinschalige ondernemingen met een kleinere groei en omzet; overwegende dat dit in 2012 in de EU-28 resulteerde in een gemiddeld netto-inkomensverschil van 6 % tussen vrouwelijke en mannelijke ondernemers(13);
Q. overwegende dat nieuwe groene technologieën en ecologisch ondernemerschap een sector vormen die veel mogelijkheden biedt voor de ontwikkeling en bevordering van gelijk ondernemerschap, zowel op het vlak van gelijke toegang tot financiering als op het vlak van gelijke participatie van vrouwelijke en mannelijke ondernemers;
R. overwegende dat het runnen van een eenmansbedrijf, een situatie waar veel vrouwen zich in bevinden, in de regel niet erg winstgevend is en een groot risico in zich draagt om zowel tijdens de werkzame periode, als na de loopbaan onder de armoedegrens terecht te komen;
S. overwegende dat uit verschillende studies(14) blijkt dat vrouwelijke ondernemers bedrijven oprichten met minder kapitaal, waarbij zij kiezen voor kleinere leningen en eerder hun familie om advies en financiering vragen dan te kiezen voor schulden of eigenvermogensfinanciering van banken, "business angels", private equity of durfkapitaal;
T. overwegende dat de Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit tot doel heeft gelijke kansen voor vrouwen en mannen te bevorderen, maar dat de verhouding man-vrouw bij microleningen in 2013 60-40 was(15);
U. overwegende dat vrouwelijke ondernemers afkeriger zijn dan mannen als het op schulden maken en het uitbreiden van hun zaak aankomt, doorgaans wegens een lager zelfvertrouwen in hun onderneming;
V. overwegende dat de grotere moeilijkheid voor vrouwelijke ondernemers om toegang te krijgen tot financiering gedeeltelijk te maken kan hebben met de moeilijkheid om voldoende kredietverleden en managementervaring op te bouwen;
W. overwegende dat stereotiepe ideeën over de vaardigheden van vrouwen en mannen op het gebied van ondernemerschap het oordeel van stakeholders over nieuwe bedrijven kunnen beïnvloeden; overwegende dat de hoge waarschijnlijkheid gediscrimineerd te worden bij het verkrijgen van financiering een effect kan hebben op de beslissing van vrouwen om al dan niet een bedrijf op te richten of dat met kleinere leningen te doen;
X. overwegende dat het betrekken van mensen met verschillende achtergronden bij investeringsprocessen stereotiep en groepsdenken kan helpen voorkomen;
Y. overwegende dat Richtlijn 2004/113/EG een verbod inhoudt op discriminatie op grond van geslacht bij toegang tot goederen en diensten, waaronder banken en financiële diensten en diensten die verband houden met het oprichten van een bedrijf; overwegende dat het moeilijk is om indirecte discriminatie op dit vlak te bewijzen en dat lidstaten niet over nauwkeurige gegevens en informatie over discriminatie bij toegang tot financiering beschikken;
Z. overwegende dat uit gegevens blijkt dat vrouwen, ondanks de overtuiging dat vrouwelijke investeerders betere risicomanagers zijn(16), meer geneigd zijn risico te vermijden en minder zelfvertrouwen hebben; overwegende dat dit kan leiden tot een verminderd vermogen om vertrouwen te wekken bij externe partijen en bijgevolg hun financieringsmogelijkheden beïnvloedt;
AA. overwegende dat vrouwelijke ondernemers aanzienlijk bijdragen aan het creëren van nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden, alsook aan de vermindering van sociale uitsluiting en de versterking van de sociale samenhang; overwegende dat de barrières voor vrouwen in sociaal ondernemerschap minder uitgesproken lijken en dat gelijke participatie in sociale sectoren een emanciperende ervaring is voor vrouwen, die het hen gemakkelijker maakt om ook in andere sectoren als ondernemer te beginnen;
AB. overwegende dat vrouwelijke ondernemers grotendeels werkzaam zijn in sectoren die qua economisch rendement en concurrentie op de markt secundair zijn;
AC. overwegende dat er een gebrek is aan onderzoek naar geslacht en toegang tot financiering voor sociale ondernemers, terwijl het verkrijgen van financiering voor sociale ondernemingen over het algemeen moeilijker lijkt;
AD. overwegende dat lessen in ondernemerschap, zowel formele als informele, essentieel zijn om meer vrouwen en meisjes op dit vlak aan te moedigen;
1. moedigt lidstaten aan om de waarde van vrouwelijke ondernemers voor hun economieën te erkennen, evenals de obstakels die overwonnen moeten worden; roept de lidstaten en de regio's op om concrete strategieën uit te werken om de ondernemersgeest bij vrouwen te stimuleren, rekening houdend met maatregelen op het gebied van behoeften, motivering en voorwaarden voor het wegwerken van genderstereotypen, alsook verschillende bestuurs- en leiderschapsstijlen en nieuwe vormen van bedrijfsorganisatie en -beheer;
2. vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat genderkwesties in alle toekomstige beleidsmaatregelen op het vlak van ondernemen volledig worden geïntegreerd;
3. roept de lidstaten op om actief samen te werken met de privésector om de bedrijven die gendergelijkheid willen bevorderen en hun beste praktijken in de schijnwerpers te zetten;
4. verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om vrouwelijke ondernemers te begeleiden, te ondersteunen en te adviseren bij het opzetten van pioniersbedrijven die op sociaal verantwoorde wijze meerwaarde en rijkdom genereren;
5. roept de lidstaten op om op regionaal niveau naar geslacht uitgesplitste data te verzamelen, onder meer over ondernemerschap van vrouwen op diverse gebieden, teneinde de bijdrage van vrouwelijke ondernemers op sociaal gebied te erkennen, en om regelmatig verslag uit te brengen over hun aantal; beveelt aan dat data op Europees niveau verzameld en geconsolideerd worden met de steun van het Europees Instituut voor gendergelijkheid en Eurostat; beveelt aan dat genderkwesties door een gekwalificeerd genderdeskundige worden geïntegreerd in de methodologie van elk onderzoek over ondernemerschap, sociale economie en sociaal ondernemen en dat bijzondere aandacht wordt besteed aan de ervaringen van vrouwen die om verschillende redenen gemarginaliseerd zijn;
6. verzoekt de Commissie de bevordering van vrouwelijk ondernemerschap op te nemen in haar toekomstige strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen na 2015;
7. verzoekt vrouwelijk ondernemerschap holistisch te benaderen, gericht op het aanmoedigen en steunen van vrouwen bij het opbouwen van hun ondernemerscarrière, het faciliteren van de toegang tot financiering en bedrijfskansen, maar ook het scheppen van een milieu waarin vrouwen hun potentieel kunnen verwezenlijken en succesvolle ondernemers kunnen worden, door onder meer te zorgen voor een evenwicht tussen werk en privéleven, toegang tot opvangfaciliteiten voor kinderen en op maat gesneden opleidingen;
8. verzoekt de EU-instellingen, de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten nog meer inspanningen te doen om te strijden tegen stereotypen en maatregelen te nemen tegen stereotiepe ideeën over de talenten en capaciteiten van mannen en vrouwen die nog steeds bestaan in door mannen gedomineerde sectoren zoals wetenschap en technologie, innovatie en uitvindingen; meent dat vrouwen in deze sectoren door besluitvormers en investeerders, de banken en de markt kunnen worden aanzien als minder geloofwaardig of minder professioneel, hetgeen ertoe leidt dat vrouwelijke ondernemers met scepticisme worden onthaald door potentiële klanten, toeleveranciers, partners, banken en investeerders en veel vasthoudender moeten zijn om hun kennis, vaardigheden en capaciteiten te bewijzen en toegang te krijgen tot de financiering die zij nodig hebben;
Evenwicht tussen werk en privéleven
9. roept de Commissie en de lidstaten op om de waarde van ondernemerschap voor het evenwicht tussen werk en privéleven voor vrouwen en mannen te erkennen, de obstakels die vrouwelijk ondernemerschap bemoeilijken of zelfs onmogelijk maken, te elimineren en een coherent kader van maatregelen ter ondersteuning van de participatie van vrouwen in de arbeidsmarkt vast te stellen; pleit, in de nasleep van de beslissing om het voorstel tot aanpassing van de richtlijn inzake moederschapsverlof in te trekken en met het doel de vooruitgang van het gelijkekansenbeleid op EU-niveau te vrijwaren, voor een constructieve dialoog tussen de instellingen om te bekijken hoe maatregelen voor het evenwicht tussen werk en privé en een gelijke verdeling van de gezinstaken het best ondersteund en in praktijk gebracht kunnen worden, onder meer door de rol van mannen bij het bevorderen van gelijke kansen in het licht te stellen; brengt in herinnering dat ouderschaps- en vaderschapsverlof positieve gevolgen kunnen hebben voor de participatie van vrouwen in de arbeidsmarkt en moedigt de lidstaten waar dit nog niet het geval is aan om de invoering van vaderschapsverlof in overweging te nemen; vraagt de Commissie tegen het einde van 2016 concrete maatregelen voor te stellen, waaronder wetgevingsvoorstellen, om de participatie van vrouwen in de arbeidsmarkt te verhogen via maatregelen om het evenwicht tussen werk en privéleven te verbeteren;
10. vraagt de Commissie en de lidstaten te benadrukken dat het belangrijk is de Barcelona-doelstellingen te behalen om een evenwicht tussen werk en privéleven mogelijk te maken voor iedereen, alsook de desbetreffende wetgevings- en niet-wetgevingsmaatregelen uit te voeren waarin wordt voorzien door de in augustus 2015 vastgestelde routekaart van de Commissie inzake het evenwicht tussen werk en privéleven, en de toepasselijke instrumenten en stimulansen, waaronder Europese fondsen zoals het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, te gebruiken om betaalbare zorg voor kinderen en andere afhankelijke personen, met inbegrip van afhankelijke ouderen en familieleden met een beperking, te waarborgen; herinnert aan het belang van redelijke en flexibele arbeidstijden om ouders en zorgverstrekkers in staat te stellen een gezond evenwicht tussen werk en privéleven te vinden; herinnert eraan dat volledige bescherming qua sociale rechten belangrijk is voor de specifieke omstandigheden van zelfstandigen, zonder wie innovatief en inclusief ondernemerschap niet mogelijk is;
11. wijst op de noodzaak om de traditionele taakverdeling tussen mannen en vrouwen in de maatschappij, het beroepsleven en het gezin te veranderen en een grotere participatie van mannen in de huishoudelijke taken en de zorg voor afhankelijke familieleden te stimuleren, bijvoorbeeld door verplicht vaderschapsverlof of niet-overdraagbaar ouderschapsverlof, en door een overheidsbeleid dat het met name voor vrouwen mogelijk maakt om gezinstaken en beroep echt met elkaar te verzoenen, vooral in sterk concurrerende sectoren waar lange werkdagen en flexibele uren worden verwacht, alsook door voortgezette opleidingen die het mogelijk maken om op de hoogte te blijven van de laatste technologische ontwikkelingen en mogelijkheden van de markt;
Informatie en netwerken
12. benadrukt dat het belangrijk is om verder dan de opstartfase te kijken om vrouwen die voor het ondernemerschap hebben gekozen te helpen bij de consolidatie en uitbreiding van hun bedrijven en dat ook netwerken, uitwisseling van beste praktijken, mentorschap, vrouwelijke rolmodellen en peer-to-peer-steun voor deze vrouwen belangrijk zijn, onder meer om over te stappen naar meer innovatieve, duurzame en winstgevende sectoren zonder de voorwaarden voor een gezond algemeen welzijn op het spel te zetten;
13. benadrukt het enorme potentieel van innovatieve en ondernemende vrouwen en de belangrijke rol die zij kunnen spelen voor de digitale transformatie van de economie; vraagt de Commissie en de lidstaten te investeren in het digitale potentieel van vrouwen en meisjes en een digitale ondernemerscultuur voor vrouwen en de integratie van vrouwen in en hun deelname aan de informatiemaatschappij volledig te steunen en te bevorderen;
14. onderstreept het grote belang van publieke ruimten waar projecten tot ontwikkeling kunnen komen (voor grotere zichtbaarheid of als starterscentrum) en waar economische en fiscale bijstand wordt geboden, alsook relevante en actuele informatie en advies voor het opzetten van een zaak, met name voor nieuwe vrouwelijke ondernemers; onderstreept ook het belang van middelen voor de consolidering van bedrijven, een grotere aanwezigheid op sociale fora, beleidsmaatregelen die het combineren van werk en gezin bevorderen en een duidelijke boodschap vanwege de overheid over het belang van vrouwen voor de maatschappij, zowel ten behoeve van nieuwe als van ervaren vrouwelijke ondernemers;
15. is verheugd over de oprichting van verschillende Europese netwerken voor vrouwelijke ondernemers; roept de Commissie op om actiever te communiceren over de verwezenlijkingen van vrouwelijke ondernemers en om hen expliciet erkenning te geven als mogelijke rolmodellen via de Enterprise Promotion Awards en de Europese wedstrijd voor sociale innovatie;
16. is van mening dat de Europese netwerken van vrouwelijke ondernemers een Europees en nationaal netwerk moeten scheppen om vrouwen te helpen en te ondersteunen bij de zoektocht naar financiering en bij de adviesverlening over een gemakkelijkere toegang;
17. roept de Commissie op om het gebruik van fora in haar komende Europese e-platform voor vrouwelijke ondernemers te benadrukken en daarin een stappenplan op te nemen voor toegang tot Europese financieringsmogelijkheden; vraagt de Commissie om het e-platform tegelijkertijd ook aantrekkelijk te maken voor mogelijke investeerders en voor overheidsdiensten van lidstaten, in een poging om de administratieve rompslomp voor vrouwelijke ondernemers te verminderen door de administratieve procedures te verduidelijken, en aldus een e-platform te creëren dat in de toekomst een referentie kan worden in de sector;
18. verzoekt de Commissie om, zonder impact op de Commissiebegroting en binnen de bestaande structuur, in nauwe samenwerking met de lidstaten en bedrijven uit de privésector een Europees Zakencentrum voor vrouwen op te richten, dat kan dienen als steunpunt waar de initiatieven van de Commissie voor vrouwelijke ondernemers worden gepromoot, management- en technische steun wordt geboden, netwerken worden gecreëerd en bestaande netwerken gestimuleerd, via de EU‑begroting gefinancierde zakeninitiatieven en programma's worden gemonitord en genderkwesties daarin worden geïntegreerd;
19. verzoekt de Commissie en de lidstaten om de toegang van vrouwelijke ondernemers tot de belangrijkste technische, wetenschappelijke en bedrijfsnetwerken te vergemakkelijken, aangezien de toegang tot deze netwerken van essentieel belang is om nieuwe bedrijfsideeën te ontwikkelen, potentiële klanten, toeleveranciers en partners te ontmoeten, inzicht te krijgen in de ontwikkelingen, kansen en zwakke punten van de markt, en strategische informatie, samenwerking en steun te vinden;
Toegang tot financiering
20. roept de regeringen, overheidsdiensten en (waar deze bestaan) gelijkekansenorganen van de lidstaten op om met de financiële sector samen te werken betreffende hun verplichting om de gelijkheid van mannen en vrouwen qua toegang tot financiering voor freelancers en kmo's te waarborgen; vraagt hen de mogelijkheden te bekijken van de invoering van gendergelijkheid in hun rapportagestructuren over de toekenning van leningen, in de vaststelling van hun risicoprofielen, investeringsmandaten en personeelsstructuur, alsook in hun financiële producten en reclameboodschappen daarvoor;
21. verzoekt de lidstaten om steunkaarten voor vrouwelijke ondernemers uit te werken en ondernemerschap en concurrentievermogen, gaande van ondernemingsgeest tot de toepassing van nieuwe technologieën of financiering van onderzoek, ontwikkeling en innovatie, te stimuleren;
22. verzoekt de Commissie de integratie van genderkwesties bij de toekenning van EU‑fondsen met betrekking tot ondernemerschap nauwgezet in de gaten te houden; stelt voor dat de Commissie genderquota invoert in elke op ondervertegenwoordigde en benadeelde groepen gerichte steun om vooruitgang naar gelijk ondernemerschap te garanderen;
23. roept de Commissie en de lidstaten op om door het uitwerken van steunkaarten te zorgen voor een grotere zichtbaarheid van de bekostiging van ondernemingsactiviteiten door middel van onder meer microfinanciering in het kader van de Europese microfinancieringsfaciliteit, en na te gaan hoe met de privésector kan worden samengewerkt voor investeringen in "vrouwelijke" sectoren, zoals leninggaranties van de overheid;
24. benadrukt dat alle mogelijke financiële stromen en in het bijzonder de Structuurfondsen in de volgende programmeringsperiode 2014‑2020 moeten worden gebruikt;
25. roept de lidstaten op om maatregelen en acties op te zetten om vrouwen die besluiten een onderneming op te richten te ondersteunen en te adviseren, en vrouwelijk ondernemerschap te stimuleren door de toegang tot financiering en andere bijstand te verbeteren en te vereenvoudigen en door bureaucratische en andere belemmeringen voor beginnende vrouwelijke ondernemers weg te werken;
26. verzoekt de Commissie mogelijkheden te verkennen en voorstellen uit te werken om de belangstelling van vrouwen voor het oprichten van een bedrijf te stimuleren; wijst erop dat vrouwen met het nodige bedrijfsinzicht moeten worden geïnformeerd over steunprogramma's en financieringsmogelijkheden;
27. vraagt de Commissie en de lidstaten om in nauwe samenwerking met het Europees Instituut voor gendergelijkheid naar geslacht uitgesplitste data te verzamelen over de toegang van ondernemers tot financiering en om nader te onderzoeken of er concrete bewijzen zijn van directe of indirecte discriminatie van vrouwen op dit vlak en, als dat het geval is, welke aanpak aangewezen is voor de externe factoren die een invloed hebben op het oordeel van investeerders over de levensvatbaarheid van door een vrouw geleide startende ondernemingen;
28. verzoekt de Commissie bij de volgende herziening en bijwerking van de Small Business Act (SBA) en de SBA-jaarverslagen de specifieke uitdagingen waarmee vrouwelijke ondernemers worden geconfronteerd aan te pakken; meent dat deze uitdagingen in alle SBA-programma's in overweging moeten worden genomen en dat een bijkomend actieplan moet worden opgesteld om de obstakels voor vrouwelijke ondernemers te overwinnen;
29. is ingenomen met de evaluatie door de Commissie van Richtlijn 2004/113/EG en de omzetting daarvan in nationaal recht door de lidstaten, maar betreurt het gebrek aan aandacht voor het opsporen van indirecte discriminatie; vraagt de Commissie om de richtlijn nog verder te herzien door meer doeltreffende maatregelen te overwegen om mogelijke discriminatie van deze aard tegen te gaan;
30. is van mening dat een gemakkelijkere toegang tot financiering moet worden gewaarborgd voor vrouwelijke ondernemers in innovatieve en duurzame sectoren waarin meer mannen werkzaam zijn, met bijzondere aandacht voor de ICT-, bouw‑ en transportsector; vraagt dat in dit verband de controle wordt opgevoerd om te voorkomen dat vrouwen door mannen als "dekmantel" worden gebruikt om financiële faciliteiten te krijgen;
Onderwijs en opleiding over ondernemerschap
31. verzoekt de lidstaten een ondernemerscultuur in onderwijs en opleiding te bevorderen; benadrukt het belang van vorming op alle niveaus, zowel formeel als informeel en met inbegrip van een leven lang leren, om ondernemerschap en bedrijfsontwikkeling te stimuleren, ook op het gebied van ICT, en met name op vakgebieden die voornamelijk meisjes aantrekken zoals gezondheidszorg en andere diensten; verzoekt de Commissie en de lidstaten stimuleringsmaatregelen te nemen om een evenwichtiger vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in het bedrijfsleven te verzekeren en de vertegenwoordiging van vrouwen aan te moedigen door vrouwen bewuster te maken van de voordelen van bedrijfsopleidingen;
32. roept scholen en universiteiten op om meisjes en vrouwen aan te moedigen om vakken te volgen die leiden tot een loopbaan in de wetenschappelijke of financiële sector, of in snelgroeiende winstgevende sectoren zoals technologie, met inbegrip van groene technologie, digitale omgevingen en IT;
33. roept lidstaten op tot samenwerking met de openbare sector, de privésector, ngo's, universiteiten en scholen teneinde meer opleidings- en niet-formele en informele leerprogramma's in te richten, waaronder programma's waarin studenten al op jonge leeftijd ontwikkelingsprojecten kunnen uitwerken op basis van echte bedrijfsconcepten en starterscentra die tot doel hebben jonge ondernemers weerbaarder te maken, en hen tegelijkertijd kennis laten maken met de arbeidsrechtencultuur, deze begrijpen en uitvoeren;
34. vraagt de EU te investeren in programma's die de permanente opleiding van vrouwelijke werknemers en ondernemers faciliteren waardoor een continue aanpassing van hun vaardigheden en een kwalitatief hoogstaande professionele ontwikkeling worden gegarandeerd, met bijzondere aandacht voor de commerciële sector;
35. beklemtoont het belang van toegang van vrouwelijke ondernemers, bijvoorbeeld via subsidiëring, tot opleidingen over regelgeving die van essentieel belang is voor het opzetten en beheren van een onderneming, zoals de wetgeving inzake de oprichting van bedrijven, intellectuele eigendom en gegevensbescherming, belastingregelingen en e‑handel, beschikbare overheidssteun, enz., en tot opleidingen over nieuwe informatie- en communicatietechnologieën, het gebruik van sociale netwerken, onlinehandel, networking, enz.;
36. constateert met bezorgdheid dat vrouwen doorgaans een negatief beeld hebben van hun eigen capaciteiten, waarschijnlijk ingevolge diepgewortelde stereotypen in de maatschappij, en vaker dan mannen aangeven over onvoldoende ondernemingsvaardigheden, zelfvertrouwen, assertiviteit en risicobereidheid te beschikken bij het opzetten van een onderneming, en meent dan ook dat moet worden voorzien in motiveringsprogramma's en psychologische steun om vrouwelijke ondernemers te helpen zelfvertrouwen op te bouwen;
Sociaal ondernemerschap
37. roept de Commissie en de lidstaten op om onderzoek te voeren naar verklaringen voor de grotere voorkeur van vrouwen voor sociaal ondernemerschap en het mogelijke multiplicatoreffect ervan op traditioneel ondernemerschap;
38. vraagt de Commissie en de lidstaten om ondersteuning bij de ontwikkeling van financiële instrumenten die bedrijven naargelang hun bijdrage aan de gemeenschap belonen en bij de ontwikkeling van betrouwbaarheidskeurmerken voor sociaal en milieu-ondernemerschap; raadt aan gendergelijkheid en vrouwenemancipatie op te nemen als maatregelen met sociale impact, die op hun beurt meer sociale ondernemers ertoe aanzetten hun onderneming vanuit een genderperspectief te beschouwen;
39. benadrukt dat alternatieve zakenmodellen, zoals coöperaties en mutualiteiten, een belangrijke rol spelen voor de bevordering van gendergelijkheid en het bereiken van duurzame en inclusieve ontwikkeling en groei; vraagt de Commissie en de lidstaten deze alternatieve modellen te faciliteren en te bevorderen;
o o o
40. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Parlement (2015), studie van de beleidsondersteunende afdeling "Women's Entrepreneurship: closing the gender gap in access to financial and other services and in social entrepreneurship".