Resolutie van het Europees Parlement van 2 februari 2016 over de tussentijdse evaluatie van de biodiversiteitsstrategie van de EU (2015/2137(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien het verslag van de Commissie van 2 oktober 2015 getiteld "De tussentijdse evaluatie van de biodiversiteitsstrategie van de EU voor 2020" (COM(2015)0478),
– gezien het verslag van de Commissie van 20 mei 2015 getiteld "De stand van de natuur in de Europese Unie: verslag over de staat van en trends voor typen habitats en soorten die onder de habitat- en de vogelrichtlijn vallen, in de periode 2007-2012, zoals vereist krachtens artikel 17 van de habitatrichtlijn en artikel 12 van de vogelrichtlijn" (COM(2015)0219),
– gezien het "Report on the open public consultation of the “fitness check” on the Birds and Habitats Directives" (verslag over de openbare raadpleging in het kader van de geschiktheidscontrole van de vogel- en de habitatrichtlijn)(1),
– gezien de in oktober 2015 gepubliceerde Eurobarometer-enquête over de houding van Europeanen tegenover biodiversiteit ("Special Eurobarometer 436"),
– gezien het rapport van het Europees Milieuagentschap "The European Environment ‑ state and outlook 2015 (SOER 2015)",
– gezien de mededeling van de Commissie van 7 februari 2014 over de aanpak van de EU van de bestrijding van de handel in wilde dieren en planten (COM(2014)0064),
– gezien het in 2015 gepubliceerde eindverslag van de Horizon 2020-deskundigengroep "Nature-Based Solutions and Re-Naturing Cities" getiteld "Towards an EU Research and Innovation policy agenda for Nature-Based Solutions and Re-Naturing Cities",
– gezien de "Natural Capital Financing Facility" (NCFF), een onderdeel van het LIFE‑ financieringsinstrument voor milieu- en klimaatmaatregelen,
– gezien de door de Commissie georganiseerde consultatie over het toekomstige EU‑initiatief met als motto "Geen nettoverlies van biodiversiteit en ecosysteemdiensten",
– gezien de resultaten van de 12e Conferentie van de Partijen (COP 12) bij het VN-Verdrag inzake Biologische Diversiteit (CBD), met name de tussentijdse evaluatie van de voortgang bij de uitvoering van het strategisch biodiversiteitsplan 2011-2020, met inbegrip van de vierde editie van de Global Biodiversity Outlook, om de biodiversiteitsdoelstellingen van Aichi te halen, en de maatregelen om de uitvoering te verbeteren,
– gezien Besluit X/34 van de COP 10 over biodiversiteit, waarin het belang van agrarische biodiversiteit voor de voedselzekerheid en voeding wordt benadrukt, vooral tegen de achtergrond van klimaatverandering en beperkte natuurlijke hulpbronnen, zoals werd onderkend in de verklaring van Rome tijdens de wereldtop over voedselveiligheid in 2009,
– gezien de conclusies van de vergadering van de Raad Milieu op 12 juni 2014, met name de toezegging van de EU en de lidstaten om meer middelen beschikbaar te stellen voor het nakomen van de in Hyderabad aangegane verplichtingen, door het totaal aan financiële middelen in verband met biodiversiteit in 2015 te verdubbelen,
– gezien het in 2015 gepubliceerde verslag van het CBD-secretariaat en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) getiteld "Connecting Global Priorities: Biodiversity and Human Health – A State of Knowledge Review",
– gezien de ontwerpresolutie die aan de negenenzestigste zitting van de Algemene Vergadering van de VN werd voorgelegd ter goedkeuring van de ontwikkelingsagenda voor de periode na 2015 getiteld "Transforming our world: the 2030 Agenda for Sustainable Development",
– gezien de verslagen over de economische aspecten van ecosystemen en biodiversiteit (TEEB), een wereldwijd initiatief gericht op "het zichtbaar maken van de waarden van de natuur",
– gezien de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde dier- en plantensoorten (CITES) en het Verdrag inzake migrerende diersoorten (CMS),
– gezien de rode lijst van bedreigde diersoorten van de Internationale Unie voor natuurbehoud (IUCN),
– gezien Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten(2),
– gezien het Internationaal Verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) voor de controle en het beheer van ballastwater en sedimenten van schepen,
– gezien het gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2013 en in het bijzonder Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid(3) en Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO)(4),
– gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad(5),
– gezien het meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020,
– gezien zijn resolutie van 20 april 2012 getiteld "Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020"(6),
– gezien zijn resolutie van 12 december 2013 over "Groene infrastructuur (GI) - Het natuurlijke kapitaal van Europa vergroten"(7),
– gezien zijn resolutie van 28 april 2015 over "Een nieuw EU-bosstrategie ten bate van de bossen en de houtsector"(8),
– gezien de studie van de Europese Parlementaire Onderzoeksdienst van april 2015 getiteld "Safeguarding biological diversity - EU policy and international agreements",
– gezien het verslag van Forest Europa over de toestand van de bossen in Europa in 2015(9),
– gezien de studie van zijn beleidsondersteunende afdeling "Rechten van de burger en constitutionele zaken " van 2009 over de nationale wetgeving en praktijken met betrekking tot de uitvoering van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, en met name artikel 6,
– gezien het advies dat het Comité van de Regio's op zijn 115e plenaire zitting van 3-4 december 2015 heeft aangenomen getiteld "Bijdrage aan de fitness-check van de EU vogel- en habitatrichtlijn",
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A8‑0003/2016),
A. eraan herinnerend dat biodiversiteit de unieke variatie aan ecosystemen, habitats, soorten en genen op aarde is waarvan de mens sterk afhankelijk is;
B. overwegende dat biodiversiteit een overweldigende intrinsieke waarde heeft die moet worden beschermd voor toekomstige generaties; overwegende dat biodiversiteit ook voordelen voor de menselijke gezondheid oplevert en een enorme maatschappelijke en economische waarde in zich draagt, en overwegende dat de sociaal-economische kosten van het niet halen van de hoofddoelstelling voor biodiversiteit worden geraamd op 50 miljard EUR per jaar;
C. overwegende dat de landbouw een grote rol speelt bij het verwezenlijken van de biodiversiteitsdoelstellingen; overwegende dat de behoefte aan een efficiënte productie van voedingsmiddelen voor de sterk stijgende wereldbevolking, en de doelstellingen van het energiebeleid voor een betere benutting van biomassa als energiebron hoge eisen stellen aan de landbouw;
D. overwegende dat de land- en bosbouwsector bijdragen aan de instandhouding van de biodiversiteit in het kader van de toepassing van de bestaande wetgeving;
E. overwegende dat de verscheidenheid aan plantensoorten en -variëteiten die traditioneel door kleine en middelgrote landbouwbedrijven en familielandbouwbedrijven worden verbouwd, uiterst belangrijk is, zowel om tegemoet te komen aan verschillende behoeften en gebruiken van plattelandsgemeenschappen als om de kwetsbaarheid van gewassen voor slechte weersomstandigheden, plagen en ziekten te verminderen;
F. overwegende dat duurzame en verantwoordelijke landbewerking en veeteelt wezenlijk bijdragen aan het behoud van de biodiversiteit;
G. overwegende dat biodiversiteit wereldwijd onder zware druk staat, hetgeen onomkeerbare veranderingen teweegbrengt die nefast zijn voor natuur, maatschappij en economie;
H. overwegende dat Aichi-doelstelling 11 gericht is op de bescherming van ten minste 17 % van de binnenwateren door middel van doeltreffend beheerde systemen van beschermde gebieden; overwegende dat het aantal Europese ecoregio's die met 17 % van hun oppervlak in beschermde gebieden liggen sterk verminderd is, wanneer gebieden die uitsluitend beschermd worden in het kader van Natura 2000 buiten beschouwing worden gelaten;
I. overwegende dat het herstel van ecosystemen een positieve impact kan hebben op de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering;
J. overwegende dat minstens 8 op 10 EU-burgers de effecten van biodiversiteitsverlies als ernstig beschouwen en dat 552 470 burgers deelnamen aan de publieke raadpleging over de geschiktheidscontrole van de natuurrichtlijnen, de hoogste respons ooit op een door de Commissie gehouden raadpleging; overwegende dat blijkens de Eurobarometer de burgers meer informatie willen over biodiversiteitsverlies en dat de meeste burgers Natura 2000 niet kennen;
K. overwegende dat heel wat geëngageerde burgers, op eigen initiatief of verenigd in lokale of regionale actiegroepen, plaatselijke en regionale initiatieven ontwikkelen ter bevordering van de biodiversiteit en hiermee op relatief korte termijn positieve resultaten behalen;
L. overwegende dat 65 % van de EU-burgers in een straal van 5 km van een Natura 2000-gebied woont, en 98 % in een straal van 20 km, waaruit kan worden opgemaakt dat deze gebieden het potentieel hebben om bij te dragen aan de bewustwording over biodiversiteit en om ecosysteemdiensten te leveren die bijdragen aan het welzijn van een groot deel van de bevolking in de EU;
M. overwegende dat biodiversiteitsmaatregelen volledig in overeenstemming moeten zijn met het subsidiariteitsbeginsel, zodat regionale verschillen in landschapsvormen en habitats ten volle worden geëerbiedigd;
N. overwegende dat biodiversiteit van groot belang is in de ultraperifere gebieden en de landen en gebieden overzee, waar inheemse dier- en plantensoorten in unieke omstandigheden gedijen; overwegende dat niettemin in sommige van deze gebieden de vogel- en de habitatrichtlijn niet worden toegepast;
Algemene opmerkingen
1. verwelkomt de tussentijdse evaluatie van de biodiversiteitsstrategie, het verslag over "de stand van de natuur" en het SOER 2015-rapport; benadrukt het strategische belang van deze rapporten voor het verwezenlijken van de EU-doelstellingen inzake biodiversiteit;
2. uit zijn diepgewortelde bezorgdheid over het voortdurende verlies van biodiversiteit; merkt op dat de 2020-doelstellingen zonder forse bijkomende en aanhoudende inspanningen niet zullen worden bereikt; stelt tegelijkertijd vast dat wetenschappelijk is aangetoond dat de natuur in Europa in een veel slechtere staat zou verkeren zonder de positieve gevolgen van de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn van de EU en dat gerichte en adequaat gefinancierde inspanningen effectief resultaten opleveren; benadrukt evenwel dat er nog een groot potentieel voor verbetering is;
3. benadrukt dat de vernietiging van habitats de belangrijkste factor is bij het verlies van biodiversiteit en een speciale prioriteit vormt om dit verlies aan te pakken, namelijk door het terugdringen van aantasting en versnippering;
4. wijst erop dat een verlies aan biodiversiteit niet alleen betrekking heeft op soorten en habitats, maar ook op de genetische diversiteit; roept de Commissie op om een strategie voor de instandhouding van de genetische diversiteit te ontwikkelen;
5. onderstreept dat biodiversiteit een kritieke rol speelt in de duurzame-ontwikkelingsdoelen, en met name in de doelstellingen 14 "Beschermen en duurzaam gebruik maken van de oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen" en 15 "Beschermen en herstellen van terrestrische ecosystemen en het bevorderen van het duurzaam gebruik ervan, duurzaam bosbeheer, bestrijden van woestijnvorming, tegengaan en ongedaan maken van bodemaantasting en een halt toeroepen aan het biodiversiteitsverlies"; brengt in herinnering dat de EU over een buitengewone biodiversiteit beschikt, met name dankzij haar ultraperifere regio's, maar eveneens in de landen en gebieden overzee die met de Unie verbonden zijn; roept de EU er daarom toe op zich krachtig te blijven inzetten voor een verdere versterking van het Verdrag inzake biologische diversiteit en erop toe te zien dat het doeltreffend wordt toegepast;
6. merkt op dat de versnippering, aantasting en vernietiging van habitats als gevolg van veranderingen in het landgebruik, klimaatverandering, niet-duurzame consumptiepatronen en het gebruik van de zeeën enkele van de belangrijkste bedreigingen en onderliggende drijvende krachten vormen die een verlies van biodiversiteit in de EU en buiten haar grondgebied veroorzaken; onderstreept daarom dat het noodzakelijk is indicatoren te identificeren en vast te stellen waarmee de staat van de biodiversiteit in een bepaald gebied of binnen een bepaald territorium op ondubbelzinnige en wetenschappelijke wijze kan worden gemeten, ter ondersteuning van een doordacht en duurzaam gebruik van hulpbronnen, zowel binnen de Europese Unie als op mondiaal niveau, ook in de ontwikkelingslanden, en spoort de EU er met name toe aan haar internationale toezeggingen op het gebied van biodiversiteit te verankeren in haar klimaatstrategie en haar Europa 2020-strategie; benadrukt dat een hulpbronnenefficiëntere economie en een vermindering van de overconsumptie de EU in staat zouden kunnen stellen om haar afhankelijkheid van natuurlijke hulpbronnen, met name van buiten Europa, te beperken; herinnert er eveneens aan dat op ecosystemen gebaseerde benaderingen met betrekking tot de vermindering van en de aanpassing aan de klimaatverandering kosteneffectieve alternatieven zouden kunnen bieden voor technologische oplossingen, terwijl vooruitgang op het gebied van veel toegepaste wetenschappen afhankelijk is van de beschikbaarheid en diversiteit van natuurlijke rijkdommen op de lange termijn;
7. onderstreept dat een grotere politieke wil op het hoogste niveau doorslaggevend is om de biologische verscheidenheid te behouden en het biodiversiteitsverlies tot staan te brengen; is van mening dat de implementatie van bestaande wetgeving, handhaving en verdere integratie van biodiversiteitsbescherming in andere beleidsdomeinen van essentieel belang zijn; roept de lidstaten er vooral toe op om op regionaal en lokaal niveau voor voorlichting en bewustmaking op het vlak van biodiversiteit te zorgen;
8. betreurt het dat in Europa ongeveer een kwart van de in het wild levende diersoorten met uitsterven bedreigd zijn, en dat vele ecosystemen aangetast zijn, wat ernstige sociale en economische schade voor de EU met zich meebrengt;
9. benadrukt dat natuur en economische ontwikkeling elkaar niet uitsluiten; is overtuigd van de noodzaak om de natuur een grotere plaats te geven in de maatschappij, met inbegrip van de economie en privé-bedrijven, om duurzame economische groei te genereren en proactieve maatregelen te nemen voor de bescherming, het herstel en een beter beheer van het milieu; is met name van mening dat het streven naar een geringere exploitatie van grondstoffen centraal moet staan bij het op elkaar afstemmen van economische en milieudoelstellingen;
10. benadrukt dat het verlies van biodiversiteit leidt tot gigantische economische kosten voor de maatschappij, die tot nu toe onvoldoende zijn geïntegreerd in het economische en ander beleid; acht het essentieel te erkennen dat investeren in biodiversiteit vanuit sociaal-economisch oogpunt van het grootste belang is; merkt op dat één op de zes banen in de EU in zekere mate afhankelijk is van de natuur en van biodiversiteit; benadrukt dat biodiversiteit aanzienlijke mogelijkheden biedt om nieuwe vaardigheden, banen en zakelijke kansen te creëren; is verheugd over methoden voor het meten van de economische waarde van biodiversiteit; meent dat deze instrumenten kunnen bijdragen tot meer bewustwording, het beter inzetten van beschikbare middelen en een betere besluitvorming;
11. verzoekt de Commissie in het economisch beleid meer gewicht toe te kennen aan biodiversiteit en ecosystemen met het oog op de omschakeling naar een groene economie, en dringt er bij de Commissie op aan de maatregelen ter vergroening van het Europees semester te versterken; onderstreept dat biodiversiteit een algemene maatschappelijke verantwoordelijkheid is die niet alleen kan worden gebaseerd op overheidsuitgaven;
12. is van oordeel dat de economische waarde van biodiversiteit moet worden weerspiegeld in indicatoren die als leidraad dienen voor de besluitvorming (zonder dat zij tot commercialisering van de biodiversiteit leiden) en die verder reiken dan het bbp; is ervan overtuigd dat dit gunstig zal zijn voor het behalen van de duurzame-ontwikkelingsdoelen; dringt er in dit verband op aan dat de biodiversiteitswaarden systematisch worden geïntegreerd in het overheidsboekhoudsysteem als onderdeel van de monitoring van de duurzame-ontwikkelingsdoelen;
13. benadrukt dat de EU en de lidstaten doelstellingen in de biodiversiteitsstrategie voor 2010 niet hebben weten te verwezenlijken; verzoekt de Commissie, gezien het gebrek aan vooruitgang bij het halen van de biodiversiteitsdoelstellingen voor 2020, elke twee jaar een verslag in te dienen bij het Parlement waarin de Raad en de Commissie uitweiden over de stand van zaken, de redenen voor het niet halen van de doelstellingen en de strategie voor toekomstige naleving;
Tussentijdse evaluatie biodiversiteitsstrategie
Hoofddoel
14. roept de Commissie en de lidstaten dringend op om een hogere prioriteit toe te kennen aan het verwezenlijken van de 2020-doelen; roept op tot een multi-stakeholderbenadering en beklemtoont de cruciale rol van nationale, regionale en lokale actoren en hun volledige participatie hierin; benadrukt dat ook de financiering en een groter publiek bewustzijn en begrip van en draagvlak voor de bescherming van biodiversiteit essentieel zijn; is daarom van mening dat een goed informatiebeleid en een vroegtijdige betrokkenheid van alle betrokken actoren, waaronder de sociaal‑economische actoren, van doorslaggevend belang zijn voor het verwezenlijken van die doelstellingen;
15. vraagt de EU, uitgaande van het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling, haar biodiversiteitsvoetafdruk wereldwijd te verkleinen en binnen de ecologische grenzen van ecosystemen te brengen door vorderingen te maken bij de verwezenlijking van de hoofddoelstellingen inzake biodiversiteit en de verbintenissen op het gebied van de bescherming van biodiversiteit na te komen; verzoekt de EU eveneens ontwikkelingslanden te helpen bij hun inspanningen om biodiversiteit te behouden en te zorgen voor een duurzaam gebruik ervan;
Doel 1
16. betreurt het lage tempo waarmee de lidstaten de milieuwetgeving van de EU ten uitvoer leggen; wijst erop dat er meer informatie nodig is over de stand van de tenuitvoerlegging in de lidstaten;
17. benadrukt dat de volledige tenuitvoerlegging en handhaving en een adequate financiering van de natuurrichtlijnen een cruciale voorwaarde vormen voor het welslagen van de strategie als geheel en voor het verwezenlijken van het in die strategie geformuleerde hoofddoel; vraagt, gelet op het feit dat het kort dag is, alle betrokkenen zich hier voluit voor in te spannen en een breed draagvlak tot stand te brengen;
18. dringt er bij de EU-leiders op aan te luisteren naar de half miljoen burgers die hebben verzocht om de handhaving en de betere tenuitvoerlegging van onze sterke wetten voor natuurbescherming;
19. roept de Commissie op om de richtsnoeren te verbeteren die de volledige tenuitvoerlegging en handhaving van de richtlijnen moeten faciliteren, met inachtneming van de bestaande jurisprudentie; vraagt de Commissie om meer in te zetten op dialoog met de lidstaten en alle relevante belanghebbenden, waaronder de sociaal-economische actoren, om het uitwisselen van de beste praktijken aan te moedigen;
20. onderkent dat een van de belangrijkste voordelen van de natuurrichtlijnen gelegen is in de mate waarin ze bijdragen aan gelijke voorwaarden in de hele EU door een basisnorm voor milieubescherming te bieden waaraan alle lidstaten moeten voldoen, in overeenstemming met de voorschriften voor gemeenschappelijke normen en het beginsel van wederzijdse erkenning op de interne markt;
21. stelt vast dat in 2012 slechts 58 % van de Natura 2000-gebieden over een beheersplan beschikte; maakt zich zorgen over de uiteenlopende niveaus van tenuitvoerlegging; dringt er bij de lidstaten op aan om de aanduiding van de Natura 2000-sites op land en op zee af te ronden en in overleg met alle belanghebbenden beheersplannen op te stellen;
22. benadrukt dat het beheer van de Natura 2000-gebieden in de hele EU weliswaar ten minste 5,8 miljard EUR kost, maar dat zij jaarlijks milieu- en sociaal-economische voordelen ter waarde van 200 à 300 miljard EUR opleveren; verzoekt de lidstaten toe te zien op een transparant beheer van de Natura 2000-gebieden;
23. onderkent de cruciale bijdrage die de in het kader van het Natura 2000-netwerk ingestelde beschermde mariene gebieden zullen leveren bij het bereiken van een goede milieutoestand uit hoofde van de kaderrichtlijn mariene strategie en bij het halen van de wereldwijde doelstelling dat 10 % van de kust- en mariene gebieden uiterlijk in 2020 beschermd wordt, zoals vastgelegd in biodiversiteitsdoelstelling 11 van Aichi; betreurt het dat deze doelstelling nog bij lange na niet bereikt is;
24. verzoekt de Commissie en de lidstaten meer gegevens te verzamelen en meer controle uit te oefenen op habitats en soorten, vooral waar er grote hiaten zijn, om de vooruitgang bij het halen van deze doelstellingen te kunnen evalueren;
25. spreekt er zijn bezorgdheid over uit dat er nog steeds geen concreet inzicht is in de daadwerkelijke fondsen voor en de financiering van natuurbehoud per lidstaat; ziet dit als een grote leemte in onze kennis; verzoekt de Commissie en de lidstaten onverwijld de desbetreffende nationale begrotingslijnen in kaart te brengen en samen te stellen;
26. herhaalt zijn eerdere verzoeken om EU-medefinanciering voor het beheer van Natura 2000-gebieden, die een aanvulling dient te zijn op de middelen uit het fonds voor plattelandsontwikkeling, de structuurfondsen en het visserijfonds en op de middelen die ter beschikking worden gesteld door de lidstaten;
27. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om nauwgezet te blijven toezien op de handhaving van de natuurrichtlijnen; onderstreept dat de naleving en de handhaving van EU-wetgeving moet worden verbeterd, bijv. door doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties op te leggen;
28. vraagt in dat verband om bijkomende inspanningen om het illegaal doden, vangen en verhandelen van vogels een halt toe te roepen en daaruit voortvloeiende lokale conflicten op te lossen; verzoekt de Commissie en de lidstaten nieuwe instrumenten te ontwikkelen voor het opsporen van illegale activiteiten in Natura 2000-gebieden;
Doel 2
29. roept de Commissie op om uiterlijk in 2017 een concreet voorstel te doen voor de ontwikkeling van een trans-Europees netwerk voor groene infrastructuur (TEN-G); moedigt aan dat er samen met de lidstaten een strategie wordt ontwikkeld voor Europese wildcorridors voor doelsoorten;
30. verzoekt de lidstaten die dit nog niet gedaan hebben, onmiddellijk prioriteitskaders voor het herstel van ecosystemen te ontwikkelen en uit te voeren;
31. vraagt de lidstaten prioriteit te geven aan het streefdoel om tegen 2020 15 % van de aangetaste ecosystemen te herstellen en de hiervoor beschikbare middelen binnen het MFK aan te wenden; verzoekt de Commissie richtsnoeren op te stellen voor de besteding van zulke kredieten voor het herstel van aangetaste ecosystemen en de bescherming van de biodiversiteit in het algemeen;
32. wijst op het grote belang van de land- en bosbouw voor het verwezenlijken van dit doel en op de behoefte aan duurzame oplossingen voor de land- en bosbouw;
33. beseft dat luchtverontreiniging negatieve gevolgen heeft voor de biodiversiteit en ecosysteemdiensten, waarbij kritieke grenswaarden voor voedingsstikstof en verzuring worden gebruikt als indicator van de druk op natuurlijke ecosystemen en de verscheidenheid van soorten;
34. roept de Commissie en de lidstaten op in biodiversiteit te investeren ter ondersteuning van het innovatievermogen van ondernemingen, met name op het vlak van milieutechniek;
Doel 3
35. merkt op dat het integreren van natuurbehoud in andere beleidsterreinen van het allergrootste belang blijft, en benadrukt de essentiële rol van de land- en bosbouw in dit verband;
36. benadrukt dat het behoud van de biodiversiteit cruciaal is voor de productie van levensmiddelen en diervoeders, en dus in het gevestigd belang van de landbouwers is; wijst op het belang van een multi-stakeholderbenadering met actieve betrokkenheid van land- en bosbouwbedrijven, waarbij zij worden aangezet tot een gezamenlijke aanpak van deze uitdagingen;
37. herinnert eraan dat in het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) al instrumenten bestaan voor herstel, behoud en verbetering van de biodiversiteit, zoals de ecologische aandachtsgebieden; wijst erop dat herstel, instandhouding en versterking van ecosystemen die verbonden zijn met de landbouw en de bosbouw, waaronder in Natura 2000-gebieden, aangemerkt is als een van de zes kernprioriteiten voor de plattelandsontwikkeling in de EU;
38. betreurt het te moeten vaststellen dat er nog geen meetbare verbetering is in de toestand van de biodiversiteit in de landbouw, maar erkent dat het nog te vroeg is om de werkelijke doeltreffendheid van het hervormde GLB te kunnen bepalen; is ingenomen met de door de Commissie geplande evaluatie van de tenuitvoerlegging van het GLB en spoort de Commissie en de lidstaten aan om de effectiviteit van de vergroeningsmaatregelen - waaronder de beoordeling van de flexibiliteit van de lidstaten - en de relevante maatregelen ten behoeve van de plattelandsontwikkeling in het kader van het GLB te monitoren, te evalueren en, zo nodig, te verhogen; roept de Commissie op haar bevindingen mee te nemen bij de tussentijdse herziening van het GLB;
39. roept de lidstaten op de al beschikbare instrumenten van het GLB en het cohesiebeleid voor de ondersteuning van exploitanten in de land- en bosbouw bij het bereiken van de biodiversiteitsdoelen beter in te zetten; wijst op de noodzaak van bevordering van het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen en traditionele agrarische variëteiten, in combinatie met duurzame oplossingen voor de land- en bosbouw;
40. benadrukt dat ecologische aandachtsgebieden in principe gebieden moeten zijn voor de bescherming en de bevordering van agro-ecologische processen, zoals bestuiving en bodembehoud; verzoekt de Commissie gegevens te publiceren over hoeveel lidstaten het gebruik van bestrijdingsmiddelen en meststoffen in deze ecologische aandachtsgebieden toestaan sinds de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 1307/2013;
41. verzoekt de Commissie, met het oog op de transparantie, de motiveringen van lidstaten bij hun keuze voor vergroeningsmaatregelen openbaar te maken;
42. dringt erop aan dat de Commissie en de lidstaten ervoor zorgen dat de financiële middelen die in het kader van het GLB toegewezen zijn aan milieu-onvriendelijke activiteiten worden herschikt ten behoeve van de financiering van duurzame landbouwpraktijken en, in het verlengde daarvan, het behoud van de biodiversiteit;
43. benadrukt dat de agrarische biodiversiteit in ontwikkelingslanden moet worden beschermd om voedselzekerheid te waarborgen; dringt er daarom bij de Commissie op aan te investeren in agro-ecologie in ontwikkelingslanden, overeenkomstig de aanbevelingen van de speciale VN-rapporteur voor het recht op voedsel;
44. verzoekt de Commissie het duurzame beheer van de bossen op de wereld te bevorderen door ecologische processen en de biodiversiteit en productiviteit van bossen te waarborgen en het recht van inheemse volkeren op instandhouding van de bosbestanden te eerbiedigen; verzoekt de Commissie tevens om de vernietiging van natuurlijke bossen te verbieden, bedreigde soorten te beschermen en giftige bestrijdingsmiddelen en het planten van genetische gemodificeerde bomen te verbieden;
45. verzoekt de Commissie in het kader van haar biodiversiteitsstrategie meer rekening te houden met tropische wouden, gezien de er aanwezige concentratie van ecosystemen, habitats en bijzonder bedreigde kwetsbare soorten, de cruciale rol die zij spelen voor een evenwichtig milieu en het klimaat, en de maatschappelijke en culturele functie die zij vervullen voor de inheemse bevolking;
46. verzoekt de lidstaten bosbeheersplannen te ontwikkelen en ten uitvoer te leggen, teneinde de staat van instandhouding van boshabitats en in het bos levende soorten te verbeteren en de beschikbaarheid van informatie te verbeteren; verzoekt de Commissie criteria en normen te ontwikkelen voor het verzamelen van gegevens over de biodiversiteit van bossen, om de eenvormigheid en de vergelijkbaarheid van deze gegevens te waarborgen;
47. wijst erop dat de toenemende vraag naar agrobrandstoffen en de toenemende druk op de ontwikkelingslanden om dergelijke brandstoffen te produceren de biodiversiteit kunnen bedreigen, omdat daardoor habitats en ecosystemen zoals wetlands en bossen achteruitgaan en voor de teelt van andere gewassen worden gebruikt;
48. benadrukt dat criteria inzake sociale en milieuduurzaamheid voor de productie van biomassa een coherent onderdeel moeten vormen van het kader dat in de richtlijn hernieuwbare energie is vastgesteld; acht het van cruciaal belang dat er duurzaamheidsnormen worden ontwikkeld voor alle sectoren die gebruik kunnen maken van biomassa, naast criteria voor duurzaam bosbeheer om te voorkomen dat bio-energie bijdraagt aan klimaatverandering of een bijkomende factor wordt voor landroof en voedselonzekerheid;
49. merkt bezorgd op dat 90 % van de palmolie die wereldwijd wordt geconsumeerd, in Indonesië en Maleisië wordt geproduceerd ten koste van de veenbossen, die in brand worden gestoken om plaats te maken voor grote plantages met acacia's en oliepalmen; wijst erop dat Indonesië volgens een studie van de Wereldbank de op twee na grootste producent van broeikasgassen is geworden, juist vanwege de bosbranden;
Doel 4
50. roept de Commissie en de lidstaten op het hervormde gemeenschappelijke visserijbeleid correct en tijdig uit te voeren en daarbij uit te gaan van een ecosysteemgericht visserijbeheer, om het doel van een maximale duurzame opbrengst te bereiken, o.a. door duurzame en innovatieve vangstmethoden te bevorderen; wijst op het belang van vermindering van de vervuiling onder meer met het oog op de instandhouding van de mariene biodiversiteit en de bestanden en de ondersteuning van economische groei via de blauwe economie;
51. benadrukt het fundamentele belang van mariene ecosystemen en hulpbronnen als fundament voor een duurzame ontwikkeling in kuststaten; verzoekt de lidstaten eerdere verplichtingen volledig na te komen en samen met de overheden op mondiaal, regionaal en nationaal niveau aanzienlijk grotere ambities en maatregelen te ontwikkelen om tot een eerlijke en economisch en ecologisch duurzame visserij te komen;
52. verzoekt de Commissie en de lidstaten te waarborgen dat de EU een voortrekkersrol speelt bij de totstandbrenging van een overeenkomst uit hoofde van het VN-zeerechtverdrag (UNCLOS), gericht op de instandhouding en het duurzaam gebruik van de mariene biologische diversiteit buiten de nationale jurisdictie;
53. verzoekt de Commissie om in samenwerking met de lidstaten en derde landen de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1005/2008 inzake illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserijactiviteiten te verbeteren;
54. verzoekt de Commissie en de lidstaten de milieukwaliteit van onze zeeën te verbeteren door middel van projecten om de chemische, fysische en microbiologische verontreiniging te verminderen, door het zeevervoer zo duurzaam mogelijk te maken en de biodiversiteit, die daar onvermijdelijk door wordt bedreigd, te beschermen; merkt in dit verband op dat er jaarlijks 12,7 miljoen ton plastic (5 % van de totale productie) via rioleringen, waterlopen en stortplaatsen langs de kusten in zee terecht komt, met alle negatieve gevolgen van dien voor het milieu en de biodiversiteit van de hele planeet;
Doel 5
55. dringt er bij de Commissie op aan onverwijld overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1143/2014 een nauwkeurige, uitvoerige lijst vast te stellen van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten, met dien verstande dat deze lijst niet beperkt mag zijn tot een vast aantal soorten en dat er ook volledig uitgewerkte en coherente uitvoeringsmaatregelen op moeten staan - met een passende financiële ondersteuning - teneinde de doelen te halen; benadrukt het belang van een permanente actualisering van deze lijst en van bijkomende risicobeoordelingen van soorten, zodat de wetgeving inzake invasieve inheemse soorten haar rol als krachtige hefboom kan waarmaken;
56. dringt er bij de lidstaten op aan het Internationaal Verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) voor het beheer van ballastwater van schepen te ratificeren, om de verspreiding van invasieve uitheemse soorten via zeevervoer en vervoer over binnenwateren tegen te gaan, en bij te dragen aan de uitvoering en verwezenlijking van de doelstelling;
57. roept de lidstaten op om toezicht te houden op de invoer van exoten naar hun grondgebied en hierover regelmatig verslag uit te brengen aan de Commissie en de andere lidstaten; roept op tot strengere beperkingen op de invoer en het privébezit van bedreigde soorten, zoals primaten, reptielen en amfibieën;
Doel 6
58. roept de Commissie en de lidstaten op om voor het milieu schadelijke subsidies tegen 2020 af te bouwen, en te waarborgen dat de evaluatie van dergelijke subsidies uiterlijk eind 2016 is afgerond en dat er op de relevante EU-beleidsterreinen rapportageverplichtingen gelden; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om de overgang naar een kringloopeconomie voluit te onderschrijven en te faciliteren;
59. verzoekt de lidstaten die dat nog niet hebben gedaan met klem om voorafgaand aan de COP-MOP 2 in december 2016 het Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik te ratificeren;
60. herinnert eraan dat de EU op mondiale schaal een aanzienlijke bijdrage levert aan de strijd tegen het verlies van biodiversiteit, en dat zij, samen met haar lidstaten, de belangrijkste donor is van middelen voor het behoud van de biodiversiteit evenals de grootste verstrekker van officiële ontwikkelingshulp op het gebied van de biodiversiteit;
61. is ingenomen met het vlaggenschipproject B4Life van de Commissie voor de periode 2014-2020, maar is van mening dat de EU een grotere bijdrage moet leveren aan het keren van biodiversiteitsverlies op mondiaal niveau, en dringt bij de EU en de lidstaten aan op nakoming van hun in Hyderabad gedane toezegging om de totale geldstroom naar ontwikkelingslanden ten behoeve van de biodiversiteit uiterlijk in 2015 te verdubbelen en ten minste tot 2020 op dat niveau te handhaven;
62. benadrukt dat de criminaliteit met betrekking tot wilde flora en fauna en het verlies van habitats een directe en reële bedreiging vormen voor de biodiversiteit in de wereld; beseft dat de EU-biodiversiteitsstrategie ernstige lacunes vertoont, omdat zij geen bepalingen bevat over de handel in wilde dieren en evenmin over activiteiten om de betrokkenheid van de EU bij CITES te vergroten; wijst erop dat er dringend behoefte is aan gecoördineerd optreden om de illegale handel in wilde planten en dieren te bestrijden; vraagt de Commissie met een ambitieus actieplan te komen voor de bestrijding van de illegale handel in wilde dieren en planten en hun afgeleide producten, en dringt aan op soortgelijke maatregelen om de ontbossing en bosdegradatie aan te pakken;
Geschiktheidscontrole natuurrichtlijnen
63. beklemtoont dat de natuurrichtlijnen mijlpalen vormen voor het natuurbeleid binnen de EU, maar ook internationaal; is van mening dat deze natuurrichtlijnen door hun gebalde, coherente en consistente vorm als het ware als slimme regelgeving avant la lettre kunnen worden beschouwd;
64. onderstreept dat Natura 2000 nog steeds een relatief jong netwerk is waarvan het volledige potentieel verre van bereikt is; is van mening dat de natuurrichtlijnen nog steeds relevant zijn en dat beste praktijken op het vlak van implementatie hun effectiviteit aantonen; benadrukt dat de natuurrichtlijnen een ruime mate van flexibiliteit bieden, met onder meer de mogelijkheid aanpassingen door te voeren op basis van de technische en wetenschappelijke vooruitgang; merkt op dat slimme tenuitvoerlegging en internationale samenwerking essentieel zijn voor het bereiken van de doelstellingen inzake biodiversiteit;
65. staat afwijzend tegenover een herziening van de natuurrichtlijnen, omdat een eventuele herziening de tenuitvoerlegging van de biodiversiteitsstrategie ondermijnt en een lange periode van rechtsonzekerheid met zich meebrengt, waardoor het gevaar bestaat dat de wettelijke bescherming wordt verzwakt en er minder financiering beschikbaar is, wat slecht zou zijn voor de natuur, de bevolking en het bedrijfsleven; benadrukt in dit verband dat de lopende REFIT-controle van de natuurrichtlijnen gericht moet zijn op de verbetering van de tenuitvoerlegging;
66. is ervan overtuigd dat de problemen die zich voordoen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de natuurrichtlijnen en de EU-biodiversiteitsstrategie in het algemeen niet worden veroorzaakt door de wetgeving zelf, maar in de eerste plaats door de onvolledige, uiteenlopende en ontoereikende tenuitvoerlegging, handhaving en integratie in andere beleidsgebieden;
67. benadrukt dat de natuurrichtlijnen een ruime mate van flexibiliteit bieden om bij de uitvoering rekening te houden met economische, sociale, culturele en regionale vereisten, zoals bepaald in de habitatrichtlijn; dringt er niettemin bij de Commissie op aan de interpretatie en de richtsnoeren voor de uitvoering van deze richtlijnen te verduidelijken, om knelpunten te vermijden en op te lossen;
68. dringt aan op een exacte toetsing van de rol van grote roofdieren en de eventuele invoering van aanpassingsmaatregelen, om de biodiversiteit, het cultuurlandschap en de al eeuwenlang beoefende praktijk van de beweiding van graasdieren in berggebieden in stand te houden;
69. erkent dat de EU-natuurwetgeving het behoud van ecosystemen, habitats en soorten in beschermde gebieden ten goede komt; betreurt echter dat de Franse ultraperifere gebieden, waar soorten en ecosystemen in unieke omstandigheden gedijen en die een aanzienlijk deel van de Europese en wereldwijde biodiversiteit uitmaken, buiten dit en enig ander op hun specifieke kenmerken afgestemd wetgevingskader vallen; wijst wel op het succes van alle door het LIFE+-programma gefinancierde projecten in die gebieden en van het Europese BEST-initiatief ter verbetering van het behoud van de biodiversiteit en de aanpassing aan de klimaatverandering in de ultraperifere gebieden en de landen en gebieden overzee;
70. roept de Commissie ertoe op een duurzaam systeem op te zetten om de bescherming van de biodiversiteit in de ultraperifere gebieden en de landen en gebieden overzee te financieren, in aansluiting op de voorbereidende BEST-actie;
Weg vooruit: bijkomende acties
71. beschouwt biodiversiteitsverlies buiten beschermde natuurgebieden als een hiaat in de strategie; moedigt de Commissie en de lidstaten aan om informatie over de betrokken habitats en soorten te vergaren en gepaste kaders te ontwikkelen om de versnippering van habitats en een nettoverlies van biodiversiteit en ecosysteemdiensten te voorkomen door samen te werken met de lokale overheden en het maatschappelijk middenveld;
72. is van oordeel dat een dergelijk kader moet bestaan uit een reeks complementaire maatregelen, gericht op de aanpak van de oorzaken van biodiversiteitsverlies en op verbetering van de integratie van biodiversiteit in sectoraal beleid, zoals het landbouw‑, bosbouw-, visserij-, energie- en transportbeleid;
73. moedigt de lidstaten aan om, via initiatieven inzake ruimtelijke ordening, te zorgen voor een oordeelkundig gebruik van de ruimte en een adequate bescherming van het Natura 2000-netwerk, het vrijwaren van open ruimte - met name door te kiezen voor nomadische veeteelt en niet voor het verlaten van arealen, waardoor het gevaar van natuurrampen (lawines, modderstromen, aardverschuivingen) toeneemt - en het realiseren van een coherent netwerk van blauwgroene infrastructuur in plattelands- en stedelijke gebieden, en tegelijkertijd voor de nodige rechtszekerheid voor economische activiteiten; vraagt de Commissie om de beste praktijken ter zake in beeld te brengen;
74. meent dat het, om beschikbare middelen efficiënter en gerichter aan te wenden, essentieel is dat de Commissie specifieke criteria ontwikkelt voor de "financieringsfaciliteit voor het natuurlijk kapitaal", zodat projecten gegarandeerd passende, wetenschappelijk aantoonbare positieve effecten op biodiversiteit opleveren; is van oordeel dat LIFE-projecten gekoppeld moeten worden aan andere financieringsstromen, zoals de structuurfondsen, om succesvolle projecten uit te breiden en elders in de EU te herhalen en een nog groter multiplicatoreffect te genereren;
75. verzoekt de Commissie de fondsoverschrijdende benadering van de biodiversiteitsfinanciering verder te ontwikkelen en dringt aan op een betere koppeling tussen de verschillende financieringsinstrumenten;
76. verzoekt de Commissie en de lidstaten om de samenhang tussen de relevante sectorale beleidsterreinen te verbeteren en daarin biodiversiteitsdoelstellingen op te nemen, maar er tevens op toe te zien dat in het volgende MFK gegarandeerd wordt dat er alles bijeengenomen geen nettoverlies aan biodiversiteit en ecosysteemdiensten ontstaat;
77. verzoekt de Commissie een groep op hoog niveau inzake natuurlijk kapitaal op te zetten om deze doelen te bereiken door er meer politiek belang en een hogere politieke prioriteit aan toe te kennen;
78. betreurt het dat het EU-milieurecht niet onderworpen is aan samenhangende en doeltreffende milieu-inspecties en dat er geen controles worden uitgevoerd om inbreuken op het milieurecht in de verschillende sectoren op te sporen of te voorkomen, ook niet als het gaat om natuurbeschermingsgebieden; is ingenomen met de voorbereidende werkzaamheden in verband met de totstandbrenging van een EU-kader voor milieu-inspecties en verzoekt de Commissie om onverwijld een wetgevingsvoorstel ter zake in te dienen;
79. onderstreept het belang van innovatie, onderzoek en ontwikkeling voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de natuurrichtlijnen en vraagt de Commissie en de lidstaten daarbij in het bijzonder te focussen op het verband tussen het behoud van biodiversiteit en de positieve effecten op de gezondheid en het economisch welzijn van mensen, en de maatregelen ten behoeve van het verzamelen van gegevens te coördineren; herinnert eraan dat er nog altijd grote leemten bestaan in de kennis over de toestand van de mariene ecosystemen en de visbestanden; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat er gegevens worden verzameld over de gevolgen van de visserij en de aquacultuur voor het milieu in het algemeen, en deze gegevens openbaar te maken;
80. vraagt de Commissie en de lidstaten op korte termijn, uitgaande van het reeds in de lidstaten gevoerde beleid, een Europees initiatief inzake bestuivers te lanceren - met bijzondere aandacht voor de gevolgen van de plaagresistentie van planten voor bijen en andere bestuivers - en onverwijld voorstellen in te dienen inzake de kaderrichtlijn bodem, een richtlijn inzake de toegang tot de rechter en de herziening van het Unierechtelijk kader voor milieu-inspecties;
81. wijst met bezorgdheid op het feit dat er steeds meer wetenschappelijk bewijs is voor de negatieve effecten van neonicotinoïde pesticiden op essentiële diensten, zoals bestuiving en natuurlijke plaagbestrijding; dringt er daarom bij de Commissie op aan het verbod op het gebruik van neonicotinoïden te handhaven;
82. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan dat zij bij het verlenen van toestemming voor het gebruik en de introductie van levende gemodificeerde organismen het voorzorgsbeginsel onverkort toepassen, om negatieve gevolgen daarvan voor de biodiversiteit te voorkomen;
83. onderstreept het belang voor het milieu van het LIFE-programma, en met name het subprogramma Natuur en biodiversiteit, teneinde de Europese biodiversiteit te beschermen en te bevorderen;
84. gelooft sterk dat milieu en innovatie complementair zijn en verwijst in het bijzonder naar "nature-based solutions" die zowel economisch als ecologisch slimme oplossingen bieden voor het aanpakken van uitdagingen op vlak van o.a. klimaatverandering, grondstoffenschaarste, vervuiling en antimicrobiële resistentie; vraagt de belanghebbenden hier voluit op in te zetten in het kader van Horizon 2020; verzoekt de lidstaten beter gebruik te maken van de mogelijkheid om in de regelgeving ruimte te laten ten gunste van slimme oplossingen die positieve resultaten voor de biodiversiteit opleveren;
85. benadrukt de onlosmakelijke verwevenheid van de vraagstukken inzake biodiversiteit, klimaatverandering en grondstoffenschaarste; herinnert eraan dat het voor het voorkomen van biodiversiteitsverlies van essentieel belang is om de klimaatverandering te beperken tot ruim minder dan 2 graden Celsius in vergelijking met het pre-industriële niveau; herinnert er eveneens aan dat een reeks ecosystemen als buffer tegen natuurrampen fungeert, waardoor deze ecosystemen een bijdrage leveren aan de strategie ter aanpassing aan en beperking van de klimaatverandering;
86. verzoekt de Commissie en de lidstaten dit gegeven in aanmerking te nemen en te waarborgen dat de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 volledig wordt geïntegreerd in het standpunt van de EU in het kader van de onderhandelingen over een nieuw internationaal klimaatakkoord, met name gelet op de bijdrage die de bescherming van de biodiversiteit volgens het door de EU gefinancierde ROBIN-project kan leveren aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, in het bijzonder aangezien de tropische bossen 25 % van de totale broeikasgasemissies aankunnen;
87. verzoekt de Commissie om in de internationale verdragen die zij sluit vraagstukken betreffende milieu en klimaatverandering op te nemen en milieuanalyses uit te voeren die zijn gericht op mogelijkheden om de biodiversiteit te beschermen en te verbeteren; onderstreept hoe belangrijk het is de potentiële gevolgen voor de biodiversiteit stelselmatig in kaart te brengen en te beoordelen; verzoekt de Commissie een vervolg te geven aan de bevindingen van de studie "Identification and mitigation of the negative impacts of EU demand for certain commodities on biodiversity in third countries", door mogelijke manieren voor te stellen om bij te dragen aan het voorkomen of minimaliseren van het verlies aan biodiversiteit wereldwijd als gevolg van bepaalde productie- en consumptiepatronen in de EU;
88. dringt er bij de lidstaten op aan om, uitgaande van het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, geen nieuwe hydrofractureringsprojecten in de EU toe te staan, mede gezien de risico's en de negatieve gevolgen van niet-conventioneel fracken voor het klimaat, het milieu en de biodiversiteit, en gelet op de leemten in de EU-regelgeving met betrekking tot schaliegasboringen;
89. verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat het in oktober 2014 aangenomen stappenplan van Guadeloupe ten uitvoer wordt gelegd, en de nodige instrumenten ter bescherming van de biodiversiteit in de ultraperifere gebieden en de landen en gebieden overzee te ontwikkelen;
90. wijst op de mondiale invloed van de EU-biodiversiteitsstrategie; verzoekt de Commissie om in het kader van lopende handelsbesprekingen biodiversiteit tot thema te maken en ervoor te zorgen dat er doelstellingen op het gebied van biodiversiteit in het EU-handelsbeleid worden opgenomen;
o o o
91. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.