Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2016 over de rol van plaatselijke en regionale overheden bij de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) (2015/3013(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien de artikelen 174-178 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (1) (hierna: de "verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen" (GB-verordening)),
– gezien Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid", en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006(2),
– gezien het advies van het Europees Comité van de Regio's van 9 juli 2015 - Resultaat van de onderhandelingen over de partnerschapsovereenkomsten en de operationele programma's,
– gezien de mededeling van de Commissie van 14 december 2015 getiteld "Investeren in banen en groei - naar een optimale bijdrage van de Europese structuur- en investeringsfondsen" (COM(2015)0639),
– gezien het Witboek van het Comité van de Regio's over meerlagig bestuur,
– gezien de vraag aan de Commissie over de rol van lokale en regionale autoriteiten in de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) (O-000012/2016 – B8-0105/2016),
– gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het cohesiebeleid van de EU in de programmeringsperiode 2014-2020 nog steeds het voornaamste investeringsinstrument is dat in alle regio's van de EU kan worden ingezet, en een kans biedt om een bottum-up proces van duurzame groei op gang te brengen, waarbij banencreatie, ondernemerschap en innovatie op het niveau van plaatselijke en regionale economieën worden bevorderd, de levenskwaliteit van burgers wordt verbeterd en voor solidariteit en een verdere ontwikkeling in de regio's van de EU wordt gezorgd;
B. overwegende dat in het VWEU is bepaald dat het cohesiebeleid tevens gericht is op het verkleinen van de economische, sociale en territoriale ongelijkheden tussen de EU-lidstaten en hun regio's, door middel van een inclusieve strategie;
C. overwegende dat er voor het eerst (in de periode 2014-2020) een samenhangend kader, de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (GB-verordening), is vastgelegd, waarbij gemeenschappelijke regels zijn vastgesteld voor alle vijf de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen): het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Cohesiefonds (CF), het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV);
D. overwegende dat het bij de GB-verordening ingevoerde gemeenschappelijk strategisch kader (GSK) bijdraagt tot maximale impact en doeltreffendheid van de overheidsuitgaven alsook de totstandbrenging van synergieën mogelijk maakt, door de ESI-fondsen te combineren met andere door de EU gefinancierde programma's;
E. overwegende dat in artikel 7 van de verordening betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling is bepaald dat ten minste 5 % van de EFRO-middelen moet worden bestemd voor de ondersteuning van duurzame stedelijke ontwikkeling via geïntegreerde maatregelen, waarbij steden, subregionale of lokale instanties die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van duurzame stedelijke strategieën verantwoordelijk moeten zijn voor taken die, ten minste, gerelateerd zijn aan de selectie van concrete acties;
F. overwegende dat, in de huidige programmeringsperiode 2014-2020, door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling (CLLD) en lokale actiegroepen ook in aanmerking komen voor financiering uit het EFRO en het ESF;
G. overwegende dat de beginselen van partnerschap en meerlagig bestuur, zoals uiteengezet in artikel 5 van de GB-verordening, tot de kernbeginselen van de ESI-fondsen behoren;
1. onderstreept de belangrijke rol van de plaatselijke en regionale overheden bij de vormgeving en tenuitvoerlegging van EU-strategieën, en erkent tegelijkertijd de rol van een breed scala aan belanghebbenden, van de lidstaten tot lokale gemeenschappen; is voorts van mening dat de nabijheid van deze overheden tot de burger en de diversiteit van het bestuur op plaatselijk en regionaal niveau een troef van de EU is;
2. is voorstander van synergieën en complementariteit tussen de ESI-fondsen en andere EU-programma's, waarin plaatselijke en regionale overheden een nuttige rol kunnen vervullen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het cohesiebeleid; benadrukt echter dat herprogrammeringen van de ESI-fondsen moeten plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften van de GB-verordening en dat nieuwe initiatieven de essentie van de ESI-fondsen niet mogen afzwakken;
3. wijst op het versterkte partnerschapsbeginsel en de Europese gedragscode inzake partnerschap, waarin de juridische betrokkenheid van plaatselijke en regionale overheden wordt beschreven en minimumvereisten zijn vastgelegd voor hun betrokkenheid in alle fasen van de opstelling en uitvoering van de operationele programma's; erkent dat, hoewel plaatselijke en regionale overheden meestal werden geraadpleegd tijdens de onderhandelingen over de partnerschapsovereenkomsten en operationele programma's, hun betrokkenheid niet is uitgegroeid tot een volwaardig partnerschap; dringt er daarom bij de lidstaten op aan deze vereisten volledig na te komen en hun inspanningen om de tekortkomingen aan te pakken op te voeren;
4. benadrukt dat het versterken van de administratieve capaciteit en het aanpakken van de structurele zwaktes van plaatselijke en regionale overheden van cruciaal belang zijn voor zowel de programmerings- als de uitvoeringsfasen van de operationele programma's en voor de verwezenlijking van een hoger absorptiepercentage van de ESI-fondsen; verzoekt de Commissie daarom te waarborgen dat er steun wordt verleend aan de opbouw van capaciteit van plaatselijke en regionale overheden en hun administratieve apparaten en instellingen, opdat zij een zinvolle rol kunnen spelen in het cohesiebeleid, met name in het geval van de subdelegatie van uitvoeringstaken aan lagere overheidsniveaus, met name stedelijke overheden;
5. wijst erop dat het EU-cohesiebeleid een goed voorbeeld van meerlagig bestuur met een bottum-up benadering is, waarbij de plaatselijke en regionale overheden - voor wat de Europese structuur- en investeringsfondsen betreft - een evenwicht bereiken tussen de EU-doelstelling van meer economische, sociale en territoriale cohesie en de territoriale impact van het EU-beleid;
6. benadrukt het belang van het initiatief van door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling, waarbij de plaatselijke overheden partners zijn; benadrukt dat dit volgens een bottom-up benadering moet blijven verlopen, waarbij tegelijkertijd doelstellingen worden vastgesteld voor de maatregelen in verband met de plaatselijke en regionale behoeften;
7. is van mening dat de nieuwe initiatieven van geïntegreerde territoriale investeringen (ITI) en door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling (CLLD) trapsgewijze veranderingen inhouden ten aanzien van het vermogen van plaatselijke belanghebbenden om financieringsstromen te combineren en goed gerichte plaatselijke initiatieven te plannen;
8. is van mening dat meerlagig bestuur de fundamentele politieke doelstellingen van de EU in de hand werkt, zoals economische groei, sociale vooruitgang en duurzame ontwikkeling, en dat het leidt tot een versterking van de democratische dimensie van de EU en een grotere doeltreffendheid van haar politieke activiteiten;
9. vestigt de aandacht op de uitdagingen waar plaatselijke en regionale overheden mee te maken krijgen, zoals globalisering, klimaatverandering, energiezekerheid, migratiestromen en toegenomen verstedelijking, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat elke regio specifieke behoeften en kenmerken heeft;
10. is ervan overtuigd dat stedelijke gebieden een steeds grotere rol vervullen in de wereld van vandaag en dat het EU-beleid een belangrijke rol speelt bij het vaststellen van het juiste kader waarbinnen Europese stedelijke gebieden hun groeipotentieel kunnen ontsluiten;
11. verzoekt de Commissie nauw toe te zien op de tenuitvoerlegging van artikel 7 van de EFRO-verordening en hierover verslag uit te brengen aan het Parlement;
12. is van mening dat de stedelijke agenda van de EU kan leiden tot een verbetering van de ontwikkeling en de tenuitvoerlegging van beleid en programma's en zo een meer coherente impact op en ondersteuning van steden kan waarborgen, waarbij wordt bijgedragen aan de verwezenlijking van gemeenschappelijke Europese en nationale doelstellingen, met volledige inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid; onderstreept het belang van het Pact van Amsterdam en van de voortgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen die hierin worden beoogd; merkt evenwel op dat er inspanningen moeten worden geleverd om een einde te maken aan de knelpunten en onsamenhangendheden van het EU-beleid dat van invloed is op zowel stedelijke als plattelandsgebieden;
13. verzoekt de Commissie te blijven voortbouwen op eerdere en lopende initiatieven, waaronder openbare raadplegingen, teneinde maatregelen vast te stellen om de rol van plaatselijke en regionale overheden bij het beheer en de tenuitvoerlegging van de ESI-fondsen te versterken via de partnerschapsovereenkomsten en operationele programma's;
14. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, Raad, het Comité van de Regio's en de nationale en regionale parlementen van de lidstaten.