Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2015/2223(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A8-0040/2016

Ingediende teksten :

A8-0040/2016

Debatten :

PV 14/04/2016 - 4
CRE 14/04/2016 - 4

Stemmingen :

PV 14/04/2016 - 7.12
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P8_TA(2016)0136

Aangenomen teksten
PDF 252kWORD 136k
Donderdag 14 april 2016 - Straatsburg
Het armoedebestrijdingsdoel halen in het licht van stijgende huishoudelijke kosten
P8_TA(2016)0136A8-0040/2016

Resolutie van het Europees Parlement van 14 april 2016 over het armoedebestrijdingsdoel halen in het licht van stijgende huishoudelijke kosten (2015/2223(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), met name artikel 3, en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), met name artikel 9,

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 1 en 34 (lid 3) daarvan,

–  gezien Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013(1),

–  gezien Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen(2),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad(3),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid", en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006(4),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad(5),

–  gezien Richtlijn 2014/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de vergelijkbaarheid van de in verband met betaalrekeningen aangerekende vergoedingen, het overstappen naar een andere betaalrekening en de toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties(6),

–  gezien Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG(7) en zijn resolutie van 15 december 2010 over een herziening van het Actieplan voor energie-efficiëntie(8),

–  gezien Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (9),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 27 oktober 2015 getiteld "Het werkprogramma van de Commissie voor 2016 – Tijd voor verandering" (COM(2015)0610),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2014 getiteld "Tussenopname van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2014)0130),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale samenhang" (COM(2010)0758), de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's hierover, alsook zijn resolutie van 15 november 2011 hierover(10),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld "Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020), alsook zijn resolutie van 16 juni 2010 over EU 2020(11),

–  gezien resolutie 64/292 van de Algemene Vergadering van de VN van 28 juli 2010 getiteld "The human right to water and sanitation"(12),

–  gezien het proefproject van de Commissie voor de ontwikkeling van een gezamenlijke methode voor referentiebegrotingen in Europa,

–  gezien het verslag van het UNICEF Innocenti Research Centre van 2012 getiteld "Measuring child poverty: New league tables of child poverty in the world's rich countries"(13),

–  gezien het verslag van het UNICEF Innocenti Research Centre van 2014 getiteld "Children of the Recession: The impact of the economic crisis on child well-being in rich countries"(14),

–  gezien de "EU Employment and Social Situation – Quarterly Review" van de Commissie van september 2015(15),

–  gezien het pakket sociale-investeringsmaatregelen van de Commissie van 20 februari 2013,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 15 juni 2011 getiteld "Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale samenhang"(16),

–  gezien het OESO-verslag "In It Together: Why Less Inequality Benefits All" van 21 mei 2015,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 september 2013 getiteld "Pleidooi voor een gecoördineerde Europese actie om energiearmoede te voorkomen en te bestrijden"(17),

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 10 december 2013 getiteld "Het Europees minimuminkomen en armoede-indicatoren"(18),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's van 31 maart 2011 over het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting(19),

–  gezien het gezamenlijk advies van het Comité voor sociale bescherming (SPC) en het Comité voor de werkgelegenheid (EMCO) van 3 oktober 2014 getiteld "Tussentijdse herziening van de Europa 2020-strategie"(20),

–  gezien het jaarverslag van het Comité voor sociale bescherming van 10 maart 2015 over de sociale situatie in de Europese Unie (2014)(21),

–  gezien de studies getiteld "The State of Lending: The Cumulative Costs of Predatory Practices"(22) van juni 2015 en "Le panier de la ménagère ... pauvre"(23) van augustus 2008,

–  gezien het advies van het Comité voor sociale bescherming van 15 februari 2011 getiteld "Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting - Vlaggenschipinitiatief van de Europa 2020-strategie"(24),

–  gezien zijn resolutie van 8 september 2015 over de follow-up van het burgerinitiatief "Right2Water"(25),

–  gezien zijn resolutie van 8 juli 2015 over het initiatief voor groene werkgelegenheid: het banenpotentieel van de groene economie benutten(26),

–  gezien het besluit van de Raad (EU) 2015/1848 van 5 oktober 2015 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten voor 2015(27), alsook zijn standpunt van 8 juli 2015 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten(28),

–  gezien zijn resolutie van 27 november 2014 over het 25-jarig bestaan van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind(29),

–  gezien zijn resolutie van 11 juni 2013 over sociale huisvesting in de Europese Unie(30),

–  gezien zijn resolutie van 4 juli 2012 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de toegang tot basisbankdiensten(31),

–  gezien zijn resolutie van 20 oktober 2010 over de rol van het minimuminkomen bij de bestrijding van armoede en de bevordering van een inclusieve samenleving in Europa(32),

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0040/2016),

A.  overwegende dat het aantal mensen in de EU voor wie armoede of sociale uitsluiting dreigt, tussen 2008 en 2013 is gestegen van 117 tot 122,6 miljoen; overwegende dat in 2013 na sociale overdrachten 16,7 % van de bevolking van de Europese Unie in armoede dreigde te vervallen, dat bij 9,6 % van de bevolking sprake was van ernstige materiële deprivatie en dat 10,7 % van de huishoudens beschouwd werd als een huishouden met een zeer lage arbeidsintensiteit; overwegende dat dit een ontwikkeling is in de tegenovergestelde richting dan die van de strategische EU-doelstelling van de Europa 2020-strategie om het aantal mensen dat door armoede en sociale uitsluiting getroffen is of bedreigd wordt, met ten minste 20 miljoen te verminderen;

B.  overwegende dat de armoederisicogrens volgens de methodologie van Eurostat is vastgesteld op 60 % van het nationaal mediaan equivalent beschikbaar inkomen;

C.  overwegende dat energiebesparingen en efficiëntieverbeteringen, in het bijzonder met betrekking tot het woningbestand, veel huishoudens in staat zouden stellen zich aan de armoede te ontworstelen; overwegende dat uit SILC-statistieken (Statistics on Income and Living Conditions) naar voren is gekomen dat 10 % van de EU-burgers in 2015 achter was met het betalen van de energierekeningen (37 % in de zwaarst getroffen lidstaat), dat 12 % van de EU-burgers in 2014 de eigen woning niet voldoende kon verwarmen (60 % in de zwaarst getroffen lidstaat) en dat 16 % van de bevolking van de EU in 2014 in een woning met een lekkend dak en vochtige muren woonde (33 % in de zwaarst getroffen lidstaat);

D.  overwegende dat meer dan twaalf miljoen mensen langdurig werkloos zijn en dat 62 % van hen al meer dan twee opeenvolgende jaren werkloos is; overwegende dat langdurig werklozen meer kans hebben om getroffen te worden door armoede en sociale uitsluiting;

E.  overwegende dat voor het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD) een belangrijke rol is weggelegd en dat het belangrijk is dat dit fonds blijft bestaan nu de sociale crisis steeds meer Europeanen treft;

F.  overwegende dat in artikel 34, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is vastgelegd dat de Unie om sociale uitsluiting en armoede te bestrijden het recht op sociale bijstand en op bijstand ten behoeve van huisvesting erkent en eerbiedigt, teneinde al diegenen die niet over voldoende middelen beschikken een waardig bestaan te verzekeren;

G.  overwegende dat de prijzen voor essentiële goederen en diensten in sommige landen gedurende bepaalde perioden relatief snel gestegen zijn, waardoor ook de uitgaven van de gezinnen zijn toegenomen;

H.  overwegende dat de "chronisch armen" – vaak langdurig werklozen, maar soms ook werkenden met een laag inkomen – en alleenstaanden met kinderen die niet of gemiddeld minder uren werken dan de hoofdkostwinner stelselmatig worden aangemerkt als de meest kwetsbare bevolkingsgroepen;

I.  overwegende dat er nog geen indicatoren zijn ontwikkeld voor absolute armoede;

J.  overwegende dat schamele en ontoereikende huisvesting de kans op een normaal leven aanzienlijk beperken; overwegende dat de kwaliteit van de aan kwetsbare groepen ter beschikking gestelde huisvesting (waaronder goede isolatie) tijdens de crisis is afgenomen, omdat het onderhoud niet kon worden gefinancierd; overwegende dat het gedurende langere perioden wonen in slechte woningen de lichamelijke gezondheid kan aantasten;

K.  overwegende dat de stijging van de gezinsuitgaven voor huisvesting, voeding, nutsvoorzieningen (elektriciteit, gas en water), vervoer, gezondheidszorg en onderwijs een belemmering vormen voor het verwezenlijken van het armoedebestrijdingsdoel van de Europa 2020-strategie;

L.  overwegende dat de kosten voor basisgoederen en -diensten en essentiële goederen en diensten in veel EU-lidstaten de afgelopen jaren snel zijn gestegen, met als gevolg dat de algemene kosten van huishoudens ook zijn toegenomen;

M.  overwegende dat de combinatie van de financiële en economische crisis en de dalende inkomens van de huishoudens tot meer werkloosheid en sociale uitsluiting heeft geleid in de EU, met name onder de meest kwetsbare groepen, waardoor er meer vraag is naar sociale voorzieningen;

N.  overwegende dat de werkloosheid onder jongeren, die al hoger lag dan voor andere leeftijdscategorieën, in de Europese Unie sinds de crisis enorm is toegenomen, en inmiddels zelfs meer dan 20 % bedraagt, met alle risico dat zij in hun vroegste jeugd al in armoede vervallen; overwegende de slotopmerkingen van het VN-Comité voor de Rechten van het Kind inzake de laatste periodieke verslagen van bepaalde Europese landen over de toename van de armoede en/of het risico op armoede onder kinderen vanwege de economische crisis; overwegende dat deze toename gevolgen heeft voor het recht op gezondheid, onderwijs en sociale bescherming;

O.  overwegende dat de armoede die de lidstaten al jarenlang teistert, een steeds grotere impact heeft op de economie, de economische groei schaadt, de overheidsbegrotingstekorten vergroot en het Europese concurrentievermogen vermindert;

P.  overwegende dat gebrekkige verwarming en huisvesting nadelige gevolgen hebben voor de gezondheid, het onderwijs en de sociale en arbeidsmarktinclusie van met name de meest kwetsbaren; overwegende dat mensen in zowel de noordelijke als de zuidelijke lidstaten eronder lijden dat zij hun woningen niet kunnen verwarmen; overwegende dat uit cijfers van EU-SILC blijkt dat huurders in de particuliere huursector in sommige lidstaten buitengewoon veel moeten betalen voor huisvesting (op basis van huurverhouding), hetgeen mogelijk kan worden verklaard door de lage kwaliteit van huisvesting en de hoge prijzen; overwegende dat veel gezinnen, mede door de stijgende energieprijzen, de kosten voor essentiële goederen en diensten niet kunnen betalen;

Q.  overwegende dat energiearmoede verband houdt met algemene armoede en het resultaat is van een aantal onderliggende voorwaarden, waaronder problemen in verband met gezondheid en handicaps, een gebrek aan toegang tot aanbiedingen op maat of onlinediensten, lage inkomens, het soort verwarmingssysteem dat door het huishouden wordt gebruikt en de kwaliteit en de energieprestaties van het woningbestand;

R.  overwegende dat werklozen, eenoudergezinnen, minder draagkrachtige gezinnen, weduwen en weduwnaars, chronisch zieken, ouderen, jongeren, minderheden en personen met een handicap dikwijls het grootste risico lopen in armoede te vervallen en het met name moeilijk hebben vanwege de hoge kosten van levensonderhoud;

S.  overwegende dat er grote verschillen tussen de lidstaten bestaan wat betreft de verstrekking van uitkeringen en een minimuminkomen, waardoor het risico op armoede door de verstrekking van uitkeringen in sommige lidstaten met 60 % wordt verminderd en in andere lidstaten slechts met 15 %; overwegende dat door de verstrekking van uitkeringen het risico op armoede in de EU gemiddeld met 35 % wordt verminderd;

T.  overwegende dat het komende verslag van Eurofound, getiteld "Housing in Europe", een model zal bevatten dat aantoont dat de bestaande niveaus van gebrekkige huisvesting (woningen) de EU-28 jaarlijks in totaal 170 miljard EUR kosten aan medische zorg (cijfers van 2011); overwegende dat wanneer alle onderhoudswerkzaamheden zouden worden uitgevoerd, in het eerste jaar ongeveer 8 miljard EUR aan medische kosten zou kunnen worden bespaard en dat het uitvoeren van deze werkzaamheden ook in de toekomst voordelen zou blijven opleveren;

U.  overwegende dat de VN heeft bevestigd dat het mensenrecht op water en sanitaire voorzieningen inhoudt dat iedereen recht heeft op water voor persoonlijk en huishoudelijk gebruik dat van goede of aanvaardbare kwaliteit, veilig, fysiek toegankelijk, betaalbaar en toereikend is; overwegende dat in een verdere aanbeveling van de VN werd opgemerkt dat 3 % van de inkomsten van een huishouden aan water zou mogen worden besteed, indien hiervoor betaald moet worden; overwegende dat de privatisering van waterdiensten negatieve gevolgen heeft voor huishoudens die in of op de rand van armoede leven;

V.  overwegende dat energiearmoede een toenemend probleem is in Europa dat de komende jaren waarschijnlijk nog groter zal worden als gevolg van de verwachte stijging van de energieprijzen, de gelijktijdige toename van de ongelijkheid van inkomens en van armoede in het algemeen, het gebrek aan adequate verwarmingssystemen, en de over het algemeen slechte isolatie van de huizen, met name in de mediterrane landen;

W.  overwegende dat in de EU 12 miljoen meer vrouwen dan mannen in armoede leven; overwegende dat onder meer de loon- en pensioenkloof tussen mannen en vrouwen, het grote aantal vrouwen dat een onzekere baan heeft en het feit dat vrouwen vaak worden gedwongen economisch inactief te zijn vanwege de hoge kosten van de kinderopvang, bijdragen tot deze ongelijkheid;

X.  overwegende dat de genderkloof op het gebied van beloning, werktijden en loopbaanduur waarmee vrouwen hun hele arbeidzame leven mee te maken hebben, rechtstreeks gevolgen heeft voor hun leven als gepensioneerde; overwegende dat vrouwen ouder dan 65 een substantieel hoger risico op armoede of sociale uitsluiting lopen dan hun mannelijke evenknieën, aangezien het gemiddelde pensioeninkomen van vrouwen momenteel lager, en zelfs vaak aanzienlijk lager, is dan dat van mannen;

Y.  overwegende dat de energie-unie doeltreffende antwoorden moet vinden op de energiearmoede die meer dan 100 miljoen Europeanen treft, en wel door kwetsbare consumenten te emanciperen, de energie-efficiënte voor de meest kwetsbare groepen te verbeteren en herstelmaatregelen te ontwikkelen die energie betaalbaar maken voor behoeftigen;

Z.  overwegende dat de lidstaten in Richtlijn 2012/27/EU wordt gevraagd bewustmakingsprogramma's te ontwikkelen en mensen en huishoudens voor te lichten en te adviseren over energie-efficiëntie;

AA.  overwegende dat armoede onder gezinnen een ondeelbaar geheel vormt en dat daarom de rol van energieaspecten binnen dat geheel moet worden benadrukt;

AB.  overwegende dat de renovatie van het nationale gebouwenbestand, met als doel om de energie-efficiëntie ervan te verhogen, rechtstreeks tot lagere energiekosten zal leiden, in het bijzonder voor armere gezinnen, en de werkgelegenheid zal stimuleren;

AC.  overwegende dat 22 348 834 huishoudens (ongeveer 11 % van de bevolking van de EU) meer dan 40 % van hun besteedbaar inkomen uitgeven aan huisvesting; overwegende dat te hoge woonlasten in het Europees semester zijn aangemerkt als een "sociale trend om in de gaten te houden"; overwegende dat 21 942 491 huishoudens (ongeveer 10,8 % van de bevolking van de EU) moeite hebben om hun woning voldoende te verwarmen; overwegende dat de EU en de lidstaten dringend beleidsmaatregelen moeten vaststellen, uitvoeren en handhaven die huishoudens in staat stellen hun woonlasten te betalen, met inbegrip van huisvestingsvergoedingen;

AD.  overwegende dat de marktprijzen van energie in Europa een convergerende trend vertonen, terwijl de koopkracht niet in dezelfde mate convergeert;

AE.  overwegende dat toegang tot huisvesting een grondrecht is dat kan worden beschouwd als een allereerste voorwaarde voor de uitoefening van en de toegang tot andere grondrechten en een menswaardig leven; overwegende dat toegang tot steun om fatsoenlijke en passende huisvesting te vinden een internationale verplichting van de lidstaten is waarmee de Unie rekening moet houden, aangezien het recht op toegang tot en ondersteuning bij huisvesting wordt erkend in zowel artikel 34 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de artikelen 30 en 31 van het herziene Sociale Handvest van de Raad van Europa als artikel 25 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en is opgenomen in tal van grondwetten van de lidstaten;

AF.  overwegende dat huisvesting de belangrijkste uitgavenpost is voor de Europese huishoudens; overwegende dat de stijging van de prijzen die verband houden met huisvesting (kadasterbelasting, eigendomskosten, huur, energieverbruik) voor instabiliteit en onzekerheid zorgt en als een grote bron van bezorgdheid moet worden beschouwd;

AG.  overwegende dat gebrekkige huisvesting en energiearmoede vaker voorkomen in landen met een lager percentage sociale huurwoningen, d.w.z. in oostelijke en mediterrane landen;

AH.  overwegende dat het percentage van het totale woningbestand dat uit sociale huurwoningen bestaat, laat zien dat het percentage sociale huurwoningen in westelijke en noordelijke landen hoger ligt dan het EU-gemiddelde, terwijl de mediterrane en Oost-Europese landen een minimaal aanbod aan sociale huurwoningen aanhouden (ongeveer 5 %) of zelfs helemaal geen sociale huurwoningen hebben;

AI.  overwegende dat uit onderzoek van Eurofound blijkt dat voor veel mensen met een laag inkomen achterstallige energierekeningen een belangrijk soort schuld zijn, iets dat soms over het hoofd wordt gezien;

AJ.  overwegende dat sociale huisvesting een essentiële rol speelt in de verwezenlijking van de doelstelling van de Europa 2020-strategie om de armoede terug te dringen, aangezien zij bijdraagt aan het waarborgen van een hoge mate van werkgelegenheid, sociale inclusie en sociale samenhang, de beroepsmobiliteit ten goede komt en armoede helpt bestrijden;

AK.  overwegende dat in het verslag van Eurofound, getiteld "Access to benefits: reducing non-take-up", duidelijk wordt benadrukt dat sociale uitkeringen en minimuminkomensregelingen niet altijd diegenen bereiken die daar recht op hebben; overwegende dat het invoeren van dergelijke stelsels alleen niet voldoende is, maar dat er ook voor moet worden gezorgd dat ze worden benut door diegenen die er recht op hebben; overwegende dat ook rekening moet worden gehouden met de besparingen die op de lange termijn worden gerealiseerd wanneer uitkeringen op snelle, doeltreffende en efficiënte wijze terechtkomen bij de beoogde doelgroepen;

AL.  overwegende dat de crisis gevolgen heeft gehad voor de toegang tot huisvesting voor huishoudens en voor de investeringen in sociale woningen in de Unie, dat de overheidsuitgaven voor investeringen in sociale woningen er ernstig onder te lijden hebben gehad en dat de lidstaten en de Unie daarom dringend maatregelen moeten nemen om het recht op toegang tot degelijke, betaalbare huisvesting te waarborgen;

AM.  overwegende dat armoede en sociale uitsluiting een doorslaggevende sociale factor blijven voor de gezondheidstoestand en de levensomstandigheden, waaronder de levensverwachting, in het bijzonder gezien de impact van kinderarmoede op de gezondheid en het welzijn van kinderen, en dat er, in termen van de toegang tot betaalbare gezondheidsdiensten, inkomsten en rijkdom, op het gebied van gezondheidszorg nog altijd een grote kloof gaapt tussen rijk en arm, die op sommige gebieden enkel dieper wordt;

AN.  overwegende dat het Comité voor sociale bescherming van de Raad van de Europese Unie in zijn advies van 20 mei 2010 zijn bezorgdheid uit over het feit dat de huidige economische en financiële crisis nadelige gevolgen zou kunnen hebben voor de toegang van burgers tot gezondheidsdiensten en voor de begroting voor gezondheidszorg van de lidstaten;

AO.  overwegende dat de huidige economische en financiële crisis in meerdere lidstaten een ernstige weerslag kan hebben op de gezondheidssector, zowel aan de vraag- als de aanbodzijde;

AP.  overwegende dat de beperkingen waartoe de huidige economische en financiële crisis heeft geleid, de financiële en organisatorische haalbaarheid van de gezondheidsstelsels van de lidstaten op termijn ernstig zouden kunnen schaden en zo de gelijke toegang tot gezondheidszorg op hun grondgebied zouden kunnen belemmeren;

AQ.  overwegende dat de combinatie van armoede met andere kwetsbaarheidsfactoren, zoals jeugd of ouderdom, invaliditeit of minderheidsachtergrond, ongelijkheden op gezondheidsgebied verder in de hand kan werken en dat een slechte gezondheid op haar beurt tot armoede en/of sociale uitsluiting kan leiden;

AR.  overwegende dat, volgens de laatste cijfers van Eurostat, 21 % van de huishoudens in de EU-28 geen toegang heeft tot het internet en dat 20 % van de 16- tot 74-jarigen verklaart nog nooit het internet te hebben gebruikt; overwegende dat het percentage huishoudens dat over een internetverbinding beschikt het hoogst is in Nederland (95 %), terwijl Bulgarije met 54 % de laatste plaats bekleedt;

AS.  overwegende dat de digitale interne markt een van de tien prioriteiten van de nieuwe Commissie is en dat in de toekomst 90 % van de banen enige IT-vaardigheden zal vereisen; overwegende dat 59 % van de Europese burgers toegang heeft tot het 4G-netwerk, maar dat dit percentage in plattelandsgebieden op 15 % blijft steken;

AT.  overwegende dat fatsoenlijk werk de beste manier blijft om het risico op armoede en sociale uitsluiting te ontlopen en dat ICT-vaardigheden en de toegang tot informatie- en communicatietechnologie onmiskenbare troeven zijn in de zoektocht naar werk;

AU.  overwegende dat in de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 28 juli 2010 over het mensenrecht op water en sanitaire voorzieningen, het recht op gezond en schoon drinkwater wordt erkend als een grondrecht dat van essentieel belang is voor de volledige uitoefening van zowel het recht op leven als alle mensenrechten;

AV.  overwegende dat het sectoroverstijgende genderaspect van armoede een holistische aanpak vereist om verschillende vormen van discriminatie aan te pakken, evenals kwesties als huisvesting, energiekosten, openbare diensten, baanzekerheid, onzeker werk en belastingbeleid;

AW.  overwegende dat de armoedebestrijdingsdoelstellingen niet kunnen worden verwezenlijkt zonder de armoede onder vrouwen aan te pakken, aangezien gendergelijkheid, de economische onafhankelijkheid en de emancipatie van vrouwen noodzakelijk zijn voor opwaartse convergentie van de terugdringing van de armoede;

AX.  overwegende dat het verzamelen van gegevens over en het maken van beleid op het gebied van armoede, inkomens en de kosten van levensonderhoud op basis van het huishouden als meeteenheid uniformiteit en een gelijke verdeling van middelen tussen de leden van huishoudens veronderstelt; overwegende dat huishoudens in de praktijk sterk van elkaar verschillen en middelen ongelijk kunnen zijn verdeeld, bijvoorbeeld tussen mannen en vrouwen, waardoor een beleidsaanpak op basis van individuele kosten en inkomens noodzakelijk is;

AY.  overwegende dat 17 % van de eenoudergezinnen, die in de overgrote meerderheid van de gevallen door een vrouw geleid worden, de eigen woning niet warm kan houden, tegen 10 % van de algemene bevolking; overwegende dat de groothandelsprijzen van energie zijn gedaald, terwijl de kleinhandelsprijzen zijn gestegen, waardoor de kosten zijn toegenomen; overwegende dat een EU-brede definitie van energiearmoede helaas ontbreekt, terwijl vrouwen onevenredig door dit verschijnsel worden getroffen;

AZ.  overwegende dat de werkloosheid onder jonge vrouwen hoger is dan die in andere leeftijdsgroepen, waardoor jonge vrouwen al vroeg het risico lopen om in armoede te vervallen;

BA.  overwegende dat een van de belangrijkste factoren voor dakloosheid onder vrouwen de stijgende huishoudelijke kosten en te hoge woonlasten zijn en dat meer onderzoek moet worden gedaan naar de aantallen vrouwen die hun woning kwijtraken of verlaten en de oorzaken daarvan; overwegende dat de hoogte van de schulden van huishoudens en individuele personen rechtstreeks verband houdt met de kosten van het voeren van een huishouden en dat deze schulden een belangrijke oorzaak van armoede en sociale uitsluiting vormen;

Voornaamste aanbevelingen

Op basis van de aanbevelingen in deze resolutie:

1.  vraagt de Commissie en de lidstaten zich volledig toe te leggen op de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting en een geïntegreerde strategie vast te stellen om alle vormen ervan te bestrijden aan de hand van een holistische benadering die economisch beleid, onderwijs-, werkgelegenheids-, energie- en vervoersbeleid en sociaal beleid op basis van optimale praktijken op elkaar laat aansluiten;

2.  vraagt de lidstaten een moratorium op afsluiting van de verwarming tijdens de winter te onderschrijven om ervoor te zorgen dat huishoudens tijdens een welomschreven winterperiode niet van energie kunnen worden afgesloten of dat huishoudens die al afgesloten zijn, opnieuw moeten worden aangesloten, en benadrukt in dit verband dat daarmee verband houdende kosten van dien aard zijn dat ze onder de verantwoordelijkheid van de overheid vallen, aangezien het in de eerste plaats de regeringen zijn die de verantwoordelijkheid dragen voor sociaal beleid; verzoekt de lidstaten na te gaan welke maatregelen er moeten worden genomen om te voldoen aan de normen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor een adequate temperatuur in huis;

3.  verzoekt de Commissie om een effectbeoordeling uit te voeren van de minimuminkomensregelingen in de EU en verdere stappen te overwegen, met inachtneming van de economische en sociale omstandigheden van elke lidstaat, en daarnaast na te gaan of huishoudens door de regelingen in staat worden gesteld hun primaire levensbehoeften te vervullen; verzoekt de Commissie om op basis hiervan en overeenkomstig de nationale praktijken en tradities, met inachtneming van de individuele kenmerken van de lidstaten en met het oog op de bevordering van de sociale convergentie binnen de EU, na te gaan op welke manier en met behulp van welke middelen kan worden voorzien in een toereikend minimuminkomen;

4.  roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat de nationale, regionale en lokale overheden de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) niet alleen efficiënter en gerichter gebruiken om de energiearmoede, de stijgende kosten van levensonderhoud, sociale uitsluiting, gebrekkige huisvesting en de slechte kwaliteit van huisvesting tegen te gaan, maar dat ook zorgvuldiger toezicht wordt gehouden op het gebruik van deze fondsen; is van mening dat de Commissie op dit vlak meer ruimte moet bieden voor flexibiliteit;

5.  verzoekt de Commissie en de lidstaten een top te wijden aan armoedebestrijding, extreme armoede, sociale uitsluiting en de toegang tot een waardige levensstandaard;

EU-beleid om het armoedebestrijdingsdoel te halen

6.  vindt het betreurenswaardig dat het aantal mensen dat door armoede en sociale uitsluiting wordt bedreigd, is toegenomen, en dat terwijl de Europa 2020-doelstelling erop gericht is het aantal mensen dat in deze categorie valt met ten minste 20 miljoen te verminderen; betreurt voorts dat de indicatoren voor armoede slechts in een paar lidstaten zijn verbeterd; vraagt de Commissie en de lidstaten zich opnieuw ertoe te verbinden de armoedebestrijdingsdoelstelling te verwezenlijken, die steeds verder uit zicht raakt;

7.  roept de lidstaten op iedereen toegankelijke en passende inkomenssteun te bieden, waaronder – zolang nodig – een minimuminkomen, en voor de nodige financiële compensatie te zorgen om armoede tegen te gaan wanneer de kosten niet op de korte termijn kunnen worden verlaagd; benadrukt dat moet worden vastgesteld aan welke criteria men moet voldoen om in aanmerking te komen voor een regeling voor een toereikend minimuminkomen;

8.  dringt bij de lidstaten aan op heroverweging en aanpassing van beleid dat armoede in de hand werkt;

9.  verzoekt de Commissie de mogelijkheid te overwegen om het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen te verlengen na de programmeringsperiode 2014-2020 en daarbij zowel te zorgen voor meer coördinatie met andere Europese fondsen, en dan in het bijzonder met het Europees Sociaal Fonds (ESF), als voor een actief arbeidsbeleid, teneinde de integratie van de meest behoeftigen op de arbeidsmarkt te bevorderen en na te gaan in hoeverre de meest behoeftige en kwetsbare groepen, zoals jonge vrouwen, eenoudergezinnen, personen met een handicap en oudere vrouwen, profijt hebben gehad van het programma;

10.  verzoekt de lidstaten om organisaties die armoede bestrijden gemakkelijker toegang te verlenen tot de Europese financiering uit hoofde van het FEAD, zonder de administratieve lasten voor deze organisaties, die vaak met personeelsgebrek kampen, te verhogen;

11.  verzoekt de Commissie en de lidstaten mechanismen in te voeren voor de erkenning van competenties die door informeel en niet-formeel leren zijn verworven;

12.  wijst erop dat de tenuitvoerlegging van initiatieven zoals de jongerengarantie hand in hand moet gaan met inzicht in de werkgelegenheidsstructuur van de gebieden waar dergelijke initiatieven ten uitvoer moeten worden gelegd; benadrukt dat de rol van arbeidsbureaus moet worden geherdefinieerd, met als doel om gebruikers te helpen, rekening te houden met hun specifieke omstandigheden, vaardigheden op peil te houden en aandacht te besteden aan ontwikkelingssectoren door middel van rechtstreeks contact met ondernemers, opdat deze hun behoeften op het gebied van vaardigheden kenbaar maken;

13.  is verheugd over het voornemen van de Commissie om met een voorstel te komen voor de ontwikkeling van een Europese pijler voor sociale rechten; herinnert eraan dat bij een dergelijke pijler uitvoering moet worden gegeven aan artikel 9 VWEU;

14.  ondersteunt het voornemen van de Commissie om naar een "sociale AAA-rating" voor de Unie te streven door nieuwe maatregelen voor te stellen om de doeltreffendheid van het sociaal en werkgelegenheidsbeleid te verbeteren en in het licht hiervan onder meer met een duidelijke strategie voor de bestrijding van genderaspecten van sociale uitsluiting te komen;

15.  vraagt de Commissie en de lidstaten een EU-kader te ontwikkelen, goed te keuren en toe te passen om armoede en sociale uitsluiting te verminderen in overeenstemming met de Europa 2020-strategie, met concrete maatregelen en acties, onder andere met betrekking tot energie-armoede;

16.  herinnert aan het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité getiteld "Pleidooi voor een gecoördineerde Europese actie om energiearmoede te voorkomen en te bestrijden" en wijst op zijn aanbeveling over de oprichting van een Europese Waarnemingspost voor armoede, met energiearmoede als voornaamste aandachtspunt en het bijeenbrengen van alle belanghebbenden om Europese indicatoren voor energiearmoede te helpen uitwerken (in overleg met Eurostat), de stand van zaken in kaart te brengen, optimale praktijken vast te stellen en aanbevelingen op te stellen om de doeltreffendheid van de preventie en de aanpak van het probleem te verbeteren en op dit gebied voor Europese solidariteit te zorgen, als een van de taken; benadrukt dat er indicatoren moeten worden ontwikkeld en gegevens moeten worden verzameld over huishoudelijke consumptie en kosten die verband houden met energiearmoede, zodat er betrouwbare informatie kan worden voorgelegd en empirisch onderbouwde beleidsvorming en doeltreffend toezicht tot de mogelijkheden behoren;

17.  is van mening dat armoede en sociale uitsluiting een intergenerationele component omvatten, en wijst er daarom op dat kinderen uit gezinnen die onder de armoededrempel leven, toegang moeten krijgen tot onderwijs; pleit voor beleid om vroegtijdig schoolverlaten te voorkomen;

18.  roept de Raad en de lidstaten op in het licht van de toenemende armoede meer inspanningen te leveren om mensen voor wie armoede of sociale uitsluiting dreigt, te helpen, en daarbij een sterk genderperspectief te hanteren, bijvoorbeeld in de vorm van een aanbeveling van de Raad, opdat het armoedebestrijdingsdoel van de Europa 2020-strategie kan worden verwezenlijkt;

19.  wijst nogmaals op het belang van het versterken van de positie van vrouwen en meisjes door middel van zowel formeel als informeel onderwijs, en op de rol van onderwijs bij het bestrijden van genderstereotypen en stigmatisering van armoede en het verhogen van de inkomens van vrouwen door hun integratie in sectoren waar vrouwen ondervertegenwoordigd zijn, zoals natuurwetenschappen, technologie, engineering en ondernemerschap, en verzoekt de Commissie om doelstellingen op het gebied van beroepsopleidingen van vrouwen op te nemen in landenspecifieke aanbevelingen;

20.  wenst dat elke lidstaat een gedetailleerde routekaart voor het terugdringen van armoede indient, waarin ook wordt beschreven hoe genderspecifieke aspecten van armoede en sociale uitsluiting in de strategie van de betreffende lidstaat zijn geïntegreerd;

Middelen en inkomen van arme huishoudens

21.  benadrukt dat een fatsoenlijk inkomen van fundamenteel belang is om een waardig leven te kunnen leiden; benadrukt dat, hoewel werk van essentieel belang kan zijn om een uitweg te vinden uit de armoede, een minimuminkomen dat voldoende is om in primaire levensbehoeften te voorzien, evenzeer van belang is; herinnert eraan dat in 2013 16,7 % van de bevolking van de EU-28 na sociale overdrachten het risico liep in armoede te vervallen, wat betekent dat hun besteedbaar inkomen onder de nationale armoederisicogrens lag, en dat armoede onder werkenden nog altijd onaanvaardbaar veel voorkomt, evenals absolute armoede;

22.  verzoekt de Commissie om, in het kader van het Europees semester, de lidstaten aanbevelingen te doen ten aanzien van het beleid dat zij dienen te voeren en de hervormingen die zij dienen door te voeren om armoede en sociale uitsluiting effectief te bestrijden, en zodoende de sociale convergentie te bevorderen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van elke lidstaat;

23.  herinnert aan het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Europees minimuminkomen en armoede-indicatoren; wijst erop dat in het advies steun wordt uitgesproken voor de Europese kaderrichtlijn betreffende een minimuminkomen en dat op grond van deze kaderrichtlijn gemeenschappelijke normen en indicatoren moeten worden vastgesteld, methoden moet worden aangereikt om de tenuitvoerlegging ervan te controleren en de dialoog tussen de sociale partners, de lidstaten en de EU-instellingen moet worden bevorderd; is van mening dat een dergelijke kaderrichtlijn op feiten en rechten gebaseerd moet zijn en daarnaast de sociale en economische context van alle lidstaten in acht moet nemen, evenals het subsidiariteitsbeginsel;

24.  benadrukt dat minimuminkomensregelingen zowel ernstige materiële deprivatie moeten voorkomen en verhelpen als een inkomen boven de armoedegrens mogelijk moeten maken; herinnert eraan dat nationale minimuminkomensregelingen essentiële instrumenten kunnen zijn om uitvoering te geven aan artikel 9 VWEU, dat adequate sociale bescherming garandeert, evenals bestrijding van sociale uitsluiting, participatie in de samenleving, bescherming van de volksgezondheid en meer gelijke kansen; staat achter het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité dat minimuminkomensregelingen moeten worden geflankeerd door een leven lang leren, betrokkenheid van belanghebbenden en actief arbeidsmarktbeleid dat erop gericht is om werklozen te begeleiden bij hun herintrede op de arbeidsmarkt en bij het vinden van een fatsoenlijke baan;

25.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om informatie, advies en hulp te verstrekken aan mensen die risico lopen op armoede en sociale uitsluiting, met als doel om hen te helpen geïnformeerde keuzes te maken met betrekking tot hun energieverbruik, en vraagt de Commissie en de lidstaten daarnaast niet-gouvernementele actoren en lokale autoriteiten die gericht advies over energie verstrekken, te ondersteunen, energie-adviseurs op te leiden en energieleveranciers te verplichten in hun energiefacturen voor huishoudens informatie op te nemen over maatregelen om het energieverbruik te verlagen en de energie-efficiëntie te verhogen;

26.  spoort de lidstaten aan waar nodig een proactief beleid te voeren om de toegang tot behoorlijke en kwalitatief hoogwaardige huisvesting te waarborgen; verzoekt de lidstaten om, wanneer er dringende sociale maatregelen noodzakelijk zijn, een beleid te voeren van redelijke huur en wijst erop dat een dergelijk beleid vergezeld moet gaan van huisvestings- en gemeenschapsprogramma's voor de lange termijn die gericht zijn op de uitbreiding van het aanbod aan woningen voor verschillende sociaal achtergestelde doelgroepen; onderstreept dat in de EU nog altijd behoefte is aan doeltreffende maatregelen, zoals doeltreffende regelgeving inzake consumentenbescherming op de hypotheekmarkt, om te voorkomen dat er vastgoedzeepbellen ontstaan; is in dit verband voorstander van beleidsmaatregelen om te voorkomen dat huishoudens met financiële problemen hun eerste woning moeten verlaten;

27.  verzoekt de Commissie en de lidstaten het grondrecht van Europese burgers op bijstand voor huisvesting te waarborgen als een allereerste voorwaarde voor menselijke waardigheid; roept op tot erkenning van het belang van betaalbare huurwoningen als middel om toegang tot huisvesting voor mensen met een laag inkomen te bevorderen, en roept de lidstaten op voor voldoende betaalbare woningen te zorgen;

28.  benadrukt dat armoede onder ouderen in veel lidstaten een groot probleem is; verzoekt de lidstaten derhalve de pensioenstelsels te hervormen om zowel toereikende pensioenen als de duurzaamheid en zekerheid van de pensioenstelsels te waarborgen;

29.  verzoekt de Commissie het probleem van dakloosheid als een extreme vorm van armoede in kaart te brengen, en dan met name de sterfgevallen in de winter onder daklozen en mensen die in koude woningen wonen; roept de lidstaten op hun voortgang op het gebied van het uitbannen van extreme vormen van armoede opnieuw te beoordelen;

30.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om met spoed beleidsmaatregelen vast te stellen, uit te voeren en te handhaven die huishoudens in staat stellen hun woonlasten te betalen, waaronder huisvestingsvergoedingen, gezien het feit dat 22 348 834 huishoudens (ongeveer 11 % van de bevolking van de EU) meer dan 40 % van hun besteedbaar inkomen aan huisvesting uitgeven en dat 21 942 491 huishoudens (ongeveer 10,8 % van de bevolking van de EU) moeite hebben om hun woning voldoende te verwarmen;

31.  herinnert eraan dat huishoudens met een laag inkomen en huishoudens die in armoede leven of het risico lopen om in armoede te vervallen afhankelijker zijn van de verlening van betaalbare en kwalitatief hoogwaardige openbare diensten; verzoekt de lidstaten de overheidsuitgaven te doen die noodzakelijk zijn om huishoudens met een laag inkomen hoogwaardige openbare diensten te kunnen aanbieden;

Huishoudelijke uitgaven van arme huishoudens

32.  is ingenomen met de werkzaamheden van de Commissie op het gebied van referentiebegrotingen, die een stap in de goede richting zijn, aangezien het nog niet is gelukt om de inkomsten en de uitgaven van arme huishoudens op een meer evenwichtige manier aan te pakken, met behulp van een op gegevens gebaseerde benadering; wijst erop dat referentiebegrotingen van huishoudelijke kosten gebruikt zouden kunnen worden om de te verstrekken steun vorm te geven en de toereikendheid ervan te testen; is van mening dat een dergelijk instrument van essentieel belang is om de sociale samenhang binnen de Unie nieuw leven in te blazen, ongelijkheden te verminderen en de Europa 2020-doelstelling inzake armoede en sociale uitsluiting te verwezenlijken; benadrukt dat het verlagen van de huishoudelijke uitgaven van arme huishoudens een positief effect zal hebben op de betrokken huishoudens alsook op de – met name lokale – economie en de sociale samenhang;

33.  herinnert eraan dat arme huishoudens het grootste gedeelte van hun inkomen uitgeven aan voedsel, huisvesting en nutsvoorzieningen en roept de Commissie daarom op, met het oog op armoedebestrijding, haar beleidslijnen beter op elkaar af te stemmen, regelmatig een dialoog tot stand te brengen met diegenen die door armoede worden getroffen, om daarmee te waarborgen dat deze mensen kunnen bijdragen aan de evaluatie van het beleid dat hen aanbelangt;

34.  benadrukt dat er tot dusver op EU-niveau nog geen definitie van energiearmoede bestaat, en dat het daardoor zeer moeilijk is de ernst, de oorzaken en de gevolgen van deze vorm van armoede in de EU naar behoren in te schatten; vraagt de Commissie om samen met de belanghebbenden een gemeenschappelijke definitie van energiearmoede op te stellen en voorts vast te stellen welke factoren de kwetsbaarheid van huishoudens vergroten;

35.  vraagt de Commissie om effectbeoordelingen voor te leggen en informatie te verstrekken over optimale praktijken ter bestrijding van de energiearmoede in de lidstaten in deze context; benadrukt dat energie betaalbaar moet zijn voor alle burgers van de Unie;

36.  wijst erop dat het van groot belang is om te voorkomen dat in de toekomst nog meer jongeren ten prooi vallen aan energiearmoede;

37.  merkt op dat is aangetoond dat economisch en financieel onderwijs op jonge leeftijd tot betere economische beslissingen leidt op latere leeftijd, bijvoorbeeld bij het beheer van uitgaven en inkomsten; beveelt de uitwisseling van optimale praktijken aan, evenals de bevordering van onderwijsprogramma's die speciaal zijn gericht op vrouwen en meisjes behorend tot kwetsbare groepen en gemarginaliseerde gemeenschappen die geconfronteerd worden met armoede en sociale uitsluiting;

38.  benadrukt dat een niet verwaarloosbaar deel van de mensen die het slachtoffer worden van energiearmoede het risico loopt op armoede en sociale uitsluiting en dat deze mensen zich daarom geen aanloopinvesteringen in isolatie en energie-efficiënte apparaten kunnen veroorloven; wijst erop dat dit tot een vicieuze cirkel leidt waarin een steeds groter deel van het gezinsinkomen aan nutsvoorzieningen wordt besteed, meer dan nodig is, terwijl zaken als energie-inefficiëntie of het gebrek aan energie niet worden aangepakt;

39.  verzoekt de Commissie, het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) en de lidstaten onderzoek te verrichten naar dakloosheid onder vrouwen en de oorzaken en onderliggende factoren ervan, aangezien dit verschijnsel niet op toereikende wijze in de huidige statistieken tot uiting komt; merkt op dat genderspecifieke elementen die daarbij in aanmerking zouden moeten worden genomen op gender gebaseerde economische afhankelijkheid, tijdelijke huisvesting en het vermijden van sociale diensten dienen te omvatten;

40.  steunt het initiatief om een referentiebegroting op te stellen, als richtsnoer, en verzoekt de Commissie om genderspecifieke overwegingen in aanmerking te nemen in het ontwerp daarvan, met inbegrip van genderongelijkheden binnen huishoudens;

41.  is van mening dat ook de hogere levensverwachting van vrouwen in aanmerking moet worden genomen als een potentiële factor voor kwetsbaarheid en uitsluiting;

Gerichte financiering en beleidsmaatregelen ter bestrijding van armoede en energie-inefficiëntie

42.  verzoekt de lidstaten en de EU microkredieten of leningen zonder of met een lage rente te verstrekken aan huishoudens met een laag inkomen (bijvoorbeeld via de EIB), met als doel om hen te ondersteunen bij initiële investeringen in hernieuwbare energie of energie-efficiëntie, zoals isolatie, zonne-energie en energie-efficiënte apparaten;

43.  dringt er bij de lidstaten op aan om ervoor te zorgen dat de investeringen die worden gedaan, zowel in nieuwe woningen als in de renovatie van bestaande woningen, gebaseerd zijn op energie-efficiëntie;

44.  herinnert eraan dat gerichte beleidsmaatregelen en EU-financiering om de energiekosten van arme huishoudens te verminderen door in hernieuwbare energie of energie-efficiëntie te investeren, op de middellange termijn verschillende positieve effecten kunnen hebben, waaronder betere levensomstandigheden, een betere gezondheid van de betrokkenen, minder huishoudelijke kosten, zodat arme gezinnen financiële ademruimte krijgen, en meer lokale investeringen en werkgelegenheid, en daarnaast kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie;

45.  onderstreept bovendien dat er toezicht moet worden gehouden op het gebruik van fondsen en dat de informatie over en de toegang tot die fondsen moeten worden vereenvoudigd;

46.  wijst erop dat armoedebestrijding niet alleen vanuit een sociale of politieke invalshoek moet worden benaderd, maar ook vanuit een economische invalshoek die op de middellange termijn resultaten oplevert; dringt erop aan dat de Commissie in haar huidige prioriteiten opneemt dat de huidige dynamiek, die niet alleen ongelijkheid creëert maar ook nog eens bijzonder nadelige gevolgen heeft voor de samenhang en armoede in de hand werkt, moet worden tegengegaan;

47.  wijst op de rol die de EU en de lidstaten moeten spelen bij het reduceren van de energiekosten van huishoudens, ten eerste door voor leveringszekerheid te zorgen om zich te wapenen tegen omvangrijke prijsschommelingen op de energiemarkt en daarbij betere verbindingen, een betere marktintegratie en investeringen in duurzame energie tot stand te brengen en voor meer investeringen in onderzoek naar duurzame energie te zorgen, en ten tweede door hun beleid voor steun aan de energie-efficiëntie van huishoudens te versterken en daarbij de aandacht in het bijzonder te laten uitgaan naar huishoudens wier elektriciteit is afgesloten en die in armoede leven en te maken hebben met sociale uitsluiting; is van mening dat consumentenbescherming een van de prioriteiten van de Unie moet zijn;

48.  betreurt de financiële speculatie met natuurlijke hulpbronnen en energiebronnen, in het bijzonder met onverplaatsbare bronnen, zoals waterkrachtenergie, en dringt er derhalve bij de Commissie en de lidstaten op aan om, onder meer aan de hand van een passende belastingheffing, de nodige maatregelen te nemen om de energiekosten van arme huishoudens te verlagen;

49.  is verheugd dat investeringen in energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen in aanmerking komen voor steun in het kader van de ESI-fondsen voor 2014-2020, gezien de belangrijke rol die zij spelen bij het verlagen van de energiegerelateerde huishoudelijke kosten; spoort de Commissie en de lidstaten ertoe aan het volledige potentieel van de Europese fondsen te benutten voor het uitbannen van energiearmoede; benadrukt dat de belemmeringen die doeltreffende benutting in de weg staan, zoals de toegankelijkheid van cohesiefondsen voor kleine organisaties of het gebrek aan informatie, met name met betrekking tot aanvraagvereisten, moeten worden weggenomen;

50.  herinnert eraan dat begunstigden die werken met of deel uitmaken van arme huishoudens, slechts een doelgroep kunnen zijn onder bepaalde voorwaarden, waaraan in mindere mate wordt voldaan bij grotere fondsen zoals het EFRO dan bij de ESI-fondsen;

51.  vraagt de lidstaten en de Commissie het gebruik van kruisfinancieringsmechanismen, met name tussen het ESF en het EFRO, te vergemakkelijken als het gaat om projecten rond hernieuwbare energiebronnen of energie-efficiëntie die energiearme huishoudens als doelgroep hebben; wijst op de talrijke voordelen van meerfondsenprogramma's bij de aanpak van sectoroverschrijdende kwesties, waaronder kwesties die verband houden met energiearmoede;

52.  benadrukt dat de kwaliteit van woningen van huishoudens met een laag inkomen in landelijke gebieden vaak zeer slecht is, ongeacht of dit huur- of eigendomswoningen zijn; herinnert eraan dat dit de uitzichtloze situatie verergert, waarbij de energiekosten hoog zijn en er geen geld overblijft voor investeringen in het verlagen van de energiekosten; verzoekt de Commissie en de lidstaten de manier waarop Leader en Elfpo de energiearmoede aanpakken, anders vorm te geven, namelijk door de operationele programma's en financiering met name te richten op het genereren van gediversifieerde hernieuwbare energie, met name binnen lokale netwerken, met inbegrip van energie-efficiëntiemaatregelen voor gebouwen gereserveerd voor huishoudens die lijden onder energiearmoede;

53.  herinnert eraan dat huurders beperkte toegang hebben tot financiering voor energie-efficiëntie, aangezien zij niet de eigenaren van het onroerend goed zijn; brengt in herinnering dat huurders minder worden geprikkeld om te investeren, omdat zij gemakkelijker en vaker verhuizen dan huiseigenaren; is verheugd over het proefproject van de Commissie over brandstof-/energiearmoede – beoordeling van de gevolgen van de crisis en evaluatie van bestaande en mogelijke nieuwe maatregelen in de lidstaten, dat gericht is op de aanpak van dit probleem; verzoekt de Commissie om op basis van de resultaten van dit proefproject bepalingen vast te stellen om EU-financiering vrij te maken voor energie-efficiëntiemaatregelen die door huurders worden genomen;

54.  herinnert de lidstaten eraan dat ten minste 20 % van de ESF-middelen in elke lidstaat moeten worden bestemd voor werkzaamheden in het kader van de doelstelling "bevordering van sociale inclusie en bestrijding van armoede en discriminatie" en dat het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen ook kan worden gebruikt voor maatregelen op het gebied van sociale inclusie;

55.  wijst erop dat het de meest behoeftige huishoudens direct verlichting zou bieden en dat hun leefomstandigheden zouden verbeteren wanneer ze worden voorzien van kleinschalige, goedkope en duurzame energiebronnen, zoals zonnepanelen voor woningen die niet zijn aangesloten op het energienet;

Sociale oogmerken en energiebeleid op elkaar laten aansluiten

56.  is verheugd dat in de Europese energiewetgeving wordt erkend dat het energie-efficiëntiebeleid sociale oogmerken heeft, met name in Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie en Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen; betreurt het dat de lidstaten de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2012/27/EU ten behoeve van huishoudens die met energiearmoede kampen of sociale woningen (artikel 7, lid 7) niet ten volle benutten; vraagt de Commissie bij haar evaluatie en effectbeoordeling van het energie-efficiëntiepakket de tenuitvoerlegging en het gebruik van artikel 7, lid 7, en artikel 5, lid 7, te evalueren; vraagt de Commissie voorts op basis van deze evaluatie te overwegen om artikel 7, en met name lid 7, aan te scherpen zodat de lidstaten worden verplicht om vereisten met sociale oogmerken in hun verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie op te nemen;

57.  herinnert eraan dat lokale autoriteiten ook een rol moeten spelen bij het bevorderen van alternatieve financieringsinstrumenten, waaronder coöperatieve modellen, en bij het bevorderen van overeenkomsten voor groepsaankopen zodat consumenten hun energiebehoeften kunnen bundelen en zo goedkopere energieprijzen kunnen verkrijgen; verzoekt de Commissie en de lidstaten de rol van lokale autoriteiten bij het tegengaan van energiearmoede te bevorderen;

58.  vraagt de lidstaten te voldoen aan de normen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor een adequate temperatuur in huis en zodoende steun te verlenen aan de meest kwetsbare groepen, in het bijzonder jonge kinderen, ouderen, langdurig zieken en mensen met een handicap, teneinde hun gezondheid en welzijn te beschermen;

59.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan onmiddellijk actie te ondernemen om onzeker werk aan te pakken dat ertoe leidt dat personen geen regelmatig en zeker inkomen hebben en dat daarmee een belemmering vormt voor een succesvolle boekhouding en voor het betalen van de rekeningen van het huishouden;

60.  vraagt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat iedereen toegang heeft tot betaalbare, betrouwbare, duurzame en moderne energie, zoals in de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van de VN is vastgelegd;

Huisvesting en armoede

61.  roept de Commissie en de lidstaten op met daadkrachtige maatregelen te komen inzake sociale huisvesting en met behulp van EFSI-middelen meer te investeren in de energie-efficiëntie van sociale huurwoningen; beveelt de lidstaten aan hun aanbod aan sociale woningen van goede kwaliteit uit te breiden, teneinde voor iedereen, en met name voor de meest achtergestelde personen, toegang tot passende huisvesting te waarborgen; spoort de lidstaten aan beter gebruik te maken van de mogelijkheden om sociale huisvesting aan te bieden via alternatieve juridische constructies; raadt de lidstaten aan consumentenbonden te ondersteunen;

62.  wijst op het belang van kwalitatief hoogwaardige en toegankelijke kinderopvang, zodat ouders weer aan het werk kunnen en meer kunnen gaan verdienen; benadrukt dat dit met name belangrijk is voor alleenstaande ouders en verzoekt de Commissie en de lidstaten onverwijld maatregelen te treffen om de voorzieningen voor kinderopvang te verbeteren;

63.  merkt op dat het verhogen van de energie-efficiëntie, het voeren van een renovatiebeleid en het toepassen van hernieuwbare energie van essentieel belang zijn voor de bestrijding van energiearmoede; geeft uitdrukking aan zijn zorg dat beleid ter bevordering van de renovatie van woningen vaak niet op de meest kwetsbare groepen wordt gericht; stelt met klem dat renovatiebeleid in de allereerste plaats moet worden gericht op arme, met economische uitsluiting kampende en kwetsbare huishoudens, waarbij de nadruk moet liggen op huishoudens die te maken hebben met op gender gebaseerde ongelijkheden en met meervoudige discriminatie;

64.  wijst op de belangrijke rol van sociale ondernemingen en alternatieve bedrijfsmodellen zoals coöperaties en onderlinge verzekeringsfondsen voor de sociale inclusie en het verbeteren van de economische positie van vrouwen, in het bijzonder in gemarginaliseerde gemeenschappen, en voor het versterken van hun economische onafhankelijkheid;

65.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om te zorgen voor een grotere rol van belanghebbende partijen en overlegprocessen op grond waarvan personen die risico op armoede en sociale uitsluiting lopen, met name vrouwen en meisjes, rechtstreeks worden betrokken bij de besluitvorming inzake sociale inclusie op alle niveaus;

66.  verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen te nemen om de buitensporige genderloonkloof in de EU te dichten, die momenteel 16 % bedraagt en gepaard gaat met een pensioenkloof van 39 %, en benadrukt dat het dichten van deze kloof van groot belang is voor alleenstaande moeders voor wie de huishoudelijke kosten een zeer grote belasting kunnen vormen;

67.  merkt op dat alleenstaande ouders, waarvan de meerderheid vrouw is, een groter risico op armoede lopen (34 %) dan gemiddeld; wijst erop dat dit hogere risico voornamelijk terug te voeren is op het feit dat alleenstaande ouders vanwege de kosten voor kinderopvang zijn uitgesloten van de arbeidsmarkt of een onzekere, laagbetaalde baan hebben; dringt er bij de lidstaten op aan wetgeving voor een fatsoenlijk loon vast te stellen waarmee wordt gewaarborgd dat de basisbehoeften van werknemers kunnen worden vervuld;

68.  merkt op dat de loonkloof en de pensioenkloof op basis van gender sterk bijdragen tot armoede onder vrouwen; wijst op de langetermijneffecten van de uitsluiting van vrouwen in sectoren van de economie die traditioneel worden beheerst door mannen, zoals technologie, natuurwetenschappen, hoger management en besluitvorming, en van de oververtegenwoordiging van vrouwen in sectoren waar de beloningen relatief laag zijn, zoals zorg, openbare diensten, deeltijdwerk en onzeker werk, op de armoede onder vrouwen; spreekt zijn bezorgdheid uit dat de feminisering van de armoede gedeeltelijk het gevolg is van lang bestaande genderongelijke normen, die leiden tot de prioritering van door mannen gedomineerde sectoren, zoals de financiële sector, in industrieel beleid en overeenkomsten inzake loonvorming;

69.  verzoekt de lidstaten en de Commissie om armoede en sociale uitsluiting onder vrouwen aan te pakken door middel van initiatieven om in door vrouwen gedomineerde sectoren te zorgen voor kwalitatief goede banen met lonen die voldoende zijn om van te leven; benadrukt de rol die vakbonden kunnen spelen bij het vertegenwoordigen en het verbeteren van de positie van vrouwen op de werkplek en bij het bestrijden van uitsluiting; verzoekt de lidstaten om voorstellen te doen voor en uitvoering te geven aan werkgever- en sectorspecifieke enquêtes om de ongelijke beloning van mannen en vrouwen op dezelfde werkplek in kaart te brengen, als instrument om het proces op weg naar gelijke beloning te versnellen;

70.  benadrukt dat in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting gericht beleid moet worden gevoerd, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van kwetsbare groepen en gemarginaliseerde gemeenschappen die te maken hebben met specifieke vormen van genderongelijkheid en met meervoudige discriminatie; verzoekt de Commissie en de lidstaten om beleid te blijven ontwikkelen tegen armoede en sociale uitsluiting onder vrouwen met een handicap, oudere vrouwen, vluchtelingen- en migrantenvrouwen, Roma-vrouwen en vrouwen die tot etnische minderheden behoren, vrouwen in rurale gebieden en achterstandswijken, alleenstaande vrouwen en vrouwelijke studenten;

Armoede en toegang tot gezondheidszorg

71.  wijst erop dat gelijke toegang tot een kwalitatief hoogwaardige universele gezondheidszorg een internationaal erkend grondrecht is, met name in de EU;

72.  herinnert eraan dat de toegang tot gezondheidszorg vaak beperkt is vanwege financiële of regionale beperkingen (bijvoorbeeld in dunbevolkte gebieden) en dat dit in het bijzonder geldt voor eerstelijnszorg (zoals tandheelkundige of oogheelkundige zorg) en de preventie ervan;

73.  overwegende dat de combinatie van armoede met andere kwetsbaarheidsfactoren, zoals jeugd of ouderdom, invaliditeit of minderheidsachtergrond, ongelijkheden op gezondheidsgebied verder in de hand kan werken en dat een slechte gezondheid op haar beurt tot armoede kan leiden;

74.  wijst op het belang van gezondheids- en zorgdiensten bij de overbrugging van vaardigheidstekorten, de bevordering van de sociale integratie en de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting;

75.  is ingenomen met de mededeling van de Commissie getiteld "Actieplan e-gezondheidszorg 2012-2020 – Innovatieve gezondheidszorg voor de 21e eeuw", waarmee aanvullende initiatieven worden ingevoerd, in het bijzonder om de toegang tot gezondheidsdiensten te verbeteren, de kosten van de gezondheidszorg te verlagen en te zorgen voor meer gelijkheid tussen de Europese burgers;

76.  verzoekt de Commissie en de lidstaten zich blijven inspannen om ervoor te zorgen dat de sociaaleconomische verschillen verdwijnen, waardoor uiteindelijk ook bepaalde ongelijkheden op het gebied van gezondheidszorg kunnen worden verminderd; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarnaast om, op basis van de universele waarden van menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkheid en solidariteit, aandacht te schenken aan de behoeften van kwetsbare groepen zoals mensen die in armoede leven;

77.  verzoekt de lidstaten iets te doen aan de ongelijke toegang tot gezondheidszorg, bijvoorbeeld op het gebied van tandheelkunde of oogheelkunde, die gevolgen heeft voor het dagelijkse leven;

78.  vraagt de Commissie alles in het werk te stellen om de lidstaten aan te moedigen vergoedingsregelingen voor patiënten te treffen en al het nodige te doen ter vermindering van de ongelijkheden met betrekking tot de toegang tot geneesmiddelen voor de behandeling van ziekten of aandoeningen zoals postmenopauzale osteoporose en de ziekte van Alzheimer, die in sommige lidstaten niet voor vergoeding in aanmerking komen, en hier de nodige vaart achter te zetten;

Informatie- en communicatietechnologieën en armoede

79.  vindt het betreurenswaardig dat in de door de Commissie gepubliceerde strategie voor een digitale interne markt in Europa geen rekening is gehouden met de noodzaak om de universele, gelijke en onbeperkte toegang tot nieuwe digitale technologieën, markten en telecommunicatiediensten te waarborgen, in het bijzonder voor mensen voor wie armoede of sociale uitsluiting dreigt;

80.  spoort de lidstaten en de Commissie aan strategieën in te voeren om de digitale kloof te verkleinen en gelijke toegang tot nieuwe informatie- en communicatietechnologieën te bevorderen, in het bijzonder voor mensen voor wie armoede en sociale uitsluiting dreigt;

Water en armoede

81.  herinnert eraan dat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties het recht op sanitaire voorzieningen en schoon drinkwater van goede kwaliteit als een mensenrecht erkent; merkt evenwel op dat de toegang tot drinkwater in bepaalde gebieden, in het bijzonder in landelijke en afgelegen gebieden, niet is gewaarborgd en dat steeds meer mensen problemen hebben met het betalen van hun waterrekening; roept de Commissie en de lidstaten op onmiddellijk alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat iedereen toegang krijgt tot drinkwater; roept de lidstaten op een minimale watertoevoer te garanderen en de mensenrechten van kwetsbare huishoudens te beschermen;

82.  spoort de lidstaten daarom aan al het mogelijk te doen om ervoor te zorgen dat iedereen zo snel mogelijk toegang krijgt tot drinkwater;

o
o   o

83.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1.
(2) PB L 72 van 12.3.2014, blz. 1.
(3) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 470.
(4) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 289.
(5) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.
(6) PB L 257 van 28.8.2014, blz. 214.
(7) PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1.
(8) PB C 169 E van 15.6.2012, blz. 66.
(9) PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13.
(10) PB C 153 E van 31.5.2013, blz. 57.
(11) PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 57.
(12) http://www.un.org/en/ga/search/view_doc.asp?symbol=A/RES/64/292&Lang=F.
(13) http://www.unicef-irc.org/publications/pdf/rc10_fre.pdf
(14) https://www.unicef.fr/sites/default/files/userfiles/2014_Bilan12_Innocenti.pdf
(15) http://ec.europa.eu/social/main.jsp?langId=nl&catId=89&newsId=2345&furtherNews=yes.
(16) PB C 248 van 25.8.2011, blz. 130.
(17) PB C 341 van 21.11.2013, blz. 21.
(18) PB C 170 van 5.6.2014, blz. 23.
(19) PB C 166 van 7.6.2011, blz. 18.
(20) Gezamenlijk advies van het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale bescherming aan de Raad, Raad van de EU, 13809/14 SOC 662 EMPL 120 EDUC 297 ECOFIN 876, 3 oktober 2014.
(21) http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=738&langId=nl&pubId=7744&visible=0
(22) Center for responsible lending, Durham, http://www.responsiblelending.org/state-of-lending/cumulative/ , http://www.uvcw.be/no_index/cpas/panier-etude-qualitative.pdf
(23) Ricardo Cherenti, Belgian Federation of public local social action center, http://www.uvcw.be/no_index/cpas/panier-etude-quantitative.pdf
(24) Advies van het Comité voor sociale bescherming aan de Raad van de Europese Unie, 6491/11, SOC 124, 15 februari 2011.
(25) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0294.
(26) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0264.
(27) PB L 268 van 15.10.2015, blz. 28.
(28) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0261.
(29) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0070.
(30) PB C 65 van 19.2.2016, blz. 40.
(31) PB C 349 E van 29.11.2013, blz. 74.
(32) PB C 70 E van 8.3.2012, blz. 8.

Juridische mededeling - Privacybeleid