Resolutie van het Europees Parlement van 14 april 2016 over de particuliere sector en ontwikkeling (2014/2205(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Een sterkere rol voor de particuliere sector bij het streven naar inclusieve en duurzame groei in ontwikkelingslanden" (COM(2014)0263) en de conclusies ter zake van de Raad van 23 juni 2014 en 12 december 2014,
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Een wereldwijd partnerschap voor armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling na 2015" (COM(2015)0044),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Een waardig leven voor iedereen" (COM(2013)0092) en de conclusies ter zake van de Raad van 25 juni 2013,
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering" (COM(2011)0637) en de conclusies ter zake van de Raad van 14 mei 2012,
– gezien het actieplan voor particuliere investeringen in de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling, zoals uiteengezet in het jaarverslag 2014 van de UNCTAD over wereldwijde investeringen(1),
– gezien zijn resolutie van 26 februari 2014 over de bevordering van ontwikkeling met verantwoordelijke bedrijfspraktijken, met inbegrip van de rol van extractieve bedrijven in ontwikkelingslanden(2),
– gezien zijn resolutie van 25 november 2014 over de EU en het mondiaal ontwikkelingskader voor de periode na 2015(3),
– gezien zijn resolutie van 19 mei 2015 over financiële middelen voor ontwikkeling(4) en in het bijzonder zijn oproep om de particuliere sector in lijn te brengen met de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG's),
– gezien zijn resolutie van 13 maart 2014 over de rol van eigendomsrechten, grondeigendom en vermogensvorming in de uitbanning van armoede en de bevordering van duurzame ontwikkeling in ontwikkelingslanden(5),
– gezien het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de werkzaamheden van het EU-platform voor blending in externe samenwerking vanaf de oprichting ervan tot eind juli 2014 (COM(2014)0733),
– gezien de Verklaring van Parijs over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp van 2 maart 2005 en de Actieagenda van Accra van 4 september 2008,
– gezien Speciaal verslag nr. 16/2014 van de Europese Rekenkamer over "De doeltreffendheid van het combineren van subsidies uit de regionale investeringsfaciliteiten met leningen van financiële instellingen ter ondersteuning van het externe beleid van de EU",
– gezien het partnerschap van Busan voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking van 1 december 2011(6), en in het bijzonder punt 32, waarin staat dat "de centrale rol van de particuliere sector bij het stimuleren van innovatie, het creëren van welvaart, inkomen en werkgelegenheid, en het mobiliseren van binnenlandse middelen moet worden erkend om armoede te helpen bestrijden",
– gezien de gezamenlijke verklaring over samenwerking tussen overheid en particuliere sector(7) en het partnerschap voor welvaart(8) dat voortvloeide uit de Busan Private Sector Building Block,
– gezien het slotdocument "The future we want" van de Conferentie van de Verenigde Naties over duurzame ontwikkeling voor de Rio+20 VN-Conferentie over duurzame ontwikkeling van 20 t/m 22 juni 2012(9),
– gezien de richtsnoeren van de Verenigde Naties betreffende het bedrijfsleven en de mensenrechten(10),
– gezien het "Global Compact"-initiatief van de Verenigde Naties en de aanvullingen en bijzondere bijdragen bij de richtsnoeren van de OESO voor multinationale ondernemingen(11),
– gezien het beleidskader voor investeringsbeleid voor duurzame ontwikkeling (Investment Policy Framework for Sustainable Development (IPFSD)) van UNCTAD(12),
– gezien de strategie voor de ontwikkeling van de particuliere sector van de Afrikaanse Ontwikkelingsbankgroep 2013-2017 getiteld "Supporting the transformation of the private sector in Africa"(13),
– gezien de tripartiete beginselverklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid(14),
– gezien de Verklaring van Lima van UNIDO: Op weg naar inclusieve en duurzame industriële ontwikkeling (Towards Inclusive and Sustainable Industrial Development (ISID))(15),
– gezien de agenda voor waardig werk van de IAO,
– gezien artikel 9, lid 2, onder b), van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, waarin de verplichting is opgenomen om te waarborgen dat private instellingen die faciliteiten en diensten aanbieden die openstaan voor of verleend worden aan het publiek, rekening houden met alle aspecten van de toegankelijkheid voor personen met een handicap(16),
– gezien de EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen (COM(2011)0681),
– gezien het ontwikkelingskader na 2015, waarin de particuliere sector als belangrijkste uitvoerende partner wordt gezien en de rol van de particuliere sector bij de overgang naar een groene economie,
– gezien de vrijwillige richtsnoeren voor een verantwoord beheer van grondbezit van 2010(17),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie internationale handel (A8-0043/2016),
A. overwegende dat de rol van de publieke sector van fundamenteel belang is om de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG's) te verwezenlijken; overwegende dat de particuliere sector de motor voor het scheppen van welvaart en economische groei in alle markteconomieën is en 90 % van de banen en inkomsten in de ontwikkelingslanden genereert; overwegende dat de particuliere sector in de ontwikkelingslanden volgens de Verenigde Naties verantwoordelijk is voor 84 % van het bbp en sterk genoeg is om een duurzame basis te bieden voor het vrijmaken van binnenlandse middelen, waardoor de afhankelijkheid van hulp afneemt, mits deze sector goed wordt gereglementeerd, de mensenrechtenbeginselen en milieunormen eerbiedigt, en wordt gekoppeld aan concrete verbeteringen op de lange termijn in de binnenlandse economie, duurzame ontwikkeling en een afname van de ongelijkheid;
B. overwegende dat volgens de Human Poverty Index van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties 1,2 miljard mensen minder dan 1,25 dollar per dag verdienen; overwegende dat de ongelijkheid toeneemt en, naast armoede, een van de belangrijkste bedreigingen voor de mondiale stabiliteit vormt;
C. overwegende dat er een duidelijk verband bestaat tussen de ontwikkeling van een sterke verwerkende industrie en armoedevermindering op de markt: 1% toename van de toevoegde waarde van de industrie per hoofd van de bevolking leidt tot bijna 2% armoedevermindering per hoofd van de bevolking(18);
D. overwegende dat aanzienlijke investeringen noodzakelijk zijn en de in de ontwikkelingslanden benodigde middelen per jaar naar schatting 2,4 triljoen USD hoger uitvallen dan de huidige uitgaven; overwegende dat particuliere financiering wel een aanvulling kan vormen op publieke financiering, maar deze niet kan vervangen;
E. overwegende dat 2012 door de Verenigde Naties is uitgeroepen tot het internationale jaar van de coöperaties, om hun rol in de ontwikkeling, het mondiger maken van mensen, het versterken van de menselijke waardigheid en de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MDG's) te benadrukken; overwegende dat de coöperatieve sector wereldwijd ongeveer 800 miljoen leden telt in meer dan 100 landen en volgens ramingen goed is voor meer dan 100 miljoen banen in heel de wereld;
F. overwegende dat micro-ondernemingen, kleine en middelgrote ondernemingen, die de ruggengraat van elke markteconomie vormen, in ontwikkelingslanden met veel zwaardere regelgevingslasten worden geconfronteerd dan in de EU, en dat de meeste ervan in de informele economie actief zijn, die wordt geteisterd door volatiliteit, en waar geen sprake is van rechtsbescherming, arbeidsrechten en toegang tot financiering; overwegende dat volgens het verslag van de Wereldbank "Doing Business" van 2014 het juist de armste landen zijn die de zwaarste regelgevingslasten torsen(19);
G. overwegende dat industrialisering (in het bijzonder via de ontwikkeling van plaatselijke kleine en middelgrote ondernemingen en kleine en middelgrote industrieën) een drijvende kracht is achter welzijn en ontwikkeling;
H. overwegende dat de VN-Verklaring inzake het recht op ontwikkeling van 1986 bevestigt dat ontwikkeling een fundamenteel mensenrecht is; overwegende dat in deze verklaring wordt toegezegd een "op mensenrechten gebaseerde" benadering te volgen die is gericht op het verwezenlijken van alle mensenrechten (economische, sociale, culturele, politieke en burgerrechten); en overwegende dat in deze verklaring eveneens wordt toegezegd de internationale samenwerking te versterken;
I. overwegende dat buitenlandse directe investeringen (BDI) kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG's), zoals blijkt uit het voorstel van de UNCTAD voor investeringen in SDG's (Actieplan ter bevordering van bijdragen van de particuliere sector(20)), mits de BDI terdege worden gereglementeerd en worden gekoppeld aan concrete verbeteringen in de binnenlandse economie, met name in termen van van technologieoverdracht en de ontwikkeling van opleidingsmogelijkheden voor plaatselijke arbeidskrachten, waaronder vrouwen en jongeren;
J. overwegende dat invoertarieven een essentiële rol spelen in het genereren van overheidsinkomsten en opkomende bedrijfstakken de kans geven om te groeien op de eigen binnenlandse markt van ontwikkelingslanden; overwegende dat invoertarieven op verwerkte landbouwproducten ruimte kunnen creëren voor het scheppen van meerwaarde en banen in landelijke economieën en tegelijkertijd voedselzekerheid bevorderen;
K. overwegende dat 60 % van de banen in de ontwikkelingslanden voortkomt uit de informele sector, uit micro-ondernemingen, kleine en middelgrote ondernemingen, en overwegende dat 70 % van deze ondernemingen geen financiering krijgt van financiële instellingen, hoewel zij die nodig hebben om te groeien en banen te scheppen;
L. overwegende dat 51 van 's werelds 100 grootste economische entiteiten ondernemingen zijn en overwegende dat de 500 grootste multinationale ondernemingen goed zijn voor bijna 70 % van de wereldhandel;
M. overwegende dat de gemiddelde toegevoegde waarde van de industrie per hoofd van de bevolking van geïndustrialiseerde landen 10 keer hoger is dan die van ontwikkelingslanden en 90 keer hoger is dan die van de minst ontwikkelde landen (MOL's)(21);
N. overwegende dat de begrotingsruimte van ontwikkelde en ontwikkelingslanden feitelijk wordt beperkt door de verlangens van mondiale investeerders en financiële markten; overwegende dat de ontwikkelingslanden volgens het IMF bijzonder te lijden hebben onder belastingvermijding omdat zij ter verkrijging van inkomsten in grotere mate op vennootschapsbelasting zijn aangewezen dan de OESO-landen; overwegende dat er door EU-lidstaten op grote schaal praktijken worden aangewend die belastingontduiking door transnationale ondernemingen en individuele personen vergemakkelijken;
O. overwegende dat het panel op hoog niveau dat secretaris-generaal van de VN Ban Ki-Moon adviseert over de ontwikkelingsagenda voor de periode na 2015, na overleg met de CEO's van 250 bedrijven in 30 landen (met jaarinkomsten van 8 biljoen USD) tot de slotsom is gekomen dat bedrijven de commerciële mogelijkheden voor duurzame groei alleen kunnen benutten wanneer duurzaamheid integraal deel gaat uitmaken van hun ondernemingsstrategieën; overwegende dat de bereidheid van de particuliere sector om bij te dragen tot duurzame ontwikkeling vaak wordt belemmerd door een gebrek aan duidelijk modellen voor ondernemingen die partnerschappen willen aangaan met de publieke sector; overwegende dat de particuliere sector een potentiële aanbieder van goederen en diensten aan arme gemeenschappen en mensen is, die de kosten kan drukken, de keuzevrijheid kan verruimen en producten en diensten kan afstemmen op hun specifieke behoeften, en kan bijdragen tot de verspreiding van sociale en milieuwaarborgen en -normen;
P. overwegende dat publiek-private partnerschappen (PPP's), bij gebrek aan een algemeen aanvaarde definitie, kunnen worden gedefinieerd als afspraken tussen meerdere belanghebbende particuliere actoren, overheidsinstanties en maatschappelijke organisaties, die een het algemeen nut beogende doelstelling nastreven door middelen en/of expertise te delen;
Q. overwegende dat de Europese instellingen voor ontwikkelingsfinanciering (European Development Finance Institutions (EDFI)), een groep van 15 bilaterale instellingen die een belangrijke rol spelen bij de verstrekking van langetermijnfinanciering aan de particuliere sector in ontwikkelings- of overgangseconomieën, willen investeren in ondernemingen met een spectrum van verschillende ontwikkelingseffecten, gaande van betrouwbare elektriciteit en schoon water tot financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen en toegang tot markten voor kleine landbouwers;
R. overwegende dat PPP's in de ontwikkelde landen al decennia gemeengoed zijn, met name in de Europese landen en de VS, en vandaag de dag door de meeste donoren op grote schaal in de ontwikkelingslanden worden toegepast en goed zijn voor ruwweg 15-20 % van de totale investeringen in de infrastructuur;
S. overwegende dat 2,5 miljard mensen, grotendeels in ontwikkelingslanden en in meerderheid vrouwen en jongeren, nog altijd uitgeloten zijn van het bedrijfsleven, de formele financiële sector en van mogelijkheden tot landbezit of bezit van onroerend goed; overwegende dat er een hardnekkige genderkloof van 6-9 procentpunten gaapt tussen de verschillende inkomensgroepen in ontwikkelingslanden; overwegende dat de sociale dialoog een belangrijk instrument is om de gelijkheid van mannen en vrouwen op het werk te ondersteunen en patronen van ondervertegenwoordiging van het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden te doorbreken;
T. overwegende dat goed opgezette en doeltreffend ingerichte PPP's langlopende financiering uit particuliere en publieke middelen kunnen aantrekken, innovatie op het gebied van technologie en bedrijfsmodellen genereren en ingebouwde mechanismen bevatten ter waarborging van de verantwoordingsplicht van dergelijke partnerschappen voor de resultaten op ontwikkelingsgebied;
U. overwegende dat PPP's in de ontwikkelingslanden zich tot dusverre meestal hebben beziggehouden met projecten op het gebied van energie, infrastructuur en telecommunicatie, terwijl het potentieel in sectoren als de landbouw, onderwijs, groene technologie, onderzoek en innovatie, gezondheidszorg en eigendomsrechten grotendeels onbenut is gebleven;
V. overwegende dat bijna twee derde van de leningen die de Europese Investeringsbank (EIB) de afgelopen tien jaar aan de landen in Afrika, het Caribisch gebied en het gebied van de Stille Oceaan (ACS-landen) heeft verstrekt, gericht was op activiteiten van de particuliere sector; overwegende dat de Cotonou-investeringsfaciliteit van de EIB erkenning geniet als uniek risicodragend roterend fonds ter financiering van investeringen met een hoger risico ten behoeve van de ontwikkeling van de particuliere sector;
W. overwegende dat er elk jaar 45 miljoen werkzoekenden bijkomen in de ontwikkelingswereld(22), maar dat 34 % van de bedrijven in 41 landen toegeven dat zij niet de benodigde werknemers kunnen vinden;
X. overwegende dat blending in het kader van de agenda voor verandering wordt erkend als een belangrijk instrument voor het vrijmaken van aanvullende middelen door EU-leningen te combineren met leningen of eigen vermogen van particuliere en publieke geldschieters; overwegende dat in speciaal verslag nr. 16/2014 van de Europese Rekenkamer over het combineren van subsidies en leningen echter is geconcludeerd dat voor bijna de helft van de onderzochte projecten onvoldoende is aangetoond dat de subsidies gerechtvaardigd waren, terwijl in een aantal van deze gevallen aanwijzingen bestonden dat de investeringen ook zonder de EU-bijdrage zouden zijn gedaan;
Y. overwegende dat de industrie met ongeveer 470 miljoen banen wereldwijd in 2009 en ongeveer een half miljard banen wereldwijd in 2013(23) een groot potentieel voor het creëren van werkgelegenheid en welvaart heeft en kan zorgen voor waardige, hooggekwalificeerde banen;
Z. overwegende dat de mondiale rijkdom zich steeds meer concentreert in handen van een kleine rijke elite en dat naar verwachting tegen 2016 de rijkste 1 % meer dan de helft van de mondiale rijkdom zal bezitten;
AA. overwegende dat een rechtvaardige en progressieve belastingheffing volgens criteria van draagkracht en sociale gerechtigheid van essentieel belang is voor het verkleinen van de ongelijkheden door herverdeling van de rijkdom van burgers met hogere inkomens ten gunste van de meest behoeftigen in het land;
Langetermijnstrategie voor samenwerking met de particuliere sector
1. erkent dat investeringen van de particuliere sector in ontwikkelingslanden kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling, mits zij goed gereglementeerd worden; is ingenomen met en schaart zich bij de conclusies van de Raad van 12 december 2014 over een grotere rol van de particuliere sector in de ontwikkelingssamenwerking; is ingenomen met het initiatief van de Commissie om de particuliere sector te steunen bij zijn streven om, samen met andere gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties voor ontwikkeling en met de "inclusieve bedrijfsmodellen", zoals coöperaties en sociale ondernemingen, uit te groeien tot een belangrijke partner bij het verwezenlijken van inclusieve en duurzame ontwikkeling in het kader van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van de VN, hetgeen inhoudt dat de particuliere sector zich moet verbinden tot goed bestuur, het verlichten van armoede, het creëren van welvaart door middel van duurzame investeringen, het wegwerken van ongelijkheid, het bevorderen van mensenrechten en milieunormen en het versterken van de positie van plaatselijke economieën; onderstreept dat alle betrokken partijen de verschillende rollen van de actoren uit de particuliere sector en de publieke sector volledig moeten begrijpen en onderkennen;
2. verzoekt de Commissie actief betrokken te blijven bij de discussie over de Agenda 2030 en de diversiteit van de particuliere sector te erkennen, evenals de uitdagingen waaraan het hoofd moet worden geboden om de armoede te verlichten van degenen die het sterkst zijn gemarginaliseerd en het moeilijkst te bereiken zijn; is van mening dat in elk EU-beleid dat is gericht op de betrokkenheid van de particuliere sector bij ontwikkeling, moet worden gespecificeerd om welke particuliere sector het gaat;
3. onderstreept dat toekomstige partnerschappen in het kader van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling sterker gericht moeten zijn op de aanpak van armoede en ongelijkheid; herinnert eraan dat officiële ontwikkelingshulp (ODA) een sleutelinstrument moet blijven om alle vormen van armoede uit te bannen en tegemoet te komen aan essentiële sociale behoeften in ontwikkelingslanden, en niet kan worden vervangen door particuliere middelen; onderkent de mogelijkheden om via de officiële ontwikkelingshulp particuliere financiering aan te trekken waarbij gezorgd wordt voor transparantie, verantwoordingsplicht, eigen verantwoordelijkheid van belanghebbenden en afstemming met de prioriteiten van de landen zelf en het risico inzake schuldhoudbaarheid;
4. verzoekt om meer publieke investeringen in voor iedereen toegankelijke openbare diensten in met name de vervoersector, toegang tot drinkwater, gezondheidszorg en onderwijs;
5. is van mening dat de particuliere sector en de publieke sector het effectiefst zijn wanneer zij samenwerken om een gezond klimaat te scheppen voor investeringen en zakelijke activiteiten en om de basis te leggen voor economische groei; beklemtoont dat alle partnerschappen en allianties met de particuliere sector zich moeten concentreren op prioriteiten die gebaseerd zijn op gedeelde waarden die het mogelijk maken om bedrijfsdoelstellingen af te stemmen op de ontwikkelingsdoelstellingen van de EU, en de internationale normen inzake doeltreffendheid van ontwikkeling moeten eerbiedigen; is van mening dat deze gezamenlijk met de partnerlanden in kwestie moeten worden ontworpen en beheerd om ervoor te zorgen dat risico's, verantwoordelijkheden en opbrengsten worden gedeeld, kosteneffectief moeten zijn en moeten worden gekenmerkt door nauwkeurig omschreven ontwikkelingsdoelstellingen, regelmatige mijlpalen en een duidelijke verantwoordingsplicht en transparantie;
6. acht het een goede zaak dat investeringen van de buitenlandse particuliere sector in ontwikkelingslanden een grote rol spelen bij het versnellen van de binnenlandse ontwikkeling; benadrukt voorts dat het aanmoedigen van verantwoord investeren belangrijk is, aangezien deze vorm van investeren lokale markten ondersteunt en bijdraagt tot het lenigen van armoede;
7. ondersteunt het werk van de Association of European Development Finance Institutions (EDFI), aangezien de leden ervan kapitaal verstrekken aan ondernemingen in ontwikkelingslanden via rechtstreekse investeringen in bedrijven, maar ook indirect door kapitaal te verstrekken aan plaatselijke commerciële banken en aan private equity voor opkomende markten, met bijzondere aandacht voor micro- kleine en middelgrote ondernemingen; verlangt, in het licht van het grote belang van de particuliere sector in ontwikkelingslanden dat de Commissie dit soort programma’s ondersteunt door middel van financiering en samenwerking;
8. dringt aan op de ontwikkeling van doeltreffendere normen inzake transparantie en verantwoordingsplicht voor EU-technologiebedrijven met betrekking tot de uitvoer van technologieën die kunnen worden gebruikt om de mensenrechten te schenden, om hulpfraude te plegen of om de veiligheidsbelangen van de EU te schaden;
9. benadrukt dat het handelsbeleid, het investeringsbeleid, het veiligheidsbeleid en het ontwikkelingsbeleid van de EU met elkaar verbonden zijn en rechtstreekse gevolgen hebben in ontwikkelingslanden; herinnert eraan dat, op grond van het in artikel 208 van het Verdrag van Lissabon vastgelegde beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling, bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden, rekening moet worden gehouden met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking; verzoekt om een uitgebreide evaluatie van het gehele handels- en investeringsbeleid om de invloed ervan op ontwikkeling te beoordelen, in het bijzonder wat betreft universele toegang tot goederen en diensten van algemeen belang; onderstreept hoe belangrijk het is om ervoor te zorgen dat in alle toekomstige bilaterale handelsovereenkomsten betere hoofdstukken over duurzame ontwikkeling worden opgenomen, dit met het oog op de invoering van doeltreffende verslagleggingsregelingen voor de particuliere sector;
10. benadrukt dat moet worden onderzocht hoe de particuliere sector nader betrokken kan worden bij het Europees nabuurschapsbeleid en kan bijdragen tot het creëren van economische groei en werkgelegenheid in de naburige landen, bijvoorbeeld door het delen van expertise en het toegankelijk maken van kapitaal;
11. verzoekt de Commissie om publiek-publieke partnerschappen te bevorderen, te ondersteunen en te financieren als eerste keuze en daarin verplichte, openbaar toegankelijke voorafgaande beoordelingen van de armoede- en sociale effecten op te nemen wanneer ontwikkelingsprogramma's samen met de particuliere sector worden uitgevoerd;
12. verzoekt de EU om te voorzien in de formele raadpleging van organisaties van het maatschappelijk middenveld en van gemeenschappen die direct en indirect de gevolgen ondervinden van ontwikkelingsprojecten;
13. wijst op de enorme mogelijkheden die de meerwaarde van de EU biedt bij het aangaan van partnerschappen met de particuliere sector, in nauw overleg met de lidstaten en de betrokken internationale organisaties, waarvan er vele al een goede staat van dienst hebben wat betreft de samenwerking met de particuliere sector; onderstreept dat een volledig functionerende, op de rechtsstaat stoelende markteconomie een belangrijke motor blijft voor economische en sociale ontwikkeling en dat dit feit tot uitdrukking moet komen in het ontwikkelingsbeleid van de EU;
14. is ingenomen met het "Framework for Business Engagement with the United Nations", waarin onderstreept wordt dat een robuuste particuliere sector die economische groei teweegbrengt essentieel is voor de verwezenlijking van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling, en dat de particuliere sector "belangrijke bijdragen levert tot gedeelde economische, sociale en ecologische vooruitgang";
15. is ingenomen met de betrokkenheid van de particuliere sector bij het forum op hoog niveau van de OESO over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp; is met name ingenomen met de initiatieven die in dat verband worden genomen om innoverende manieren te vinden waarop de particuliere sector via een hefboomeffect ontwikkelingsfinanciering kan genereren, en met de gezamenlijke verklaring van Busan van 2011: "Expanding and enhancing public and private cooperation for broad-based, inclusive and sustainable growth";
16. is ermee ingenomen dat het aandeel ongebonden bilaterale hulp onafgebroken is gestegen, maar toont zich bezorgd over het voortbestaan van formele en informele vormen van gebonden hulp(24); verlangt van de EU en de lidstaten hun toezegging in het kader van de Europese consensus inzake ontwikkeling gestand te doen en "zich in te zetten voor verdere ontbinding van de hulp die verder gaat dan de huidige aanbevelingen van de OESO"; benadrukt dat verdere ongebonden hulp groeikansen biedt waarvan de lokale industrie in ontwikkelingslanden kan profiteren; dringt aan op verhoging van de reële hulp ("real aid") en duurzame opbouw van regionale en lokale waardeketens; dringt aan op verdere versterking van de positie van lokale actoren en verlangt dat de nadruk wordt gelegd op de totstandbrenging van duurzame regionale en lokale waardeketens; benadrukt het belang van lokale en regionale zeggenschap, eigen nationale strategieën van partnerlanden en hervormingsagenda’s, de betrokkenheid van projecten voor ontwikkelingshulp en de meerwaarde die wordt geboden door voor lokale waardeketens te zorgen; meent dat ontwikkelingsbeleid een belangrijke rol moet spelen bij het aanpakken van de dieperliggende oorzaken van de huidige migratiestromen naar de EU;
17. erkent eveneens dat alle landen, met name ontwikkelingslanden, het recht hebben om tijdelijke kapitaalbeperkingen in te stellen om te voorkomen dat er door kortlopende en volatiele particuliere financieringsstromen een financiële crisis ontstaat; roept ertoe op beperkingen op dit recht weg te nemen uit alle handels- en investeringsovereenkomsten, ook bij de WTO;
18. wijst erop dat de EU rekening dient te houden met toegankelijkheid wanneer zij steun verleent aan de particuliere sector, aangezien de uitsluiting van grote delen van de bevolking, zoals personen met een handicap, de particuliere ondernemingen een niet te verwaarloosbare afzetmarkt ontneemt;
Ondersteuning van de lokale particuliere sector in ontwikkelingslanden
19. wijst erop dat micro-ondernemingen, kleine en middelgrote ondernemingen in ontwikkelingslanden met veel zwaardere regelgevingslasten kunnen kampen dan die in de EU, dat het hun ontbreekt aan rechtsbescherming en eigendomsrechten, en dat zij opereren in de door grote schommelingen gekenmerkte informele economie; benadrukt in dat opzicht het belang van landregistratiesystemen; wijst erop dat de plaatselijke particuliere sector in ontwikkelingslanden moet worden bevorderd, onder meer via toegang tot financiering en bevordering van ondernemerschap; verzoekt de Commissie, andere donoren en ontwikkelingsagentschappen om hun steun voor capaciteitsopbouw in binnenlandse kleine en middelgrote ondernemingen te verhogen;
20. verzoekt de EU om nationaal beheerde ontwikkelingsstrategieën te bevorderen waarmee vorm kan wordt gegeven aan de bijdrage van de particuliere sector aan ontwikkeling, en daartoe contacten te leggen met de particuliere sector binnen een ontwikkelingskader dat gericht is op binnenlandse coöperaties en kleine en middelgrote ondernemingen, en micro-ondernemingen, en in het bijzonder op kleine landbouwers, aangezien zij het grootste potentieel bieden voor het aansturen van een billijke ontwikkeling in de landen;
21. onderstreept de behoefte aan meer steun voor partnerschappen met ontwikkelingslanden ten behoeve van de modernisering van hun regelgevingskaders door totstandbrenging van omstandigheden die bevorderlijk zijn voor particuliere initiatieven, door in ondersteuningsmechanismen voor ondernemingen te voorzien, terwijl tegelijkertijd een goed evenwicht wordt gevonden tussen enerzijds het scheppen van een gunstig investeringsklimaat en anderzijds het beschermen van het algemeen belang en het milieu via regelgeving; merkt op dat de totstandbrenging van betrouwbare bankenstelsels en belastingadministraties in de ontwikkelingslanden die kunnen zorgen voor een efficiënte financiële governance en een efficiënt beheer van publieke en particuliere middelen, moet worden vergemakkelijkt; verzoekt de regeringen van de partnerlanden om een vervalbepaling in te voeren op grond waarvan overbodige maatregelen kunnen worden ingetrokken; merkt op dat wetgeving dient te worden onderworpen aan effectbeoordelingen die tot doel hebben negatieve effecten op de werkgelegenheid en risico's voor de milieunormen in te schatten;
22. verzoekt de EU om de capaciteit van ontwikkelingslanden te versterken om binnenlandse middelen vrij te maken ter bestrijding van belastingontduiking, corruptie en illegale geldstromen, en in het bijzonder om de minst ontwikkelde landen en kwetsbare staten erbij te helpen om doeltreffendere en stabielere overheidsinstellingen op te zetten, onder meer door de totstandbrenging van eerlijke en effectieve belastingstelsels; verzoekt de EU daartoe om haar financiële en technische bijstand aan ontwikkelingslanden te verhogen om een hoog niveau van transparantie en een sterke verantwoordingsplicht te waarborgen; verzoekt de EU, de lidstaten, alle betrokken organisaties en de ontwikkelde en ontwikkelingslanden die in 2011 het partnerschap van Busan voor effectieve ontwikkelingssamenwerking hebben ondertekend, hun toezeggingen gestand te doen en zich harder in te zetten voor de bestrijding van corruptie en illegale geldstromen;
23. verzoekt het DG DEVCO van de Commissie om samen met het DG Groei ook in ontwikkelingslanden regionale ondersteunende structuren voor micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen op te zetten, naar het model van het Enterprise Europe Network, die tot doel hebben hen te helpen een legale status te verwerven, zich toegang te verschaffen tot financiering en kapitaal, toegang tot de markt te verkrijgen en wettelijke belemmeringen te overwinnen, en hierbij in het bijzonder de versterking van hun bemiddelende representatieve organisaties te ondersteunen; benadrukt dat dergelijke structuren in de loop der tijd ook zouden kunnen uitgroeien tot kanalen voor het lanceren van lokale en regionale publiek-private partnerschappen op uiteenlopende terreinen, van de agro-industrie tot beroepsopleidingen en zorgprogramma’s, en kunnen bijdragen aan het opbouwen van capaciteit, de overdracht van kennis en ervaring, alsmede het samenbrengen van lokale en internationale middelen;
24. wijst nogmaals op de verantwoordelijkheid van de EU om steun te geven aan een billijk mondiaal belastingstelsel, hetgeen betekent dat er effectief verplichte vereisten voor openbare verslaglegging per land door transnationale ondernemingen worden vastgesteld, openbare registers van de begunstigde eigenaren van ondernemingen, trusts en soortgelijke rechtsentiteiten worden uitgewerkt, wordt gezorgd voor een automatische uitwisseling van belastinginformatie en een billijke verdeling van belastingrechten, en er tegelijkertijd met ontwikkelingslanden over belasting- en investeringsverdragen wordt onderhandeld; is eveneens van oordeel dat instellingen voor ontwikkelingsfinanciering alleen zouden moeten investeren in ondernemingen en fondsen die bereid zijn om de uiteindelijke begunstigden bekend te maken en verslag uit te brengen over hun financiële boekhouding op land-voor-landbasis;
25. herinnert eraan dat tariefregelingen een essentieel onderdeel uitmaken van een regelgevingsomgeving die is afgestemd op ontwikkeling en het scheppen van banen door de particuliere sector ten voordele van armen; merkt evenwel tot zijn bezorgdheid op dat economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's) aanzienlijke tariefverlagingen opleggen voor verschillende economische sectoren in de ACS-landen, terwijl het afschaffen van alle tarieven voor EU-invoer de inkomsten uit tarieven aanzienlijk zou verlagen, in sommige gevallen met wel 15-20 % van de overheidsinkomsten; dringt er bij de EU op aan om haar handelsbeleid af te stemmen op het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling;
26. is ingenomen met de impactfinancieringsenveloppe van de EIB van 500 miljoen EUR in het kader van de Cotonou-investeringsfaciliteit die de EIB in staat stelt om zijn betrokkenheid bij de particuliere sector in meer risicovolle gebieden en onder moeilijkere omstandigheden te vergroten; betreurt de vermindering van de EIB-begroting voor leningen aan Azië; benadrukt dat alle EIB-investeringen in het kader van de Cotonou-investeringsfaciliteit afgestemd dienen te zijn op de ontwikkelingsstrategieën die door de landen zelf zijn opgesteld, in overeenstemming met het beginsel van democratische eigen verantwoordelijkheid;
27. benadrukt dat de hinderpalen op het gebied van ontwikkeling voor de particuliere sector in kwetsbare staten en naties die een conflict achter de rug hebben groter zijn dan elders en een meer gerichte aanpak vereisen om het investeringsklimaat te verbeteren en starre, achterhaalde voorschriften voor de bedrijfswereld, roofzuchtige gedragingen en de hoge mate van corruptie weg te werken; beveelt in dat verband aan dat de Commissie met de partnerlanden en de particuliere sector een dialoog over beleidshervorming aangaat, om het diepgewortelde wantrouwen tussen regeringen en de particuliere sector, dat gewoonlijk in stand wordt gehouden door winstbejag, vriendjespolitiek en een gebrek aan legitimiteit, te overwinnen;
28. verzoekt de Commissie, de lidstaten en ontwikkelingslanden meer te doen om de economische emancipatie van vrouwen te bevorderen en mechanismen in te stellen voor het ondersteunen van ondernemerschap van vrouwen merkt op dat een op besparingen gebaseerde benadering van de financiële inclusie van vrouwen in het verleden goede resultaten heeft opgeleverd; beveelt een gendermainstreamingaanpak aan voor alle partnerschapsprogramma's, in combinatie met ondernemerstrainingen voor vrouwen, jongeren en personen met een handicap en gerichte vrouwelijke business angel netwerken; vraagt dat meer steun wordt verleend aan plaatselijke vrouwelijke ondernemers, zodat zij kunnen profiteren van door de particuliere sector geleide groei; pleit voor maatregelen om toezicht te houden op het proces voor de economische emancipatie van vrouwen, en dat merkt op dat het inkomen per hoofd van de bevolking volgens het IMF aanzienlijk zou toenemen als vrouwen in dezelfde mate als mannen zouden bijdragen tot de arbeidsmarkt;
Europese en internationale ondernemingen inschakelen voor de verwezenlijking van duurzame ontwikkeling
29. onderstreept dat de potentiële bijdrage van de particuliere sector aan duurzame ontwikkeling op lange termijn verder reikt dan het verstrekken van financiële middelen, ervaring en expertise, en eveneens de vestiging van waardeketens en distributiekanalen ter plaatse omvat, hetgeen leidt tot meer banen, minder armoede en ongelijkheid, de bevordering van rechten en mogelijkheden voor vrouwen en ecologische duurzaamheid, een toename van de reikwijdte en doeltreffendheid, en een vergroting van de toegang tot in de handel verkrijgbare en betaalbare producten, diensten en technologie; dringt erop aan dat de EU-inspanningen voor ontwikkeling een grote rol spelen bij de tenuitvoerlegging van op internationaal niveau overeengekomen normen, zoals de VN-richtsnoeren voor bedrijven en mensenrechten en de normen van de Internationale Arbeidsorganisatie, en dat daartoe onder meer wordt samengewerkt met ondernemingen en investeerders opdat hun bedrijfsactiviteiten en hun toeleveringsketens in ontwikkelingslanden in overeenstemming zijn met de VN-richtsnoeren en met de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen;
30. benadrukt dat de sociale dialoog van essentieel belang is om ervoor te zorgen dat de particuliere sector zich effectief inzet voor ontwikkeling; dringt aan op de verantwoordelijkheid van de ontwikkelingslanden om de sociale dialoog tussen werkgevers en werknemers in de particuliere sector en nationale regeringen te ondersteunen, daar dit een manier is om goed bestuur te verzekeren en de stabiliteit van de staat te verbeteren; verzoekt de ontwikkelingslanden in het bijzonder om ervoor te zorgen dat de sociale dialoog wordt uitgebreid naar exportproductiezones (EPZ's) en industriële clusters;
31. beklemtoont dat de particuliere sector, en in het bijzonder plaatselijke kleine en middelgrote ondernemingen, moet deelnemen aan de beleidsdialoog, samen met alle andere ontwikkelingspartners, om het wederzijdse begrip te bevorderen, de verwachtingen in goede banen te leiden en tegelijkertijd de doeltreffendheid en transparantie te verbeteren; benadrukt in deze context de belangrijke rol van de EU-delegaties in ontwikkelingslanden als platform voor dergelijke dialogen; benadrukt de positieve rol van coöperaties als katalysator van sociaal inclusieve ontwikkeling en hun vermogen om gemeenschappen te versterken door banen te scheppen en inkomsten te genereren; wijst er in het bijzonder op dat werknemers gedeelde dienstencoöperaties en -verenigingen hebben gevormd om hun zelfstandige activiteiten in de informele economie te ondersteunen, terwijl spaar- en kredietcoöperaties in landelijke gebieden toegang bieden tot bankdiensten, die in veel gemeenschappen ontbreken, en de oprichting van kleine en micro-ondernemingen financieren; erkent dat de particuliere sector spelers omvat als sociale ondernemingen en fairtrade-organisaties, die in hun werkzaamheden sociale en milieuprincipes hun beslag hebben doen vinden; verzoekt de Commissie om deze inspanningen te erkennen in haar werkzaamheden ten aanzien van de rol van de particuliere sector in ontwikkeling;
32. verlangt van de Commissie dat zij haar steun betuigt aan het voorstel van investeerders en andere belanghebbenden tot invoering van bindende regelgeving inzake verslaglegging door ondernemingen over sociale kwesties, milieu en mensenrechten overeenkomstig de EU-richtlijn inzake bekendmaking van niet-financiële informatie; wijst erop dat dit voorstel ook is opgenomen in de nieuwe VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling;
33. verzoekt de EU om bij te dragen tot de opzet en versterking van structuren, netwerken en instellingen van binnenlandse marktdeelnemers in de particuliere sector, en in het bijzonder micro- kleine en middelgrote ondernemingen, die hun rol in de nationale en regionale beleidsvorming opnemen;
34. benadrukt dat een van de voornaamste belemmeringen voor de toename van de particuliere deelname in de ontwikkelingslanden te wijten is aan het gebrek aan financierbare projecten als gevolg van de zwakke juridische, institutionele en fiscale kaders en handhavingscapaciteit, alsook het gebrek aan middelen voor investeringsplanning en projectvoorbereiding; verzoekt om meer technische bijstand te verlenen aan de ondernemingen in de publieke sector van de partnerlanden opdat zij meer capaciteit verwerven om de verantwoordelijkheid voor het beheer van PPP's op zich te nemen en aan het einde van het proces de PPP's zich eigen te maken; wijst erop dat de particuliere sector langetermijninvesteringen moet plannen om rendement te creëren, aangezien zij afhankelijk zijn van hun aandeelhouders en anders mogelijk niet over de nodige langetermijnvisie beschikken die nodig is om rendement te behalen in sociale sectoren die van essentieel belang zijn voor de menselijke ontwikkeling;
35. merkt op dat de particuliere deelname in infrastructuur in de ontwikkelingslanden beduidend is toegenomen, van 18 miljard USD in 1990 tot 150 miljard USD in 2013; pleit in dat verband voor een doorlopend engagement, en wijst erop dat het gebrek aan toegang tot infrastructuur een belangrijke belemmering vormt voor groei in de particuliere sector, waardoor de output en het creëren van banen worden ondermijnd;
36. wijst op de enorme mogelijkheden die PPP's bieden op het gebied van de landbouw, binnen een duidelijk afgebakend en sterk wetgevingskader voor eigendomsrechten en zekerheid van landbezit, ter voorkoming van landroof en met het oog op een hogere, doeltreffendere landbouwproductie; is ermee ingenomen dat in 2014 een EU-programma van start is gegaan ter verbetering van het landbeheer in Afrikaanse landen; beveelt aan dat de EU en haar delegaties een belangrijkere rol gaan spelen in de samenwerking met de partnerregeringen, evenals de EIB, het International Fonds voor Landbouwontwikkeling (IFAD) en andere soortgelijke organen, door de particuliere sector in te schakelen bij het streven naar marktgestuurde oplossingen voor uitdagingen op het gebied van landbouw; benadrukt dat er financiële stimulansen moeten worden geboden om uitsluiting te voorkomen van arme, afgelegen volkeren en landbouwers die gewassen telen die van geen groot commercieel belang zijn of die naar alle waarschijnlijkheid niet aantrekkelijk zullen zijn als agrarische zakenpartners; benadrukt dat deze vrijwaringsmaatregelen onder meer sociale en milieueffectbeoordelingen dienen te omvatten, naast de raadpleging van legitieme vertegenwoordigers van de betrokken gemeenschappen, hun voorafgaande, vrije en geïnformeerde toestemming voor het respectievelijke project en juridische steun voor deze gemeenschappen als zij die nodig hebben; vraagt de Commissie om te voorzien in toezichtprocedures voor de projecten en om te onderhandelen over herziening van de contracten indien deze nadelig zijn gebleken voor de plaatselijke bevolking;
37. wijst eveneens op de risico's van PPP's op het gebied van de landbouw, zoals landroof, die moeten worden voorkomen; wijst erop dat de bijstand moet worden toegespitst op kleine landbouwers, in het bijzonder vrouwen; verzoekt de Commissie om eventuele PPP's in de landbouwsector waar EU-middelen mee gemoeid zijn te koppelen aan omvattende maatregelen om kleine landbouwers, herders en andere kwetsbare landgebruikers te beschermen tegen potentieel verlies van toegang tot land of water; benadrukt dat deze vrijwaringsmaatregelen onder meer sociale en milieueffectbeoordelingen dienen te omvatten, als voorwaarde moet gelden voor de start van het respectievelijke project, en naast juridische steun voor deze gemeenschappen als zij die nodig hebben; beveelt aan om de projecten van het nieuwe bondgenootschap van de G8 te vervangen door initiatieven in het kader van het alomvattende programma voor landbouwontwikkeling in Afrika (CAADP); benadrukt dat financiële en sociale compensaties bindende verbintenissen moeten zijn en dat alternatieve ontwikkelingsplannen altijd in aanmerking moeten worden genomen;
38. beveelt de EU aan projecten op het gebied van hernieuwbare en groene energie te blijven ondersteunen in ontwikkelingslanden, in het bijzonder in afgelegen plattelandsgebieden, en dit op duurzame wijze te doen; is ingenomen met het feit dat een van de prioriteiten van de impactfinancieringsenveloppe van de EIB investeringen in energie behelst, een terrein dat algemeen wordt erkend als van vitaal belang voor het aanzwengelen van de economische groei in Afrika; verwacht dat innovatieve financieringsinstrumenten als katalysator zullen dienen voor investeringen door de particuliere sector in hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en toegang tot energie; spoort ook de EIB en de Europese instellingen voor ontwikkelingsfinanciering ertoe aan om investeringsprojecten verder te financieren ter ondersteuning van mitigatie van en aanpassing aan klimaatverandering in Afrika, in overeenstemming met de verbintenissen en verplichtingen van de EU in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC); herinnert eraan dat voorrang moet worden verleend aan kleinschalige, gedecentraliseerde en off-gridprojecten voor hernieuwbare energie, om toegang tot energie voor plattelandsgebieden te waarborgen en tegelijkertijd eventuele negatieve maatschappelijke en milieugevolgen van grootschalige energie-infrastructuur te voorkomen;
39. dringt er bij de EU op aan om een robuust regelgevingskader te ontwikkelen op basis van criteria inzake de doeltreffendheid van ontwikkeling, waarbinnen de particuliere sector zich dient te bewegen, onder meer ook voor de bevordering van contractuele PPP's voor de lange termijn; dringt er bij de EU op aan om PPP's alleen te bevorderen wanneer er geen goedkopere, minder riskante financieringsmogelijkheden beschikbaar zijn, op basis van een kosten-batenanalyse; verzoekt de EU om doeltreffende vrijwaringsmaatregelen voor PPP-projecten in te voeren om de eerbiediging van de mensenrechten, met inbegrip van de rechten van de vrouw, te waarborgen;
40. is ingenomen met de resultaten die zijn geboekt bij het samenbrengen van publiek-private middelen voor de gezondheidszorg en het verbeteren van de toegang tot geneesmiddelen, alsmede het in toenemende mate aanboren van het potentieel voor technologieoverdracht in de ontwikkelingslanden; beveelt aan dat de EU als facilitator optreedt om mogelijkheden voor samenwerking te creëren die verder reiken dan de toegang tot geneesmiddelen en gericht zijn op een hervorming van slecht werkende gezondheidsstelsels in de ontwikkelingslanden; benadrukt dat de steun voor plaatselijke kleine en middelgrote ondernemingen en kleine en middelgrote industrieën kan worden versterkt met niet alleen financieringsinstrumenten maar ook technologieoverdracht, capaciteitsopbouw, duurzame leveranciersontwikkeling en banden met de bedrijfswereld;
41. wijst erop dat de kloof tussen het onderwijs en de bestaande arbeidsmarkt in de ontwikkelingslanden moet worden gedicht; verzoekt de Commissie om programma's te bevorderen en PPP's te ondersteunen die alle belanghebbenden omvatten, van scholen, universiteiten en opleidingscentra tot marktdeelnemers in de particuliere sector, teneinde voor de markt relevante opleidings- en onderwijskansen te kunnen aanbieden; pleit voor de oprichting van instellingen voor duale beroepsopleiding waarbinnen jongeren enerzijds een programma volgen met beroepsstages waarin de nadruk ligt op de praktische aspecten van een beroep, maar anderzijds ook theoretische lessen krijgen aan gespecialiseerde beroepsscholen;
42. merkt op dat de capaciteit van de overheden van ontwikkelingslanden als regelgever moet worden versterkt om met succes duurzame ontwikkeling tot stand te brengen;
De beginselen die ten grondslag liggen aan de betrokkenheid van de particuliere sector
43. wijst erop dat de betrokkenheid van het bedrijfsleven een flexibele aanpak vergt, die niet alleen is afgestemd op de beoogde resultaten maar ook rekening houdt met de mate waarin de plaatselijke omstandigheden gunstig zijn voor particuliere ondernemingen en investeringen; beveelt een gedifferentieerde aanpak aan voor de minst ontwikkelde landen en kwetsbare staten; merkt op dat de investeringen door en de betrokkenheid van de particuliere sector in de verschillende sectoren van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling sterk verschilt van ontwikkelingsland tot ontwikkelingsland; verzoekt de donoren het gros van hun hulp aan de minst ontwikkelde landen in de vorm van subsidies te verstrekken;
44. is ingenomen met de criteria die worden uiteengezet in de mededeling van de Commissie inzake de particuliere sector en ontwikkeling, ten behoeve van de verlening van rechtstreekse steun aan de particuliere sector; pleit voor de vaststelling van een welomschreven kaderovereenkomst die alle partnerschappen met de particuliere sector regelt door de toepassing van benchmarks zoals maatregelen voor micro-ondernemingen, strategieën voor toegang tot kredietverlening en insluiting van achtergestelde groepen, vrouwen en jongeren op de arbeidsmarkt, die de naleving moeten waarborgen van het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling, de beginselen van doeltreffende ontwikkeling en de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid, in het bijzonder ten aanzien van het terugdringen van armoede en ongelijkheid; is van mening dat een besluit om het gebruik van PPP’s via blending in ontwikkelingslanden te bevorderen moet worden gebaseerd op een grondige beoordeling van de invloed van deze mechanismen op ontwikkeling, verantwoordingsplicht en transparantie en op in het verleden opgedane ervaringen;
45. is bezorgd dat waarborgen met het oog op het gericht gebruik van overheidsgelden niet altijd voorhanden zijn; benadrukt dat er tijdens de voorbereidende fase van de projecten meetbare outputindicatoren en toezicht- en evaluatiemechanismen overeengekomen moeten worden en er tevens voor moeten worden gezorgd dat de investeringen in overeenstemming zijn met de internationale mensenrechten en sociale en milieunormen en dat deze transparant zijn, en dat de particuliere sector een billijk aandeel van de belastingen betaalt; benadrukt het belang van risicobeoordelingen, schuldhoudbaarheid, transparantie en investeringsbescherming; wijst op het belang van de formele adviserende en toezichthoudende rol van de nationale parlementen en het maatschappelijk middenveld met het oog op volledige verantwoording en transparantie; beveelt aan om slachtoffers van misbruik door ondernemingen effectieve toegang tot rechtspraak en schadeloosstelling te bieden in het ontwikkelingsland waar een ontwikkelingsproject wordt uitgevoerd;
46. verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de bij ontwikkelingspartnerschappen betrokken ondernemingen zich houden aan de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling en aan de beginselen van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO); is groot voorstander van de daadwerkelijke en alomvattende verspreiding en tenuitvoerlegging van de VN-richtsnoeren voor bedrijven en mensenrechten in en buiten de EU en benadrukt dat alle nodige beleids- en wetgevingsmaatregelen moeten worden genomen om lacunes in de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de VN-richtsnoeren aan te pakken, onder meer voor wat betreft de toegang tot de rechter; beveelt aan ervoor te zorgen dat alle ondernemingen die actief zijn in ontwikkelingslanden een niveau van transparantie verzekeren dat in overeenstemming is met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen wat betreft het eerbiedigen van de mensenrechten, het leveren van een positieve bijdrage aan het sociale welzijn en aan een goed milieu in de ontwikkelingslanden en de samenwerking met organisaties uit het maatschappelijk middenveld; benadrukt dat de lidstaten nationale plannen moeten opstellen om de VN-richtsnoeren inzake bedrijven en mensenrechten ten uitvoer te leggen, en in het bijzonder het OESO-richtsnoer inzake de zorgvuldigheidseisen voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden;
47. benadrukt dat binnen het handels- en ontwikkelingsbeleid van de EU de politieke en economische speelruimte van ontwikkelingslanden, en in het bijzonder die van de minst ontwikkelde landen, moet worden geëerbiedigd om waar nodig belangrijke invoertarieven te handhaven, en dat het scheppen van hoogwaardige en fatsoenlijke banen in de lokale be- en verwerkende sector en agro-voedingsmiddelensector moet worden bevorderd, omdat deze bedrijfstakken de binnenlandse toegevoegde waarde, de industriële groei, de export en de diversifiëring kunnen stimuleren, die op hun beurt belangrijke voorwaarden zijn voor inclusieve economische en maatschappelijke vooruitgang; roept de EU en de lidstaten ertoe op zich in te zetten voor concrete maatregelen om ervoor te zorgen dat multinationale ondernemingen belasting afdragen in de landen waar ze hun winst maken, en doeltreffende verslaglegging per land door de particuliere sector te bevorderen, zodat meer binnenlandse middelen kunnen worden vrijgemaakt en eerlijke concurrentie wordt bevorderd;
48. moedigt de EU aan het lopende proces van de uitwerking van een internationaal juridisch bindend instrument van de VN inzake transnationale ondernemingen en andere ondernemingen met betrekking tot de mensenrechten te ondersteunen, aangezien dit instrument zal verduidelijken welke verplichtingen transnationale ondernemingen hebben op het gebied van de mensenrechten en ten opzichte van staten en zal voorzien in daadwerkelijke rechtsmiddelen voor slachtoffers in zaken waarin de nationale rechtsmacht duidelijk niet in staat is die ondernemingen op doeltreffende wijze te vervolgen;
49. is ingenomen met het standpunt van de Commissie dat de strategische pijlers van de agenda voor waardig werk van de IAO moeten worden gestimuleerd als een manier om ongelijkheid en sociale uitsluiting aan te pakken, in het bijzonder in de meest gemarginaliseerde bevolkingsgroepen, zoals vrouwen, kinderen, ouderen en personen met een handicap; benadrukt dat ondernemingen een billijke behandeling van werknemers moeten steunen, veilige en gezonde arbeidsomstandigheden, sociale bescherming en een sociale dialoog moeten verzekeren, en een constructieve relatie tussen werknemers, directie en aannemers mogelijk moeten maken;
Verdere stappen: stappen die moeten worden ondernomen om van de particuliere sector een duurzame partner in het ontwikkelingsbeleid te maken
50. roept de Europese instellingen en organen op een duidelijk, gestructureerd en transparant kader dat zorgt voor verantwoording vast te stellen ter regulering van partnerschappen en allianties met de particuliere sector in ontwikkelingslanden, en benadrukt dat evenveel belang moet worden gehecht aan de ontwikkeling van passende waarborgen en de opbouw van institutionele capaciteiten als aan de uitbreiding van de rol van de particuliere sector;
51. verzoekt de EU en de lidstaten om een duidelijke en concrete strategie uit te werken om ervoor te zorgen dat de particuliere sector afgestemd is op de ontwikkelingsprioriteiten van nationale regeringen en het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden;
52. pleit voor de oprichting op EU-niveau van sectorale platformen met meerdere belanghebbenden, waarin de particuliere sector, maatschappelijke organisaties, ngo's, denktanks, regeringen van partnerlanden, donoren, coöperaties, sociale ondernemingen en andere belanghebbenden worden samengebracht, teneinde de bezwaren en het gebrek aan vertrouwen onder de partners te overwinnen en de uitdagingen die ongewild ontstaan door ontwikkelingsinterventies in samenwerkingsverband het hoofd te bieden; benadrukt in dit opzicht het belang van de rol van de EU-delegaties in de desbetreffende landen als facilitatoren van dergelijke dialogen; merkt op dat het voorstel van de Commissie om bestaande mechanismen, zoals het Policy Forum for Development, te versterken een stap in de goede richting is;
53. schaart zich bij de aanbeveling van de Rekenkamer dat de Commissie de additionaliteit, in financiële en ontwikkelingstermen, van EU-subsidies voor projecten waarbij gebruik wordt gemaakt van blending, duidelijk aantoont; ondersteunt het voornemen van de Commissie om het bereik van gecombineerde instrumenten uit te breiden tot andere gebieden dan infrastructuur, zoals duurzame landbouw, sociale sectoren en de ontwikkeling van de lokale particuliere sector indien de Commissie met overtuigend bewijs komt; wijst er echter met klem op dat alle blendingoperaties volledig in overeenstemming moeten zijn met de beginselen voor de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp, zoals verantwoordelijkheid van belanghebbenden, verantwoordingsplicht en transparantie, terwijl wordt gewaarborgd dat de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling worden nagestreefd; verzoekt de Commissie om het mechanisme voor mengvormen van leningen en subsidies te evalueren en om haar beheercapaciteit voor blendingprojecten te versterken, zoals aanbevolen door de Rekenkamer; verzoekt de Commissie om de beheersstructuur van het EU-platform voor blending en de regionale blendingsfaciliteiten te democratiseren door alle belanghebbenden op het plaatselijke niveau, waaronder partnerregeringen, nationale parlementen, marktdeelnemers uit de particuliere sector, vakbonden en plaatselijke gemeenschappen, naar behoren hierbij te betrekken; dringt er bij de Commissie op aan om de criteria voor het vaststellen van subsidies en de bedragen ervan aan te scherpen en in detail te specificeren welke meerwaarde blending bij elk van de desbetreffende projecten biedt;
54. pleit voor een uitbreiding van het huidige EIB-mandaat voor externe leningen, om de rol van de EIB bij het verwezenlijken van duurzame ontwikkeling te versterken en er met name voor te zorgen dat de EIB actiever gaat deelnemen aan de nieuwe strategie voor de particuliere sector, door middel van blending, cofinanciering van projecten en ontwikkeling van de lokale particuliere sector; pleit daarnaast voor meer transparantie en verantwoordelijkheid ten aanzien van partnerschappen en projecten waarbij de EIB betrokken is; herinnert eraan dat de EIB-financieringsverrichtingen die via de aan de EIB verleende garantie van de Unie geïmplementeerd worden in ontwikkelingslanden, in de eerste plaats tot doel moeten hebben de armoede terug te dringen en op lange termijn uit te bannen; roept de EIB en andere instellingen in de lidstaten voor ontwikkelingsfinanciering op ervoor te zorgen dat de ondernemingen die hun steun ontvangen zich niet schuldig maken aan belastingontduiking;
55. verzoekt de Commissie om ervoor te zorgen dat partnerschappen met en leningen aan de particuliere sector in lage-inkomenslanden en kwetsbare staten gekoppeld worden aan directe subsidies aan organisaties uit het maatschappelijk middenveld en afgestemd worden op de ontwikkelingsprioriteiten van het betrokken land, om de deelname van burgers te verzekeren evenals het gebruik van processen met meerdere belanghebbenden, zoals organisaties uit het maatschappelijk middenveld, plaatselijke regeringen en vakbonden;
56. verzoekt de Commissie erop toe te zien dat alle EU-delegaties beschikken over geschoold en gekwalificeerd personeel dat actief is voorbereid om partnerschappen met actoren uit de particuliere sector te faciliteren en op te zetten; merkt op dat de toezegging om de gezamenlijke huisvesting van EIB-kantoren en EU-delegaties te versnellen een stap in de goede richting vormt; verzoekt de Commissie om in het veld de beste praktijken van de lidstaten toe te passen, wier ambassades in het algemeen het "eerste aanspreekpunt" vormen voor actoren uit de particuliere sector;
57. vraagt de Commissie zich meer in te zetten om haar politieke invloed aan te wenden en mogelijkheden tot dialoog met de regeringen van de partnerlanden en de lokale autoriteiten te creëren teneinde een grotere en positievere interactie met de particuliere sector te bevorderen; onderstreept dat landenstrategiedocumenten, nationale indicatieve programma’s en begrotingssteun mogelijk de waardevolste instrumenten zijn om hervormingen van het ondernemingsklimaat in de partnerlanden te stimuleren en de industrialisering van de landen te bevorderen; beveelt de EU aan zich te scharen achter het actieplan voor investeringen in de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van UNCTAD; vestigt de aandacht op het feit dat de opzet, structuur en tenuitvoerlegging van PPP's een uitdagende en complexe onderneming blijft en dat het succes van deze partnerschappen ook afhankelijk is van de vraag of zij in een bevorderlijke omgeving kunnen opereren;
58. beklemtoont dat de verantwoordelijkheid voor effectieve gezamenlijke actie niet alleen ligt bij de betrokken donoren en ondernemingen, maar ook bij de regeringen van de partnerlanden; verzoekt de EU om te ijveren voor een versterking van de capaciteitsopbouw van partnerlanden opdat zij kunnen beoordelen wanneer het passend is PPP-projecten op te zetten; benadrukt dat een goed bestuur, de rechtsstaat, een kader voor bedrijfshervormingen, anticorruptiemaatregelen, het beheer van de overheidsfinanciën en doeltreffende overheidsinstellingen van vitaal belang zijn voor investeringen, innovatie en de ontwikkeling van de particuliere sector;
59. pleit voor meer nadruk op een verbetering van de donorcoördinatie en de gezamenlijke programmering, en dringt erop aan dat meetbare ontwikkelingsresultaten centraal worden gesteld teneinde het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid zo groot mogelijk te maken en een volledige verantwoording van de uitgaven voor ontwikkeling te waarborgen;
o o o
60. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de vicevoorzitter van de Europese Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de UNCTAD, de UNIDO en het panel op hoog niveau over de ontwikkelingsagenda voor de periode na 2015.
Building an employment-Oriented Framework for Strong, Sustainable and Balanced Growth - in "Challenges of Growth, Employment and Social Cohesion", achtergronddocument voor de IAO-IMF-conferentie op hoog niveau, IAO, 2010.