Resolutie van het Europees Parlement van 12 mei 2016 over de Krim-Tataren (2016/2692(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien zijn vorige resoluties over het oostelijke partnerschap, Oekraïne en de Russische Federatie,
– gezien het rapport van de Human Rights Assessment Mission naar de Krim van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten (ODIHR) van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), en het rapport van de hoge commissaris voor de nationale minderheden (HCNM) van de OVSE,
– gezien het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, en de verklaring van de VN over de rechten van inheemse volkeren (UNDRIP),
– gezien de besluiten van de Europese Raad van 21 maart, 27 juni en 16 juli 2014 betreffende het opleggen van sancties aan de Russische Federatie naar aanleiding van de illegale annexatie van de Krim,
– gezien resolutie 68/262 van de Algemene Vergadering van de VN van 27 maart 2014 getiteld "Territorial integrity of Ukraine",
– gezien het rapport "Freedom in the World in 2016" van Freedom House, waarin de situatie van de politieke en burgerlijke vrijheden in de illegaal geannexeerde Krim als "niet vrij" wordt beoordeeld,
– gezien de uitspraak van het zogeheten Hooggerechtshof van de Krim van 26 april 2016, op grond waarvan de Mejlis van de Krim-Tataren als extremistische organisatie wordt aangemerkt die niet langer actief mag zijn op het schiereiland de Krim,
– gezien de verklaringen van de woordvoerder van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) van 14 april 2016 over de schorsing van de activiteiten van de Mejlis van de Krim-Tataren en van 26 april 2016 over het besluit van het "Hooggerechtshof" van de Krim om een verbod uit te vaardigen op de activiteiten van de Mejlis,
– gezien de verklaring van de commissaris voor mensenrechten van de Raad van Europa van 26 april 2016, waarin hij oproept tot intrekking van het verbod op de Mejlis, en gezien de verklaring van de secretaris-generaal van de Raad van Europa van 26 april 2016, waarin hij stelt dat het verbod op de Mejlis mogelijk de gehele Krim-Tataarse gemeenschap raakt,
– gezien het protocol van Minsk van 5 september 2014 en het memorandum van Minsk van 19 september 2014 over de tenuitvoerlegging van een 12 punten tellend vredesplan,
– gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de Russische Federatie de Krim en Sevastopol illegaal heeft geannexeerd en daarmee een bezettende staat is die het internationaal recht heeft geschonden, met inbegrip van het VN-Handvest, de Slotakte van Helsinki, het Memorandum van Boedapest van 1994 en het Verdrag inzake vriendschap, samenwerking en partnerschap tussen de Russische Federatie en Oekraïne van 1997;
B. overwegende dat de Europese Unie en de internationale gemeenschap herhaaldelijk hun bezorgdheid hebben geuit over de mensenrechtensituatie in de bezette gebieden en over de systematische vervolging van degenen die de nieuwe autoriteiten niet erkennen; overwegende dat deze zogeheten autoriteiten de inheemse gemeenschap van Krim-Tataren tot hun doelwit hebben gemaakt, waarvan een meerderheid gekant is tegen de Russische machtsovername en het zogenoemde referendum van 16 maart 2014 heeft geboycot; overwegende dat Krim-Tataarse instellingen en organisaties in toenemende mate als "extremistisch" worden aangemerkt en dat prominente leden van de Krim-Tataarse gemeenschap als "terroristen" worden bestempeld en gearresteerd worden, of het risico op arrestatie lopen; overwegende dat misdrijven jegens de Tataren worden gepleegd, onder meer ontvoering, gedwongen verdwijning, geweld, marteling en buitengerechtelijke executies die de dienstdoende autoriteiten weigeren te onderzoeken en te vervolgen, en dat de Tataren stelselmatige juridische problemen over eigendomsrechten en registratie ondervinden;
C. overwegende dat leiders van de Krim-Tataren, waaronder Mustafa Dzhemilev en Rafat Chubarov, al eerder de toegang tot de Krim is ontzegd, en dat zij thans toestemming hebben de Krim binnen te gaan, maar bedreigd worden met arrestatie, waarmee zij het lot delen van verscheidene andere leden van de Mejlis, Krim-Tataarse activisten en ontheemden; overwegende dat meer dan 20 000 Krim-Tataren de bezette Krim hebben moeten verlaten en zich naar het vasteland van Oekraïne hebben begeven, zoals blijkt uit door de Oekraïense regering verstrekte gegevens;
D. overwegende dat de leider van de Krim-Tataren, Mustafa Dzhemilev, die voorheen 15 jaar in Sovjetgevangenschap heeft gezeten, een lijst van 14 Krim-Tataren openbaar heeft gemaakt die politieke gevangenen zijn van de zogeheten Russische autoriteiten van de Krim, waaronder Ahtem Çiygoz, de eerste vicevoorzitter van de Mejlis, die in afwachting van zijn proces gedetineerd is in Simferopol; verlangt dat bijzondere aandacht aan diens gezondheid wordt besteed en onderstreept hoe belangrijk het is dat hij een openbaar proces krijgt waarop de Raad van Europa en andere internationale organisaties nauwlettend toezicht houden;
E. overwegende dat de Russische Federatie de Krim beperkt toegankelijk heeft gemaakt voor de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), de VN en de Raad van Europa, om niet te spreken van ngo's voor de mensenrechten en onafhankelijke journalisten; overwegende dat dit het erg moeilijk maakt om de mensenrechtensituatie op de Krim in kaart te brengen en er verslag over uit te brengen;
F. overwegende dat de totale bevolking van Krim-Tataren, een inheemse bevolkingsgroep op de Krim, in 1944 naar andere delen van de USSR is gedeporteerd en pas in 1989 werd toegestaan terug te keren; overwegende dat de Verkhovna Rada van Oekraïne op 12 november 2015 een resolutie heeft aangenomen waarin de deportatie van de Krim-Tataren in 1944 als genocide wordt erkend en 18 mei tot een dag van herinnering wordt uitgeroepen;
G. overwegende dat het zogeheten Hooggerechtshof van de Krim zich op 26 april 2016 heeft uitgesproken vóór een verzoek van de zogenoemde procureur-generaal van de Krim, Natalia Poklonskaja, waarin zij de Mejlis beschuldigt van extremisme, schendingen van de mensenrechten, illegale handelingen en sabotage gericht tegen de autoriteiten, ook al fungeert de Mejlis sinds zijn oprichting in 1991 als het representatieve orgaan van de Krim-Tataren en geniet de raad sinds mei 1999 een volwaardige juridische status;
H. overwegende dat de Mejlis inmiddels is bestempeld als extremistische organisatie en toegevoegd is aan de door het Russische Ministerie van Justitie opgestelde lijst van ngo's wier activiteiten gestaakt moeten worden; overwegende dat de activiteiten van de Mejlis daarom verboden zijn op de Krim en in Rusland; overwegende dat dit verbod kan gelden voor meer dan 2 500 leden van 250 mejlises in dorpen en steden op de Krim;
I. overwegende dat het besluit van de "procureur-generaal" en het "Hooggerechtshof" van de Krim intrinsiek deel uitmaken van een door de Russische Federatie gevoerd beleid van repressie en intimidatie, waarmee deze minderheid wordt gestraft voor zijn loyaliteit aan de Oekraïense staat tijdens de illegale annexatie van het schiereiland twee jaar geleden;
J. overwegende dat sprake is van een evidente schending van het internationaal humanitair recht (waaronder het Vierde Haagse Verdrag van 1907, het Vierde Verdrag van Genève van 1949 en aanvullend Protocol nr. I daarbij van 1977), uit hoofde waarvan een bezettingsmacht burgers niet kan vervolgen voor misdrijven die zij begingen voor de bezetting, en dat bepaalt dat het strafrecht van het bezette gebied van kracht blijft;
1. veroordeelt ten stelligste het besluit van het zogeheten Hooggerechtshof van de Krim om de Mejlis van de Krim-Tataren te verbieden, en verlangt dat dit verbod onmiddellijk wordt ingetrokken; beschouwt dit besluit als een systematische en doelgerichte vervolging van de Krim-Tataren en als een politiek gemotiveerde maatregel waarmee verdere intimidatie van de wettige vertegenwoordigers van de Tataarse gemeenschap wordt beoogd; benadrukt hoe belangrijk dit democratisch gekozen besluitvormingsorgaan van de Krim-Tataren is;
2. herinnert eraan dat het verbod op de Mejlis van de Krim-Tataren - het wettige en erkende representatieve orgaan van de inheemse bevolking van de Krim - een voedingsbodem zal bieden voor stigmatisering en verdere discriminatie van de Krim-Tataren, alsmede voor schending van hun mensenrechten en fundamentele burgerlijke vrijheden, en een poging is hen van de Krim te verdrijven, terwijl de Krim hun historische thuisland is; vreest dat het bestempelen van de Mejlis als extremistische organisatie aanleiding kan geven tot nieuwe aanklachten overeenkomstig de bepalingen in het Wetboek van Strafrecht van de Russische Federatie;
3. herinnert eraan dat het verbod op de Medjlis impliceert dat de raad niet langer bijeen mag komen, zijn standpunten niet kenbaar mag maken in de massamedia, geen openbare manifestaties mag organiseren en evenmin bankrekeningen mag houden; verzoekt de EU de activiteiten van de Mejlis in ballingschap financieel te ondersteunen; verzoekt om meer financiële ondersteuning van mensenrechtenorganisaties die zich inzetten voor de Krim;
4. herinnert aan het tragische feit dat de illegale annexatie van het schiereiland de Krim door de Russische Federatie van 20 februari 2014 twee jaar geleden is; wijst nogmaals op zijn stellige veroordeling van deze schending van het internationaal recht; benadrukt groot belang te hechten aan het beleid van niet-erkenning van de illegale annexatie van de Krim en de sancties die nadien zijn opgelegd, en vraagt, naar aanleiding van het verbod op de Mejlis, te overwegen of de lijst met personen waarop de EU-sancties gericht zijn uitgebreid kan worden; verzoekt alle lidstaten zich strikt aan deze lijst te houden; betreurt het dat bepaalde politici uit EU-lidstaten, waaronder leden van hun nationale parlementen en van het Europees Parlement, de Krim hebben bezocht, waarbij deze bezoeken zonder instemming van de Oekraïense autoriteiten werden georganiseerd, en verzoekt parlementsleden dergelijke bezoeken in de toekomst achterwege te laten;
5. bevestigt nogmaals dat het de soevereiniteit, politieke onafhankelijkheid, eenheid en territoriale integriteit van Oekraïne binnen zijn internationaal erkende grenzen krachtig steunt, alsook het recht van Oekraïne om vrij en soeverein een Europese weg in te slaan; verzoekt alle partijen om zich per direct in te zetten voor de vreedzame reïntegratie van het bezette schiereiland de Krim in de Oekaïense rechtsorde door middel van politieke dialoog en in volledige overeenstemming met het internationaal recht; is van mening dat herstel van de controle van Oekraïne over het schiereiland cruciaal is voor het opnieuw aangaan van coöperatieve betrekkingen met de Russische Federatie, en voor het opheffen van de sancties die naar aanleiding van de Krim zijn opgelegd;
6. veroordeelt de ernstige inperking van de vrijheid van meningsuiting, van vereniging en van vreedzame vergadering, waaronder in het kader van traditionele herinneringsmanifestaties zoals de herdenking van de deportatie van de Krim-Tataren door het totalitaire Sovjet-regime van Stalin, en van culturele bijeenkomsten van de Krim-Tataren;
7. veroordeelt de beperkingen van de vrije media op de Krim, in het bijzonder de intrekking van de licentie van de grootste Krim-Tataarse televisiezender ATR; verlangt dat de zender weer in gebruik wordt genomen, alsook de kindertelevisiezender Lale en de radiozender Meydan; is van mening dat deze maatregelen de Krim-Tataren beroven van een cruciaal instrument voor het behoud van hun culturele en taalkundige identiteit; neemt kennis van de lancering van de nieuwe zender TV Millet en verlangt dat de volledige redactionele onafhankelijkheid van deze zender wordt gewaarborgd;
8. betreurt ten zeerste dat de vrijheid van meningsuiting systematisch wordt ingeperkt onder voorwendsel van extremisme en dat nauwlettend toezicht wordt gehouden op de sociale media met het doel de opsporing van activisten die de nieuwe orde niet erkennen en de geldigheid van het "referendum" van 16 maart 2014 in twijfel trekken; herinnert eraan dat honderd leden van de Algemene Vergadering van de VN hetzelfde standpunt innamen bij het aannemen van resolutie 68/262;
9. herinnert eraan dat de inheemse bevolkingsgroep van de Krim-Tataren historisch onrecht is aangedaan, waarbij zij op grote schaal gedeporteerd zijn door de Sovjetautoriteiten en hun land en hulpbronnen zijn onteigend; betreurt het feit dat het discriminerende beleid van de zogeheten autoriteiten de teruggave van deze bezittingen en hulpbronnen in de weg staat, of ingezet wordt als instrument om steun te kopen;
10. dringt erop aan dat de Russische Federatie, die op grond van internationaal humanitair recht de uiteindelijke verantwoordelijkheid heeft als bezettende staat op de Krim, de rechtsorde op de Krim handhaaft en burgers beschermt tegen willekeurige juridische of bestuurlijke maatregelen en regelingen, en daarmee haar toezeggingen als lid van de Raad van Europa gestand doet, en leiding geeft aan onafhankelijk internationaal onderzoek naar eventuele schendingen van het internationaal recht of de mensenrechten door de bezettende troepen en de zogeheten lokale autoriteiten; verlangt dat de contactgroep voor familie van vermiste personen nieuw leven wordt ingeblazen;
11. verlangt dat de desbetreffende internationale organen voor de mensenrechten permanent en ongehinderd toegang tot de Krim krijgen, zodat zij toezicht kunnen houden op de mensenrechtensituatie;
12. is ingenomen met het Oekraïense initiatief voor een internationaal mechanisme in "Genève plus-formaat" voor onderhandelingen over herstel van de soevereiniteit van Oekraïne over de Krim, waarbij ook is voorzien in rechtstreekse betrokkenheid van de EU; roept de Russische Federatie op met Oekraïne en andere partijen onderhandelingen te starten over beëindiging van de bezetting van de Krim en opheffing van de handels- en energie-embargo's, en een eind te maken aan de staat van beleg op de Krim;
13. dringt erop aan het historische en traditionele multiculturele karakter van de Krim te handhaven en het Oekraïens, Tataars en andere minderheidstalen en culturen volledig te respecteren; veroordeelt de uitoefening van juridische druk op culturele en educatieve organisaties van de Krim-Tataren, met inbegrip van organisaties die zijn gericht op Krim-Tataarse kinderen;
14. vraagt de Russische Federatie een onderzoek in te stellen naar alle gevallen van foltering van personen die illegaal op de Krim zijn gearresteerd, waaronder Ahtem Çiygoz, ondervoorzitter van de Mejlis, Mustafa Degermendzhi en Ali Asanov, die op de Krim zijn gearresteerd door de zogeheten lokale autoriteiten vanwege hun vreedzame protest tegen de bezetting, en hun een veilige terugkeer naar Oekraïne te garanderen; verzoekt andermaal om vrijlating van Oleg Sentsov en Oleksandr Kolchenko; verzoekt de Russische Federatie met klem een eind te maken aan de politiek gemotiveerde vervolging van dissidenten en burgerrechtenactivisten; veroordeelt het dat zij in dat kader naar de Russische Federatie worden overgebracht en het feit dat zij worden gedwongen het Russische staatsburgerschap aan te nemen; verzoekt de Russische Federatie in voornoemde zaken nauw samen te werken met de Raad van Europa en de OVSE;
15. verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden en de Raad om de druk op de Russische Federatie op te voeren om internationale organisaties toegang te verschaffen tot de Krim, zodat zij toezicht kunnen houden op de mensenrechtensituatie in het licht van de flagrante schendingen van de fundamentele vrijheden en de mensenrechten op het schiereiland, en om permanente, internationale en op verdragen gebaseerde mechanismen voor het houden van toezicht in te stellen; benadrukt dat elke vorm van internationale aanwezigheid ter plaatse goed gecoördineerd en afgestemd moet worden met Oekraïne en de steun moet hebben van de grote internationale organisaties voor de mensenrechten;
16. benadrukt eens te meer ernstig bezorgd te zijn over de situatie van LGBTI op de Krim, die aanzienlijk verslechterd is na de Russische annexatie;
17. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de president, regering en het parlement van Oekraïne, de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de president, regering en het parlement van de Russische Federatie, alsmede aan de Mejlis van de Krim-Tataarse bevolkingsgroep.