Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2015/2118(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A8-0144/2016

Ingediende teksten :

A8-0144/2016

Debatten :

PV 12/05/2016 - 7

Stemmingen :

PV 12/05/2016 - 9.10
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P8_TA(2016)0227

Aangenomen teksten
PDF 325kWORD 135k
Donderdag 12 mei 2016 - Straatsburg
Voorkoming en bestrijding van mensenhandel
P8_TA(2016)0227A8-0144/2016

Resolutie van het Europees Parlement van 12 mei 2016 over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2011/36/EU van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan vanuit een genderperspectief (2015/2118(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 8, 79 en 83 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien de artikelen 3, 5 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien het Verdrag van de VN van 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW), met name artikel 6, betreffende de bestrijding van alle vormen van handel in vrouwen en van het exploiteren van prostitutie van vrouwen,

–  gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM),

–  gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

–  gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 1949 inzake de afschaffing van mensenhandel en van de exploitatie van prostitutie van anderen,

–  gezien de verklaring en het actieprogramma van Peking, die op 15 september 1995 zijn goedgekeurd op de vierde Wereldvrouwenconferentie, en de latere slotdocumenten die zijn aangenomen op speciale bijeenkomsten van de Verenigde Naties Beijing +5 (2000), Beijing +10 (2005), Beijing +15 (2010) en het slotdocument van de toetsingsconferentie Beijing +20,

–  gezien het Protocol van 2000 inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, en met name de internationaal overeengekomen definitie van mensenhandel, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad,

–  gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 1989 en het Facultatief Protocol bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie, en gezien de resolutie van het Europees Parlement van 27 november 2014 over het 25-jarig bestaan van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind(1),

–  gezien het Verdrag van Oviedo inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde,

–  gezien het Haags Adoptieverdrag,

–  gezien het "Joint UN Commentary" over de EU-richtlijn inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers, waarin wordt opgeroepen om slachtoffers van mensenhandel op een gendersensitieve manier internationale bescherming te verlenen,

–  gezien AIO-Verdrag nr. 29 inzake gedwongen of verplichte arbeid, waarin in artikel 2 een definitie van gedwongen arbeid wordt gegeven,

–  gezien de Conventie van de Raad van Europa over actie tegen mensenhandel en de aanbevelingen van de Raad van Europa op dit gebied,

–  gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul),

–  gezien Verordening (EU) 2015/2219 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) en tot vervanging en intrekking van Besluit 2005/681/JBZ van de Raad(2),

–  gezien Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ(3),

–  gezien Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad(4),

–  gezien Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen(5),

–  gezien Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven(6),

–  gezien Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie(7),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld "De EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel 2012-2016" (COM(2012)0286),

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld "Tussentijds verslag over de tenuitvoerlegging van de EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel" (SWD(2014)0318),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld "De Europese veiligheidsagenda" (COM(2015)0185),

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld "Strategisch engagement voor gendergelijkheid 2016-2019" (SWD(2015)0278),

–  gezien het situatieverslag van Europol over mensenhandel in de EU (februari 2016),

–  gezien het verslag van Eurostat over "Mensenhandel", editie 2015,

–  gezien de Europese uitvoeringsbeoordeling van Richtlijn 2011/36/EU, opgesteld door het directoraat-generaal Parlementaire Onderzoeksdiensten,

–  gezien de studie over de genderdimensie van mensenhandel waartoe de Commissie opdracht heeft gegeven, 2016,

–  gezien zijn resolutie van 25 februari 2014 met aanbevelingen aan de Commissie over de bestrijding van geweld tegen vrouwen(8),

–  gezien zijn resolutie van 26 februari 2014 over seksuele uitbuiting en prostitutie en de gevolgen daarvan voor de gendergelijkheid(9),

–  gezien zijn resolutie van 9 juni 2015 over de EU-strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen na 2015(10),

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0144/2016),

A.  overwegende dat mensenhandel een afschuwelijke schending is van de grondrechten zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name van artikel 5, lid 3, daarvan, evenals een schending van de menselijke waardigheid en de fysieke en psychologische integriteit van slachtoffers, die daardoor vaak voor het leven zijn getekend, alsook een ernstige vorm van, vaak georganiseerde, criminele activiteit die de rechtsstaat ondermijnt, gedreven door een grote vraag en hoge winsten, naar schatting 150 miljard USD per jaar(11); overwegende dat verschillen in de wetgeving tussen de lidstaten de georganiseerde misdaad aanzienlijk in de hand werken, dat er nog steeds een te kleine kans is om te worden vervolgd, en dat de straffen die worden toegepast om afschrikwekkend te werken ontoereikend zijn vergeleken met de potentieel hoge winst;

B.  overwegende dat mensenhandel in artikel 2 van Richtlijn 2011/36/EU wordt gedefinieerd als het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van personen, daaronder begrepen de wisseling of overdracht van de controle over deze personen, door dreiging met of gebruik van geweld of andere vormen van dwang, door ontvoering, bedrog, misleiding, machtsmisbruik of misbruik van een kwetsbare positie of het verstrekken of in ontvangst nemen van betalingen of voordelen, teneinde de instemming van een persoon te verkrijgen die controle heeft over een andere persoon, ten behoeve van uitbuiting; overwegende dat uitbuiting ten minste uitbuiting van prostitutie van anderen, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen arbeid of dienstverlening – bedelarij daaronder begrepen – slavernij en met slavernij vergelijkbare praktijken, dienstbaarheid, uitbuiting van strafbare activiteiten, en de verwijdering van organen omvat;

C.  overwegende dat mensenhandel veel verschillende vormen aanneemt, en dat slachtoffers van mensenhandel in een groot aantal legale en illegale activiteiten te vinden zijn, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, landbouw, voedselverwerking, de seksindustrie, huishoudelijke arbeid, de productie-industrie, de zorgsector en de schoonmaaksector, of in de context van andere sectoren (in het bijzonder in de dienstensector), bedelen, criminaliteit, gedwongen uithuwelijking, seksuele uitbuiting van kinderen op het internet, illegale adopties en de handel in menselijke organen;

D.  overwegende dat, zoals vermeld in het document "Joint UN Commentary on the EU Directive – A Human Rights-Based Approach (2011)", diverse VN-organen erop wijzen dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen smokkel van mannen en smokkel van vrouwen en dat er aandacht moet worden besteed aan de overeenkomsten en verschillen tussen de ervaringen van vrouwen en mannen met betrekking tot kwetsbaarheden en schendingen;

E.  overwegende dat de huidige vluchtelingencrisis heeft aangetoond dat er op Europees niveau een gebrek bestaat aan adequate hulpmiddelen om mensenhandel, en in het bijzonder de seksuele uitbuiting van vrouwen en kinderen, gezamenlijk te bestrijden;

F.  overwegende dat een standaardstrategie niet efficiënt is en overwegende dat de verschillende vormen van mensenhandel, zoals handel voor seksuele uitbuiting, handel voor arbeidsuitbuiting en kinderhandel, moeten worden aangepakt met specifieke en op maat gemaakte beleidsmaatregelen;

G.  overwegende dat Richtlijn 2011/36/EU (hierna "de richtlijn" genoemd) moet worden geprezen voor zijn op mensenrechten gebaseerde aanpak waarin de slachtoffers centraal staan, en waarin de slachtoffers van mensenhandel recht hebben op bepaalde rechten en diensten op grond van internationaal recht, ongeacht hun bereidheid of mogelijkheid om mee te werken aan het strafrechtelijk onderzoek (op grond van artikel 11, lid 3, van de richtlijn);

H.  overwegende dat alle ondersteunende diensten voor slachtoffers van mensenhandel werkelijk onvoorwaardelijk moeten zijn en moeten waarborgen dat er geen verdere victimisatie plaatsvindt;

I.  overwegende dat mensenhandel enerzijds het gevolg is van mondiale economische en sociale ongelijkheden en anderzijds wordt verergerd door de sociale en maatschappelijke ongelijkheid en de ongelijkheid op het vlak van onderwijs en opleiding tussen vrouwen en mannen;

J.  overwegende dat uit recente statistische gegevens blijkt dat de meeste slachtoffers van mensenhandel vrouwen zijn; overwegende dat gender op zichzelf geen inherente kwetsbaarheid genereert en dat een groot aantal factoren bijdraagt tot het ontstaan van een situatie van kwetsbaarheid voor vrouwen en meisjes, waaronder armoede, sociale uitsluiting, seksisme en discriminatie;

K.  overwegende dat vrouwen en meisjes 80 % van de geregistreerde slachtoffers van mensenhandel vertegenwoordigen(12), en dat dit deels kan worden toegeschreven aan structureel geweld tegen en discriminatie van vrouwen en meisjes;

L.  overwegende dat de vraag naar vrouwen, meisjes, mannen en jongens in de seksindustrie een doorslaggevende pullfactor is voor mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting; en overwegende dat de vraag naar goedkope arbeid en de niet–naleving van arbeidsrechten pullfactoren zijn voor mensenhandel met het oog op arbeidsuitbuiting;

M.  overwegende dat de maatschappelijke tolerantie van genderongelijkheid en geweld tegen vrouwen en meisjes en het gebrek aan publiek bewustzijn van de problemen omtrent mensenhandel een omgeving waarin mensenhandel mogelijk is laten voortbestaan;

N.  overwegende dat de soorten prostitutie waarin slachtoffers van mensenhandel het vaakst terechtkomen, zoals straatprostitutie, zijn afgenomen in landen die het kopen van seks en het bedrijven van activiteiten waarbij winst gemaakt wordt door anderen te prostitueren strafbaar hebben gesteld;

O.  overwegende dat de handel in vrouwen, meisjes, mannen en jongens voor seksuele uitbuiting is afgenomen in landen waar de vraag strafbaar is gesteld, met inbegrip van zowel souteneurschap als het kopen van seksuele diensten;

P.  overwegende dat leden van minderheids- en immigrantengroepen, zoals Roma, onevenredig vaak slachtoffer van mensenhandel worden als gevolg van hun sociale en economische marginalisatie;

Q.  overwegende dat genderverwachtingen en -discriminatie schadelijk zijn voor iedereen, waarbij mannen minder geneigd zijn toe te geven dat ze het slachtoffer zijn geworden van uitbuiting;

R.  overwegende dat versterking van de economische en sociale positie van vrouwen en minderheidsgroepen hun kwetsbaarheid voor mensenhandel zou verminderen;

S.  overwegende dat het nog altijd zeer moeilijk is om te bepalen wie de slachtoffers zijn en dat de ondersteuning en bescherming van slachtoffers versterkt moet worden om de slachtoffers van mensenhandel te helpen en mensenhandelaren te vervolgen en veroordelen, onder meer door slachtoffers het recht te geven om rechtmatig te verblijven en werken in de lidstaat waar ze naartoe zijn gebracht, en overwegende dat het recht van slachtoffers op toegang tot de rechter en het recht op schadeloosstelling verbeterd moeten worden;

T.  overwegende dat kinderen circa 16 %(13) van de geregistreerde slachtoffers van mensenhandel uitmaken, en meisjes tot wel 13 %(14), en overwegende dat kinderen extra kwetsbaar zijn en als slachtoffers ernstige en blijvende lichamelijke, psychologische en emotionele schade oplopen;

U.  overwegende dat 70 % van de geïdentificeerde slachtoffers van mensenhandel en 70 % van de verdachte mensenhandelaars in de EU onderdanen zijn van de EU en dat de meeste gemelde slachtoffers vrouwelijke EU-onderdanen zijn uit Centraal- en Oost-Europa(15); overwegende dat rekening moet worden gehouden met statistische informatie bij de ontwikkeling van identificatiesystemen om alle slachtoffers van mensenhandel beter te identificeren;

V.  overwegende dat de meerderheid van de geregistreerde slachtoffers vrouwen en meisjes zijn die worden verhandeld met het oog op seksuele uitbuiting, en dat deze vrouwen en meisjes samen tot wel 95 % van de slachtoffers van mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting uitmaken(16); overwegende dat mensenhandel een vorm van geweld tegen vrouwen en meisjes is;

W.  overwegende dat mensenhandel een complex en grensoverschrijdend fenomeen is dat enkel doeltreffend kan worden aangepakt als de instellingen van de EU en de lidstaten op een gecoördineerde manier samenwerken om "forum shopping" door criminele groepen en personen te voorkomen, en zij hierbij de nadruk leggen op het identificeren en beschermen van echte en potentiële slachtoffers aan de hand van een geïntegreerde intersectionele benadering; overwegende dat er een duidelijk onderscheid bestaat tussen mensenhandel en mensensmokkel, maar dat bijzondere aandacht nodig is voor asielzoekers, vluchtelingen, migranten en andere kwetsbare groepen, vooral kinderen, onbegeleide minderjarigen en vrouwen, aangezien zij worden geconfronteerd met meerdere risico's en zij bijzonder kwetsbaar zijn voor uitbuiting en verdere victimisatie;

X.  overwegende dat vaak wordt aangenomen dat mensenhandel uitsluitend een activiteit is van georganiseerde criminele groepen, maar dat deze in feite ook te wijten kan zijn aan familieleden, vrienden, verwanten, liefdespartners en gewone werkgevers van het slachtoffer;

Y.  overwegende dat het merendeel (70 %) van de verdachte, vervolgde en veroordeelde mensenhandelaars uit mannen bestaat, ook al vormen vrouwelijke daders een aanzienlijke minderheid (29 %) en kunnen zij een belangrijke rol spelen in het proces van mensenhandel(17), met name bij kinderhandel;

Z.  overwegende dat wetgeving ter bestrijding van mensenhandel om doeltreffend te zijn gepaard moet gaan met een duidelijke culturele verschuiving van een cultuur van straffeloosheid naar een cultuur van nultolerantie ten aanzien van mensenhandel;

AA.  overwegende dat slachtoffers vaak geen informatie hebben over hun rechten en de manier waarop ze deze daadwerkelijk kunnen uitoefenen;

AB.  overwegende dat mensenhandel als concept zich onderscheidt van slavernij en bredere discussies over uitbuiting; overwegende dat niet alle soorten uitbuiting kunnen worden beschouwd als mensenhandel;

Algemene beoordeling van de maatregelen die zijn genomen in verband met de genderdimensie van mensenhandel bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn

1.  merkt op dat Richtlijn 2011/36/EU voor 6 april 2013 moest zijn omgezet in nationale wetgeving van de lidstaten en dat alle lidstaten op één na de Commissie in kennis hebben gesteld van de omzetting van deze richtlijn in nationaal recht;

2.  verzoekt alle lidstaten om de volledige en correcte handhaving van Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan te versnellen;

3.  benadrukt dat in het juridische en politieke kader van de EU wordt erkend dat mensenhandel een specifiek genderfenomeen is en de lidstaten worden opgeroepen specifieke gendermaatregelen te nemen(18); herinnert eraan dat in artikel 1 van de richtlijn nadrukkelijk wordt gewezen op de noodzaak van een gendersensitieve aanpak van mensenhandel; wijst erop dat vrouwen en mannen, meisjes en jongens, op verschillende wijze kwetsbaar zijn en vaak voor verschillende doeleinden worden verhandeld, en dat preventie-, bijstands- en ondersteuningsmaatregelen daarom genderspecifiek moeten zijn; merkt ook op dat de EU in haar strategie geweld tegen vrouwen en genderongelijkheid aanduidt als fundamentele oorzaken van mensenhandel en een reeks maatregelen vaststelt op het niveau van de genderdimensie van mensenhandel;

4.  merkt op dat de Commissie een aantal verslagen over de verschillende aspecten van de tenuitvoerlegging van de richtlijn moet publiceren; geeft uiting aan zijn diepe bezorgdheid dat deze verslagen te laat zullen worden gepresenteerd, omdat dit een zorgwekkend signaal zal afgegeven over de prioriteit van deze aspecten wat de handhaving ervan betreft; verzoekt de Commissie om de in de richtlijn vastgelegde rapportageverplichtingen na te komen, met inbegrip van het bijbehorende tijdschema;

5.  herinnert aan de verplichting van de Commissie op grond van artikel 23, lid 1, van Richtlijn 2011/36/EU om in april 2015 een rapport in te dienen bij het Europees Parlement en de Raad waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan deze richtlijn te voldoen; benadrukt dat deze rapportagetaak niet tijdig is voltooid;

6.  benadrukt dat de genderdimensie consistent moet worden gemonitord bij de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving inzake de bestrijding van mensenhandel, en dringt er bij de Commissie op aan om dit te blijven monitoren bij haar beoordeling van de naleving en tenuitvoerlegging van de richtlijn door de lidstaten;

7.  prijst het goede werk dat is verricht door de EU-coördinator bestrijding mensenhandel bij de ontwikkeling van kennis over en bewijs van de verschillende aspecten van mensenhandel, waaronder onderzoek naar de genderdimensie en de bijzondere kwetsbaarheid van kinderen; is echter van mening dat het mandaat van de EU-coördinator voor de bestrijding van mensenhandel moet worden uitgebreid, zodat de EU sneller in actie kan komen tegen mensenhandel;

8.  betreurt het dat de mogelijkheden van Europol niet volledig worden benut door de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten om zo het delen van informatie met Europol te verbeteren, zodat er verbanden kunnen worden gelegd tussen onderzoeken in verschillende lidstaten en er een beter beeld ontstaat van de inlichtingen over de meest bedreigende netwerken van georganiseerde misdaad die actief zijn in de EU;

9.  is verheugd dat de Commissie een website in het leven heeft geroepen tegen de mensenhandel, die een gegevensbank bevat van de door de EU gefinancierde projecten in de EU en elders, alsook actuele informatie over de wettelijke en politieke instrumenten van de EU, maatregelen van lidstaten tegen mensenhandel, financieringsmogelijkheden en initiatieven van de EU;

10.  benadrukt het belang van duidelijke, samenhangende informatie voor de slachtoffers en de eerstelijnsfunctionarissen die met hen in contact kunnen komen, zoals ordediensten, juridische overheden, politie en sociale diensten, over het recht op noodhulp en gezondheidszorg, verblijfsvergunningen, arbeidsrechten, toegang tot het gerecht en een advocaat, mogelijkheden om een schadevergoeding te vragen, specifieke kinderrechten enz.;

11.  benadrukt dat het ook belangrijk is om meer aandacht te schenken aan arbeidsbemiddelaars en arbeidsbemiddelingsbureaus, aannemers en onderaannemers, voornamelijk in de sectoren met een hoog risico, om mensenhandel te voorkomen, met name mensenhandel met het oog op arbeidsuitbuiting, maar ook verborgen seksuele uitbuiting in het kader van zogenoemde contracten voor hoteldiensten of persoonlijke zorg;

12.  benadrukt dat het juridische en politieke kader van de EU inzake mensenhandel de interne en externe dimensies samenvoegt door te erkennen dat de bestrijding van mensenhandel, die een ernstige schending van de mensenrechten is, een duidelijke doelstelling van het externe optreden van de EU is; benadrukt zo ook dat de landen buiten de EU vaak landen van oorsprong of doorreis zijn voor de handel binnen de EU en dat de mensenhandel, als illegale en grensoverschrijdende activiteit, een belangrijk gebied van samenwerking met niet-EU-landen is; is ingenomen met het feit dat, op verzoek van de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden een informatiepakket hebben samengesteld over de activiteiten die zijn uitgevoerd in de voor de bestrijding van mensenhandel prioritaire landen en regio's, en een lijst hebben opgesteld van tools en instrumenten, zoals extern beleid, waarover de EU en de lidstaten beschikken en die betrekking hebben op mensenhandel en de projecten die de EU en de lidstaten op dit gebied financieren; verzoekt de lidstaten om met de Commissie en de EDEO samen te werken in de strijd tegen mensenhandel;

13.  is van mening dat asielzoekers, vluchtelingen en migranten bijzonder kwetsbaar zijn voor mensenhandel, en dat bijzondere aandacht nodig is voor de handel in vrouwen, kinderen en andere kwetsbare groepen; verzoekt de EU en de lidstaten om het verband te onderzoeken tussen het toenemende aantal aankomende vluchtelingen en mensenhandel; verzoekt de lidstaten om intensiever samen te werken, onder meer op de hotspots, om mogelijke slachtoffers te identificeren en alle middelen aan te wenden om mensenhandelaars en smokkelaars te bestrijden, onder meer door het verzamelen van gegevens te verbeteren en de naleving van bestaande beschermingsnormen te waarborgen; herinnert aan de rol van EU-agentschappen en netwerken bij de vroegtijdige opsporing van slachtoffers aan de grenzen van de EU en bij de bestrijding van mensenhandel, en benadrukt in deze context dat de samenwerking tussen Europol, Eurojust, de nationale autoriteiten en derde landen geïntensiveerd moet worden, onder meer door gebruikmaking van Ecris; roept op tot een verhoging van de middelen voor agentschappen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken zodat zij functionarissen kunnen benoemen die zijn opgeleid op het gebied van gender, met name in lidstaten die worden geconfronteerd met gemengde migratiestromen; benadrukt dat de nieuwe "hotspot"-benadering die in de agenda voor migratie wordt beschreven, niet mag worden beperkt tot snelle verwerking en wegwerking van de achterstand, maar een evenredige component voor de bestrijding van mensenhandel moet bevatten, die is gericht op de doeltreffende doorverwijzing van potentiële slachtoffers;

14.  verzoekt de lidstaten om hun registratie van vluchtelingen en de diensten en zorgstructuren op dit gebied kritisch onder de loep te nemen, aangezien deze groep, met name niet-begeleide minderjarigen, een groot risico loopt het slachtoffer te worden van uitbuiting door criminele bendes en dus ook van mensenhandel;

15.  is van mening dat er meer aandacht moet worden geschonken aan de situatie van transgenderslachtoffers, die vanwege hun genderidentiteit vaak worden gediscrimineerd, gestigmatiseerd en bedreigd met geweld; is van mening dat transgenders moeten worden beschouwd als een kwetsbare groep die bijzonder veel risico loopt om in de handen van mensenhandelaren te vallen; meent dat de lidstaten bij het uitvoeren van individuele risicobeoordelingen rekening moeten houden met deze risicoverhogende factor, om te waarborgen dat slachtoffers van mensenhandel passende bescherming en zorg geboden krijgen; verzoekt de lidstaten om functionarissen die in contact kunnen komen met slachtoffers of potentiële slachtoffers van mensenhandel een gepaste opleiding te bieden op het gebied van de specifieke kenmerken van transgenderslachtoffers, zodat zij proactiever kunnen zijn bij de identificatie van deze slachtoffers en de steunverlening kunnen aanpassen aan hun behoeften;

Genderperspectief bij de preventie van mensenhandel

16.  onderstreept dat volgens artikel 11 van de richtlijn de lidstaten een verplichting hebben om te voorzien in mechanismen die het mogelijk maken om, in samenwerking met de relevante hulpverleningsorganisaties, slachtoffers vroegtijdig te identificeren, bij te staan en te steunen; beklemtoont de nood aan een gestructureerde strategie op vier fundamentele gebieden: preventie, vervolging van strafbare feiten, bescherming van slachtoffers en partnerschappen op meerdere niveaus;

17.  verzoekt de lidstaten om straffeloosheid te bestrijden, mensenhandel strafbaar te stellen en te waarborgen dat de daders worden vervolgd en dat sancties worden verzwaard; dringt er daarom bij de lidstaten op aan alle relevante internationale instrumenten, overeenkomsten en juridische verplichtingen te ratificeren die de inspanningen gericht op de bestrijding van mensenhandel doeltreffender, gecoördineerder en samenhangender maken, waaronder het Verdrag van de Raad van Europa tegen mensenhandel;

18.  pleit voor een consistente aanpak met betrekking tot de vervolging van misdrijven die verband houden met mensenhandel en verzoekt de lidstaten om meer inspanningen te verrichten op het gebied van onderzoek en vervolging; verzoekt de lidstaten in dit kader om de grensoverschrijdende samenwerking en de samenwerking met de bevoegde EU–agentschappen te intensiveren;

19.  wijst er opnieuw op dat vrouwen en kinderen kunnen worden gedwongen seksuele diensten te verlenen in ruil voor bescherming, om te kunnen overleven, vooruit te komen op hun migratieroute en te voorzien in hun basisbehoeften; benadrukt dat vrouwen en kinderen die seks gebruiken om te overleven niet worden beschouwd als slachtoffers van mensenhandel en derhalve niet de vereiste ondersteuning kunnen ontvangen;

20.  benadrukt dat, om mensenhandel en mensensmokkel te voorkomen, het belangrijk is kanalen te creëren waarlangs vrouwen en kinderen op een legale en veilige manier kunnen migreren (bijvoorbeeld humanitaire visa); wijst erop dat het ook belangrijk is dat de landen van bestemming ervoor zorgen dat migrantenvrouwen met een wettelijke verblijfsvergunning in het land van bestemming toegang hebben tot talenonderwijs en andere maatschappelijke-integratiemiddelen, met name onderwijs en opleiding, zodat ze hun burgerrechten kunnen uitoefenen;

21.  verzoekt de lidstaten goed gestructureerde interviews met de slachtoffers voor te bereiden, die een nauwkeurige reconstructie van de feiten ondersteunen, zonder echter de slachtoffers psychologisch onder druk te zetten, die zich al bang en verward voelen;

22.  benadrukt dat alle inspanningen ter bestrijding van mensenhandel een evenwicht moeten vinden tussen de focus op vervolging en de verantwoordelijkheid om slachtoffers te beschermen; wijst erop dat ondersteuning van slachtoffers een belangrijke rol speelt bij de preventie van mensenhandel, aangezien slachtoffers die goed worden ondersteund beter herstellen van hun traumatische ervaring, beter in staat zijn om bij te dragen aan de vervolging van de daders, aan de ontwikkeling van preventieprogramma's en aan de informering van beleid en beter kunnen voorkomen dat ze opnieuw slachtoffer van mensenhandel worden;

23.  benadrukt dat het internet de mensenhandel sterk bevordert en het bijgevolg moeilijker maakt om deze ernstige vorm van georganiseerde misdaad te bestrijden; veroordeelt dat het internet steeds vaker wordt gebruikt voor de rekrutering van de slachtoffers, zowel binnen als buiten de EU, via valse werkaanbiedingen, waarin diensten aangeboden worden door uitgebuite slachtoffers, en voor de uitwisseling van informatie tussen criminele netwerken; verzoekt de lidstaten om ervoor te zorgen dat ze hier in hun respectieve beleid ter bestrijding van mensenhandel rekening mee houden en dat bij op cybertechnologie gerichte wetshandhavingsinspanningen de genderexpertise wordt ingezet die nodig is om alle vormen van deze misdaad, met name in verband met mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting, te voorkomen en efficiënt te bestrijden; benadrukt dat nieuwe technologieën, sociale media en internet ook moeten worden gebruikt om goede praktijken in de strijd tegen mensenhandel te verspreiden en om het bewustzijn te verhogen en mogelijke slachtoffers te wijzen op de risico's van mensenhandel; verzoekt de Commissie in deze context de rol van het internet in de mensenhandel verder te onderzoeken en het Parlement volledig op de hoogte te houden;

24.  betreurt dat de identificatie van slachtoffers een van de moeilijkste en meest onvolledige aspecten van de uitvoering is, maar benadrukt dat dit niets afdoet aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten om deze kwetsbare personen te beschermen; wijst erop dat slachtoffers door de dwingende en bedrieglijke aard van het misdrijf mogelijk niet in staat zijn hun eigen kwetsbaarheid te onderkennen; benadrukt het feit dat activiteiten waartoe slachtoffers van mensenhandel worden gedwongen om deze uit te voeren in bepaalde lidstaten als criminele activiteiten worden beschouwd, hetgeen het vertrouwen tussen het slachtoffer en de autoriteiten deels verslechtert; herinnert eraan dat Richtlijn 2011/36/EU strafbaarstelling van slachtoffers van mensenhandel verbiedt; dringt er bij de lidstaten op aan om met een gendersensitieve benadering uitvoering te geven aan de artikelen 11 tot en met 17 van de richtlijn betreffende bescherming en ondersteuning van slachtoffers (met name door het aantal opvangcentra voor slachtoffers uit te breiden en de herintegratieprogramma's voor slachtoffers te versterken) en ten volle uitvoering te geven aan Richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, om te zorgen voor de nodige bijstand en ondersteuning voor slachtoffers van mensenhandel, onder meer wat betreft het recht op verblijf en toegang tot de arbeidsmarkt in de lidstaat waarin het slachtoffer via mensenhandel is terechtgekomen; benadrukt dat toepassing van deze bepalingen niet afhankelijk moet worden gesteld van indiening van een klacht door het slachtoffer of het verlenen van medewerking aan strafrechtelijk onderzoek door het slachtoffer; verzoekt de Commissie om de uitwisseling van beste praktijken op het gebied van de bescherming van slachtoffers te versterken;

25.  benadrukt dat niet-gouvernementele organisaties (ngo's) en personen die zich inzetten voor de bescherming en ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel niet verantwoordelijk mogen worden gehouden voor enig misdrijf;

26.  is bijzonder kritisch over het feit dat het nog niet in alle lidstaten een strafbaar feit is om gebruik te maken van de diensten van verhandelde personen, maar erkent de moeilijkheid om dit doelbewuste gebruik in een gerechtelijke context te bewijzen, en is van mening dat dit een belangrijke stap zou zijn op weg naar erkenning van de ernst van dit misdrijf en daadwerkelijk een kader zou scheppen voor de preventie van mensenhandel en het uitbannen van de cultuur van straffeloosheid;

27.  dringt er bij de lidstaten op aan strenge strafrechtelijke sancties vast te stellen voor mensenhandel, moderne slavernij en uitbuiting, en de volgende gedragingen strafbaar te stellen: het opzettelijk gebruikmaken van de diensten van slachtoffers van mensenhandel, waaronder slachtoffers die in de prostitutie zijn beland, het exploiteren van prostitutie van anderen of andere vormen van seksuele uitbuiting, dwangarbeid of gedwongen dienstverlening, waaronder bedelarij, slavernij of met slavernij gelijk te stellen praktijken, lijfeigendom of uitbuiting van criminele activiteiten of orgaanverwijdering; wijst op het lage aantal vervolgingen en veroordelingen voor mensenhandel op nationaal niveau;

28.  merkt op dat de belangrijkste bron van informatie voor de registratie van slachtoffers de politie is, wat duidt op de noodzaak van voldoende personeel en financiële middelen, met inbegrip van een gerichte en gespecialiseerde opleiding voor rechtshandhavingsinstanties en een beter genderevenwicht onder de medewerkers; wijst erop dat de registratie van slachtoffers van mensenhandel via de gevangenissen en detentiecentra in een aantal lidstaten structurele problemen en een gebrek aan kennis bij de betrokken deskundigen blootlegt; dringt erop aan dat de EU-lidstaten de wetten ter bestrijding van mensenhandel effectief toepassen, en benadrukt ook dat, om de slachtoffers te identificeren en meer inzicht te krijgen in de subtiele middelen die voor de mensenhandel worden gebruikt, het strafrechtstelsel meer moet worden gericht op de dynamiek van uitbuiting en de toepassing van de wet; merkt in deze context op dat Cepol, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 2015/2219, gemeenschappelijk respect voor en begrip van de fundamentele rechten op het gebied van de rechtshandhaving dient te bevorderen, met inbegrip van de rechten, ondersteuning en bescherming van slachtoffers;

29.  pleit ervoor dat Europol en de nationale politiediensten de vervolging van personen die betrokken zijn bij mensenhandel een hogere prioriteit toekennen en dat er hiervoor meer middelen beschikbaar worden gesteld, en dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan voorlichting aan zowel politiediensten als het brede publiek over nieuwe vormen van mensenhandel;

30.  verzoekt Europol en de lidstaten om zich meer in te spannen in de strijd tegen ronselaars, via een proactieve benadering of naar aanleiding van een verklaring van een slachtoffer, overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2011/36/EU; benadrukt dat de ronselaars verschillende kanalen gebruiken, waaronder sociale netwerken en websites (onlinewervingsbureaus); verzoekt de Commissie om het mandaat van de EU-eenheid voor de melding van internetuitingen (IRU) van Europol uit te breiden met de bestrijding van mensenhandel;

31.  verzoekt de Commissie om de doeltreffendheid te beoordelen van de samenwerking tussen de lidstaten en Europol bij de bestrijding van mensenhandel; benadrukt dat systematische uitwisseling van gegevens essentieel is en dat alle lidstaten bijdragen moeten leveren aan de Europese databanken die voor deze doeleinden worden gebruikt, waaronder de databases Focal Point Phoenix en Focal Point Twins van Europol; benadrukt dat grenswachters en de kustwacht toegang moeten hebben tot de databases van Europol;

32.  merkt op dat slachtoffers uitbuiting op verschillende manieren ervaren en dat een identificatiemethode op basis van een "checklist" van indicatoren formele identificatie in de weg kan staan en daardoor gevolgen kan hebben voor de toegang van slachtoffers tot diensten, hulp en bescherming;

33.  benadrukt dat, om slachtoffers van mensenhandel aan te moedigen naar de autoriteiten te gaan om melding te maken van hun situatie, zodat de slachtoffers vroeger kunnen worden geïdentificeerd, de wetten moeten worden gewijzigd, zodat slachtoffers van mensenhandel wettelijk worden erkend als mensen met rechten; benadrukt dat slachtoffers van mensenhandel recht hebben op bijstand en bescherming; benadrukt dat maatschappelijk werkers, gezondheidswerkers en immigratiediensten meer bevoegdheden moeten krijgen, zodat ze kunnen bepalen wat mensenhandel is en wie volgens de wet bijstand en bescherming moet krijgen;

34.  dringt aan op betere tenuitvoerlegging van en beter toezicht op de uitvoering van artikel 8 van Richtlijn 2011/36/EU, om te waarborgen dat slachtoffers van mensenhandel niet worden vervolgd en niet worden bestraft, en benadrukt dat dit ook inhoudt dat personen die gedwongen werkzaam zijn in de prostitutie of die op irreguliere wijze een land van doorreis of bestemming zijn binnengekomen of daar illegaal verblijven, niet worden bestraft;

35.  neemt met zorg kennis van het bewijs dat sommige slachtoffers van mensenhandel worden gearresteerd en uitgezet in plaats van dat ze in staat worden gesteld en worden geholpen om hun rechten als slachtoffers uit te oefenen en toegang te krijgen tot de benodigde hulp, zoals wordt vereist door Richtlijn 2004/81/EG;

36.  verzoekt de Commissie om richtsnoeren te ontwikkelen op basis van beste praktijken teneinde genderexpertise te ontwikkelen en te mainstreamen in de activiteiten van rechtshandhavingsautoriteiten in de hele EU;

37.  verzoekt de lidstaten om samen te werken bij het ontwikkelen van betere richtsnoeren voor de identificatie van slachtoffers van mensenhandel, aan de hand waarvan de consulaire diensten en grenswachters hun taken beter kunnen uitvoeren;

38.  benadrukt dat het belangrijk is om het beginsel "follow the money" tot leidraad te maken bij het doen van onderzoek naar en het vervolgen van georganiseerde misdaadnetwerken die inkomsten verwerven uit mensenhandel, en roept Europol en Eurojust op hun capaciteit op het gebied van de bestrijding van mensenhandel te vergroten; verzoekt de lidstaten om bij het onderzoeken van financiële aspecten en witwaspraktijken in gevallen van mensenhandel onderling nauw samen te werken en tevens nauw met Europol samen te werken; benadrukt dat de lidstaten de samenwerking op het gebied van bevriezing en inbeslagname van vermogensbestanddelen van personen die betrokken zijn bij mensenhandel moeten verbeteren, omdat dat er op doeltreffende wijze toe kan bijdragen dat mensenhandel van een activiteit met weinig risico's en hoge inkomsten een activiteit wordt met veel risico's en lage inkomsten; verzoekt de lidstaten in dit kader om doeltreffender gebruik te maken van alle beschikbare bestaande hulpmiddelen, zoals de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken, gezamenlijke onderzoeksteams en het Europees onderzoeksbevel; is van oordeel dat de in beslag genomen vermogensbestanddelen van personen die veroordeeld zijn wegens mensenhandel gebruikt moeten worden om de slachtoffers van mensenhandel te ondersteunen en schadeloos te stellen; merkt voorts op dat de enorme bedragen die worden verdiend met mensenhandel en uitbuiting worden gebruikt ter financiering van andere vormen van ernstige criminaliteit;

39.  verzoekt agentschappen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, zoals Eurojust, Europol, het FRA, Frontex, Cepol en het EASO, om een duurzaam programma te ontwikkelen voor het verbeteren van de genderbalans bij de besluitvorming in verband met mensenhandel; vraagt dat cijfers over de gendersamenstelling van hun besturen en medewerkers worden vrijgegeven, en daarna in discussie te gaan met de lidstaten over de voordelen van gelijke rekrutering en promotie bij rechts- en grenshandhavingsdiensten; roept bijgevolg op om programma's als "Female Factor" van Europol periodiek in plaats van eenmalig uit te rollen in alle door mannen gedomineerde agentschappen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken;

40.  brengt in herinnering dat de opleiding van beroepsbeoefenaren en ambtenaren van cruciaal belang is om mogelijke slachtoffers vroegtijdig te identificeren en misdaad te voorkomen; verzoekt de lidstaten daarom om artikel 18, lid 3, van Richtlijn 2011/36/EU volledig toe te passen en om beste praktijken te delen, in het bijzonder bij de ontwikkeling van gendersensitieve opleidingsprogramma's voor personen die in een officiële hoedanigheid in contact komen met slachtoffers van mensenhandel, waaronder politiefunctionarissen en andere veiligheidsdiensten, grensfunctionarissen, rechters, magistraten, advocaten en andere gerechtelijke autoriteiten, personeel van eerstelijnsgezondheidszorgdiensten, maatschappelijk werkers en psychologen; benadrukt dat de ontwikkeling van inzicht in geweld en uitbuiting op grond van gender, de opsporing van slachtoffers, het formele identificatieproces en passende, genderspecifieke bijstand aan slachtoffers onderdeel van de opleiding moeten zijn;

41.  vraagt om een ruimere ontwikkeling en verspreiding van publicaties die het bewustzijn verhogen en erop gericht zijn om de kennis binnen beroepsgroepen te verbeteren, zoals het "Handbook for consular and diplomatic staff on how to assist and protect victims of human trafficking"(19);

42.  erkent dat het belangrijk is om langetermijnrelaties te ontwikkelen tussen rechtshandhaving, dienstverleners, verschillende belanghebbenden en slachtoffers om vertrouwen op te bouwen en op begripvolle wijze tegemoet te komen aan de behoeften van de slachtoffers; benadrukt dat hulpverleningsorganisaties voldoende financiering voor projecten nodig hebben, en uit zijn bezorgdheid over het feit dat vele daarvan, in het bijzonder vrouwenorganisaties, het moeilijk hebben als gevolg van bezuinigingen op subsidies;

43.  benadrukt dat de financiering van de Commissie en de lidstaten moet worden gericht op de meest geschikte dienstverlener, op basis van de behoeften van slachtoffers, met inbegrip van gender- en kindspecifieke vereisten, de deskundigheid van de dienstverlener evenals de mogelijkheid van de dienstverlener om verdergaande en langdurige ondersteuning en zorg te bieden;

44.  verzoekt de lidstaten om de sociale partners, de privésector, de vakbonden en het maatschappelijk middenveld, met name de ngo's die actief zijn op het gebied van mensenhandel en bijstand aan slachtoffers, actief te betrekken bij hun initiatieven om mensenhandel te voorkomen, met name op het gebied van arbeidsuitbuiting, ook wat de identificatie van slachtoffers en bewustmakingsactiviteiten betreft;

45.  merkt op dat hoewel seksuele uitbuiting in alle lidstaten illegaal is, dit de handel voor seksuele uitbuiting niet voorkomt; dringt er bij de lidstaten op aan om Richtlijn 2011/92/EU ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie volledig ten uitvoer te leggen en om de politiële en justitiële samenwerking te verbeteren om de seksuele uitbuiting van kinderen te voorkomen en te bestrijden; verzoekt de Commissie om in samenwerking met de lidstaten te onderzoeken hoe de vraag naar seksuele diensten een drijvende kracht is voor mensenhandel, waaronder de handel in kinderen en hoe deze vraag het best kan worden teruggedrongen; herinnert er in dit kader aan dat de lidstaten verplicht zijn om bijzondere aandacht te schenken aan minderjarige slachtoffers van mensenhandel, waaronder niet-begeleide minderjarigen afkomstig uit derde landen, om bijzondere bescherming te bieden aan kinderen in strafrechtelijke procedures, en om de belangen van het kind te allen tijde voorop te plaatsen;

46.  merkt op dat de gegevensverzameling over kinderhandel moet zijn gebaseerd op een gemeenschappelijke definitie van deze criminele activiteit; wijst er eveneens op dat sommige lidstaten kinderhandel als een aparte vorm van uitbuiting beschouwen en dat andere lidstaten kindslachtoffers gelijkstellen aan volwassenen, waardoor de mogelijkheid om een alomvattend beeld van de inlichtingen te vormen en om de beste onderzoeksactiviteiten op EU-niveau vast te stellen wordt belemmerd;

47.  onderstreept de verplichting van de Commissie krachtens artikel 23, paragraaf 2, van de richtlijn om in 2016 een verslag in te dienen waarin de impact van bestaande nationale wetgeving tot strafbaarstelling van het bewuste gebruik van diensten van een slachtoffer van mensenhandel wordt beoordeeld, evenals de noodzaak van aanvullende maatregelen; benadrukt dat de Commissie niet uitsluitend mag vertrouwen op de verslaglegging van een lidstaat, maar de naleving tevens moet beoordelen door het maatschappelijk middenveld en andere relevante organen te raadplegen, zoals Greta en de landenverslagen die zijn opgesteld door de speciale vertegenwoordiger van de OVSE voor mensenhandel en de speciale rapporteur van de VN voor mensenhandel en moderne vormen van slavernij;

48.  wijst op het ontbreken van een gemeenschappelijke interpretatie door de lidstaten van het begrip "vraag naar uitbuiting", en verzoekt de Commissie en de lidstaten om richtsnoeren voor te stellen inzake het straffen van de klant op basis van het Noordse model en tegelijkertijd het bewustzijn van alle vormen van mensenhandel, in het bijzonder seksuele uitbuiting, te verhogen, en de zichtbaarheid van andere vormen van uitbuiting zoals huishoudelijke slavernij te vergroten;

49.  wijst erop dat bepaalde groepen door hun grote kwetsbaarheid ernstig risico lopen om het slachtoffer van mensenhandel te worden, maar veroordeelt het feit dat mensenhandel plaatsvindt omdat er een grote vraag is naar producten die worden gemaakt en diensten die worden verleend via de uitbuiting van mensen, hetgeen een zeer lucratieve vorm van georganiseerde misdaad is;

50.  benadrukt de gegevens die het afschrikwekkende effect bevestigen dat de strafbaarstelling van het kopen van seksuele diensten heeft gehad in Zweden; benadrukt de normatieve gevolgen van dit reguleringsmodel en de mogelijkheden ervan om de sociale houding te wijzigen en de algemene vraag naar diensten van slachtoffers van mensenhandel te verminderen;

51.  verzoekt de lidstaten artikel 18, lid 4, van de richtlijn volledig ten uitvoer te leggen en specifieke strategieën te ontwikkelen om de vraag naar mensenhandel voor seksuele uitbuiting te verminderen, zoals exitprogramma's en regelingen om de positie van personen die in de prostitutie werkzaam zijn te versterken, hun rechten te beschermen en hun kwetsbaarheid voor uitbuiting te verminderen, en campagnes om de vraag naar seksuele diensten van verhandelde personen te ontmoedigen, en merkt daarbij op dat de regulering van prostitutie een bevoegdheid van de lidstaten is; verzoekt de Commissie eventuele verbanden tussen de vraag naar seksuele diensten en mensenhandel nader te onderzoeken; is van mening dat de vraag kan worden teruggedrongen door middel van wetgeving waarmee de strafbaarheid wordt verschoven van de verkopers van seksuele diensten naar de afnemers ervan;

52.  verzoekt de EU om aandacht te besteden en zichtbaarheid te geven aan de nieuwe vormen van mensenhandel en uitbuiting, waaronder reproductieve uitbuiting en handel in baby's;

53.  merkt met bezorgdheid op dat maar zeer weinig lidstaten over welomschreven programma’s voor de terugdringing van de vraag beschikken en dat deze over het algemeen gericht zijn op mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting; verzoekt de lidstaten programma’s voor de terugdringing van de vraag te ontwikkelen voor alle typen mensenhandel;

54.  merkt op dat schijnhuwelijken onder bepaalde omstandigheden kunnen worden beschouwd als mensenhandel, wanneer er sprake is van een dwang- of uitbuitingsaspect, en dat vrouwen en meisjes hier vaker het slachtoffer van worden;

55.  benadrukt dat inspanningen om de gendergelijkheid te verbeteren bijdragen tot de preventie van mensenhandel en dat deze inspanningen strategieën voor educatie- en empowermentprogramma's voor vrouwen en meisjes moeten omvatten om hun positie in de samenleving te versterken en hun kwetsbaarheid voor mensenhandel te verminderen; vraagt de lidstaten om meer proactieve preventiemaatregelen, zoals informatie- en bewustmakingscampagnes, opleidingen specifiek voor mannen, gerichte workshops met kwetsbare groepen en onderwijsactiviteiten op scholen, met inbegrip van het bevorderen van gelijkheid en het bestrijden van vooroordelen op basis van geslacht en geweld op basis van gender, aangezien gelijke behandeling een doelstelling van de volledige samenleving moet zijn;

56.  wijst op de effectiviteit van bewustmakingscampagnes in het proces om consumenten zover te krijgen dat ze kiezen voor producten van bedrijven die een slavernijvrije toeleveringsketen garanderen, maar merkt op dat dit op zichzelf niet genoeg is om de vraag naar mensenhandel terug te dringen;

57.  wijst erop dat het krachtens Richtlijn 2009/52/EG reeds illegaal is voor werkgevers om gebruik te maken van de arbeid of diensten van onderdanen van derde landen zonder wettelijke verblijfsstatus in de EU in de wetenschap dat ze slachtoffer van mensenhandel zijn; erkent dat EU-burgers die slachtoffer van mensenhandel zijn niet onder deze wetgeving vallen; verzoekt de lidstaten om te verzekeren dat EU-onderdanen die het slachtoffer zijn van mensenhandel in hun nationale wetgeving worden beschermd tegen arbeidsuitbuiting en dat toepasselijke sancties worden ingevoerd;

58.  herinnert eraan dat er volgens Europol in 2015 ongeveer 10 000 niet-begeleide kinderen na hun aankomst in de EU zijn verdwenen en dat deze kinderen mogelijk slachtoffer zijn geworden van mensenhandel en blootgesteld zijn aan allerlei vormen van uitbuiting of misbruik; verzoekt de lidstaten om het asielpakket volledig ten uitvoer te leggen en kinderen bij aankomst te registreren om ervoor te zorgen dat zij worden opgenomen in kinderbeschermingsstelsels; verzoekt de lidstaten om meer informatie uit te wisselen en zo migrantenkinderen in Europa beter te beschermen;

59.  uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan gegevens over Roma-vrouwen en -kinderen die het risico lopen om het slachtoffer te worden van mensenhandel voor gedwongen arbeid of diensten, waaronder bedelarij; verzoekt de Commissie om gegevens te verstrekken over Roma-vrouwen en -kinderen die zijn erkend als slachtoffers van mensenhandel, hoeveel van hen er slachtofferhulp hebben gekregen en in welke landen;

60.  benadrukt dat gedwongen huwelijken beschouwd kunnen worden als een vorm van mensenhandel als het slachtoffer daarbij op enige wijze wordt uitgebuit, en verzoekt alle lidstaten dit als zodanig te erkennen; benadrukt dat uitbuiting seksueel (verkrachting binnen het huwelijk, gedwongen prostitutie of pornografie) of economisch (huishoudelijk werk of gedwongen bedelarij) van aard kan zijn en dat een gedwongen huwelijk het uiteindelijke doel van mensenhandel kan zijn (om een slachtoffer als echtgenote te verkopen of het huwelijk onder dwang te voltrekken); benadrukt dat het voor de autoriteiten moeilijk is om deze vorm van mensenhandel op te sporen, omdat deze in de privéomgeving plaatsvindt; verzoekt de lidstaten te zorgen voor gepaste opvangvoorzieningen voor deze slachtoffers; verzoekt de Commissie om de uitwisseling van beste praktijken op dit gebied te versterken;

61.  maakt zich zorgen over het groeiend fenomeen "loverboys"; wijst erop dat de slachtoffers van loverboys vaak emotioneel afhankelijk zijn, hetgeen het onderzoek bemoeilijkt, omdat deze slachtoffers niet zo snel worden aangemerkt als slachtoffers van mensenhandel en vaak weigeren om tegen hun loverboy te getuigen; verzoekt de Commissie om de uitwisseling van beste praktijken op dit gebied te versterken; verzoekt de lidstaten om te voorzien in specifieke opvang voor deze slachtoffers en ervoor te zorgen dat rechtshandhavingsinstanties en justitiële diensten de status van deze personen als slachtoffer erkennen, vooral als het gaat om minderjarigen, om te voorkomen dat deze slachtoffers worden gestigmatiseerd wegens "afwijkend gedrag";

De genderdimensie van bijstand aan en ondersteuning en bescherming van slachtoffers

62.  geeft uiting aan zijn zorg dat niet alle slachtoffers gemakkelijke toegang hebben tot diensten of over de kennis van deze diensten beschikken; benadrukt dat er geen discriminatie bij de toegang van diensten mag plaatsvinden;

63.  merkt op dat slachtoffers van mensenhandel gespecialiseerde diensten behoeven, waaronder toegang tot veilige accommodatie op korte en lange termijn, getuigenbeschermingsprogramma's, gezondheidszorg en advies, vertaling en vertolking, voorzieningen in rechte, compensatie, toegang tot onderwijs en opleiding, met inbegrip van les om de taal van hun land van verblijf te leren, arbeidsbemiddeling, bijstand bij hun re-integratie, gezinsbemiddeling en hervestiging; wijst erop dat deze diensten zo veel mogelijk moeten worden gepersonaliseerd, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan genderaspecten;

64.  benadrukt dat de genderdimensie van mensenhandel een verplichting voor de lidstaten met zich meebrengt om mensenhandel aan te pakken als een vorm van geweld tegen vrouwen en meisjes; benadrukt dat er meer aandacht moet worden geschonken aan de uitbuitingsdynamiek en de langdurige emotionele en psychologische schade die hiermee gepaard gaan; vraagt de Commissie om te komen met een Europese strategie tegen gendergeweld die een wetgevingsvoorstel bevat inzake geweld tegen vrouwen dat ook mensenhandel bestrijkt;

65.  wijst op het goede werk dat een aantal overheidsdiensten en het maatschappelijk middenveld hebben verricht bij de identificatie van slachtoffers van mensenhandel en het verstrekken van bijstand en ondersteuning aan slachtoffers, hoewel dit werk niet consistent in alle lidstaten of voor alle verschillende typen mensenhandel wordt uitgevoerd;

66.  wijst op de behoefte aan toereikende financiering van onafhankelijke ngo's en genderspecifieke uitwijkplekken om op alle punten van de route van het slachtoffer in de bestemmingslanden in zijn behoeften te voorzien en om preventieve actie te ondernemen in landen van oorsprong, doorvoer en bestemming;

67.  verzoekt de lidstaten hotlines in te stellen, die slachtoffers van mensenhandel of uitbuiting kunnen bellen voor ondersteuning of advies; merkt op dat dergelijke hotlines op andere gebieden, zoals radicalisering en kinderontvoering, al succesvol zijn gebleken;

68.  verzoekt de lidstaten om te zorgen voor een genderspecifieke verstrekking van diensten aan slachtoffers van mensenhandel die aansluit op hun behoeften, waarbij eventuele specifieke behoeften moeten worden erkend die gepaard gaan met de vorm van mensenhandel waaraan de slachtoffers werden onderworpen; wijst erop dat hoewel vrouwen en meisjes de meerderheid van de slachtoffers uitmaken, er gespecialiseerde diensten voor slachtoffers van alle gendertypen beschikbaar moeten zijn;

69.  benadrukt dat veel slachtoffers van seksuele uitbuiting worden gedrogeerd, zodat zij fysiek en psychisch afhankelijk blijven; verzoekt de lidstaten dan ook om gespecialiseerde begeleidingsprogramma's voor deze slachtoffers op te zetten en om bij strafrechtelijke vervolging van de daders wegens mensenhandel het drogeren van personen als verzwarende omstandigheid aan te merken;

70.  benadrukt dat het cumulatieve effect van de verschillende vormen van discriminatie op grond van seksuele geaardheid of genderidentiteit ervoor zorgt dat LGBTI gemakkelijk het slachtoffer kunnen worden van mensenhandel; verzoekt de lidstaten in de specifieke behoeften van LGBTI te voorzien; verzoekt de Commissie om de uitwisseling van beste praktijken ter zake te bevorderen;

71.  benadrukt dat het belangrijk is dat alle lidstaten het recht op toegang tot veilige abortusdiensten systematisch erkennen voor vrouwelijke slachtoffers van mensenhandel die zwanger zijn geworden als gevolg van uitbuiting;

72.  is van mening dat de werkingssfeer van artikel 11, lid 5, van Richtlijn 2011/36/EU aldus moet worden uitgebreid dat daaronder ook steun bedoeld voor toekomstige integratie valt (taallessen, lessen over cultuur en maatschappij enz.) als het slachtoffer, gelet op zijn omstandigheden, in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning;

73.  verzoekt de lidstaten om te waarborgen dat onderdanen van de EU en van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel, recht hebben op een verblijfsvergunning;

74.  merkt op dat illegaal verblijf personen niet vrijwaart van het risico om slachtoffer van mensenhandel te worden en dat deze slachtoffers daarom dezelfde rechten moeten genieten als andere; verzoekt de lidstaten, onder verwijzing naar het beginsel van de onvoorwaardelijkheid van bijstand zoals bedoeld in de richtlijn, om de onderwerpen migratie en mensenhandel niet op één hoop te gooien;

75.  dringt er bij de lidstaten op aan de rechten van slachtoffers effectief te waarborgen en vraagt dat de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2011/36/EU wordt geanalyseerd in het licht van de bepalingen van Richtlijn 2012/29/EU; roept de lidstaten op tot het kosteloos verlenen van rechtsbijstand, met inbegrip van juridische ondersteuning en vertegenwoordiging, en psychologische bijstand, en tot het verstrekken van informatie over het recht op bijstand en gezondheidszorg, met inbegrip van het recht op abortus voor slachtoffers van seksuele uitbuiting, aan alle slachtoffers van mensenhandel die ofwel zichzelf identificeren, ofwel voldoen aan een aantal criteria voor identificatie, teneinde hen te helpen bij het uitoefenen van hun rechten, het verkrijgen van schadevergoeding en/of het verkrijgen van toegang tot een voorziening in rechte; benadrukt dat zelfidentificatie nooit een vereiste mag zijn voor toegang tot de rechten en diensten van slachtoffers;

76.  verzoekt de lidstaten om slachtoffers van mensenhandel niet alleen in strafprocedures, maar ook in eventuele civiele, arbeids- of immigratie-/asielprocedures rechtsbijstand te verlenen;

77.  verzoekt de lidstaten om bij het nemen van besluiten over ondersteuning van slachtoffers te erkennen dat het langer duurt om te herstellen van de schade die het gevolg is van mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting dan om te herstellen van andere vormen van mensenhandel; verzoekt om uitbreiding van de beschermingsmaatregelen die worden aangeboden aan slachtoffers van mensenhandel voor seksuele uitbuiting teneinde de schade te minimaliseren en nieuw slachtofferschap en secundaire victimisatie te voorkomen en in alle gevallen rekening te houden met de individuele behoeften;

Beoordeling van andere gendersensitieve maatregelen die zijn genomen bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn

78.  benadrukt dat elke verplichting van slachtoffers om deel te nemen aan de vervolging van mensenhandelaars schadelijk kan zijn; wijst erop dat een dergelijke verplichting in een op mensenrechten gebaseerde aanpak geen voorwaarde voor toegang tot diensten mag zijn;

79.  onderstreept dat alle slachtoffers van mensenhandel systematisch moeten worden geïnformeerd over de mogelijkheid om gebruik te maken van een bedenk- en hersteltijd en dat hen ook daadwerkelijk een dergelijke tijd moet worden aangeboden; betreurt dat deze rechten in sommige lidstaten slechts zijn omgezet in migratiewetten en derhalve niet van toepassing zijn op alle slachtoffers van mensenhandel, maar alleen op slachtoffers in onregelmatige situaties; wijst erop dat deze rechten moeten worden toegekend aan alle slachtoffers van mensenhandel;

80.  wijst er opnieuw op dat de lidstaten overeenkomstig Richtlijn 2004/81/EG verplicht zijn een bedenk- en herstelperiode te bieden aan slachtoffers van mensenhandel; verzoekt de lidstaten bij het vaststellen van de duur van een dergelijke periode rekening te houden met artikel 13 van het Verdrag van de Raad van Europa tegen mensenhandel en de minimale bedenk- en hersteltijd van dertig dagen, die is opgenomen in dit verdrag, te verlengen voor slachtoffers die zijn verhandeld met het oog op seksuele uitbuiting, gegeven de significante en langdurige schade die deze vorm van geweld aanricht;

81.  merkt op dat de huidige EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel in 2016 afloopt, en verzoekt de Commissie om de huidige strategie te evalueren en een nieuwe strategie in te voeren die op mensenrechten gebaseerd is, oog heeft voor de slachtoffers, een duidelijke genderdimensie en concrete acties hierrond bevat, voorziet in voldoende en effectieve preventie, en blijvend de vraag naar deze diensten, waardoor mensenhandel in verschillende vormen aanhoudt, ontmoedigt; verzoekt dat deze strategie wordt geïntegreerd in en samenhangend wordt gemaakt met andere beleidsgebieden met het oog op het waarborgen van een doeltreffende tenuitvoerlegging van maatregelen ter bestrijding van mensenhandel, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, veiligheid, gendergelijkheid, migratie, cyberveiligheid en rechtshandhaving;

82.  prijst de lidstaten die over effectieve nationale rapportagemechanismen en nationale rapporteurs beschikken en verzoekt deze lidstaten ervoor te zorgen dat voor deze mechanismen en rapporteurs toereikende middelen beschikbaar zijn en dat ze onafhankelijk zijn, zodat ze hun taken op de best mogelijke wijze kunnen vervullen;

83.  verzoekt de lidstaten, om de ondernomen strategieën en activiteiten te beoordelen en de inspanningen voor de bestrijding van de mensenhandel te verbeteren, een nationale, onafhankelijke rapporteur aan te stellen die bij wet rechtstreeks voor het nationale parlement mag verschijnen en aanbevelingen mag doen om mensenhandel beter te bestrijden;

84.  verzoekt de lidstaten meer gedetailleerde en actuele gegevens te verzamelen door van alle belangrijke actoren verkregen, betrouwbare statistische informatie bijeen te brengen, door ervoor te zorgen dat de gegevens homogeen zijn en uitgesplitst worden naar gender, leeftijd, type uitbuiting (binnen de subtypen mensenhandel) en land van herkomst en bestemming, en door ook intern verhandelde personen in aanmerking te nemen, teneinde potentiële slachtoffers te identificeren en criminele activiteiten te voorkomen; verzoekt de lidstaten het delen van gegevens op te voeren om de genderdimensie en de recente tendensen in mensenhandel beter te kunnen beoordelen en mensenhandel doeltreffender te kunnen bestrijden; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat nationale rapporteurs een grotere rol krijgen bij de coördinatie van gegevensverzamelingsinitiatieven, in nauwe samenwerking met relevante maatschappelijke organisaties die actief zijn op dit gebied;

85.  merkt op dat ondanks de duidelijke definitie van mensenhandel in de richtlijn er een aantal verschillende definities zijn opgenomen in de nationale wetgeving van de lidstaten; verzoekt de Commissie om dit te onderzoeken en verslag uit te brengen over de praktische betekenis van deze definitieverschillen voor de toepassing van de richtlijn; benadrukt het belang van duidelijke concepten om samensmelting met verwante, maar losstaande kwesties te vermijden;

86.  merkt op dat belanghebbenden over het algemeen bevestigen dat de overgrote meerderheid van de slachtoffers van mensenhandel niet wordt geïdentificeerd; erkent dat er onvoldoende aandacht is besteed aan de handel in bepaalde kwetsbare groepen, zoals (dakloze) jongeren, kinderen, gehandicapten en LGBTI; benadrukt het belang van verbeterde gegevensverzameling om de inspanningen voor de identificatie van slachtoffers ten aanzien van deze groepen te bevorderen, alsook van het ontwikkelen van beste praktijken voor de omgang met de specifieke behoeften van deze slachtoffers;

87.  benadrukt dat, om de mensenhandel in de Europese Unie beter te bestrijden, de EU‑instellingen zorgvuldig de toepassing van de EU-wetgeving in de lidstaten moeten beoordelen en, indien nodig, aanvullende wetgevings- of andere maatregelen moeten nemen;

88.  verzoekt de Commissie om gestandaardiseerde richtsnoeren inzake gegevensverzameling, waaronder gegevensbescherming, te ontwikkelen voor de betrokken lichamen, zoals rechtshandhavingsinstanties, grens- en immigratiediensten, sociale diensten, lokale autoriteiten, gevangenissen, ngo's en andere bijdragende entiteiten;

89.  dringt er bij de Commissie op aan te verzekeren dat de bestrijding van mensenhandel hogere prioriteit krijgt in de Europese migratieagenda (COM(2015)0240), om zo de betrokkenheid van slachtoffers bij de vervolging van handelaars te faciliteren;

90.  dringt er bij de Commissie op aan het misbruik bij het zelfstandig ondernemerschap voor de tewerkstelling van migrantenarbeid in sommige EU-lidstaten aan te pakken, en daarbij te erkennen dat vals zelfstandig ondernemerschap vaak voorkomt in de domeinen van migrantenarbeid waar het risico op mensenhandel het grootst is;

91.  verzoekt de EU en de lidstaten om de regionale samenwerking op het gebied van mensenhandel langs bekende routes (bijvoorbeeld vanuit het oosten naar de EU) te versterken, door gebruik te maken van het stabiliteitsinstrument en door van de kandidaat-lidstaten te verlangen dat zij hun vaste verantwoordelijkheden nakomen;

92.  verzoekt de EU om via Eurostat ramingen te verschaffen van het aantal al dan niet geregistreerde slachtoffers van mensenhandel, in overeenstemming met de algemene werkwijze van organisaties zoals de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), het Bureau van de Verenigde Naties voor drugs- en misdaadbestrijding (UNODC) en de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO);

93.  verzoekt de lidstaten in hun wetgeving ter bestrijding van mensenhandel het beginsel van non-refoulement te verankeren, naar het voorbeeld van het Protocol van de VN inzake mensenhandel en het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel, en in overeenstemming met de verplichtingen van staten op grond van het internationale vluchtelingenrecht en het internationale recht inzake mensenrechten;

94.  spoort de EU en de lidstaten aan om onderzoek te doen naar de nieuwste vormen en laatste ontwikkelingen op het gebied van mensenhandel, en in dit kader ook onderzoek te doen naar de mogelijke effecten van de huidige migratiecrisis op mensenhandel, zodat de nieuwe ontwikkelingen met toereikende en gerichte maatregelen kunnen worden aangepakt;

95.  wenst dat de Commissie in het volgende verslag over de implementatie van Richtlijn 2011/36/EU het verband tussen verschillende typen mensenhandel en de daarvoor gebruikte routes analyseert, aangezien slachtoffers vaak tegelijkertijd op verschillende manieren worden uitgebuit of van de ene vorm van handel overgaan in de andere; vraagt eveneens dat de Commissie verder onderzoek aanmoedigt naar de belangrijkste oorzaken van mensenhandel en de gevolgen ervan voor gendergelijkheid;

96.  verzoekt de Commissie te onderzoeken of het nodig is om het mandaat van het toekomstig Europees Openbaar Ministerie aldus te herzien dat dat ook bevoegdheden op het gebied van de bestrijding van mensenhandel omvat;

97.  dringt er bij de Europese Commissie op aan, rekening houdend met het feit dat het Verdrag van Istanbul een doeltreffend hulpmiddel is bij het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen, waaronder mensenhandel, en ter bescherming en ondersteuning van de slachtoffers, om de lidstaten te stimuleren dit verdrag te ratificeren;

o
o   o

98.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten.

(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0070.
(2) PB L 319 van 4.12.2015, blz. 1.
(3) PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57.
(4) PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1.
(5) PB L 168 van 30.6.2009, blz. 24.
(6) PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98.
(7) PB L 261 van 6.8.2004, blz. 19.
(8) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0126.
(9) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0162.
(10) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0218.
(11) Schatting van de IAO, "Winst en armoede: de economie van gedwongen arbeid", 2014.
(12) Verslag van Eurostat over "Mensenhandel", editie 2015.
(13) Idem.
(14) Idem.
(15)3 Situatieverslag van Europol over mensenhandel in de EU (februari 2016).
(16) Verslag van Eurostat, 2015.
(17) Idem.
(18) "Tussentijds verslag over de tenuitvoerlegging van de EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel" SWD(2014)0318), blz. 9.
(19) https://ec.europa.eu/anti-trafficking/publications/handbook-consular-and-diplomatic-staff-how-assist-and-protect-victims-human-trafficking_en.

Juridische mededeling - Privacybeleid