Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 september 2016 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (COM(2016)0071 – C8-0098/2016 – 2016/0043(NLE))
(Raadpleging)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2016)0071),
– gezien artikel 148, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C8-0098/2016),
– gezien zijn standpunt van 8 juli 2015 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten(1),
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0247/2016),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Amendement 1 Voorstel voor een besluit Overweging -1 (nieuw)
(-1) De Raad heeft er, met zijn Besluit (EU) 2015/18481a, wederom voor gekozen de wetgevende resolutie van het Parlement van 8 juli 2015 te negeren. De aanpak van de Raad is in strijd met de geest van de Verdragen, waardoor de samenwerking tussen de instellingen van de Unie wordt verzwakt en aldus hun "democratisch tekort" ten opzichte van de burgers wordt versterkt. Het Europees Parlement betreurt de aanpak van de Raad ten zeerste en benadrukt dat zijn wetgevingsresolutie in aanmerking moet worden genomen.
____________
1 bis Besluit (EU) 2015/1848 van de Raad van 5 oktober 2015 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten voor 2015 (PB L 268 van 15.10.2015, blz. 28).
Amendement 2 Voorstel voor een besluit Overweging 1
(1) In artikel 145 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt bepaald dat de lidstaten en de Unie streven naar de ontwikkeling van een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid en in het bijzonder voor de bevordering van de scholing, de opleiding en het aanpassingsvermogen van de werknemers en arbeidsmarkten die soepel reageren op economische veranderingen teneinde de doelstellingen van artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) te bereiken.
(1) In artikel 145 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt bepaald dat de lidstaten en de Unie streven naar de ontwikkeling van een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid en in het bijzonder voor de bevordering van de scholing, de opleiding en het aanpassingsvermogen van de werknemers en arbeidsmarkten die soepel reageren op economische veranderingen teneinde de doelstellingen van artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) te bereiken. Overeenkomstig de artikelen 9 en 10 VWEU dient de Unie bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden toe te zien op een geïntegreerde en inclusieve arbeidsmarkt waarmee de ernstige gevolgen van de werkloosheid kunnen worden aangepakt en een hoog niveau van werkgelegenheid kan worden gewaarborgd, te zorgen voor fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, met inbegrip van passende lonen, in de gehele Unie, adequate sociale bescherming te waarborgen overeenkomstig de arbeidswetgeving, de collectieve overeenkomsten en het subsidiariteitsbeginsel, evenals een hoog niveau van onderwijs en opleiding, en iedere discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid te bestrijden.
Amendement 3 Voorstel voor een besluit Overweging 2
(2) De door de Commissie voorgestelde "Europa 2020"-strategie stelt de Unie in staat haar economie te richten op een slimme, duurzame en inclusieve groei, die gepaard gaat met een hoog niveau van werkgelegenheid, productiviteit en sociale samenhang. Vijf kerndoelen, die in de relevante richtsnoeren worden vermeld, vormen gedeelde doelstellingen die de actie van de lidstaten sturen en rekening houden met hun uiteenlopende uitgangsposities en nationale omstandigheden, alsook met de posities en de omstandigheden van de Unie. De Europese werkgelegenheidsstrategie speelt de hoofdrol bij de uitvoering van de werkgelegenheids- en arbeidsmarktdoelstellingen van de nieuwe strategie.
(2) De door de Commissie voorgestelde Europa 2020-strategie (Europa 2020) moet de Unie in staat stellen haar economie te richten op een slimme, duurzame en inclusieve groei, die gepaard gaat met een hoog niveau van werkgelegenheid, productiviteit en sociale samenhang. De Unie heeft behoefte aan holistische beleidsmaatregelen en openbare investeringen waarmee werkloosheid en armoede kunnen worden tegengegaan.In dit verband baart de huidige ontwikkeling van de werkgelegenheids- en sociale indicatoren van Europa 2020 grote zorgen, aangezien het aantal mensen dat een risico loopt op armoede of uitsluiting met vijf miljoen is toegenomen in plaats van afgenomen, de arbeidsparticipatie in sommige landen nog niet terug is op het niveau van voor de crisis, en in sommige lidstaten het percentage jongeren dat niet werkt en evenmin onderwijs of een opleiding volgt (NEET's) meer dan 20 % bedraagt en het percentage vroegtijdige schoolverlaters wel 23 % bedraagt; De Europese werkgelegenheidsstrategie speelt de hoofdrol bij de uitvoering van de werkgelegenheids-, sociale-inclusie- en arbeidsmarktdoelstellingen van de nieuwe strategie. Deze doelstellingen zijn echter nog niet behaald en de lidstaten moeten grotere inspanningen leveren om de te verwachten resultaten te kunnen bereiken. De verwezenlijking van Europa 2020 op sociaal en werkgelegenheidsgebied moet een belangrijke doelstelling blijven van het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten.
Amendement 4 Voorstel voor een besluit Overweging 3
(3) De geïntegreerde richtsnoeren stroken met de conclusies van de Europese Raad. Aan de hand van deze richtsnoeren kunnen de lidstaten hun nationale hervormingsprogramma's opstellen en hervormingen doorvoeren, als afspiegeling van hun onderlinge afhankelijkheid en in overeenstemming met het groei- en stabiliteitspact. De werkgelegenheidsrichtsnoeren moeten de basis vormen voor eventuele landenspecifieke aanbevelingen die de Raad krachtens artikel 148, lid 4, VWEU tot de lidstaten kan richten, in combinatie met de krachtens artikel 121, lid 2, van dat Verdrag tot de lidstaten gerichte landenspecifieke aanbevelingen. De werkgelegenheidsrichtsnoeren moeten ook worden gebruikt als basis voor het opstellen van het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid dat de Raad en de Europese Commissie jaarlijks toezenden aan de Europese Raad.
(3) De geïntegreerde richtsnoeren dienen te stroken met de conclusies van de Europese Raad. Aan de hand van deze richtsnoeren kunnen de lidstaten hun nationale hervormingsprogramma's opstellen en hervormingen doorvoeren, als afspiegeling van hun onderlinge afhankelijkheid en in overeenstemming met het groei- en stabiliteitspact. De werkgelegenheidsrichtsnoeren moeten in aanmerking worden genomen voor eventuele landenspecifieke aanbevelingen die de Raad krachtens artikel 148, lid 4, VWEU tot de lidstaten kan richten, op evenwichtige wijze met de krachtens artikel 121, lid 2, VWEU tot de lidstaten gerichte landenspecifieke aanbevelingen. In de landenspecifieke aanbevelingen moet niet alleen rekening worden gehouden met de economische indicatoren, maar indien passend ook met de sociale en werkgelegenheidsindicatoren, waarbij de door te voeren hervormingen en hun gevolgen voor de burgers vooraf worden geëvalueerd. De werkgelegenheidsrichtsnoeren moeten in nauwe samenwerking met het Europees Parlement worden vastgesteld en zouden gebruikt moeten worden als basis voor het opstellen van het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid dat de Raad en de Europese Commissie jaarlijks toezenden aan de Europese Raad. Er zijn onlangs drie werkgelegenheidsindicatoren, te weten arbeidsparticipatie, jeugdwerkloosheid en langdurige werkloosheid, opgenomen in de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden, en het Europees Parlement heeft er in zijn resolutie van 25 februari 20161a op aangedrongen aan de hand van deze indicatoren een grondige analyse te maken in de desbetreffende lidstaten die ertoe kan leiden dat verdere economische, arbeidsmarkt- en sociale hervormingen worden voorgesteld en toegepast.
Amendement 5 Voorstel voor een besluit Overweging 4
(4) Uit het onderzoek van de nationale hervormingsprogramma's van de lidstaten in het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid blijkt dat de lidstaten alle mogelijke inspanningen moeten blijven richten op de volgende prioritaire gebieden: vergroting van de arbeidsmarktparticipatie en verlaging van de structurele werkloosheid, ontwikkeling van geschoolde arbeidskrachten die aan de behoeften van de arbeidsmarkt voldoen en bevordering van de arbeidskwaliteit en een leven lang leren, verbetering van de prestaties van de onderwijs- en opleidingsstelsels op alle niveaus en vergroting van de participatie in het tertiaire onderwijs, bevordering van de sociale inclusie en bestrijding van de armoede.
(4) Uit het onderzoek van de nationale hervormingsprogramma's van de lidstaten in het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid blijkt dat de lidstaten rekening moeten houden met de aanbevelingen van het Europees Parlement met betrekking tot de jaarlijkse groeianalyse, de landenspecifieke aanbevelingen en de werkgelegenheidsrichtsnoeren en alle mogelijke inspanningen moeten blijven richten op de volgende prioritaire gebieden: vergroting van de arbeidsmarktparticipatie en verlaging van de structurele werkloosheid door het scheppen van banen, ondersteuning van een goedwerkende, dynamische en inclusieve arbeidsmarkt, ontwikkeling van geschoolde arbeidskrachten die aan de behoeften van de arbeidsmarkt kunnen voldoen en bevordering van fatsoenlijke banen en een leven lang leren, verbetering van de prestaties van de onderwijs- en opleidingsstelsels op alle niveaus en vergroting van de participatie in het tertiaire onderwijs, bevordering van de sociale inclusie en de combinatie van werk en gezinsleven, bestrijding van alle vormen van discriminatie en van armoede, met name onder kinderen, en verbetering van het prestatievermogen van de vergrijzende bevolking.
Amendement 6 Voorstel voor een besluit Overweging 6 bis (nieuw)
(6 bis) 120 miljoen burgers van de Unie- ongeveer 25 %- lopen het risico op armoede en sociale uitsluiting. Deze noodsituatie, die onder andere wordt gekenmerkt door het aanhoudend hoge aantal werkloze burgers van de Unie, vereist dat de Commissie maatregelen aanneemt om de lidstaten ertoe aan te sporen nationale regelingen te ontwikkelen voor een minimumbasisloon, zodat zij verzekerd kunnen zijn van waardige levensomstandigheden.
Amendement 7 Voorstel voor een besluit Artikel 1 – alinea 1
De richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, als vastgesteld in de bijlage bij het besluit van de Raad van 5 oktober 2015 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, worden gehandhaafd voor 2016 en worden bij het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten in aanmerking genomen.
Hierbij worden de in de bijlage opgenomen richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten vastgesteld. Deze richtsnoeren worden bij het werkgelegenheidsbeleid en de hervormingsprogramma's, waarover in overeenstemming met artikel 148, lid 3, VWEU verslag wordt gedaan, in aanmerking genomen.
__________________
4Besluit (EU) 2015/1848 van de Raad van 5 oktober 2015 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (PB L 268 van 15.10.2015, blz. 28).
Amendement 8 Voorstel voor een besluit Bijlage (nieuw)
Richtsnoer 5: Stimuleren van de vraag naar arbeid
In samenwerking met de regionale en lokale autoriteiten moeten de lidstaten het ernstige probleem van de werkloosheid doeltreffend en voortvarend aanpakken en het scheppen van duurzame kwaliteitsbanen faciliteren en daarin investeren, werken aan de toegankelijkheid voor risicogroepen en de belemmeringen voor ondernemingen om mensen in dienst te nemen verminderen voor alle vaardigheidsniveaus en in alle marktsectoren, onder meer door onnodige bureaucratie af te schaffen, een en ander met inachtneming van sociale en arbeidsnormen, ondernemerschap onder jongeren bevorderen en met name de oprichting en groei van zeer kleine, kleine en middelgrote ondernemingen ondersteunen, teneinde de arbeidsparticipatiegraad van vrouwen en mannen te bevorderen. De lidstaten moeten onder andere banen in de groene, witte en blauwe sector en de sociale economie actief bevorderen en sociale innovatie stimuleren.
De belastingdruk moet worden verschoven van arbeid naar andere bronnen van belasting die minder nadelig zijn voor werkgelegenheid en groei, waarbij tegelijkertijd de inkomsten gewaarborgd worden voor een adequate sociale bescherming en uitgaven die gericht zijn op overheidsinvesteringen, innovatie en het scheppen van werkgelegenheid. De verlaging van de belasting op arbeid moet gericht zijn op de relevante onderdelen van de belastingdruk, op het aanpakken van discriminatie en op het wegnemen van belemmeringen en negatieve prikkels voor de arbeidsmarktparticipatie, met name voor personen met een handicap en degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan, een en ander met inachtneming van bestaande arbeidsnormen.
Beleidsmaatregelen om ervoor te zorgen dat lonen een behoorlijk bestaansinkomen mogelijk maken, blijven belangrijk voor het scheppen van werkgelegenheid en het terugdringen van de armoede in de Unie. Daarom moeten de lidstaten samen met de sociale partners de ontwikkeling respecteren en aanmoedigen van loonvormingsmechanismen waarmee de reële lonen kunnen worden aangepast aan ontwikkelingen van de productiviteit en waarmee eerdere verschillen in loonkosten kunnen worden gecorrigeerd, zonder de deflatoire druk te vergroten. Deze mechanismen moeten zorgen voor voldoende middelen om in de basisbehoeften te voorzien, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke armoede-indicatoren van elke lidstaat. In dit verband moeten verschillen in vaardigheden en lokale arbeidsmarktomstandigheden naar behoren geëvalueerd worden met als doel leefbare lonen in de hele Unie mogelijk te maken. Bij het vaststellen van minimumlonen overeenkomstig de nationale wetten en gebruiken moeten de lidstaten en de sociale partners erop toezien dat die minimumlonen adequaat zijn en nagaan welke gevolgen dit zal hebben voor de armoede onder werkenden, de gezinsinkomens, de geaggregeerde vraag, het scheppen van werkgelegenheid en het concurrentievermogen.
De lidstaten moeten de bureaucratische rompslomp verminderen om de lasten van kleine en middelgrote ondernemingen te verlichten, aangezien deze een aanzienlijke bijdrage leveren aan het scheppen van werkgelegenheid.
Richtsnoer 6: Stimuleren van het arbeidsaanbod en vaardigheden
De lidstaten dienen duurzame productiviteit en deugdelijke inzetbaarheid te bevorderen door te zorgen voor voldoende relevante kennis en vaardigheden, die voor iedereen beschikbaar en toegankelijk moeten worden gemaakt. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar de gezondheidszorg, de sociale dienstverlening en de vervoersdiensten die te maken hebben, of op middellange termijn te maken zullen krijgen, met een tekort aan personeel. De lidstaten moeten doeltreffend investeren in kwalitatief hoogwaardig en inclusief onderwijs vanaf jonge leeftijd en in beroepsopleidingsstelsels, en de doeltreffendheid en de efficiëntie ervan verbeteren om de kennis en het vaardigheidsniveau te verhogen en de diversiteit van de vaardigheden van de beroepsbevolking te vergroten, zodat die beter kan anticiperen en inspelen op de snel veranderende behoeften van de dynamische arbeidsmarkten in een in toenemende mate digitale economie. Met het oog hierop moet rekening worden gehouden met het feit dat "zachte vaardigheden" zoals communicatie steeds belangrijker worden voor een groot aantal beroepen.
De lidstaten moeten ondernemerschap onder jongeren bevorderen door onder meer facultatieve ondernemerschapscursussen in te voeren en de oprichting van ondernemingen door scholieren en studenten op middelbare scholen en universiteiten aan te moedigen. De lidstaten moeten, in samenwerking met de lokale en regionale autoriteiten, hun inspanningen opvoeren om het voortijdig schoolverlaten van jongeren te voorkomen, de overgang van onderwijs en opleiding naar het beroepsleven soepeler te laten verlopen, de toegang te verbeteren tot en de belemmeringen weg te nemen voor hoogwaardig volwassenenonderwijs voor iedereen, met speciale nadruk op risicogroepen en hun behoeften, en omscholing aan te bieden wanneer banenverlies en veranderingen op de arbeidsmarkt actieve herintegratie vergen. Tegelijkertijd moeten de lidstaten strategieën uitvoeren voor actief ouder worden om gezond werken tot de werkelijke pensioenleeftijd mogelijk te maken.
De lidstaten moeten het noodzakelijke vaardigheidsniveau waarborgen dat vereist is door een steeds veranderende arbeidsmarkt en moeten onderwijs- en opleiding ondersteunen, alsmede programma's voor volwassenenonderwijs, en er daarbij rekening mee houden dat er ook laaggekwalificeerde banen nodig zijn en dat hoogopgeleiden betere kansen op de arbeidsmarkt hebben dan gemiddeld en laagopgeleiden.
De toegang tot betaalbare hoogwaardige voorschoolse educatie moet een prioriteit zijn voor alomvattend beleid en investeringen, in combinatie met gezins- en opvoedingsondersteuning en maatregelen om ouders te helpen werk en gezinsleven te combineren, waarmee wordt bijgedragen tot het voorkomen van vroegtijdig schoolverlaten en het vergroten van de kansen van jongeren op de arbeidsmarkt.
Het werkloosheidsprobleem, en met name langdurige werkloosheid en regionale hoge werkloosheid, moet doeltreffend en snel worden opgelost en worden voorkomen door een mix van maatregelen aan vraag- en aanbodzijde. Het aantal langdurig werklozen en het probleem van discrepantie tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden en de verouderde vaardigheden moet worden aangepakt met uitgebreide en elkaar versterkende strategieën, met inbegrip van gepersonaliseerde actieve ondersteuning en passende socialebeschermingsregelingen om langdurig werklozen op een weloverwogen en verantwoorde wijze terug te laten keren op de arbeidsmarkt. De jeugdwerkloosheid moet uitgebreid worden aangepakt door middel van een algemene jeugdwerkgelegenheidsstrategie. Dit betekent onder meer investeren in sectoren die kwalitatief hoogwaardige banen voor jongeren kunnen creëren, enerzijds door de betrokken actoren, zoals ondersteunende diensten voor jongeren, onderwijs- en opleidingsinstellingen, jongerenorganisaties en openbare diensten voor arbeidsvoorziening, de nodige middelen te verstrekken om hun nationale uitvoeringsplannen voor de jongerengarantie volledig en consequent uit te voeren, maar anderzijds ook door het snel inzetten van middelen door de lidstaten. De toegang tot financiering voor wie een bedrijf wil starten moet worden vergemakkelijkt door middel van meer voorlichting, vermindering van de bureaucratische rompslomp en het scheppen van mogelijkheden om meerdere maanden werkloosheidsuitkeringen na indiening van een ondernemingsplan om te zetten in een subsidie van bij de start, overeenkomstig de nationale wetgeving.
De lidstaten moeten bij de uitwerking en uitvoering van maatregelen ter bestrijding van de werkloosheid rekening houden met lokale en regionale verschillen en samenwerken met lokale diensten voor arbeidsvoorziening.
De structurele tekortkomingen in de onderwijs- en opleidingsstelsels moeten worden aangepakt om te zorgen voor hoogwaardige leerresultaten, vroegtijdig schoolverlaten te voorkomen en tegen te gaan en alomvattend, kwalitatief hoogwaardig onderwijs vanaf het laagste niveau te bevorderen. Dit vereist flexibele onderwijsstelsels waarbij de nadruk op de praktijk ligt. De lidstaten moeten, in samenwerking met de lokale en regionale autoriteiten, de kwaliteit van leerresultaten verhogen door het onderwijs voor iedereen toegankelijk te maken, aan hun behoeften aangepaste stelsels voor duaal leren opzetten en verbeteren door de beroepsopleidingen en bestaande kaders zoals Europass te verbeteren, en waar nodig voor passende omscholing te zorgen en ervoor te zorgen dat vaardigheden die buiten het formele onderwijssysteem zijn verworven, worden erkend. De banden tussen onderwijs en arbeidsmarkt moeten worden aangehaald, waarbij erop moet worden toegezien dat het onderwijs breed genoeg is om een solide basis voor levenslange inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te bieden.
De lidstaten moeten hun opleidingssystemen beter afstemmen op de arbeidsmarkt om de overgang van opleiding naar beroepsleven te verbeteren. Vooral in de context van de digitalisering en op het gebied van nieuwe technologieën zijn groene banen en gezondheidszorg essentieel.
Discriminatie op de arbeidsmarkt en bij de toegang tot de arbeidsmarkt moet verder worden teruggedrongen, met name voor groepen die met discriminatie of uitsluiting worden geconfronteerd, zoals vrouwen, oudere werknemers, jongeren, personen met een handicap en legale migranten. Gendergelijkheid, met inbegrip van gelijke beloning, moet worden verzekerd op de arbeidsmarkt, net zoals de toegang tot betaalbare kwalitatief hoogwaardige voorschoolse educatie, en de flexibiliteit die nodig is om uitsluiting te voorkomen van mensen die hun loopbaan hebben onderbroken in verband met verantwoordelijkheden in de persoonlijke sfeer, zoals mantelzorgers. In dit verband moeten de lidstaten de richtlijn inzake vrouwen in raden van bestuur deblokkeren.
In dit verband moet rekening worden gehouden met het feit dat het percentage jongeren dat niet werkt en evenmin onderwijs of een opleiding volgt (NEET's) voor vrouwen hoger is dan voor mannen en dat het NEET-fenomeen in de eerste plaats wordt veroorzaakt door een stijgende jeugdwerkloosheid, maar ook door met gebrek aan onderwijs samenhangende inactiviteit.
De lidstaten moeten optimaal en op doeltreffende en efficiënte wijze gebruikmaken van steunverlening door het Europees Sociaal Fonds en andere fondsen van de Unie om armoede te bestrijden en hoogwaardige werkgelegenheid, de sociale integratie, het openbaar bestuur en de openbare dienstverlening te verbeteren. Het Europees Fonds voor strategische investeringen en de investeringsplatformen daarvan moeten ook worden gemobiliseerd om ervoor te zorgen dat kwalitatief hoogwaardige banen worden gecreëerd en werknemers de vaardigheden kunnen verwerven die nodig zijn voor de overgang van de Unie naar een model voor duurzame groei.
Richtsnoer 7: Verbeteren van de werking van de arbeidsmarkten
De lidstaten moeten de compartimentering van de arbeidsmarkt verminderen door onzeker werk, verborgen werkloosheid, zwartwerk en nul-uren-contracten aan te pakken. Wetgeving en instellingen voor arbeidsbescherming moeten zorgen voor een passend klimaat om aanwervingen te bevorderen en moeten voldoende bescherming bieden voor werknemers, werkzoekenden en degenen met een tijdelijk contract, een deeltijdcontract, een atypisch contract of een contract voor zelfstandig werk, door de sociale partners actief te betrekken en collectieve arbeidsonderhandelingen te bevorderen. Kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid moet voor iedereen worden gewaarborgd in de zin van sociaaleconomische zekerheid, duurzaamheid, passende lonen, rechten op het werk, behoorlijke werkomstandigheden (inclusief gezondheid en veiligheid), sociale zekerheid, gendergelijkheid, en mogelijkheden voor onderwijs en opleiding. Daarom moeten de intreding van jongeren en de herintreding van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt worden bevorderd en moet het evenwicht tussen werk en privéleven worden verbeterd door te zorgen voor betaalbare opvang en door de organisatie van het werk te moderniseren. Opwaartse convergentie van arbeidsomstandigheden moet in de gehele Unie worden bevorderd.
De toegang tot de arbeidsmarkt moet het ondernemerschap, het scheppen van duurzame banen in alle sectoren, waaronder groene werkgelegenheid, alsook de sociale zorg en innovatie vergemakkelijken, zodat de vaardigheden van personen optimaal kunnen worden benut, hun levenslange ontwikkeling wordt gestimuleerd en van de werknemer uitgaande innovatie wordt aangemoedigd.
De lidstaten moeten de nationale parlementen, de sociale partners, de maatschappelijke organisaties en de regionale en lokale autoriteiten nauw betrekken bij het ontwerp en de uitvoering van relevante hervormingen en beleidslijnen, in overeenstemming met het partnerschapsbeginsel en de nationale praktijken, en de werking en de doeltreffendheid van de sociale dialoog op nationaal niveau ondersteunen, met name in die landen waar grote problemen bestaan met loondevaluaties als gevolg van de recente deregulering van de arbeidsmarkten en de zwakke positie van collectieve onderhandelingen.
De lidstaten moeten zorgen voor basiskwaliteitsnormen voor arbeidsmarktbeleid door de doelgerichtheid, de reikwijdte, het toepassingsgebied en de wisselwerking met ondersteunende maatregelen, zoals de sociale zekerheid, te verbeteren. Dit beleid moet gericht zijn op verbetering van de toegang tot de arbeidsmarkt en versterking van de collectieve onderhandelingen en de sociale dialoog, en duurzame overgangen op de arbeidsmarkt ondersteunen, waarbij hooggekwalificeerde openbare diensten voor arbeidsvoorziening geïndividualiseerde ondersteuning bieden en prestatiemeetsystemen invoeren. De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat hun socialebeschermingsstelsels mensen die kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt daadwerkelijk stimuleren en kansen bieden, bescherming bieden aan mensen die (tijdelijk) zijn uitgesloten van de arbeidsmarkt en/of niet in staat zijn om daaraan deel te nemen, en mensen voorbereiden op potentiële risico's en veranderende economische en sociale omstandigheden door te investeren in menselijk kapitaal. De lidstaten moeten, als een van de mogelijke maatregelen om armoede terug te dringen, overeenkomstig de nationale gebruiken een minimuminkomen invoeren dat in verhouding staat tot hun specifieke sociaaleconomische situatie. De lidstaten moeten voor iedereen openstaande inclusieve arbeidsmarkten bevorderen en voorzien in doeltreffende antidiscriminatiemaatregelen.
De mobiliteit van werknemers moet worden verzekerd, als een grondrecht en een kwestie van vrije keuze, met het oog op de benutting van het volledige potentieel van de Europese arbeidsmarkt, onder meer door de overdraagbaarheid van pensioenrechten en de daadwerkelijke erkenning van beroepskwalificaties en vaardigheden te verbeteren en bestaande bureaucratische en andere obstakels weg te nemen. De lidstaten moeten tegelijkertijd taalbarrières aanpakken door opleidingsstelsels in dit opzicht te verbeteren. De lidstaten moeten ook naar behoren gebruikmaken van het Eures-netwerk om de mobiliteit van werknemers te bevorderen. Investeringen in regio's die te maken hebben met de uitstroom van arbeidskrachten moeten worden bevorderd om braindrain te beperken en mobiele werknemers aan te moedigen terug te keren.
Richtsnoer 8: Verbeteren van de kwaliteit en prestaties van onderwijs- en opleidingsstelsels op alle niveaus
De lidstaten moeten de toegang tot zorg en betaalbare kwalitatief hoogwaardige voorschoolse educatie tot prioriteit verheffen, aangezien beide belangrijke ondersteunende maatregelen zijn voor actoren op de arbeidsmarkt, bijdragen tot een toenemende algemene arbeidsparticipatie en mensen ondersteunen bij hun verantwoordelijkheden. De lidstaten moeten zorgen voor de alomvattende beleidsmaatregelen en investeringen die nodig zijn om de gezins- en ouderschapsondersteuning te verbeteren, en maatregelen vaststellen die ouders helpen werk en gezinsleven te combineren, om bij te dragen tot het voorkomen van vroegtijdig schoolverlaten en de kansen van jongeren op de arbeidsmarkt te verhogen.
Richtsnoer 9: Waarborgen van sociale rechtvaardigheid, bestrijden van armoede en bevorderen van gelijke kansen
De lidstaten moeten in samenwerking met de lokale en regionale autoriteiten hun socialebeschermingsstelsels verbeteren door basisnormen vast te stellen om te voorzien in een doeltreffende, efficiënte en duurzame bescherming gedurende alle levensstadia, een leven in waardigheid, solidariteit, toegang tot sociale bescherming, volledige eerbiediging van sociale rechten en billijkheid, ongelijkheden aan te pakken en inclusie te waarborgen om de armoede uit te roeien, met name onder degenen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten en bij de meest kwetsbare groepen. Er is behoefte aan een vereenvoudigd, gerichter en ambitieuzer sociaal beleid, met onder meer betaalbare en kwalitatief hoogwaardige kinderopvang en betaalbaar en kwalitatief hoogwaardig onderwijs, doeltreffende opleiding en werkondersteuning, huisvestingssteun, hoogwaardige, voor iedereen toegankelijke gezondheidszorg, toegang tot basisdiensten zoals bankrekeningen en internet, preventie van vroegtijdig schoolverlaten en bestrijding van extreme armoede, sociale uitsluiting en meer in het algemeen elke vorm van armoede. Met name armoede onder kinderen moet vastberaden worden aangepakt.
Hiertoe moeten uiteenlopende instrumenten op complementaire wijze worden gebruikt, met inbegrip van diensten voor activering van de arbeidsmarkt en inkomenssteun die afgestemd is op individuele behoeften. In dit verband is het aan elke lidstaat om de hoogte van een gegarandeerd minimumloon vast te stellen in overeenstemming met de nationale gebruiken en in verhouding tot de specifieke sociaaleconomische situatie van de lidstaat in kwestie. De socialebeschermingsstelsels moeten zodanig worden opgezet dat de toegang en deelname van iedereen zonder discriminatie wordt gefaciliteerd, dat investeringen in menselijk kapitaal worden ondersteund, dat armoede wordt voorkomen en verminderd en dat de mensen beschermd worden tegen armoede en sociale uitsluiting, alsook tegen andere risico's, zoals gezondheidsproblemen of baanverlies. Speciale aandacht moet uitgaan naar kinderen die in armoede leven omdat hun ouders langdurig werkloos zijn.
De pensioenstelsels moeten zo gestructureerd worden dat hun duurzaamheid, zekerheid en geschiktheid voor vrouwen en mannen gewaarborgd worden doordat de pensioenregelingen versterkt worden en mikken op een behoorlijk pensioeninkomen dat ten minste boven de armoedegrens ligt. De pensioenstelsels moeten zorgen voor consolidatie, verdere ontwikkeling en verbetering van de drie pijlers van pensioenspaarregelingen. De pensioengerechtigde leeftijd verbinden aan de levensverwachting is niet de enige manier om de vergrijzing aan te pakken. Pensioenstelselhervormingen moeten onder meer ook de tendensen op de arbeidsmarkt, de geboortecijfers, de demografische situatie, de situatie op het gebied van gezondheid en rijkdom, de arbeidsomstandigheden en de economische afhankelijkheidsratio weerspiegelen. De beste wijze om het vergrijzingsprobleem aan te pakken is het vergroten van de totale arbeidsparticipatie, onder meer door te bouwen op sociale investeringen in actief ouder worden.
De lidstaten moeten de kwaliteit, betaalbaarheid, toegankelijkheid, efficiëntie en doeltreffendheid van stelsels voor gezondheidszorg en langdurige zorg en de sociale diensten verbeteren en zorgen voor behoorlijke arbeidsomstandigheden in de desbetreffende sectoren, en tegelijkertijd de financiële houdbaarheid van die stelsels waarborgen door de op solidariteit gebaseerde financiering te verbeteren.
De lidstaten moeten volledig gebruik maken van het Europees Sociaal Fonds en andere fondsen van de Unie om armoede, sociale uitsluiting en discriminatie te bestrijden, de toegankelijkheid voor personen met een handicap te verbeteren, gelijkheid tussen vrouwen en mannen te bevorderen en het openbaar bestuur te verbeteren.
De kerndoelen van de Europa 2020-strategie, op basis waarvan de lidstaten, met inachtneming van hun desbetreffende uitgangsposities en nationale omstandigheden, hun nationale doelen vaststellen, behelzen het streven de arbeidsparticipatiegraad voor vrouwen en mannen in de leeftijdscategorie 20-64 jaar voor 2020 op 75 % te brengen, de schooluitval onder de 10 % te brengen, het deel van de bevolking in de leeftijdsgroep 30-34 jaar dat tertiair of gelijkwaardig onderwijs heeft voltooid op te trekken tot ten minste 40 %, en sociale insluiting te bevorderen, met name door armoedevermindering, door ernaar te streven ten minste 20 miljoen mensen te bevrijden van het risico op armoede en uitsluiting1bis.
______________
1bis De populatie wordt gedefinieerd als het aantal personen met een risico op armoede of uitsluiting volgens drie indicatoren (armoederisico; materiële ontbering; huishouden zonder baan), waarbij de lidstaten hun nationale doelen aan de hand van de meest geschikte van deze indicatoren vrijelijk kunnen bepalen, rekening houdend met hun nationale omstandigheden en prioriteiten.