Resolutie van het Europees Parlement van 4 oktober 2016 over de toekomst van de ACS-EU-betrekkingen voor de periode na 2020 (2016/2053(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (hierna "de Overeenkomst van Cotonou" genoemd), en de herzieningen hiervan van 2005 en 2010(1),
– gezien de overeenkomst van Georgetown tot oprichting van de ACS-groep en de herziening hiervan van 1992(2),
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 8 oktober 2003 met als titel "Naar de volledige integratie van de samenwerking met de ACS-landen in de EU-begroting" (COM(2003)0590),
– gezien het gezamenlijk raadplegingsdocument van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 6 oktober 2015 met als titel "Naar een nieuw partnerschap tussen de Europese Unie en de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan na 2020" (JOIN(2015) 33),
– gezien zijn eerdere resoluties over de betrekkingen tussen de ACS-landen en de EU, met name die van 11 februari 2015 over de werkzaamheden van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU(3), die van 13 juni 2013(4) over de tweede wijziging van de Overeenkomst van Cotonou van 23 juni 2000, die van 5 februari 2009 over de invloed van economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's) op de ontwikkeling(5) en die van 1 april 2004 over de opneming in de begroting van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF)(6),
– gezien de eerdere resoluties van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, met name die van 9 december 2015 over "Veertig jaar partnerschap: evaluatie van de impact op handel en ontwikkeling in de ACS-landen en vooruitzichten voor duurzame betrekkingen tussen de ACS-landen en de Europese Unie"(7),
– gezien zijn eerdere resoluties over beleidscoherentie voor ontwikkeling,
– gezien de gezamenlijke verklaring van 9 december 2015 van de covoorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU over de toekomst van de ACS-EU-betrekkingen(8),
– gezien de algemene strategie van de EU voor het buitenlands en veiligheidsbeleid, voorgelegd aan de Europese Raad tijdens zijn vergadering van 28 en 29 juni 2016,
– gezien de Gezamenlijke Mededeling van de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 21 maart 2012 "Naar een hernieuwd partnerschap voor ontwikkeling tussen de EU en het Stille Oceaangebied" (JOIN(2012)0006,
– gezien de gezamenlijke mededeling van de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid van 26 juni 2012 getiteld "Gezamenlijke strategie voor een partnerschap tussen de EU en het Caribisch gebied" (JOIN(2012)0018),
– gezien de gemeenschappelijke strategie Afrika-EU, die is goedgekeurd door de Afrikaanse en Europese staatshoofden en regeringsleiders tijdens de top van Lissabon op 9 december 2007(9),
– gezien de Resolutie van het Europees Parlement van 6 oktober 2015 over de rol van de lokale overheden van de ontwikkelingslanden bij ontwikkelingssamenwerking(10),
– gezien de gezamenlijke ACS-EU-verklaring van 20 juni 2014 over de agenda voor de periode na 2015(11),
– gezien de Verklaring van Sipopo van de 7e top van staatshoofden en regeringsleiders van ACS-landen van 13 en 14 december 2012 getiteld "De toekomst van de ACS-landen in een veranderende wereld: uitdagingen en kansen"(12),
– gezien de Derde Internationale Conferentie over financiële middelen voor ontwikkeling, die van 13 tot 16 juli 2015 werd gehouden en de actieagenda van Addis Abeba, die is goedgekeurd door de Algemene Vergadering van de VN op 27 juli 2015(13),
– gezien de VN-top inzake duurzame ontwikkeling en het op 25 september 2015 door de Algemene Vergadering van de VN goedgekeurde slotdocument getiteld "Transforming our world: the 2030 Agenda for Sustainable Development"(14),
– gezien de 41e sessie van de gezamenlijke ACS-EU-Raad, die is gehouden op 28 en 29 april 2016 in Dakar (Senegal),
– gezien de achtste ACS-top van staatshoofden en regeringsleiders die is gehouden op 31 mei en 1 juni 2016 in Port Moresby (Papoea-Nieuw-Guinea), waar het Communiqué van Waigani over de toekomstperspectieven van de ACS-groep en de Verklaring van Port Moresby ter goedkeuring van het eindverslag van de Groep van Eminente Personen over de toekomst van de ACS-groep zijn goedgekeurd,
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie internationale handel en de Begrotingscommissie (A8-0263/2016),
A. overwegende dat de sterkte en het acquis van de Overeenkomst van Cotonou gebaseerd zijn op een aantal unieke kenmerken: het document is wettelijk bindend, het heeft een ongeëvenaarde getalsterkte van 79 + 28 lidstaten, het is alomvattend via zijn drie pijlers van ontwikkelingssamenwerking, politieke samenwerking en economische en handelssamenwerking, het heeft een gezamenlijk institutioneel kader en het heeft een ruime begroting in de vorm van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF);
B. overwegende dat de overkoepelende doelstelling van de Overeenkomst van Cotonou, "armoede terugdringen en uiteindelijk uitroeien, overeenkomstig de doelstellingen van duurzame ontwikkeling en geleidelijke integratie van de ACS-landen in de wereldeconomie", expliciet is opgenomen in artikel 1 ervan; overwegende dat het partnerschap is gebaseerd op een reeks basiswaarden en beginselen, met inbegrip van de eerbiediging van de mensenrechten en de financiële vrijheid, democratie op basis van de rechtsstaat, en transparante en verantwoorde governance;
C. overwegende dat meer dan 80 % van de minst ontwikkelde landen ter wereld (MOL) in ACS-gebieden liggen, zodat het EU-ACS-partnerschap bijzonder relevant is;
D. overwegende dat het politieke en economische landschap van de ACS-groep en binnen de Europese Unie sinds de ondertekening van de Overeenkomst van Cotonou gewijzigd is;
E. overwegende dat de toekomst van de relatie tussen de ACS-landen en de EU moet worden gebaseerd op een nieuwe beschouwing van het potentieel en de hindernissen die op het pad van de EU-ACS-samenwerking liggen;
F. overwegende dat de getalsterkte van de ACS- en de EU-lidstaten onvoldoende heeft geleid tot gezamenlijk optreden op mondiale fora;
G. overwegende dat het partnerschap tussen de ACS-landen en de EU een belangrijke rol heeft gespeeld bij het bereiken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling;
H. overwegende daarentegen dat er tot nu toe onvoldoende resultaten zijn geboekt voor de doelstellingen op het gebied van de uitroeiing van de armoede en de integratie van de ACS-landen in de wereldeconomie, aangezien de helft van de ACS-lidstaten nog steeds tot de MOL behoort en dat de ACS-lidstaten samen minder dan 5 % van de wereldhandel en ongeveer 2 % van het wereldwijde bbp voor hun rekening nemen;
I. overwegende dat handelsbetrekkingen de tweede pijler van de Overeenkomst van Cotonou vormen en dat economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's) de instrumenten voor deze pijler zijn;
J. overwegende dat economische partnerschapsovereenkomsten worden gedefinieerd in artikel 36 van de Overeenkomst van Cotonou als ontwikkelingsinstrumenten "bedoeld om de soepele en geleidelijke integratie van de ACS-staten in de mondiale economie te bevorderen, vooral door volledig gebruik te maken van het potentieel van de regionale integratie en de zuid-zuidhandel"; overwegende dat de opname van EPO's in de Overeenkomst van Cotonou beleidscoherentie voor ontwikkeling bevordert;
K. overwegende dat de Overeenkomst van Cotonou zowel het groeiende belang van de regionale integratie in ACS-landen en in de samenwerking tussen de ACS-landen en de EU in aanmerking neemt als de rol ervan voor de bevordering van vrede en veiligheid, de stimulering van groei en voor de bestrijding van grensoverschrijdende uitdagingen;
L. overwegende dat de Overeenkomst van Cotonou betrekking heeft op nieuwe mondiale uitdagingen in verband met klimaatverandering, migratie, vrede en veiligheid (zoals bestrijding van terrorisme, extremisme en internationale misdaad), maar weinig concrete resultaten op deze gebieden heeft opgeleverd;
M. overwegende dat vergaderingen van gezamenlijke ACS-EU-instellingen, en met name de Gezamenlijke Raad van Ministers, weinig concrete resultaten hebben geboekt en een geringe aanwezigheid en aanwezigheid van laag niveau hebben gekend;
N. overwegende dat de EU ongeveer 50 % van de kosten van het ACS-secretariaat voor haar rekening neemt; overwegende dat een aantal ACS-lidstaten niet hun volledige lidmaatschap betaalt;
O. overwegende dat de politieke dialoog over essentiële elementen, overeenkomstig de artikelen 8 en 96 van de Overeenkomst van Cotonou, een concreet en wettelijk instrument is voor het verdedigen van de gemeenschappelijke waarden van het ACS-EU-partnerschap en het bevorderen van democratie en mensenrechten, die van fundamenteel belang zijn voor duurzame ontwikkeling;
P. overwegende dat er een duidelijke behoefte is om ervoor te zorgen dat de voorwaarde van de mensenrechten behouden blijft en de politieke dialoog wordt versterkt in de nieuwe overeenkomst;
Q. overwegende dat de betrokkenheid bij de politieke dialoog van de nationale parlementen, de lokale autoriteiten, het maatschappelijk middenveld en de privésector, ondanks het feit dat wordt erkend dat zij belangrijk zijn, vooralsnog veeleer beperkt is; overwegende dat de rol van de ACS-groep als op zich beperkt is gebleven tot gevallen waar een beroep is gedaan op artikel 96; overwegende dat de politieke dialoog, met name artikel 96, vooral is gebruikt in een late fase van politieke crisissen en niet op preventieve wijze;
R. overwegende dat ondanks de expliciete erkenning van de rol van nationale parlementen, lokale autoriteiten, het maatschappelijk middenveld en de privésector in de herziening van 2010 van de Overeenkomst van Cotonou, hun deelname aan overleg over ACS-EU-beleidsmaatregelen en -activiteiten nog steeds beperkt is;
S. overwegende dat maatschappelijke organisaties worden geconfronteerd met wetgeving die hen steeds meer aan banden legt en met andere hindernissen die hun activiteiten en speelruimte beknotten;
T. overwegende dat zich in de ACS-regio's landen en gebieden overzee (LGO's) bevinden die bij de Europese Unie horen en bijzondere betrekkingen met de EU hebben, waardoor er afstand moet worden gedaan van de traditionele aanpak van ontwikkelingshulp zodat beter rekening wordt gehouden met het feit dat deze gebieden tot de Europese familie behoren; overwegende dat de LGO's ondanks hun speciale status wel van de voordelen kunnen profiteren van het 11e Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), net als de ACS-landen;
U. overwegende dat het EOF wordt gefinancierd door rechtstreekse bijdragen van de EU-lidstaten en niet onderworpen is aan de normale EU-begrotingsregels; overwegende dat het Parlement geen bevoegdheid heeft over de EOF-begroting, naast de kwijting van gedane uitgaven, en ook geen formele toetsingsrechten uitoefent over de EOF-programmering;
V. overwegende dat in het kader van het elfde EOF ongeveer 900 miljoen EUR is uitgetrokken voor de Vredesfaciliteit voor Afrika en ongeveer 1,4 miljard EUR van de EOF-reserve wordt gebruikt voor het EU-trustfonds voor Afrika;
W. overwegende dat de inzet van nationale middelen in de ACS-landen en de middelen van de diaspora een essentiële financieringsbron kunnen vormen voor ontwikkeling;
X. overwegende dat opname van het EOF in de begroting democratische toetsing mogelijk zou maken, de zichtbaarheid zou vergroten en de transparantie van het gebruik van EU-ontwikkelingsfondsen zou vergroten; overwegende daarentegen dat het feit dat de EOF-programmering over meerdere jaren is verspreid de voorspelling van de middelen toelaat en opname van het EOF in de begroting kan leiden tot een afname van de ontwikkelingsfondsen voor ACS-landen ten voordele van andere prioriteiten van buitenlands beleid en dat dit zou kunnen worden opgevat als een verzwakking van het bevoorrechte EU-ACS-partnerschap; overwegende opname van het EOF in de begroting ook de financiering van de Vredesfaciliteit voor Afrika in het gedrang kan brengen, evenals andere belangrijke initiatieven zoals de Vredesfaciliteit voor Afrika, tenzij een gericht instrument voor de financiering van veiligheidsuitgaven in verband met ontwikkelingssamenwerking in het leven wordt geroepen;
1. bevestigt dat de ACS-EU-samenwerking een waardevolle en unieke realisatie is die de banden tussen de ACS- en de EU-bevolkingen en -landen en hun parlementen in de loop van de laatste 40 jaar heeft versterkt; onderstreept het feit – wanneer de ACS-landen tonen dat zij zich verplichten tot het ondernemen van gezamenlijke actie als groep – dat, om de effectiviteit van de samenwerking te verbeteren en haar aan te passen aan nieuwe uitdagingen, moet worden voorzien in een nieuwe structuur waarbij de delen van het ACS-EU-acquis worden behouden die een universeel karakter hebben, bijvoorbeeld de gesteldheid op mensenrechten en gendergelijkheid, menselijke ontwikkeling, governance en democratie, de doelstelling van de rechtsstaat en de uitwisseling van beste praktijken in een gemeenschappelijk kader, terwijl de hoofdtaak moet worden uitgevoerd overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, d.w.z. in het kader van regionale akkoorden die afgestemd zijn op de specifieke regionale behoeften en de gemeenschappelijke belangen in de EU en de regio in kwestie;
2. benadrukt het feit dat zowel het gemeenschappelijke kader en de regionale akkoorden wettelijk bindend moeten zijn; onderstreept het feit dat, om de effectiviteit te vergroten, duplicering te voorkomen en overlappende beleidskaders te vermijden, de regionale akkoorden met Afrika, de Caraïben en de Stille Zuidzee zo ontworpen moeten zijn dat rekening wordt gehouden met de bestaande regionale en subregionale organisaties, bijvoorbeeld de Afrikaanse Unie, regionale economische gemeenschappen en regionale strategieën of regionale akkoorden als de EPO's, en de opname mogelijk moeten maken van bijkomende landen, bijvoorbeeld Noord-Afrikaanse landen, of de creatie van groepen volgens specifieke belangen of behoeften (bijvoorbeeld ontwikkelingsstatus, als in het geval van MOL, of bijzondere geografische kenmerken, als in het geval van kleine insulaire ontwikkelingslanden);
Doelstellingen, principes en voorwaarden van de samenwerking
3. vraagt dat de Agenda 2030 en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling centraal worden geplaatst in een nieuwe overeenkomst en dat krachtige monitoringmechanismen worden gecreëerd om te garanderen dat de tenuitvoerlegging van de overeenkomst tot de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling bijdraagt en deze doelstellingen bevordert;
4. vraagt een ACS-EU-mechanisme voor collegiale toetsing, toezicht en verantwoordingsplicht om de tenuitvoerlegging van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling in de lidstaten regelmatig te controleren, met ACS- en EU-vertegenwoordigers, niet alleen van centrale overheidsinstellingen, maar ook van parlementen, regionale en lokale autoriteiten, het maatschappelijk middenveld en wetenschappelijke gemeenschappen en de opstelling van jaarlijkse conclusies en aanbevelingen voor nationale, regionale en wereldwijde herzieningsprocessen en follow-up;
5. onderstreept bovendien dat er bij de programmering, goedkeuring en tenuitvoerlegging van de openbare sectorale beleidsmaatregelen waarin het toekomstige akkoord voorziet, ten volle rekening moet worden gehouden met op kennis gebaseerde beleidslijnen (knowledge-based policies);
6. vraagt dat de bestrijding en uiteindelijke uitroeiing van armoede en ongelijkheden en de bevordering van duurzame ontwikkeling de overkoepelende doelstellingen van de ACS-EU-samenwerking blijven; is evenwel van mening dat een nieuwe overeenkomst in de eerste plaats een politiek project moet zijn dat gebaseerd is op eigen inbreng, met duidelijke achterlating van de donor-ontvanger-mentaliteit; is van mening dat er moet worden samengewerkt op gebieden van gemeenschappelijk belang, waar wederzijdse winst te verwachten is, niet alleen in economisch opzicht, maar ook met betrekking tot vrede en veiligheid, mensenrechten en de rechtsstaat, governance en democratie, migratie, milieu, de klimaatverandering en andere terreinen in verband met de welvaart zowel van de ACS- als van de EU-bevolkingen;
7. herhaalt zijn standpunt dat beleidscoherentie voor ontwikkeling (policy coherence for development, PCD) een essentieel element is om de nieuwe agenda voor duurzame ontwikkeling te realiseren; is van mening dat het algemene karakter van de Overeenkomst van Cotonou PCD bevordert en daarom in een nieuwe overeenkomst behouden moet blijven; wijst op de noodzaak om specifieke bepalingen inzake PCD te behouden en de dialoog over hiermee verband houdende kwesties te versterken in het kader van de nieuwe overeenkomst; herinnert aan zijn voorstel om vaste PCD-corapporteurs te benoemen in het kader van de Paritaire Parlementaire Vergadering;
8. is van mening dat de eerbiediging van internationaal overeengekomen beginselen voor doeltreffendheid van hulp van wezenlijk belang zijn voor het succes van de Agenda 2030 en vindt dat een verwijzing hiernaar moet worden opgenomen in de toekomstige overeenkomst;
9. vraagt dat de essentiële elementen in de Overeenkomst van Cotonou met betrekking tot mensenrechten, democratische principes en de rechtsstaat het op waarden gebaseerde fundament van een nieuwe overeenkomst blijven vormen; vraagt dat governance als essentieel element wordt toegevoegd, en zo te beantwoorden aan de nieuwe doelstelling inzake duurzame ontwikkeling nr. 16 met betrekking tot vrede, justitie en doeltreffende instellingen; herinnert aan het belang van de volledige tenuitvoerlegging van artikel 9 van de Overeenkomst van Cotonou;
10. benadrukt het feit dat politieke dialoog een fundamenteel onderdeel van de Overeenkomst van Cotonou is en dat de artikelen 8 en 96 een concreet en wettelijk instrument zijn om de essentiële elementen van de ACS-EU-betrekkingen te beschermen, hoewel zij in het verleden niet altijd effectief zijn gebruikt; vraagt dat politieke dialoog een centrale en wettelijke pijler in het overkoepelende kader en op het regionale niveau van de nieuwe overeenkomst blijven; vraagt dat politieke dialoog effectiever en systematischer en op proactieve wijze wordt gebruikt om politieke crisissen te voorkomen;
11. herinnert eraan dat artikel 97 van de Overeenkomst van Cotonou voorziet in een overlegprocedure en de goedkeuring van aangepaste maatregelen in ernstige gevallen van corruptie; betreurt dat dit artikel tot nu toe slechts eenmaal is ingeroepen; roept op deze procedure in de toekomstige partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de ACS-landen te versterken zodat ze echt operationeel wordt;
12. onderstreept in verband hiermee dat politieke dialoog een waardevolle basis is voor een verbetering van de situatie van de volkeren van de partnerlanden; betreurt dat onvoldoende gebruik wordt gemaakt van dit instrument en dat het tot nu toe weinig effectief is geweest; vraagt daarom een betere monitoring van de mensenrechtensituatie en de andere essentiële en fundamentele elementen van de overeenkomst, dringt erop aan deze monitoring inclusief en participatief te maken en vraagt een regelmatige, twee- of meerjaarlijkse evaluatie en gezamenlijke verslagen over de eerbiediging van deze elementen door alle ACS-EU-lidstaten, met als doel namen te noemen en aan de schandpaal te nagelen of lof toe te zwaaien; vraagt dat de resultaten van deze verslagen tijdens de overkoepelende ACS-EU-bijeenkomsten worden gepresenteerd en dat zij worden gebruikt als basis voor politieke dialoog en worden geraadpleegd in nationale, regionale en wereldwijde onderzoeken voor het monitoren van de tenuitvoerlegging van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling;
13. vraagt een sterkere deelname van de nationale parlementen en regionale en lokale autoriteiten, zowel in de ACS- als in de EU-landen, in alle fasen van het ACS-EU-beleid en de ACS-EU-activiteiten, van planning voor de toekomst en programmering tot tenuitvoerlegging, evaluatie en monitoring, met name uit het oogpunt van het subsidiariteitsbeginsel;
14. vraagt alle partijen bij de nieuwe overeenkomst om zich ertoe te verbinden de autonomie en de capaciteiten van de lokale en regionale regeringen te versterken, zodat zij hun taken op een doeltreffende manier tot een goed einde kunnen brengen en kunnen handelen als belangrijke actoren voor de ontwikkeling van ACS-landen;
15. vraagt een grotere betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld in politieke dialoog, programmering en tenuitvoerlegging, en meer steun voor capaciteitsopbouw door dit middenveld, met name wat lokale groepen betreft op wie het beleid rechtstreeks betrekking heeft; onderstreept in verband hiermee het gevaar dat het werkterrein voor het maatschappelijk middenveld in een aantal landen krimpt en het feit dat ook groepen bij de zaak moeten worden betrokken, bijvoorbeeld minderheden, jongeren en vrouwen, die niet in staat zijn hun belangen te organiseren of die, ondanks een legitiem democratisch belang, niet door hun regering worden erkend;
16. is van mening dat de privésector een spilrol kan spelen in het ontwikkelingsproces en kan bijdragen tot de financiering van ontwikkeling, mits de investeringen worden gedaan met respect voor de bevolking en het traditionele eigenaarschap of gebruik en voor het milieu in overeenstemming met de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en mensenrechten; vraagt daarom dat privé-investeringen worden ondersteund onder auspiciën van de Europese Investeringsbank (EIB), mits zij stroken met het internationale recht op het gebied van de mensenrechten en de regels inzake sociale en milieubescherming; benadrukt dat in het nieuwe partnerschap prioriteit moet worden gegeven aan lokale kleinschalige producenten en landbouwers, en ook aan het garanderen van een gunstig klimaat voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen; vraagt voorts dat de lokale en nationale privésectoren worden gehoord tijdens het beleidsvormingsproces, de programmerings- en de tenuitvoerleggingsfase;
Toekomstige ACS-EU-instellingen
17. vraagt dat tijdens de vergaderingen van de gezamenlijke ACS-EU-Raad ook debatten worden gehouden over actuele en dringende politieke kwesties, inclusief gevoelige kwesties, om hierover gezamenlijke conclusies goed te keuren; verzoekt alle bevoegde ministeries van de ACS- en EU-lidstaten hun participatie op ministerieel niveau te verbeteren, om de vergaderingen de nodige politieke legitimiteit te verlenen en de nodige zichtbaarheid te geven aan het partnerschapsprincipe;
18. vraagt dat de nieuwe samenwerkingsovereenkomst een sterke parlementaire dimensie omvat, door middel van een Paritaire Parlementaire Vergadering (PPV), die zal zorgen voor een open democratische parlementaire dialoog over alle aangelegenheden, inclusief moeilijke en gevoelige kwesties, gemeenschappelijke (regionale) die politieke projecten zal voorstellen, waarvoor zij een democratische fundering zal verstrekken door de deelname van meerdere belanghebbenden, die het werk van de uitvoerende instantie en de ontwikkelingssamenwerking zal controleren, die democratie en mensenrechten zal bevorderen en die zo een belangrijke bijdrage zal leveren tot een nieuw samenwerkingspartnerschap op gelijke voet; onderstreept het belang van vroege betrokkenheid van de PPV bij alle relevante debatten over het ACS-EU-partnerschap na -2020;
19. is ervan overtuigd dat de PPV moet zorgen voor een adequate democratische en proportionele vertegenwoordiging en participatie van alle politieke krachten in haar debatten; vraagt daarom dat de nationale delegaties in de PPV parlementaire vertegenwoordigers omvatten van hun nationale politieke spectrum en dat de aanwezighied van de oppositie erin gegarandeerd is;
20. vraagt dat de PPV aangepast is aan de nieuwe regionale structuur, zodat zij haar werk in regionale fora kan focussen op kwesties van regionaal belang, met een grote betrokkenheid van de nationale en regionale parlementen, terwijl ook de periodieke, gezamenlijke ACS-EU-vergaderingen worden gehouden, zij het met een lagere frequentie; vraagt dat themavergaderingen per onderwerp met het maatschappelijk middenveld, lokale autoriteiten en de privésector deel uitmaken van de PPV-sessies, om de debatten over de onderwerpen op de PPV-agenda verder te ontwikkelen en te verbreden;
21. roept het PPV-bureau op om een meer strategische oriëntatie van het werkprogramma van de Vergadering te ontwikkelen; verzoekt om in toekomstige verslagen van de PPV-commissies een duidelijke verwijzing op te nemen naar de 17 doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling om voortdurende monitoring van elke doelstelling mogelijk te maken; vraagt dat de gemeenschappelijke resoluties in het overkoepelende ACS-EU-forum over dringende internationale kwesties, vertragingen bij kwesties in verband met de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling en schendingen van de mensenrechten, en de resoluties in de regionale of andere vergaderingen over actuele kwesties en aangelegenheden die dringend zijn en van bijzonder belang voor een regio of een specifieke groep, op één lijn worden gebracht; herinnert in dit kader de VV/HV aan het politieke belang van de aanwezigheid van de Raad op ministerieel niveau in de sessies van de Paritaire Parlementaire Vergadering; dringt erop aan dat de covoorzitters van de PPV ACS-EU worden uitgenodigd op de vergaderingen van de Gezamenlijke Raad om een doeltreffende en wederzijdse informatiestroom te garanderen en de institutionele samenwerking te verbeteren;
22. vraagt dat bijkomende inspanningen worden geleverd om de controle door de PPV van de ontwikkelingsprogrammering en de follow-up van deze controle te verbeteren, rekening houdend met de beginselen inzake doeltreffende ontwikkelingshulp; verzoekt de Commissie en de regeringen de betrokkenheid te bevorderen van de nationale parlementen, de lokale en regionale autoriteiten en de actoren van het maatschappelijk middenveld, de privésector en de diaspora in alle controlefasen van de ontwikkelingsprogrammering en op een tijdige en transparante manier alle beschikbare informatie te verstrekken aan de nationale parlementen, om deze te helpen bij hun taak van democratische controle;
23. is van mening dat het partnerschap ACS-EU meer banden moet proberen op te bouwen met andere partners wereldwijd (zoals de Afrikaanse Unie of de Verenigde Naties) en andere internationale grootmachten wanneer mogelijk, en moet werken aan een uitgebreide coördinatie en samenwerking, zonder werk of missies te herhalen, om oorlogen, interne conflicten, gebrek aan veiligheid, fragiliteit en overgangssituaties het hoofd te bieden;
Toekomstige financiering
24. is ervan overtuigd dat het gelijktijdig verstrijken van de Overeenkomst van Cotonou en het meerjarig financieel kader van de Unie (MFK) de gelegenheid biedt om definitief te besluiten het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) in de begroting op te nemen, om de efficiëntie en effectiviteit, de transparantie, de democratische controle, de verantwoordingsplicht en de zichtbaarheid en coherentie van de ontwikkelingsfinanciering van de EU te verbeteren; benadrukt evenwel het feit dat deze opname in de begroting afhankelijk moet worden gesteld van i) een gegarandeerde specifieke toewijzing van de middelen voor ontwikkeling, om het per geval aangepaste financieringsniveau voor de ontwikkelingslanden te behouden, en ii) een permanente en afzonderlijke oplossing voor de financiering door de EU van de veiligheidsuitgaven die verband houden en coherent zijn met ontwikkelingssamenwerking; benadrukt dat zelfs wanneer het EOF wordt opgenomen in de begroting, het benchmarks moet omvatten die zijn afgestemd op de ontwikkelingssamenwerking van de EU; spoort beide partijen ertoe aan hun financieringsinstrumenten te moderniseren en waar mogelijk algemene en sectorale begrotingssteun te bevorderen;
25. wijst erop dat de begroting van de Unie reeds voorziet in instrumenten voor specifieke partners en dat de opname van het EOF in de begroting zo kan worden vormgegeven dat de bevoorrechte ACS-EU-betrekkingen eruit blijken en worden bevorderd, teneinde duurzame ontwikkeling te stimuleren; verzoekt de Commissie een stappenplan op te stellen waarin wordt ingegaan op de hierboven genoemde punten, en wel vóór de indiening van de nodige voorstellen voor het volgende MFK;
26. herinnert eraan dat de toekomstige ACS-EU-betrekkingen een politiek karakter moeten hebben, d.w.z. dat wordt gewerkt in de richting van gemeenschappelijke politieke projecten in verschillende internationale fora, en niet vooral een karakter van donor en ontvanger; benadrukt daarom het feit dat de EU-principes inzake ontwikkelingshulp op gelijke wijze moeten worden toegepast op alle ontwikkelingslanden, zodat geavanceerde ACS-landen de fase van het ontvangen van EU-ontwikkelingshulp achter zich moeten laten, onder dezelfde voorwaarden als niet-ACS-landen; is van mening dat een hogere mate van zelffinanciering door de ACS-landen in overeenstemming zou zijn met hun ambitie om een zelfstandige speler te zijn en onderstreept in verband hiermee dat het belangrijk is om in het kader van de nieuwe overeenkomst de instrumenten voor capaciteitsopbouw van de ACS-landen te versterken zodat zij zelf de vitale sectoren van de economie kunnen financieren; vraagt de partijen zich sterker in te spannen voor capaciteitsopbouw in de ACS-landen om binnenlandse middelen vrij te maken en te gebruiken, met name door de versterking van de fiscale stelsels, een goed beheer van natuurlijke hulpbronnen, industrialisering en de verwerking van grondstoffen bestemd voor de lokale, regionale en internationale markten;
27. onderstreept het feit dat het 11e EOF de belangrijkste financieringsbron is van de Vredesfaciliteit voor Afrika (APF), ondanks het feit dat dit bij de oprichting van de APF in 2003 bedoeld was als tijdelijke oplossing; vraagt de instelling van een specifiek instrument voor de financiering van veiligheidsuitgaven in verband met ontwikkelingssamenwerking;
28. wijst op de mededeling van de Commissie van 7 juni 2016 over een nieuw partnerschapskader met derde landen in het kader van de Europese migratieagenda; merkt op dat de bijdrage van de EU-begroting en het EOF aan het pakket van 8 miljard EUR uitsluitend bestaat uit reeds geplande hulp; roept ertoe op de ontwikkelingshulp aan de begunstigden niet in gevaar te brengen en om door middel van nieuwe kredieten financiering te verstrekken voor initiatieven op migratiegebied;
29. roept op tot de oprichting van een instrument voor alle LGO's dat beantwoordt aan hun speciale status, op grond van het feit dat ze tot de Europese familie behoren; verzoekt een sterkere samenwerking tussen de ACS-landen en de LGO's tot stand te brengen zodat deze kunnen meewerken aan de inclusieve en duurzame ontwikkeling van hun respectieve regio en zodat de LGO's beter in hun regionale omgeving kunnen worden geïntegreerd;
30. herhaalt dat de EPO's een basis vormen voor regionale samenwerking en dat zij instrumenten moeten zijn voor ontwikkeling en regionale integratie; wijst daarom op de relevantie van wettelijk bindende duurzaamheidsbepalingen (met betrekking tot mensenrechten-, sociale en milieunormen) in alle EPO's en onderstreept dat het belangrijk is effectieve monitoringsystemen te creëren die een brede waaier aan maatschappelijke organisaties omvatten, om mogelijke negatieve effecten als gevolg van de handelsliberalisering te identificeren en te voorkomen;
31. dringt aan op een post-Cotonou-overeenkomst die fungeert als een politieke raamovereenkomst waarbinnen bindende minimumeisen voor de EPO's worden vastgesteld, om continuïteit te garanderen voor de EPO-koppelingen in de bestaande Overeenkomst van Cotonou naar duurzaamheidsbepalingen met betrekking tot governance, eerbiediging van de mensenrechten, inclusief onder de kwetsbaarsten, en naleving van de sociale en milieunormen, en omdat dit een kader oplevert voor duurzame ontwikkeling en beleidscoherentie; vraagt een proces voor gezamenlijke parlementaire controle en toezicht met betrekking tot de impact van de EPO's, alsmede gestructureerde mechanismen voor toezicht door het maatschappelijk middenveld;
o o o
32. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de ACS-Raad, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en het Bureau van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU.