Resolutie van het Europees Parlement van 6 oktober 2016 over Sudan (2016/2911(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien zijn eerdere resoluties over Sudan,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,
– gezien de gezamenlijke verklaring van 8 augustus 2016 door de EU, de vertegenwoordigers van de Trojka (Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten) en Duitsland waarin tevredenheid wordt geuit over de ondertekening van het stappenplan van het Panel op hoog niveau van de Afrikaanse Unie voor de implementatie van de aanbevelingen betreffende Sudan (AUHIP), in de "Sudan Call"-verklaring,
– gezien het verslag van de onafhankelijke deskundige over de mensenrechtensituatie in Sudan van 28 juli 2016 en het verslag van de speciale rapporteur over de negatieve impact van unilaterale dwangmaatregelen op de uitoefening van de mensenrechten, over zijn missie naar Sudan van 4 augustus 2016,
– gezien de verklaring van 27 juni 2016 door de woordvoerder van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter (HV/VV) over de aankondiging van de regering van Sudan van een unilaterale beëindiging van de vijandigheden voor een periode van vier maanden,
– gezien resolutie 2296 van de VN-Veiligheidsraad over Sudan, die het tijdens zijn 7728e vergadering op 29 juni 2016 heeft aangenomen,
– gezien het communiqué van 13 juni 2016 van de Raad voor Vrede en Veiligheid van de Afrikaanse Unie over de situatie in Darfur,
– gezien artikel 5 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, die er beide in voorzien dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen, noch aan een wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,
– gezien de verklaring van 9 april 2015 door de Hoge Vertegenwoordiger namens de Europese Unie over het ontbreken van een gunstig klimaat voor de verkiezingen in Sudan in april 2015,
– gezien de "Sudan Call"-verklaring inzake de totstandbrenging van een staat van burgerschap en democratie,
– gezien het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen van 18 december 1979,
– gezien artikel 135, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat er in Darfur al 13 jaar een conflict gaande is dat heeft geleid tot de dood van meer dan 300 000 mensen en dat de Sudanese regering nog altijd burgers aanvalt, in het bijzonder in Jebel Mara; overwegende dat willekeurige bombardementen op burgers, met inbegrip van onwettige aanvallen door Sudanese troepen op dorpen in Zuid-Kordofan, Blauwe Nijl en Darfur hebben geleid tot slachtoffers en de vernietiging van civiele infrastructuur;
B. overwegende dat de nationale veiligheidswet uit 2010 voorziet in zeer ruime bevoegdheden voor de Sudanese regering om gedetineerden routinematig in eenzame opsluiting te houden, zonder aanklacht en voor langere perioden, en dat organisaties gedwongen zijn tot opheffing en invallen bij organisaties zijn gedaan;
C. overwegende dat volgens de universele periodieke doorlichting van de VN van 21 september 2016, Sudan zijn toezegging heeft herhaald om toe te treden tot het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, en tot het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning;
D. overwegende dat mensenrechtenschendingen en misbruik sterk toenemen in Darfur, met name in Zuid-Kordofan en Blauwe Nijl, met inbegrip van buitengerechtelijke executies, buitensporig gebruik van geweld, ontvoering van burgers, seksueel en genderspecifiek geweld tegen vrouwen, schendingen en misbruik jegens kinderen en willekeurige arrestaties en opsluiting;
E. overwegende dat de openbare ruimte voor de politieke oppositie, het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenactivisten beperkt is in Sudan; overwegende dat de Nationale inlichtingen- en veiligheidsdienst (NISS) naar verluidt voortdurend mensenrechtenactivisten, studenten die zich als activist inzetten en politieke opponenten lastig valt, tot doelwit maakt en vervolgt vanwege hun legitieme activiteiten; overwegende dat tot dusver dit jaar vele activisten uit het maatschappelijk middenveld willekeurig zijn aangehouden, waaronder vier vertegenwoordigers van het Sudanese maatschappelijk middenveld die op weg naar een mensenrechtenbijeenkomst op hoog niveau met diplomaten op 31 maart 2016 in Genève, door veiligheidsbeambten zijn onderschept op het internationale vliegveld van Khartoem;
F. overwegende dat mensenrechtengroeperingen geloofwaardig bewijs hebben onthuld van aanvallen met chemische wapens op burgers door troepen van de Sudanese regering, terwijl dorpelingen van de Jebel Marra regio van Darfur de gruwelijke gevolgen hebben onthuld van vermoedelijke aanvallen met chemische wapens, waarvan de laatste plaatshad op 9 september 2016 in het dorp Gamarah; overwegende dat er naar verluidt eveneens aanvallen zijn gedaan door de "Rapid Support Forces" (RSF), een Sudanese militaire eenheid die bestaat uit voormalige regeringsgezinde milities onder gezag van de NISS;
G. overwegende dat op 29 februari 2016, de NISS een gewelddadige inval heeft gedaan bij het Khartoum Centre for Training and Human Development (TRACKS), een maatschappelijke organisatie, waarna de directeur Khalfálah Alafif Muktar en de activisten Arwa Ahmed Elrabie, Al-Hassan Kheiry, Imani-Leyla Raye, Abu Hureira Abdelrahman, Al-Baqir Al-Afif Mukhtar, Midhat Afifadeen en Mustafa Adam zijn gearresteerd en beschuldigd van criminele samenzwering en oorlogvoering tegen de staat, overtredingen waarop de doodstraf staat; overwegende dat de directeur naar verluidt in slechte gezondheid verkeert en dat familiebezoek niet is toegestaan;
H. overwegende dat de Sudanese autoriteiten ernstige beperkingen opleggen aan de vrijheid van godsdienst; overwegende dat bedreigingen van kerkleiders en de intimidatie van christelijke gemeenschappen de afgelopen jaren zijn toegenomen; overwegende dat de Tsjechische christelijke hulpverlener Petr Jašek, de Sudanese dominees Hassan Abduraheem Kodi Taour en Kuwa Shamal en de masterstudent uit Darfur Abdulmonem Abdumawla Issa Abdumawla al negen maanden worden vastgehouden door de NISS en voor de rechter moeten verschijnen op beschuldiging van het benadrukken van vermeend christelijk lijden in door de oorlog verwoeste regio's van Sudan; overwegende dat de afgelopen jaren het aantal rechtszaken vanwege afvalligheid en de hieruit voortvloeiende ter dood veroordelingen, zijn toegenomen;
I. overwegende dat de "Rapid Support Forces" (RSF) kort geleden aan de noordgrens van Sudan zijn ingezet, ter bestrijding van de stroom irreguliere migranten; overwegende dat op 31 augustus 2016, de bevelhebber van de RSF heeft verklaard dat zijn troepen deze grens met Egypte en Libië bewaken en heeft beweerd dat Sudan zo de illegale migratie namens de EU bestrijdt; overwegende dat de EU-delegatie in Sudan op 6 september 2016 deze ondersteuning heeft ontkend;
J. overwegende dat op 24 augustus 2016, 48 potentiële Sudanese asielzoekers Italië zijn uitgezet naar Sudan; overwegende dat in mei 2016 de Sudanese autoriteiten meer dan 400 Eritreërs hebben uitgezet, die waren aangehouden op hun weg naar Libië;
K. overwegende dat de Sudanese autoriteiten op onevenredige wijze vrouwen en meisjes veroordelen wegens vaag gedefinieerde strafbare feiten; overwegende dat vrouwen te kampen hebben met systemische discriminatie en veroordelingen tot lijfstraffen en geseling wegens vaag gedefinieerde overtredingen van kledingvoorschriften;
L. overwegende dat de medeondertekenaars van de "Sudan Call"-verklaring (vertegenwoordigers van politieke en gewapende oppositiepartijen, waaronder de de National Umma Party, de National Consensus Forces en het Sudan Revolutionary Front) zich ertoe hebben verbonden zich in te zetten voor de beëindiging van de conflicten in verschillende regio's van Sudan en voor juridische, institutionele en economische hervormingen;
M. overwegende dat in 2009 en 2010 twee arrestatiebevelen voor president al-Bashir zijn uitgevaardigd door het Internationaal Strafhof (ICC), waarbij hij ervan wordt beschuldigd verantwoordelijk te zijn voor oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide; overwegende dat Sudan weliswaar geen partij is bij het Statuut van Rome, maar dat het land op grond van Resolutie 1593 (2005) van de VN-Veiligheidsraad verplicht is samen te werken met het ICC en daarom gehoor moet geven aan het arrestatiebevel van het ICC;
N. overwegende dat in juni 2008 de ministers van Buitenslandse Zaken van de EU die bijeenkwamen in de Raad algemene zaken en buitenlandse betrekkingen (RAZEB) hebben geconcludeerd dat de "Raad [...] bereid [is] maatregelen te overwegen tegen personen die niet met het ICC samenwerken";
O. overwegende dat de EU momenteel een project uitvoert voor "beter migratiebeheer" met Sudan;
1. betreurt het gebruik van chemische wapens tegen burgers in het gebied Jebel Marra in Darfur door de Sudanese regering en onderstreept dat het hier om een ernstige schending van de internationale normen en om een oorlogsmisdaad gaat; herinnert eraan dat Sudan partij is bij het Verdrag inzake chemische wapens en roept op tot een internationaal onderzoek naar deze beschuldigingen onder leiding van de Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens; herinnert de Soedanese autoriteiten aan hun verantwoordelijkheid om de mensenrechten te beschermen;
2. blijft diep bezorgd over de voortdurende buitengerechtelijke executies, ontvoeringen en het genderspecifiek en seksueel geweld in de conflictgebieden, met name in Darfur, Zuid-Kordofan en Blauwe Nijl, evenals over de ernstige humanitaire noodsituatie ten gevolge van grootschalige binnenlandse ontheemdingen; roept op tot een onmiddellijke beëindiging van luchtbombardementen op burgers door Sudanese troepen;
3. veroordeelt de arbitraire arrestaties en opsluiting van activisten en de voortdurende detentie van mensenrechtenactivisten en journalisten in Sudan; dringt er bij de regering van Sudan op aan de vreedzame uitoefening van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging en vergadering, te waarborgen; benadrukt dat de nationale dialoog uitsluitend zal slagen wanneer deze in een sfeer plaatsvindt waarin de vrijheid van meningsuiting, van media, vereniging en vergadering gewaarborgd zijn;
4. roept de Afrikaanse Unie en de Sudanese regering op om onverwijld een onderzoek in te stellen naar alle vermeende gevallen van foltering, mishandeling, willekeurige detentie en buitensporig gebruik van geweld en de verantwoordelijken ter verantwoording te roepen in eerlijke processen, zonder toepassing van de doodstraf; dringt er bij de regering van Sudan op aan onmiddellijk een moratorium in te stellen voor alle executies en de doodstraf af te schaffen evenals alle vormen van lijfstraffen;
5. drukt bijzondere bezorgdheid uit over het feit dat de toegang van internationale humanitaire agentschappen en organisaties nog altijd beperkt wordt; wenst dat de Sudanese regering er alles aan doet om de toegang van internationale humanitaire agentschappen tot al diegenen die humanitaire bijstand nodig hebben te verbeteren in overeenstemming met de verbintenissen gedaan tijdens de universele periodieke doorlichting; spoort de regering van Sudan ertoe aan om constructief samen te werken met maatschappelijke organisaties om het bewustzijn van de mensenrechten in Sudan onverwijld te bevorderen;
6. onderstreept dat de vrijheid van godsdienst en overtuiging een universeel mensenrecht is dat overal en voor iedereen moet worden beschermd; eist dat de Sudanese regering wettelijke bepalingen intrekt die mensen discrimineren of penaliseren op grond van hun geloof, in het bijzonder in geval van afvalligheid en in het bijzonder met betrekking tot de Tsjechische christelijke hulpverlener Petr Jašek, de Sudanese dominees Hassan Abduraheem Kodi Taour en Kuwa Shamal en de masterstudent uit Darfur Abdulmonem Abdumawla Issa Abdumawla.;
7. drukt zijn bezorgdheid uit over het hardere optreden door de NISS tegen burgers die activisten uit het maatschappelijk middenveld zijn, en roept Sudan ertoe op gedetineerden onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten en onmiddellijk een einde te maken aan willekeurige detentie, alle aanklachten in te trekken die voortkomen uit hun vreedzame activiteiten, en ngo's, zoals TRACK, hun medewerkers, afdelingen en studentenactivisten, hun werk te laten doen zonder voor represailles te hoeven vrezen;
8. wijst op het feit dat Sudan de aanbevelingen heeft aanvaard om het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te ratificeren en om de inspanningen op te voeren om foltering en onmenselijke behandeling te voorkomen; verlangt evenwel dat de Sudanese regering haar nationale veiligheidswet onverwijld herziet, die de gevangenhouding van verdachten gedurende vierenhalve maand mogelijk maakt zonder enige vorm van rechterlijke toetsing, en het rechtsstelsel hervormt en in overeenstemming brengt met internationale normen op het gebied van mensenrechten;
9. roept de regering van Sudan ertoe op de uitvoerige immuniteiten zoals vastgelegd in de Sudanese wetgeving in te trekken, de bevindingen van de drie nationale onderzoekscommissies te publiceren, en publiekelijk de omvang van de moorden tijdens het optreden tegen anti-bezuiningingsdemonstranten in september 2013 te erkennen en recht te doen aan de slachtoffers ervan;
10. herinnert aan de door de RAZEB in juni 2008 aangenomen conclusies, waarin aandacht wordt besteed aan het voortdurende gebrek aan samenwerking van de Sudanese regering met het Internationaal Strafhof (ICC), en wijst erop dat de regering van Sudan de verplichting en de capaciteit heeft om mee te werken, en dat elk door het ICC uitgevaardigd arrestatiebevel moet worden geëerbiedigd; verlangt dat Omar al-Bashir het internationaal recht eerbiedigt en voor het ICC verschijnt om terecht te staan voor oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide;
11. roept de lidstaten van de Afrikaanse Unie, en in het bijzonder de landen die onderdak hebben geboden aan president Bashir (de Democratische Republiek Congo, Tsjaad, Zuid-Afrika, Oeganda, Djibouti), ertoe op zich te houden aan het Statuut van Rome en de besluiten van het Internationaal Strafhof;
12. roept de EU ertoe op diegenen die verantwoordelijk zijn voor voortdurende oorlogsmisdaden en die niet samenwerken met het Internationaal Strafhof gerichte sancties op te leggen; verzoekt de EDEO onverwijld een lijst op de stellen van individuen aan wie dergelijke sancties kunnen worden opgelegd;
13. merkt op dat de regering van Sudan de stappenplanovereenkomst op 16 maart 2016 heeft ondertekend en vervolgens zijn verbintenissen heeft toegelicht wat betreft de deelname van andere relevante belanghebbenden aan de nationale dialoog en het eerbiedigen van besluiten genomen door de ondertekenaars van de oppositie en het 7+7 mechanisme, de stuurgroep van de nationale dialoog; benadrukt dat alle partijen hun verbintenissen moeten eerbiedigen en roept op tot een voortdurende dialoog met als doel tot een definitief staakt-het-vuren te komen; roept de EU en haar lidstaten ertoe op zich te houden aan hun verbintenis om de inspanningen van de Afrikaanse Unie te ondersteunen voor vrede in Sudan en voor de Sudanese burgers in hun overgang naar een intern hervormde democratie;
14. roept de missie van de Afrikaanse Unie/Verenigde Naties in Darfur (UNAMID); ertoe op een permanente aanwezigheid in Jebel Marra te realiseren; roept UNAMID ertoe op onverwijld een onderzoek in te stellen naar en openbaar verslag uit te brengen over vermeende schendingen van de mensenrechten en het internationaal recht door leden van de Sudanese regeringstroepen en oppositietroepen in Jebel Marra;
15. verzoekt de EDEO en de Commissie om nauwgezet toezicht te houden op de EU-ontwikkelingssteun in Sudan om directe of indirecte steun aan lokale milities te voorkomen en ervoor te zorgen dat RSF-troepen die de grens van Sudan met Egypte en Libië bewaken zich niet voorgeven als bestrijders van illegale migratie namens de EU;
16. spoort de Commissie en de betrokken lidstaten ertoe aan dan ook te zorgen voor volledige transparantie betreffende het project voor "beter migratiebeheer" met Sudan, met inbegrip van alle geplande activiteiten en begunstigden van de EU- en nationale middelen, en een uitvoerig verslag op te stellen van een technisch delegatiebezoek van de EU aan Sudan in mei 2016;
17. verzoekt de EU en haar lidstaten ervoor te zorgen dat het Parlement volledig op de hoogte wordt gehouden van de dialoog die in ingesteld in het kader van het proces van Khartoem en dat de activiteiten die worden gefinancierd door het trustfonds EU-Afrika, in het bijzonder de activiteiten waarmee wordt beoogd de capaciteiten van de regering van Sudan op te bouwen, worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de bestaande overeenkomsten, terwijl ervoor wordt gezorgd er volledige openheid bestaat voor burgers en het maatschappelijk middenveld in de EU en Sudan wat betreft de nakoming van de internationale verplichtingen en wetten;
18. wijst met bezorgdheid op de voortdurende en frequente schendingen van de vrouwenrechten in Sudan en van artikel 152 van het wetboek van strafrecht in het bijzonder, en roept de Sudanese autoriteiten ertoe op het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen onverwijld te ondertekenen en te ratificeren;
19. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regering van Sudan, de Afrikaanse Unie, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de covoorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU en het Pan-Afrikaanse Parlement, en de Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens.