Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2016/2108(IMM)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A8-0301/2016

Ingediende teksten :

A8-0301/2016

Debatten :

Stemmingen :

PV 25/10/2016 - 5.5
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P8_TA(2016)0395

Aangenomen teksten
PDF 159kWORD 43k
Dinsdag 25 oktober 2016 - Straatsburg
Verzoek om opheffing van de immuniteit van Jean-Marie Le Pen
P8_TA(2016)0395A8-0301/2016

Besluit van het Europees Parlement van 25 oktober 2016 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Jean-Marie Le Pen (2016/2108(IMM))

Het Europees Parlement,

–  gezien twee verzoeken om opheffing van de immuniteit van Jean-Marie Le Pen die op 14 maart 2016 door de hoofdaanklager van het hof van beroep te Parijs werden ingediend, van de ontvangst waarvan op 8 juni 2016 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven, en die aanhangig zijn gemaakt bij de onderzoeksrechters van de rechtbank van eerste aanleg in Parijs wegens het aanzetten tot rassenhaat (2211/15/21 en 2226/15/9), en die betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex,

–  na Jean-Marie Le Pen te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 5, van zijn Reglement,

–  gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–  gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013(1),

–  gezien artikel 26 van de Grondwet van de Franse Republiek,

–  gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0301/2016),

Α.  overwegende dat twee onderzoeksrechters van de rechtbank van eerste aanleg in Parijs hebben verzocht om opheffing van de parlementaire immuniteit van Jean-Marie Le Pen in verband met een vermeend strafbaar feit;

Β.  overwegende dat artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie bepaalt dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

C.  overwegende dat artikel 26 van de Grondwet van de Franse Republiek bepaalt: "Tegen leden van het Parlement kan geen strafvervolging of opsporing worden ingesteld en zij kunnen niet worden gearresteerd, gedetineerd of veroordeeld wegens een mening die zij hebben uitgedrukt of een stem die zij hebben uitgebracht in de uitoefening van hun ambt." en: "Geen lid van het Parlement kan zonder toestemming van het bureau van de wetgevende kamer waarvan het deel uitmaakt, ter zake van een misdrijf of overtreding worden gearresteerd of aan andere vrijheidsbenemende of vrijheidsbeperkende maatregelen worden onderworpen.";

D.  overwegende dat volgens artikel 8 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie tegen de leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden, en zij evenmin kunnen worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht;

E.  overwegende dat met deze bepaling wordt gewaarborgd dat de leden van het Europees Parlement in beginsel het recht op vrijheid van meningsuiting genieten, maar dat dit recht geen vrijbrief is voor smaad, beschimping, aanzetten tot haat, lasterlijke of andere beledigende uitlatingen, die in strijd zijn met artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

F.  overwegende dat de bepalingen inzake parlementaire immuniteit uitgelegd moeten worden in het licht van de waarden, doelstellingen en beginselen van de Europese verdragen;

G.  overwegende dat deze onschendbaarheid van een EP-lid niet alleen ziet op meningen die in officiële vergaderingen van het Parlement worden geuit, maar ook op elders, bijvoorbeeld in de media, verkondigde meningen, zolang er "een verband tussen de gedane uitlating en de parlementaire taken​" bestaat;

H.  overwegende dat Jean-Marie Le Pen ervan verdacht wordt in een op 6 juni 2014 op internet gepubliceerde videoboodschap in het openbaar opgeroepen te hebben tot rassenhaat;

I.  overwegende dat de uitingen in kwestie geen verband houden met de uitoefening door Jean-Marie Le Pen van zijn parlementaire werkzaamheden, en dat Jean-Marie Le Pen derhalve niet heeft gehandeld in het kader van de uitoefening van zijn mandaat als lid van het Europees Parlement;

J.  overwegende dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat er sprake is van fumus persecutionis (een poging om Jean-Marie Le Pen te verhinderen zijn parlementaire werkzaamheden uit te voeren);

1.  besluit de immuniteit van Jean-Marie Le Pen op te heffen;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de Franse Republiek.

(1) Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; Arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; Arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; Arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; Arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; Arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI:EU:C:2011:543; Arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23.

Juridische mededeling - Privacybeleid