Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2015/2093(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A8-0234/2016

Ingediende teksten :

A8-0234/2016

Debatten :

PV 24/10/2016 - 20
CRE 24/10/2016 - 20

Stemmingen :

PV 25/10/2016 - 7.7
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P8_TA(2016)0407

Aangenomen teksten
PDF 269kWORD 54k
Dinsdag 25 oktober 2016 - Straatsburg
Hoe kunnen we de controles op de visvangst homogeen maken in Europa?
P8_TA(2016)0407A8-0234/2016

Resolutie van het Europees Parlement van 25 oktober 2016 over hoe kunnen we de controles op de visvangst homogeen maken in Europa? 2015/2093(INI)

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie waarin de Unie wordt opgedragen zich in te zetten voor de "duurzame ontwikkeling van Europa" en te voorzien in een "hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu", en gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 11, 43 en 191,

–  gezien artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (de “controleverordening”),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gemeenschappelijk visserijbeleid, en met name de artikelen 15 en 36,

–  gezien Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad tot oprichting van een Communautair Bureau voor visserijcontrole,

–  gezien Verordening (EG) nr. 1010/2009 van de Commissie tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen,

–  gezien Verordening (EU) 2015/812 van het Europees Parlement en de Raad in verband met de aanlandingsverplichting, en met name de artikelen 7 en 9,

–  gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen,

–  gezien het standpunt van het Europees Parlement van 5 februari 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen(1),

–  gezien het standpunt van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad tot oprichting van een Communautair Bureau voor visserijcontrole(2),

–  gezien de resolutie van het Europees Parlement van 12 mei 2016 over de traceerbaarheid van visserij- en aquacultuurproducten in restaurants en de detailhandel(3),

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie visserij (A8-0234/2016),

A.  overwegende dat het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1224/2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling de Europese Unie is;

B.  overwegende dat de inspectieformulieren in de verschillende modellen inspectieverslagen van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 niet met elkaar overeenkomen, omdat er verschillende namen worden gebruikt voor hetzelfde onderwerp, waardoor operationele problemen ontstaan bij de informatieoverdracht tussen instanties;

C.  overwegende dat de laatste protocollen inzake gegevensuitwisseling, die essentieel zijn voor de tenuitvoerlegging van elektronische logboeken, in juli 2010 werden voltooid en dat elektronische logboeken sinds januari 2010 verplicht zijn;

D.  overwegende dat er werkelijk verschillen bestaan - of dat dit zo door de vissers wordt ervaren - met betrekking tot de regelmaat, frequentie, duur, striktheid, grondigheid, doeltreffendheid en methodes van de visserijcontrole in Europa en dat er behoefte is aan een gelijke en niet-discriminerende behandeling;

E.  overwegende dat de inspanningen op het gebied van visserijcontrole onmogelijk zijn als de visserijsector niet volledig en actief daaraan deelneemt;

F.  overwegende dat een op puntensysteem visserijvaartuigen penaliseert en niet de vaartuigeigenaren, de vissers of andere personen in de productieketen;

G.  overwegende dat de visserijsector een van de voornaamste belanghebbenden bij een duurzaam beheer van de zeeën en oceanen is;

H.  overwegende dat er, afgezien van mogelijke regionale variaties, binnen de lidstaten notoire verschillen bestaan in de toepassing van de Europese verordeningen, met name wat betreft de regels van de "controleverordening", en dat elke lidstaat zijn eigen rechtsstelsel en zijn eigen administratieve en gerechtelijke structuren heeft die onvermijdelijk hun stempel drukken op het systeem voor administratieve en/of strafrechtelijke sancties bij niet-naleving van GVB-regels en ertoe leiden dat deze systemen discrepanties en oneerlijke verschillen tussen lidstaten veroorzaken;

I.  overwegende dat het feit dat nationale inspectie-instanties niet altijd toegang hebben tot relevante gegevens om buitenlandse vaartuigen doeltreffend te inspecteren risico's oplevert en dat de verschillende benaderingen ten aanzien van controles en sancties problemen veroorzaken voor de lidstaten wanneer zij de vlaggenstaat contacteren over geconstateerde inbreuken;

J.  overwegende dat de controles op producten van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij die de EU binnenkomen moeten worden versterkt en dat in alle lidstaten een gelijkwaardig niveau van controle op dit soort visserij moet worden gewaarborgd;

K.  overwegende dat de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en de toepassing van de bijbehorende sancties onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen;

L.  overwegende dat sommige lidstaten niet over teams van gespecialiseerde visserij-inspecteurs beschikken;

M.  overwegende dat het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA), dat is opgericht om de hoogste gemeenschappelijke controlenormen te bevorderen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid, een doeltreffende rol speelt bij de uniforme toepassing van het controlesysteem, ondanks de beperkte middelen waarover het beschikt;

N.  overwegende dat het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) kan bijdragen aan de verbetering en modernisering van de visserijcontrole, met name via zijn begrotingslijnen 11 06 62 02 (controle en toepassing van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en het geïntegreerd maritiem beleid (GMB)) en 11 06 64 (EFCA);

O.  overwegende dat het teruggooiverbod is ingevoerd en dat dit in de praktijk onredelijk hard is voor de vissers, omdat het kan gebeuren dat zij, ook al gebruiken zij bij het Europees recht toegestane middelen en instrumenten en doen zij er alles aan om bijvangsten te voorkomen, toch worden bestraft voor het simpele feit dat deze vangsten de bij Europees en nationaal recht toegestane maximumlimiet overschrijden;

P.  overwegende dat de visserijtechnieken en -uitrusting zijn veranderd en een ontwikkeling hebben doorgemaakt en dat de toezichtsystemen en -technieken dus ook moeten worden bijgewerkt, willen zij doeltreffend zijn; overwegende dat het EFMZV voor dit doel kan worden gebruikt;

Q.  overwegende dat de aanlandingsverplichting een belangrijk punt op het gebied van controle vormt, waaraan de wetgever en de met de controle belaste autoriteiten bijzondere aandacht moeten besteden;

R.  overwegende dat goedkope technologieën voor volgen op afstand, zoals het automatisch identificatiesysteem (AIS), vrijwillige controle mogelijk maken en het gemakkelijker maken de vissers te monitoren en hun veiligheid te verzekeren;

S.  overwegende dat illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij en de handel in de hieruit voortvloeiende vangsten, criminele activiteiten zijn op wereldschaal;

T.  overwegende dat visafslagen een essentiële rol spelen voor de sector zeevisserijproducten en een centrale rol bij de controle op aangelande vis;

U.  overwegende dat de lidstaten verschillende rechtsstelsels hebben en dat het verzamelde bewijs ontvankelijk en bruikbaar moet zijn in deze verschillende stelsels, die specifiek zijn voor iedere lidstaat die tot vervolging overgaat;

V.  overwegende dat goed opgeleide, aangemoedigde vissers, die de voordelen van de controles begrijpen en deze actief eerbiedigen, de beste bondgenoten zijn bij de tenuitvoerlegging van de controleverordening;

I – Een rem op de harmonisering

1.  benadrukt het belang van doeltreffende controle op visserijactiviteiten om een duurzame exploitatie van levende mariene rijkdommen te waarborgen en een gelijk speelveld voor de EU-vloten in stand te houden; roept de lidstaten op te zorgen voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van de controleverordening;

2.  onderstreept dat de ambitieuze strijd van de EU tegen illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) over de hele wereld gepaard moet gaan met een doeltreffende toepassing van de controleverordening in onze eigen wateren;

3.  onderstreept de diversiteit van de toepassingsgebieden van de controles en de verschillen tussen inspectielocaties en de discriminerende aard van visserijcontroles die daarvan het gevolg is, aangezien bepaalde lidstaten controles uitvoeren van vaartuig tot bord terwijl andere slechts enkele schakels in de keten controleren, en bijvoorbeeld aspecten in verband met transport of horeca volledig over het hoofd zien;

4.  erkent de aanzienlijke verbeteringen die met de huidige controleverordening, in combinatie met de IOO-visserijverordening, zijn aangebracht in de controleregeling dankzij de consolidatie van tal van voorheen afzonderlijke voorschriften, de invoering van de mogelijkheid om nieuwe technologieën te gebruiken, de voorbereidende stappen op weg naar de harmonisering van de sancties, de verduidelijking van de rollen van de Commissie en de lidstaten, de verbeterde traceerbaarheid en andere verbeteringen;

5.  brengt in herinnering dat de aanvaarding van regelgeving door vissers wordt beïnvloed door de vraag of zij de effecten van de tenuitvoerlegging billijk achten, of zij de opgelegde regels als zinvol beschouwen en of de regelgeving verenigbaar is met traditionele visserijpatronen en -praktijken;

6.  acht het noodzakelijk dat visserijactiviteiten in de verschillende maritieme ruimten worden verduidelijkt, geclassificeerd en aan normen worden onderworpen;

7.  wijst op de verschillen in de organisatie van controles, die in sommige lidstaten verdeeld zijn over verschillende instanties, terwijl ze in andere door één instantie worden verricht, alsook in de instrumenten en de personele, logistieke en financiële middelen die worden ingezet om de controles uit te voeren; merkt daarnaast op dat deze omstandigheden de transparantie van het beheer en de toegang tot informatie bemoeilijken;

8.  wijst erop dat de doelmatigheid van de controles ook verschilt als gevolg van de immense diversiteit aan visgronden binnen de EU, variërend van smalle, begrensde gebieden, waar de visbestanden voornamelijk worden gedeeld door aangrenzende lidstaten, tot zeer verafgelegen gebieden; meent dat de specifieke eigenschappen van de ultraperifere gebieden (UPG's), die vanwege hun uitgebreide en eminent oceanische exclusieve economische zones (EEZ's), de soorten visbestanden die er worden geëxploiteerd (meestal diepzeesoorten en over grote afstanden trekkende pelagische vissen) en de schaarste van alternatieve bronnen, ontegensprekelijk strengere controles rechtvaardigen in deze regio's, die enorm afhankelijk zijn van de visserij en erg gevoelig zijn voor de extreme schade die wordt aangericht door vloten waarvan bekend is dat zij de GVB-regels schenden;

9.  dringt er bij de lidstaten op aan de controleverordening volledig en correct ten uitvoer te leggen om een goed beeld te krijgen van de delen die bij de komende herziening moeten worden verbeterd en er zo voor te zorgen dat de controleverordening ook in de toekomst functioneel en eenvoudig toepasbaar is;

10.  stelt een verschil in aanpak vast tussen de controles op basis van een risicobeoordeling en aselecte controles op de visserijactiviteiten en afzetkanalen voor vangsten;

11.  merkt op dat de technische maatregelen door hun complexiteit en het grote aantal mogelijk zelfs tegenstrijdige bepalingen, waaronder talrijke afwijkingen en uitzonderingen, die zijn verspreid over een waaier van wetsteksten, niet alleen moeilijk te begrijpen zijn, maar ook moeilijk te controleren en te handhaven;

12.  herinnert eraan dat de meeste aselecte controles worden uitgevoerd op het moment waarop de lading wordt gelost, terwijl bij inspecties op zee een hoger aantal inbreuken wordt vastgesteld in vergelijking met controles aan wal, omdat deze gebaseerd zijn op risicobeoordelingen;

13.  herinnert eraan dat, aangezien de aanlandingsverplichting voor de visserij een fundamentele verandering betekent, er in de Omnibusverordening ((EU) 2015/812) een aanpassingstermijn van twee jaar is vastgesteld voordat schendingen van die verplichting als ernstige inbreuken worden aangemerkt; vraagt die termijn waar nodig te verlengen;

14.  stelt vast dat lidstaten, en soms ook regio's, de regels op verschillende wijzen in nationaal en regionaal recht omzetten als gevolg van het grote aantal facultatieve bepalingen in Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad; benadrukt dat sommige van die bepalingen in de praktijk moeilijk te handhaven zijn, hetzij omdat de verordeningen nauwelijks kunnen worden aangepast aan de realiteit, bijvoorbeeld vanwege de bepalende kenmerken van de visserijsector (vloot, vistuig, visgronden en doelsoorten), die aanzienlijk verschillen tussen de ene visgrond, lidstaat en visserijtak en de andere, hetzij vanwege tegenstrijdigheden die ertoe kunnen leiden dat inspecteurs de regels verschillend interpreteren;

15.  merkt op dat het niveau van inbreuk van lidstaat tot lidstaat verschilt en dat voor eenzelfde inbreuk de sanctie administratief of strafrechtelijk kan zijn; benadrukt dat een visvergunning met punten, waarvan bij niet-naleving punten worden afgetrokken, een nuttig Europees middel is dat een kader kan bieden voor sancties op ernstige inbreuken, maar dat dit systeem, als er niet voor nodige uniformiteit wordt gezorgd, de situatie nog oneerlijker maakt dan zij al is omdat exploitanten in lidstaten op ongelijke wijze behandeld worden; wenst dat deze verschillen in sancties vermeden worden;

16.  wijst erop dat het gebrek aan vertrouwen en transparantie tussen de lidstaten een van de voornaamste oorzaken is van de gebrekkige uitwisseling van gegevens over de verordening; spoort ertoe aan deze situatie te verhelpen om voor alle vissers een aantoonbaar gelijk speelveld tot stand te brengen;

17.  herinnert eraan dat het EFCA waakt over de toepassing van gemeenschappelijke normen inzake controle, inspectie en bewaking, en operationele samenwerking tussen lidstaten mogelijk maakt via plannen voor gezamenlijke stationering; herinnert eraan dat het belangrijk is om het mandaat van het EFCA te versterken teneinde gezamenlijke controle-operaties op te zetten met het oog op een doeltreffend, gecoördineerd optreden van de talrijke lokale, regionale en nationale autoriteiten en EU-agentschappen die op EU-niveau kustwachttaken verrichten; verzoekt het EFCA voor deze taak meer middelen in te zetten;

18.  is van mening dat het voor de standaardisering van de opleiding en van de controleprocedures essentieel is dat het EFCA een "kernleerplan" voor de opleiding van visserij-inspecteurs invoert, en wenst dat alle lidstaten dat uitvoeren; merkt op dat de lidstaten niet dezelfde opleidingsnormen hanteren, tenzij ze dat vrijwillig doen, wat betekent dat de inhoud van kwalificaties, de aanwerving en de doelstellingen verschillend zijn;

19.  stelt vast dat vissers van lidstaat tot lidstaat anders worden opgeleid en geïnformeerd en dat er geen enkel instrument is ingevoerd om de doelen en de inhoud van de "controleverordening" te vereenvoudigen of toegankelijker te maken; meent dat deze situatie een gebrek aan bewustzijn in de hand werkt en dat dit een groot struikelblok vormt voor de gewenste eenvormige toepassing van de wetgeving; pleit er krachtig voor dat dergelijke instrumenten zo spoedig mogelijk worden ingevoerd;

20.  constateert dat de consument, ofschoon die zich in de loop der jaren mede dankzij een uitgebreide bewustmakingscampagne van de Commissie bewuster is geworden van de herkomst en identificatie van zijn aankopen, niet de nodige passende informatie kan verkrijgen over de visproducten die in restaurants worden geserveerd, aangezien er in deze laatste schakel van de handelsketen geen informatieplicht geldt;

21.  onderstreept dat het gebruik van nieuwe technologieën voor toezicht en voor real-time informatie-uitwisseling en communicatie essentieel is om de maritieme bewaking te verbeteren; wenst dat de door de lidstaten gebruikte instrumenten technisch compatibel worden gemaakt en dat het wordt ontraden om databanken in verband met de controles slechts gedeeltelijk te delen, wat tot ongelijkheid en efficiencyverlies leidt;

22.  merkt op dat niet beoordeeld is of bepaalde regels werkelijk niet kunnen worden gehandhaafd vanwege verschillen qua technologisch niveau van de vaartuigen, logistiek aan wal en organisatie van de sector in de havens;

23.  onderstreept de rol van het EFMVZ, met name via zijn budget voor de controle van de GVB-doelstellingen, dat 580 miljoen EUR bedraagt voor de periode 2014-2020;

24.  is van mening dat ervoor moet worden gezorgd dat de interne markt daadwerkelijk eenvormig wordt en dat de controlevereisten op gelijke wijze worden toegepast in de lidstaten, met hetzelfde kwaliteitsniveau bij interne en externe controles binnen de lidstaten en zonder verschillen naar gelang van de grens waar producten het grondgebied van de EU binnenkomen;

II – Voorstellen voor verbetering

25.  is voorstander van vereenvoudiging en verbetering van de Uniewetgeving en van verlichting van de administratieve lasten, zodat er betere wetgeving tot stand komt, met name via een beperkte en doelgerichte herziening van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad, die uiterlijk in 2017 wordt verwacht, waarbij doeltreffende voorschriften moeten worden behouden die het mogelijk maken om inbreuken op het GVB te voorkomen, op te sporen en te bestraffen en de nadruk moet worden gelegd op een betere toepassing van normen tussen verschillende lidstaten, in het bijzonder door te streven naar meer harmonisatie, mits deze vereenvoudiging steunt op het sterke bestaande controlekader en geen uitholling teweegbrengt van de hoogste normen voor de bescherming van de arbeidsvoorwaarden, het milieu, de vakbonden of de maatschappij;

26.  meent dat voor de in het nieuwe GVB bedoelde regionalisering een sterk, geharmoniseerd controlesysteem nodig is; is fel gekant tegen afzwakking van de "controleverordening" en is van mening dat de lidstaten al gebruik kunnen maken van de flexibiliteit die het bestaande kader biedt;

27.  wenst dat de Europese instellingen bij deze herziening samenwerken met de visserijsector, met name op het gebied van traditionele kleinschalige kustvisserij, waarvan de bescherming en bevordering het doel van elke nieuwe wetgeving moet zijn;

28.  benadrukt dat het nodig is bij de vaststelling of herziening van rechtsinstrumenten overleg te plegen met de verschillende nationale en regionale overheden en de overheden van ultraperifere gebieden;

29.  stelt dat nauwere samenwerking tussen lidstaten een manier zou zijn om de controles verder te harmoniseren; wijst in dit opzicht op het belang van de deskundigengroep voor de naleving van de verplichtingen in het kader het EU-stelsel voor visserijcontrole;

30.  herinnert de Commissie dat het, om paradoxale situaties te voorkomen, noodzakelijk is eerst het operationele en het rechtskader vast te stellen en daarna pas dwingende bepalingen ten uitvoer te leggen;

31.  is van mening dat de Commissie moet toezien op een eenvormige en accurate omzetting en de tenuitvoerlegging van de bestaande wetgeving, bijvoorbeeld door vast te stellen dat elke lidstaat een minimumpercentage van alle vangsten moet controleren; meent bovendien dat de controleprocedures transparant, gelijk en gestandaardiseerd moeten zijn, zodat de lidstaten op gelijke voet kunnen worden geplaatst wat betreft de controles van hun vissers, en dat de controleregels eenvoudiger, omvattender en samenhangender moeten zijn;

32.  pleit voor versterking van de controles om de invoer van vis die afkomstig is van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, onder andere door middel van de oprichting van nationale inlichtingenteams van gespecialiseerde visserij-inspecteurs die risico's het best kunnen detecteren en de vaststelling van een minimumpercentage van alle vangsten dat door elke lidstaat aan een controle moet worden onderworpen;

33.  is van mening dat er kwalitatief hoogwaardige gegevens met betrekking tot de aanlandverplichting moeten worden verzameld, beheerd en gebruikt om de doeltreffende tenuitvoerlegging van die verplichting te controleren en te beoordelen en de gegevensverzameling in overeenstemming te brengen met de voorschriften van het herziene GVB;

34.  verzoekt de lidstaten en hun respectieve autoriteiten voor de controle op de zeevisserij om teams van gespecialiseerde visserij-inspecteurs samen te stellen; pleit voor meer samenwerking tussen lidstaten via uitwisselingen van inspecteurs, controlemethodes en gegevens, het delen van risicoanalyses en van informatie over quota van onder hun vlag varende schepen;

35.  herinnert eraan dat de tenuitvoerlegging van de controleverordening onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt; roept de lidstaten op hun verplichtingen na te komen en nauw met elkaar samen te werken om goede praktijken en gegevens uit te wisselen en interoperabiliteit van de controlesystemen mogelijk te maken;

36.  is van mening dat een uniforme en voorspelbare toepassing van de verschillende mogelijke inspectievormen aan de hand van de volledige definitie, harmonisering en uitleg van deze inspecties zou bijdragen tot het noodzakelijke gelijke speelveld voor alle EU-vissers;

37.  wijst erop dat zeegebieden in bepaalde regio's samen met landen buiten de EU worden beheerd en roept op tot intensievere samenwerking tussen lidstaten en niet-lidstaten;

38.  is van mening dat de lidstaten, het Europees Bureau voor visserijcontrole en de Commissie nauwer moeten samenwerken en beter moeten coördineren;

39.  vraagt dat het EFCA en de opleidingsinstellingen in de lidstaten een uniform Europees opleidingsprogramma toepassen voor visserij-inspecteurs, op basis van gemeenschappelijk cursusmateriaal en gestandaardiseerde regels, en is van mening dat een deel van de hiervoor benodigde financiële middelen van het EFMVZ moet komen;

40.  verlangt dat het door het EFCA opgestelde "kernleerplan" vertaald wordt en wijd wordt verspreid, bijvoorbeeld door middel van toepassingsopleidingen voor de nationale autoriteiten, met steun van het EFMVZ; stelt voor dat deze handleiding wordt aangevuld met voorbeelden van door controleurs toegepaste goede praktijken;

41.  benadrukt hoe belangrijk het is door derden verzorgde controleopleidingen te beoordelen en te certificeren;

42.  stelt voor om de opleiding voor vissers en de informatie die hun wordt gegeven te verbeteren, wat in beide gevallen via hun beroepsverenigingen en de kustgroepen (KG´s) zou kunnen gebeuren, zodat de vissers beter gaan begrijpen wat het doel en het algemene belang van de verordeningen is en er een cultuur ontstaat die ervoor zorgt dat de regels beter begrepen en nageleefd worden; beveelt aan dat er met het oog daarop effectief wordt overlegd met de adviesraden; stelt voor dat er, voor zover de geldende bepalingen inzake gegevensbescherming dit toelaten, online databanken worden opgezet met voor de visserij relevante documenten en informatie (inclusief het strafpuntensysteem), zodat het voor iedereen gemakkelijker wordt de regelgeving te lezen en te begrijpen; verzoekt de Commissie een inventaris op te maken van de bestaande opleidingen voor het beroep van visser in Europa en haar conclusies via een mededeling bekend te maken;

43.  beveelt aan dat wordt nagegaan of er een elektronisch EFCA-register (één EFCA-loket) kan worden opgezet, met printbare of elektronische modelformulieren voor inspecties en voor de centralisatie van inspectieverslagen; wijst erop dat dit elektronische EFCA-register ook zou kunnen worden gebruikt voor het inwachten en centraliseren van de door de lidstaten en derde landen afgegeven vangstcertificaten;

44.  stelt voor de door de controle-instanties gebruikte publieke communicatiesystemen te verbeteren, en benadrukt daarbij hoe belangrijk het is periodiek verslag te doen van de verrichte werkzaamheden en de behaalde resultaten en permanent informatie te verstrekken over de regels die gelden voor de visbestanden, zoals minimumafmetingen en tijdelijke en plaatselijke sluitingen;

45.  benadrukt dat het noodzakelijk is de rol van het EFCA te versterken, en met name diens begroting, bevoegdheden en personeelsbestand; stelt voor om de interventievoorwaarden als bedoeld in de artikelen 94 en 95 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad te herzien en met name de mogelijkheid toe te voegen om maatregelen te treffen met betrekking tot overbeviste bestanden en bestanden die de maximale duurzame opbrengst (MDO) niet hebben bereikt;

46.  benadrukt hoe belangrijk het is de controles met name te versterken in de lidstaten die de controleverordening tot op heden slecht ten uitvoer leggen teneinde illegale visserij te bestrijden, de GVB-regels na te leven en de kwaliteit van de verkregen gegevens te verbeteren;

47.  herinnert eraan hoe belangrijk het is over de capaciteit te beschikken voor real-time-gegevensuitwisseling, met name tijdens controleoperaties die het Bureau samen met de lidstaten verricht en die door het Bureau worden gecoördineerd aan de hand van plannen voor gezamenlijke stationering;

48.  benadrukt het belang van versterkte aanwezigheid van het EFCA in de buurt van de lidstaten, met inbegrip van de ultraperifere regio's;

49.  stelt voor dat minstens twee vertegenwoordigers van het Europees Parlement zitting krijgen in de Raad van Bestuur van het Bureau, waarin al zes vertegenwoordigers zetelen van de Commissie en een van elke lidstaat, daarbij aantekenend dat deze vertegenwoordiging paritair moet zijn (gelijk aantal vrouwen en mannen) en moet worden aangewezen door de Commissie visserij van het Europees Parlement uit haar leden;

50.  beveelt een uitbreiding van de controles aan - bijvoorbeeld door de monitoring uit te breiden - op de volledige productieketen en de toekenning van controlebevoegdheden op zee aan een enkel administratief orgaan om een overlapping van controles te vermijden, wat tot verspilling van personele, logistieke en financiële middelen leidt en tot verwarring en onnodige druk op de beroepsbeoefenaars in de visserijsector; roept voorts op tot formele samenwerking tussen de instellingen van de lidstaten zodat de gehele visproductieketen doeltreffend kan worden gecontroleerd;

51.  verzoekt de Commissie te evalueren of het passend is strafpunten aan visvergunningen te koppelen; benadrukt dat dit systeem ertoe leidt dat bij verkoop van het schip de punten samen met de vergunning worden overgedragen, hetgeen de waarde van bepaalde schepen kan verminderen en zo de eventuele doorverkoop ervan kan verhinderen, bijvoorbeeld aan jonge vissers die een plaats op de markt willen verwerven;

52.  beveelt aan om specifieke maatregelen te treffen met het oog op een bewustere en meer verantwoorde consumptie in restaurants, waarbij restaurateurs niet worden ontheven van de plicht om minimale productinformatie te verstrekken, terwijl de consument de mogelijkheid heeft om indirecte controle uit te oefenen;

53.  stelt voor dat autonome gemeenschappen of regio's de inspecties uitvoeren voor de binnenwateren, de nationale autoriteiten die voor de zeewateren tot 12 zeemijl van de kust en de EU die voor alle overige wateren;

54.  meent dat de controles op basis van de risicobeoordeling gebaseerd moeten zijn op transparante, specifieke en meetbare criteria die op Europees niveau worden vastgesteld;

55.  dringt aan op de harmonisering van de sancties en dat deze op een niveau worden gehouden dat zowel evenredig en niet-discriminerend is als afschrikkend werkt; verkiest economische sancties, met inbegrip van de tijdelijke opschorting van de activiteiten, boven strafrechtelijke sancties, maar is ook van mening dat voor het voorkomen van inbreuken de voorkeur moet uitgaan naar stimulansen voor vissers die zich aan de GVB-regels houden, zoals bepaald in artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

56.  herinnert eraan dat de sancties onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen en dat de Unie niet over de juridische mogelijkheid beschikt om een harmonisering op te leggen via Verordening (EG) nr. 1224/2009; wijst echter op het belang van het puntensysteem om een kader voor de sancties te verschaffen en roept de lidstaten op het initiatief te nemen voor een verregaande harmonisering van de sancties, met name de strafrechtelijke, teneinde de bestaande ongelijkheden weg te nemen;

57.  is van mening dat het bijvangstensysteem vissers in feite objectief en absoluut aansprakelijk stelt, omdat zij zich moeten verantwoorden zelfs als zij volledig in overeenstemming met het recht hebben gehandeld en de grootste zorgvuldigheid hebben betracht om bijvangsten te voorkomen;

58.  bevestigt dat de algemene beginselen van het EU-recht niet verenigbaar zijn met een systeem waarbij iemand zich objectief moet verantwoorden voor iets dat hij noch uit nalatigheid, noch opzettelijk heeft gedaan;

59.  moedigt de Commissie en de lidstaten aan te overwegen een geharmoniseerde minimumstraf te ontwikkelen die van toepassing is op ernstige inbreuken en/of herhaald illegaal gedrag;

60.  pleit ervoor dat er hogere sancties worden opgelegd voor illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij;

61.  roept op tot de instelling van mechanismen om goede voorbeelden onder de aandacht te brengen teneinde de naleving te verbeteren;

62.  is van mening dat de interpretatie van sommige bepalingen, die ertoe leidt dat er sancties wegens overschrijding van de bijvangstlimiet worden opgelegd zonder rekening te houden met het feit dat er geen sprake is van opzet of nalatigheid bij de verrichting van legale praktijken, duidelijk in strijd is met de grondbeginselen van de Europese Unie die in het primaire recht zijn neergelegd in artikel 6 VEU;

63.  verzoekt de Commissie gemakkelijk toe te passen en te begrijpen richtsnoeren op te stellen om ongelijke behandeling tussen de lidstaten te voorkomen, met name in gevallen waarin vissers, door bijvangsten zelf te melden, tonen dat zij te goeder trouw hebben gehandeld en dat de vangst volstrekt onbedoeld is;

64.  meent dat de controles eerlijker, evenwichtiger en efficiënter zullen worden als de betrokkenen geholpen worden te investeren in moderne apparatuur en technologieën die compatibel zijn met die van andere lidstaten en gemakkelijk geüpdatet kunnen worden;

65.  spoort aan tot de invoering van financieringsmechanismen om het gebruik van goedkope technologieën op te voeren teneinde vrijwillige controle mogelijk te maken en de monitoring en veiligheid van vissers, met name in de kleinschalige ambachtelijke visserij, te verbeteren;

66.  benadrukt het belang van elektronische technologieën (elektronische rapportage en elektronische toezichtsystemen), die een potentieel kosteneffectief middel zijn om de observatie van activiteiten op zee te verbreden;

67.  spreekt zich uit tegen verplichte videobewakingssystemen aan boord van vaartuigen;

68.  wijst de Commissie erop dat de visserijcontrole baat zou hebben bij het gebruik van nieuwe aardobservatietechnologieën, zoals Sentinel-satellieten;

69.  beveelt aan dat er gelijkwaardige controles worden toegepast op ingevoerde visserijproducten, op strandvisserij en recreatievisserij, alsook op de EU-vloot die in wateren van derde landen vist en op vloten van derde landen die in EU-wateren vissen, teneinde te waarborgen dat de hele Europese markt voor iedereen op dezelfde wijze toegankelijk is; stelt voor dat gegevensuitwisseling over IOO-visserij verplicht wordt gesteld;

70.  ondersteunt het idee dat de beschikbare begrotingsmiddelen, met name in het kader van het EFMVZ, realistisch en consistent moeten zijn en moeten volstaan om de doelstellingen van de controles te realiseren;

71.  beveelt aan dat het voortbestaan van visafslagen die cruciaal zijn voor bepaalde gebieden verzekerd wordt, met name door financiële steun uit het EFMZV, omdat zij bijdragen tot transparantie en traceerbaarheid en de visserijcontrole vergemakkelijken;

72.  pleit ervoor dat de impact van recreatievisserij wordt meegenomen in de herziene controleverordening;

73.  verzoekt om de ontwikkeling van een systeem voor toezicht, informatieoverdracht en gegevensanalyse dat in de hele Europese Unie compatibel is; wenst voorts dat de Commissie tot taak krijgt het kader voor de uitwisseling van informatie en gegevens te bepalen, met inachtneming van de geldende bepalingen inzake gegevensbescherming; benadrukt dat een transparant kader voor de uitwisseling van gegevens en informatie cruciaal is om na te gaan of er sprake is van een gelijk speelveld;

74.  onderstreept dat de tenuitvoerlegging van de aanlandingsverplichting gepaard moet gaan met de nodige flexibiliteit ten aanzien van de controle daarop, omdat rekening moet worden gehouden met de ingrijpende veranderingen die deze verplichting voor de visserij inhoudt, in het bijzonder voor de gemengde visserij; herinnert aan het belang van de progressieve toepassing van de sancties en het puntensysteem in geval van zware inbreuken op de aanlandingsverplichting, overeenkomstig Verordening (EU) 2015/812 inzake de tenuitvoerlegging van de aanlandingsverplichting;

75.  onderstreept dat informatie over de vraag of en hoe de lidstaten verschillende typen inbreuken bestraffen en of de sancties consequent worden opgelegd ongeacht de vlag waaronder een vaartuig vaart, ter beschikking moet worden gesteld van de belanghebbenden en het publiek, met volledige inachtneming van de privacy van de betrokkenen;

o
o   o

76.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0083.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0307.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0222.

Juridische mededeling - Privacybeleid