Index 
Aangenomen teksten
Donderdag 1 december 2016 - Brussel
Douanewetboek van de Unie wat betreft goederen die het douanegebied van de Unie tijdelijk over zee of door de lucht hebben verlaten ***I
 Datum van toepassing: Essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten ***I
 Overeenkomst tussen de EU en Kiribati inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf ***
 Overeenkomst tussen de EU en de Salomonseilanden inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf ***
 Overeenkomst tussen de EU en Micronesia inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf ***
 Overeenkomst tussen de EU en Tuvalu inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf ***
 Overeenkomst tussen de EU en de Marshalleilanden inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf ***
 Solidariteitsfonds van de Europese Unie: een beoordeling
 Overeenkomst tussen de VS en de EU betreffende de bescherming van persoonsgegevens in verband met strafbare feiten ***
 Tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de EG en Ghana ***
 Beschikbaarstelling van middelen uit de marge voor onvoorziene uitgaven in 2016
 Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2016: Actualisering van kredieten ter weerspiegeling van de meest recente ontwikkelingen op het gebied van migratie- en veiligheidskwesties, verlaging van betalings- en vastleggingskredieten
 Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2016: Uitvoering van het Eigenmiddelenbesluit
 Beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de EU ter ondersteuning van Duitsland
 Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2016 in samenhang met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de EU voor bijstand aan Duitsland
 Beschikbaarstelling van middelen uit de marge voor onvoorziene uitgaven in 2017
 Beschikbaarstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument voor onmiddellijke begrotingsmaatregelen voor de aanpak van de huidige crisis in verband met migranten, vluchtelingen en de veiligheid
 Terbeschikkingstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de EU voor de betaling van voorschotten in de begroting voor 2017
 Begrotingsprocedure 2017: gemeenschappelijke tekst
 De situatie in Italië na de aardbevingen
 Belangenverklaringen van commissarissen - Richtsnoeren
 Aansprakelijkheid, compensatie en financiële zekerheid voor offshore olie- en gasactiviteiten
 Situatie in de Democratische Republiek Congo
 Toegang tot energie in ontwikkelingslanden
 De toepassing van de Europese betalingsbevelprocedure

Douanewetboek van de Unie wat betreft goederen die het douanegebied van de Unie tijdelijk over zee of door de lucht hebben verlaten ***I
PDF 240kWORD 42k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 952/2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie wat betreft goederen die het douanegebied van de Unie tijdelijk over zee of door de lucht hebben verlaten (COM(2016)0477 – C8-0328/2016 – 2016/0229(COD))
P8_TA(2016)0457A8-0329/2016

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0477),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0328/2016),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0329/2016),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 1 december 2016 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2016/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 952/2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie wat betreft goederen die het douanegebied van de Unie tijdelijk over zee of door de lucht hebben verlaten

P8_TC1-COD(2016)0229


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2016/2339.)


Datum van toepassing: Essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten ***I
PDF 247kWORD 42k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten wat betreft de datum van toepassing ervan (COM(2016)0709 – C8-0457/2016 – 2016/0355(COD))
P8_TA(2016)0458A8-0356/2016

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0709),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C8-0457/2016),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien zijn resolutie van 14 september 2016 over de gedelegeerde verordening van de Commissie van 30 juni 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten door de vaststelling van technische reguleringsnormen voor de presentatie, inhoud, evaluatie en herziening van essentiële-informatiedocumenten en de voorwaarden voor het voldoen aan het vereiste om dergelijke documenten te verstrekken (C(2016)03999 – 2016/2816(DEA)), en met name paragraaf 4(1),

–  na raadpleging van de Europese Centrale Bank,

–  na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 23 november 2016 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A8-0356/2016),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 1 december 2016 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2016/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1286/2014 over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten wat betreft de datum van toepassing ervan

P8_TC1-COD(2016)0355


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2016/2340.)

(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0347.


Overeenkomst tussen de EU en Kiribati inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf ***
PDF 239kWORD 41k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kiribati inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf (12092/2015 – C8-0253/2016 – 2015/0200(NLE))
P8_TA(2016)0459A8-0334/2016

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerp van besluit van de Raad (12092/2015),

–  gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Kiribati inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf (12091/2015),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 77, lid 2, onder a) en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0253/2016),

–  gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0334/2016),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Kiribati.


Overeenkomst tussen de EU en de Salomonseilanden inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf ***
PDF 238kWORD 41k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Unie, van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Salomonseilanden inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf (09785/2016 – C8-0422/2016 – 2016/0096(NLE))
P8_TA(2016)0460A8-0336/2016

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (09785/2016),

–  gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en de Salomonseilanden inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf (09783/2016),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 77, lid 2, onder a) en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0422/2016),

–  gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0336/2016),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Salomonseilanden.


Overeenkomst tussen de EU en Micronesia inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf ***
PDF 240kWORD 41k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Unie, van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Federale Staten van Micronesië inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf (09780/2016 – C8-0388/2016 – 2016/0098(NLE))
P8_TA(2016)0461A8-0337/2016

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerpbesluit van de Raad (09780/2016),

–  gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en de Federale Staten van Micronesië inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf (09779/2016),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 77, lid 2, onder a), en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0388/2016),

–  gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0337/2016),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Federale Staten van Micronesië.


Overeenkomst tussen de EU en Tuvalu inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf ***
PDF 237kWORD 41k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting namens de Unie van de overeenkomst tussen de Europese Unie en Tuvalu inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf (09764/2016 – C8-0268/2016 – 2016/0100(NLE))
P8_TA(2016)0462A8-0333/2016

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerp van besluit van de Raad (09764/2016),

–  gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en Tuvalu inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf (09760/2016),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 77, lid 2, onder a) en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8‑0268/2016),

–  gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8‑0333/2016),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Tuvalu.


Overeenkomst tussen de EU en de Marshalleilanden inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf ***
PDF 238kWORD 41k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Unie, van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek der Marshalleilanden inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf (09775/2016 – C8-0252/2016 – 2016/0103(NLE))
P8_TA(2016)0463A8-0335/2016

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerpbesluit van de Raad (09775/2016),

–  gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek der Marshalleilanden inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf (09774/2016),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 77, lid 2, onder a), en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0252/2016),

–  gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0335/2016),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Republiek der Marshalleilanden.


Solidariteitsfonds van de Europese Unie: een beoordeling
PDF 176kWORD 44k
Resolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over het Solidariteitsfonds van de Europese Unie: een beoordeling (2016/2045(INI))
P8_TA(2016)0464A8-0341/2016

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 175 en 212, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie(1),

–  gezien zijn resolutie van 15 januari 2013 over het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, implementatie en toepassing(2),

–  gezien Verordening (EU) nr. 661/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie(3),

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (COM(2013)0522)(4),

–  gezien het verslag van de Commissie "Solidariteitsfonds van de Europese Unie – Jaarverslag 2014" (COM(2015)0502),

–  gezien zijn resolutie van 5 september 2002 over overstromingen in Europa(5),

–  gezien zijn resolutie van 8 september 2005 over natuurrampen (branden en overstromingen) in Europa die zomer(6),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld "De toekomst van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie" (COM(2011)0613),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's van 28 november 2013 over het Solidariteitsfonds van de Europese Unie(7),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(8),

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole (A8-0341/2016),

A.  overwegende dat het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) bij Verordening (EG) nr. 2012/2002 is opgericht als reactie op de zware overstromingen van de zomer 2002 in Midden-Europa; dat dit waardevolle instrument de EU in staat stelt te reageren op grote natuurrampen en buitengewone regionale rampen, binnen de EU en in de landen waarmee toetredingsonderhandelingen gevoerd worden, en solidariteit te betonen met de voor steun in aanmerking komende regio's en landen; overwegende dat uit dit fonds alleen steun wordt verleend voor noodhulp- en herstelacties van de overheid na een natuurramp die rechtstreekse gevolgen heeft voor het leven van de bevolking, het milieu en de economie in de getroffen regio (hoewel opgemerkt dient te worden dat de Commissie in 2005 een voorstel heeft ingediend om het oorspronkelijke toepassingsgebied nog verder uit te breiden);

B.  overwegende dat het SFEU sinds de oprichting zeer nuttig is gebleken en in totaal 3,8 miljard EUR heeft gemobiliseerd in verband met meer dan 70 rampen in 24 begunstigde staten en toetredingslanden, en wel bij zeer uiteenlopende natuurfenomenen, waaronder aardbevingen, overstromingen, bosbranden, stormen en, recenter, droogte; overwegende dat het SFEU een van de sterkste symbolen van solidariteit van de EU in tijden van nood blijft;

C.  overwegende dat het instrument in 2014 grondig hervormd is met het oog op: een verbetering en vereenvoudiging van de procedures en een snellere reactie, namelijk binnen zes weken na de aanvraag; een herdefiniëring van de reikwijdte van het instrument; de vaststelling van duidelijke criteria voor regionale rampen; en de versterking van de strategieën gericht op rampenpreventie en risicobeheer om zo de doeltreffendheid van de financiering van de hulp te verbeteren, in overeenstemming met de vele verzoeken die het Parlement en lokale en regionale autoriteiten de afgelopen jaren hebben gedaan; overwegende dat een nieuwe herziening van het fonds gepland is in de omnibusverordening (COM(2016)06052016/0282(COD)) die de Commissie op 14 september 2016 heeft voorgesteld, teneinde de noodhulp sneller en doeltreffender te kunnen financieren;

D.  overwegende dat het Parlement de hervormingsvoorstellen krachtig heeft ondersteund, aangezien het om de meeste ervan reeds in eerdere resoluties had gevraagd;

E.  overwegende dat aanvragen die vóór juni 2014 (datum van inwerkingtreding van de hervorming) zijn ingediend, in het kader van de eerste verordening zijn beoordeeld, terwijl aanvragen die daarna zijn binnengekomen, overeenkomstig de herziene verordening zijn beoordeeld;

F.  overwegende dat investeringen in de preventie van natuurrampen van cruciaal belang zijn als reactie op de klimaatverandering; overwegende dat aanzienlijke bedragen aan EU-financiering zijn toegewezen voor investeringen in de preventie van natuurrampen en in strategieën voor risicobeheer, met name uit de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF);

G.  overwegende dat het, als er in een bepaald jaar onvoldoende middelen beschikbaar zijn, bij wijze van uitzondering toegestaan is de middelen van het volgende jaar te gebruiken, waarbij rekening moet worden gehouden met het jaarlijkse begrotingsplafond van het fonds voor het jaar waarin de ramp heeft plaatsgevonden alsmede voor het daaropvolgende jaar;

1.  herinnert eraan dat het SFEU sinds zijn oprichting in 2002 een belangrijke bron van financiële steun voor lokale en regionale overheden is, waarmee de gevolgen van natuurrampen die zich in heel Europa voordoen, gaande van overstromingen tot aardbevingen of bosbranden, worden verlicht en de Europese solidariteit met de getroffen regio's tot uitdrukking worden gebracht; benadrukt dat het EUSF voor de burger een van de meest concrete en tastbare voorbeelden vormt van de steun die de EU op lokaal niveau kan bieden;

2.  onderstreept dat zich in de Unie sinds de oprichting van het SFEU veel meer natuurrampen hebben voorgedaan en dat die rampen ernstiger en ingrijpender waren ten gevolge van de klimaatverandering; wijst bijgevolg uitdrukkelijk op de meerwaarde van een robuust en soepel instrument om solidariteit te betonen en snel degelijke bijstand te verlenen aan burgers die getroffen zijn door grote natuurrampen;

3.  wijst erop dat het SFEU buiten de begroting van de Europese Unie om wordt gefinancierd, met een maximale toewijzing van 500 miljoen EUR (uitgedrukt in prijzen van 2011), en dat ondanks de ingebouwde flexibiliteit (overdracht N+1) de kans bestaat dat er ieder jaar aanzienlijke bedragen onbenut blijven; merkt in dit verband op dat in de voorgestelde omnibusverordening wordt uitgegaan van een gedeeltelijke "budgettering" van de jaarlijkse financiële toewijzing, om de procedure voor het beschikbaar stellen van steun te versnellen en de burgers die door een ramp worden getroffen sneller en doeltreffender te kunnen helpen;

4.  wijst erop dat het gebruik van de jaarlijkse drempel aantoont dat het jaarlijkse niveau van de kredieten nu na het ingaan van de nieuwe programmaperiode van het MFK adequaat is;

5.  onderstreept het belang van de hervorming van 2014, waarmee de impasse in de Raad kon worden doorbroken en waarmee uiteindelijk tegemoet is gekomen aan de herhaalde vraag van het Parlement om het reactievermogen en de doeltreffendheid van de hulpverlening te verbeteren, teneinde een snelle en transparante reactie te garanderen ten behoeve van de door natuurrampen getroffen mensen; is daarnaast verheugd over het recente omnibusvoorstel, waarin nieuwe bepalingen zijn opgenomen die voor vereenvoudiging zorgen en de beschikbaarstelling van financiële middelen gemakkelijker maken;

6.  wijst op de belangrijkste hervormingselementen, zoals: de betaling van voorschotten, waardoor maximaal 10 % van het verwachte bedrag op verzoek ter beschikking kan worden gesteld korte tijd nadat de aanvraag voor een financiële bijdrage uit het SFEU bij de Commissie is ingediend (met een plafond van 30 miljoen EUR); de subsidiabiliteit van kosten in verband met de voorbereiding en uitvoering van de noodhulp- en herstelacties (een belangrijke wens van het Parlement); de verlenging van de termijn voor indiening van de aanvraag door de voor steun in aanmerking komende landen (12 weken na de datum van de eerste schade) en voor het opzetten van het project (18 maanden); de invoering van een termijn van zes weken waarbinnen de Commissie op een aanvraag dient te reageren; nieuwe bepalingen inzake de preventie van natuurrampen; en procedurele verbeteringen met het oog op een goed financieel beheer;

7.  onderstreept echter dat de begunstigden, ondanks het feit dat ze een voorschot kunnen ontvangen voordat de normale procedure van start gaat, nog altijd nadeel ondervinden omdat de hele procedure, vanaf de aanvraag tot de uitbetaling van de laatste termijn, lang aansleept; benadrukt in dit verband dat de aanvraag zo snel mogelijk na een ramp moet worden ingediend en dat in de beoordelingsfase en in latere stadia verdere verbeteringen nodig zijn om de uitvoering van betalingen te faciliteren; is van mening dat de nieuwe omnibusbepalingen die ten aanzien van het SFEU worden voorgesteld, ertoe kunnen bijdragen dat steun sneller kan worden verstrekt en daarmee in de werkelijke behoeften van de betrokkenen kan worden voorzien; beklemtoont dat ook de lidstaten hun administratieve procedures onder de loep moeten nemen, zodat de mobilisering van de steun aan de getroffen regio's en landen sneller tot stand kan komen; stelt verder voor dat er met het oog op mogelijke verbeteringen in het kader van een toekomstige hervorming een verzoek wordt ingediend om de bijwerking van de nationale rampenplannen verplicht te stellen en te eisen dat er informatie wordt verstrekt over de voorbereiding van overeenkomsten over noodcontracten;

8.  vraagt de lidstaten eveneens om de communicatie en samenwerking met lokale en regionale instanties te verbeteren, zowel bij de evaluatie van de voor financiële steun uit het SFEU in aanmerking komende schade en de opstelling van aanvragen als bij de uitvoering van projecten om de gevolgen van natuurrampen ongedaan te maken, zodat de Unie ter plaatse doeltreffende steun kan bieden en er duurzame oplossingen worden bevorderd; is voorts van mening dat steun uit het SFEU zichtbaar moet zijn voor het publiek; verzoekt de bevoegde instanties de communicatie te verbeteren en informatie te over steun uit het SFEU verschaffen, zonder extra administratieve rompslomp te genereren;

9.  onderstreept dat het van belang is erop toe te zien dat de lidstaten bij natuurrampen de openbare aanbestedingsprocedures volgen met het oog op de vaststelling en verspreiding van optimale werkmethoden en de ervaring die met contracten in noodsituaties is opgedaan;

10.  is ingenomen met de verduidelijking die de Commissie heeft gegeven van de voorschriften voor de subsidiabiliteit van regionale natuurrampen, maar wijst erop dat in de definitieve overeenkomst tussen Parlement en Raad de subsidiabiliteitsdrempel is gehandhaafd op 1,5 % van het bbp van de betrokken regio, zoals voorgesteld door de Commissie, ondanks de inspanningen van het Parlement om dit terug te brengen tot 1 %; merkt op dat de kwetsbaarheid van de ultraperifere gebieden in aanmerking is genomen met een verlaging van de drempel tot 1 %;

11.  onderkent dat het fonds bijstand verleent voor niet-verzekerbare schade en dat het geen particuliere schade vergoedt; onderstreept dat maatregelen voor de lange termijn, zoals duurzame wederopbouw en activiteiten op het gebied van economische ontwikkeling en preventie, financiering kunnen ontvangen uit hoofde van andere instrumenten van de Unie, met name de ESI-fondsen;

12.  verzoekt de lidstaten de bestaande EU-financiering, en dan met name de vijf ESI-fondsen, optimaal te gebruiken voor investeringen in de preventie van natuurrampen, en wijst erop dat de ontwikkeling van synergieën tussen de verschillende fondsen en beleidsmaatregelen van de Unie belangrijk is om te voorkomen dat natuurrampen grote gevolgen hebben en, waar het SFEU wordt ingeschakeld, om te garanderen dat wederopbouwprojecten worden geconsolideerd en zich op lange termijn duurzaam ontwikkelen; stelt dat de betrokken lidstaat bij de inschakeling van het SFEU de formele toezegging moet doen alle noodzakelijke maatregelen te zullen nemen voor de preventie van rampen en de duurzame wederopbouw van de getroffen gebieden; wenst met het oog op de synergie dat bij het combineren van verschillende fondsen de bureaucratische procedures voor het beheer van de middelen waar mogelijk worden vereenvoudigd;

13.  benadrukt dan ook dat er meer inspanningen nodig zijn om te investeren in verzachting van en aanpassing aan de klimaatverandering, en dat bij de steun voor wederopbouw en herbebossing in het kader van het EUSF rekening moet worden gehouden met preventieve maatregelen; is van mening dat preventie als horizontale taak moet worden gezien, en pleit ervoor dat bij de beperking van de gevolgen van een ramp met behulp van het SFEU preventieve maatregelen aan de hand van de ecosysteembenadering worden genomen; verzoekt de lidstaten voorts een strategie voor risicopreventie en risicobeheer op te stellen en daarbij mede te bedenken dat veel natuurrampen thans een rechtstreeks gevolg zijn van menselijk handelen;

14.  wijst op het belang van een maximale transparantie bij de toekenning van steun uit het SFEU en bij het beheer en de uitvoering van het fonds; acht het van belang dat wordt nagegaan of subsidies uit het SFEU gebruikt zijn overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer, teneinde optimale werkmethoden en ervaringen te ontwikkelen, vast te stellen en te delen; verzoekt daarom de Commissie en de lidstaten om de transparantie te versterken en te garanderen dat de burgers gedurende de hele procedure voor steunverlening, vanaf de indiening van de aanvraag tot en met de voltooiing van het project, toegang krijgen tot informatie; dringt tevens aan op een speciaal verslag van de Europese Rekenkamer over het functioneren van het EUSF, met name gezien het feit dat het meest recente verslag dateert van vóór de herziening van de EUSF-verordening in 2014;

15.  stelt vast dat er in 2014 dertien nieuwe aanvragen zijn ingediend, en vestigt de aandacht op de bijzondere situatie in dat jaar, waarin zes van die aanvragen nog werden beoordeeld op grond van de oude verordening, terwijl de resterende zeven aanvragen werden beoordeeld op basis van de herziene verordening;

16.  herinnert eraan dat twee aanvragen in 2014 uit hoofde van de vorige SFEU-verordening zijn afgewezen omdat deze rampen niet als "buitengewoon" konden worden aangemerkt, ook al veroorzaakten ze ernstige schade met rechtstreekse gevolgen voor de economische en sociale ontwikkeling van de betrokken regio's, en is daarom blij met de verduidelijkingen die op dit punt zijn opgenomen in de herziene SFEU-verordening; stelt niettemin met het oog op toekomstige hervormingen en de mogelijkheid van een nieuwe definitie van regionale natuurramp voor om toe te staan dat verscheidene voor steun in aanmerking komende staten die door een natuurramp zijn getroffen, één gezamenlijke aanvraag indienen als de oorzaak van de ramp dezelfde is en als de gevolgen zich gelijktijdig voordoen, en om bij de beoordeling van aanvragen indirecte schade in aanmerking te nemen;

17.  verzoekt de Commissie met het oog op toekomstige hervormingen te kijken naar de mogelijkheid om de drempel voor voorschotten te verhogen van 10 % naar 15 % en de termijn voor de behandeling van aanvragen terug te brengen van zes naar vier weken; verzoekt de Commissie tevens na te gaan of het mogelijk is de subsidiabiliteitsdrempel voor regionale natuurrampen vast te stellen op 1 % van het regionale bbp en bij de beoordeling van een aanvraag rekening te houden met het sociaaleconomische ontwikkelingsniveau van de getroffen regio;

18.  wijst op de noodzaak te gaan nadenken over nieuwe indicatoren die verder gaan dan het bbp, zoals de menselijke-ontwikkelingsindex en de regionale index voor sociale vooruitgang;

19.  is verheugd dat de zeven aanvragen om bijstand die in het kader van de herziene voorschriften zijn ingediend, door de Commissie zijn aanvaard, waaronder vier die eind 2014 zijn goedgekeurd, maar waarvoor de kredieten naar 2015 moesten worden overgedragen, zoals vermeld in het jaarverslag van het SFEU over 2015; herinnert er in dit verband aan dat 2015 het eerste volledige jaar was waarin de herziene regels zijn toegepast, en dat uit de analyse blijkt dat de daarin opgenomen juridische verduidelijkingen voor succesvolle aanvragen hebben gezorgd, dit in tegenstelling tot de oude bepalingen, op grond waarvan ongeveer twee derde van de steunaanvragen na regionale rampen is afgewezen;

20.  betreurt het dat de procedures voor de beoordeling van de uitvoerings- en eindverslagen onder de oude verordening zo lang hebbe geduurd, en verwacht dat de afsluiting van dossiers dankzij de gewijzigde verordening doeltreffender en transparanter zal verlopen, met de waarborg dat de financiële belangen van de Unie beschermd zijn;

21.  onderstreept voorts dat artikel 11 van de gewijzigde verordening de Commissie en de Rekenkamer de bevoegdheid verleent audits te verrichten en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) onderzoek te doen, wanneer zulks nodig is;

22.  verzoekt de Commissie en de Rekenkamer voor het einde van de huidige meerjarige financieringsperiode over te gaan tot een evaluatie van de werking van het SFEU;

23.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de lidstaten en de regionale overheden.

(1) PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.
(2) PB C 440 van 30.12.2015, blz. 13.
(3) PB L 189 van 27.6.2014, blz. 143.
(4) PB C 170 van 5.6.2014, blz. 45.
(5) PB C 272 E van 13.11.2003, blz. 471.
(6) PB C 193 E van 17.8.2006, blz. 322.
(7) PB C 114 van 15.4.2014, blz. 48.
(8) PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.


Overeenkomst tussen de VS en de EU betreffende de bescherming van persoonsgegevens in verband met strafbare feiten ***
PDF 239kWORD 41k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de bescherming van persoonlijke informatie in verband met de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten (08523/2016 – C8-0329/2016 – 2016/0126(NLE))
P8_TA(2016)0465A8-0354/2016

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerp van besluit van de Raad (08523/2016),

–  gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de bescherming van persoonlijke informatie in verband met de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten (08557/2016),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 16 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0329/2016),

–  gezien de brief van de Commissie buitenlandse zaken,

–  gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A8-0354/2016),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika.


Tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de EG en Ghana ***
PDF 238kWORD 38k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 betreffende het ontwerp van een besluit van de Raad tot sluiting van de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen Ghana, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (12396/2016 – C8-0406/2016 – 2008/0137(NLE))
P8_TA(2016)0466A8-0328/2016

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerp van besluit van de Raad (12396/2016),

–  gezien het voorstel voor de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen Ghana, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (12130/2008),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 3, en lid 4, eerste alinea, artikel 209, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0406/2016),

–  gezien zijn resolutie van 25 maart 2009 over de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen Ghana, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds(1),

–  gezien artikel 99, lid 1, eerste en derde alinea, en lid 2, en artikel 108, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A8-0328/2016),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten en van Ghana.

(1) PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 112.


Beschikbaarstelling van middelen uit de marge voor onvoorziene uitgaven in 2016
PDF 243kWORD 42k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven in 2016 (COM(2016)0624 – C8-0399/2016 – 2016/2256(BUD))
P8_TA(2016)0467A8-0347/2016

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0624 – C8–0399/2016),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(1), en met name artikel 13,

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(2), en met name punt 14,

–  gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016, definitief vastgesteld op 25 november 2015(3),

–  gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2016, voorgesteld door de Commissie op 30 september 2016 (COM(2016)0623),

–  gezien het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2016, vastgesteld op 8 november 2016 (13583/2016 – C8-0459/2016),

–  gezien zijn standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2016, vastgesteld op 1 december 2016(4);

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0347/2016),

A.  overwegende dat de Commissie, naast ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2016, voorstelt een bedrag van 240,1 miljoen EUR van de marge voor onvoorziene uitgaven voor 2016 te gebruiken om de vastleggingskredieten met betrekking tot de uitgaven onder rubriek 3 "Veiligheid en burgerschap" van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016 aan te vullen;

1.  hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

3.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

over de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven in 2016

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2017/339.)

(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.
(2) PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.
(3) PB L 48 van 24.2.2016, blz. 1.
(4) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0468.


Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2016: Actualisering van kredieten ter weerspiegeling van de meest recente ontwikkelingen op het gebied van migratie- en veiligheidskwesties, verlaging van betalings- en vastleggingskredieten
PDF 255kWORD 44k
Resolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2016 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016: Actualisering van kredieten ter weerspiegeling van de meest recente ontwikkelingen op het gebied van migratie- en veiligheidskwesties, verlaging van betalings- en vastleggingskredieten ten gevolge van de algemene overschrijving, verlenging van de looptijd van EFSI, wijziging van de personeelsformatie van Frontex en actualisering van bestemmingsontvangsten (eigen middelen) (13583/2016 – C8-0459/2016 – 2016/2257(BUD))
P8_TA(2016)0468A8-0350/2016

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(1), en met name artikel 41,

–  gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016, definitief vastgesteld op 25 november 2015(2),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(3),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(4),

–  gezien Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad van 26 mei 2014 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie(5),

–  gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2016, goedgekeurd door de Commissie op 30 september 2016 (COM(2016)0623),

–  gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2016, vastgesteld door de Raad op 8 november 2016 en dezelfde dag toegezonden aan het Europees Parlement (13583/2016 – C8-0459/2016),

–  gezien de brief van de Commissie regionale ontwikkeling,

–  gezien de brief van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

–  gezien artikel 88 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0350/2016),

A.  overwegende dat ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2016 (OGB 4/2016) het niveau van de betalingskredieten verlaagt met 7 284,3 miljoen EUR, voor het grootste deel van begrotingslijnen binnen subrubriek 1b Economische, sociale en territoriale samenhang, en daarmee de nationale bijdragen dienovereenkomstig verlaagt;

B.  overwegende dat OGB 4/2016 het niveau van de vastleggingskredieten in rubriek 3 Veiligheid en burgerschap, verhoogt met 50 miljoen EUR voor het instrument voor noodhulp in de Unie, met 130 miljoen EUR voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF) en met 70 miljoen EUR voor het Fonds voor interne veiligheid (ISF), waardoor het nodig is gebruik te maken van de marge voor onvoorziene uitgaven voor een totaal bedrag van 240,1 miljoen EUR, nadat rekening is gehouden met een herschikking van 9,9 miljoen EUR;

C.  overwegende dat OGB 4/2016 de vervroegde financiering van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) inhoudt met een herschikking van 73,9 miljoen EUR aan vastleggingskredieten van het energiedeel van de Connecting Europe Facility (CEF-Energy), die in 2018 gecompenseerd moet worden;

D.  overwegende dat met OGB 4/2016 de personeelsformatie van Frontex wordt gewijzigd met het oog op de inwerkingtreding van Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad(6);

E.  overwegende dat, met een vermindering van 14,7 miljoen EUR van verschillende begrotingslijnen in rubriek 2 Duurzame groei: natuurlijke hulpbronnen, de netto-impact van OGB 4/2016 op de uitgavenzijde van de begroting 2016 een stijging met 225,4 miljoen EUR aan vastleggingskredieten is;

F.  overwegende dat OGB 4/2016 aan de inkomstenzijde ook aanpassingen inhoudt in verband met de herziening van de raming van de traditionele eigen middelen (d.w.z. douanerechten en suikerheffingen), de btw- en de bni-grondslag, en de begroting van de relevante VK-correcties en de financiering daarvan;

1.  spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het betalingsoverschot van 7 284,3 miljoen EUR, dat het gevolg is van grote vertragingen bij de tenuitvoerlegging van EU-programma's in gedeeld beheer, en de weg vrijmaakt voor een aanzienlijke ophoping van betalingsverzoeken tegen het einde van het huidige MFK; wijst op de conclusie van de Commissie dat volgens de huidige ramingen aan de geactualiseerde betalingsbehoeften tot 2020 alleen binnen de huidige maxima tegemoet kan worden gekomen indien de overkoepelende marge voor betalingen volledig wordt gebruikt (en als bij wijze van voorzorg de jaarlijkse maxima van deze marge worden afgeschaft), en indien de betalingen voor speciale instrumenten worden meegeteld boven de maxima; roept daarom op tot een definitieve en eensluidende oplossing van laatstgenoemde kwestie in het kader van de herziening van het MFK;

2.  stemt in met de versterkingen van rubriek 3 door gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven, alsmede met de vervroegde financiering van de versterking van de personeelsformatie van Frontex; verwelkomt in het bijzonder de gedeeltelijke aanvulling van het AMIF, maar is bezorgd over het feit dat, ondanks het hoge niveau van begrotingsuitvoering op basis van de nationale programma's van de lidstaten, tot nu toe nog maar weinig hervestigingen van vluchtelingen hebben plaatsgevonden;

3.  stemt in met de vervroegde financiering van het EFSI, mits de herschikking van het CEF wordt gecompenseerd in 2018; verduidelijkt dat deze vervroegde financiering niet in de weg staat aan het definitieve financieringsplan van het nieuwe voorstel voor een verlenging van het EFSI, dat vastgesteld moet worden overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure;

4.  wijst met bezorgdheid op de verwachte daling van de ontvangsten, geraamd op 1,8 miljard EUR, vanwege de waardedaling van het Britse pond ten opzichte van de euro; wijst op het voornemen van de Commissie om gebruik te maken van de ontvangsten van bijkomende boetes om dat tekort op te vangen;

5.  keurt het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 4/2016 goed;

6.  verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 4/2016 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

7.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, alsmede aan de nationale parlementen.

(1) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.
(2) PB L 48 van 24.2.2016.
(3) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.
(4) PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.
(5) PB L 168 van 7.6.2014, blz. 105.
(6) Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot wijziging van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad en Besluit 2005/267/EG van de Raad (PB L 251 van 16.9.2016, blz. 1).


Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2016: Uitvoering van het Eigenmiddelenbesluit
PDF 243kWORD 42k
Resolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2016 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016: Uitvoering van het Eigenmiddelenbesluit 2014/335/EU, Euratom naar aanleiding van de voltooiing van het ratificatieproces en de inwerkingtreding van het besluit op 1 oktober 2016 (13584/2016 – C8-0462/2016 – 2016/2258(BUD))
P8_TA(2016)0469A8-0348/2016

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(1), met name artikel 41,

–  gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016, definitief vastgesteld op 25 november 2015(2),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(3),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(4),

–  gezien Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad van 26 mei 2014 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie(5),

–  gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2016, goedgekeurd door de Commissie op 7 oktober 2016 (COM(2016)0660),

–  gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2016, vastgesteld door de Raad op 8 november 2016 en dezelfde dag toegezonden aan het Europees Parlement (13584/2016 – C8-0462/2016),

–  gezien de artikelen 88 en 91 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0348/2016),

A.  overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2016 het gevolg is van de voltooiing van het ratificatieproces en de inwerkingtreding van Besluit 2014/335/EU, Euratom, dat een beperkt aantal wijzigingen bevat, zoals de daling van de inningskosten van traditionele eigen middelen, een verlaging van het afdrachtpercentage voor de btw-middelen voor een aantal lidstaten en brutoverminderingen van de bni-bijdragen voor een aantal lidstaten;

B.  overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2016 erop gericht is om de gevolgen van de aanpassingen van de eigen middelen, voortkomend uit de uitvoering van Besluit 2014/335/EU, Euratom, te verwerken in de ontvangstenzijde van de begroting van de Unie voor 2016, en wel met terugwerkende kracht voor de begrotingsjaren 2014, 2015 en 2016;

C.  overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2016 bijgevolg leidt tot de wijziging van de individuele bijdragen van alle lidstaten, maar geen invloed heeft op de totale inkomsten of op de uitgavenzijde van de begroting van de Unie;

1.  keurt het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2016 goed;

2.  verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 5/2016 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

3.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, alsmede aan de nationale parlementen.

(1) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.
(2) PB L 48 van 24.2.2016.
(3) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.
(4) PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.
(5) PB L 168 van 7.6.2014, blz. 105.


Beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de EU ter ondersteuning van Duitsland
PDF 241kWORD 39k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad voor de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan Duitsland (COM(2016)0681 – C8-0423/2016 – 2016/2267(BUD))
P8_TA(2016)0470A8-0352/2016

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0681 – C8-0423/2016),

–  gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie(1),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(2), en met name artikel 10,

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(3), en met name punt 11,

–  gezien de brief van de Commissie regionale ontwikkeling,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0352/2016),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

3.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

voor de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan Duitsland

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2017/340.)

(1) PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.
(2) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.
(3) PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.


Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2016 in samenhang met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de EU voor bijstand aan Duitsland
PDF 245kWORD 42k
Resolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2016 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016 in samenhang met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan Duitsland (13852/2016 – C8-0473/2016 – 2016/2268(BUD))
P8_TA(2016)0471A8-0349/2016

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(1), en met name artikel 41,

–  gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016, definitief vastgesteld op 25 november 2015(2),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(3) (MFK-verordening),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(4),

–  gezien Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad van 26 mei 2014 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie(5),

–  gezien het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad voor de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan Duitsland, goedgekeurd door de Commissie op 19 oktober 2016 (COM(2016)0681),

–  gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2016, goedgekeurd door de Commissie op 19 oktober 2016 (COM(2016)0680),

–  gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2016, vastgesteld door de Raad op 15 november 2016 en dezelfde dag toegezonden aan het Europees Parlement (13852/2016 – C8-0473/2016),

–  gezien de artikelen 88 en 91 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0349/2016),

A.  overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2016 betrekking heeft op de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie in verband met de overstromingen in Duitsland in mei en juni 2016;

B.  overwegende dat de Commissie derhalve voorstelt de begroting voor 2016 te wijzigen en begrotingsartikel 13 06 01 "Bijstand aan lidstaten in het geval van een grote natuurramp die ernstige gevolgen heeft voor de levensomstandigheden van de burgers, het natuurlijke milieu of de economie" te verhogen met 31 475 125 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten;

C.  overwegende dat het Solidariteitsfonds van de Europese Unie een speciaal instrument is in de zin van de MFK-verordening en dat de desbetreffende vastleggings- en betalingskredieten buiten de MFK-plafonds om moeten worden gebudgetteerd;

1.  keurt het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2016 goed;

2.  verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 6/2016 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

3.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, alsmede aan de nationale parlementen.

(1) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.
(2) PB L 48 van 24.2.2016.
(3) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.
(4) PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.
(5) PB L 168 van 7.6.2014, blz. 105.


Beschikbaarstelling van middelen uit de marge voor onvoorziene uitgaven in 2017
PDF 244kWORD 43k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven in 2017 (COM(2016)0678 – C8-0420/2016 – 2016/2118(BUD))
P8_TA(2016)0472A8-0346/2016

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0678 – C8-0420/2016),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(1), en met name artikel 13,

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(2), en met name punt 14,

–  gezien het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017, goedgekeurd door de Commissie op 18 juli 2016 (COM(2016)0300), als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2017 (COM(2016)0679),

–  gezien het standpunt inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017, vastgesteld door de Raad op 12 september 2016 en toegezonden aan het Europees Parlement op 14 september 2016 (11900/2016 – C8-0373/2016),

–  gezien zijn standpunt van 26 oktober 2016 inzake het ontwerp van algemene begroting 2017(3),

–  gezien de door het bemiddelingscomité op 17 november 2016 goedgekeurde gemeenschappelijke tekst (14635/2016 – C8-0470/2016),

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0346/2016),

A.  overwegende dat, na alle mogelijkheden te hebben onderzocht voor de financiering van extra en onvoorziene vastleggingsbehoeften, de Commissie in de ontwerpbegroting voorstelt een bedrag van 1 164,4 miljoen EUR van de marge voor onvoorziene uitgaven te gebruiken om de vastleggingskredieten met betrekking tot de uitgaven in rubriek 3 van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017 aan te vullen, bovenop het vastleggingsplafond van 2 578 miljoen EUR in lopende prijzen;

B.  overwegende dat het aannemelijk is dat de behoefte aan financiële middelen in 2017 zal toenemen in verband met de interne veiligheidscrises, de huidige humanitaire uitdagingen en de uitdagingen op het gebied van migratie en vluchtelingen; wijst erop dat deze behoeften de financiering die beschikbaar is in rubriek 3 aanzienlijk te boven kunnen gaan; herinnert eraan dat er geen marge meer beschikbaar is onder het maximum van rubriek 3; verzoekt de Commissie daarom te verduidelijken of en hoe zij denkt eventueel aanvullende middelen in te zetten met gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven, om in de loop van 2017 in te kunnen spelen op een eventuele behoefte aan meer middelen binnen rubriek 3;

C.  overwegende dat de Commissie dit gebruikmakingsvoorstel in het kader van nota van wijzigingen nr. 1/2017 heeft herzien om hier ook uitgaven in rubriek 4 onder te laten vallen;

D.  overwegende dat het Bemiddelingscomité, bijeen in het kader van de begroting 2016, instemde met de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven voor een bedrag van 1 906,2 miljoen EUR voor rubriek 3 en rubriek 4 en daartoe een bedrag van 575,0 miljoen EUR te verrekenen met de niet-toegewezen marge van rubriek 2 Duurzame groei: Natuurlijke hulpbronnen in 2016, en 507,3 miljoen EUR in 2017, 570,0 miljoen EUR in 2018 en 253,9 miljoen EUR in 2019 te verrekenen met de niet-toegewezen marges van rubriek 5 Administratie;

1.  hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

3.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

over de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven in 2017

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2017/344.)

(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.
(2) PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0411.


Beschikbaarstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument voor onmiddellijke begrotingsmaatregelen voor de aanpak van de huidige crisis in verband met migranten, vluchtelingen en de veiligheid
PDF 251kWORD 41k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de terbeschikkingstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter financiering van onmiddellijke budgettaire maatregelen voor de aanpak van de aanhoudende migratie-, vluchtelingen-, en veiligheidscrisis (COM(2016)0313 – C8-0246/2016 – 2016/2120(BUD))
P8_TA(2016)0473A8-0351/2016

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0313) – C8-0246/2016),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(1), en met name artikel 11,

–  gezien Verordening (EU, Euratom) 2015/623 van de Raad van 21 april 2015 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(2),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(3), en met name punt 12,

–  gezien het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017, goedgekeurd door de Commissie op 18 juli 2016 (COM(2016)0300), als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2017 (COM(2016)0679),

–  gezien het standpunt inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017, vastgesteld door de Raad op 12 september 2016 en toegezonden aan het Europees Parlement op 14 september 2016 (11900/2016 – C8-0373/2016),

–  gezien zijn standpunt van 26 oktober 2016 inzake het ontwerp van algemene begroting 2017(4),

–  gezien de door het bemiddelingscomité op 17 november 2016 goedgekeurde gemeenschappelijke tekst (14635/2016 – C8-0470/2016),

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie en het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A8-0351/2016),

A.  overwegende dat het, na alle mogelijkheden voor een herschikking van vastleggingskredieten binnen rubriek 3 te hebben onderzocht, nodig is middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter beschikking te stellen ten behoeve van vastleggingskredieten;

B.  overwegende dat de Commissie had voorgesteld middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter beschikking te stellen ter aanvulling van de financiering op de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2017 boven het maximum van rubriek 3 voor een bedrag van 530 miljoen EUR ter financiering van maatregelen op het gebied van migratie, vluchtelingen en veiligheid;

C.  overwegende dat het totaalbedrag van het flexibiliteitsinstrument voor het begrotingsjaar 2017 daarmee volledig is gebruikt;

1.  wijst erop dat de maxima voor 2017 voor rubriek 3 geen ruimte bieden voor een adequate financiering van urgente maatregelen op het gebied van migratie, vluchtelingen en veiligheid;

2.  stemt er daarom mee in middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter beschikking te stellen voor een bedrag van 530 miljoen EUR aan vastleggingskredieten;

3.  stemt verder in met de voorgestelde toewijzing van de overeenkomstige betalingskredieten, te weten 238,3 miljoen EUR in 2017, 91 miljoen EUR in 2018, 141,9 miljoen EUR in 2019 en 58,8 miljoen EUR in 2020;

4.  wijst er nogmaals op dat de terbeschikkingstelling van middelen uit dit instrument, als voorzien in artikel 11 van de MFK-verordening, opnieuw laat zien dat de begroting van de Unie dringend flexibeler moet worden en herhaalt zijn standpunt naar voren gebracht in het kader van de tussentijdse evaluatie/herziening van het MFK dat het jaarlijkse bedrag voor het flexibiliteitsinstrument moet worden verhoogd tot 2 miljard EUR;

5.  herhaalt zijn standpunt dat het van oudsher verdedigt, namelijk dat, onverminderd de mogelijkheid om via het flexibiliteitsinstrument betalingskredieten voor specifieke begrotingslijnen ter beschikking te stellen zonder eerst middelen vast te leggen, de betalingen die voortvloeien uit eerder via het flexibiliteitsinstrument ter beschikking gestelde vastleggingskredieten alleen buiten de maxima kunnen worden geboekt;

6.  hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

7.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

8.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de terbeschikkingstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter financiering van onmiddellijke budgettaire maatregelen voor de aanpak van de aanhoudende migratie-, vluchtelingen-, en veiligheidscrisis

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2017/342.)

(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.
(2) PB L 103 van 22.4.2015, blz. 1.
(3) PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.
(4) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0411.


Terbeschikkingstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de EU voor de betaling van voorschotten in de begroting voor 2017
PDF 243kWORD 43k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de terbeschikkingstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor de betaling van voorschotten in de algemene begroting van de Unie voor 2017 (COM(2016)0312 – C8-0245/2016 – 2016/2119(BUD))
P8_TA(2016)0474A8-0323/2016

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2016)0312 – C8-0245/2016),

–  gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie(1),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(2), en met name artikel 10,

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(3), en met name punt 11,

–  gezien de resultaten van de trialoog van 17 november 2016,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0323/2016),

A.  overwegende dat overeenkomstig Verordening (EU) nr. 661/2014 van het Europees Parlement en de Raad(4) een bedrag van 50 000 000 EUR beschikbaar is gesteld voor de betaling van voorschotten, en is voorgesteld de betrokken kredieten in de algemene begroting van de Unie op te nemen;

1.  hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

3.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de terbeschikkingstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor de betaling van voorschotten in de algemene begroting van de Unie voor 2017

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2017/343.)

(1) PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.
(2) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.
(3) PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.
(4) Verordening (EU) nr. 661/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (PB L 189 van 27.6.2014, blz. 143).


Begrotingsprocedure 2017: gemeenschappelijke tekst
PDF 588kWORD 64k
Resolutie
Bijlage
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over het gemeenschappelijk ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017, goedgekeurd door het bemiddelingscomité in het kader van de begrotingsprocedure (14635/2016 – C8-0470/2016 – 2016/2047(BUD))
P8_TA(2016)0475A8-0353/2016

Het Europees Parlement,

–  gezien het door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerp en de daarop betrekking hebbende verklaringen van het Parlement, de Raad en de Commissie (14635/2016 – C8-0470/2016),

–  gezien het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017, goedgekeurd door de Commissie op 18 juli 2016 (COM(2016)0300),

–  gezien het standpunt inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017, vastgesteld door de Raad op 12 september 2016 en toegezonden aan het Europees Parlement op 14 september 2016 (11900/2016 – C8-0373/2016),

–  gezien nota van wijzigingen nr. 1/2017 bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017, ingediend door de Commissie op 17 oktober 2016,

–  gezien zijn resolutie van 26 oktober 2016 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017(1) en de daarin opgenomen begrotingsamendementen,

–  gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

–  gezien Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad van 26 mei 2014 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie(2),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(3),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(4),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(5),

–  gezien de artikelen 90 en 91 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van zijn delegatie in het bemiddelingscomité (A8-0353/2016),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerp, dat bestaat uit de volgende documenten:

   lijst van begrotingsonderdelen die niet zijn gewijzigd ten opzichte van de ontwerpbegroting of het standpunt van de Raad;
   overzicht van bedragen per rubriek van het meerjarig financieel kader;
   bedragen per begrotingsonderdeel voor alle begrotingsposten;
   een geconsolideerd document, met bedragen en de definitieve tekst voor alle onderdelen die tijdens de bemiddeling zijn gewijzigd;

2.  bevestigt de aan deze resolutie gehechte gemeenschappelijke verklaringen van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

3.  merkt op dat de omvang van het personeelsbestand van het Parlement één van de belangrijke vraagstukken van deze bemiddeling was; herinnert eraan dat op grond van het Herenakkoord elke tak van de begrotingsautoriteit alleen bevoegd is voor haar eigen begrotingsafdeling; wijst ook op zijn politiek besluit de fracties uit te sluiten van de doelstelling tot vermindering van het personeelsbestand met 5 %, zoals benadrukt in zijn resoluties over de begrotingen 2014, 2015, 2016 en 2017; zal de gevolgen van de begrotingsbesluiten voor de werking van de instelling evalueren;

4.  verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de overige instellingen en de betrokken organen, alsmede aan de nationale parlementen.

BIJLAGE

17.11.2016

DEFINITIEVE

Begroting 2017 – Elementen voor gezamenlijke conclusies

Deze gezamenlijke conclusies hebben betrekking op de volgende onderwerpen:

1.  Begroting 2017

2.  Begroting 2016 – Ontwerpen van gewijzigde begroting 4/5 en 6/2016

3.  Gezamenlijke verklaringen

Kort overzicht

A.   Begroting 2017

De elementen voor gezamenlijke conclusies omvatten het volgende:

—  De vastleggingskredieten op de begroting 2017 zijn vastgesteld op in totaal 157 857,8 miljoen EUR. Dit houdt in dat er onder de maxima van het MFK voor 2017 een marge overblijft van 1 100,1 miljoen EUR aan vastleggingskredieten.

—  De betalingskredieten op de begroting 2017 zijn vastgesteld op in totaal 134 490,4 miljoen EUR.

—  Het flexibiliteitsinstrument voor 2017 wordt voor 530 miljoen EUR aan vastleggingskredieten gebruikt voor rubriek 3 Veiligheid en burgerschap.

—  De overkoepelende marge voor vastleggingen wordt voor een bedrag van 1 439,1 miljoen EUR gebruikt voor rubriek 1a Concurrentievermogen voor groei en banen.

—  De marge voor onvoorziene uitgaven wordt voor een bedrag van 1 906,2 miljoen EUR gebruikt voor rubriek 3 en 4. Dit wordt verrekend met een bedrag van 575,0 miljoen EUR van de niet-toegewezen marge van rubriek 2 Duurzame groei: Natuurlijke hulpbronnen in 2017, en met 507,3 miljoen EUR in 2017, 570,0 miljoen EUR in 2018 en 253,9 miljoen EUR in 2019 van de niet-toegewezen marges van rubriek 5 Administratie.

—  De betalingskredieten voor 2017 in verband met de gebruikmaking van het flexibiliteitsinstrument in 2014, 2015 en 2016 worden door de Commissie geraamd op 981,1 miljoen EUR.

B.   Begroting 2016

De elementen voor gezamenlijke conclusies omvatten het volgende:

—  Ontwerp van gewijzigde begroting 4/2016 en de daaraan verbonden gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven worden goedgekeurd als voorgesteld door de Commissie.

—  Ontwerp van gewijzigde begroting 5/2016 wordt goedgekeurd als voorgesteld door de Commissie.

—  Ontwerp van gewijzigde begroting 6/2016 en de daaraan verbonden gebruikmaking van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie worden goedgekeurd als voorgesteld door de Commissie.

1.  Begroting 2017

1.1.   "Afgesloten" lijnen

Tenzij verder in deze conclusies anders is vermeld, worden alle begrotingslijnen bevestigd die noch de Raad noch het Parlement in hun respectieve lezing hebben geamendeerd en waarvoor het Parlement met de amendementen van de Raad heeft ingestemd.

Voor de overige begrotingslijnen heeft het bemiddelingscomité de conclusies vastgesteld die zijn opgenomen in de secties 1.2 tot 1.8.

1.2.   Horizontale kwesties

Gedecentraliseerde agentschappen

De bijdrage van de EU (in vastleggings- en betalingskredieten) en het aantal ambten voor alle gedecentraliseerde agentschappen is vastgesteld op het door de Commissie in de ontwerpbegroting voorgestelde niveau, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2017, met uitzondering van:

−  De Europese Politiedienst (Europol, artikel 18 02 04), waar 10 bijkomende posten aan zijn toegewezen, met bijkomende kredieten ter hoogte van 675 000 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten.

−  De Europese eenheid voor justitiële samenwerking (Eurojust, artikel 33 03 04), waar 10 bijkomende posten aan zijn toegewezen, met bijkomende kredieten ter hoogte van 675 000 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten.

−  De Europese Bankautoriteit (EBA, artikel 12 02 04) waarvan de vastleggings- en betalingskredieten worden verlaagd met 500 000 EUR.

−  Het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO, artikel 18 03 02) waarvan de vastleggings- en betalingskredieten worden verhoogd met 3 000 000 EUR.

−  Het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA, post 17 03 12 01) waarvan de vastleggings- en betalingskredieten worden verlaagd met 8 350 000 EUR.

Uitvoerende agentschappen

De EU-bijdrage (in vastleggings- en betalingskredieten) en het aantal posten voor de uitvoerende agentschappen worden vastgesteld op het niveau dat door de Commissie in de ontwerpbegroting 2017 is voorgesteld.

Proefprojecten / Voorbereidende acties

Er wordt een breed pakket van 78 proefprojecten/voorbereidende acties (pp/va) goedgekeurd voor een totaalbedrag van 76,9 miljoen EUR aan vastleggingskredieten, als voorgesteld door het Parlement in aanvulling op de voorbereidende actie voorgesteld door de Commissie in de ontwerpbegroting 2017.

Wanneer een proefproject of een voorbereidende actie gedekt blijkt te zijn door een bestaande rechtsgrond, kan de Commissie voorstellen de kredieten over te schrijven naar de overeenkomstige rechtsgrond om de uitvoering van de actie te vergemakkelijken.

Dit pakket is volledig in overeenstemming met de maxima voor proefprojecten en voorbereidende acties waarin het Financieel Reglement voorziet.

1.3.   Uitgavenrubrieken van het financieel kader - vastleggingskredieten

Met inachtneming van de bovenstaande conclusies betreffende de "afgesloten" begrotingslijnen, de agentschappen en de proefprojecten en voorbereidende acties, heeft het bemiddelingscomité overeenstemming bereikt over de volgende punten:

Rubriek 1a — Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid

De vastleggingskredieten voor de volgende lijnen worden vastgesteld op het door de Commissie in de ontwerpbegroting 2017 voorgestelde niveau, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2017.

 

 

 

 

In EUR

Begrotingsonderdeel

Naam

OB 2017

Begroting 2017

Verschil

02 02 02

Kleine en middelgrote ondernemingen meer toegang geven tot financiering in de vorm van eigen vermogen en schuld

167 030 000

217 030 000

50 000 000

06 02 01 03

De integratie en interconnectie van vervoerwijzen optimaliseren en de interoperabiliteit verbeteren

360 321 493

410 321 493

50 000 000

08 02 01 01

Stimuleren van grensverleggend onderzoek in de Europese Onderzoeksraad

1 736 471 644

1 753 136 644

16 665 000

08 02 04

Topkwaliteit verspreiden en deelname verbreden

123 492 850

140 157 850

16 665 000

09 04 02 01

Leiderschap op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie

779 380 777

796 050 777

16 670 000

15 02 01 01

Bevordering van uitmuntendheid en samenwerking in de Europese onderwijs- en opleidingssector en het belang daarvan voor de arbeidsmarkt

1 701 963 700

1 725 463 700

23 500 000

15 02 01 02

Bevordering van uitmuntendheid en samenwerking op het gebied van de Europese jeugd en de participatie van jongeren aan het Europees democratisch leven

201 400 000

227 900 000

26 500 000

 

Totaal

 

 

200 000 000(6)

De Raad en het Parlement bevestigen dat de overeengekomen verhogingen in rubriek 1a in het kader van de begroting 2017 volledig in overeenstemming zijn met eerdere overeenkomsten, en lopende wetgevingsprocedures onverlet laten.

Alle andere vastleggingskredieten in rubriek 1a worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2017, met de wijzigingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt en die zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Er wordt een specifiek begrotingsartikel gecreëerd voor "speciale evenementen", zoals voorzien in de lezing van het Parlement.

 

 

 

 

In EUR

Begrotingsonderdeel

Naam

OB 2017 (incl. NvW 1)

Begroting 2017

Verschil

32 02 01 01

Verdere integratie van de interne energiemarkt en de interoperabiliteit van de elektriciteits- en gasnetwerken over de grenzen heen

217 403 954

206 508 927

-10 895 027

32 02 01 02

Verbetering van de voorzieningszekerheid van de Unie

217 403 954

207 441 809

-9 962 145

32 02 01 03

Bijdragen tot duurzame ontwikkeling en milieubescherming

217 404 002

206 509 070

-10 894 932

32 02 01 04

Een klimaat scheppen dat gunstiger is voor particuliere en publieke investeringen in energieprojecten

85 227 000

77 291 975

-7 935 025

15 02 10

Speciale jaarlijkse evenementen

 

6 000 000

6 000 000

04 03 02 01

Progress — Ondersteuning van de ontwikkeling, tenuitvoerlegging, monitoring en evaluatie van het werkgelegenheids- en sociaal beleid van de Unie en van de regelgeving inzake arbeidsomstandigheden

60 000 000

65 000 000

5 000 000

04 03 02 02

Eures — Het bevorderen van de vrijwillige geografische mobiliteit van werknemers en het vergroten van arbeidskansen

22 578 000

23 578 000

1 000 000

 

Totaal

 

 

-27 687 129

Bijgevolg, en rekening houdend met de agentschappen en de proefprojecten en voorbereidende acties, is de overeengekomen hoogte van de vastleggingskredieten bepaald op 21 312,2 miljoen EUR, waardoor er een marge van 51,9 miljoen EUR onder het uitgavenplafond van rubriek 1a overblijft, en wordt van de overkoepelende marge voor vastleggingen gebruikgemaakt voor een bedrag van 1 439,1 miljoen EUR.

Rubriek 1b — Economische, sociale en territoriale samenhang

De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat in de ontwerpbegroting is voorgesteld.

Rekening houdend met de proefprojecten en de voorbereidende acties, is de overeengekomen hoogte van de vastleggingskredieten bepaald op 53 586,6 miljoen EUR, waardoor er een marge van 0,4 miljoen EUR onder het uitgavenplafond van rubriek 1b overblijft.

Rubriek 2 – Duurzame groei: Natuurlijke hulpbronnen

De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2017, met inbegrip van de bijkomende verlaging van 325,0 miljoen EUR voortvloeiend uit een stijging van de bestemmingsontvangsten van het ELGF die door de Commissie op 7 november 2016 is meegedeeld. Bijgevolg heeft het bemiddelingscomité overeenstemming bereikt over het volgende:

 

 

 

 

In EUR

Begrotingsonderdeel

Naam

OB 2017

(incl. NvW 1)

Begroting 2017

Verschil

05 03 01 10

Basisbetalingsregeling (BBR)

15 621 000 000

15 296 000 000

-325 000 000

Rekening houdend met de agentschappen en de proefprojecten en voorbereidende acties, is de overeengekomen hoogte van de vastleggingskredieten bepaald op 58 584,4 miljoen EUR, waardoor er een marge van 1 031,6 miljoen EUR onder het uitgavenplafond van rubriek 2 overblijft, rekening houdend met het feit dat een bedrag van 575,0 miljoen EUR wordt gebruikt ter verrekening van de mobilisering van de marge voor onvoorziene uitgaven.

Rubriek 3 – Veiligheid en burgerschap

De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2017, maar met de wijzigingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, en die zijn opgenomen in de volgende tabel:

 

 

 

 

 

In EUR

Begrotingsonderdeel

Naam

OB 2017 (incl. NvW 1)

Begroting 2017

Verschil

09 05 05

Multimedia-acties

19 573 000

22 573 000

3 000 000

15 04 02

Subprogramma Cultuur — grensoverschrijdende acties ondersteunen en transnationale verspreiding en mobiliteit bevorderen

54 350 000

55 350 000

1 000 000

 

Totaal

 

 

4 000 000

De toelichting bij artikel 09 05 05 wordt gewijzigd door toevoeging van de volgende zin: "Waar passend kunnen de aanbestedings- en subsidieprocedures het aangaan van kaderpartnerschappen omvatten, met het oog op de bevordering van een stabiel financieringskader voor de pan-Europese netwerken die uit hoofde van dit krediet worden gefinancierd."

De toelichting bij artikel 15 04 02 wordt gewijzigd door toevoeging van de volgende zin: "Dit krediet kan ook dienen ter financiering van de voorbereiding van het Europees Jaar voor het Cultureel Erfgoed."

Bijgevolg, en rekening houdend met de agentschappen en de proefprojecten en voorbereidende acties, is de overeengekomen hoogte van de vastleggingskredieten bepaald op 4 284,0 miljoen EUR, waardoor geen marge onder het uitgavenplafond van rubriek 3 overblijft, wordt het flexibiliteitsinstrument gebruikt voor een bedrag van 530 miljoen EUR en de marge voor onvoorziene uitgaven voor een bedrag van 1 176,0 miljoen EUR.

Rubriek 4 – Europa als wereldspeler

De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2017, maar met de wijzigingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, en die zijn opgenomen in de volgende tabel:

 

 

 

 

 

In EUR

Begrotingsonderdeel

Naam

OB 2017 (incl. NvW 1)

Begroting 2017

Verschil

01 03 02

Macrofinanciële bijstand

30 828 000

45 828 000

15 000 000

01 03 08

Voorziening van het EFDO-garantiefonds met middelen

275 000 000

p.m.

-275 000 000

13 07 01

Financiële steun ten behoeve van de bevordering van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap

31 836 240

34 836 240

3 000 000

19 03 01 05

Noodmaatregelen

69 480 000

62 850 000

-6 630 000

21 02 07 05

Migratie en asiel

448 273 912

404 973 912

-43 300 000

22 04 01 04

Ondersteuning van het vredesproces en financiële bijstand aan Palestina en aan de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen (UNRWA)

282 219 939

310 100 000

27 880 061

22 04 01 03

Mediterrane landen — Vertrouwensopbouw, veiligheid en het voorkomen en oplossen van conflicten

340 360 500

332 480 439

-7 880 061

22 04 02 02

Oostelijk Partnerschap — Armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling

313 825 583

322 125 583

8 300 000

 

Totaal

 

 

-278 630 000

Voor begrotingspost 19 03 01 07 Speciale vertegenwoordigers van de Europese Unie (SVEU’s) worden de kredieten echter vastgesteld op het niveau van de ontwerpbegroting 2017.

Bijgevolg, en rekening houdend met de agentschappen en de proefprojecten en voorbereidende acties, is de overeengekomen hoogte van de vastleggingskredieten bepaald op 10 162,1 miljoen EUR, waardoor geen marge onder het uitgavenplafond van rubriek 4 overblijft, en wordt de marge voor onvoorziene uitgaven gebruikt voor een bedrag van 730,1 miljoen EUR.

Rubriek 5 – Administratie

Het aantal posten in de organigrammen van de instellingen en de kredieten die de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2017, worden goedgekeurd door het bemiddelingscomité, maar met de volgende uitzonderingen:

−  Voor het Europees Parlement wordt zijn lezing goedgekeurd met dien verstande dat de verhoging van 76 posten voor de fracties volledig wordt verrekend met een compenserende vermindering van de posten van de personeelsformatie in de administratie van het Parlement, op budgettair neutrale wijze. Bovendien besluit het bemiddelingscomité om in de begroting 2017 het effect te verrekenen van de automatische salarisaanpassing die wordt toegepast vanaf 1 juli 2016 (8 717 000 EUR).

−  Voor de Raad wordt zijn lezing goedgekeurd, met verrekening in de begroting 2017 van het effect van de automatische salarisaanpassing die wordt toegepast vanaf 1 juli 2016 (3 301 000 EUR).

−  De verlagingen voor de Rekenkamer ten opzichte van de ontwerpbegroting 2017, die waren opgenomen in de lezing van het Parlement, worden goedgekeurd.

−  Voor de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) wordt een bedrag van EUR 560 250 (begrotingspost 1200), toegewezen aan de begrotingslijn voor arbeidscontractanten, en wordt begrotingspost 3003 Gebouwen en daarmee samenhangende kosten met eenzelfde bedrag verlaagd. De toelichting van post 1200 wordt gewijzigd door de volgende zin toe te voegen: "Dit krediet dient tevens ter dekking van de bezoldiging van arbeidscontractanten die zich bezighouden met strategische communicatieactiviteiten". Bovendien worden de volgende begrotingsonderdelen in de begrotingsafdeling van de EDEO aangepast om de overschrijving voor SVEU’s met een dubbele functie, als voorgesteld in nota van wijzigingen 1/2017, ongedaan te maken.

 

 

 

In EUR

Begrotingsonderdeel

Naam

Verschil

3001

Extern personeel en externe dienstverlening

-3 645 000

3002

Overige personeelsuitgaven

-1 980 000

3003

Gebouwen en daarmee samenhangende kosten

-3 636 000

3004

Overige huishoudelijke uitgaven

-815 000

 

Totaal

-10 076 000

Bijgevolg, rekening houdend met de agentschappen en de proefprojecten en voorbereidende acties, is de overeengekomen hoogte van de vastleggingskredieten bepaald op 9 394,5 miljoen EUR, waardoor er een marge van 16,2 miljoen EUR onder het uitgavenplafond van rubriek 5 overblijft, na gebruikmaking van een bedrag van 507,3 miljoen EUR ter verrekening van de mobilisering van de marge voor onvoorziene uitgaven.

Speciale instrumenten

De vastleggingskredieten voor speciale instrumenten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting 2017, met uitzondering van de reserve voor het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (begrotingsartikel 40 02 44), die wordt geschrapt.

Compensatie van de marge voor onvoorziene uitgaven in 2018 en 2019

Het totale gebruik van de marge voor onvoorziene uitgaven in 2017 bedraagt 1 176,0 miljoen EUR voor rubriek 3 en 730,1 miljoen EUR voor rubriek 4, voor een totaalbedrag van 1 906,2 miljoen EUR. Dit wordt verrekend met een bedrag van 575,0 miljoen EUR van de niet-toegewezen marge van rubriek 2 in 2017, en met 507,3 miljoen EUR in 2017, 570,0 miljoen EUR in 2018 en 253,9 miljoen EUR in 2019 van de niet-toegewezen marges van rubriek 5. Het besluit betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit de marge voor onvoorziene uitgaven voor 2017 en nota van wijzigingen 1/2017 zullen dienovereenkomstig worden aangepast.

1.4.   Betalingskredieten

De totale hoogte van de betalingskredieten op de begroting 2017 wordt vastgesteld op het niveau van de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2017, met de volgende aanpassingen als overeengekomen door het bemiddelingscomité:

1.  In de eerste plaats wordt rekening gehouden met het overeengekomen niveau van vastleggingskredieten voor niet-gesplitste uitgaven, waarvoor het niveau van betalingskredieten gelijk is aan de hoogte van de vastleggingskredieten. Dit omvat de verlaging van de landbouwuitgaven met 325 miljoen EUR en de aanpassing van de administratieve uitgaven voor de afdelingen I, II, III, IV, V, VI, VII, IX en X (13,4 miljoen EUR) en de gedecentraliseerde agentschappen, (waarvoor de EU-bijdrage in betalingskredieten is vastgesteld op het in punt 1.2 hierboven voorgestelde niveau). Het gecombineerde gevolg is een daling van 332,3 miljoen EUR;

2.  De betalingskredieten voor alle nieuwe proefprojecten en voorbereidende acties voorgesteld door het Parlement worden vastgesteld op 50 % van de overeenkomstige vastleggingskredieten of op het door het Parlement voorgestelde niveau indien dit lager is. Bij de verlenging van bestaande proefprojecten en voorbereidende acties is het niveau van betalingskredieten het niveau dat in het begrotingsontwerp is vastgelegd plus 50 % van de overeenkomstige nieuwe vastleggingskredieten, of het door het Parlement voorgestelde niveau indien dit lager is. Het gecombineerde gevolg is een verhoging van 35,2 miljoen EUR;

3.  Het bedrag van de betalingskredieten voor de "speciale evenementen" (artikel 15 02 10) is het bedrag dat wordt genoemd in de lezing van het Parlement (6 miljoen EUR);

4.  Voor de betalingskredieten voor begrotingsartikel 01 03 08 (Voorziening van het EFDO-garantiefonds) wordt een p.m.-vermelding opgenomen;

5.  De aanpassingen van de volgende begrotingsonderdelen zijn overeengekomen naar aanleiding van de ontwikkeling van vastleggingen voor gesplitste kredieten:

 

 

 

 

In EUR

Begrotingsonderdeel

Naam

OB 2017 (incl. NvW 1)

Begroting 2017

Verschil

01 03 02

Macrofinanciële bijstand

30 828 000

45 828 000

15 000 000

04 03 02 01

Progress — Ondersteuning van de ontwikkeling, tenuitvoerlegging, monitoring en evaluatie van het werkgelegenheids- en sociaal beleid van de Unie en van de regelgeving inzake arbeidsomstandigheden

38 000 000

41 167 000

3 167 000

04 03 02 02

Eures — Het bevorderen van de vrijwillige geografische mobiliteit van werknemers en het vergroten van arbeidskansen

17 000 000

17 753 000

753 000

09 05 05

Multimedia-acties

23 997 455

26 997 455

3 000 000

13 07 01

Financiële steun ten behoeve van de bevordering van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap

36 031 865

39 031 865

3 000 000

15 04 02

Subprogramma Cultuur — grensoverschrijdende acties ondersteunen en transnationale verspreiding en mobiliteit bevorderen

43 430 071

44 229 071

799 000

22 04 01 04

Ondersteuning van het vredesproces en financiële bijstand aan Palestina en aan de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen (UNRWA)

280 000 000

307 661 000

27 661 000

22 04 02 02

Oostelijk Partnerschap — Armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling

167 700 000

172 135 000

4 435 000

19 03 01 05

Noodmaatregelen

33 212 812

30 043 812

-3 169 000

21 02 07 05

Migratie en asiel

155 000 000

115 722 000

-39 278 000

22 04 01 03

Mediterrane landen — Vertrouwensopbouw, veiligheid en het voorkomen en oplossen van conflicten

138 000 000

134 805 000

-3 195 000

32 02 01 01

Verdere integratie van de interne energiemarkt en de interoperabiliteit van de elektriciteits- en gasnetwerken over de grenzen heen

34 765 600

33 023 600

-1 742 000

32 02 01 02

Verbetering van de voorzieningszekerheid van de Unie

26 032 000

24 839 000

-1 193 000

32 02 01 03

Bijdragen tot duurzame ontwikkeling en milieubescherming

26 531 000

25 201 000

-1 330 000

32 02 01 04

Een klimaat scheppen dat gunstiger is voor particuliere en publieke investeringen in energieprojecten

31 200 000

28 295 000

-2 905 000

 

Totaal

 

 

5 003 000

6.  De betalingskredieten voor het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (artikel 40 02 43) worden vastgesteld op nul (een daling met -30 miljoen EUR) omdat de betalingskredieten afkomstig van bestemmingsontvangsten naar schatting genoeg zullen zijn voor het gehele jaar 2017.

7.  De reserve voor het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (artikel 40 02 44) wordt geschrapt.

8.  Voor de volgende lijnen worden extra verlagingen van de betalingen doorgevoerd:

 

 

 

 

In EUR

Begrotingsonderdeel

Naam

OB 2017 (incl. NvW 1)

Begroting 2017

Verschil

04 02 62

Europees Sociaal Fonds (ESF) — Meer ontwikkelde regio's — Doelstelling investeren in groei en werkgelegenheid

2 508 475 000

2 490 475 000

-18 000 000

13 03 61

Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) — Overgangsregio's — Doelstelling investeren in groei en werkgelegenheid

2 214 431 000

2 204 431 000

-10 000 000

13 03 62

Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) — Meer ontwikkelde regio's — Doelstelling investeren in groei en werkgelegenheid

3 068 052 000

3 043 052 000

-25 000 000

13 03 64 01

Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) — Europese territoriale samenwerking

884 299 000

783 299 000

-101 000 000

 

Totaal

 

 

-154 000 000

Deze maatregelen leveren een niveau van betalingskredieten op van 134 490,4 miljoen EUR, dat wil zeggen een daling van 931,4 miljoen EUR ten opzichte van de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2017.

1.5.   Reserve

Er zijn geen reserves naast die van de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2017, met uitzondering van:

—  Post 13 01 04 04 Uitgaven voor ondersteuning van het steunprogramma voor structurele hervormingen (SRSP) en artikel 13 08 01 Steunprogramma voor structurele hervormingen (SRSP) — Operationele technische bijstand overgeschreven van rubriek 1b (ESF, EFRO en CF), waarvoor de volledige bedragen aan vastleggings- en betalingskredieten in de reserve worden geplaatst in afwachting van de goedkeuring van de rechtsgrond voor het steunprogramma voor structurele hervormingen.

—  Artikel 13 08 02 Steunprogramma voor structurele hervormingen (SRSP) — Operationele technische bijstand overgeschreven van rubriek 2 (ELFPO) waarvoor het volledige bedrag aan vastleggings- en betalingskredieten in de reserve wordt geplaatst in afwachting van de goedkeuring van de rechtsgrond voor het steunprogramma voor structurele hervormingen.

—  Post 18 02 01 03 Opzetten van nieuwe IT-systemen ter ondersteuning van de beheersing van de migratiestromen over de buitengrenzen van de Unie, waarvoor 40 000 000 EUR aan vastleggingskredieten en 28 000 000 EUR aan betalingskredieten in de reserve worden geplaatst in afwachting van de afronding van de wetgevingsprocedure tot instelling van het inreis-uitreissysteem.

1.6.   Begrotingstoelichtingen

Tenzij specifiek hierboven behandeld, worden amendementen van het Europees Parlement of de Raad op de tekst van de toelichtingen op de begroting goedgekeurd, met uitzondering van de begrotingslijnen die in de onderstaande tabel zijn opgenomen en waarvoor de tekst van de toelichtingen voorgesteld op de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2017 en de actualisering van het ELGF, wordt goedgekeurd.

Hierbij moet worden aangetekend dat de amendementen die door het Europees Parlement of de Raad zijn ingediend niet kunnen leiden tot wijziging of uitbreiding van het bereik van een bestaande rechtsgrond of inbreuk kunnen maken op de administratieve autonomie van instellingen, en dat de desbetreffende actie gefinancierd moet kunnen worden met de beschikbare middelen.

Begrotingsonderdeel

Naam

04 03 02 03

Microfinanciering en sociaal ondernemerschap — Verbetering van de toegang tot en de beschikbaarheid van financiering voor natuurlijke en rechtspersonen, met name voor wie het verst van de arbeidsmarkt af staat, en sociale ondernemingen

S 03 01 06 01

Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA)

05 02 11 99

Overige maatregelen (overige plantaardige producten/overige maatregelen)

05 04 60

Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling — Elfpo (2014-2020)

05 04 60 02

Operationele technische bijstand

18 04 01 01

Europa voor de burger — Het gedenken en de capaciteit voor burgerparticipatie op het niveau van de Unie versterken

1.7.   Nieuwe begrotingslijnen

De begrotingsnomenclatuur die de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2017, met de opname van proefprojecten en voorbereidende acties, en het nieuwe begrotingsartikel voor speciale jaarlijkse evenementen (15 02 10), wordt goedgekeurd.

1.8.   Ontvangsten

Het voorstel van de Commissie in nota van wijzigingen 1/2017 betreffende de opname in de begroting van de ontvangsten uit geldboeten voor een bedrag van 1 miljard euro wordt goedgekeurd.

2.   Begroting 2016

Ontwerp van gewijzigde begroting (OGB) 4/2016 en de daaraan verbonden gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven worden goedgekeurd als voorgesteld door de Commissie.

Ontwerp van gewijzigde begroting (OGB) 5/2016 wordt goedgekeurd als voorgesteld door de Commissie.

Ontwerp van gewijzigde begroting (OGB) 6/2016 en de daaraan verbonden gebruikmaking van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie worden goedgekeurd als voorgesteld door de Commissie.

3.   Gezamenlijke verklaringen

3.1.   Gezamenlijke verklaring van het Parlement, de Raad en de Commissie over het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie brengen in herinnering dat het terugdringen van de jeugdwerkloosheid voor elk van de drie instellingen hoog op de politieke agenda blijft staan, en geven daarom nogmaals uiting aan hun vastbeslotenheid om de daartoe beschikbare middelen, en in het bijzonder het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, optimaal te benutten.

Zij wijzen erop dat, overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (MFK-verordening), "marges die beschikbaar blijven onder de MFK-maxima voor vastleggingskredieten voor de jaren 2014-2017 een overkoepelende MFK-marge vormen voor vastleggingen, die beschikbaar worden gesteld boven de maxima die in het MFK zijn vastgesteld voor de jaren 2016 tot en met 2020 voor beleidsdoelstellingen met betrekking tot groei en werkgelegenheid, in het bijzonder voor jongeren".

De Raad en het Europees Parlement verzoeken de Commissie in 2017 een gewijzigde begroting in te dienen om te voorzien in 500 miljoen(7) EUR voor het jongeren-werkgelegenheidsinitiatief in 2017, gefinancierd uit de overkoepelende marge voor vastleggingen zodra de technische aanpassing overeenkomstig artikel 6 van de MFK-verordening is vastgesteld.

De Raad en het Europees Parlement zeggen toe het ontwerp van gewijzigde begroting voor 2017 zoals voorgelegd door de Commissie snel te zullen behandelen.

3.2.   Gezamenlijke verklaring van het Parlement, de Raad en de Commissie over betalingskredieten

Het Europees Parlement en de Raad herinneren eraan dat in het licht van de uitvoering moet worden gezorgd voor een ordelijke ontwikkeling van de betalingen ten opzichte van de vastleggingskredieten om een abnormaal niveau van onbetaalde rekeningen aan het eind van het jaar te voorkomen.

Het Europees Parlement en de Raad verzoeken de Commissie nauwlettend te blijven toezien op de uitvoering van de programma's voor 2014-2020. Daartoe verzoeken zij de Commissie om tijdig geactualiseerde cijfers over de stand van uitvoering en de ramingen met betrekking tot de in 2017 benodigde betalingskredieten voor te leggen.

De Raad en het Europees Parlement zullen te zijner tijd de nodige besluiten voor naar behoren gerechtvaardigde behoeften nemen, om te voorkomen dat een buitensporig bedrag aan onbetaalde rekeningen wordt geaccumuleerd en te waarborgen dat aan betalingsverzoeken naar behoren wordt voldaan.

3.3.   Gezamenlijke verklaring van het Parlement, de Raad en de Commissie over de vermindering van het personeelsbestand met 5 %

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie brengen in herinnering dat is overeengekomen om het personeelsbestand conform het formatieplan per 1 januari 2013 voor alle instellingen, organen en agentschappen geleidelijk met 5 % te verminderen, overeenkomstig punt 27 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer.

De drie instellingen herinneren eraan dat het beoogde jaar voor de volledige uitvoering van de vermindering van het personeelsbestand met 5 % 2017 is. Zij komen overeen dat passende follow-upmaatregelen zullen worden genomen om de balans op te maken van de situatie en aldus te waarborgen dat alles in het werk wordt gesteld om verdere vertraging bij de uitvoering van de vermindering van het personeelsbestand met 5 % in alle instellingen, organen en agentschappen te voorkomen.

De drie instellingen zijn ingenomen met het door de Commissie verstrekte overzicht van geconsolideerde gegevens betreffende alle externe personeelsleden die in dienst zijn van de instellingen, dat is opgenomen in de ontwerpbegroting overeenkomstig punt b) van artikel 38, lid 3, van het Financieel Reglement. Zij verzoeken de Commissie om ook de komende jaren die informatie te verstrekken bij de presentatie van de ontwerpbegrotingen.

De Raad en het Parlement onderstrepen dat vermindering van het personeelsbestand met 5 % moet bijdragen tot bezuinigingen in de administratieve uitgaven van de instellingen. Met het oog daarop verzoeken zij de Commissie te beginnen met de beoordeling van het resultaat van deze exercitie teneinde er lering uit te trekken voor de toekomst.

3.4.   Gezamenlijke verklaring van het Parlement, de Raad en de Commissie over het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling

Om de diepere oorzaken van migratie aan te pakken, heeft de Commissie het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling (EFDO) opgericht, dat is gebaseerd op de instelling van een EFDO-garantie en een EFDO-garantiefonds. De Commissie stelt voor om het EFDO garantiefonds te spijzen met 750 miljoen EUR voor de periode 2017-2020, waarvan 400 miljoen EUR uit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) voor de periode van vier jaar, 100 miljoen EUR uit het Europees nabuurschapsinstrument voor de periode 2017–2020 (waarvan 25 miljoen EUR in 2017) en 250 miljoen EUR aan vastleggings- (en betalings)kredieten in 2017.

De Raad en het Europees Parlement verzoeken de Commissie de benodigde kredieten aan te vragen door middel van een gewijzigde begroting in 2017, zodat het EFDO uit de EU-begroting wordt gefinancierd zodra de rechtsgrondslag is goedgekeurd.

De Raad en het Europees Parlement zeggen toe het ontwerp van gewijzigde begroting voor 2017 zoals voorgelegd door de Commissie snel te zullen behandelen.

3.5.   Gezamenlijke verklaring over de EU-trustfondsen en de faciliteit voor vluchtelingen in Turkije

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zijn het erover eens dat de oprichting van trustfondsen en de faciliteit voor vluchtelingen in Turkije transparant en duidelijk moeten zijn, en moeten sporen met het beginsel van eenheid van de begroting van de Unie, met de prerogatieven van de begrotingsautoriteit, en met de doelstellingen van bestaande rechtsgrondslagen.

Zij verbinden zich ertoe deze kwesties in voorkomend geval in het kader van de herziening van het Financieel Reglement aan te pakken, om het juiste evenwicht tussen flexibiliteit en verantwoordingsplicht te bereiken.

De Commissie verbindt zich ertoe:

—  de begrotingsautoriteit regelmatig te informeren over lopende en geplande financiering van trustfondsen (met inbegrip van de bijdragen van de lidstaten) en operaties;

—  met ingang van 2017 een werkdocument te voegen bij de ontwerpbegroting voor het volgende begrotingsjaar;

—  maatregelen voor te stellen voor een adequate betrokkenheid van het Europees Parlement.

3.6.   Gezamenlijke verklaring van het Parlement, de Raad en de Commissie over landbouw

De begroting 2017 omvat een reeks urgente maatregelen om landbouwers te helpen bij het aanpakken van de recente problemen op de markt. De Commissie bevestigt dat de marge onder rubriek 2 voldoende is om onvoorziene behoeften op te vangen. Zij verbindt zich ertoe regelmatig toe te zien op de marktsituatie en, indien nodig, passende maatregelen voor te stellen om in te spelen op behoeften die niet kunnen worden gedekt door de goedgekeurde begrotingskredieten. In dat geval zeggen het Europees Parlement en de Raad toe om desbetreffende begrotingsvoorstellen zo spoedig mogelijk te behandelen.

(1) Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(2016)0411.
(2) PB L 168 van 7.6.2014, blz. 105.
(3) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.
(4) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.
(5) PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.
(6) Deze bedragen maken deel uit van de totale verhoging voor rubriek 1a tot 2020 in het kader van de tussentijdse evaluatie/herziening van het MFK.
(7) Dit bedrag past in de algehele verhoging voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief tot 2020 in het kader van de tussentijdse evaluatie/herziening van het MFK.


De situatie in Italië na de aardbevingen
PDF 177kWORD 45k
Resolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over de situatie in Italië na de aardbevingen (2016/2988(RSP))
P8_TA(2016)0476RC-B8-1285/2016

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

–  gezien artikel 174, artikel 175, derde alinea, en artikel 212, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad(1),

–  gezien Verordening (EU) 2016/369 van de Raad van 15 maart 2016 betreffende de verstrekking van noodhulp binnen de Unie(2),

–  gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie(3) en Verordening (EU) nr. 661/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot wijziging van die verordening(4),

–  gezien Verordening (EU) nr. 375/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 tot oprichting van het Europese vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening ("EU-vrijwilligersinitiatief voor humanitaire hulp")(5),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp(6),

–  gezien de conclusies van de Raad van 11 april 2011 over het verder ontwikkelen van risicobeoordelingen met het oog op de beheersing van rampen in de Europese Unie,

–  gezien de conclusies van de Raad van 28 november 2008 met het oog op de versterking van de civielebeschermingsvermogens door middel van een Europees systeem voor wederzijdse bijstand op basis van de modulaire aanpak voor civiele bescherming (16474/08),

–  gezien het verslag van de Commissie "Solidariteitsfonds van de Europese Unie – Jaarverslag 2014" (COM(2015)0502),

–  gezien zijn resolutie van 14 november 2007 over de regionale impact van aardbevingen(7),

–  gezien zijn resolutie van 19 juni 2008 over versterking van het reactievermogen van de Unie bij rampen(8),

–  gezien zijn resolutie van 8 oktober 2009(9) over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie: Italië, de aardbeving in de Abruzzen,

–  gezien zijn resolutie van 15 januari 2013 over het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, implementatie en toepassing(10),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's van 28 november 2013 over het Solidariteitsfonds van de Europese Unie(11),

–  gezien de vragen aan de Commissie over de situatie in Italië na de aardbevingen (O-000139/2016 – B8-1812/2016, O-000140/2016 – B8-1813/2016 en O-000141/2016 – B8-1814/2016),

–  gezien Speciaal verslag nr. 24/2012 van de Rekenkamer: "De reactie van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie op de aardbeving van 2009 in de Abruzzen: relevantie en kosten van de acties";

–  gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat Midden-Italië na de verwoestende aardbeving van 24 augustus 2016 nog drie keer is getroffen door ernstige aardbevingen en naschokken, op 26 oktober 2016 met een kracht van 5,5 en 6,1 op de schaal van Richter, en op 30 oktober 2016 met een kracht van 6,5;

B.  overwegende dat Midden-Italië de afgelopen maanden is geteisterd door tal van schokken en naschokken; overwegende dat de meest recente aardbeving van 30 oktober 2016, de zwaarste aardschok was in Italië in meer dan 30 jaar, en resulteerde in de totale vernietiging van hele dorpen, een gevoel van wanhoop bij een groot aantal inwoners van de getroffen gebieden, en diverse indirecte vormen van schade in de omliggende gebieden;

C.  overwegende dat bij de recente aardbevingen meer dan 400 mensen gewond zijn geraakt en 290 mensen zijn omgekomen;

D.  overwegende dat de verwoestende aardbevingen een domino-effect hebben en tot misschien wel 100 000 ontheemden hebben geleid;

E.  overwegende dat als gevolg van de laatste aardbevingen steden zijn verwoest, lokale en regionale infrastructuur ernstig is beschadigd, historisch en cultureel erfgoed is vernietigd en schade is toegebracht aan economische activiteiten, met name aan kmo's, de landbouw, het landschap en het potentieel van de toeristische sector en de horeca;

F.  overwegende dat er in de getroffen gebieden sprake is van een deformatie die zich uitstrekt over een gebied van ongeveer 130 km2, met een maximale verschuiving van ten minste 70 centimeter, en verder overwegende dat onvoorspelbare hydrogeologische effecten bij een strenge winter kunnen leiden tot meer natuurrampen, zoals overstromingen, aardverschuivingen en cumulatieve schade;

G.  overwegende dat bepaalde gebieden in de Europese Unie kwetsbaarder en aardbevingsgevoeliger zijn; overwegende dat deze gebieden geconfronteerd kunnen worden met herhaalde natuurrampen van allerlei aard, in sommige gevallen in de loop van één jaar, met recente voorbeelden in Italië, Portugal, Griekenland en Cyprus;

H.  overwegende dat inspanningen om tot duurzaam herstel te komen deugdelijk moeten worden gecoördineerd om de economische en sociale verliezen goed te maken, en met name aandacht besteed moet worden aan het onschatbare Italiaanse culturele erfgoed, door internationale en Europese projecten te bevorderen die gericht zijn op de bescherming van historische gebouwen en locaties;

I.  overwegende dat het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) is opgericht bij Verordening (EG) nr. 2012/2002 naar aanleiding van de zware overstromingen die Midden-Europa troffen tijdens de zomer van 2002;

J.  overwegende dat verschillende instrumenten van de Unie, zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen of het mechanisme en het financiële instrument voor civiele bescherming, ingezet kunnen worden met het oog op betere aardbevingspreventiemaatregelen en maatregelen voor de heropbouw;

K.  overwegende dat de hervorming in 2014 van het SFEU het voor lidstaten mogelijk gemaakt heeft om de betaling van voorschotten aan te vragen, en de Commissie tot toekenning van voorschotten besluit indien er voldoende middelen zijn; overwegende dat het voorschot niet meer mag bedragen dan 10 % van de verwachte financiële bijdrage uit het SFEU en geplafonneerd is tot 30 miljoen EUR;

L.  overwegende dat de getroffen staat uiterlijk twaalf weken nadat de eerste schade van de ramp kan worden vastgesteld een verzoek indient bij de Commissie voor steun uit het SFEU; overwegende dat de begunstigde staat verantwoordelijk is voor de besteding van de financiële bijdrage en de controle daarop, en de Commissie ter plaatse controles kan uitvoeren van de door het SFEU gefinancierde acties;

M.  overwegende dat bij de wederopbouw rekening moet worden gehouden met eerder opgedane ervaringen en dat de - duurzame - wederopbouw met de grootste spoed moet geschieden en moet worden gefaciliteerd met passende middelen, administratieve vereenvoudiging en transparantie, en verder overwegende dat de getroffen inwoners veiligheid en stabiliteit moet worden geboden en dat ervoor moet worden gezorgd dat zij in deze regio's kunnen blijven wonen;

N.  overwegende dat preventie een almaar belangrijkere fase van het rampenbeheer zou moeten vormen en meer maatschappelijk belang zou moeten krijgen, en de uitwerking veronderstelt van een gedegen actieprogramma inzake informatieverspreiding, bewustmaking en educatie;

O.  overwegende dat de huidige rampenpreventiemaatregelen overeenkomstig de eerdere voorstellen van het Parlement moeten worden verbeterd, teneinde tot een geconsolideerde EU-strategie voor de preventie van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen te komen;

1.  drukt zijn diepste medeleven en solidariteit uit met alle personen die door de aardbevingen zijn getroffen, alsook met hun families en met de Italiaanse nationale, regionale en lokale instanties die betrokken zijn bij de humanitaire hulpverlening na de ramp;

2.  uit zijn bezorgdheid over het grote aantal ontheemden die zullen worden blootgesteld aan de barre weersomstandigheden van het komende winterseizoen; verzoekt de Commissie daarom gedetailleerd in kaart te brengen hoe de Italiaanse autoriteiten hulp kan worden geboden, teneinde behoorlijke levensomstandigheden te waarborgen voor de mensen die hun huis zijn kwijtgeraakt;

3.  waardeert de niet-aflatende inspanningen van de reddingsteams, de civiele bescherming, de vrijwilligers, de organisaties van het maatschappelijk middenveld en de lokale, regionale en nationale autoriteiten om levens te redden, de schade te beperken, en gebruikelijke basisactiviteiten te waarborgen om een fatsoenlijke levensstandaard te handhaven;

4.  wijst op de zware economische en sociale gevolgen van de opeenvolgende aardbevingen en het spoor van vernieling dat zij hebben achtergelaten;

5.  benadrukt de ernst van de situatie ter plaatse, die een aanzienlijke en zware financiële druk legt op de nationale, regionale en lokale overheden van Italië;

6.  is ingenomen met de toegenomen flexibiliteit bij de berekening van de tekorten die Italië overeenkomstig de Verdragen is toegekend voor uitgaven in verband met de aardbevingen, teneinde in deze dringende situatie efficiënt en snel te kunnen handelen en in de toekomst maatregelen te kunnen nemen om de getroffen gebieden te beschermen; vraagt de Italiaanse regering daarnaast erop toe te zien dat alle extra middelen die ter beschikking worden gesteld daadwerkelijk voor dit specifieke doel worden gebruikt;

7.  dringt er - gezien de ernst van deze buitengewone situatie - bij de Commissie op aan duurzaam herstel en aardbevingsbestendige investeringen, waaronder investeringen die medegefinancierd worden uit hoofde van de ESIF-fondsen, in het kader van thematische doelstelling 5 ("bevordering van de aanpassing aan klimaatverandering, risicopreventie en risicobeheer"), uit te sluiten van de berekening van de nationale tekorten in het kader van het stabiliteits- en groeipact;

8.  is verheugd dat de instellingen van de EU, andere lidstaten, Europese regio's en internationale spelers hun solidariteit hebben betoond door middel van wederzijdse bijstand in noodsituaties;

9.  vraagt de Commissie om te overwegen de bestaande berekening van het Solidariteitsfonds, namelijk op basis van de schade ten gevolge van één enkele ramp, uit te breiden tot een cumulatieve berekening, namelijk op basis van de schade ten gevolge van verschillende natuurrampen in hetzelfde gebied in één jaar;

10.  wijst op de feilbaarheid van systemen die aardbevingen voorspellen en op de grote seismische activiteit in het gebied van de Middellandse Zee en in Zuidoost-Europa; vraagt de lidstaten versneld onderzoek te doen naar schadepreventie, crisisbeheer en minimalisering van de impact van rampen, in het kader van de acties op grond van Horizon 2020; merkt met bezorgdheid op dat de afgelopen 15 jaar als gevolg van verwoestende aardbevingen in Europa duizenden mensen zijn omgekomen en honderdduizenden dakloos zijn geworden;

11.  herinnert eraan dat het belangrijk is dat de vereisten voor de constructie van aardbevingsbestendige gebouwen en infrastructurele voorzieningen in acht worden genomen; verzoekt de nationale, regionale en lokale autoriteiten meer inspanningen te leveren om te verzekeren dat de constructie van gebouwen conform de vigerende aardbevingsnormen gebeurt, en om hier de nodige aandacht aan te besteden bij het toekennen van bouwvergunningen;

12.  benadrukt het belang van het Europees mechanisme voor civiele bescherming van de Unie bij de bevordering van de samenwerking tussen de nationale diensten voor civiele bescherming in moeilijke tijden in heel Europa en bij het tot een minimum beperken van de gevolgen van uitzonderlijke situaties; verzoekt de Commissie en de lidstaten de procedures voor de activering van het mechanisme verder te vereenvoudigen om het in de onmiddellijke nasleep van een ramp snel en doeltreffend ter beschikking te kunnen stellen;

13.  neemt nota van de aanvraag die de Italiaanse regering heeft ingediend voor steun met middelen van het Europees Solidariteitsfonds, en dringt er bij de Commissie op aan alle nodige maatregelen te treffen om snel een analyse te maken van verzoeken om bijstand uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU), en zo een snelle beschikbaarstelling van middelen te waarborgen; benadrukt hierbij dat het belangrijk is dat er zo spoedig mogelijk voorschotten beschikbaar worden gesteld aan de nationale autoriteiten om hen in staat te stellen te reageren op de dringende behoeften van de situatie;

14.  is van mening dat de gedeeltelijke opname in de begroting ("budgettisering") van de jaarlijkse financiële toewijzing voor het SFEU, zoals voorzien in de voorgestelde omnibusverordening, ertoe kan bijdragen de procedure voor het beschikbaar stellen van steun te versnellen en de burgers die door een ramp worden getroffen sneller en doeltreffender te helpen; verzoekt de Commissie voorts met het oog op toekomstige hervormingen te kijken naar de mogelijkheid om de drempel voor voorschotten te verhogen en de termijn voor de behandeling van aanvragen te verkorten;

15.  benadrukt het belang van het totstandbrengen van synergie tussen alle alle beschikbare instrumenten, waaronder de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESI-fondsen), en van het waarborgen dat middelen daadwerkelijk worden gebruikt voor wederopbouwactiviteiten en dat alle andere noodzakelijke maatregelen in volledige samenwerking met de Italiaanse nationale en regionale autoriteiten worden getroffen; verzoekt de Commissie bereid te zijn om met het oog hierop zo spoedig mogelijk na de indiening van een wijzigingsverzoek van een lidstaat, wijzigingen in programma's en operationele programma's aan te brengen; wijst ook op de mogelijkheid het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) te gebruiken voor steunverlening aan plattelandsgebieden en landbouwactiviteiten die door de aardbevingen zijn getroffen;

16.  benadrukt bovendien het belang van een optimaal gebruik van de bestaande EU-financiering om te investeren in preventie van natuurrampen, alsook van het garanderen van de consolidatie en de duurzame ontwikkeling op lange termijn van wederopbouwprojecten, en wijst nogmaals op het feit dat de administratieve procedures voor de coördinatie van de fondsen moet worden vereenvoudigd; benadrukt dat de betrokken lidstaten na het ontvangen van steun uit het SFEU hun inspanningen moeten opvoeren om passende strategieën voor risicobeheer te ontwikkelen en hun mechanismen voor rampenpreventie moeten versterken;

17.  neemt kennis van de activering, op verzoek van de Italiaanse regering, van de Copernicus-dienst voor crisismanagement van de EU, met als doel de schade in getroffen gebieden op basis van satellietgegevens te beoordelen; moedigt de samenwerking aan tussen internationale onderzoekscentra en is ingenomen met het gebruik van het systeem van radar met synthetische apertuur (SAR), waarmee, ook met het oog op preventie en risicobeheer, zowel overdag als 's nachts en door bewolking heen aardverschuivingen op centimeterniveau kunnen worden gemeten en geëvalueerd;

18.  benadrukt het belang van publiek onderzoek en ontwikkeling (O&O) inzake de preventie en het beheer van rampen en pleit voor meer coördinatie en samenwerking tussen de O&O-instellingen van de lidstaten en met name de O&O-instellingen van landen die aan gelijkaardige risico's zijn blootgesteld; pleit voor een versterking van de systemen voor vroegtijdige waarschuwing van de lidstaten en voor de totstandbrenging of verbetering van verbindingen tussen de verschillende systemen voor vroegtijdige waarschuwing;

19.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Italiaanse regering en de regionale en lokale autoriteiten van de getroffen gebieden.

(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.
(2) PB L 70 van 16.3.2016, blz. 1.
(3) PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.
(4) PB L 189 van 27.6.2014, blz. 143.
(5) PB L 122 van 24.4.2014, blz. 1.
(6) PB L 163 van 2.7.1996, blz. 1.
(7) PB C 282 E van 6.11.2008, blz. 269.
(8) PB C 286 E van 27.11.2009, blz. 15.
(9) PB C 230 E van 26.8.2010, blz. 13.
(10) PB C 440 van 30.12.2015, blz. 13.
(11) PB C 114 van 15.4.2014, blz. 48.


Belangenverklaringen van commissarissen - Richtsnoeren
PDF 280kWORD 47k
Resolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over de belangenverklaringen van commissarissen – Richtsnoeren (2016/2080(INI))
P8_TA(2016)0477A8-0315/2016

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 17, lid 3,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 245,

–  gezien Bijlage XVI van zijn Reglement (Richtsnoeren voor de goedkeuring van de Commissie), en met name lid 1, onder a), derde alinea,

–  gezien zijn besluit van 28 april 2015 betreffende de toetsing van de verklaringen van voorgedragen commissarissen betreffende hun financiële belangen (interpretatie van lid 1, onder a) van Bijlage XVI van het Reglement)(1),

–  gezien het kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie(2), en met name de punten rond Afdeling II – Politieke verantwoordelijkheid,

–  gezien zijn resolutie van 8 september 2015 over de procedures en praktijken met betrekking tot de hoorzittingen met de commissarissen, conclusies over de procedure van 2014(3),

–  gezien de gedragscode voor commissarissen van 20 april 2011(4), en met name de punten 1.3, 1.4, 1.5 en 1.6,

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie begrotingscontrole (A8‑0315/2016),

A.  overwegende dat het Parlement zich ingevolge lid 1, onder a), van Bijlage XVI van zijn Reglement (Richtsnoeren voor de goedkeuring van de Commissie) kan uitspreken over de portefeuilleverdeling door de gekozen voorzitter van de Commissie en alle informatie kan verlangen die relevant is om tot een besluit omtrent de geschiktheid van de voorgedragen kandidaten te komen; overwegende dat het Parlement verwacht alle informatie voorgelegd te krijgen over de financiële belangen van voorgedragen commissarissen en dat die belangenverklaringen ter toetsing worden doorgezonden naar de voor juridische zaken bevoegde commissie;

B.  overwegende dat ingevolge punt 3 van Afdeling II (Politieke verantwoordelijkheid van het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie, de voorgedragen leden van de Commissie ervoor zorgen dat alle relevante informatie in verband met de in de verdragen vastgelegde onafhankelijkheidsplicht wordt verstrekt; overwegende dat deze informatie bekend moet worden gemaakt volgens procedures die moeten zorgen voor een open, eerlijke en consistente beoordeling van de voorgedragen Commissie in haar geheel;

C.  overwegende dat ingevolge zijn bovengenoemd besluit van 28 april 2015 bij de toetsing van de belangenverklaring van een voorgedragen commissaris door de voor juridische zaken bevoegde commissie niet alleen de juiste invulling van de verklaring wordt geverifieerd, maar wordt beoordeeld of zich uit die verklaring niet een belangenconflict laat afleiden;

D.  overwegende dat het Parlement ingevolge lid 1, onder a), van Bijlage XVI van zijn Reglement de voorgedragen leden van de Commissie onder meer op hun persoonlijke onafhankelijkheid heeft te toetsen; met name tegen het licht van de speciale rol die de Europese Commissie aan de verdragen ontleent als garant van de belangen van de Unie;

E.  overwegende dat het Parlement in voornoemde resolutie van 8 september 2015 de door de Commissie juridische zaken te bevestigen afwezigheid van enig belangenconflict een onmisbare voorwaarde noemde voor de hoorzittingen met de respectieve commissarissen, met name nu het politiek mandaat van de Commissie door het Verdrag van Lissabon is versterkt;

F.  overwegende dat het Parlement in zijn voornoemde resolutie van 8 september 2015 belang hechtte aan door de Commissie juridische zaken uit te vaardigen richtsnoeren in de vorm van een aanbeveling of een initiatiefverslag die de hervorming van de procedures rond de belangenverklaringen van de commissarissen moeten vergemakkelijken, en dat het Parlement daarbij tevens de Commissie verzocht de regels inzake de belangenverklaringen van de commissarissen te herzien;

G.  overwegende dat volgens punt 1.3 van de gedragscode, dat spreekt van onbaatzuchtigheid, integriteit, transparantie, eerlijkheid, verantwoordelijkheid en respect voor de waardigheid het Parlement, de leden van de Commissie opgave moeten doen van alle financiële belangen en vermogensbestanddelen die bij de uitoefening van hun taken een belangenconflict met zich zouden kunnen brengen, welke verplichting zich uitstrekt tot deelnemingen door hun echtgenoten of partners – zoals volgens de geldende regels gedefinieerd(5) – die een belangenconflict kunnen opleveren;

H.  overwegende dat de op te geven financiële belangen alle vormen van individualiseerbare financiële deelneming in het kapitaal van een onderneming omvatten;

I.  overwegende dat de leden van de Commissie ingevolge punt 1.4 van de gedragscode ter vermijding van enig risico van belangenconflicten opgave moeten doen van de beroepsactiviteiten van hun echtgeno(o)t(e)/partner, met vermelding van de aard van de activiteit, de functie en, in voorkomend geval, de naam van de werkgever;

J.  overwegende dat volgens punt 1.5 van de gedragscode, de opgave van financiële belangen moet worden gedaan middels een in de bijlage van die gedragscode opgenomen formulier, dat moet worden ingevuld en overhandigd vóór de hoorzitting met de voorgedragen commissaris in het Europees Parlement, en dat deze verklaring tijdens de ambtsperiode in geval van wijziging van gegevens en ten minste eenmaal per jaar moet worden geactualiseerd;

K.  overwegende dat de informatie in die formulieren te beperkt is en ontoereikend, en geen nadere omschrijving bevat van wat een belangenconflict uitmaakt, waardoor het Parlement niet eerlijk en consistent kan beoordelen of zich een feitelijk of potentieel belangenconflict voordoet dan wel of de voorgedragen commissaris geschikt is om zijn ambt onder naleving van de gedragscode te vervullen;

L.  overwegende dat de leden van de Commissie ingevolge punt 1.6 van de gedragscode geen rol mogen spelen in tot hun portefeuille behorende kwesties waarin zij een persoonlijk belang hebben, in het bijzonder een financieel belang of een belang in verband met familie, wanneer dat hun onafhankelijkheid zou kunnen aantasten;

M.  overwegende dat de Commissie uiteindelijk verantwoordelijk is voor de keuze van de aard en omvang van de in de belangenverklaring van haar leden op te nemen informatie; overwegende daarom dat het aan de Commissie is om de juiste mate van transparantie te betrachten die nodig is voor een goed verloop van de benoemingsprocedure van de voorgedragen commissarissen;

N.  overwegende dat ingevolge punt 5 van het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie, het Parlement de voorzitter van de Commissie kan vragen zijn vertrouwen aan een lid van de Commissie te onthouden; overwegende dat de voorzitter van de Commissie ingevolge punt 7 van dit akkoord gehouden is om in geval van wijziging van de onderlinge taakverdeling tussen de leden van de Commissie, het Parlement hieromtrent te informeren met het oog op de raadpleging van het Parlement over deze wijzigingen;

O.  overwegende dat de situatie op het gebied van de belangenverklaringen van de huidige leden van de Commissie in het algemeen is verbeterd ten opzichte van de periode 2008-2009, maar dat in een flink aantal gevallen nadere verduidelijking van de belangenverklaring noodzakelijk is gebleken;

P.  overwegende dat teleurstellend is dat in de gedragscode voor de leden van de Commissie die in 2011 is aangenomen niet aan alle aanbevelingen voor verbetering van het Parlement voldoende gevolg is gegeven, hetgeen met name geldt voor de aanbevelingen inzake de belangenverklaringen van de leden van de Commissie, de beperkingen op het aanvaarden van functies na afloop van de ambtstermijn en de versterking van het ethisch comité ad hoc dat belast is met de beoordeling van belangenconflicten; overwegende dat in dit verband ook rekening gehouden moet worden met de standpunten van het Parlement met betrekking tot de wijzigingen en verbeteringen van de procedure voor het horen van kandidaat-commissarissen;

Q.  overwegende dat een van de pijlers van de Europese governance erin bestaat de deontologie en transparantie binnen de EU-instellingen te versterken, teneinde het vertrouwen van de burgers in deze instellingen te doen toenemen, in het bijzonder in het licht van de versterking van het politiek mandaat van de Commissie sinds het Verdrag van Lissabon;

Algemene opmerkingen

1.  herinnert eraan dat de toetsing van de belangenverklaringen van de commissarissen tot doel heeft na te gaan of de voorgedragen commissarissen in staat zijn hun functie in alle onafhankelijkheid te vervullen en toe te zien op maximale transparantie en verantwoordingsplicht zijdens de Commissie, overeenkomstig artikel 17, lid 3 VWEU en artikel 245 VWEU en de gedragscode voor commissarissen; meent op deze grond dat deze toetsing niet beperkt moet blijven tot het aantreden van een nieuwe Commissie maar ook moet geschieden in geval van een vacante zetel als gevolg van aftreden, afzetting of overlijden van een commissaris, toetreding van een nieuwe lidstaat of wezenlijke veranderingen in de portefeuille van een commissaris of in diens financiële belangen;

2.  is van mening dat de beoordeling van een potentieel belangenconflict moet geschieden aan de hand van doorslaggevende, objectieve en relevante elementen en tegen het licht van de portefeuille van de voorgedragen commissaris;

3.  wijst erop dat een belangenconflict wordt gedefinieerd als ‘elke situatie van vermenging van openbare en particuliere belangen die van invloed kan zijn of schijnen op een onafhankelijke, onpartijdige en objectie taakvervulling’;

4.  bevestigt dat de Commissie juridische zaken is gehouden tot een grondige analyse van de financiële belangenverklaringen door middel van een grondige toetsing om na te gaan of de verklaring van de voorgedragen commissaris waarheidsgetrouw is en beantwoordt aan de criteria in de verdragen en de gedragscode, dan wel of zich daaruit een belangenconflict laat afleiden en de voorzitter van de Commissie de vervanging van die commissaris in overweging moet worden gegeven; vraagt de Commissie daarom alle feitelijke gegevens en informatie te leveren zodat de Commissie juridische zaken een volledige en objectieve analyse kan verrichten;

5.  acht het essentieel dat de Commissie juridische zaken voldoende tijd krijgt om te zorgen voor een effectieve en gedetailleerde beoordeling;

6.  herinnert eraan dat de Commissie juridische zaken kwesties rond de belangenverklaringen van voorgedragen commissarissen met inachtneming van de grootste vertrouwelijkheid behandelt, al draagt zij ingevolge het transparantiebeginsel wel zorg voor openbaarmaking van haar conclusies zodra deze zijn uitgesproken;

7.  stelt dat zodra de Commissie juridische zaken tijdens de hoorzitting met de voorgedragen commissaris een mogelijk belangenconflict ontwaart, zij buiten de voor ondervraging toegemeten tijd moet kunnen doorgaan totdat zij de verlangde opheldering verkrijgt;

Procedure voor toetsing van belangenverklaringen voordat de voorgedragen commissarissen worden gehoord

8.  is van mening dat een bevestiging door de Commissie juridische zaken dat er geen sprake is van belangenconflicten, op basis van een grondige analyse van de opgave van financiële belangen, een absolute voorwaarde is voor het houden van de hoorzitting door de bevoegde commissie(6);

9.  is daarom van mening dat bij uitblijven van die bevestiging, of bij constatering door de Commissie juridische zaken van een belangenconflict, de benoeming van de voorgedragen kandidaat moet worden opgeschort;

10.  meent dat bij de toetsing van de belangenverklaringen door de Commissie juridische zaken de volgende richtlijnen moeten worden gehanteerd:

   a) wanneer de voor juridische zaken bevoegde commissie bij de toetsing van een belangenverklaring op grond van voorgelegde documenten tot de slotsom komt dat de verklaring waarheidsgetrouw en volledig is en geen aanwijzingen bevat voor een feitelijk of potentieel belangenconflict in verband met de portefeuille van de kandidaat, geeft de commissievoorzitter aan de bevoegde commissie of – in geval van een toetsingsprocedure tijdens de lopende ambtsperiode – aan de bevoegde commissies de schriftelijke verklaring af dat geen sprake is van een belangenconflict;
   b) wanneer de Commissie juridische zaken meent dat de belangenverklaring onvolledig of tegenstrijdig is, dan wel nadere toelichting behoeft, vraagt zij de voorgedragen commissaris krachtens het Reglement(7) en de kaderovereenkomst inzake de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie(8) om die aanvullende informatie onverwijld te leveren en wacht zij met haar besluit totdat zij die informatie terdege heeft bestudeerd en geanalyseerd; de Commissie juridische zaken kan zo nodig besluiten de voorgedragen commissaris voor een hoorzitting uit te nodigen;
   c) wanneer de Commissie juridische zaken uit de belangenverklaring of uit de bij de voorgedragen kandidaat verschafte nadere informatie een belangenconflict afleidt, brengt zij aanbevelingen uit die dat belangenconflict moeten opheffen; die aanbevelingen kunnen inhouden dat de betrokkene afstand doet van de financiële belangen waarom het gaat, of dat de voorzitter van de Commissie hem een andere portefeuille geeft; in de meer ernstige gevallen kan de Commissie juridische zaken, als zij geen andere oplossing voor het belangenconflict weet aan te bevelen, als uiterste middel concluderen dat de voorgedragen commissaris zijn taak niet volgens het Verdrag en de gedragscode kan vervullen; de voorzitter van het Parlement moet dan bij de voorzitter van de Commissie informeren naar de verdere stappen die deze denkt te zullen nemen;

Procedure voor toetsing van belangenverklaringen van een commissaris tijdens diens ambtstermijn

11.  wijst met nadruk op de verplichting voor iedere commissaris om erop toe te zien dat zijn belangenverklaring onmiddellijk wordt aangepast bij iedere wijziging in zijn financiële belangen, en verlangt van de Commissie dat elke substantiële wijziging onverwijld aan het Parlement wordt doorgegeven, evenals elke omstandigheid die aanleiding kan geven tot een (potentieel) belangenconflict;

12.  is daarom van mening dat de belangenverklaring huidige of vroegere belangen moet vermelden of activiteiten van de laatste twee jaar die betrekking hebben op eigendomsrechtelijke, professionele, persoonlijke of familiaire aard, met het oog op de aangeboden portefeuille; daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat het belang een voordeel kan behelzen voor de betrokkene zelf of een derde, en dat dit voordeel van immateriële, materiële of financiële aard kan zijn;

13.  meent dat elke wijziging in de financiële belangen van een zittende commissaris en elke herschikking van taken tussen de leden van de Commissie een nieuwe situatie oplevert waarin zich de mogelijkheid van een belangenconflict kan voordoen; gelooft daarom dat een dergelijke situatie aanleiding moet zijn voor toetsing door het Parlement conform overweging 10 van deze resolutie en ingevolge lid 2 van bijlage XVI (richtsnoeren voor goedkeuring van de Commissie) van het Reglement van het Europees Parlement;

14.  herinnert eraan dat bij tussentijdse vervanging van een zittende commissaris overeenkomstig artikel 246, tweede alinea, VWEU het Parlement moet worden geraadpleegd; stelt dat deze raadpleging een verificatie moet omvatten van onder meer afwezigheid van belangenconflicten conform overweging 10 van deze resolutie en het bepaalde in bijlage XVI (richtsnoeren voor goedkeuring van de Commissie) van het Reglement(9) inzake de bevoegdheden van het Europees Parlement in geval van een veranderde samenstelling van het college van commissarissen of een substantiële wijziging in de portefeuilleverdeling in de lopende ambtstermijn;

15.  meent dat wanneer tijdens de ambtstermijn een belangenconflict wordt geconstateerd en de Commissie na afloop van de in overweging 10 beschreven procedure aan de aanbevelingen van het Parlement voor opheffing van dat belangenconflict geen gevolg geeft, de Commissie juridische zaken aanbevelingen kan richten aan de voorzitter van de Commissie in die zin dat deze zijn vertrouwen in de betrokken commissaris intrekt overeenkomstig artikel 17, lid 6 VEU, of dat het Parlement de voorzitter van de Commissie vraagt om te handelen volgens artikel 245, lid 2 VWEU en de betrokken commissaris zijn pensioenrechten of andere aanspraken te ontnemen;

Gedragscode voor commissarissen

16.  stelt vast dat de gedragscode voor de leden van de Commissie betreffende onpartijdigheid, eerlijkheid, transparantie, zorgvuldigheid, integriteit, verantwoordelijkheid en respect, die op 20 april 2011 is aangenomen met betrekking tot de opgave van financiële belangen verbeteringen laat zien ten opzichte van de vorige gedragscode uit 2004, in die zin dat de leden ook kennisgeving moeten doen van de activiteiten van hun partner en dat de belangenverklaringen in geval van wijziging en ten minste eenmaal per jaar moeten worden geactualiseerd;

17.  wijst erop dat the geloofwaardigheid van de belangenverklaring afhangt van de precisie van het formulier dat aan de beoogde commissaris wordt voorgelegd; is van mening dat de huidige reikwijdte van de belangenverklaringen van de voorgedragen kandidaten te beperkt is en het toelichtend gedeelte dubbelzinnig; vraagt de Commissie daarom de gedragscode zo snel mogelijk te herzien om te zorgen dat de belangenverklaring de Commissie juridische zaken accurate informatie verschaft waarmee zij haar besluiten eenduidig kan onderbouwen;

18.  is van mening dat voor een vollediger beeld van de financiële situatie van de betrokken commissaris, de belangenverklaringen bedoeld onder punten 1.3 t/m 1.5 van de gedragscode alle financiële belangen en werkzaamheden van de voorgedragen commissaris en diens echtgenoot of partner behoren te omvatten, en in geen geval alleen de werkzaamheden die "aanleiding kunnen geven tot een belangenconflict";

19.  is van mening dat de onder punt 1.6 van de gedragscode bedoelde familiebelangen eveneens in de belangenverklaring behoren te worden vermeld; vraagt de Commissie in dit verband een redelijke manier aan te geven voor aanwijzing van familiebelangen die het risico van belangenconflicten kunnen meebrengen;

20.  acht het voor uitbreiding en verbetering van de regels rond belangenconflicten nodig dat de belangenverklaringen ook details vermelden van eventuele contractuele verhoudingen van de beoogde commissaris die bij de vervulling van zijn taak voor een belangenconflict zouden kunnen zorgen;

21.  betreurt dat de gedragscode geen bepaling bevat waarin het vereiste van artikel 245 VWEU wordt neergelegd, namelijk dat de leden van de Commissie gehouden zijn om "gedurende hun ambtsperiode en na afloop daarvan de uit hun taak voortvloeiende verplichtingen na te komen, in het bijzonder eerlijkheid en kiesheid te betrachten in het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van die ambtsperiode";

22.  betreurt dat de gedragscode geen vereisten inzake desinvestering bevat, ofschoon een dergelijk vereiste in geen deontologische regeling mag ontbreken; vindt het buitengewoon belangrijk dat dit aspect zo spoedig mogelijk wordt geregeld;

23.  merkt op dat de gedragscode geen concrete termijn noemt voor indiening van de verklaringen voordat de hoorzittingen van het Parlement met de kandidaat-commissarissen beginnen; beschouwt dit vereiste als een fundamenteel aspect van de herziening van de procedure voor het horen van kandidaat-commissarissen;

24.  betreurt dat de Commissie niet geregeld verslag uitbrengt over de omgang met de gedragscode en met name de belangenverklaringen, en is van mening dat de gedragscode moet worden gewijzigd en aangevuld met een klachten- en sanctieregeling voor inbreuken, afgezien van ernstig wangedrag als bedoeld in de artikelen 245 en 247 VWEU;

25.  betreurt met name de afwijzende reactie van de voorzitter van de Commissie op het verzoek van de Europese Ombudsman om besluiten tot verlening van toestemming voor activiteiten door voormalige leden van de Commissie na afloop van hun ambtstermijn, alsmede adviezen van het ethisch comité ad hoc, proactief bekend te maken; benadrukt dat het enkel publiceren van de notulen van vergaderingen van de Commissie onvoldoende is om het Parlement en de maatschappij inzicht te verschaffen in de uitlegging die in de praktijk gegeven wordt aan "mogelijke belangenconflicten" en in het integriteitsbeleid dat in dit kader is ontwikkeld door het ethisch comité ad hoc;

26.  wijst erop dat alle voormalige leden van de Commissie zich 18 maanden lang moeten onthouden van lobbyactiviteiten bij commissarissen of hun assistenten ten behoeve van hun bedrijf, cliënt of werkgever inzake aangelegenheden die tot hun portefeuille hebben behoord, maar dat zij na hun afscheid van de Commissie drie jaar lang recht hebben op een zeer ruime overbruggingstoelage van tussen de 40 en 65% van het laatste basissalaris;

27.  juicht toe dat in de gedragscode een bepaling is opgenomen betreffende de herverdeling van dossiers tussen de leden van de Commissie in geval van risico van een belangenconflict, maar vindt het teleurstellend dat:

   a) er geen nadere omschrijving wordt gegeven van wat een belangenconflict uitmaakt;
   b) deze bepaling uitsluitend betrekking heeft op aangelegenheden die tot de portefeuille van de betrokken commissaris behoren, en daarmee voorbijgaat aan het functioneren van de commissaris als lid van een college;
   c) er geen criteria zijn vastgesteld op basis waarvan de voorzitter beslissingen kan nemen over de herverdeling en evenmin een bindend kader voor kennisgeving aan het Parlement, noch een procedure voor gevallen waarin een lid van de Commissie nalaat een belangenconflict te melden of activiteiten ontplooit die niet verenigbaar zijn met de aard van zijn taken;

28.  verzoekt de Commissie de gedragscode voor de leden van de Commissie van 2011 op korte termijn te herzien om gevolg te geven aan de aanbevelingen die het Parlement in zijn recente resoluties heeft geformuleerd en rekening te houden met de ontwikkeling van de algemene ethische normen en transparantienormen die voor alle Europese instellingen gelden; acht het raadzaam dat de Commissie haar gedragscode voor de leden van de Commissie wijzigt om te bereiken dat:

   a) de leden van de Commissie kennisgeving doen van alle financiële belangen, waaronder alle activa en passiva boven 10 000 EUR;
   b) leden van de Commissie opgave doen van al hun belangen (als aandeelhouder, lid van een raad van bestuur, adviseur, consultant, lid van aanverwante stichtingen, enz.) met betrekking tot alle bedrijven waarbij zij betrokken zijn geweest, en tevens van de belangen van hun naaste familieleden, alsook van de wijzigingen die hebben plaatsgevonden sinds het moment waarop zij zich kandidaat hebben gesteld;
   c) de familieleden ten laste en/of naaste familieleden van leden van de Commissie dezelfde gegevens overleggen als echtgenoten of partners;
   d) leden van de Commissie de doelstellingen van de organisaties waarbij zij en/of hun echtgeno(o)t(e) en/of hun kinderen ten laste betrokken zijn duidelijk omschrijven, zodat vast te stellen is of zich een belangenconflict voordoet;
   e) leden van de Commissie kennisgeving doen van lidmaatschappen van niet-gouvernementele organisaties, geheime verenigingen of verenigingen die hun bestaan verborgen houden en activiteiten uitoefenen die gericht zijn op inmenging in de uitvoering van taken van overheidsinstanties, en van donaties aan ngo's van bedragen hoger dan 500 EUR;
   f) leden van de Commissie en hun familieleden ten laste kennisgeving doen van lidmaatschappen van niet-gouvernementele organisaties en van donaties aan ngo's van bedragen hoger dan 500 EUR;
   g) de gedragscode in overeenstemming met artikel 245 VWEU aldus wordt gewijzigd dat de wachttijd voor aanvaarding van bepaalde functies na de ambtstermijn wordt verruimd tot een periode van ten minste drie jaar, die niet korter mag zijn dan de periode tijdens dewelke voormalige leden van de Commissie in aanmerking komen voor een overbruggingstoelage zoals vastgesteld in Verordening nr. 422/67/EEG;
   h) de gedragscode specifieke vereisten inzake desinvestering bevat;
   i) kandidaat-commissarissen hun belangenverklaring binnen een bepaalde termijn en ruim tevoren inleveren, zodat het ethisch comité ad hoc ruim voor de hoorzitting in het Parlement bij het Parlement zijn standpunt omtrent mogelijke belangenconflicten kenbaar kan maken;
   j) leden van de Commissie uitsluitend ontmoetingen hebben met vertegenwoordigers van belangengroepen die geregistreerd staan in het transparantieregister, dat informatie bevat over personen die de beleidsvorming van de EU-instellingen pogen te beïnvloeden;
   k) de leden van de Commissie wanneer zij worden benoemd, een ondertekende verklaring overleggen waarin zij bevestigen dat zij voor om het even welke commissie van het Parlement zullen verschijnen in verband met de activiteiten die onder hun ambt vallen;
   l) belangenverklaringen gepubliceerd worden in een open data-formaat, zodat deze gemakkelijk in databanken kunnen worden verwerkt;
   m) de procedure voor de herverdeling van dossiers in geval van risico van een belangenconflict aldus verbeterd wordt dat rekening gehouden wordt met de taken van de Commissieleden als lid van het college van commissarissen, dat criteria inzake eerlijkheid en kiesheid worden ingevoerd op basis waarvan de voorzitter een besluit kan nemen over de herverdeling van dossiers, dat er een bindende procedure wordt ingevoerd voor gevallen waarin een lid van de Commissie nalaat informatie te verstrekken over een mogelijk belangenconflict en dat er een bindende procedure met sancties wordt ingevoerd voor kennisgeving aan het Parlement over voornoemde gevallen;
   n) de Commissie jaarlijks verslag uitbrengt over de tenuitvoerlegging van de gedragscode voor de leden van de Commissie en voorziet in klachtenprocedures en sancties, niet alleen voor ernstig tekortschieten, maar ook voor niet-naleving van vereisten, met name de vereisten inzake de opgave van financiële belangen;
   o) criteria worden vastgesteld voor de eerbiediging van artikel 245 VWEU, dat de leden van de Commissie ertoe verplicht "eerlijkheid en kiesheid te betrachten in het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van die ambtsperiode";
   p) besluiten betreffende het verlenen van toestemming voor het verrichten door voormalige leden van de Commissie van activiteiten na afloop van de ambtstermijn, alsmede adviezen van het ethisch comité ad hoc, proactief bekend worden gemaakt;
   q) dat het ethisch comité ad hoc wordt samengesteld uit onafhankelijke deskundigen die zelf nooit lid van de Commissie zijn geweest;
   r) dat het ethisch comité ad hoc jaarlijks een activiteitenverslag opstelt en publiceert, waarin het desgewenst aanbevelingen kan opnemen ter verbetering van de gedragscode of de uitvoering daarvan;

29.  vraagt de Commissie met het Parlement besprekingen te beginnen over wellicht nodig blijkende wijzigingen in het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie;

30.  vraagt de Commissie constitutionele zaken om in het Reglement van het Parlement, en specifiek in de Bijlage XVI, amendementen voor te stellen die wellicht voor de uitvoering van deze resolutie nodig zullen blijken;

o
o   o

31.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 346 van 21.9.2016, blz. 110.
(2) PB L 304 van 20.11.2010, blz. 47.
(3) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0287.
(4) C(2011)2904.
(5) Vaste partner zoals gedefinieerd in Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 2278/69 (PB L 289 van 17.11.1969, blz. 1) en in artikel 1(2)(c) van bijlage VII van het Statuut.
(6) Zie de resolutie van het Europees Parlement van 8 september 2015 over de procedures en praktijken met betrekking tot de hoorzittingen met de commissarissen, conclusies over de procedure van 2014, overweging 4.
(7) Zie lid 1 onder a) van bijlage XVI van het Reglement.
(8) Zie afdeling (II)(3) van het kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie.
(9) Zie lid 2 van bijlage XVI van het Reglement.


Aansprakelijkheid, compensatie en financiële zekerheid voor offshore olie- en gasactiviteiten
PDF 276kWORD 47k
Resolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over aansprakelijkheid, compensatie en financiële zekerheid voor offshore olie- en gasactiviteiten (2015/2352(INI))
P8_TA(2016)0478A8-0308/2016

Het Europees Parlement,

–   gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende aansprakelijkheid, compensatie en financiële zekerheid voor offshore olie- en gasactiviteiten op grond van artikel 39 van Richtlijn 2013/30/EU (COM(2015)0422),

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld "Liability, Compensation and Financial Security for Offshore Accidents in the European Economic Area" bij het verslag van de Commissie over dit onderwerp (SWD(2015)0167),

–  gezien Richtlijn 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (1) (richtlijn offshoreveiligheid),

–  gezien de effectbeoordeling bij het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veiligheid van offshore-olie- en -gasprospectie-, -exploratie- en -productieactiviteiten" (SEC(2011)1293),

–  gezien Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht(2),

–  gezien Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (3) (richtlijn milieuaansprakelijkheid),

–  gezien het internationale en regionale acquis inzake vorderingen tot vergoeding van schade naar aanleiding van een ongeval in het kader van offshore olie- of gasactiviteiten, en met name het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie (Aansprakelijkheidsverdrag) van 27 november 1992, het Internationaal Verdrag ter oprichting van een internationaal fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie (Fondsverdrag) van 27 november 1992, het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie (Bunkerolieverdrag) van 23 maart 2001, het Noords milieubeschermingsverdrag tussen Denemarken, Finland, Noorwegen en Zweden, en het offshoreprotocol bij het Verdrag van Barcelona inzake de bescherming van het mariene milieu en de kustgebieden van de Middellandse Zee (Offshoreprotocol),

–  gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 september 2005(4),

–  gezien artikel 83, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking van Verordening Brussel I)(5),

–  gezien het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (6) (het Verdrag van Lugano van 2007),

–  gezien Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (7) (Verordening Rome II),

–  gezien het eindrapport over burgerlijke aansprakelijkheid, financiële zekerheid en vorderingen tot vergoeding van schade in verband met offhore olie- of gasactiviteiten in de Europese Economische Ruimte, opgesteld door het consultancybedrijf Bio by Deloitte voor de Commissie(8),

–  gezien zijn resolutie van 13 september 2011 over een betere waarborging van de veiligheid van offshore olie- en -gasactiviteiten(9),

–  gezien de ramp op olieplatform Deepwater Horizon die in april 2010 plaatsvond,

–  gezien de incidenten in verband met het Castorplatform voor de kust van de provincies Tarragona en Castellón in Spanje, waaronder 500 aardbevingen, met rechtstreekse gevolgen voor duizenden Europese burgers,

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A8-0308/2016),

A.  overwegende dat in artikel 194 VWEU uitdrukkelijk is bepaald dat lidstaten het recht hebben om de voorwaarden voor de exploitatie van hun energiebronnen te bepalen, rekening houdend met de bescherming van het milieu en in een geest van solidariteit;

B.  overwegende dat de eigen olie- en gasbronnen in beduidende mate kunnen voorzien in de huidige energiebehoefte in Europa en van vitaal belang zijn voor de energiezekerheid en -diversiteit;

C.  overwegende dat offshore olie- en gasactiviteiten steeds vaker in extreme omgevingen plaatsvinden, waardoor het gevaar van gebeurtenissen met ernstige en verwoestende gevolgen voor de economie en het milieu in zee en kustgebieden toeneemt;

D.  overwegende dat de productie van olie en gas in de Noordzee de laatste jaren weliswaar is gedaald, maar dat het aantal offshore-installaties in Europa in de toekomst waarschijnlijk zal stijgen, met name in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee;

E.  overwegende dat ongelukken met platforms voor de offshore winning en -exploratie van olie en gas schadelijke grensoverschrijdende gevolgen hebben en dat het daarom noodzakelijk en passend is om EU-maatregelen vast te stellen ter voorkoming en beperking van ongevallen en ter bestrijding van de gevolgen daarvan;

F.  overwegende dat het belangrijk is eraan te herinneren dat bij de Piper Alpha-ramp voor de kust van het Schotse Aberdeen op 6 juli 1988 167 werknemers van een oliebedrijf op tragische wijze zijn omgekomen;

G.  overwegende dat volgens diverse studies, onder meer een studie van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement en een studie van het Gemeenschappelijke Centrum voor Onderzoek, in de Europese olie- en gasindustrie duizenden ongevallen hebben plaatsgevonden (tussen 1990 en 2007 naar schatting 9 700 ongevallen); voorts overwegende dat het cumulatieve effect van deze ongevallen aanzienlijk is, ook al waren sommige ervan slechts klein in omvang, en dat de ongevallen ernstige en langdurige gevolgen hebben voor het mariene milieu en dat daarmee rekening moet worden gehouden in de richtlijn;

H.  overwegende dat de EU op grond van artikel 191 VWEU moet streven naar een hoog niveau van milieubescherming en haar beleid moet baseren op onder meer het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat de vervuiler betaalt, en op de beginselen van duurzaamheid;

I.  overwegende dat zich sinds 1988 in de EU geen groot offshoreongeval meer heeft voorgedaan en overwegende dat 73 % van de olie- en gasproductie in de EU afkomstig is van lidstaten rond de Noordzee waarvan al is vastgesteld dat zij over de best functionerende offshoreveiligheidssystemen ter wereld beschikken; overwegende dat het belangrijk is te benadrukken dat de EU circa 68 000 kilometer kustlijn heeft en dat het aantal offshore-installaties in de toekomst waarschijnlijk sterk zal toenemen, in het bijzonder in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee, en dat het daarom dringend noodzakelijk is Richtlijn 2013/30/EU volledig ten uitvoer te leggen en te handhaven, en een behoorlijk wettelijk kader voor alle offshore-activiteiten te garanderen voordat zich een ernstig ongeluk voordoet; overwegende dat op grond van artikel 191 VWEU wordt bepaald dat het milieubeleid van de Unie moet berusten op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen;

J.  overwegende dat aansprakelijkheidsregelingen het belangrijkste instrument zijn om toepassing te geven aan het beginsel dat de vervuiler betaalt, en ervoor zorgen dat ondernemingen aansprakelijk gesteld kunnen worden voor tijdens de bedrijfsvoering veroorzaakte schade en bovendien gestimuleerd worden om preventieve maatregelen te treffen, werkwijzen te ontwikkelen en acties uit te voeren die de kans op dergelijke schade zo klein mogelijk maken;

K.  overwegende dat de richtlijn offshoreveiligheid weliswaar bepaalt dat voor vergunninghouders een risicoaansprakelijkheid geldt voor het voorkomen en herstellen van milieuschade die wordt veroorzaakt door hun activiteiten (artikel 7 juncto artikel 38, dat de reikwijdte van de richtlijn milieuaansprakelijkheid uitbreidt tot het continentaal plat van de lidstaten), maar niet de mogelijkheid biedt tot invoering van een omvattend EU-kader inzake aansprakelijkheid;

L.  overwegende dat het van het grootste belang is dat er wordt voorzien in doeltreffende en passende compensatiemechanismen en mechanismen voor een snelle en adequate afhandeling van vorderingen wegens schade aan personen, ondernemingen, dieren of het milieu ten gevolge van offshore olie- en gasactiviteiten, en dat er voldoende middelen beschikbaar zijn voor het herstel van belangrijke ecosystemen;

M.  overwegende dat de richtlijn offshoreveiligheid niet voorziet in harmonisatie op het gebied van civiele schade als gevolg van offshoreongevallen en dat het op grond van het huidige internationale rechtskader niet eenvoudig is om grensoverschrijdende vorderingen in te stellen wegens civiele schade;

N.  overwegende dat de richtlijn offshoreveiligheid voorwaarden stelt voor het verlenen van een vergunning, om te voorkomen dat vergunninghouders technisch of financieel niet in staat zijn de gevolgen van hun offshoreactiviteiten het hoofd te bieden, en tevens bepaalt dat de lidstaten procedures moeten vaststellen om te zorgen voor de snelle en adequate afhandeling van compensatievorderingen, onder meer met betrekking tot grensoverschrijdende incidenten, en tevens de gebruikmaking moeten faciliteren van duurzame financiële instrumenten (artikel 4);

1.  is ingenomen met de goedkeuring van Richtlijn 2013/30/EU (richtlijn offshoreveiligheid) , die een aanvulling vormt op Richtlijn 2004/35/EG (richtlijn milieuaansprakelijkheid) en Richtlijn 2011/92/EU (richtlijn milieueffectbeoordeling), alsook met de ratificatie van het offshoreprotocol van het Verdrag van Barcelona door de Raad, als een eerste stap ter bescherming van het milieu, menselijke activiteiten en de veiligheid van werknemers; verzoekt de lidstaten die bovengenoemde richtlijnen nog niet in nationale wetgeving hebben omgezet om dit zo snel mogelijk te doen; verzoekt de lidstaten om te zorgen voor de onafhankelijkheid van de bevoegde autoriteiten, als bedoeld in artikel 8 van de richtlijn offshoreveiligheid, en verzoekt de Commissie om na te gaan of het zinvol is om verdere geharmoniseerde regels in te voeren inzake aansprakelijkheid, compensatie en financiële zekerheid, om nieuwe ongelukken met grensoverschrijdende gevolgen te voorkomen;

2.  betreurt dat in de richtlijn offshoreveiligheid en de richtlijn milieuaansprakelijkheid ongevallen slechts als 'ernstig' worden aangemerkt als er doden of zwaar gewonden te betreuren zijn en dat 'ernstig' nergens duidelijk betrekking heeft op de gevolgen voor het milieu; benadrukt dat ongevallen, ook als er geen doden of zwaargewonden bij vallen, zeer ernstige milieugevolgen kunnen hebben vanwege de omvang ervan of omdat er bijvoorbeeld beschermde gebieden, beschermde soorten of zeer kwetsbare habitats getroffen worden;

3.  is van oordeel dat de toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt op offshore olie- en gasactiviteiten niet alleen de kosten moet omvatten in verband met het voorkomen en herstellen van milieuschade, zoals momenteel tot op zekere hoogte het geval is op grond van de richtlijn offshoreveiligheid en de richtlijn milieuaansprakelijkheid, maar ook de kosten in verband met het herstel van traditionele schade, overeenkomstig het voorzorgsbeginsel en het beginsel van duurzame ontwikkeling; verzoekt de Commissie daarom om na te denken over invoering van een wettelijk compensatiemechanisme voor offshore-ongevallen, naar het voorbeeld van het mechanisme waarin de wet op de oliewinningsactiviteiten in Noorwegen voorziet, ten minste voor sectoren die ernstige schade kunnen ondervinden, zoals de visserij en het kusttoerisme en andere sectoren van de "blauwe economie"; doet in dit verband de aanbeveling wantoestanden of ongevallen ten gevolge van activiteiten door ondernemingen kwantitatief en kwalitatief te evalueren, om alle secundaire effecten voor gemeenschappen in kaart te brengen; wijst voorts met betrekking tot milieuaansprakelijkheid op de verschillen en tekortkomingen in de omzetting en toepassing van de richtlijn milieuaansprakelijkheid, die ook door de Commissie in haar tweede uitvoeringsverslag onder de aandacht worden gebracht; dringt er bij de Commissie op aan om te waarborgen dat de richtlijn milieuaansprakelijkheid op doeltreffende wijze ten uitvoer wordt gelegd en dat er in de hele EU in passende mate aansprakelijkheid geldt voor milieuschade;

4.  betreurt in dit verband dat de richtlijn offshoreveiligheid geen betrekking heeft op aansprakelijkheid voor civielrechtelijke schade (lichamelijk letsel, schade aan eigendommen en economische schade, direct dan wel indirect) die is berokkend aan natuurlijke of rechtspersonen;

5.  betreurt voorts dat er tussen de lidstaten grote verschillen bestaan wat betreft de manier waarop civiele aansprakelijkheid is geregeld; benadrukt dat er in veel lidstaten met offshore olie- en gasactiviteiten geen aansprakelijkheid bestaat voor de meeste compensatievorderingen van derden wegens traditionele schade ten gevolge van een ongeval, dat er in de meeste lidstaten geen regeling bestaat inzake compensatiebetalingen en dat er in veel lidstaten geen zekerheid bestaat dat exploitanten of aansprakelijke personen over voldoende financiële middelen beschikken om compensatievorderingen te honoreren; benadrukt voorts dat het vaak onzeker is hoe er binnen de rechtsstelsels van de lidstaten wordt omgegaan met de diversiteit aan civiele vorderingen naar aanleiding van offshore olie- en gasongevallen; is derhalve van oordeel dat er behoefte is aan een Europees kader, dat gebaseerd is op de wetgeving van de lidstaten die op dit gebied het verst gevorderd zijn, dat niet alleen betrekking heeft op civiele aansprakelijkheid voor lichamelijk letsel en schade aan eigendommen, maar ook op zuivere economische schade, en dat voorziet in doeltreffende compensatiemechanismen voor slachtoffers en voor sectoren die de grootste risico's lopen (bijv. visserij en kusttoerisme); verzoekt in dit kader de Commissie om te onderzoeken of een horizontaal Europees kader inzake collectief verhaal een oplossing zou kunnen zijn, en hieraan bijzondere aandacht te besteden bij de opstelling van het verslag over de tenuitvoerlegging van de richtlijn offshoreveiligheid;

6.  benadrukt in dit kader dat vorderingen tot vergoeding of herstel van traditionele schade nog eens extra belemmerd worden door bepalingen van burgerlijke rechtsvordering inzake termijnen, financiële kosten, het ontbreken van de mogelijkheid om een procedure in te leiden op grond van het openbaar belang of met het oog op de afwikkeling van massaschade, en door bepalingen inzake bewijs, die van lidstaat tot lidstaat aanzienlijk verschillen;

7.  benadrukt dat compensatieregelingen zodanig moeten zijn dat grensoverschrijdende vorderingen doeltreffend, snel, binnen een redelijke termijn en zonder discriminatie van eisers uit verschillende EER-landen kunnen worden afgehandeld; is van oordeel dat deze regelingen zowel de primaire als de secundaire schade in alle getroffen gebieden moeten omvatten, aangezien dergelijke incidenten een groot gebied kunnen beslaan en langdurige gevolgen kunnen hebben; benadrukt dat het belangrijk is dat omliggende landen die geen deel uitmaken van de EER het internationale recht eerbiedigen;

8.  is van mening dat regelgeving moet worden vastgesteld inzake civielrechtelijke risicoaansprakelijkheid voor ongevallen met offshore-installaties om de toegang tot de rechter voor slachtoffers (hetzij rechtspersonen hetzij natuurlijke personen) van deze ongevallen te vergemakkelijken, aangezien dit voor de offshore-exploitant een stimulans kan zijn om het aan de activiteiten verbonden risico naar behoren te beheren; is van mening dat er geen plafonds moeten gelden voor financiële aansprakelijkheid;

9.  verzoekt de lidstaten en de Commissie rekening te houden met de bijzondere situatie van arbeiders en werknemers in de offshore olie- en gasindustrie, en met name met arbeiders en werknemers van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's); wijst erop dat offshore olie- en gasongevallen zeer ernstige gevolgen kunnen hebben voor de visserijsector en de toeristische sector, alsmede voor andere sectoren die voor hun bedrijfsvoering afhankelijk zijn van een goede conditie van het mariene milieu, aangezien deze sectoren, waarbinnen veel kmo's actief zijn, bij een groot offshoreongeval enorme economische verliezen kunnen lijden;

10.  benadrukt daarom dat het van het grootste belang is om de bestaande aansprakelijkheidsstelsels in de lidstaten te actualiseren, om ervoor te zorgen dat als zich een ongeval voordoet in de wateren van deze staten en dit ongeval plaatsvindt in een gebied dat zijn inkomsten grotendeels via het toerisme verwerft, dit geen nadelige gevolgen heeft voor de offshore olie- en gasactiviteiten in de staat in kwestie of in de hele EU; verzoekt de Commissie daarom nogmaals na te denken over invoering van gemeenschappelijke EU-normen voor stelsels inzake vorderingen tot herstel of vergoeding van schade;

11.  benadrukt dat het noodzakelijk is om hierbij ook aandacht te besteden aan slachtoffers van bijkomende schade als gevolg van proefboringen, onderzoeken of activiteiten van offshore-installaties en anderen die waarschijnlijk in aanmerking zullen komen voor de voorgestelde compensatie;

12.  neemt ter kennis dat de Commissie voornemens is systematisch gegevens te verzamelen via de EU-Groep van autoriteiten voor offshore olie- en gasactiviteiten (Euoag) om een completere analyse te kunnen maken van de doeltreffendheid en de reikwijdte van nationale aansprakelijkheidsbepalingen;

13.  benadrukt dat de Commissie op gezette tijden moet controleren of de nationale rechtsstelsels en de activiteiten van ondernemingen in overeenstemming zijn met de relevante bepalingen inzake aansprakelijkheid en compensatie van de richtlijn offshoreveiligheid, onder meer in de vorm van verificatie van jaarrekeningen van offshorebedrijven, en maatregelen moet treffen indien er sprake is van schending van deze bepalingen, om ernstige ongevallen te voorkomen en de gevolgen van ongevallen voor de mens en het milieu te beperken; pleit voor instelling van een gemeenschappelijk mechanisme op Europees niveau voor de aanpak van ongevallen en niet-naleving van de relevante bepalingen;

14.  benadrukt dat er een evenwicht moet worden gevonden tussen het snel en op passende wijze bieden van compensatie aan slachtoffers en het voorkomen dat onrechtmatige vorderingen worden uitbetaald (het zogeheten "floodgates"-probleem), door te waarborgen dat offshoreondernemingen over voldoende zekerheid te beschikken om eventuele financiële aansprakelijkheden te dragen en door langdurige en kostbare procedures bij de rechter te voorkomen;

15.  betreurt dat geen van de lidstaten uitdrukkelijk voorziet in een breed scala van financiëlezekerheidsinstrumenten met betrekking tot compensatie van vorderingen in verband met traditionele schade ten gevolge van offshore olie- en gasongevallen; benadrukt in dit kader dat een te grote afhankelijkheid van verzekeringen kan leiden tot een gesloten markt voor financiëlezekerheidsinstrumenten, met het daarbij behorende gevaar van gebrek aan mededinging en hogere kosten;

16.  betreurt dat er in de EU weinig animo is voor financiëlezekerheidsinstrumenten ter dekking van schade ten gevolge van offshore-ongevallen met zeer grote financiële gevolgen; wijst erop dat een van de redenen daarvoor zou kunnen zijn dat de reikwijdte van de aansprakelijkheid voor schade in bepaalde lidstaten van dien aard is dat dergelijke instrumenten wellicht niet noodzakelijk zijn;

17.  verzoekt de lidstaten gedetailleerde gegevens te verstrekken over de toepassing van financiëlezekerheidsinstrumenten en de adequaatheid van de dekking voor offshore-ongevallen, onder meer voor offshore-ongevallen met zeer grote financiële gevolgen;

18.  is van mening dat alle gevallen van bewezen aansprakelijkheid, alsmede gedetailleerde gegevens over opgelegde sancties openbaar moeten worden gemaakt om de werkelijke kosten van milieuschade voor iedereen zichtbaar te maken;

19.  dringt er bij de Commissie op aan om de lidstaten aan te sporen financiëlezekerheidsinstrumenten te ontwikkelen voor vorderingen tot compensatie van traditionele schade ten gevolge van ongevallen in verband met algemene offshore olie- en gasactiviteiten of offshore olie- en gastransport, waaronder in geval van insolventie; is van oordeel dat daarmee voorkomen kan worden dat de aansprakelijkheid van exploitanten voor vervuiling door een ongeval ertoe leidt dat openbare middelen aangesproken moeten worden, want het is immers de overheid die de kosten van compensatie moet dragen als de regels zo blijven als ze nu zijn; is in dit verband van oordeel dat eveneens nagedacht moet worden over oprichting van een fonds met financiële bijdragen van de offshore-industrie;

20.  is van oordeel dat onderzocht moet worden in hoeverre invoering op EU-niveau van strafrechtelijke aansprakelijkheid zal fungeren als extra afschrikking in aanvulling op civiele sancties, waardoor de milieubescherming en de naleving van veiligheidsvoorschriften bevorderd worden; is daarom ingenomen met de vaststelling door de EU van de richtlijn inzake bescherming van het milieu door middel van het strafrecht 2008/99/EG, waarin strafrechtelijke sancties voor bepaalde schendingen van de milieuwetgeving van de EU worden geharmoniseerd; betreurt evenwel dat niet alle activiteiten van de richtlijn offshore-veiligheid onder de werkingssfeer van de richtlijn inzake bescherming van het milieu door middel van het strafrecht vallen; betreurt tevens dat de definities van strafbare feiten en minimumsancties voor schending van de bepalingen inzake offshore-veiligheid in de EU niet geharmoniseerd zijn; verzoekt de Commissie om het toepassingsgebied van de richtlijn inzake bescherming van het milieu door middel van het strafrecht uit te breiden met ernstige olie-ongevallen en bij het Parlement tijdig, en in ieder geval niet na 19 juli 2019, een eerste verslag over de uitvoering van de richtlijn offshore-veiligheid in te dienen;

21.  verzoekt de Commissie de nodige studies uit te voeren om de economische risico's waaraan de afzonderlijke lidstaten en hun kustgebieden blootstaan in kaart te brengen, en hierbij ook in te gaan op de economische sectorale oriëntatie van de verschillende regio's, de mate van concentratie van offshore olie- en gasinstallaties in de verschillende gebieden, de exploitatie-omstandigheden, klimaatfactoren, zoals zeestromingen en wind, en de geldende milieunormen; pleit daarom voor invoering van beschermingsmechanismen en vaststelling van veiligheidsperimeters voor het geval een installatie stopgezet moet worden, en is ingenomen met het feit dat de industrie vier bronafdekkappen heeft gebouwd die het lekken van olie in geval van een ongeluk kunnen verminderen;

22.  dringt aan op een op maat gesneden Arctische milieueffectbeoordeling voor alle activiteiten in het Arctisch gebied, waar de ecosystemen bijzonder fragiel zijn en nauw verband houden met de wereldwijde biosfeer;

23.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om na te denken over de mogelijkheid om nadere maatregelen te nemen ter beveiliging van offshore olie- en gasactiviteiten, voordat er zich een ernstig ongeluk voordoet;

24.  verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit kader om na te blijven denken over de mogelijkheid om tot een internationale oplossing te komen, gezien het feit dat veel olie- en gasbedrijven die actief zijn in de EU ook in de rest van de wereld opereren en een mondiale oplossing, waarbij de controles op winningsbedrijven buiten de EU versterkt worden, zou zorgen voor een mondiaal gelijk speelveld; dringt er bij de lidstaten op aan de klimaatovereenkomst van Parijs van december 2015 snel te ratificeren;

25.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 178 van 28.6.2013, blz. 66.
(2) PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28.
(3) PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56.
(4) Zaak C-176/03, Commissie/Raad, ECLI:EU:C:2005:542.
(5) PB L 351 van 20.12.2012, blz. 1.
(6) PB L 339 van 21.12.2007, blz. 3.
(7) PB L 199 van 31.7.2007, blz. 40.
(8) BIO by Deloitte (2014), Civil liability, financial security and compensation claims for offshore oil and gas activities in the European Economic Area, Eindrapport opgesteld voor de Europese Commissie – DG Energie.
(9) PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 43.


Situatie in de Democratische Republiek Congo
PDF 171kWORD 46k
Resolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over de situatie in de Democratische Republiek Congo (2016/3001(RSP))
P8_TA(2016)0479RC-B8-1310/2016

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over de Democratische Republiek Congo (DRC), met name die van 10 maart 2016(1) en van 23 juni 2016(2),

–  gezien de verklaringen van de EU-delegatie naar de Democratische Republiek Congo over de situatie van de mensenrechten in dat land, met name de verklaringen van 23 november 2016 en 24 augustus 2016,

–  gezien de resolutie van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU van 15 juni 2016 over de situatie aan de vooravond van de verkiezingen en de veiligheidssituatie in de DRC,

–  gezien de lokale verklaringen van de EU van 25 juni 2016 inzake de mensenrechtensituatie in de DRC, en van 2 augustus 2016 en 24 augustus 2016 inzake het verkiezingsproces na de aanvang van de nationale dialoog in de DRC,

–  gezien het op 27 juli 2015 gepubliceerde jaarverslag van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten over de mensenrechtensituatie en de activiteiten van het gezamenlijke mensenrechtenkantoor van de Verenigde Naties in de Democratische Republiek Congo,

–  gezien de gezamenlijke persmededelingen van 16 februari 2016 en van 5 juni 2016 van de Afrikaanse Unie, de Verenigde Naties, de Europese Unie en de Internationale Organisatie van de Francofonie over de noodzaak van een inclusieve politieke dialoog in de DRC, waarin deze organisaties toezeggen de Congolese actoren te steunen in hun streven naar consolidatie van democratie in het land,

–  gezien de verklaring van 15 augustus 2016 van de woordvoerder van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) over het geweld in de DRC,

–  gezien de conclusies van de Raad van de EU van 23 mei 2016 en 17 oktober 2016 over de Democratische Republiek Congo,

–  gezien de resoluties van de VN-Veiligheidsraad over de DRC, met name resolutie 2293(2016) over verlenging van het sanctieregime ten aanzien van Congo en het mandaat van de groep van deskundigen, en resolutie 2277(2016) waarbij het mandaat van de Stabilisatiemissie van de VN in de DRC (Monusco) werd verlengd,

–  gezien de persverklaringen van de VN-Veiligheidsraad van 15 juli 2016 en 21 september 2016 over de situatie in de DRC,

–  gezien de verklaring van de covoorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU van 20 september 2016, waarin wordt opgeroepen tot kalmte om de crisis via dialoog en met eerbiediging van de grondwet op te lossen,

–  gezien de Partnerschapsovereenkomst van Cotonou die op 23 juni 2000 werd ondertekend en op 25 juni 2005 en 22 juni 2010 werd herzien,

–  gezien het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren van juni 1981,

–  gezien het Afrikaans Handvest voor democratie, verkiezingen en bestuur,

–  gezien de op 18 februari 2006 aangenomen grondwet van de Democratische Republiek Congo,

–  gezien artikel 123, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat Joseph Kabila sinds 2001 president is van de DRC; verwegende dat het ambtstermijn van president Kabila op 20 december 2016 afloopt, en overwegende dat de grondwet het mandaat van de president van de DRC beperkt tot twee termijnen, en dat de volgende presidents- en parlementsverkiezingen aanvankelijk gepland waren voor eind 2016;

B.  overwegende dat president Kabila de laatste twee jaar administratieve en technische middelen heeft gebruikt in pogingen om de verkiezingen uit te stellen en aan de macht te blijven tot na afloop van zijn grondwettelijke ambtstermijn;

C.  overwegende dat een eerste poging om de grondwet van de DRC zo te wijzigen dat president Kabila zich kandidaat zou kunnen stellen voor een derde ambtstermijn in 2015 strandde vanwege de felle protesten vanuit en de mobilisering van het maatschappelijk middenveld; overwegende dat dergelijke pogingen in het hele land hebben geleid tot toenemende politieke spanningen, onrust en geweld, en dat de DRC zich nu in een verkiezingsimpasse lijkt te bevinden;

D.  overwegende dat president Kabila in november 2015 de start van een nationale dialoog heeft aangekondigd; overwegende dat de Afrikaanse Unie vervolgens de voormalige Togolese premier Edem Kodjo heeft aangewezen als facilitator van de nationale politieke dialoog; overwegende dat de twee belangrijkste oppositiepartijen hebben geweigerd deel te nemen aan wat zij als een niet-inclusieve en ondemocratische dialoog en een vertragingstactiek beschouwen;

E.  overwegende dat de Afrikaanse Unie, de Verenigde Naties, de Europese Unie en de Internationale Organisatie van de Francofonie gezamenlijk hebben gewezen op het belang van dialoog en het streven naar een akkoord tussen de politieke actoren dat de beginselen van de democratie en de rechtsstaat eerbiedigt, en er bij alle Congolese politieke actoren op hebben aangedrongen hun volledige medewerking te verlenen aan Edem Kodjo;

F.  overwegende dat president Kabila en een deel van de oppositie op 18 oktober 2016 een overeenkomst hebben ondertekend om de presidentsverkiezingen tot april 2018 uit te stellen; overwegende dat president Kabila uit hoofde van deze overeenkomst toestemming kreeg om ook na 2016 aan de macht te blijven, en hij een nieuwe interim-premier heeft aangesteld, Samy Badibanga, lid van de oppositie, om een nieuwe regering te vormen;

G.  overwegende dat medewerkers van Congolese veiligheids- en inlichtingendiensten zich sinds januari 2015 schuldig maken aan onderdrukking van vreedzame activisten, leden van de oppositie en maatschappelijke organisaties die zich verzetten tegen pogingen om president Kabila ook na de grondwettelijk vastgelegde limiet van twee ambtstermijnen aan de macht te laten blijven;

H.  overwegende dat mensenrechtenbewegingen herhaaldelijk melding hebben gemaakt van de verslechterende situatie van de mensenrechten en de vrijheid van meningsuiting, vergadering en demonstratie in het land in de aanloop naar de verkiezingen, inclusief het buitensporig gebruik van geweld tegen vreedzame demonstranten, journalisten, politieke leiders en anderen;

I.  overwegende dat de steeds verder toenemende mate van geweld, schendingen van en inbreuken op de mensenrechten en het internationaal recht, in het bijzonder gerichte acties en willekeurige arrestaties, een negatief effect hebben op alle eventuele inspanningen om de situatie in de DRC te reguleren en te stabiliseren;

J.  overwegende dat er, meer in het bijzonder, bij demonstraties in Kinshasa op 19 en 20 september 2016 naar verluidt meer dan 50 mensen zijn gedood, terwijl vele anderen worden vermist; overwegende dat er nog steeds leden van de LUCHA- en Filimbibeweging onrechtmatig worden vastgehouden; overwegende dat omroepen zoals Radio France Internationale (RFI) en Radio Okapi zijn gesloten of uit de lucht zijn gehaald; overwegende dat er volgens een rapport van het gezamenlijke mensenrechtenkantoor van de Verenigde Naties tijdens de demonstraties van 19 tot 21 september 2016 sprake was van 422 mensenrechtenschendingen door politieagenten en veiligheidstroepen;

K.  overwegende dat humanitaire agentschappen van mening zijn dat de politieke instabiliteit het land in chaos stort en ervoor zorgt dat de bevolking, die reeds is verzwakt door eerdere en huidige crises, in extreme armoede en onveiligheid terechtkomt, en dat momenteel meer dan 5 miljoen mensen voedselhulp nodig hebben;

L.  overwegende dat de Europese Unie heeft benadrukt dat ieder besluit tot uitstel van de verkiezingen moet worden genomen in het kader van een inclusieve, onpartijdige en transparante politieke dialoog tussen Congolese belanghebbenden vóór het einde van de ambtstermijn van president Kabila in december 2016;

M.  overwegende dat in het nationaal indicatief programma voor de DRC voor 2014-2020, dat 620 miljoen euro aan financiering heeft gekregen uit het 11de Europees Ontwikkelingsfonds, voorrang wordt gegeven aan het versterken van het bestuur en de rechtsstaat, inclusief hervormingen van het gerechtelijk apparaat, de politie en het leger;

1.  betreurt dat er bij de betogingen van de afgelopen weken doden zijn gevallen en betuigt zijn diepste medeleven aan de nabestaanden van de slachtoffers en aan het volk van de DRC;

2.  is zeer bezorgd over de toenemende instabiliteit in de DRC in een gespannen context voorafgaand aan de verkiezingen; herinnert de autoriteiten van de DRC en bovenal haar president eraan dat het hun verantwoordelijkheid is om de burgers op het gehele nationale grondgebied te beschermen, met name tegen misbruik en misdrijven, en om hun bestuurstaken uit te oefenen met de striktste inachtneming van de rechtsstaat;

3.  betreurt dat de regering en de onafhankelijke nationale kiescommissie (CENI) er niet in zijn geslaagd om de presidentsverkiezingen binnen de grondwettelijk vastgelegde termijn te houden; herhaalt zijn oproep om tijdige succesvolle verkiezingen te houden, in volledige overeenstemming met de Congolese grondwet en het Afrikaans handvest inzake democratie, verkiezingen en bestuur, en wijst de Congolese regering nadrukkelijk op haar verantwoordelijkheid om zo snel mogelijk te zorgen voor een omgeving die transparante, geloofwaardige en inclusieve verkiezingen bevordert;

4.  brengt in herinnering dat de DRC in het kader van de overeenkomst van Cotonou heeft toegezegd de beginselen van de democratie, rechtsstaat en mensenrechten te eerbiedigen, met inbegrip van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van de media, goed bestuur en transparantie met betrekking tot politieke functies; merkt op dat de dialoog die in het kader van artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou met de autoriteiten van de DRC wordt gevoerd om definitief duidelijkheid te krijgen over het verkiezingsproces dreigt te mislukken;

5.  spoort de EU aan concretere actie te ondernemen en onmiddellijk een procedure krachtens artikel 96 van de overeenkomst van Cotonou in te leiden, en gerichte sancties in te stellen, waaronder een visumverbod en de bevriezing van tegoeden jegens de hoge ambtenaren en legerfunctionarissen die verantwoordelijk zijn voor de gewelddadige onderdrukking van demonstraties en voor de politieke impasse die een vreedzame en grondwettige machtswisseling in de weg staat, met name Kalev Mutond, generaal-majoor John Numbi, generaal Ilunga Kampete, generaal-majoor Gabriel Amisi Kumba en generaal Célestin Kanyama;

6.  verzoekt alle politieke actoren een vreedzame en constructieve dialoog aan te gaan, teneinde een verergering van de huidige politieke crisis en verder geweld en provocaties te voorkomen; verwelkomt de inspanningen van de nationale conferentie van katholieke bisschoppen (CENCO) om tot een bredere consensus over een politieke transitie te komen; roept zowel de autoriteiten als de oppositie op om zich te onthouden van handelingen of verklaringen die de onrust kunnen doen toenemen; erkent tegelijkertijd dat een overgangsperiode noodzakelijk is, gedurende welke het presidentschap uitsluitend kan worden uitgeoefend onder leiding van een overgangsraad waarin de oppositie een cruciale rol moet spelen;

7.  betoont zich zeer bezorgd over de verslechterende mensenrechtensituatie en de steeds grotere beperking van de politieke ruimte in de DRC, en met name over de instrumentalisering van het rechtsstelsel en het geweld en de intimidatie jegens verdedigers van de mensenrechten, politieke opponenten en journalisten; dringt erop aan dat alle politieke gevangenen onmiddellijk en onvoorwaardelijk worden vrijgelaten; verzoekt de autoriteiten om alle beperkingen ten aanzien van de media onmiddellijk op te heffen;

8.  blijft zich grote zorgen maken over de daadwerkelijke rol van de CENI, waarvan de legitimiteit van het verkiezingsproces in grote mate zal afhangen; brengt in herinnering dat de onafhankelijke nationale kiescommissie een onpartijdige en inclusieve instelling moet zijn met voldoende middelen om een uitgebreid en transparant proces mogelijk te maken;

9.  roept op tot een volledig, grondig en transparant onderzoek naar de vermeende schendingen van de mensenrechten tijdens de protesten, zodat de verantwoordelijken geïdentificeerd en ter verantwoording geroepen kunnen worden;

10.  roept de EU-delegatie op om de ontwikkelingen in de DRC nauwgezet te monitoren en om alle beschikbare instrumenten te gebruiken om de verdedigers van de mensenrechten en bewegingen die zich inzetten voor democratie te ondersteunen; roept de VV/HR op om te overwegen de bemiddelingscapaciteiten van de EU-delegatie te vergroten, zodat deze met de Afrikaanse Unie kan samenwerken om een meer inclusieve politieke dialoog te ondersteunen en een verergering van de politieke crisis alsook de verdere verspreiding van geweld te voorkomen;

11.  dringt aan op grotere betrokkenheid van de Afrikaanse Unie bij het waarborgen van volledige eerbiediging van de Congolese grondwet; roept op tot een permanente dialoog met de landen in het gebied van de Grote Meren teneinde verdere destabilisering te voorkomen; verwelkomt in dit opzicht de internationale conferentie over het gebied van de Grote Meren, die in oktober 2016 in Luanda gehouden werd om de situatie in de DRC te beoordelen;

12.  benadrukt dat vrede en veiligheid noodzakelijke voorwaarden zijn voor een goed verloop van de verkiezingen en een stabiele politieke omgeving; verwelkomt in dit opzicht dat het mandaat van Monusco werd hernieuwd en dat haar bevoegdheden om burgers te beschermen en de mensenrechten in de verkiezingscontext te handhaven, zijn versterkt;

13.  herhaalt zijn grote bezorgdheid over de alarmerende humanitaire situatie in de DRC; roept de EU en haar lidstaten op steun te blijven verlenen aan de bevolking van de DRC, om de levensomstandigheden van de kwetsbaarste bevolkingsgroepen te verbeteren en de gevolgen van ontheemding, voedselgebrek en natuurrampen op te vangen;

14.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regering en het parlement van de DRC, de Afrikaanse Unie, de ACS-EU-Raad, de secretaris-generaal van de VN en de VN-Veiligheidsraad.

(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0085.
(2) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0290.


Toegang tot energie in ontwikkelingslanden
PDF 189kWORD 50k
Resolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over toegang tot energie in ontwikkelingslanden (2016/2885(RSP))
P8_TA(2016)0480B8-1227/2016

Het Europees Parlement,

–  gezien de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG's), met name SDG 7 over toegang tot energie en SDG's 12 en 13 over respectievelijk duurzame consumptie en productie en over klimaatverandering,

–  gezien het initiatief inzake duurzame energie voor iedereen (SE4ALL) dat in 2011 door de VN is gelanceerd,

–  gezien het in 2012 door de Commissie gelanceerde initiatief "Energising Development" dat tot doel heeft tot 2030 nog eens 500 miljoen mensen in ontwikkelingslanden toegang tot duurzame energie te bieden,

–  gezien artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin bepaald wordt dat vermindering en, op de langere termijn, uitroeiing van armoede de hoofddoelstelling is van het EU-ontwikkelingsbeleid,

–  gezien artikel 191 VWEU en het klimaatbeleid van de EU,

–  gezien Verordening (EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking(1) (DCI), en met name bijlage I, met bepalingen inzake duurzame energie in geografische programma's, en bijlage II, met bepalingen over de duurzame-energiecomponent van het thematische programma Mondiale collectieve goederen en uitdagingen (GPGC) van het DCI,

–  gezien de desbetreffende programmadocumenten in het kader van het DCI en van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), waaronder de nationale indicatieve programma's (NIP's) die een aparte energiesectie bevatten, en de jaarlijkse actieprogramma's (JAP's) ter uitvoering van de NIP's,

–  gezien het initiatief van 2014 voor een Afrikaanse corridor voor schone energie, waarmee wordt gestreefd naar de bevordering van de versnelde inzet van hernieuwbare energie in Afrika, en de terugdringing van koolstofemissies en de afhankelijkheid van geïmporteerde fossiele brandstoffen,

–  gezien zijn toetsing van relevante ontwerpen van DCI- en EOF-programmerings­documenten voordat deze door de DCI- en EOF-comités worden goedgekeurd,

–  gezien de 21e Conferentie van de partijen (COP21) bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCC) in Parijs in december 2015, en de goedkeuring van het Akkoord van Parijs, het eerste universele, juridisch bindende klimaatakkoord ooit,

–  gezien de 22e Conferentie van de partijen (COP22) bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCC) in Marrakech van 7 t/m 18 november 2016,

–  gezien de bijeenkomst op hoog niveau onder voorzitterschap van Idriss Déby, voorzitter van de Afrikaanse Unie, Alpha Condé, president van de Republiek Guinee, Nkosazana Dlamini-Zuma, voorzitter van de Commissie van de Afrikaanse Unie, en Akinwumi Adesina, voorzitter van de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, in aanwezigheid van de vertegenwoordigers van de Europese Unie, Stefano Manservisi, directeur-generaal van het DG Internationale Samenwerking en Ontwikkeling, en Felice Zaccheo, adjunct-hoofd van afdeling C6, Energie en Klimaatverandering, en Ségolène Royal, minister van Milieu, Duurzame Ontwikkeling en Energie, over het initiatief voor hernieuwbare energie en het partnerschap tussen de EU en de Afrikaanse Unie op 21 september 2016, in de marge van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York,

–  gezien het verslag van de Wereldcommissie voor dammen van 16 november 2000: "Een nieuw kader voor besluitvorming",

–  gezien zijn resolutie van 27 september 2011 over de financiering van versterking van daminfrastructuur in ontwikkelingslanden(2), van 2 februari 2012 over ontwikkelingssamenwerking van de EU met het oog op universele toegang tot energie tegen 2030(3) en van 12 juni 2012 over samenwerking op het gebied van energiebeleid met partners buiten onze grenzen: een strategische benadering van gegarandeerde, duurzame en concurrerende energievoorziening(4),

–  gezien Speciaal verslag nr. 15/2015 van de Europese Rekenkamer van 6 oktober 2015 over de steun uit de ACS-EU-Energiefaciliteit voor hernieuwbare energie in Oost‑Afrika,

–  gezien de vraag aan de Commissie over toegang tot energie in ontwikkelingslanden (O‑000134/2016 – B8‑1809/2016),

–  gezien de ontwerpresolutie van de Commissie ontwikkelingssamenwerking,

–  gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat duurzame toegang tot betaalbare, betrouwbare en veilige energie van cruciaal belang is om te voldoen aan de basisbehoeften en ‑rechten van de mens, waaronder toegang tot schoon water, sanitaire voorzieningen, een veilige en beveiligde omgeving, gezondheidszorg, verwarming en onderwijs, essentieel is voor bijna alle vormen van economische bedrijvigheid, en een stuwende kracht achter ontwikkeling is; overwegende dat er ook veiligheids- en geopolitieke aspecten verbonden zijn aan de toegang tot energie, en dat energievraagstukken conflicten in de hand kunnen werken;

B.  overwegende dat 1,2 miljard mensen geen toegang tot elektriciteit hebben en dat de toegang voor een nog veel groter aantal niet betrouwbaar is; overwegende dat de helft van de mensen die het zonder elektriciteit moeten stellen in Afrika woont; overwegende dat dit aantal toeneemt, daar de bevolking in dit werelddeel sneller groeit dan het tempo waarin de toegang tot energie wordt uitgebreid;

C.  overwegende dat de situatie wat betreft de toegang tot elektriciteit in het gebied ten zuiden van de Sahara wereldwijd de ergste is, maar dat aangezien de elektriciteitssector in deze regio volop in ontwikkeling is, de Afrikaanse landen ten zuiden van de Sahara in 2040 waarschijnlijk evenveel elektriciteit zullen verbruiken als India en Latijns-Amerika in 2010 samen;

D.  overwegende dat meer dan 70 % van het totale energieverbruik van Afrika wordt opgewekt uit hernieuwbare bronnen, zij het bijna uitsluitend met traditionele gebruiksmogelijkheden van biomassa; overwegende dat er tal van mogelijkheden bestaan om ook andere bronnen te benutten, vooral op het gebied van zonne- en windenergie;

E.  overwegende dat demografische tendensen in Afrika van grote invloed zullen zijn op de eisen voor het gebruik van land voor de productie van gewassen, maar ook op de behoefte aan brandhout;

F.  overwegende dat de wereldwijde ontbossing bijna 20 % van alle CO2-uitstoot veroorzaakt; overwegende dat de sterke afhankelijkheid van traditionele biomassa en inefficiënte kooktoestellen bos- en struikgronden in veel regio's van het Afrikaanse continent in gevaar brengt;

G.  overwegende dat 2,3 miljard mensen traditionele biomassa, zoals houtskool gebruiken om op te koken en dat dit vaak zeer nadelige gevolgen heeft voor de gezondheid en het milieu; overwegende dat de lasten van het gebruik van dergelijke grondstoffen onevenredig vaak op vrouwen neerkomen, zoals het sprokkelen van hout dat veel tijd vergt en tevens hun veiligheid in gevaar brengt; overwegende dat het gebruik van verbeterde kooktoestellen ervoor zorgt dat het bereiden van maaltijden minder tijd en moeite kost;

H.  overwegende dat het Afrikaanse continent het grootste potentieel voor hernieuwbare energie van de planeet heeft en de grootste achterstand op het vlak van elektrificatie kent;

I.  overwegende dat energie-armoede het meest voorkomt in plattelandsgebieden, maar dat het toegankelijk maken van energie in de agglomeraties van snel groeiende steden eveneens een grote uitdaging vormt, gezien de geografische omstandigheden, de slechte connectiviteit en het gebrek aan infrastructuur, en overwegende dat de armste landen in Afrika de hoogste energierekeningen hebben;

J.  overwegende dat het van cruciaal belang is om de nog prille markten voor elektriciteitsvoorziening op het platteland verder te blijven ontwikkelen totdat ze rijp en zelfvoorzienend zijn, en om programma's die gericht zijn op duurzame, energie-efficiënte, kleinschalige en decentrale energieoplossingen verder te ondersteunen;

K.  overwegende dat energie-armoede ook een genderdimensie heeft; overwegende dat de gevolgen van energie-armoede erger zijn voor vrouwen;

L.  overwegende dat het waarborgen van toegang tot betaalbare, betrouwbare en moderne energie voor iedereen in 2030 universele duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 7 vormt; overwegende dat het nakomen van verplichtingen inzake klimaatmaatregelen daarnaast krachtige en weloverwogen inspanningen op energiegebied vergt, en dat Afrika dan ook voor een dubbele opgave staat, omdat zij de toegang van haar burgers tot basale energievoorzieningen drastisch moet vergroten en tegelijkertijd haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst inzake de klimaatverandering moet nakomen;

M.  overwegende dat uit het rapport "Global Trends in Renewable Energy Investment 2016" van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties blijkt dat de jaarlijkse wereldwijde investeringen in nieuwe duurzame capaciteit meer dan tweemaal zo hoog waren als de investeringen in kolen- en gascentrales in 2015; overwegende dat de markt voor hernieuwbare energie in 2015 werd gedomineerd door fotovoltaïsche zonne-energie en windenergie; overwegende dat de investeringen in hernieuwbare energiebronnen in 2015 voor het eerst hoger lagen in ontwikkelingslanden dan in ontwikkelde landen;

N.  overwegende dat de Wereldcommissie voor dammen in haar verslag van 16 november 2000 concludeert dat grote dammen niet in de verwachte mate hebben bijdragen aan de elektriciteitsopwekking, de watervoorziening en de beperking van overstromingsschade, maar wel zijn weerslag heeft op de samenleving en het milieu, en dat de inspanningen om deze gevolgen te beperken veelal niet succesvol zijn gebleken;

O.  overwegende dat de doelstelling om universele toegang tot energie tot stand te brengen sterk verband houdt met de doelstelling van de verwezenlijking van klimaatrechtvaardigheid;

P.  overwegende dat bij klimaatrechtvaardigheid mensenrechten worden gekoppeld aan ontwikkeling om tot een mensgerichte aanpak te komen, waarbij de rechten van de meest kwetsbare mensen worden beschermd en de lasten en baten van de klimaatverandering en de gevolgen daarvan billijk en eerlijk worden gedeeld;

Q.  overwegende dat inconsistente stromen van klimaatfinanciering en technologieoverdracht in het kader van klimaatverandering de bereidheid van Afrikaanse leiders in gevaar kunnen brengen om duurzame energie te ontwikkelen teneinde aan de industrialiseringsagenda van het continent te voldoen;

R.  overwegende dat in het Akkoord van Parijs de noodzaak wordt onderstreept om de universele toegang tot duurzame energie in ontwikkelingslanden, in het bijzonder in Afrika, te bevorderen door de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen aan te wakkeren;

S.  overwegende dat er ruimschoots bewijs en een brede consensus bestaat dat de kleinschalige, gedecentraliseerde productie van hernieuwbare energie en lokale netwerken en niet aan het net gekoppelde oplossingen vaak het meest efficiënt zijn, dat dergelijke oplossingen vaak de grootste bijdrage leveren aan de vooruitgang van de ontwikkeling in het algemeen en het meest geschikt zijn om schadelijke gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken of te voorkomen;

T.  overwegende dat de lokale productie van hernieuwbare energie in de DCI-verordening veel aandacht krijgt en dat DCI- en EOF-programma's en -projecten op energiegebied zodanig moeten worden ontworpen dat zij het inzicht in de voordelen van de gedecentraliseerde productie van hernieuwbare energie weerspiegelen;

U.  overwegende dat de EU-ontwikkelingshulp op energiegebied sterk is toegenomen en dat hiervoor in de periode 2014-2020 naar verwachting 3,5 miljard euro zal worden uitgegeven; overwegende dat 30 NIP's, waarvan de helft voor Afrikaanse landen zijn, een aparte energiesectie bevatten;

V.  overwegende dat de in juni 2005 opgerichte ACS-EU-Energiefaciliteit bedoeld is om de toegang tot moderne energiediensten te bevorderen voor de armen op het platteland en in voorstedelijke gebieden, met bijzondere aandacht voor de landen in Afrika ten zuiden van de Sahara en hernieuwbare energie; overwegende dat in het daarmee verband houdende Speciaal verslag nr. 15/2015 van de Europese Rekenkamer een aantal aanbevelingen aan de Commissie zijn opgenomen voor een strengere selectie van projecten, de versterking van haar toezicht en de verbetering van de vooruitzichten voor duurzaamheid;

W.  overwegende dat er onlangs een EU-initiatief voor de financiering van elektrificatie (ElectriFI) is gelanceerd en dat andere financieringsregelingen voorzieningen omvatten voor het combineren van EU-subsidies met leningen of aandelenparticipatie van publieke of particuliere financiers (blendingfaciliteiten) voor verschillende delen van de wereld, de activiteiten van de Europese Investeringsbank op energiegebied via haar mandaat voor externe leningen en de operaties van het EU-Afrika infrastructuurtrustfonds op energiegebied;

X.  overwegende dat er een steeds grotere bijdrage uit particuliere investeringen nodig is om SDG 7 te bereiken; overwegende dat elk besluit om het gebruik van publiek-private partnerschappen te bevorderen door middel van blending in ontwikkelingslanden moet worden gebaseerd op een grondige beoordeling van deze mechanismen, en op eerdere ervaringen; overwegende dat onder alle omstandigheden voorkomen moet worden dat er subsidie wordt verleend aan projecten die al commercieel levensvatbaar zijn;

Y.  overwegende dat de opleiding van gespecialiseerde lokale en zeer gespecialiseerde medewerkers prioriteit moet krijgen om de toegang tot energie in ontwikkelingslanden veilig te stellen, en dat een substantieel deel van de financiering hieraan moet worden toegewezen;

Z.  overwegende dat de wereldwijde subsidies voor fossiele brandstoffen rond de 500 miljard USD per jaar bedragen, de oorzaak ervan zijn dat de broeikasgassen eerder toe- dan afnemen en meer ten goede komen aan het relatief rijke deel van de bevolking dan aan de armen; overwegende dat deze subsidies geleidelijk moeten worden afgeschaft en dat regeringen hierdoor aanzienlijke middelen kunnen vrijmaken voor veel efficiënter sociaal beleid en voor een betere beschikbaarheid van betaalbare, betrouwbare, duurzame en moderne energie, waardoor ongelijkheden worden teruggedrongen en de levenskwaliteit wordt verbeterd;

1.  wijst erop dat de toegang tot energie leidt tot versnelde ontwikkeling; vestigt de aandacht op de omvang en de gevolgen van energie-armoede in ontwikkelingslanden en op de nauwe betrokkenheid van de EU bij de inspanningen om deze armoede terug te dringen; onderstreept de noodzaak van krachtige en gezamenlijke inspanningen van regeringen, het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden in de desbetreffende landen evenals van internationale partners om de energie-armoede te verminderen en SDG 7 te verwezenlijken, wat bijzondere inspanningen vergt in afgelegen plattelandsgebieden, vooral in regio’s die niet op net energienet zijn aangesloten; herinnert eraan dat klimaatverandering en handelsbeleid elkaar moeten ondersteunen om tot duurzame ontwikkeling en uitbanning van armoede te komen, in overeenstemming met de Agenda 2030 en het Akkoord van Parijs;

2.  benadrukt het nauwe verband tussen energie en potentiële beveiligingsproblemen en is van mening dat energiebeheer weliswaar lastig uit te voeren is maar van essentieel belang is voor de economische ontwikkeling en menselijke ontplooiing in ontwikkelingslanden;

3.  herinnert eraan dat succesvolle elektrificatie te danken is aan de steun van de overheden, die weer afhankelijk is van een goed beheer van de energiedistributiediensten en het vermogen van landen om hun soevereine functies uit te oefenen;

4.  roept de EU op om in al haar energiemaatregelen een genderdimensie op te nemen en zich daarbij te richten op vrouwen met specifieke behoeften;

5.  steunt het initiatief "Energising Development" van de Commissie om tot 2030 nog eens 500 miljoen mensen in ontwikkelingslanden toegang tot duurzame energie te bieden door middel van programmaonderdelen zoals de oprichting van een faciliteit voor technische bijstand, waarbij EU‑deskundigen worden ingezet om technische kennis tot stand te brengen in ontwikkelingslanden en capaciteitsopbouw en technologieoverdracht te bevorderen; benadrukt dat energie vele andere terreinen een impuls geeft, zoals gezondheidszorg, onderwijs, schoon water, landbouw, telecommunicatie en internetconnectiviteit; onderstreept dat het initiatief "Energising Development" volledig moet worden afgestemd op de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid van de EU, die zijn vastgelegd in het Verdrag van Lissabon;

6.  is van mening dat de desbetreffende – zij het beknopte – bepalingen in de DCI-verordening die door het Parlement en de Raad gezamenlijk is vastgesteld, een solide basis vormen voor EU-ontwikkelingshulp op energiegebied; herinnert eraan dat deze bepalingen vooral gericht zijn op toegang tot energie en de nadruk leggen op lokale en regionale hernieuwbare energie en het waarborgen van toegang voor arme mensen in afgelegen gebieden;

7.  is verheugd over het ElectriFI dat een flexibele en inclusieve structuur biedt waardoor verschillende partners, zoals de particuliere sector, openbare instellingen en lokale overheden, kunnen deelnemen en in dezelfde mate en onder dezelfde marktconforme voorwaarden de vruchten hiervan kunnen plukken, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de behoeften en mogelijkheden in alle landen/regio’s waar het initiatief zich op richt; wijst erop dat de betrokkenheid van partners uit de lokale particuliere sector en organisaties uit het maatschappelijk middenveld van cruciaal belang zal zijn om de doeltreffendheid van en de verantwoordelijkheid voor de genomen maatregelen te vergroten;

8.  verzoekt de Commissie op haar website regelmatig verslag uit te brengen over de geboekte vooruitgang op weg naar het doel van haar initiatief "Energising Development", duidelijk aan te geven welk percentage van de totale financiering voor energie in ontwikkelingslanden naar hernieuwbare energiebronnen, afgelegen gebieden, de opleiding van personeel, de totstandbrenging van lokale kennis en vaardigheden, lokale oplossingen en niet aan het net gekoppelde oplossingen is gegaan en kort, maar zo nauwkeurig mogelijk, de betrokkenheid van de verschillende belanghebbenden bij afgeronde en lopende acties te beschrijven;

9.  wijst op het grote potentieel van hernieuwbare energiebronnen in Afrika op het gebied van de productie van zonne- en windenergie om de toegang tot energie voor iedereen te garanderen, met name op het platteland; wijst erop dat de prijs van fotovoltaïsche apparatuur doorslaggevend is voor de daadwerkelijke benutting van het zonnepotentieel in Afrika; dringt er derhalve bij de EU en haar lidstaten op aan om de overdracht van technologie te bevorderen, zodat deze in ontwikkelingslanden kan worden ingezet;

10.  merkt op dat Afrika beschikt over ongeveer 10 % van het theoretische waterkrachtpotentieel wereldwijd; herinnert eraan dat de opwarming van de aarde van invloed zal zijn op neerslagpatronen en daardoor een steeds grotere uitdaging zal vormen op het gebied van toegang tot water en voedselzekerheid; herinnert er tevens aan dat de Wereldcommissie voor dammen heeft aangegeven dat arme en andere kwetsbare bevolkingsgroepen en toekomstige generaties waarschijnlijk een onevenredig aandeel in de sociale en economische kosten van grote damprojecten moeten dragen, waarbij zij naar verhouding te weinig profiteren van de economische voordelen; herhaalt dat kleine dammen voor hydro-elektriciteit duurzamer zijn en economisch gezien een grotere levensvatbaarheid hebben dan grote dammen voor hydro-elektriciteit;

11.  doet de aanbeveling dat financieringsagentschappen (bilaterale hulpinstellingen, multilaterale ontwikkelingsbanken, exportkredietinstellingen en de EIB) ervoor moeten zorgen dat elke optie voor de aanleg van een dam waarvoor financiering is goedgekeurd, in overeenstemming is met de richtsnoeren van de Wereldcommissie voor dammen; benadrukt in het bijzonder dat de beoogde aanleg van een dam altijd moet worden geëvalueerd op basis van vijf waarden: rechtvaardigheid, efficiëntie, op participatie gebaseerde besluitvorming, duurzaamheid en verantwoordingsplicht; wijst er met name op dat dergelijke processen, wanneer projecten van invloed zijn op inheemse volkeren en stammen, in het teken moeten staan van hun vrije, voorafgaande en weloverwogen toestemming;

12.  herinnert eraan dat bio-energie een complexe energiebron is die nauw verband houdt met de landbouw, bosbouw en industrie en die van invloed is op de ecosystemen en biodiversiteit; merkt in het bijzonder op dat de ontwikkeling van biomassa voor energiedoeleinden nieuwe bedreigingen vormt, en wel op het gebied van voedselzekerheid, veiligstelling van grondbezit, ontbossing en bodemverslechtering; herinnert eraan dat de watervoetafdruk van bio-energie ook in acht moet worden genomen, omdat veel delen van Afrika nu al kampen met een tekort aan water en ongeveer een derde van het productieve gebied in Afrika reeds is aangemerkt als droog gebied; benadrukt derhalve de noodzaak om zowel in de EU als in ontwikkelingslanden strenge en bindende milieu- en socialeduurzaamheidscriteria voor de productie van biomassa te ontwikkelen teneinde SDG 7 te verwezenlijken;

13.  onderstreept de noodzaak om zeer efficiënte kooktoestellen en de overgang naar moderne brandstoffen om te koken te ondersteunen en zo de snelle uitputting van houtbronnen tegen te gaan;

14.  vindt het bemoedigend dat er diverse initiatieven op internationaal niveau worden ontplooid ter bevordering van toegang tot duurzame energie in ontwikkelingslanden, met name in Afrika, maar hamert erop dat die beter op elkaar moeten worden afgestemd om meer efficiëntie te bewerkstelligen; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan steun en technische bijstand te verlenen bij de uitvoering van het actieplan in het kader van het initiatief voor een Afrikaanse corridor voor schone energie, dat tot doel heeft de helft van de totale vraag naar elektriciteit in 2030 uit schone, inheemse en kosteneffectieve hernieuwbare hulpbronnen te halen, waardoor de uitstoot van koolstofdioxide wordt verminderd; pleit voor een betere coördinatie tussen de financieringsinstellingen, de particuliere sector en de regeringen van ontwikkelingslanden om de doelstellingen sneller te halen; benadrukt dat ondersteuning bij het onderhoud, met voldoende mogelijkheden voor de levering van reserveonderdelen en lokaal opgeleide technische deskundigen noodzakelijk is;

15.  steunt het gebruik van blending wanneer dit het meest efficiënte gebruik van middelen voor ontwikkelingshulp is bij het nastreven van SDG 7, waarbij de aandacht uitgaat naar kleinschalige projecten en deelnemende ondernemingen maatschappelijk verantwoord ondernemerschap aan de dag moeten leggen; verzoekt de Commissie er nauwlettend op toe te zien dat er geen subsidie wordt verstrekt voor projecten die ook zonder deze middelen levensvatbaar zouden zijn, ook al dient een particuliere investeerder daarvoor een aanvraag in; is van mening dat de beginselen inzake de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp ook bij blendingoperaties moeten worden nageleefd, en stelt vast dat afstemming met de ontwikkelingsplannen van de begunstigde landen evenals grootschalige betrokkenheid van belanghebbenden, transparantie en verantwoordingsplicht, coördinatie en efficiëntie en meetbare en tastbare resultaten belangrijk zijn;

16.  dringt aan op geleidelijke afschaffing van subsidies voor fossiele brandstoffen en roept ertoe op de aldus vrijgekomen middelen in te zetten voor efficiënt sociaal beleid en voor maatregelen om energie-armoede in ontwikkelingslanden uit te roeien;

17.  benadrukt dat de enige graadmeter van het succes van de EU-maatregelen uiteindelijk de mate is waarin zij bijdragen aan het bewerkstelligen van universele toegang tot energie, met een minimale uitstoot van broeikasgassen, rekening houdend met het beginsel van gezamenlijke, doch verschillende, verantwoordelijkheid;

18.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de secretaris-generaal van de groep van landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan.

(1) PB L 77 van 15.3.2014, blz. 44.
(2) PB C 56 E van 26.2.2013, blz. 67.
(3) PB C 239 E van 20.8.2013, blz. 83.
(4) PB C 332 E van 15.11.2013, blz. 28.


De toepassing van de Europese betalingsbevelprocedure
PDF 165kWORD 40k
Resolutie van het Europees Parlement van 1 december 2016 over de toepassing van de Europese betalingsbevelprocedure (2016/2011(INI))
P8_TA(2016)0481A8-0299/2016

Het Europees Parlement,

–  gezien het Groenboek van de Commissie betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen (COM(2002)0746),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure(1),

–  gezien Verordening (EU) nr. 936/2012 van de Commissie van 4 oktober 2012 tot wijziging van de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure(2),

–  gezien het verslag van de Commissie over de toepassing van Verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (COM(2015)0495),

–  gezien de Europese uitvoeringsbeoordeling van de Europese betalingsbevelprocedure door de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement,

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0299/2016),

A.  overwegende dat de Commissie haar verslag over de werking van de Europese betalingsbevelprocedure heeft uitgebracht overeenkomstig artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1896/2006;

B.  overwegende dat dit verslag bijna twee jaar te laat komt en niet voor iedere lidstaat een uitgebreide effectbeoordeling bevat zoals is voorgeschreven wegens de verschillende wettelijke bepalingen in de lidstaten en de interoperabiliteit daarvan, maar alleen een onvolledige statistiekentabel met overwegend van 2012 daterende informatie; overwegende dat de Europese betalingsbevelprocedure een facultatieve procedure is die in grensoverschrijdende zaken kan worden gebruikt als alternatief voor binnenlandse betalingsbevelen;

C.  overwegende dat deze procedure werd ingevoerd om een snelle, gemakkelijke en goedkope invordering mogelijk te maken van vaststaande schulden en betaalbare vorderingen die niet door de verweerder worden weersproken; overwegende dat de procedure blijkens de statistieken bevredigend schijnt te werken maar ver beneden het volle potentieel blijft omdat zij voornamelijk wordt gebruikt in landen waar een soortgelijke nationale procedure bestaat;

D.  overwegende dat de Europese betalingsbevelprocedure tot de categorie behoort van maatregelen op gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende aspecten die voor de werking van de interne markt nodig zijn;

E.  overwegende dat betalingsachterstanden een belangrijke oorzaak zijn van insolventie, vooral van kleine en middelgrote bedrijven, waardoor ook veel banen verloren gaan;

F.  overwegende dat concrete maatregelen nodig zijn, zoals gerichte bewustmakingscampagnes, om bedrijven, juridische dienstverleners, en andere betrokken partijen omtrent het bestaan, de werking, de toepassing en de voordelen van deze procedure te informeren;

G.  overwegende dat een betalingsbevel in bepaalde lidstaten waar de Europese betalingsbevelprocedure niet conform de huidige verordening wordt toegepast, sneller moet worden uitgevaardigd, en in ieder geval binnen de in de verordening gestelde termijn van 30 dagen, waarbij moet worden bedacht dat een bevel alleen ten uitvoer kan worden gelegd wanneer de vordering niet wordt weersproken;

H.  overwegende dat de ontwikkeling van het e‑Codex systeem waarmee aanvragen online kunnen worden ingediend, moet worden aangemoedigd met nadere maatregelen voor een efficiënter gebruik van de procedure;

I.  overwegende dat meer lidstaten het voorbeeld van Frankrijk, Tsjechië, Estland, Cyprus en Zweden moeten volgen en indiening van aanvragen in meerdere talen mogelijk moeten maken en maatregelen moeten nemen om foutenmarges door gebruik van een vreemde taal tot een minimum terug te brengen;

J.  overwegende dat de gestroomlijnde aard van de procedure niet betekent dat deze mag worden misbruikt voor het afdwingen van oneerlijke contractvoorwaarden, omdat de rechter ingevolge artikel 8 van verordening (EG) nr. 1896/2006 aan de hand van de hem ter beschikking staande informatie de gegrondheid van de vordering moet nagaan, overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie op dit punt; overwegende dat alle betrokken partijen omtrent rechten en procedures moeten worden voorgelicht;

K.  overwegende dat de standaardformulieren toe zijn aan herziening die ook in de toekomst periodiek moet worden uitgevoerd, en dat de lijst van lidstaten en nationale valuta moet worden aangepast en een betere regeling moet worden getroffen voor betaling van rente over een vordering, met een afdoende omschrijving van de in te vorderen rente;

L.  overwegende dat de Commissie dient na te denken over een voorstel tot herziening van de bepalingen omtrent het toepassingsgebied van de procedure en de uitzonderlijke herziening van een betalingsbevel;

1.  Noemt het verheugend dat het Europees betalingsbevel in alle lidstaten met succes functioneert als burger- en handelsrechtelijke procedure voor inning van onweersproken vorderingen, die voornamelijk dient om de grensoverschrijdende erkenning en afdwinging van crediteursaanspraken in de EU te vereenvoudigen en te versnellen;

2.  betreurt dat het verslag van de Commissie over de werking van Verordening (EG) nr. 1896/2006 met een beduidende vertraging van bijna twee jaar werd uitgebracht;

3.  betreurt dat in het verslag van de Commissie een uitgebreide effectbeoordeling voor iedere lidstaat ontbreekt zoals nochtans in artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1896/2006 is voorgeschreven; mist in dit verslag tot zijn spijt actuele gegevens over de situatie in de lidstaten Member rond de werking en uitvoering van de Europese betalingsbevelprocedure; vraagt de Commissie daarom zo spoedig mogelijk alsnog een uitgebreide, bijgewerkte en gedetailleerde effectbeoordeling uit te brengen;

4.  noemt het eveneens spijtig dat het gebruik van de Europese betalingsbevelprocedure van lidstaat tot lidstaat zo aanzienlijk verschilt; onderstreept in dit verband dat al voorziet de EU-wetgeving in een eenvoudige en moderne procedure, de uiteenlopende manieren waarop er in de lidstaten uitvoering aan wordt gegeven en voorkeuren voor nationale wetgeving boven de Europese betalingsbevelprocedure aan een optimaal resultaat van Verordening (EG) nr. 1896/2006 in de weg staan, waardoor de Europese burger zijn rechten niet op grensoverschrijdend niveau geldend kan maken met alle risico van dien van een verminderd vertrouwen in EU-wetgeving;

5.  wijst erop dat de procedure het vaakst wordt aangewend en het meest bekend is in de lidstaten waar een gelijksoortige regeling bestaat op nationaal niveau;

6.  is van mening dat praktische maatregelen nodig zijn om burgers, bedrijven, juridische dienstverleners, en andere betrokken partijen omtrent het bestaan, de werking, de toepassing en de voordelen van deze procedure te informeren onderstreept voorts dat het publiek en vooral de kleine en middelgrote ondernemingen hulp nodig hebben om de bestaande instrumenten beter te leren gebruiken, te begrijpen en te kennen, zodat zij hun vorderingen dankzij de EU-wetgeving ook over de grens heen kunnen innen;

7.  onderstreept dat de lidstaten de Commissie moeten voorzien van accurate, volledige en actuele gegevens, met het oog op effectieve bewaking en evaluatie;

8.  spoort de lidstaten aan er naar toe te werken dat een betalingsbevel binnen 30 dagen wordt uitgevaardigd, en zo mogelijk ook aanvragen in een vreemde taal in behandeling te nemen, aangezien een vertalingsvereiste kosten en vertraging in de behandeling met zich brengt;

9.  betuigt zijn volle steun voor het werk dat wordt gedaan om in de toekomst de elektronische indiening van aanvragen voor een Europees betalingsbevel mogelijk te maken; vraagt de Commissie op dit punt dan ook het gebruik van het е‑CODEX proefproject aan te moedigen en naar alle lidstaten uit te breiden, naar aanleiding van een haalbaarheidsstudie van de Commissie naar elektronische toepassingen voor Europese betalingsbevelen;

10.  vraagt de Commissie om, zoals eerder gevraagd, bijgewerkte standaardformulieren in te voeren, met onder andere meer ruimte voor een duidelijke omschrijving van de over een vordering te betalen rente;

11.  is van oordeel dat bij een toekomstige herziening van de verordening moet worden gedacht aan opheffing van sommige beperkingen op het toepassingsbereik van de procedure en aan wijziging van de bepalingen omtrent de heroverweging van een Europees betalingsbevel;

12.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de parlementen en regeringen van de lidstaten.

(1) PB L 399 van 30.12.2006, blz. 1.
(2) PB L 283 van 16.10.2012, blz. 1.

Juridische mededeling - Privacybeleid