Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2017 over de gedelegeerde verordening van de Commissie van 24 november 2016 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1675 van de Commissie tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2015/849 door de identificatie van derde landen met een hoog risico die strategische tekortkomingen vertonen (C(2016)07495 – 2016/3007(DEA))
Het Europees Parlement,
– gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2016)07495),
– gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie(1), en met name de artikelen 9, lid 2, en 64, lid 5,
– gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1675 van de Commissie van 14 juli 2016 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad door de identificatie van derde landen met een hoog risico die strategische tekortkomingen vertonen(2), en met name de bijlage daarbij,
– gezien de gezamenlijke brief van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van 19 september 2016 over Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1675 van de Commissie en de reactie van Eurocommissaris Jourová van 26 oktober 2016 daarop,
– gezien het werk dat is verricht en de conclusies die zijn getrokken door de twee bijzondere commissies van het Parlement, de Commissie fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect en de enquêtecommissie witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité inzake het voorstel van de Commissie COM(2016)0450, en met name paragraaf 3.8 daarvan over de lijst van derde landen met een hoog risico,
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,
– gezien artikel 105, lid 3, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de gedelegeerde verordening, de bijlage daarbij en de gedelegeerde wijzigingsverordening ten doel hebben landen met een hoog risico te identificeren waarvan de regelgeving op het gebied van de bestrijding van witwassen van geld en terrorismefinanciering (AML/CTF) strategische tekortkomingen vertoont die een bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de EU, en ter zake waarvan meldingsplichtige entiteiten in de EU overeenkomstig de vierde antiwitwasrichtlijn ((EU) 2015/849) verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen moeten toepassen;
B. overwegende dat de meest recente gedelegeerde verordening, Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1675 van de Commissie tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2015/849 door de identificatie van derde landen met een hoog risico die strategische tekortkomingen vertonen, sinds 23 september 2016 van kracht is;
C. overwegende dat Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1675 van de Commissie onverminderd van kracht zal blijven, ook al zou de gedelegeerde wijzigingsverordening verworpen worden;
D. overwegende dat de lijst van landen, met inbegrip van de wijziging die is ingevoerd bij de gedelegeerde wijzigingsverordening die op 24 november 2016 door de Commissie is goedgekeurd, overeenstemt met de lijst die door de Financiële-actiegroep (FATF) op haar voltallige vergadering van 19 t/m 21 oktober 2016 is vastgesteld;
E. overwegende dat, zoals gesteld wordt in overweging 28 van de vierde antiwitwasrichtlijn en herhaald wordt in de toelichting (C(2016)4180 bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1675 van de Commissie, de beoordeling door de Commissie een autonoom proces is; overwegende dat het de Commissie dus vrijstaat om verder te gaan dan de normen van de FATF, bijvoorbeeld door een derde land dat door de FATF van de lijst is geschrapt op de lijst te laten staan of door andere derde landen op de lijst te plaatsen, mits dit in overeenstemming is met de specifieke criteria van artikel 9, lid 2, van de vierde antiwitwasrichtlijn;
F. overwegende dat de beoordeling door de Commissie een autonoom proces is dat uitvoerig en op onbevooroordeelde wijze uitgevoerd moet worden, waarbij alle derde landen beoordeeld moeten worden aan de hand van dezelfde in artikel 9 van Richtlijn (EU) 2015/849 vastgestelde criteria;
G. overwegende dat de beoordeling door de Commissie een volledig onafhankelijk en niet-politiek proces moet zijn;
H. overwegende dat de Commissie in haar brief van 26 oktober 2016 stelt dat zij de landen met een hoog risico uitsluitend moet identificeren op basis van de in artikel 9, lid 2, van de vierde antiwitwasrichtlijn genoemde gronden, die uitsluitend betrekking hebben op tekortkomingen in de AML- en CTF-regelgeving;
I. overwegende dat de twee bijzondere commissies van het Parlement, de Commissie fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect en de enquêtecommissie witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking hebben vastgesteld dat er in diverse landen die niet op de bestaande lijst van derde landen met een hoog risico staan, mogelijkerwijs sprake is van tekortkomingen in de AML/CTF-wetgeving met betrekking tot diverse aspecten van artikel 9, lid 2;
J. voorts overwegende dat het Parlement van oordeel is dat de lijst met criteria in artikel 9, lid 2, van de vierde antiwitwasrichtlijn niet limitatief is ("in het bijzonder...") en dat gronddelicten van witwasactiviteiten, zoals fiscale misdrijven, ook onder deze criteria vallen en dus door de Commissie in haar autonome proces in aanmerking moeten worden genomen;
K. overwegende dat het Parlement het eens is met hetgeen de Commissie in haar brief van 26 oktober 2016 stelt, dat belastingontwijking en witwaspraktijken niet altijd hand in hand gaan, maar het er fundamenteel mee oneens is dat er altijd een duidelijk onderscheid te maken valt tussen jurisdicties die niet bereid zijn tot samenwerking op het gebied van de belastingen en jurisdicties waarbinnen sprake is van tekortkomingen ten aanzien van de AML- en CTF-regelgeving, met name als het gaat om de vereisten die gelden voor het melden van verdachte transacties;
L. overwegende dat het Parlement van de Commissie verwacht dat zij haar eigen beoordeling uitvoert en niet uitsluitend vertrouwt op externe informatiebronnen;
1. maakt bezwaar tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie;
2. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en haar ervan in kennis te stellen dat de gedelegeerde verordening niet in werking kan treden;
3. verzoekt de Commissie een nieuwe gedelegeerde handeling in te dienen waarin rekening wordt gehouden met bovenstaande bezwaren;
4. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.