Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2016/2095(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A8-0391/2016

Ingediende teksten :

A8-0391/2016

Debatten :

PV 19/01/2017 - 3
CRE 19/01/2017 - 3

Stemmingen :

PV 19/01/2017 - 7.10
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P8_TA(2017)0010

Aangenomen teksten
PDF 349kWORD 70k
Donderdag 19 januari 2017 - Straatsburg
Een Europese pijler van sociale rechten
P8_TA(2017)0010A8-0391/2016

Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2017 over de Europese pijler van sociale rechten (2016/2095(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien artikel 9 van het VWEU, op grond waarvan de EU verplicht is tot de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting alsmede een hoog niveau van onderwijs, opleiding en bescherming van de menselijke gezondheid,

–  gezien de artikelen 151-156 van het VWEU,

–  gezien de Verklaring van 9 mei 1950, waarin werd opgeroepen tot "het gelijkstellen en verbeteren van de levensomstandigheden van werknemers",

–  gezien het Europees Sociaal Handvest, het bijkomende protocol hierbij en de herzien versie hiervan, die in werking is getreden op 1 juli 1999, met name deel I en deel II en de artikelen 2, 4, 16 en 27 hiervan, over het recht van werknemers met gezinsverantwoordelijkheden op gelijke kansen en gelijke behandeling,

–  gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens,

–  gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat door de EU is geratificeerd in 2010,

–  gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, dat in werking is getreden in 1990,

–  gezien het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden, dat is goedgekeurd op 9 december 1989,

–  gezien de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling voor 2030, die door de Verenigde Naties in 2015 zijn aangenomen en die van toepassing zijn op de hele wereld, ook de EU,

–  gezien Richtlijn 2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 tot uitvoering van de door BusinessEurope, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herzien raamovereenkomst en tot intrekking van Richtlijn 96/34/EG1 bis(1),

–  gezien de conventies en aanbevelingen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO),

–  gezien de Europese Code inzake sociale zekerheid van de Raad van Europa en het protocol erbij, een centraal Europees instrument voor de minimale harmonisatie van socialezekerheidsstelsels, dat minimumnormen bevat en de partijen bij de Code toelaat het beter te doen dan deze normen,

–  gezien het verslag van de onafhankelijke VN-deskundige betreffende het genot van alle mensenrechten door oudere personen,

–  gezien de bestaande EU-wetgeving, beleidscoördinatiemechanismen en financiële instrumenten op het gebied van werkgelegenheid, sociaal beleid, economisch en monetair beleid, de interne markt, het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal, het Europees Sociaal Fonds en economische, sociale en territoriale cohesie,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 25-26 maart 2010 en 17 juni 2010 en de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld "Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

–  gezien de aanbevelingen en conclusies van de Raad over de integratie van Roma,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie van 3 oktober 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten(2),

–  gezien de aanbeveling van de Commissie van 20 februari 2013 met als titel "Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken"(3),

–  gezien de conclusies van de Raad van 7 december 2015 getiteld "De bevordering van de sociale economie als belangrijkste motor van economische en sociale ontwikkeling in Europa",

–  gezien de Richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep(4),

–  gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de richtlijn zwangerschapsverlof (COM(2008)0637),

–  gezien de richtlijn schriftelijke verklaringen(5),

–  gezien de richtlijn betreffende arbeid voor bepaalde tijd(6),

–  gezien de richtlijn betreffende uitzendarbeid(7),

–  gezien de richtlijn betreffende deeltijdarbeid(8),

–  gezien de richtlijn rassengelijkheid(9),

–  gezien de politieke richtsnoeren voor de Commissie, getiteld "Een nieuwe start voor Europa: mijn agenda voor banen, groei, billijkheid en democratische verandering", en gepresenteerd door Jean-Claude Juncker op 15 juli 2014,

–  gezien het verslag over de voltooiing van de economische en monetaire unie ("verslag van de vijf voorzitters") van 22 juni 2015,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 8 maart 2016 getiteld "Lancering van een raadpleging over een Europese pijler van sociale rechten" (COM(2016)0127) en de bijlagen hierbij,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 2 juni 2016 getiteld "Een Europese agenda voor de deeleconomie" (COM(2016)0356),

–  gezien de mededelingen van de Commissie over de integratie van Roma (COM(2010)0133, COM(2011)0173, COM(2012)0226, COM(2013)0454, COM(2015)0299, COM(2016)0424),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 4 oktober 2016 getiteld "Drie jaar jongerengarantie en jongerenwerkgelegenheidsinitiatief" (COM(2016)0646),

–  gezien het verslag van de Commissie van 21 maart 2014 over de toepassing van Richtlijn 2008/104/EG betreffende uitzendarbeid (COM(2014)0176),

–  gezien het EESC-advies van 17 september 2015 getiteld "Beginselen voor doeltreffende en betrouwbare socialezekerheidsstelsels"(10),

–  gezien zijn resolutie van woensdag 6 juli 2016 over de strategische prioriteiten met betrekking tot het werkprogramma van de Commissie voor 2017(11),

–  gezien zijn resolutie van 15 januari 2013 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende informatie voor en raadpleging van werknemers, anticipatie en beheer van herstructurering(12),

–  gezien zijn resolutie van 20 mei 2015 over zwangerschapsverlof(13),

–  gezien zijn resolutie van 16 januari 2014 over een EU-strategie inzake dakloosheid(14),

–  gezien zijn resolutie van 9 juni 2015 over de EU-strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen na 2015(15),

–  gezien zijn resolutie van 8 oktober 2015 over de toepassing van Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep(16),

–  gezien de nota Strategische inzet voor gendergelijkheid 2016-2019 van de Europese Commissie,

–  gezien het Europees pact voor gendergelijkheid (2011-2020),

–  gezien zijn resolutie van 24 november 2015 over vermindering van de ongelijkheid, met bijzondere focus op kinderarmoede(17),

–  gezien zijn resolutie van 25 november 2015 over het strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk 2014-2020(18),

–  gezien zijn resolutie van 14 april 2016 over het armoedebestrijdingsdoel halen in het licht van stijgende huishoudelijke kosten(19),

–  gezien zijn resolutie van 7 juli 2016 over de tenuitvoerlegging van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, met speciale aandacht voor de slotopmerkingen van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap(20),

–  gezien zijn resolutie van 14 september 2016 over sociale dumping in de Europese Unie(21),

–  gezien zijn resolutie van 13 september 2016 over het creëren van arbeidsmarktomstandigheden die bevorderlijk zijn voor het evenwicht tussen werk en privéleven(22),

–  gezien zijn resolutie van 5 oktober 2016 over de behoefte aan een Europees herindustrialiseringsbeleid in het licht van de recente Caterpillar- en Alstom-zaken(23),

–  gezien zijn resolutie van 10 september 2015 over de totstandbrenging van een concurrerende arbeidsmarkt in de EU voor de 21ste eeuw: het afstemmen van vaardigheden en kwalificaties op vraag en werkgelegenheid, als een manier om de crisis te boven te komen(24),

–  gezien zijn resolutie van 19 januari 2016 over op vaardigheden gerichte beleidsmaatregelen voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid(25),

–  gezien zijn resolutie van 20 november 2012 over het sociale investeringspact - een reactie op de crisis(26) en het pakket sociale-investeringsmaatregelen van de Commissie van 20 februari 2013, met inbegrip van de aanbeveling van de Commissie over investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken van 2013,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Roma(27),

–  gezien het Europese woordenboek van industriële relaties van Eurofound,

–  gezien het Eurofound-verslag van 2014 getiteld "Pay in Europe in the 21st century" ("Beloning in Europa in de 21e eeuw"),

–  gezien het Eurofound-verslag van 2014 getiteld "Access to healthcare in time of crisis" ("Toegang tot gezondheidszorg in crisistijd"),

–  gezien het Eurofound-verslag van 2015 getiteld "Access to social benefits: Reducing non-take-up" ("Toegang tot sociale uitkeringen: vermindering van het niet-claimen"),

–  gezien het Eurofound-verslag van 2015 getiteld "New forms of employment" ("Nieuwe vormen van werk"),

–  gezien het Eurofound-verslag van 2016 getiteld "Inadequate housing in Europe: Costs and consequences" ("Slechte huisvesting in Europa: kosten en gevolgen"),

–  gezien de geplande Zesde Europese enquête naar de arbeidsomstandigheden van Eurofound van 2016,

–  gezien de IAO-studie van 2016 getiteld "Building a social pillar for European convergence",

–  gezien de werkzaamheden van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA), en in het bijzonder zijn enquêtes bij migranten en minderheden en verslagen over ernstige arbeidsuitbuiting, kinderbeschermingssystemen en het recht van personen met een handicap op zelfstandig leven,

–  gezien het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-266/14 van 10 september 2015 over de organisatie van de arbeidstijd voor werknemers zonder vaste of gebruikelijke werkplek,

–  gezien het arrest van het Hof van Justitie in gevoegde zaken C-8/15 P tot en met C-10/15 P (Ledra Advertising en andere) van 20 september 2016, waarin de grondrechten van burgers worden versterkt ten aanzien van de Commissie en de Europese Centrale Bank bij het aannemen van memoranda van overeenstemming namens het ESM,

–  gezien de gezamenlijke analyses van de Europese sociale partners, BusinessEurope, het CEEP, het EVV en UEAPME van oktober 2007 getiteld "De belangrijkste uitdagingen voor de Europese arbeidsmarkten", en van juli 2015 getiteld "Grondige analyse van de werkgelegenheid door de Europese sociale partners",

–  gezien het gezamenlijke advies van de Comités voor de werkgelegenheid en voor sociale bescherming over de Europese pijler van sociale rechten, als bekrachtigd door de Raad op 13 oktober 2016,

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0391/2016),

A.  overwegende dat de EU snel en zichtbaar moet reageren op de toenemende frustratie en de zorgen van velen met betrekking tot onzekere levensvooruitzichten, werkloosheid, toenemende ongelijkheid en een gebrek aan kansen, met name voor jongeren; overwegende dat de openbare raadpleging over de Europese pijler van sociale rechten die de Commissie tot december 2016 heeft gehouden, heeft geleid tot een grondige reflectie over het bestaande sociale acquis en tot een ruim debat onder de sociale partners, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de civiele maatschappij en de EU-instellingen over de toekomst en de structuur van een Europees sociaal model voor de toekomst; overwegende dat dit debat kan helpen de aandacht te vestigen op de basiswaarden van de EU en het feit dat Europa in vergelijking met de rest van de wereld beschikt over geavanceerde arbeids- en sociale normen en socialezekerheidsstelsels; overwegende dat het debat over de Europese pijler van sociale rechten en de stappen die moeten worden ondernomen om deze te realiseren, ook kan helpen om het Europese project een stevigere fundering te geven en het gevoel van betrokkenheid van mensen bij het Europese-eenmakingsproces te vergroten;

B.  overwegende dat de EU verder een Europees sociaal model moet ontwikkelen dat is ingepast in een sociale markteconomie, dat mensen de teugels in handen geeft en dat duurzame welvaart en hoge productiviteit mogelijk maakt op basis van solidariteit, sociale rechtvaardigheid en gelijke kansen, een billijke welvaartsverdeling, solidariteit tussen de generaties, de rechtsstaat, non-discriminatie, gendergelijkheid, universele, kwalitatief hoogwaardig openbaaronderwijssystemen, kwaliteitsbanen en duurzame, banenrijke en inclusieve groei op de lange termijn, in overeenstemming met de wereldwijde doelstellingen voor duurzame ontwikkeling – een model dat werkelijk gericht is op volledige werkgelegenheid, dat adequate sociale bescherming en kwalitatief hoogstaande diensten garandeert voor iedereen en dat economische ongelijkheid bestrijdt, personen in kwetsbare situaties sterker maakt, armoede en sociale uitsluiting bestrijdt, participatie in het maatschappelijke en politieke leven bevordert en de levensomstandigheden van alle mensen in de EU verbetert, teneinde de doelstellingen en rechten te realiseren die zijn vastgesteld in de EU-Verdragen, het Handvest van de grondrechten en het Europees Sociaal Handvest;

C.  overwegende dat de Commissie zich heeft verplicht tot het verwerven van een sociale AAA-rating voor de EU en dat zij in het voorjaar van 2017 naar verwachting een voorstel zal indienen voor een Europese pijler van sociale rechten die goed functionerende en inclusieve arbeidsmarkten en verzorgingsstelsels zal bevorderen in de deelnemende lidstaten en zal dienen als kompas voor een hernieuwde opwaartse convergentie door i) de bestaande EU-wetgeving te actualiseren, ii) het EU-kader voor coördinatie van het economisch en sociaal beleid te verbeteren, onder andere door sociale benchmarking van de nationale hervormingsinspanningen, zonder de invoering van inefficiënte parallelle structuren, en iii) te voorzien in financiële steun hiervoor op nationaal en Europees niveau; overwegende dat het Parlement, dat rechtstreeks door de Europese burgers is gekozen, een fundamentele verantwoordelijkheid en rol heeft bij het vaststellen en aannemen van de Europese pijler van sociale rechten;

D.  overwegende dat economische en sociale beleidsmaatregelen bedoeld zijn voor het dienen van mensen, inclusief door het bevorderen van duurzame en maatschappelijk verantwoorde economische activiteiten op een gelijk speelveld, en dat mensen ook de belangrijkste factor zijn voor het concurrentievermogen van een bedrijf en de behoorlijke werking van de hele economie;

E.  overwegende dat de sociale dialoog positief kan bijdragen tot groei, werkgelegenheid en concurrentievermogen; overwegende dat de Unie verplicht is de rol van de sociale partners te erkennen en te bevorderen en de dialoog tussen de sociale partners te faciliteren, met inachtneming van hun autonomie, inclusief op het gebied van de vaststelling van de lonen, het recht op collectieve onderhandeling en het sluiten en handhaven van collectieve overeenkomsten en het recht op gezamenlijke acties in overeenstemming met de nationale wetten en praktijken; overwegende dat de Europese pijler van sociale rechten de sociale partners en de lidstaten ertoe moet aanmoedigen normen vast te stellen die hoger liggen dan degene die zijn overeengekomen op Europees niveau; overwegende dat de Commissie overleg pleegt met de sociale partners over de richting die kan worden ingeslagen met het optreden van de Unie op het gebied van sociaal beleid; overwegende dat continue ondersteuning nodig is voor de sociale dialoog op alle niveaus;

F.  overwegende dat het van cruciaal belang is dat bedrijven zich gedragen op maatschappelijk verantwoorde wijze en werkelijk rekening houden met duurzaamheid en de belangen van de samenleving; overwegende dat het waardevol is werknemers te betrekken bij de besluitvorming; overwegende dat ondernemingen van de sociale economie, bijvoorbeeld coöperaties, een goed voorbeeld zijn wat de creatie van kwaliteitsbanen, ondersteuning van sociale inclusie en bevordering van een participerende economie betreft;

G.  overwegende dat de fundamentele sociale rechten van toepassing zijn op alle mensen in de EU en dat de bestaande EU-wetgeving inzake arbeid en product- en dienstenmarkten van toepassing is op alle lidstaten; overwegende dat economische integratie de lidstaten van elkaar afhankelijk maakt wat hun capaciteit betreft om te zorgen voor behoorlijke arbeidsomstandigheden en de instandhouding van de sociale cohesie; overwegende dat een werkende interne markt een degelijke kern vereist van sociale rechten voor arbeiders, om te voorkomen dat er wordt geconcurreerd op basis van de arbeidsomstandigheden; overwegende dat het in de Verdragen vastgestelde subsidiariteitsprincipe actie op Unieniveau verantwoordt op basis van de schaal of effecten van de actie die wordt voorgesteld; overwegende dat het realiseren van de sociale doelstellingen van de EU ook afhangt van de nationale wetgeving en van goed ontwikkelde nationale sociale stelsels; overwegende dat regionale verschillen tussen de loonniveaus en de socialezekerheidsstelsels tot op zekere hoogte onontkoombaar zijn, maar dat erop moet worden toegezien dat dit geen neerwaartse druk creëert op de arbeids- en de leefomstandigheden; overwegende dat opwaartse sociale en economische convergentie erg belangrijk is voor de behoorlijke werking van de Unie; overwegende dat de Unie de nationale socialezekerheidsstelsels niet harmoniseert, maar coördineert, dat zij de ontwikkeling ervan bevordert en dat zij de efficiënte sociale bescherming faciliteert van personen die hun recht uitoefenen op vrij verkeer; overwegende dat de ontwikkelingen op het gebied van regelgeving gelijke pas moeten houden met de technologische en andere innovatie, om rechtszekerheid te bieden en economische ontwikkeling door eerlijke mededinging te bevorderen; overwegende dat de tenuitvoerlegging van de Europese pijler van sociale rechten actie zal vereisen op diverse niveaus, alsmede sectoroverschrijdende benaderingen en een volledige betrokkenheid van alle belanghebbenden; overwegende dat bij de bepalingen inzake de rusttijd van werknemers rekening moet worden gehouden, indien van toepassing, met een gemeenschappelijke wekelijkse rustdag die erkend wordt door de traditie en de gebruiken in het land of de regio;

H.  overwegende dat de Europese verzorgingsstaten moeten worden geactualiseerd bijgewerkt en versterkt om de opwaartse doorstroming naar en binnen de arbeidsmarkt te ondersteunen en om mensen gedurende hun hele leven economische zekerheid te geven; overwegende dat, nu de arbeidsmarkt complexer wordt, de welvaartsstaat uiteraard ook zijn mechanismen en instrumenten moet aanpassen om de verschillende sociale risico's die ontstaan, correct te beheren; overwegende dat dit actualiseringsproces ook de toegang van mensen tot de verzorgingsstaat en de interactie hiermee moet verbeteren en de toepassing moet faciliteren van de desbetreffende regels, inclusief voor kmo's; overwegende dat de rol van verzorgingsstaten evenwel ruimer is dan hetgeen betrekking heeft op de arbeidsmarkt; dat onder andere ook inbegrepen zijn: het laten functioneren van de socialezekerheidsstelsels, bestrijding van armoede en sociale exclusie en investering in onderwijs, kinderopvang, gezondheidszorg, sociale diensten en andere essentiële diensten; overwegende dat sociale investeringen die de ontwikkeling van mensen ondersteunen vanaf de prille kinderjaren tot op hoge leeftijd, een cruciale rol spelen om mensen in staat te stellen volledig te participeren in een maatschappij en economie van de 21e eeuw; overwegende dat een grote inspanning nodig zal zijn om de doelstelling van de Europa 2020-strategie inzake armoedevermindering en sociale inclusie te realiseren; overwegende dat huisvesting een nijpend probleem is in vele lidstaten en dat vele gezinnen een groot deel van hun beschikbare inkomen besteden aan de kosten van huisvesting en energie;

I.  overwegende dat conventie 202 van de IAO bepaalt dat de socialebeschermingsniveaus ten minste de volgende elementaire waarborgen inzake sociale zekerheid moeten bevatten: a) toegang tot een geheel van goederen en diensten die op nationaal niveau worden gedefinieerd, met name essentiële gezondheidszorgen, met inbegrip van kraamzorg, en die voldoen aan de criteria van beschikbaarheid, toegankelijkheid, aanvaardbaarheid en kwaliteit; b) fundamentele inkomenszekerheid voor kinderen die zich ten minste op een minimumniveau bevindt zoals bepaald op nationaal niveau en die de toegang verzekert tot voeding, onderwijs, verzorging en alle andere noodzakelijke goederen en diensten; c) fundamentele inkomenszekerheid die zich ten minste op een minimumniveau bevindt zoals bepaald op nationaal niveau, voor personen op actieve leeftijd die onvoldoende inkomen kunnen verwerven, in het bijzonder omwille van ziekte, werkloosheid, moederschap en invaliditeit; en d) fundamentele inkomenszekerheid voor ouderen die zich ten minste op een minimumniveau bevindt zoals bepaald op nationaal niveau; overwegende dat bij de Europese pijler van sociale rechten rekening moet worden gehouden met deze definitie en ernaar moet worden gestreefd om te garanderen dat deze essentiële aspecten van sociale bescherming volledig worden gerealiseerd en bij voorkeur overschreden in alle lidstaten; overwegende dat het Europees Economisch en Sociaal Comité een nuttige bijdrage in dit opzicht heeft geleverd door overeenstemming te bereiken over principes inzake effectieve en betrouwbare verzorgingsstelsels;

J.  overwegende dat alle EU-lidstaten aankijken tegen bepaalde uitdagingen op werkgelegenheids- en sociaal gebied; overwegende dat de realisatie van sociale rechten ook afhangt van beleid en instrumenten ter ondersteuning van territoriale cohesie, met name in regio's met ernstige en permanente natuurlijke, demografische of structurele economische handicaps, inclusief regio's met een lage bevolkingsdichtheid en een verspreide populatie of ultraperifere gebieden; overwegende dat meer strategische investering en steun voor cohesie nodig is in achtergestelde regio's, om ze concurrerender te maken, de sociaaleconomische structuur ervan te verbeteren en verdere demografische achteruitgang te voorkomen; overwegende dat de eurozone, gezien zijn huidige macro-economische kader, te maken heeft met specifieke uitdagingen om de werkgelegenheids- en sociale doelstellingen die in de Verdragen zijn vastgesteld, te behalen; overwegende dat het herstel van adequate sociaaleconomische zekerheid als compensatie voor deze toegenomen interne flexibiliteit de overweging kan vereisen van specifieke sociale doelstellingen, normen en/of financiële instrumenten op het niveau van de eurozone;

K.  overwegende dat de Europese arbeidsmarkten zich vaker ontwikkelen naar "atypische vormen" of "niet-standaardvormen" van werk zoals uitzendarbeid, onvrijwillig deeltijds werk, occasioneel werk, seizoensarbeid, oproepwerk, economisch afhankelijk zelfstandig werk of werk op basis van bemiddeling door digitale platforms; overwegende dat vaste banen evenwel het meeste blijven bijdragen tot meer werkgelegenheid, aangezien zij gedurende de afgelopen tweeënhalf jaar sneller groeien dan tijdelijke banen(28); overwegende dat de vraag naar arbeid diverser wordt dan in het verleden; overwegende dat dit in sommige gevallen gunstig kan zijn voor de productiviteit, het evenwicht tussen privé- en beroepsleven, doorstromingen naar de arbeidsmarkt en mogelijkheden inzake een tweede loopbaan voor wie daar behoefte aan heeft; overwegende echter dat sommige niet-standaardvormen van werk voortdurende economische onzekerheid en slechte arbeidsvoorwaarden omvatten, met name in termen van lagere en minder zekere inkomsten, minder mogelijkheden om op te komen voor zijn rechten, gebrek aan sociale en ziektekostenverzekeringen, gebrek aan professionele identiteit, gebrek aan loopbaanperspectieven en moeilijkheden om oproepwerk te combineren met privé- en gezinsleven; overwegende dat een dynamische arbeidsmarkt moet garanderen dat iedereen de mogelijkheid heeft om in zijn beroepsleven zijn of haar vaardigheden en bekwaamheden te gebruiken, onder andere op basis van gezonde en veilige werkomstandigheden, een actief arbeidsmarktbeleid en een actualisering van de vaardigheden in de loop van een leven, door middel van geregeld en een leven lang leren; overwegende dat de toepasselijke rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie de concepten arbeidsbetrekking en werknemer verduidelijkt voor de toepassing van de EU-wetgeving, onverminderd de nationale definities van werknemer, die zijn vastgesteld voor de toepassing van de nationale wet, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel;

L.  overwegende dat een actief arbeidsmarktbeleid, individuele verantwoordelijkheid en deelname aan een leven lang leren belangrijk zijn voor arbeidsmarktinclusie, hoewel werkloosheid in de meeste gevallen het gevolg is van een gebrek aan vacatures of andere omstandigheden die ontsnappen aan iemands controle;

M.  overwegende dat personen die verkeren in kwetsbare situaties of vaker te maken krijgen met discriminatie, zoals vrouwen, etnische minderheden, langetermijnwerklozen, ouderen en personen met een handicap, aanvullende maatregelen behoeven, zodat ze beter kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt en tijdens hun hele leven kunnen genieten van een waardige levensstandaard; overwegende dat de EU zich heeft verplicht tot de bouw van een Europa zonder belemmeringen voor de naar schatting 80 miljoenen personen met een handicap in de EU en dat de EU-doelstellingen inzake werkgelegenheid en terugdringing van de armoede niet zullen worden gerealiseerd, als personen met een handicap niet volledig in de economie en de samenleving worden geïntegreerd; overwegende dat het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap door de EU is geratificeerd en dat de principes hiervan bijgevolg in de pijler van sociale rechten moeten worden gemainstreamd; overwegende dat de negatieve gevolgen van de crisis op toegang tot gezondheidszorg vaak pas later zichtbaar zijn geworden en dat veel mensen geen toegang tot gezondheidszorg kunnen krijgen, zelfs als ze formeel het recht hebben op de diensten, met name omdat ze hun eigen bijdrage in de kosten niet kunnen betalen of te maken krijgen met wachtlijsten;

N.  overwegende dat vrouwen nog steeds te maken hebben met vele vormen van discriminatie in de EU en nog steeds ondervertegenwoordigd zijn op alle niveaus van besluitvorming;

O.  overwegende dat gendergelijkheid is vastgelegd in de EU-Verdragen en in het EU‑Handvest van de grondrechten en een kernwaarde is van de EU; overwegende, niettemin, dat vrouwen ondervertegenwoordigd blijven op de arbeidsmarkt in het algemeen (zo heeft 75,6 % van de mannen een baan tegenover 64,5 % van de vrouwen) en dat vrouwen oververtegenwoordigd zijn in deeltijdse banen en in de slechtstbetaalde sectoren, en bovendien minder betaald worden per uur, waardoor de loonkloof tussen mannen en vrouwen 16 % bedraagt en de pensioenkloof 39 %, evenwel met grote verschillen tussen de diverse lidstaten; overwegende dat gendergerelateerde discriminatie in aanwervingsprocedures in de lidstaten blijft bestaan, ook al is het opleidingsniveau van vrouwen intussen hoger dan dat van mannen;

P.  overwegende dat sociale rechten, diensten en een behoorlijk inkomen gendergerelateerde kwesties zijn, aangezien vrouwen vaker een slechtbetaalde baan hebben, een hoger risico op armoede lopen, sterker afhankelijk zijn van publieke en particuliere sociale diensten, en traditioneel de rol van zorgverlener voor kinderen en oudere familieleden en de primaire verantwoordelijkheid voor het huishouden op zich nemen, waardoor zij over het algemeen een lager pensioen krijgen;

Q.  overwegende dat de doelstellingen van Barcelona uit 2002 bij lange niet zijn bereikt, hoewel in het Handvest van de grondrechten staat dat kinderen recht hebben op bescherming en zorg, en dat dit aanzienlijke gevolgen heeft op het vlak van de arbeidsparticipatie van vrouwen, de gelijkheid van mannen en vrouwen, het evenwicht tussen werk en privéleven en armoede onder vrouwen;

R.  overwegende dat Europa veel verder kan gaan in het ontwikkelen van een cluster van sectoren die zijn gericht op het ondersteunen van de gezondheid, de kennis en het vermogen tot deelname aan de economie van mensen; overwegende dat er in de sector van op mensen gerichte diensten zoals onderwijs, gezondheidszorg, kinderopvang, andere verzorgingsdiensten en sport veel banen kunnen worden gecreëerd en dat deze sector niet mag worden beschouwd als een last voor de economie, maar eerder als een sleutelfactor voor duurzame welvaart;

S.  overwegende dat een strategische aanpak nodig is van de uitdagingen als gevolg van de veroudering en inkrimping van de EU-bevolking in de beroepsgeschikte leeftijd, met name wat toekomstige tekorten met betrekking tot bepaalde vaardigheden en toekomstige wanverhoudingen op de EU-arbeidsmarkt, alsmede de verwachte evolutie van de economische afhankelijkheidsratio's betreft, mede rekening houdend met legaal in de EU verblijvende burgers van derde landen; overwegende dat het belangrijk is mogelijkheden te bevorderen inzake arbeidsmobiliteit, met name onder jongeren, inclusief diegene die een beroepsopleiding volgen in het kader van het leerlingwezen;

1.  verzoekt de Commissie voort te bouwen op de herziening van het sociale acquis en van het EU-werkgelegenheids- en sociale beleid, alsmede op de resultaten van de openbare raadpleging van 2016 door voorstellen in te dienen voor een degelijke Europese pijler van sociale rechten die niet beperkt is tot een verklaring van principes of goede intenties, maar die de sociale rechten versterkt door middel van concrete, specifieke instrumenten (wetgeving, beleidsmechanismen en financiële instrumenten), om te zorgen voor een positieve impact op het leven van de burgers op korte en middellange termijn en steun mogelijk te maken voor de Europese eenmaking in de 21e eeuw, door de sociale doelstellingen van de Verdragen effectief te realiseren, de nationale verzorgingsstaten te ondersteunen, de cohesie, de solidariteit en de opwaartse convergentie van de economische en sociale resultaten te versterken, te zorgen voor passende sociale bescherming, de ongelijkheid te verminderen, de vooruitgang op het gebied van terugdringing van de armoede en sociale exclusie die al lang een feit had moeten zijn, te realiseren, de nationale hervormingsinspanningen te faciliteren door middel van benchmarks en te helpen de werking van de Economische en Monetaire Unie (EMU) en de interne markt van de EU te verbeteren;

2.  is van mening dat de Europese pijler van sociale rechten ook moet helpen om te zorgen voor een behoorlijke toepassing van de internationale arbeidsnormen en om het sociale acquis te actualiseren; is van mening dat de normen die in het kader van de Europese pijler van sociale rechten zullen worden vastgesteld, van toepassing moeten zijn op alle landen die deelnemen aan de eengemaakte markt, om een gelijk speelveld te behouden, en dat wetgeving, bestuursmechanismen en financiële instrumenten die relevant zijn om de normen te realiseren, van toepassing moeten zijn op alle EU-lidstaten; onderstreept het feit dat met de pijler van sociale rechten rekening moet worden gehouden bij de EU's economisch beleid; is van mening dat de specifieke beperkingen van het lidmaatschap van de eurozone vereisen dat bijkomende specifieke sociale streefdoelen en normen worden vastgesteld en dat financiële steun in verband hiermee op het niveau van de eurozone wordt overwogen, terwijl openheid voor de lidstaten die geen lid zijn van de eurozone, behouden blijft; wijst op het mogelijke gebruik van het mechanisme voor nauwere samenwerking krachtens artikel 20 van het VEU, om desgewenst een sterke Europese pijler van sociale rechten tot stand te brengen;

3.  benadrukt het feit dat de Europese pijler van sociale rechten mensen die wonen in de EU, moet uitrusten met krachtigere middelen om de controle te behouden over hun leven, zodat zij een waardig leven kunnen leiden en hun ambities kunnen waarmaken, door de diverse sociale risico's die zich gedurende hun leven voordoen, te milderen en mensen in staat te stellen volledig te participeren in de maatschappij en zich aan te passen aan de frequente technologische en economische veranderingen, inclusief door hun vaardigheden te verbeteren en door steun te verlenen voor ondernemerschap; onderstreept het feit dat de Europese pijler van sociale rechten de markten moet inschakelen voor de realisatie van welvaart, welzijn en duurzame ontwikkeling die door iedereen worden gedeeld, in de context van een sterk concurrerende sociale markteconomie die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, mede met gebruikmaking van een industrieel beleid op het niveau van de EU; is van mening dat de pijler dit moet doen door de sociale normen op dit gebied te bevorderen en de nationale verzorgingsstaten in staat te stellen de sociale cohesie en gelijkheid in de hele EU te behouden, door middel van adequate, toegankelijke en financieel duurzame socialebeschermingsstelsels en beleid inzake sociale inclusie; benadrukt het feit dat de pijler ook het vrije verkeer van werknemers moet faciliteren in een verregaandere en eerlijkere Europese arbeidsmarkt; wijst erop dat de Europese pijler van sociale rechten ook moet bijdragen tot het handhaven van de beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie en gelijke kansen door middel van werkgelegenheids- en sociaal beleid; beveelt aan dat de pijler zo de effectieve uitvoering mogelijk maakt van de bestaande sociale rechten en dat er, waar dit gerechtvaardigd is door nieuwe technologische en sociaaleconomische ontwikkelingen, nieuwe rechten mee worden vastgesteld; is van mening dat de pijler op deze manier ook de legitimiteit van de EU zal vergroten;

Actualisering van de bestaande arbeids- en sociale normen

4.  verzoekt de sociale partners en de Commissie samen te werken om een voorstel in te dienen voor een kaderrichtlijn over behoorlijke arbeidsomstandigheden in alle vormen van werk, met uitbreiding van de bestaande minimumnormen naar nieuwe soorten arbeidsbetrekkingen, op basis van een grondige effectbeoordeling; is van mening dat deze kaderrichtlijn de handhaving van de EU-wetgeving moet verbeteren, de rechtszekerheid binnen de hele interne markt moet vergroten en discriminatie moet voorkomen door de bestaande EU-wetgeving aan te vullen en voor elke werknemer een kernpakket afdwingbare rechten te garanderen, ongeacht het soort contract of arbeidsbetrekking, met onder andere gelijke behandeling, bescherming op het gebied van gezondheid en veiligheid, bescherming tijdens het moederschapsverlof, voorschriften op het gebied van werktijd en rusttijd, evenwicht tussen beroeps- en privéleven, toegang tot opleiding, ondersteuning op de werkvloer voor personen met een handicap, adequate rechten op het gebied van informatie, overleg en participatie, vrijheid van vereniging en vertegenwoordiging, collectieve onderhandelingen en collectieve actie; onderstreept het feit dat deze kaderrichtlijn van toepassing moet zijn op werknemers en alle werkenden met andere vormen van werk dan de standaardvorm, zonder noodzakelijkerwijze reeds bestaande richtlijnen te wijzigen; herinnert eraan dat de bestaande arbeidsrechten door de lidstaten worden toegepast overeenkomstig de nationale en de EU-wetgeving; vraagt ook een meer doelmatige en doeltreffende tenuitvoerlegging en controle van de bestaande arbeidsnormen, om de afdwingbaarheid van rechten te verbeteren en ongedeclareerd werk aan te pakken;

Arbeidsvoorwaarden

5.  erkent het feit dat een bepaalde diversiteit aan arbeidscontracten nuttig is om ervoor te zorgen dat werknemers en werkgevers elkaar op efficiënte wijze vinden; herinnert evenwel aan het risico van een tweedeling van de arbeidsmarkt en aan het gevaar dat mensen gevangen komen te zitten in onzekere contracten zonder tastbaar vooruitzicht op opwaartse transities; benadrukt het feit dat arbeidscontracten met een open einde belangrijk zijn voor de sociaaleconomische zekerheid en wijst op de voordelen die deze contracten werkgevers bieden in talrijke sectoren; steunt ook de bevordering van bedrijfsmodellen van de sociale economie; verzoekt de Commissie de richtlijn schriftelijke verklaringen (91/533/EEG) uit te breiden naar alle vormen van werk en arbeidsbetrekkingen; vraagt dat in de kaderrichtlijn over behoorlijke arbeidsomstandigheden ook de bestaande specifieke minimumnormen worden opgenomen die moeten worden gegarandeerd bij bepaalde specifieke arbeidsbetrekkingen, met name:

   a) passende inhoud op het gebied van leren en opleiding en behoorlijke arbeidsvoorwaarden voor stages, practica en leerlingplaatsen, om ervoor te zorgen dat zij waardevolle stapstenen zijn voor de overgang van onderwijs naar beroepsleven, overeenkomstig de bepalingen van de aanbeveling van de Raad inzake een kwaliteitskader voor stages, en dat zij beperkt zijn in de tijd en niet in de plaats komen van werk voor jongeren; een betaling die in verhouding staat tot het verrichte werk, de vaardigheden en de ervaring van de betrokkene en die stagiairs, praktikanten en leerlingen op de arbeidsmarkt buiten onderwijscurricula in staat stelt om rond te komen;
   b) voor werk op basis van bemiddeling door digitale platforms en andere vormen van economisch afhankelijke zelfstandige arbeid, een duidelijk onderscheid – voor de toepassing van de EU-wetgeving en onverminderd de nationale wetgeving – van personen die werkelijk zelfstandig zijn en personen met een arbeidsbetrekking, rekening houdend met Aanbeveling 198 van de IAO, die bepaalt dat het volstaat dat aan meerdere indicatoren is voldaan om van een arbeidsbetrekking te spreken; de status en essentiële verantwoordelijkheden van het platform, de cliënt en de persoon die het werk uitvoert, moeten bijgevolg worden verduidelijkt; minimumnormen voor samenwerkingsregels moeten ook worden ingevoerd, met volledige en uitgebreide informatie aan de dienstverlener over zijn of haar rechten en plichten, het bijbehorende socialebeschermingsniveau en de identiteit van de werkgever; werknemers en werkelijk zelfstandige personen die in dienst worden genomen via onlineplatforms, moeten analoge rechten hebben met de rest van de economie en beschermd zijn door participatie in socialezekerheids- en ziekteverzekeringstelsels; de lidstaten moeten zorgen voor goed toezicht op de voorwaarden van de arbeidsbetrekking of het dienstverleningscontract, zodat misbruik van de dominante positie door de eigenaar van het platform wordt voorkomen;
   c) beperkingen inzake oproepwerk: nulurencontracten mogen niet toegestaan zijn, gezien de extreme onzekerheid die zij inhouden;

6.  neemt kennis van de dalende inkomsten uit arbeid in Europa in de voorbij decennia; benadrukt het feit dat er een hernieuwde opwaartse sociale convergentie nodig is en dat genderloonkloof moet worden gedicht in de hele EU om de vraag aan te zwengelen, duurzame, inclusieve groei mogelijk te maken en de ongelijkheden te verkleinen; erkent het feit dat behoorlijke, leefbare lonen belangrijk zijn om armoede onder werkenden te voorkomen; verzoekt de Commissie actief een ruimer toepassingsgebied te ondersteunen van collectieve overeenkomsten in overeenstemming met de nationale tradities en praktijken van de lidstaten en met passende eerbiediging van de autonomie van de sociale partners; beveelt de vaststelling aan van loonondergrenzen in de vorm van een nationaal minimumloon, indien van toepassing, met passende eerbiediging van de praktijken van elke lidstaat en na overleg met de sociale partners; verzoekt de Commissie om te helpen bij de uitwisseling van beste praktijken op dit gebied;

7.  herinnert eraan dat het recht op gezonde en veilige werkomstandigheden ook bescherming omvat tegen risico's op het werk evenals beperkingen van de werktijd en bepalingen inzake minimale rustperioden en jaarlijkse vakantie; dringt er bij de lidstaten op aan de desbetreffende wetgeving volledig ten uitvoer te leggen; kijkt uit naar Commissievoorstellen voor concrete maatregelen om dit recht effectief voor alle werkenden te garanderen, inclusief seizoen- en loonarbeiders, met inbegrip van maatregelen ter voorkoming van geweld tegen vrouwen of intimidatie; merkt op dat deze maatregelen gebaseerd moeten zijn op een effectbeoordeling, rekening houdend met alle actuele kennis inzake gezondheids- en veiligheidsrisico's en tevens met nieuwe manieren van werken die zijn gekoppeld aan digitalisering en andere technologische ontwikkelingen;

8.  benadrukt het feit dat het recht op collectieve onderhandelingen en collectieve actie belangrijk is en een fundamenteel recht dat is vastgelegd in het primaire EU-recht; verwacht dat de Commissie de concrete steun opvoert voor het versterken en eerbiedigen van de sociale dialoog op alle niveaus en in alle sectoren, met name waar deze onvoldoende ontwikkeld is, waarbij zij rekening moet houden met de verschillende nationale praktijken; erkent de voordelen van het betrekken van werknemers bij het beheer van een onderneming, waaronder transnationale ondernemingen, en van de informatie, raadpleging en participatie van werknemers, mede om goed gebruik te maken van nieuwe organisatievormen van werk, te waarborgen dat werk betekenisvol en lonend is en te anticiperen op economische veranderingen; roept op tot monitoring van de toepassing van de Europese wetgeving inzake Europese ondernemingsraden en de informatie en raadpleging van werknemers en tot doeltreffende maatregelen die waarborgen dat de reorganisatie van ondernemingen op sociaal verantwoordelijke wijze plaatsvindt;

9.  benadrukt de noodzaak van uitgebreide, betrouwbare en regelmatig bijgewerkte gegevens over de kwaliteit van werk en werkgelegenheid die kunnen worden gebruikt voor het bewaken van de kwaliteit van werk en werkgelegenheid in de loop der tijd en als bewijs kunnen dienen voor het opstellen van beleid op dit gebied; dringt bij Eurofound aan op verdere ontwikkeling van zijn activiteiten bij het bewaken van de kwaliteit van banen en het werkzame leven bij zijn Europese enquêtes inzake de arbeidsomstandigheden op basis van zijn concept van de kwaliteit van banen, die bestaat uit verdiensten, vooruitzichten, fysieke omgeving, sociale omgeving, arbeidsintensiteit, gebruik van vaardigheden, discretie en kwaliteit van de werktijd; dringt bij Eurofound aan op de verdere ontwikkeling van onderzoek naar beleid, overeenkomsten met de sociale partners en ondernemingspraktijken die een betere kwaliteit van banen en het werkzame leven ondersteunen;

Adequate en duurzame sociale bescherming

10.  wijst erop dat de rechten inzake sociale bescherming individuele rechten zijn; steunt een meer geïntegreerde verstrekking van sociale uitkeringen en kwalitatief hoogwaardige sociale diensten als manier om de verzorgingsstaat begrijpelijker en toegankelijker te maken, zonder de sociale bescherming te verzwakken; benadrukt de noodzaak van toereikende sociale bescherming en sociale investeringen gedurende het gehele leven, zodat iedereen volledig kan deelnemen aan de samenleving en de economie en fatsoenlijke levensstandaarden worden behouden; wijst erop dat het belangrijk is de burgers te informeren over sociale rechten en over het potentieel van toegankelijke e-governmentoplossingen, met eventueel ook een Europese socialezekerheidskaart, met krachtige garanties inzake gegevensbescherming, die de coördinatie van de EU op het gebied van sociale zekerheid kan verbeteren en het individuele bewustzijn kan vergroten en ook mobiele werkenden kan helpen om duidelijkheid te verkrijgen over hun bijdragen en rechten in thuis- en gastlanden en om deze te vrijwaren en het werk kan faciliteren van nationale arbeidsinspecties; benadrukt het belang van gepersonaliseerde, persoonlijke ondersteuning, met name voor uitgesloten en kwetsbare huishoudens;

11.  is ervan overtuigd dat universele toegang tot snelle, kwalitatief hoogstaande en betaalbare preventieve en curatieve gezondheidszorg en tot geneesmiddelen belangrijk is; beschouwt dit als een recht dat moet worden gegarandeerd, ook in plattelandsgebieden en grensoverschrijdende regio's; benadrukt het feit dat alle inwoners gedekt moeten zijn door een ziekteverzekering; is ervan overtuigd dat een betere bescherming van de gezondheid en de voorkoming van ziekten een overduidelijke sociale investering is die zichzelf terugbetaalt, ook door gezonder ouder worden;

12.  is zich ervan bewust dat de toenemende levensverwachting en inkrimping van de beroepsbevolking een uitdaging vormen voor de duurzaamheid en toereikendheid van de pensioenstelsels en de solidariteit tussen generaties; merkt op dat het dichten van de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen in dit verband tevens een prioriteit moet zijn; herhaalt eens te meer dat het beste antwoord is de algemene activiteitsgraad te verhogen door middel van werkgelegenheidsmodellen die zijn gekoppeld aan volledige pensioendekking en met bijzondere aandacht voor de jongere generatie en diegenen die het meest zijn uitgesloten van de arbeidsmarkt; is van mening dat de pensioengerechtigde leeftijd naast de levensverwachting andere factoren moet weerspiegelen, die moeten worden gedefinieerd op nationaal niveau, onder andere ontwikkelingen op het gebied van productiviteit, de economischeafhankelijkheidsratio en verschillen wat de zwaarte van het werk betreft; herinnert aan het belang van investeringen in actief ouder worden en van regelingen waarmee mensen die de pensioenleeftijd hebben bereikt, de optie krijgen om te blijven werken op hun eigen gewenste intensiteitsniveau, terwijl ze gedeeltelijk gebruik kunnen maken van hun pensioen, als zij minder dan voltijds werken;

13.  verzoekt de Commissie om een grondige analyse uit te voeren van de beste praktijken als hulp voor de lidstaten bij de berekening van de minimumpensioenen;

14.  beveelt aan dat alle werkenden gedekt zijn door een verzekering tegen werkloosheid of onvrijwillig deeltijds werk, inclusief hulp bij het zoeken van een baan en investering in opleiding of omscholing afhankelijk van de voorwaarden die elke lidstaat in overleg met de sociale partners heeft vastgelegd; herinnert eraan dat adequate werkloosheidsuitkeringen ervoor zorgen dat werknemers en werkgevers elkaar gemakkelijker kunnen vinden en bijgevolg nuttig zijn voor de productiviteit, terwijl zij ook een sleutelrol spelen voor de voorkoming en terugdringing van armoede; is van mening dat de Europese pijler van sociale rechten kwaliteitsbenchmarks moet aanbevelen voor de nationale verzekeringsregelingen tegen werkloosheid, met name met betrekking tot de dekking ervan, de activeringsvereisten, een koppeling tussen de duur van de steunverlening en de gemiddelde nationale duur van een zoektocht naar werk en de kwaliteit van de steun die wordt verleend door arbeidsbureaus;

15.  wijst op het belang van toereikende regelingen inzake een minimuminkomen voor het behouden van de menselijke waardigheid en het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting en op de rol ervan als vorm van sociale investering om mensen in staat te stellen te participeren in de maatschappij, opleiding te volgen en/of werk te zoeken; verzoekt de Commissie en de lidstaten regelingen inzake een minimuminkomen in de Europese Unie te beoordelen, inclusief de vraag of de regelingen gezinnen in staat stellen te voorzien in hun behoeften; verzoekt de Commissie en de lidstaten op basis hiervan de wijze en middelen te evalueren om te voorzien in een adequaat minimuminkomen in alle lidstaten en bijkomende stappen te overwegen om sociale convergentie in de hele Europese Unie te ondersteunen, rekening houdend met de economische en sociale omstandigheden van elke lidstaat, alsmede met de nationale praktijken en tradities;

16.  benadrukt het feit dat de rechten van personen met een handicap moeten worden geïntegreerd in de gehele sociale pijler met een op mensenrechten gebaseerde aanpak die overeenkomt met de verplichtingen van de EU en van de lidstaten op grond van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; is van mening dat de bepalingen ten minste het volgende moeten omvatten:

   het recht op fatsoenlijk en belemmeringsvrij werk in volledig inclusieve, open en toegankelijke werkomgevingen en arbeidsmarkten;
   diensten en een minimale inkomenszekerheid die is aangepast aan specifieke individuele behoeften, waarmee een behoorlijk levenspeil en sociale inclusie wordt geboden;
   garantie van vrij verkeer en de overdraagbaarheid van diensten tussen de lidstaten van de EU;
   inclusief onderwijs en inclusieve opleiding, waaronder voorzieningen voor toereikende digitale geletterdheid;
   specifieke bepalingen inzake de bescherming tegen uitbuiting en gedwongen arbeid van personen met een handicap, met name onder personen met een intellectuele en psychosociale handicap en personen van wie de handelingsbevoegdheid is ontnomen;

17.  merkt met bezorgdheid op dat de beschikbaarheid en betaalbaarheid van langdurige zorg een groot probleem blijven in Europa, waardoor personen met familiale zorgtaken thuis vast komen te zitten en hen wordt belet hun carrière na te streven; betreurt veel voorkomend misbruik van zorgverleners die in dienst zijn van arbeidsbureaus of op informele basis; beschouwt toegang tot kwalitatief hoogstaande en betaalbare diensten op het gebied van langetermijnverzorging, inclusief thuisverzorging en regelingen voor een onafhankelijk leven, als een recht dat moet worden gegarandeerd met de steun van naar behoren gekwalificeerde beroepsbeoefenaren die werken tegen behoorlijke voorwaarden; is van mening dat er daarom passende overheidsdiensten en steun moeten worden ingevoerd voor huishoudens, in het bijzonder voor huishoudens met een laag inkomen, om institutionalisering en het risico op armoede te voorkomen; herhaalt zijn verzoek om wetgeving inzake zorgverlof om het effect op loon en sociale rechten te beperken, wanneer werknemers tijdelijk de zorg op zich moeten nemen van verwanten; verzoekt de Commissie een concreet actieplan op dit gebied op te stellen, inclusief doelstellingen inzake zorg voor ouderen, personen met een handicap en andere afhankelijke personen, vergelijkbaar met de Barcelona-doelstellingen, met toezichtsmiddelen die de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid moeten meten; roept ook op tot meer delen en invoeren van beste prakrijken op dit gebied;

18.  beschouwt kinderarmoede als een belangrijke kwestie, waartegen Europa alles uit de kast moet halen; benadrukt het feit dat het recht op universele onderwijs-, gezondheids- en socialezekerheidsstelsels een basisvoorwaarde is voor de bestrijding van armoede, met name onder kinderen; met deze doelstelling in gedachte, verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor de snelle tenuitvoerlegging van de aanbeveling van 2013 over "Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken" en concrete stappen te ondernemen voor een kindergarantie in alle lidstaten, zodat elk kind dat momenteel het risico loopt van armoede, toegang heeft tot gratis gezondheidszorg, gratis onderwijs, gratis kinderopvang, behoorlijke huisvesting en gezonde voeding; wijst op de noodzakelijke koppeling met programma's die ondersteuning en mogelijkheden bieden voor de ouders om te ontkomen aan situaties van sociale uitsluiting en om te integreren op de arbeidsmarkt; erkent dat dit beleid toereikende financiering vereist op nationaal niveau en steun uit het Europees Structureel en Investeringsfonds;

19.  verzoekt de lidstaten het recht op behoorlijke huisvesting te realiseren door te zorgen voor toegang tot kwalitatief hoogwaardige en betaalbare huisvesting van afdoende grootte voor iedereen, om dakloosheid te voorkomen en te verminderen, met het oog op de geleidelijke eliminatie ervan; dringt er bij hen op aan wetgeving en/of andere maatregelen die nodig zijn, vast te stellen om te garanderen dat toegang tot sociale woningen of passende huisvestingstoelagen worden verstrekt aan behoeftigen, inclusief vanzelfsprekend dakloze personen en gezinnen, en dat kwetsbare mensen en arme gezinnen worden beschermd tegen uitzetting of hun alternatieve huisvesting wordt aangeboden; vraagt dat de verstrekking van huisvesting wordt gecombineerd met toepasselijke sociale diensten die sociale en economische inclusie ondersteunen; vraagt dat effectieve maatregelen worden genomen om jongeren met een laag inkomen te helpen een gezin te starten; benadrukt dat investeringen in energie-efficiënte sociale huisvesting een win-winsituatie is voor banen, het milieu, vermindering van energie-armoede en de realisatie van sociale rechten; vraagt dat meer gebruik wordt gemaakt van toepasselijke Europese financieringsinstrumenten voor het ondersteunen van stadsvernieuwing en de verstrekking van betaalbare, toegankelijke en energie-efficiënte huisvesting en voor de bevordering van de ontwikkeling van sociale huisvesting in regio's waar deze onderontwikkeld is; vraagt de afschaffing van alle vormen van strafbaarstelling van armoede, zoals maatregelen met oneerlijke sancties voor dakloosheid of andere vormen van materiële deprivatie;

20.  vraagt passende maatregelen, inclusief, indien dit na evaluatie nodig blijkt, verbeteringen in de wetgeving, om de beschikbaarheid en toegang voor iedereen te garanderen tot kwalitatief hoogstaande en betaalbare sociale diensten van algemeen belang en andere diensten van algemeen belang of essentiële diensten, bijvoorbeeld watervoorziening, afvalbeheer, onderwijs, gezondheidszorg, e-communicatie en hogesnelheidsbreedband, energie, openbaar vervoer en financiële diensten; wijst op de belangrijke rol die wordt gespeeld door goed uitgeruste en goed bemande aanbieders in de openbare sector en sociale ondernemingen en organisaties zonder winstoogmerk op dit gebied, omdat hun primaire doelstelling een positieve sociale impact is; wijst ook op de belangrijke rol die wordt gespeeld door ondernemingen van de sociale economie met betrekking tot het verstrekken van deze diensten en het inclusiever maken van de arbeidsmarkt; vraagt dat de bestaande rechtsonzekerheden worden weggenomen die overheidsinstanties ervaren bij de financiering van sociale diensten van algemeen belang; steunt het gebruik van sociale criteria bij overheidsopdrachten; herinnert eraan dat met name plattelandsgebieden blijvend steun nodig hebben om hun infrastructuur te moderniseren en het economisch dynamisme te behouden; wijst ook op het belangrijke karakter van financiële opvoeding, die helpt te voorkomen dat gezinnen te veel schulden krijgen, en juridische bijstand en andere mechanismen om schuldenaars te beschermen en te steunen tegen roofpraktijken en hun een tweede kans te bieden;

Gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt

21.  is van mening dat in onze steeds digitaler wordende wereld laagopgeleide mensen niet alleen slechtere werkgelegenheidskansen hebben, maar ook kwetsbaarder zijn voor langdurige werkloosheid en meer moeite hebben om toegang te krijgen tot diensten en volledig deel te nemen aan de samenleving, een situatie die niet alleen slecht is voor het individu, maar ook zeer kostbaar is voor de economie en de samenleving als geheel; steunt daarom een vaardighedengarantie, als nieuw recht voor iedereen, in elke levensfase, om fundamentele vaardigheden te verwerven voor de 21e eeuw, inclusief geletterdheid, wiskundige onderlegdheid en digitale en mediavaardigheden, kritisch denken, sociale vaardigheden en vaardigheden die nodig zijn voor de groene en circulaire economie, rekening houdend met opkomende industrieën en belangrijke groeisectoren, met de garantie van volledige openstelling voor personen in situaties van achterstelling, inclusief personen met een handicap, asielzoekers, langdurig werklozen en ondervertegenwoordigde groepen; benadrukt het feit dat onderwijsstelsels inclusief moeten zijn en kwalitatief hoogstaand onderwijs moeten verstrekken aan de hele bevolking, om mensen in staat te stellen actieve Europese burgers te zijn, tijdens hun leven te leren en zich aan te passen en te reageren op de behoeften van de maatschappij en de arbeidsmarkt; is van mening dat de voltooiing van secundair onderwijs in het Europa van de 21e eeuw verplicht moet zijn en dat er relevante programma's beschikbaar moeten zijn om een nieuwe kans te bieden aan al die jongeren die de basis- of middelbare school voortijdig hebben verlaten; is van mening dat de vaardighedengarantie tevens de individuele beoordeling moet omvatten van de leerbehoeften, evenals een kwalitatief hoogwaardig leeraanbod en systematische validatie van verworven vaardigheden en competenties, zodat ze eenvoudig kunnen worden erkend op de arbeidsmarkt; wijst erop dat algemene toegang moet worden gegarandeerd tot breedband om digitale geletterdheid mogelijk te maken; wijst erop dat de vaardighedengarantie een belangrijke sociale investering is, die een behoorlijke tenuitvoerlegging en passende financiering vereist, mede met steun uit het Europees Structureel en Investeringsfonds;

22.  maakt zich zorgen over de verspreiding van sociaaleconomische onzekerheid en de verslechtering van de arbeidsomstandigheden voor vele werknemers; erkent het feit dat vele werkenden met andere vormen van werk dan de standaardvorm moeilijkheden ondervinden om hun rechten op het werk uit te oefenen of toegang te verkrijgen tot socialezekerheidsuitkeringen en dat vrouwen en migranten in onevenredige mate door dit probleem worden getroffen; verzoekt de Commissie nauw toezicht te houden op de tenuitvoerlegging en handhaving van de richtlijn betreffende arbeid voor bepaalde tijd, de richtlijn betreffende deeltijdarbeid en de richtlijn betreffende uitzendwerk; vraagt de Commissie en de lidstaten stappen te ondernemen om de meeneembaarheid van bij verschillende activiteiten verworven sociale rechten te verbeteren; benadrukt het feit dat het belangrijk is te zorgen voor voldoende capaciteit om op het niveau van de lidstaten passende sociale bescherming te bieden aan mensen met alle vormen van werk, zowel standaard- en niet-standaardarbeidsverhoudingen als zelfstandig werk; verzoekt de Commissie een aanbeveling hierover in te dienen; is met name van mening dat

   a) de lidstaten moeten de socialezekerheidsstelsels zo organiseren dat iedereen, in alle vormen van werk, arbeidsverhoudingen en zelfstandig werk, rechten kan accumuleren die inkomenszekerheid bieden in situaties als werkloosheid, onvrijwillig deeltijds werk, gezondheidsproblemen, hoge leeftijd of loopbaanonderbrekingen voor de opvoeding van kinderen en andere zorgactiviteiten of in geval van opleiding;
   b) vanaf zijn eerste intrede op de arbeidsmarkt moet iedereen, in alle vormen van werk, arbeidsverhoudingen en zelfstandig werk een persoonlijke activiteitsrekening hebben, die gemakkelijk toegankelijk moet zijn via persoonlijk contact en elektronische, naar behoren rekening houdend met de behoeften van personen met een handicap, waar zij hun opgebouwde sociale uitkeringen en andere sociale rechten kunnen opzoeken, inclusief op een leven lang leren, en waar zij informatie kunnen vinden over de eventuele meeneembaarheid hiervan naar andere landen; deze persoonlijke activiteitsrekeningen moeten ter beschikking worden gesteld op kostenefficiënte wijze en adequate gegevensbescherming moet gegarandeerd zijn;
   c) digitale platformen en andere intermediairs moeten een verplichting hebben om alle werkzaamheden die via hen worden ondernomen, te rapporteren aan de bevoegde autoriteiten om zo toereikende bijdragen en bescherming te waarborgen door middel van sociale en gezondheidsverzekering voor alle werkenden;

23.  wijst erop dat professionele omschakelingen passende investeringen vereisen, zowel in de institutionele capaciteit van de openbare diensten voor arbeidsvoorziening als om te helpen bij de individuele zoektocht naar werk en bijscholing in een zo vroeg mogelijk stadium; is van mening dat actief arbeidsmarktbeleid, bijvoorbeeld assistentie bij opleiding en plaatsing, een nuttig instrument is om werklozen weer aan het werk te krijgen, ongeacht hun leeftijd; herinnert aan de nuttige rol van het Europees Sociaal Fonds bij de ondersteuning van actief beleid voor de arbeidsmarkt in heel Europa en van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, dat bijscholing en herintreding ondersteunt in geval van regionale economische schokken en massaontslagen; herinnert voorts aan de belangrijke rol die wordt gespeeld door socialezekerheidsstelsels met betrekking tot het ondersteunen van veilige transities; benadrukt dat het behoud en de meeneembaarheid van sociale rechten die zijn opgebouwd tijdens de carrière en de levenscyclus, moeten worden gewaarborgd om de overgang tussen banen en beroepen te vereenvoudigen;

24.  benadrukt het feit dat een proactief werkgelegenheidsbeleid overheidssteun veronderstelt voor zich ontwikkelende sectoren met een aanzienlijk werkgelegenheidspotentieel en dat in vele landen ook de rol moet worden verruimd van de openbare arbeidsbureaus en moet worden gegarandeerd dat zij beschikken over adequate capaciteit voor rechtstreeks contact met het bedrijfsleven, zodat omscholing en andere steun voor werkzoekenden wordt verstrekt overeenkomstig het profiel van de werkzoekende en de behoeften van de lokale economie; vraagt de volledige tenuitvoerlegging van de Jongerengarantie voor iedereen onder de leeftijd van 30, met speciale aandacht voor kwalitatief hoogwaardige aanbiedingen en doeltreffend bereik van alle NEET's, en van de aanbeveling van de Raad inzake langetermijnwerklozen, waaronder door middel van de ontwikkeling van aanvullende maatregelen die noodzakelijk zijn om te waarborgen dat dit beleid toegankelijk is voor mensen met ondersteuningsbehoeften; benadrukt het feit dat rekening moet worden gehouden met de behoeften van oudere werkenden en werkzoekenden en dat samenwerking tussen jongere en oudere werkenden moet worden bevorderd; wijst erop dat deze beleidsmaatregelen belangrijke structurele hervormingen en sociale investeringen zijn die passende financiering behoeven, zowel op Europees als op nationaal niveau, inclusief van het Europees Sociaal Fonds, het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en/of andere instrumenten;

25.  brengt in herinnering dat vrouwen een groter risico lopen op onzeker en slecht betaald werk en op loopbaanonderbrekingen en dat dit gevolgen heeft voor hun hele leven; is van mening dat dringend beslissende vooruitgang nodig is op het gebied van gendergelijkheid en het evenwicht tussen werk en privéleven, om hardnekkige discriminatie te elimineren; verwacht Commissie voorstellen op dit gebied, overeenkomstig de aankondiging in het werkprogramma van de Commissie voor 2017, met name met betrekking tot het volgende:

   a) bestaande mechanismen voor het garanderen van gelijke behandeling van mannen en vrouwen moeten worden versterkt, dat blijvende genderkloven op het gebied van verloning en pensioenen moeten worden gedicht en dat de segregatie op de arbeidsmarkt moet worden verminderd; hiertoe moet de tenuitvoerlegging en handhaving worden gecontroleerd van Richtlijn 2006/54/EG en indien nodig moet de richtlijn worden herzien; het Europees pact voor gendergelijkheid (2011-2020) en Strategisch engagement voor gendergelijkheid 2016-2019 moeten worden voortgezet, mede via jaarlijkse gendergelijkheidsverslagen;
   b) er is behoefte aan nieuwe, effectieve maatregelen zowel op nationaal als op Europees niveau voor de combinatie van werk-, gezins- en privéleven, inclusief wetgevingsvoorstellen over moederschapsverlof, vaderschapsverlof, ouderschapsverlof, zorgverlof, toegang tot kwalitatief hoogstaande zorgverlening en flexibele arbeidstijdregelingen; er moet een gelijk gebruik worden aangemoedigd van de verlofregelingen door mannen en vrouwen in alle categorieën werkenden, teneinde de toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt en hun positie op de arbeidsmarkt te verbeteren, de rol van vaders bij de opvoeding van hun kinderen te vergroten en het evenwicht tussen werk en privéleven te faciliteren; de Commissie moet de lidstaten ook ondersteunen bij het uitwisselen en overnemen van goede praktijken;

26.  herinnert eraan dat het Handvest van de grondrechten van de EU elke discriminatie op gronden als geslacht, ras, kleur, etnische of sociale herkomst, genetische trekken, taal, religie of geloof, politieke of andere opinie, het behoren tot een nationale minderheid, eigendom, geboorte, invaliditeit, leeftijd of seksuele oriëntatie verbiedt; benadrukt het feit dat iedereen gelijke kansen moet genieten gedurende zijn hele leven, inclusief bij het zoeken naar werk en op het werk; wijst erop dat de Richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep (2000/78/EG) en de Richtlijn inzake rassengelijkheid (2000/43/EG) behoorlijk ten uitvoer moeten worden gelegd; dringt er bij de lidstaten op aan de tenuitvoerlegging te bespoedigen en bij de Commissie de handhaving te evalueren van de bestaande maatregelen voor het garanderen van non-discriminatie en gelijke kansen en voor een verbeterde arbeidsmarktparticipatie en sociale integratie van ondervertegenwoordigde groepen; verzoekt de Commissie indien nodig nieuwe, concrete aanbevelingen of andere maatregelen op dit gebied in te dienen; herinnert eraan dat de in 2008 voorgestelde en nog niet goedgekeurde richtlijn inzake gelijke behandeling een ontbrekend element is in de wetgeving op het gebied van non-discriminatie; vestigt de aandacht op de Europese en nationale rechtspraak waarin wordt aangegeven dat er een verplichting tot redelijke aanpassing voor alle discriminatiegronden moet worden vastgelegd in de EU- en de nationale wetgeving, op voorwaarde dat deze geen onevenredige belasting veroorzaakt voor werkgevers en dienstverleners; roept de Commissie ertoe op de rechtskaders en het beleid van de lidstaten te monitoren overeenkomstig de toepasselijke EU-wetgeving om ervoor te zorgen dat integratie, gelijke behandeling en behoorlijke werkomstandigheden gegarandeerd zijn voor alle personen met de status van vluchteling; benadrukt dat toegang tot de rechter en bescherming moet worden gewaarborgd voor alle slachtoffers van uitbuiting en discriminatie;

Werknemersmobiliteit

27.  beklemtoont dat het vrije verkeer van personen een van de grootste verworvenheden van de EU is en dat het vrije verkeer van werknemers een hoeksteen is van de interne markt, die een belangrijke rol speelt voor de bevordering van de convergentie en de integratie onder de lidstaten; onderstreept het feit dat mobiliteit binnen de EU een mogelijkheid is en een grondrecht is waarvan de uitoefening moet worden ondersteund, mede door middel van een vlot werkend systeem voor de coördinatie van de sociale zekerheid; verzoekt om een behoorlijke tenuitvoerlegging en handhaving van de EU-regels inzake de mobiliteit van werknemers en de grensoverschrijdende verstrekking van diensten; vraagt bovendien dat steun voor arbeidsmobiliteit wordt verstrekt door middel van adequaat taalonderwijs op alle onderwijsniveaus, betere vergelijkbaarheid van onderwijsstelsels en erkenning van beroepskwalificaties, gemakkelijk verkrijgbare informatie over de rechten en plichten van mobiele werkenden en maatregelen voor het garanderen van behoorlijke arbeidsvoorwaarden en effectieve samenwerking tussen de openbare arbeidsbureaus in heel Europa; merkt op dat mobiliteit niet het resultaat mag zijn van onbehoorlijke werkkansen of ontoereikende sociale bescherming in de thuisregio van werkenden, omdat een aanhoudende uitstroom van arbeidskrachten hinderlijk kan zijn voor de economische convergentie; wijst er daarom op dat het cohesiebeleid en andere instrumenten voor een territoriaal evenwichtige economische ontwikkeling belangrijk zijn; is van mening dat arbeidsmobiliteit niet mag worden misbruikt om de sociale normen van gastlanden te ondermijnen door middel van fraude of omzeiling van de wet; beklemtoont het feit dat mobiele werknemers meestal een nettobijdrage leveren aan de overheidsbegrotingen van hun gastland; roept op tot adequate investeringen in overheidsdiensten in gebieden die te maken krijgen met een bevolkingsaanwas en wijst op de steun die in verband hiermee kan worden verstrekt door het Europees Sociaal Fonds;

28.  roept de EU en de lidstaten op de sociale gevolgen van mobiliteit voor het toenemende aantal transnationale gezinnen in acht te nemen, bijvoorbeeld door te voorzien in verlofmogelijkheden voor zorgverlening aan een gezinslid in een ander land en door de overdraagbaarheid en vergelijkbaarheid van onderwijsstelsels te garanderen, wat de mobiliteit betreft van kinderen van schoolgaande leeftijd;

29.  roept de lidstaten op werkgevers te verplichten mobiele EU-burgers een arbeidsovereenkomst te verstrekken in een taal die zij verstaan, teneinde arbeidsovereenkomsten begrijpelijk te maken voor de werknemers;

De middelen opbouwen om resultaten te realiseren in de praktijk

30.  verzoekt de Commissie voort te bouwen op de resultaten van de openbare raadpleging en op de adviezen van de EU-instellingen door een duidelijke routekaart in te dienen met concrete maatregelen voor een volledige praktische tenuitvoerlegging van de Europese pijler van sociale rechten en een onvoorwaardelijk nastreven van de sociale doelstellingen van de Verdragen; wijst erop dat, om de fundamentele sociale rechten te beschermen, bepalingen als de artikelen 8, 9 en 10 van het VWEU naar behoren moeten worden toegepast, in de beleidsvoering van de EU en alle acties van de EU-instellingen, inclusief door middel van sociaaleffectbeoordelingen;

31.  verzoekt om de opname van een sociaal protocol in de Verdragen als deze worden herzien, teneinde de sociale grondrechten met betrekking tot economische vrijheden te versterken;

32.  verzoekt de lidstaten het herziene Europees Sociaal Handvest en het Europees Verdrag inzake sociale zekerheid (ETS nr. 78) te ondertekenen en ratificeren; moedigt de Commissie ertoe aan te onderzoeken welke stappen moeten worden ondernomen om de Europese Unie te laten toetreden tot het herziene handvest en hiervoor een tijdsschema voor te stellen;

33.  verzoekt de Commissie om gendermainstreaming als een integraal onderdeel van de Europese pijler van sociale rechten op te nemen en om systematische genderimpactbeoordelingen als onderdeel van de beoordeling van de eerbiediging van de grondrechten in te voeren;

34.  maakt zich zorgen over de voortdurende negatieve impact van de aanhoudende economische crisis die Europa heeft doorgemaakt in de eerste helft van het decennium en die op sommige landen een grotere impact heeft gehad dan op andere; is van mening dat het streefdoel van opwaartse economische en sociale convergentie moet worden ondersteund door een reeks doelstellingen, voortbouwend op de Europa 2020-strategie en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling, om te dienen als leidraad voor de coördinatie van het economische, werkgelegenheids- en sociale beleid in de EU en als kompas voor de eurozone, waar bijzondere aandacht aan opwaartse economische en sociale convergentie moet worden besteed;

35.  vestigt de aandacht op de tweerichtingsverbinding tussen sociale omstandigheden en economische prestaties; vraagt dat direct en op transparante wijze rekening wordt gehouden met de Europa 2020-doelstellingen, het bestaande scorebord van essentiële werkgelegenheids- en sociale indicatoren in het gezamenlijk werkgelegenheidsverslag en de eventuele nieuwe convergentiecode bij de formulering van landspecifieke aanbevelingen en de aanbeveling voor de eurozone, alsmede bij het gebruik van EU-instrumenten; meent dat met het oog hierop ook de instrumenten van de Europese werkgelegenheidsstrategie en de sociale open coördinatiemethode moeten worden versterkt; dringt aan op een sterkere rol voor de macro-economische dialoog met de sociale partners bij het formuleren van de economische beleidsmix op Europees niveau; is van mening dat macrosociaal toezicht van groot belang is om ervoor te zorgen dat economische onevenwichtigheden niet worden verminderd ten koste van de werkgelegenheids- en sociale situatie en om neerwaartse concurrentie te voorkomen met betrekking tot de sociale normen in de EU; verzoekt nogmaals om een Europese agenda van hervormingen en investeringen om op basis van kwaliteitsvolle banen en productiviteit het groeipotentieel te versterken, om billijke, robuuste, doeltreffende en duurzame socialezekerheidsstelsels te bevorderen en om binnen de economieën van de lidstaten een duurzame overgang naar meer hulpbronnenefficiëntie te bewerkstelligen;

36.  is van oordeel dat het stimuleren van arbeidsmarktparticipatie van vrouwen en hun economische onafhankelijkheid van cruciaal belang is voor het behalen van de doelstelling van de Europa 2020-strategie van een algemene arbeidsparticipatie van 75 % en dat dit het bbp zou doen toenemen; verzoekt de Commissie en de lidstaten dan ook om een krachtiger beleid en meer investeringen ter ondersteuning van vrouwen in hoogwaardige banen, met name in sectoren en posities waar vrouwen ondervertegenwoordigd zijn, zoals in de wetenschap, technologie, techniek en wiskunde (STEM), de groene economie, of seniormanagementfuncties in alle sectoren;

37.  merkt op dat vrouwen en meisjes onevenredig zwaar getroffen worden door armoede en sociale uitsluiting, en roept op tot hernieuwde politieke impulsen voor een ambitieuze Europese strategie ter bestrijding van armoede, en nieuwe toezeggingen om de doelstellingen van Europa 2020 inzake armoedebestrijding te halen; spoort de lidstaten ertoe aan gedetailleerde nationale strategieën voor armoedebestrijding te ontwikkelen, en dringt er bij de Commissie op aan armoedevermindering te benadrukken in het kader van het Europees semester;

38.  verzoekt de lidstaten en de Commissie zich in te zetten voor het garanderen van een passend niveau van de sociale investeringen die essentieel zijn voor de cohesie van de samenleving en een duidelijke positieve impact hebben op de economische groei op korte en lange termijn (bijvoorbeeld kinderopvang, onderwijs, de jongerengarantie en de vaardighedengarantie); is van mening dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de overheidsuitgaven ook rekening moet worden gehouden met deze kwestie;

39.  herhaalt zijn verzoek om gezamenlijke vergaderingen van de Raad Epsco en de Raad Ecofin om het sociaaleconomisch beleid beter te coördineren, evenals zijn verzoek om regelmatige vergaderingen van de ministers van Werkgelegenheid en Sociale Zaken van de eurozone om beleidscoördinatie binnen de eurozone te verbeteren en sociale onevenwichtigheden naar behoren aan te pakken;

40.  wijst erop dat de hedendaagse fenomenen van kapitaalintensieve productie en de aanzienlijke bijdrage van immateriële activa aan het creëren van meerwaarde enerzijds, en hoge ongelijkheids- en werkloosheidscijfers, een toenemende verspreiding van atypisch werk en een steeds kleiner aandeel van arbeid in het totale inkomen anderzijds, een verruiming nodig maken van de financiële basis van zorgstelsels, met fiscale neutraliteit, om behoorlijke sociale bescherming en kwalitatief hoogstaande diensten te bieden voor iedereen; is van mening dat hiervoor met name moet worden overgeschakeld op andere bronnen van belastinginkomsten; dringt er bij de lidstaten op aan hun behoeften op dit gebied te evalueren; herinnert eraan dat de accumulatie van socialezekerheidsrechten door middel van werk een belangrijk aspect van behoorlijk werk is en aanzienlijk bijdraagt tot economische en sociale stabiliteit; wijst er evenwel op dat de huidige belastingwig op arbeid kan worden verminderd en tegelijk de duurzaamheid en toereikendheid van nationale socialezekerheidsstelsels kan worden gegarandeerd; beklemtoont eveneens het feit dat het van cruciaal belang is belastingontwijking en -ontduiking tegen te gaan om een toereikend niveau van overheidsinvesteringen en de houdbaarheid van de socialezekerheidsstelsels te garanderen;

41.  is van mening dat de Europese pijler van sociale rechten alleen geloofwaardig kan zijn, als hij vergezeld gaat van adequate financiering op nationaal en Europees niveau, zodat de lidstaten de overeengekomen doelstellingen kunnen realiseren; herhaalt zijn verzoek om een snellere tenuitvoerlegging van de desbetreffende operationele programma's en een herziening van het MFK 2014-2020, indien nodig, om te voorzien in de toegenomen behoeften; vraagt met name een verdere versterking van het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief en bijkomende stappen om te zorgen voor een gemakkelijkere toegang tot en volledig gebruik van het Europees Sociaal Fonds, het EGF en het FEAD; is van mening dat deze financieringsinstrumenten beschikbaar moeten blijven voor alle lidstaten en naar behoefte moeten worden versterkt, inclusief wat onderwijs en opleiding, de vaardighedengarantie en kinderarmoede betreft, alsmede onvoorziene nieuwe uitdagingen als de integratie in de arbeidsmarkt van vluchtelingen; is van mening dat de regel waarbij 20 % van de nationale ESF-enveloppes worden toegewezen aan de bestrijding van armoede en sociale exclusie, moet worden gehandhaafd;

42.  vraagt dat bijkomende EU-steun wordt verstrekt voor institutionelecapaciteitsopbouw, bijvoorbeeld met betrekking tot de sociale dialoog, het Europees netwerk van openbare diensten voor arbeidsvoorziening, de elektronische uitwisseling van gegevens betreffende sociale zekerheid en het platform tegen ongedeclareerd werk, dat op lange termijn kan evolueren naar een Europees systeem van arbeidsinspecties; wijst er in verband hiermee op dat het programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie en ESF-steun voor deze capaciteitsopbouw op nationaal niveau belangrijk zijn;

43.  verzoekt de Commissie en de EIB-groep het investeringsplan voor Europa verder te ontwikkelen, met het oog op een versterking van de investering in economisch herstel, de creatie van kwaliteitsbanen, duurzame ontwikkeling en sociale investering in de huidige en toekomstige capaciteiten van mensen om actief te zijn op de arbeidsmarkt;

44.  is van mening dat de sociale impact van economische aanpassing binnen de eurozone kan worden verlicht en dat de opwaartse economische en sociale convergentie kan worden versterkt door middel van adequate financiering, om een verdere achteruitgang te voorkomen wat de ongelijkheden en het groeipotentieel van de lidstaten betreft en om ernstige macro-economische schokken het hoofd te bieden en tegelijk het concurrentievermogen en de stabiliteit van de economieën van de lidstaten te vergroten; verzoekt de Commissie, de Raad en andere instanties die zich hiermee bezig houden bijgevolg om deze kwestie bij toekomstige besprekingen aan de orde te stellen;

45.  verzoekt de Commissie haar voorstellen met betrekking tot de Europese pijler van sociale rechten te presenteren ter gelegenheid van de publicatie van haar aangekondigde witboek over de toekomst van de EU en de EMU;

46.  verzoekt de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden en de lidstaten externe actie te ondernemen die coherent is met de Europese pijler van sociale rechten, met name door de tenuitvoerlegging te bevorderen van de VN-verdragen en -doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling, de IAO-verdragen, de relevante conclusies van de G20, de relevante verdragen van de Raad van Europa en de handelsovereenkomsten en strategische partnerschappen van de EU;

47.  is van mening dat de Europese pijler van sociale rechten moet worden goedgekeurd in 2017, als overeenkomst tussen het Parlement, de Commissie en de Europese Raad, met deelname van de sociale partners en de civiele maatschappij op het hoogste niveau, en dat hij een duidelijke routekaart moet omvatten voor de tenuitvoerlegging; verzoekt de Commissie mechanismen voor te stellen om alle belanghebbenden op adequate wijze op alle niveaus bij de tenuitvoerlegging van de Europese pijler van sociale rechten te betrekken;

o
o   o

48.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 68 van 18.3.2010, blz. 13.
(2) PB L 307 van 18.11.2008, blz. 11.
(3) PB L 59 van 2.3.2013, blz. 5.
(4) Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16).
(5) Richtlijn 91/533/EEG van de Raad van 14 oktober 1991 betreffende de verplichting van de werkgever de werknemer te informeren over de voorwaarden die op zijn arbeidsovereenkomst of -verhouding van toepassing zijn (PB L 288 van 18.10.1991, blz. 32).
(6) Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde (PB L 175 van 10.7.1999, blz. 43).
(7) Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 9).
(8) Richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid - Bijlage : Kaderovereenkomst inzake deeltijdarbeid (PB L 14 van 20.1.1998, blz. 9).
(9) Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22).
(10) PB C 13 van 15.1.2016, blz. 40.
(11) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0312.
(12) PB C 440 van 30.12.2015, blz. 23.
(13) PB C 353 van 27.9.2016, blz. 39.
(14) PB C 482 van 23.12.2016, blz. 141.
(15) PB C 407 van 4.11.2016, blz. 2.
(16) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0351.
(17) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0401.
(18) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0411.
(19) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0136.
(20) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0318.
(21) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0346.
(22) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0338.
(23) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0377.
(24) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0321.
(25) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0008.
(26) PB C 419 van 16.12.2015, blz. 5.
(27) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0085, P7_TA(2010)0312, P7_TA(2011)0092, P7_TA(2013)0545, P7_TA(2013)0594, P8_TA(2015)0095.
(28) The Employment and Social Development Quarterly Review, najaar 2016, Commissie.

Juridische mededeling - Privacybeleid