Resolutie van het Europees Parlement van 4 april 2017 over palmolie en de ontbossing van regenwouden (2016/2222(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG's) 2015-2030 van de Verenigde Naties,
– gezien de Overeenkomst van Parijs die is bereikt in het kader van de 21e Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (COP 21),
– gezien technisch verslag 2013-063 van de Commissie getiteld "The impact of EU consumption on deforestation" (De effecten van EU-consumptie op ontbossing) (2013-063)(1),
– gezien de mededeling van de Commissie van 17 oktober 2008 getiteld "De uitdagingen van ontbossing en aantasting van bossen aangaan om de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit aan te pakken" (COM(2008)0645),
– gezien de verklaring van Amsterdam van 7 december 2015 getiteld "Towards Eliminating Deforestation from Agricultural Commodity Chains with European Countries" (Naar de uitbanning van ontbossing die het gevolg is van ketens van landbouwgrondstoffen met Europese landen) waarin wordt gepleit voor een volledig duurzame toeleveringsketen voor palmolie, alsook voor de stopzetting van illegale ontbossing tegen 2020,
– gezien de toezegging van vijf lidstaten en ondertekenende partijen bij de verklaring van Amsterdam, te weten Denemarken, Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Nederland, om overheidssteun uit te trekken voor het plan om tegen 2020 een 100 % duurzame palmolie-industrie tot stand te brengen,
– gezien de Europese strategie voor emissiearme mobiliteit van juli 2016 en het voorstel van de Commissie van 30 november 2016 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (herschikking) (COM(2016)0767),
– gezien de in opdracht van de Commissie uitgevoerde en door haar gefinancierde studie van 4 oktober 2016 getiteld "The land use change impact of biofuels consumed in the EU: Quantification of area and greenhouse gas impacts" (De effecten van in de EU geconsumeerde biobrandstoffen wat betreft verandering van landgebruik: kwantificering van de effecten met betrekking tot landoppervlakte en broeikasgassen),
– gezien het verslag getiteld "Globiom: the basis for biofuel policy post-2020" (Globiom: de basis voor het beleid inzake biobrandstoffen na 2020),
– gezien Speciaal verslag nr. 18/2016 van de Rekenkamer getiteld "Het certificeringssysteem van de EU voor duurzame biobrandstoffen",
– gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake biologische diversiteit,
– gezien de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES),
– gezien het Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik bij het Verdrag inzake biologische diversiteit, dat is vastgesteld op 29 oktober 2010 in Nagoya, Japan, en op 12 oktober 2014 in werking is getreden,
– gezien de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020, en de daarmee verband houdende tussentijdse herziening(2),
– gezien zijn resolutie van 2 februari 2016 over de tussentijdse evaluatie van de biodiversiteitsstrategie van de EU(3),
– gezien het World Conservation Congress 2016 van de Internationale Unie voor het behoud van de natuur en de natuurlijke hulpbronnen (IUCN) gehouden in Hawaii in 2016 en de daaruit voortkomende motie 066 over de beperking van de effecten die een uitbreiding van de palmolieproductie en palmolie-exploitatie heeft op biodiversiteit,
– gezien de Verklaring van de Verenigde Naties over de rechten van inheemse volkeren (UNDRIP),
– gezien artikel 52 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A8-0066/2017),
A. overwegende dat de Europese Unie de Overeenkomst van Parijs heeft geratificeerd en een cruciale rol moet spelen bij de verwezenlijking van de vastgestelde doelstellingen op het gebied van de strijd tegen klimaatverandering en bij het boeken van resultaten op het vlak van milieubescherming en duurzame ontwikkeling;
B. overwegende dat de Europese Unie een belangrijke rol heeft gespeeld bij het formuleren van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling die nauw gerelateerd zijn aan de palmolieproblematiek (doelstellingen 2, 3, 6, 14, 16, 17 en met name 12, 13 en 15);
C. overwegende dat de EU er zich in het kader van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling toe heeft verbonden te ijveren voor de toepassing van duurzaam beheer van alle soorten bossen, ontbossing een halt toe te roepen, beschadigde bossen te herstellen en zowel bebossing als herbebossing tegen 2020 overal ter wereld aanzienlijk te doen toenemen; overwegende dat de EU er zich in het kader van de Agenda 2030 tevens toe heeft verbonden om duurzame consumptie- en productiepatronen te waarborgen, om ondernemingen aan te sporen duurzame praktijken in te voeren en informatie over duurzaamheid op te nemen in hun rapportagecyclus, en om duurzame openbare aanbestedingen te bevorderen, in overeenstemming met nationaal beleid en mondiale prioriteiten tegen 2020;
D. overwegende dat er tal van factoren zijn die wereldwijde ontbossing in de hand werken, waaronder de productie van landbouwgrondstoffen zoals soja, rundvlees, mais en palmolie;
E. overwegende dat bijna de helft (49 %) van alle recente gevallen van tropische ontbossing het gevolg is van illegale ontginning voor commerciële landbouwdoeleinden en dat deze vernietiging wordt ingegeven door de overzeese vraag naar landbouwgrondstoffen, waaronder palmolie, rundvlees, soja en houtproducten; overwegende dat wordt geschat dat de illegale conversie van tropisch regenwoud voor commerciële landbouwdoeleinden jaarlijks 1,47 gigaton koolstof veroorzaakt, wat overeenkomt met 25 % van de jaarlijkse van fossiele brandstoffen afkomstige emissies in de EU(4);
F. overwegende dat de ongecontroleerde bosbranden van 2015 in Indonesië en op Borneo de ergste branden in bijna twintig jaar tijd zijn geweest en dat ze werden veroorzaakt door verandering in landgebruik, ontbossing en de wereldwijde klimaatverandering; overwegende dat de regio's in kwestie in de toekomst naar alle waarschijnlijkheid vaker zullen worden geteisterd door extreme droogte, tenzij er gezamenlijk actie wordt ondernomen om te voorkomen dat er branden uitbreken;
G. overwegende dat in Indonesië en op Borneo 69 miljoen mensen zijn blootgesteld aan de schadelijke luchtvervuiling die werd veroorzaakt door de ongecontroleerde bosbranden, en dat deze branden aan duizenden mensen het leven hebben gekost;
H. overwegende dat branden in Indonesië een typisch gevolg zijn van het ontginnen van land voor de productie van palmolie en andere landbouwdoeleinden; overwegende dat 52 % van de branden in Indonesië in 2015 heeft plaatsgevonden op koolstofrijke veengronden en dat het land daardoor een van de grootste veroorzakers van de opwarming van de aarde is geworden(5);
I. overwegende dat het ontbreken van nauwkeurige palmolieconcessiekaarten en openbare kadasters in veel producerende landen het moeilijk maakt om vast te stellen wie verantwoordelijk is voor bosbranden;
J. overwegende dat de EU in het kader van de verklaring van New York inzake bossen heeft toegezegd om de particuliere sector te helpen bij de verwezenlijking van de doelstelling om de ontbossing die wordt veroorzaakt door de productie van landbouwgrondstoffen zoals palmolie, soja, papier en rundvleesproducten uiterlijk in 2020 uit te bannen, in het volle besef dat sommige ondernemingen zelfs nog ambitieuzer zijn;
K. overwegende dat de EU er zich in 2008 toe heeft verbonden de ontbossing uiterlijk in 2020 ten minste te halveren en ervoor te zorgen dat er uiterlijk in 2030 op wereldschaal geen bosareaal meer verloren gaat;
L. overwegende dat waardevolle tropische ecosystemen, die amper 7 % van de oppervlakte van de aarde uitmaken, steeds meer onder druk komen te staan door ontbossing; overwegende dat de aanleg van palmolieplantages leidt tot enorme bosbranden, het droogvallen van rivieren, bodemerosie, drooglegging van veengronden, verontreiniging van waterwegen en een algemeen verlies aan biodiversiteit, wat op zijn beurt in de hand werkt dat vele ecosysteemdiensten verloren gaan en grote gevolgen heeft voor het klimaat, de instandhouding van natuurlijke hulpbronnen en de bescherming van het milieu in de hele wereld voor huidige en toekomstige generaties;
M. overwegende dat de consumptie van palmolie en daarvan afgeleide verwerkte goederen een belangrijke factor is voor de mate waarin de EU-consumptie bijdraagt aan de wereldwijde ontbossing;
N. overwegende dat de vraag naar plantaardige olie in het algemeen wellicht zal stijgen(6), terwijl schattingen erop wijzen dat de vraag naar palmolie tegen 2050 zal verdubbelen(7); overwegende dat 90 % van de toename van de palmolieproductie sinds de jaren '70 van de twintigste eeuw zich concentreert in Indonesië en Maleisië; overwegende dat de teelt van oliepalmen bovendien ook in andere Aziatische landen en in Afrika en Latijns-Amerika van de grond aan het komen is en dat daar voortdurend nieuwe plantages worden aangelegd, terwijl bestaande plantages worden uitgebreid; overwegende dat deze stand van zaken zal leiden tot verdere milieuschade; overwegende dat er echter nog meer behoefte aan landbouwgronden zou ontstaan als palmolie zou worden vervangen door andere plantaardige oliën;
O. overwegende dat het grootscheepse gebruik van palmolie voornamelijk toe te schrijven is aan de lage kosten van het product, die te danken zijn aan het toegenomen aantal oliepalmplantages in ontboste gebieden; overwegende dat het gebruik van palmolie in de levensmiddelenindustrie bovendien past in het model van niet-duurzame massaproductie en ‑consumptie, hetgeen volledig haaks staat op het gebruik en de bevordering van biologische, kwalitatief hoogstaande nul-kilometeringrediënten en ‑producten;
P. overwegende dat er steeds meer palmolie wordt gebruikt als biobrandstof en in verwerkte levensmiddelen (circa 50 % van de verpakte producten bevat inmiddels palmolie);
Q. overwegende dat sommige bedrijven die palmolie verhandelen er niet in slagen om onweerlegbaar aan te tonen dat de palmolie in hun productieketen niet in verband kan worden gebracht met ontbossing, drooglegging van veengronden of milieuvervuiling en om te bewijzen dat de palmolie is geproduceerd met volledige inachtneming van de fundamentele mensenrechten en adequate sociale normen;
R. overwegende dat de Commissie in het kader van het Zevende Milieuactieprogramma (MAP) verplicht is het milieueffect van de consumptie van grondstoffen voor levensmiddelen en non-foodproducten in de Unie in een mondiale context te beoordelen en, indien nodig, beleidsvoorstellen uit te werken om de resultaten van deze beoordelingen aan te pakken, alsook moet overwegen een EU-actieplan inzake ontbossing en bosdegradatie op te stellen;
S. overwegende dat de Commissie studies plant over ontbossing en palmolie;
T. overwegende dat niet bekend is hoeveel broeikasgasemissies er in totaal worden veroorzaakt door verandering in landgebruik die verband houdt met palmolie; overwegende dat een verbetering van de wetenschappelijke beoordelingen in dit verband noodzakelijk is;
U. overwegende dat er in de producerende landen geen betrouwbare gegevens beschikbaar zijn over de stukken land die, al dan niet met toestemming, worden gebruikt voor de teelt van oliepalmen; overwegende dat de maatregelen die worden genomen om de duurzaamheid van palmolie te certificeren door deze belemmering van meet af aan op de helling komen te staan;
V. overwegende dat de energiesector in 2014 verantwoordelijk was voor 60 % van de in de EU geïmporteerde palmolie, en dat 46 % van de geïmporteerde palmolie is gebruikt als brandstof in de vervoersector (een verzesvoudiging ten opzichte van 2010) en 15 % voor de opwekking van elektriciteit en warmte;
W. overwegende dat in de periode van nu tot 2020 wereldwijd naar schatting 1 miljoen hectare land zal worden geconverteerd voor de productie van palmolie voor biodiesel, waarvan 0,57 miljoen hectare in gebieden in Zuidoost-Azië met oerbossen(8);
X. overwegende dat de totale door het biobrandstofmandaat van de EU 2020-strategie veroorzaakte verandering in landgebruik 8,8 miljoen hectare bedraagt, en dat daarvan 2,1 miljoen hectare als gevolg van uitbreidingen van oliepalmplantages is geconverteerd in Zuidoost-Azië, waarvan de helft ten koste van tropische bossen en veengronden;
Y. overwegende dat de ontbossing van regenwoud leidt tot de vernietiging van de natuurlijke habitats van meer dan de helft van de diersoorten die onze planeet rijk is en meer dan twee derde van de plantensoorten, waardoor deze soorten in hun voortbestaan worden bedreigd; overwegende dat het regenwoud een aantal van 's werelds zeldzaamste en vaak endemische soorten herbergt, die op de rode lijst van de Internationale Unie voor behoud van de natuur en de natuurlijke hulpbronnen (IUCN) zijn ingedeeld in de categorie van ernstig bedreigde soorten, waarvan wordt aangenomen dat ze te maken hebben gehad met een waargenomen, geschatte, afgeleide of vermoede achteruitgang van de populaties in de afgelopen tien jaar of over drie generaties van meer dan 80 %; overwegende dat de EU-consument beter op de hoogte moet worden gesteld van de inspanningen die worden gedaan om deze dier- en plantensoorten te beschermen;
Z. overwegende dat uit diverse onderzoeken blijkt dat er in tal van landen bij de aanleg en de exploitatie van palmolieplantages sprake is van grootschalige schendingen van fundamentele mensenrechten, waaronder gedwongen uitzettingen, gewapend geweld, kinderarbeid, schuldslavernij of discriminatie van inheemse gemeenschappen;
AA. overwegende dat ons erg verontrustende berichten(9) bereiken waarin wordt gemeld dat er bij een substantieel deel van de wereldwijde productie van palmolie sprake is van schendingen van fundamentele mensenrechten en adequate sociale normen, dat er regelmatig gebruik wordt gemaakt van kinderarbeid en dat er tal van grondgeschillen zijn tussen lokale en inheemse gemeenschappen enerzijds en palmolieconcessiehouders anderzijds;
Algemene overwegingen
1. herinnert eraan dat duurzame landbouw, voedselzekerheid en duurzaam bosbeheer centrale doelstellingen zijn van de SDG's;
2. wijst erop dat bossen van essentieel belang zijn voor de aanpassing aan en beperking van klimaatverandering;
3. wijst op de complexiteit van de factoren die aan de wereldwijde ontbossing ten grondslag liggen, zoals de ontginning van land voor vee of akkerbouwgewassen, met name om diervoeder op basis van soja te produceren voor de EU-veestapel, alsook voor palmolie, stedelijke expansie, houtkap en andere intensieve landbouwactiviteiten;
4. stelt vast dat 73 % van de wereldwijde ontbossing te wijten is aan de ontginning van land voor landbouwgrondstoffen, waarbij 40 % van de wereldwijde ontbossing wordt veroorzaakt door conversie naar grootschalige monocultuurplantages van oliepalmen(10);
5. merkt op dat de exploitatie van palmolie niet de enige oorzaak van ontbossing is, maar dat het probleem ook deels wordt veroorzaakt door de uitbreiding van de illegale houtkap en door demografische druk;
6. stelt vast dat andere plantaardige oliën die van sojabonen, koolzaad en andere gewassen worden gemaakt een veel grotere milieuvoetafdruk hebben en een veel extensiever landgebruik vergen dan palmolie; merkt op dat bij het verbouwen van andere oliegewassen gewoonlijk intensiever gebruik wordt gemaakt van pesticiden en meststoffen;
7. stelt met bezorgdheid vast dat de enorme mondiale vraag naar grond wordt ingegeven door de toenemende mondiale vraag naar biobrandstoffen en grondstoffen en door speculatie met grond en landbouwgrondstoffen;
8. herinnert eraan dat de EU een belangrijke importeur is van door ontbossing verkregen producten, hetgeen een desastreus effect op de biodiversiteit heeft;
9. wijst erop dat iets minder dan een kwart (in waarde) van alle landbouwgrondstoffen op de internationale handelsmarkt die door middel van illegale ontbossing worden verkregen voor de EU is bestemd, waaronder 27 % van alle soja, 18 % van alle palmolie, 15 % van al het rundvlees en 31 % van al het leder(11);
10. onderstreept dat er in het optreden van de EU niet alleen rekening moet worden gehouden met de productie van palmolie maar met alle deze geïmporteerde landbouwproducten, wil men ontbossing die verband houdt met de consumptie van landbouwgrondstoffen doeltreffend bestrijden;
11. brengt in herinnering dat Maleisië en Indonesië met naar schatting 85-90 % van de mondiale productie de belangrijkste palmolieproducenten zijn en is verheugd dat het aantal Maleisische oerbossen sinds 1990 is toegenomen, maar blijft bezorgd over het huidige tempo van ontbossing in Indonesië, met een totaal verlies van 0,5 % per vijf jaar;
12. wijst erop dat Indonesië onlangs de derde positie heeft ingenomen onder de grootste CO2-vervuilers wereldwijd en dat het land kampt met afnemende biodiversiteit, waardoor verscheidene bedreigde wilde diersoorten zo goed als uitgestorven zijn;
13. herinnert eraan dat palmolie goed is voor ongeveer 40 % van de globale handel in alle plantaardige oliën en dat de EU met ongeveer 7 miljoen ton per jaar de op één na grootste importeur ter wereld is;
14. is verontrust over het feit dat ongeveer de helft van de totale oppervlakte aan illegaal ontgonnen bossen wordt gebruikt voor de productie van palmolie voor de EU-markt;
15. merkt op dat het gebruik van palmolie als ingrediënt en/of vervangingsmiddel in de agrovoedingsindustrie te maken heeft met de productiviteit en chemische eigenschappen van palmolie, zoals gemakkelijke opslag, smeltpunt en de lagere prijs ervan als grondstof;
16. stelt voorts vast dat palmpitkoek in de EU wordt gebruikt als diervoeder, met name voor het vetmesten van melk- en slachtvee;
17. onderstreept in dit verband dat de sociale, gezondheids- en milieunormen in de EU strenger zijn;
18. is zich er terdege van bewust dat de palmolieproblematiek zeer complex is en benadrukt hoe belangrijk het is een wereldwijde oplossing uit te werken die uitgaat van de collectieve verantwoordelijkheid van talrijke actoren; pleit ten zeerste voor dit beginsel voor al wie deel uitmaakt van de toeleveringsketen van palmolie, met inbegrip van de EU en andere internationale organisaties, de lidstaten, financiële instellingen, de regeringen van landen die palmolie produceren, inheemse volkeren en lokale gemeenschappen, nationale en multinationale ondernemingen die betrokken zijn bij de productie, distributie en verwerking van palmolie, consumentenorganisaties en ngo's; is er bovendien van overtuigd dat al deze actoren absoluut een duit in het zakje moeten doen door hun inspanningen op elkaar af te stemmen, zodat er een oplossing kan worden gevonden voor de talrijke ernstige problemen met betrekking tot de niet-duurzame productie en consumptie van palmolie;
19. onderstreept de gedeelde mondiale verantwoordelijkheid met betrekking tot de totstandbrenging van een duurzame palmolieproductie en benadrukt dat de voedingssector een belangrijke rol te spelen heeft door duurzaam geproduceerde alternatieven in te kopen;
20. merkt op dat een aantal producenten en handelaars van grondstoffen, verkopers en andere tussenpersonen in de toeleveringsketen, met inbegrip van Europese ondernemingen, toezeggingen heeft gedaan op het gebied van nul-ontbossing wat grondstofproductie en -handel betreft, nul-conversie van koolstofrijke veengronden, eerbiediging van de mensenrechten, transparantie, traceerbaarheid, controles door derden en verantwoorde beheerpraktijken;
21. erkent dat het behoud van het regenwoud en wereldwijde biodiversiteit van vitaal belang zijn voor de toekomst van de aarde en de mensheid, maar onderstreept dat de instandhoudingsinspanningen moet worden gecombineerd met beleidsinstrumenten voor plattelandsontwikkeling om armoede te voorkomen en de werkgelegenheid in kleine landbouwgemeenschappen in de regio's in kwestie te ondersteunen;
22. erkent dat inspanningen om de ontbossing te stoppen lokale capaciteitsopbouw, technologische bijstand en de uitwisseling van beste praktijken tussen de gemeenschappen moeten inhouden, evenals steun aan kleine boeren om hun bestaande akkerland zo doeltreffend mogelijk te gebruiken zonder over te hoeven gaan tot verdere conversie van bosgrond; wijst in dit verband nadrukkelijk op het grote potentieel van agro-ecologische praktijken voor het maximaliseren van ecosysteemfuncties door middel van gemengde technieken van aanplant, boslandbouw en permacultuur met een grote diversiteit, zonder terug te vallen op inputafhankelijkheid of monoculturen;
23. merkt op dat palmolieproductie op positieve wijze kan bijdragen aan de economische ontwikkeling van een land en haalbare economische kansen kan bieden voor landbouwers, op voorwaarde dat er op verantwoordelijke wijze wordt gewerkt en er strikte voorwaarden worden gesteld om de teelt duurzaam te maken;
24. stelt vast dat er verschillende soorten vrijwillige certificeringsregelingen bestaan, zoals RSPO, ISPO en MSPO, en is verheugd over de bijdrage van deze regelingen aan de bevordering van een duurzame palmolieproductie; merkt echter op dat er kritiek is op de duurzaamheidscriteria van deze normen, met name met betrekking tot ecologische en sociale integriteit; benadrukt dat het naast elkaar bestaan van verschillende regelingen verwarrend is voor de consument en wijst erop dat het uiteindelijke doel moet zijn om één enkele certificeringsregeling te ontwikkelen, waardoor duurzame palmolie zichtbaarder wordt voor de consument; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat via een dergelijke certificeringsregeling wordt gewaarborgd dat enkel duurzaam geproduceerde palmolie de EU-markt bereikt;
25. merkt op dat ook onder onze partners van buiten de EU het bewustzijn moet worden aangewakkerd over hun rol bij het oplossen van problemen in verband met duurzaamheid en ontbossing, onder meer in verband met hun inkooppraktijken;
Aanbevelingen
26. verzoekt de Commissie de internationale toezeggingen van de EU na te komen, onder meer de toezeggingen in het kader van de COP 21, het VN-Bossenforum (UNFF)(12), het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit (UNBCD)(13), de verklaring van New York inzake bossen en de duurzame-ontwikkelingsdoelstelling om ontbossing tegen 2020 een halt toe te roepen(14);
27. wijst op het potentieel van initiatieven zoals de verklaring van New York inzake bossen(15), bedoeld om de particuliere sector te helpen bij het behalen van de doelstelling om uiterlijk in 2020 een einde te maken aan ontbossing voor de productie van landbouwgrondstoffen zoals palmolie, soja, papier en rundvlees; wijst erop dat sommige bedrijven ambitieuzere doelstellingen nastreven en merkt op dat 60 % van de bedrijven die actief zijn in de palmoliesector zich weliswaar achter zulke initiatieven heeft geschaard, maar dat tot nog toe slechts 2 % in staat is te achterhalen waar de palmolie die zij verhandelen vandaan komt(16);
28. wijst op de inspanningen en de vorderingen van de voedingsmiddelenindustrie met betrekking tot de inkoop van "Certified Sustainable Palm Oil" (CSPO); verzoekt alle bedrijfstakken die gebruikmaken van palmolie meer inspanningen te leveren om CSPO in te kopen;
29. verzoekt de Commissie en alle lidstaten die dit nog niet hebben gedaan blijk te geven van hun bereidheid zich in te zetten voor de totstandbrenging van een nationale verbintenis voor de hele EU om uiterlijk in 2020 voor 100 % gecertificeerde duurzame palmolie in te kopen, onder meer door de verklaring van Amsterdam "Towards Eliminating Deforestation from Agricultural Commodity Chains with European Countries" te ondertekenen, alsook voor de totstandbrenging van een engagement van de sector, onder meer door de verklaring van Amsterdam "In Support of a Fully Sustainable Palm Oil Supply Chain by 2020" te onderteken en toe te passen;
30. dringt er bij ondernemingen die palmolie produceren op aan zich te houden aan de Overeenkomst van Bangkok inzake een gemeenschappelijke aanpak voor de verwezenlijking van toezeggingen om de ontbossing tot nul te reduceren, en gebruik te maken van de HCS-benadering (High Carbon Stock), als hulpmiddel om te bepalen welke gronden geschikt zijn voor het aanleggen van een palmolieplantage, zoals aangetaste gronden met een geringe koolstofopslag of lage natuurwaarde;
31. roept de EU op te blijven vasthouden aan haar toezeggingen, een impuls te geven aan de lopende onderhandelingen over de vrijwillige partnerschapsovereenkomsten inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (Flegt) en ervoor te zorgen dat er in de slotteksten van de overeenkomsten ook aandacht wordt besteed aan conversiehout dat wordt gegenereerd uit de ontwikkeling van palmolieplantages; onderstreept dat moet worden gewaarborgd dat deze overeenkomsten in overeenstemming zijn met het internationaal recht en toezeggingen inzake milieubescherming, mensenrechten en duurzame ontwikkeling, en dat ze leiden tot passende maatregelen voor het behoud en het duurzaam beheer van bossen, met inbegrip van de bescherming van de rechten van lokale gemeenschappen en inheemse volkeren; merkt op dat er een vergelijkbare aanpak zou kunnen worden gehanteerd om te zorgen voor verantwoorde toeleveringsketens van palmolie; stelt voor dat het EU-beleid voor de palmoliesector wordt geënt op de Flegt-beginselen van dialoog tussen de diverse belanghebbenden en het aanpakken van diepgewortelde bestuurskwesties in producerende landen, en tevens voortbouwt op ondersteunende EU-beleidsmaatregelen inzake invoer; merkt op dat al deze maatregelen kunnen leiden tot betere controles op de palmoliesector in landen van bestemming;
32. stelt vast dat samenwerking met producerende landen door middel van informatie-uitwisseling over duurzame en economisch levensvatbare projecten en handelspraktijken een belangrijk aspect vormt; steunt de producerende landen bij hun inspanningen om een duurzame manier van werken te ontwikkelen die de levensomstandigheden en de economie in die landen kunnen helpen verbeteren;
33. verzoekt de Commissie aan te sporen tot de uitwisseling van beste praktijken inzake transparantie en samenwerking tussen regeringen en ondernemingen die palmolie gebruiken en samen met de lidstaten derde landen bij te staan bij de uitwerking en tenuitvoerlegging van nationale wetgeving en de eerbiediging van de traditionele gebruiksrechten van de gemeenschap met betrekking tot land, die ervoor zorgen dat bossen, bosbewoners en hun middelen van bestaan worden beschermd;
34. verzoekt de Commissie om te onderzoeken of in het kader van de vrijwillige partnerschapsovereenkomst (VPA) uit het Flegt-actieplan mechanismen moeten worden ingesteld om de conversie van bossen voor commerciële landbouwdoeleinden aan de orde te stellen, en verzoekt tevens om organisaties uit het maatschappelijk middenveld, inheemse gemeenschappen en landbouwers-grondbezitters een krachtigere stem te geven in dit proces;
35. dringt er bij de EU op aan om als bijkomende onderdeel van vrijwillige partnerschapsovereenkomsten ook vervolgwetgeving voor deze overeenkomsten met betrekking tot palmolie uit te werken naar het voorbeeld van de EU-houtverordening, die zowel ondernemingen als financiële instellingen omvat; merkt op dat de EU de toeleveringsketens van hout, vis en conflictmineralen heeft gereguleerd, maar nog voor geen enkele toeleveringsketen van landbouwgrondstoffen die risico's inhouden voor bossen regulering heeft uitgewerkt; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan meer energie te steken in de tenuitvoerlegging van de houtverordening, zodat het duidelijker wordt in hoeverre die doeltreffend is en als model kan dienen voor een nieuwe wetgevingshandeling van de EU die is bedoeld om te verhinderen dat niet-duurzame palmolie in de EU wordt verkocht;
36. verzoekt de Commissie om in samenwerking met alle belanghebbende partijen uit zowel de openbare als de particuliere sector informatiecampagnes op gang te brengen om de consumenten uitgebreid te informeren over de positieve gevolgen op ecologisch, sociaal en politiek vlak van een duurzame palmolieproductie; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat consumenten door middel van een goed herkenbaar merkteken op alle producten die palmolie bevatten de bevestiging krijgen dat een product duurzaam is en pleit er sterk voor dat dit merkteken wordt aangebracht op het product of op de verpakking, of makkelijk toegankelijk is via technologische functies;
37. verzoekt de Commissie nauw samen te werken met andere belangrijke consumenten van palmolie, zoals China, India en de producerende landen, om hen meer bewust te maken van de problemen en op zoek te gaan naar gemeenschappelijke oplossingen voor tropische ontbossing en bosdegradatie;
38. kijkt uit naar de studies van de Commissie over ontbossing en palmolie, en gaat ervan uit dat ze zo snel mogelijk na hun voltooiing zullen worden voorgesteld;
39. verzoekt de Commissie uitgebreide gegevens te verstrekken over het gebruik en verbruik van palmolie in Europa en over de invoer ervan naar de EU;
40. verzoekt de Commissie meer onderzoek te verrichten om informatie te vergaren over de effecten van Europese consumptie en investeringen op het ontbossingsproces, sociale problemen, bedreigde soorten en milieuvervuiling in derde landen, en om handelspartners buiten de EU ertoe op te roepen dit voorbeeld te volgen;
41. verzoekt de Commissie technologieën te ontwikkelen en met een concreet actieplan te komen, onder meer met informatiecampagnes, om de effecten van Europese consumptie en investeringen op ontbossing in derde landen te beperken;
42. ziet in dat de bestaande certificeringsregelingen weliswaar een positief effect hebben, maar stelt met spijt vast dat RSPO, ISPO, MSPO en alle andere belangrijke erkende certificeringsregelingen er niet in slagen hun leden daadwerkelijk te verbieden om regenwoud of veengronden te converteren naar palmplantages; is daarom van mening dat deze belangrijkste certificeringsregelingen ontoereikend zijn om de broeikasgassen die worden uitgestoten bij de aanleg en exploitatie van de plantages daadwerkelijk te beperken, waardoor zij massale bos- en veenbranden niet hebben kunnen voorkomen; verzoekt de Commissie te zorgen voor onafhankelijke controles en onafhankelijk toezicht op deze certificeringsregelingen, teneinde te waarborgen dat de palmolie die op de EU-markt wordt gebracht, voldoet aan alle noodzakelijke normen en duurzaam is; merkt op dat met betrekking tot de kwestie van duurzaamheid in de palmoliesector vrijwillige maatregelen en beleidslijnen alleen niet volstaan, maar dat er voor palmoliebedrijven ook bindende regels en een verplichte certificeringsregeling moeten gelden;
43. dringt er bij de EU op aan om minimale duurzaamheidscriteria in te voeren voor palmolie en voor producten met palmolie als bestanddeel die op de EU-markt worden gebracht en op die manier te waarborgen dat in de EU aanwezige palmolie:
–
niet heeft geleid tot achteruitgang van het ecosysteem, zoals ontbossing van oerbossen en secundaire bossen en de vernietiging of degradatie van veengronden of andere ecologisch waardevolle habitats, of het nu rechtstreeks of onrechtstreeks is, en geen verlies van biodiversiteit in de hand werkt, in de eerste plaats wat alle bedreigde dier- en plantensoorten betreft,
–
niet heeft geleid tot veranderingen in landbeheerpraktijken met negatieve gevolgen voor het milieu,
–
geen aanleiding heeft gegeven tot economische, sociale en ecologische problemen en conflicten, waaronder de specifieke problemen van kinderarbeid, gedwongen arbeid, landroof of de verdrijving van inheemse of lokale gemeenschappen,
–
volledig strookt met de fundamentele mensenrechten en sociale rechten en volledig in overeenstemming is met adequate sociale en arbeidsnormen die bedoeld zijn om de veiligheid en het welzijn van werknemers te waarborgen,
–
kleine palmolieproducenten in staat stelt deel te nemen aan de certificeringsregeling en garandeert dat zij een eerlijk aandeel in de winst krijgen,
–
wordt geproduceerd op plantages die worden beheerd met behulp van moderne agro-ecologische technieken, zodat de omslag kan worden gemaakt naar duurzame landbouwpraktijken en negatieve effecten op het milieu en nadelige sociale gevolgen tot een minimum kunnen worden herleid;
44. merkt op dat er al solide normen voor verantwoorde palmolieproductie bestaan, waaronder de normen die door de Palm Oil Innovation Group (POIG) zijn ontwikkeld, maar dat deze normen nog op grote schaal moeten worden overgenomen door ondernemingen en in certificeringssystemen, met uitzondering van RSPO Next;
45. merkt op dat het voor alle actoren in de toeleveringsketen van belang is onderscheid te kunnen maken tussen duurzaam en niet-duurzaam ingekochte palmolie en de reststoffen en bijproducten ervan; benadrukt het belang van traceerbaarheid van grondstoffen en van transparantie in alle fasen van de toeleveringsketen;
46. roept de EU op een bindend regelgevingskader vast te stellen om ervoor te zorgen dat de toeleveringsketens van importeurs van landbouwgrondstoffen helemaal tot aan de oorsprong van de grondstof kunnen worden getraceerd;
47. verzoekt de Commissie de traceerbaarheid van palmolie die in de EU wordt ingevoerd te verbeteren en in afwachting van de invoering van één certificeringsregeling te overwegen verschillende douanerechten toe te passen die een nauwkeurigere weergave vormen van de werkelijke kosten wat belasting van het milieu betreft; verzoekt de Commissie ook na te denken over de invoering en toepassing van niet-discriminerende tarifaire en non-tarifaire belemmeringen op basis van de koolstofvoetafdruk van palmolie; dringt erop aan dat het beginsel "de vervuiler betaalt" ten volle wordt toegepast in het kader van ontbossing;
48. verzoekt de Commissie om sancties voor niet-naleving duidelijk te omschrijven en tegelijkertijd handelsbetrekkingen met derde landen te onderhouden;
49. roept de Commissie in dit verband op om binnen de Werelddouaneorganisatie (WDO) een hervorming van de nomenclatuur van het geharmoniseerd systeem (GS) in gang te zetten waardoor het mogelijk wordt een onderscheid te maken tussen gecertificeerde duurzame en niet-duurzame palmolie en afgeleiden ervan;
50. verzoekt de Commissie in de hoofdstukken inzake duurzame ontwikkeling van haar handelsovereenkomsten en overeenkomsten inzake ontwikkelingssamenwerking onverwijld bindende engagementen op te nemen om ontbossing te voorkomen, waaronder met name een anti-ontbossingsgarantie in handelsovereenkomsten met producerende landen, en om te voorzien in krachtige en afdwingbare maatregelen om iets te doen aan niet-duurzame bosbouw in producerende landen;
51. verzoekt de Commissie en de lidstaten zich te concentreren op de uitwerking van instrumenten om de instandhoudingsproblematiek beter te integreren in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid; merkt op dat aan de hand van een dergelijke aanpak kan worden gewaarborgd dat ontwikkelingsactiviteiten niet leiden tot onbedoelde milieuproblemen, maar veeleer in synergie zijn met instandhoudingsactiviteiten;
52. stelt vast dat de uitbreiding van palmolieplantages moeilijk in de hand te houden is vanwege de zwakke kadastersystemen in producerende landen en dat de mogelijkheden van eigenaren van kleine plantages om de leningen te krijgen die ze nodig hebben voor het verbeteren van de duurzaamheid van hun plantages hierdoor worden beperkt; constateert dat een versterking van bestuur en van bosbouwinstanties op lokaal en nationaal niveau een noodzakelijke voorwaarde vormt voor een doeltreffend milieubeleid; roept de Commissie op technische en financiële bijstand te verlenen aan producerende landen, teneinde de kadastersystemen van deze landen te versterken en de duurzaamheid van palmolieplantages te verbeteren; wijst erop dat het in kaart brengen van het grondgebied van de producerende landen, onder meer met behulp van satellieten en geospatiale technologie, de enige manier is om een beeld te krijgen van oliepalmconcessies en om strategieën uit te werken voor bebossing, herbebossing en de aanleg van ecologische corridors; verzoekt de Commissie producerende landen te ondersteunen bij de invoering van brandpreventieregelingen;
53. steunt het moratorium op het gebruik van veengronden dat de Indonesische regering onlangs heeft afgekondigd en dat moet verhinderen dat plantages worden uitgebreid op beboste veengronden; steunt de oprichting van een agentschap voor het herstel van veengronden met als doel om 2 miljoen hectare door branden geteisterde veengronden te herstellen;
54. verzoekt de Commissie en de lidstaten om zich in het kader van de dialoog met die landen te scharen achter het standpunt dat de oppervlakte aan grond waarop oliepalmen worden gekweekt, moet worden bevroren, onder meer door een moratorium in te stellen op nieuwe concessies om wat er nog over is van de regenwouden te beschermen;
55. maakt zich ernstige zorgen over het feit dat landtransacties een inbreuk kunnen vormen op het beginsel van vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming van lokale gemeenschappen, overeenkomstig verdrag nr. 169 van de IAO; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat in de EU gevestigde investeerders zich volledig houden aan internationale normen inzake verantwoorde en duurzame investeringen in landbouw, met name de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO)-OESO-richtsnoeren voor verantwoord beheer van landbouwketens, de vrijwillige FAO-richtsnoeren inzake grondbezit, de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de VN en de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen; onderstreept dat er maatregelen nodig zijn om te waarborgen dat slachtoffers van misbruik door ondernemingen toegang hebben tot rechtsmiddelen;
56. dringt er daarom bij de relevante autoriteiten in de bronlanden op aan de mensenrechten te eerbiedigen, met inbegrip van de landrechten van bosbewoners, en de toezeggingen op milieu-, sociaal en gezondheidsgebied kracht bij te zetten, met inachtneming van de vrijwillige richtsnoeren van de FAO inzake het beheer van grond(17);
57. dringt er bij de EU op aan steun te verlenen aan plaatselijke rurale micro-ondernemingen, kleine bedrijven en familiebedrijven, en de wettelijke registratie op nationaal en lokaal niveau van het bezit en eigendom van grond te stimuleren;
58. wijst op het lage ontbossingstempo op inheems grondgebied waar gewaarborgde, traditionele vormen van grondbezit en beheer van natuurlijke hulpbronnen gelden, hetgeen een groot potentieel biedt voor de kosteneffectieve beperking van emissies en de bescherming van mondiale ecosysteemdiensten; roept op tot de inzet van internationale klimaat- en ontwikkelingsfinanciering ter vrijwaring van het grondgebied van inheemse volkeren en plaatselijke gemeenschappen en ter ondersteuning van inheemse volkeren en gemeenschappen die investeren in de bescherming van hun grond;
59. herinnert eraan dat met name arme plattelandsvrouwen voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van het bosbestand; benadrukt dat het genderaspect geïntegreerd moet worden in het nationaal bosbeleid en de desbetreffende instanties om zo onder meer te bevorderen dat vrouwen gelijke rechten hebben met betrekking tot het bezit van grond en andere hulpbronnen;
60. herinnert de Commissie aan haar mededeling getiteld "De uitdagingen van ontbossing en aantasting van bossen aangaan om de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit aan te pakken" (COM(2008)0645), waarin de nadruk wordt gelegd op een holistische aanpak van tropische ontbossing door rekening te houden met alle factoren die ontbossing in de hand werken, waaronder de productie van palmolie; herinnert de Commissie aan haar doelstelling in het kader van de COP 21-onderhandelingen om tegen 2030 op wereldschaal geen bosareaal meer verloren te laten gaan en om tussen nu en 2020 de bruto-ontbossing in de tropen met ten minste 50 % te doen dalen ten opzichte van de huidige niveaus;
61. verzoekt de Commissie onverwijld door te gaan met de ontwikkeling van een EU-actieplan inzake ontbossing en bosdegradatie, met daarin concrete regelgevende maatregelen om te waarborgen dat geen van de toeleveringsketens en financiële transacties waarbij de EU betrokken is tot ontbossing en bosdegradatie leidt, in overeenstemming met het 7e MAP, en tevens te komen met een EU-actieplan inzake palmolie; verzoekt de Commissie één enkele uniforme definitie vast te stellen voor het begrip "ontbossingsvrij";
62. dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan een definitie van het begrip "bos" in het leven te roepen die biologische, sociale en culturele diversiteit omvat, teneinde landroof en de vernietiging van tropische bossen als gevolg van palmoliemonocultuur te verhinderen, aangezien de verbintenissen van de EU inzake klimaatverandering hierdoor op de helling kunnen komen te staan; benadrukt dat voorrang moet worden gegeven aan inheemse soorten ter bescherming van ecosystemen, habitats en lokale gemeenschappen;
63. roept de Commissie op een EU-actieplan te formuleren inzake verantwoord ondernemerschap;
64. wijst er uitdrukkelijk op dat instellingen voor ontwikkelingsfinanciering moeten waarborgen dat hun beleid om bescherming te bieden tegen ecologische en sociale gevolgen bindend is en volledig strookt met het internationaal recht inzake de mensenrechten; roept op tot verhoogde transparantie wat de financiering van particuliere financiële instellingen en openbare financiële instanties betreft;
65. verzoekt de lidstaten bindende voorschriften voor duurzame palmolie op te nemen in alle nationale procedures voor overheidsaanbestedingen;
66. stelt met bezorgdheid vast dat de commerciële landbouw nog steeds een belangrijke aanjager van mondiale ontbossing is en dat ongeveer de helft van de totale tropische ontbossing sinds het jaar 2000 het gevolg is van de illegale conversie van bossen voor commerciële landbouwdoeleinden, hetgeen tevens het risico op conflicten kan doen toenemen; dringt aan op een betere coördinatie van beleidsmaatregelen op het gebied van bossen, commerciële landbouw, landgebruik en plattelandsontwikkeling om de SDG's en de verbintenissen inzake klimaatverandering te verwezenlijken; benadrukt dat ook op dit terrein beleidscoherentie voor ontwikkeling (PCD) vereist is, onder meer wat betreft het EU-beleid inzake hernieuwbare energie;
67. wijst op de problemen die zich voordoen in verband met landconcentratie en veranderingen in landgebruik als gevolg van de invoering van monoculturen zoals palmolieplantages;
68. verzoekt de Commissie steun te verlenen aan nader onderzoek naar de gevolgen van verandering in landgebruik, waaronder ontbossing en de productie van bio-energie, voor de uitstoot van broeikasgassen;
69. roept de Commissie op het goede voorbeeld te geven aan andere landen door in de Europese wetgeving boekhoudregels vast te stellen voor broeikasgasemissies afkomstig van beheerde wetlands en voor veranderingen in landgebruik met betrekking tot wetlands;
70. wijst erop dat de grootschalige oliepalmmonoculturen leiden tot een grotere aanwezigheid van schadelijke organismen en meer waterverontreiniging door landbouwchemicaliën en bodemerosie, alsook gevolgen hebben voor de werking van koolstofputten en voor het ecologisch evenwicht van de hele regio, en op die manier de migratie van diersoorten verstoren;
71. stelt vast dat uit recent onderzoek blijkt dat wanneer op palmolieplantages boslandbouw wordt bedreven in de vorm van polycultuur, dit gecombineerde voordelen kan opleveren in termen van biodiversiteit, productiviteit en positieve sociale resultaten;
72. verzoekt de Commissie om met betrekking tot het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en ander EU-beleid te zorgen voor samenhang, om synergieën tussen beide te stimuleren en om te waarborgen dat ze worden uitgevoerd op een wijze die strookt met programma's voor de bestrijding van ontbossing in ontwikkelingslanden, zoals REDD; verzoekt de Commissie te waarborgen dat de hervorming van het GLB niet rechtstreeks of onrechtstreeks leidt tot nog meer ontbossing en dat deze hervorming de doelstelling helpt bereiken om de mondiale ontbossing een halt toe te roepen; verzoekt de Commissie en de lidstaten te waarborgen dat de milieuproblemen die verband houden met ontbossing als gevolg van palmolieproductie ook aan bod komen in het kader van de doelstellingen van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020, die een vast onderdeel moeten vormen van het externe optreden van de Unie op dit gebied;
73. verzoekt de Commissie steun te bieden aan organisaties die zich hoofdzakelijk bezighouden met de instandhouding in situ – maar ook ex situ – van alle diersoorten die hun habitat hebben zien verdwijnen door ontbossing als gevolg van palmolieproductie;
74. dringt erop aan om op EU-niveau meer onderzoek te verrichten naar duurzaam diervoeder, zodat er voor de Europese landbouw alternatieven voor oliepalmproducten kunnen worden ontwikkeld;
75. merkt op dat 70 % van de in de EU verbruikte biobrandstof in de EU wordt geteeld/geproduceerd, en dat van de biobrandstof die in de EU wordt ingevoerd 23 % wordt ingenomen door palmolie, voornamelijk uit Indonesië, en 6 % door soja(18);
76. wijst op de indirecte gevolgen van de vraag naar biobrandstoffen in de EU die gepaard gaan met de vernietiging van tropische bossen;
77. wijst erop dat, wanneer indirecte veranderingen in landgebruik (ILUC) in aanmerking worden genomen, biobrandstoffen op basis van gewassen in sommige gevallen zelfs kunnen leiden tot een toename van de uitstoot van broeikasgassen, bijvoorbeeld wanneer er habitats met hoge koolstofvoorraden, zoals tropische bossen en veengronden, in brand worden gestoken; vindt het zorgwekkend dat de Commissie ILUC niet heeft meegenomen in haar beoordeling van vrijwillige regelingen;
78. roept de EU-instellingen op om als onderdeel van de hervorming van de richtlijn hernieuwbare energie in de vrijwillige regeling van de richtlijn specifieke controleprocedures op te nemen inzake conflicten over grondbezit, gedwongen arbeid/kinderarbeid, slechte werkomstandigheden voor landbouwers en gevaren voor de gezondheid en veiligheid; roept de EU eveneens op rekening te houden met de gevolgen van ILUC en verzoekt om voorschriften inzake maatschappelijke verantwoordelijkheid op te nemen in de hervorming van de richtlijn hernieuwbare energie;
79. dringt erop aan dat in het EU-biobrandstoffenbeleid plaats wordt gemaakt voor doeltreffende duurzaamheidscriteria om land met grote biodiversiteitswaarde, grote koolstofvoorraden en veengrond te beschermen, en dat hierin ook sociale criteria worden opgenomen;
80. neemt kennis van het meest recente verslag(19) van de Europese Rekenkamer waarin de huidige certificeringsregelingen voor biobrandstoffen worden geanalyseerd en waarin wordt geconcludeerd dat het deze regelingen ontbreekt aan belangrijke duurzaamheidsaspecten, bijvoorbeeld omdat er geen rekening wordt gehouden met de indirecte gevolgen van de vraag, dat er sprake is van een ontoereikende controle en dat niet kan worden gewaarborgd dat gecertificeerde biobrandstoffen geen ontbossing en gerelateerde negatieve sociaal-economische effecten veroorzaken; is ervan op de hoogte dat er bezorgdheid heerst met betrekking tot transparantie in de beoordeling van de certificeringsregelingen; verzoekt de Commissie de transparantie van de duurzaamheidsregelingen te verbeteren, onder meer door een passende lijst op te stellen van aspecten die onder de loep moeten worden genomen, zoals jaarverslagen en de mogelijkheid om te verzoeken om controles, verricht door een onafhankelijke derde partij; dringt erop aan dat de Commissie meer bevoegdheden krijgt om controle en toezicht uit te oefenen op regelingen, verslagen en activiteiten;
81. wenst dat uitvoering wordt gegeven aan de desbetreffende aanbevelingen van de Rekenkamer, zoals toegezegd door de Commissie;
82. wijst er met bezorgdheid op dat 46 % van alle door de EU ingevoerde palmolie wordt gebruikt voor de productie van biobrandstoffen en dat hiervoor circa één miljoen hectare tropische grond nodig is; verzoekt de Commissie maatregelen te treffen om het gebruik als bestanddeel van biobrandstoffen van plantaardige oliën die ontbossing in de hand werken, waaronder palmolie, geleidelijk af te bouwen, bij voorkeur tegen 2020;
83. merkt op dat er, als het gebruik van palmolie simpelweg wordt verboden of geleidelijk wordt afgebouwd, mogelijk een andere soort tropische plantaardige olie zal worden gebruikt voor het produceren van biobrandstof, die naar alle waarschijnlijkheid zal worden geteeld in dezelfde, ecologisch kwetsbare gebieden als palmolie en mogelijk veel grotere gevolgen heeft voor biodiversiteit, landgebruik en uitstoot van broeigaskassen dan palmolie zelf; pleit ervoor om op zoek te gaan naar duurzamere alternatieven voor het gebruik van biobrandstof, zoals Europese oliën op basis van in Europa geteeld koolzaad of zonnebloemzaad, en deze alternatieven te bevorderen;
84. verzoekt de Commissie en de lidstaten om tegelijkertijd steun te geven aan de verdere ontwikkeling van biobrandstoffen van de tweede en de derde generatie, om zo het risico op indirecte verandering in landgebruik binnen de Unie te verkleinen en de overgang naar geavanceerde biobrandstoffen in de EU te stimuleren, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/1513 en in overeenstemming met de EU-ambities inzake de circulaire economie, hulpbronnenefficiëntie en emissiearme mobiliteit;
o o o
85. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Bron: Forest Trends: Consumer Goods and Deforestation: An Analysis of the Extent and Nature of Illegality in Forest Conversion for Agriculture and Timber Plantations (http://www.forest-trends.org/documents/files/doc_4718.pdf).
Bijvoorbeeld: Amnesty International – The Great Palm Oil Scandal (https://www.amnesty.org/en/documents/asa21/5243/2016/en/) en Rainforest Action Network – The Human Cost of Conflict Palm Oil (https://d3n8a8pro7vhmx.cloudfront.net/rainforestactionnetwork/pages/15889/attachments/original/1467043668/The_Human_Cost_of_Conflict_Palm_Oil_RAN.pdf?1467043668).
The impact of EU consumption on deforestation: Comprehensive analysis of the impact of EU consumption on deforestation, 2013, Europese Commissie, (http://ec.europa.eu/environment/forests/pdf/1.%20Report%20analysis%20of%20impact.pdf) (blz. 56).
Vrijwillige richtsnoeren voor het verantwoord beheer van grond, visgronden en bossen in het kader van de nationale voedselzekerheid, FAO, VN, Rome 2012, http://www.fao.org/docrep/016/i2801e/i2801e.pdf
EUROSTAT – Supply, transformation and consumption of renewable energies – annual data (nrg_107a), Globiom-studie "The land use change impact of biofuels consumed in the EU", 2015, en http://www.fediol.be/
Bron: Europese Rekenkamer: Certificeren van biobrandstoffen: tekortkomingen in de erkenning en het toezicht op het systeem (http://www.eca.europa.eu/nl/Pages/NewsItem.aspx?nid=7171).