Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2017 over de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2018 (2017/2022(BUD))
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(1), en met name artikel 36,
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020(2),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer(3) (IIA van 2 december 2013),
– gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie(4),
— gezien zijn resolutie van 14 april 2016 over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2017(5),
– gezien zijn resolutie van 26 oktober 2016 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017(6),
– gezien zijn resolutie van 1 december 2016 over het gemeenschappelijk ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017, goedgekeurd door het bemiddelingscomité in het kader van de begrotingsprocedure(7),
– gezien het verslag van de secretaris-generaal aan het Bureau met het oog op de opstelling van het voorontwerp van raming van het Parlement voor het begrotingsjaar 2018,
– gezien het voorontwerp van raming, opgesteld door het Bureau op 3 april 2017, overeenkomstig artikel 25, lid 7, en artikel 96, lid 1, van het Reglement van het Parlement,
– gezien de ontwerpraming, opgesteld door de Begrotingscommissie overeenkomstig artikel 96, lid 2, van het Reglement van het Parlement,
– gezien de artikelen 96 en 97 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A8-0156/2017),
A. overwegende dat deze procedure de derde volledige begrotingsprocedure is tijdens de nieuwe zittingsperiode en het vijfde jaar van het meerjarig financieel kader 2014-2020;
B. overwegende dat de begroting 2018, zoals voorgesteld in het verslag van de secretaris-generaal, wordt voorbereid tegen de achtergrond van een stijging van het plafond voor rubriek V ten opzichte van 2017, zodat er meer ruimte komt voor groei en investeringen alsook voor verdere beleidsmaatregelen om bezuinigingen te realiseren en de efficiëntie te verbeteren;
C. overwegende dat de secretaris-generaal voor de begroting 2018 zeven prioritaire doelstellingen heeft voorgesteld, met name: lancering van de voorlichtingscampagne met het oog op de verkiezingen van 2019, consolidatie van de genomen beveiligingsmaatregelen, voortzetting van de meerjarige bouwprojecten, investeren in de digitalisering en automatisering van de procedures, verdere uitvoering van de maatregelen die nodig zijn om het Iers als volwaardige officiële taal te introduceren, analyse van de mogelijke gevolgen van de brexit, en bevordering van een groene aanpak op het gebied van vervoer;
D. overwegende dat de secretaris-generaal voor het voorontwerp van raming van het Parlement voor 2018 een begroting van 1 971 883 373 EUR heeft voorgesteld, wat een totale stijging van 3,26 % betekent ten opzichte van de begroting voor 2017, en neerkomt op 19,06 % van rubriek V van het meerjarig financieel kader 2014-2020;
E. overwegende dat de secretaris-generaal een bijkomende uitzonderlijke investering van 47,6 miljoen EUR heeft voorgesteld om de beveiligingsprojecten te versterken, leasebetalingen voor het Adenauer-bouwproject te verrichten en de voorlichtingscampagne ter voorbereiding van de verkiezingen van 2019 te lanceren;
F. overwegende dat bijna 68 % van de begroting bestaat uit aan de index gekoppelde uitgaven die voor het grootste deel betrekking hebben op de bezoldiging en vergoedingen voor leden en personeel, alsmede op gebouwen, die worden aangepast overeenkomstig het Statuut, sectorspecifieke indexeringen of het inflatiepercentage;
G. overwegende dat uit het verslag van het Parlement getiteld "Vrouwen bij het Europees Parlement", dat op 8 maart 2017 werd uitgebracht ter gelegenheid van de Internationale Vrouwendag, naar voren komt dat er sprake is van een genderongelijkheid op leidinggevende posten bij het Parlement, aangezien 83,3 % van de adjunct-secretarissen-generaal en de directeuren-generaal bij het Parlement man is en 16,7 % vrouw, 70,2 % van de directeuren bij het Parlement man is en 29,8 % vrouw, en 65,9 % van de afdelingshoofden bij het Parlement man is en 34,1 % vrouw;
H. overwegende dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt dat de Unie de taalkundige verscheidenheid moet eerbiedigen en discriminatie op grond van taal verbiedt, waarmee het elke burger van de Unie het recht geeft elk van de 24 officiële talen van de Unie te gebruiken in zijn correspondentie met de Unie-instellingen, en dat de Unie-instellingen op grond daarvan verplicht zijn te antwoorden in dezelfde taal;
I. overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 29 april 2015 over de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Parlement voor het begrotingsjaar 2016(8) heeft beklemtoond dat de begroting 2016 op een realistische leest gestoeld moet zijn en volledig in overeenstemming met de beginselen van begrotingsdiscipline en goed financieel beheer;
J. overwegende dat de geloofwaardigheid van het Europees Parlement als tak van de begrotingsautoriteit in hoge mate afhangt van zijn vermogen om de eigen uitgaven te beheersen;
K. overwegende dat de geloofwaardigheid van het Parlement in hoge mate afhangt van zijn vermogen om de democratie op het niveau van de Unie te versterken;
Algemeen kader
1. benadrukt dat de begroting van het Parlement voor 2018 gehandhaafd moet blijven op minder dan 20 % van rubriek V; wijst erop dat het niveau van de raming voor 2018 neerkomt op 18,88 %, wat lager is dan het in 2017 verwezenlijkte niveau (19,26 %) en het laagste aandeel van rubriek V vormt in de afgelopen vijftien jaar;
2. vraagt krachtens paragraaf 15 van zijn resolutie van 14 april 2016 over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2017 en paragraaf 98 van zijn bovenvermelde resolutie van woensdag 26 oktober 2016 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017, waarin als eis wordt gesteld dat de begroting van het Parlement voor het eerst in het kader van de begrotingsprocedure voor het begrotingsjaar 2018 wordt opgesteld op basis van bestaande behoeften en niet op basis van een systeem van coëfficiënten, dat deze verzoeken worden ingewilligd;
3. merkt op dat voor 2018 een bedrag voor uitzonderlijke investeringen en uitgaven van 47,6 miljoen EUR wordt gereserveerd, wat hetzelfde is als in 2017; is van mening dat de voorlichtingscampagne voor de verkiezingen van 2019 als een uitzonderlijke uitgave dient te worden beschouwd;
4. wijst op het verzoek om 75 % van de kredieten voor de voorlichtingscampagne ter voorbereiding van de verkiezingen van 2019 op te nemen in het voorontwerp van raming 2018, omdat de meeste contracten in 2018 zullen worden ondertekend;
5. benadrukt dat het grootste deel van de begroting van het Parlement wordt vastgesteld bij wettelijke of contractuele verplichtingen en onderworpen is aan jaarlijkse indexeringen;
6. hecht zijn goedkeuring aan de overeenkomst van 28 maart 2017 met het Bureau over de raming voor 2018; verlaagt het niveau van de uitgaven met EUR 18,4 miljoen in vergelijking met het oorspronkelijke voorstel van het Bureau; stelt het totale niveau van zijn raming voor 2018 op 1 953 483 373 EUR, neerkomend op een verhoging van 2,3 % ten opzichte van de begroting 2017;
7. benadrukt dat de kerntaken van het Parlement bestaan uit wetgeven, de burgers vertegenwoordigen en toezicht uitoefenen op de werkzaamheden van andere instellingen;
8. beklemtoont de rol van het Parlement bij het bevorderen van het Europees politiek bewustzijn en de waarden van de Unie;
9. benadrukt dat besparingen ten opzichte van het voorstel van de secretaris-generaal nodig en dat alle inspanningen met het oog op een efficiënter en transparanter gebruik van overheidsmiddelen sterk worden aangemoedigd;
Transparantie en toegankelijkheid
10. is ingenomen met de reactie op het verzoek dat de Begrotingscommissie heeft geformuleerd in haar resolutie van 14 april 2016 over de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Parlement voor het begrotingsjaar 2017(9), en dat zij heeft herhaald in haar resolutie over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2017(10), met betrekking tot de begrotingsplanning op de middellange en lange termijn, met inbegrip van een duidelijk onderscheid tussen investeringen en operationele uitgaven in verband met de werking van het Parlement en zijn wettelijke verplichtingen (met inbegrip van huur en aankopen);
11. is ingenomen met de oprichting van een werkgroep betreffende de procedures tot vaststelling van de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Parlement; merkt op dat het Parlement heeft gevraagd zich te beraden over een verdere herziening van de regels inzake interne begrotingsprocedures(11); benadrukt dat de leden van het Bureau en de Begrotingscommissie tijdig, op een begrijpelijke wijze en met het nodige detailniveau relevante informatie met betrekking tot de ramingsprocedure moeten ontvangen, opdat het Bureau en de Begrotingscommissie met een volledig beeld van de situatie en de behoeften van de begroting van het Parlement besluiten kunnen nemen;
12. herhaalt zijn verzoek aan de secretaris-generaal een voorstel te doen voor het presenteren van de begroting aan het publiek, waarbij de informatie voldoende gedetailleerd en op begrijpelijke en gebruikersvriendelijke wijze wordt aangeboden op de website van het Parlement, om alle burgers in staat te stellen een beter inzicht te krijgen in de activiteiten, prioriteiten en bijbehorende uitgavenpatronen van het Parlement;
13. is van oordeel dat bezoekersgroepen een zeer belangrijk middel vormen om het bewustzijn van burgers over de activiteiten van het Parlement te vergroten; is ingenomen met de herziene regels voor bezoekersgroepen en is van oordeel dat het risico van malversaties is verminderd dankzij de invoering van de nieuwe, strengere voorschriften; verzoekt, met het oog hierop, het Bureau en de werkgroep voorlichting en communicatie de subsidies voor bezoekersgroepen van leden te herzien, met inachtneming van het inflatiepercentage van de afgelopen jaren dat heeft geleid tot een stijging van de kosten van dergelijke bezoeken; is van mening dat niet kan worden ontkend dat het aandeel van de gedekte kosten daalt indien de vergoeding niet voor inflatie wordt gecorrigeerd, ofschoon deze bedragen niet zijn bedoeld om alle kosten van bezoekersgroepen te dekken, maar eerder als subsidie dienen te worden beschouwd; verzoekt het Bureau er rekening mee te houden dat dit verschil bezoekersgroepen uit minder welvarende sociaaleconomische milieus onevenredig benadeelt, aangezien deze over zeer weinig financiële middelen beschikken;
Veiligheid en cyberveiligheid
14. wijst op de aanhoudende maatregelen om de veiligheid van het Parlement te waarborgen ten aanzien van gebouwen, materieel en personeel, alsook op het gebied van cyber- en communicatieveiligheid; verzoekt de secretaris-generaal en het Bureau het algemeen veiligheidsconcept voort te zetten om structurele, operationele en culturele verbeteringen aan de beveiliging van het Parlement te blijven aanbrengen; dringt nogmaals aan op verbetering van de IT-diensten die aan het Parlement worden geleverd door niet alleen te investeren in de scholing van het personeel, maar ook door bij de selectie van contractanten meer aandacht te schenken aan de evaluatie van hun dienstverlening en IT-capaciteiten;
15. is van mening dat de recente gebeurtenissen aantonen dat de kans op cyberaanvallen drastisch is toegenomen, waarbij de technologie achter deze aanvallen vaak geavanceerder is dan de cyberveiligheidsmaatregelen om deze te bestrijden; is van mening dat IT-tools zijn uitgegroeid tot belangrijke instrumenten voor de leden en het personeel bij het verrichten van hun werkzaamheden, maar dat deze hoe dan ook vatbaar zijn voor dergelijke aanvallen; is dan ook ingenomen met het verankeren van de cyberbeveiliging in het algemene strategische beheerskader, en is van mening dat dit de instelling in staat zal stellen haar goederen en informatie beter te beschermen;
16. betreurt het dat, ondanks de installatie van het beveiligde e-mailsysteem SECEM (SECure EMail system), het Parlement geen beperkte en niet-gerubriceerde briefings van andere instellingen kan ontvangen; betreurt het dat het Parlement niet in zijn eentje een eigen systeem voor gerubriceerde informatie (CIS) kan ontwikkelen en merkt op dat hierover onderhandelingen lopen met de andere instellingen; verwacht dat deze onderhandelingen dienstig zullen zijn voor het identificeren van de manier waarop het Parlement het best beperkte en niet-gerubriceerde briefings kan ontvangen; verzoekt de secretaris-generaal de Begrotingscommissie meer informatie over de meest recente ontwikkelingen in deze onderhandelingen te verstrekken vóór de lezing van de begroting door het Parlement in het najaar van 2017;
17. is ingenomen met de inspanningen om de procedures verder te digitaliseren en te automatiseren; steunt in dit verband de invoering van meer mogelijkheden voor het gebruik van veilige digitale handtekeningen bij administratieve procedures teneinde het gebruik van papier terug te dringen en tijd te besparen;
18. is ingenomen met de ondertekening van een memorandum van overeenstemming tussen de Belgische overheid en het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden en andere in Brussel gevestigde instellingen over veiligheidsmachtigingsverificaties van alle medewerkers van externe contractanten die toegang willen tot de instellingen van de Unie; verzoekt de secretaris-generaal te onderzoeken of het wenselijk is de toepassing van dit memorandum van overeenkomst uit te breiden tot ambtenaren, parlementaire medewerkers en stagiairs zodat vóór hun aanwerving de noodzakelijke veiligheidsverificaties kunnen worden uitgevoerd;
Gebouwenbeleid
19. herinnert eraan dat de laatste strategie voor het gebouwenbeleid op de middellange termijn in 2010 door het Bureau werd vastgesteld; vraagt zich af waarom het Bureau heeft nagelaten tijdens deze zittingsperiode een langetermijnstrategie voor de gebouwen van het Parlement op te stellen, ondanks de eerdere resoluties van het Parlement; verzoekt de secretaris-generaal en de ondervoorzitters de Begrotingscommissie zo spoedig mogelijk en vóór de lezing van de begroting door het Parlement in het najaar van 2017 in kennis te stellen van het nieuwe gebouwenbeleid op de middellange termijn;
20. herhaalt zijn standpunt dat er behoefte is aan een transparant besluitvormingsproces voor het gebouwenbeleid, op basis van vroegtijdige informatie, met inachtneming van artikel 203 van het Financieel Reglement; dringt in dit verband aan op meer informatie over de uitbreiding van de Wayenberg-crèche;
21. dringt aan op meer informatie over het project voor de renovatie van het Paul Henri Spaak-gebouw (PHS), met name eventuele adviezen van onafhankelijke externe contractanten over de mogelijke opties voor het PHS, dat een korte levensduur van 25 jaar heeft gehad; verzoekt de secretaris-generaal de resultaten van een dergelijk onderzoek zo spoedig mogelijk aan de Begrotingscommissie voor te leggen; benadrukt dat het bestaande gebouw niet voldoet aan de statische vereisten voor openbare gebouwen met een parlementsfunctie, waarvoor hogere veiligheidsnormen gelden en die schokken van buitenaf moeten kunnen weerstaan zonder in te storten; hekelt het feit dat het PHS-gebouw niet eens voldoet aan de minimumnormen van de hedendaagse statische vereisten, en merkt op dat er inmiddels diverse maatregelen moesten worden getroffen om de stabiliteit ervan te waarborgen; dringt er derhalve bij het Bureau en de administratie van het Parlement op aan toekomstige oplossingen uit te werken voor het PHS-gebouw teneinde het leven en de gezonde werkomstandigheden van de aanwezigen te beschermen; neemt kennis van de kredieten die de secretaris-generaal in 2018 voorstelt voor studies, voorbereidende projecten en werkzaamheden, alsook voor het verlenen van bijstand aan het team dat het project beheert; uit zijn bezorgdheid over de mogelijke verwarring over de bedragen voor studies en verhuizingen; verzoekt het Bureau en de secretaris-generaal de Begrotingscommissie zo spoedig mogelijk en uiterlijk in juli 2017 in te lichten over alle verdere stappen en een duidelijke uitsplitsing van de kosten te verstrekken; wijst erop dat er in dat geval geavanceerde, energiezuinige architectuur moet worden toegepast; pleit voor een beoordeling van de gevolgen die de renovatie zal hebben voor de diensten bezoekers en studiebijeenkomsten, de beschikbaarheid van de vergaderzaal en de overige ruimten en kantoren;
22. is van mening dat 2018 een beslissend jaar wordt voor het Konrad Adenauer-gebouw (KAD), aangezien in dat jaar de oostelijke werf wordt beëindigd en de westelijke werf wordt opgestart; wijst er met bezorgdheid op dat de begroting voor het beheer van dit grootschalige project moest worden herzien om de teams te versterken die toezien op de vorderingen van de werkzaamheden; wijst op de nog steeds gangbare praktijk van een collectieve overschrijving aan het eind van het jaar ("ramassage") om bij te dragen aan de lopende bouwprojecten; is van mening dat dit weliswaar een pragmatische oplossing kan zijn om minder rente te betalen, maar dat dit niettemin in strijd is met de transparantie van bouwprojecten in de begroting van het Parlement en zelfs kan aanzetten tot een te hoge begrotingsraming op bepaalde gebieden;
23. verzoekt de bevoegde ondervoorzitters en de secretaris-generaal de Begrotingscommissie een voortgangsverslag over het KAD-gebouw en een raming van de kosten in verband met het voltooien van de werkzaamheden te verstrekken;
EMAS
24. herinnert eraan dat het Parlement heeft toegezegd zijn CO2-uitstoot per voltijdbaan uiterlijk in 2020 met 30 % te verminderen ten opzichte van 2006;
25. acht het derhalve van het allergrootste belang dat het Parlement zichzelf nieuwe, strengere, kwantitatieve doelstellingen oplegt die geregeld door de bevoegde diensten dienen te worden geëvalueerd;
26. herinnert aan zijn belofte in het kader van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie, waarin wordt bepaald dat het, "onverminderd de voorschriften betreffende de begroting en de overheidsopdrachten, op de gebouwen waarvan het eigenaar en gebruiker is de voorschriften zal toepassen die, krachtens de artikelen 5 en 6 van die richtlijn, ook gelden voor de gebouwen van de centrale overheid van de lidstaten", vanwege de grote zichtbaarheid van de gebouwen en de leidende rol die het Parlement dient te vervullen ten aanzien van de energie-efficiëntie van de gebouwen; benadrukt dat het van groot belang is deze belofte gestand te doen, niet in de laatste plaats omwille van zijn eigen geloofwaardigheid in het kader van de lopende evaluatie van de energie-efficiëntie van de gebouwen en de herziening van de richtlijnen inzake energie-efficiëntie;
27. is ingenomen met de oprichting van een werkgroep Mobiliteit die op inclusieve wijze dient te werken en een duidelijk mandaat dient te krijgen; onderstreept dat het Parlement zich moet houden aan alle wetten die in de regio's van de plaatsen van werkzaamheid van toepassing zijn, ook op dat gebied; pleit voor het bevorderen van het gebruik van de bestaande rechtstreekse treinverbinding tussen de locatie van het Parlement in Brussel en de luchthaven; verzoekt de verantwoordelijke diensten de samenstelling en de omvang van zijn eigen wagenpark tegen deze achtergrond opnieuw te evalueren; verzoekt het Bureau onverwijld met een regeling te komen om het gebruik van fietsen voor het woon-werkverkeer te bevorderen; stelt vast dat een dergelijke regeling al bestaat bij andere instellingen, met name bij het Europees Economisch en Sociaal Comité;
Voorlichtingscampagne over de Europese verkiezingen van 2019
28. is ingenomen met de voorlichtingscampagne en beschouwt deze als een nuttige inspanning om de burgers goed te informeren over de betekenis van de Unie en het Parlement; benadrukt dat deze campagne dient te zijn gericht op onder andere het uitleggen van de rol van de Europese Unie, de bevoegdheden van het Parlement, zijn taken, met inbegrip van de verkiezing van de voorzitter van de Commissie, en zijn invloed op het leven van de burgers;
29. merkt op dat in de aanloop naar de komende Europese verkiezingen van 2019 het voorbereidende werk voor de voorlichtingscampagne reeds dit jaar moet beginnen; is ingenomen met een kortere pre-electorale periode van twee jaar voor de voorlichtingscampagne ten opzichte van de pre-electorale periode van drie jaar voor de Europese verkiezingen van 2014;
30. merkt op dat het totale geraamde bedrag aan uitgaven voor de voorlichtingscampagne voor de verkiezingen van 2019, namelijk 25 miljoen EUR in 2018 en 8,33 miljoen EUR in 2019, waarbij meer financiële inspanningen vereist zijn in 2018; onderstreept het belang van dergelijke voorlichtingscampagnes, in het bijzonder gezien de huidige situatie in de Unie;
31. is van mening dat het directoraat-generaal Communicatie (DG COMM) moet handelen volgens de aanbevelingen uit de evaluatie van de campagne voor de Europese verkiezingen van 2014(12), en prioriteit moet verlenen aan de verzameling van gegevens over de campagneprojecten, per eenheid, op basis van vooraf vastgestelde sleutelindicatoren om het effect ervan te meten, waarbij zorgvuldig moet worden gekeken naar de onderliggende oorzaken van de uitzonderlijk lage opkomst bij de verkiezingen van 2014;
Aan de leden gerelateerde kwesties
32. is ingenomen met de inspanningen van het secretariaat-generaal van het Parlement, de secretariaten van de fracties en de kantoren van de leden om de leden beter te dienen bij de uitoefening van hun mandaat; moedigt de verdere ontwikkeling van deze diensten aan, waardoor de leden beter toezicht kunnen uitoefenen op de werkzaamheden van de Commissie en de Raad en de burgers beter kunnen vertegenwoordigen;
33. neemt kennis van het advies en het onderzoek ten behoeve van de leden en de commissies via de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS) en de beleidsondersteunende afdelingen; herinnert eraan dat bij de oprichting van de EPRS in 2013 een tussentijdse evaluatie was voorzien van de doeltreffendheid van de samenwerking tussen de EPRS en de beleidsondersteunende afdelingen; herinnert eraan dat een verzoek om een dergelijke evaluatie uit te voeren en de resultaten daarvan aan de Begrotingscommissie te presenteren op 14 april 2016 in de plenaire vergadering is goedgekeurd(13); verzoekt de secretaris-generaal nogmaals een dergelijke evaluatie uit te voeren en de resultaten daarvan aan de Begrotingscommissie voor te leggen vóór de lezing van de begroting door het Parlement in het najaar van 2017; wijst erop dat een dergelijke evaluatie voorstellen moet bevatten om ervoor te zorgen dat de ondersteuning door de EPRS beter is afgestemd op de ontwikkelingen in de respectievelijke thematische commissies en geen overlappingen vertoont met hun activiteiten of concurrentie tussen diensten in de hand werkt; verwacht voorts dat de evaluatie gedetailleerde informatie zal omvatten over de externe deskundigheid, de externe studies en de externe ondersteuning ten behoeve van de onderzoeksactiviteiten van het Parlement, waaronder het aantal studies dat en de deskundigheid die door de interne diensten van het Parlement en externe aanbieders worden geleverd en de kosten die daarmee zijn gemoeid; neemt kennis van de vier specifieke projecten die op de middellange termijn in de bibliotheek van het Europees Parlement worden ontwikkeld, namelijk de digitale bibliotheek, betere middelen voor onderzoek, vergelijkende rechtsbronnen en de open bibliotheek; beschouwt die projecten als een middel om de ondersteuning aan leden en personeel te verbeteren, alsook om de toegang voor externe onderzoekers en burgers te vergemakkelijken; wijst op het belang van die projecten en de noodzaak deze op te nemen in de door de leden en het personeel uitgevoerde wetgevingswerkzaamheden;
34. herinnert aan het besluit van het Parlement in het kader van de begrotingsprocedure van het EP voor 2017 om een vertolkingsdienst op te richten die zal voorzien in de vertolking in Internationale Gebarentaal voor alle plenaire debatten, en dringt er bij het bestuur op aan dit besluit zonder verdere vertraging ten uitvoer te leggen;
35. wijst erop dat bij de recente herziening van het Reglement(14) de beperking is ingevoerd dat ieder lid per vergaderperiode ten hoogste drie mondelinge stemverklaringen mag afleggen, maar blijft bezorgd over de extra kosten voor vertolking en voor de vertaling van de schriftelijke toelichtingen die deze met zich brengen; verzoekt de secretaris-generaal een gedetailleerd overzicht te verstrekken van de kosten die verband houden met mondelinge stemverklaringen; wijst op de beschikbaarheid van alternatieven als schriftelijke stemverklaringen en tal van openbare communicatiefaciliteiten voor de leden in de gebouwen van het Parlement om hun stemgedrag toe te lichten; vraagt als voorlopige maatregel dat mondelinge stemverklaringen aan het eind van elke dag op de agenda van de plenaire vergadering worden geplaatst, na de opmerkingen van één minuut en de andere punten op de agenda;
36. herinnert aan de verplichting voor de leden om de administratie in te lichten over enige wijziging van hun belangenverklaringen;
37. vindt het niet nodig het meubilair in de kantoren van de leden en hun medewerkers in Brussel te vervangen; is van oordeel dat de meeste meubels in behoorlijke toestand verkeren en dat er derhalve geen reden is om deze te vervangen; is van oordeel dat het meubilair alleen mag worden vervangen als daar een gegronde reden voor is;
38. verzoekt de secretaris-generaal, ter voorbereiding van de negende zittingsperiode, aan het Bureau een nauwkeuriger lijst te verstrekken van uitgaven die onder de vergoeding voor algemene uitgaven vallen; herinnert aan het beginsel van onafhankelijkheid van het mandaat; benadrukt dat de leden hun uitgaven in het kader van de vergoeding voor algemene uitgaven op hun persoonlijke webpagina's bekend kunnen maken; herhaalt zijn oproep tot meer transparantie met betrekking tot de vergoeding voor algemene uitgaven, voortbouwend op goede praktijken van nationale delegaties in het Parlement en de lidstaten; is van mening dat de leden ook links op de website van het Parlement moeten kunnen aanbrengen naar plaatsen waar zij momenteel hun uitgaven bekend maken; herhaalt dat voor meer transparantie inzake de vergoeding voor algemene uitgaven geen extra personeel van de administratie van het Parlement vereist is;
39. beklemtoont dat de huidige begrotingspost voor parlementaire medewerkers volstaat en dat afgezien van de indexering van de salarissen geen verhoging nodig is;
40. herinnert aan het in de plenaire vergadering aangenomen verzoek in het kader van zijn bovengenoemde resolutie van 14 april 2016 over de raming van het Parlement voor 2017, dat de regels voor de vergoeding van de kosten van dienstreizen tussen de drie plaatsen van werkzaamheden van het Parlement die worden gemaakt door geaccrediteerde parlementaire medewerkers (GPM's) worden aangepast aan de regels die voor de overige personeelsleden gelden, en betreurt het dat er tot dusverre geen actie is ondernomen op dit punt; verzoekt het Bureau deze kwestie zonder uitstel aan te pakken; benadrukt tegelijkertijd dat de huidige vergoedingsmaxima voor dienstreizen voor GPM's (120/140/160 EUR) sinds 2011 niet meer zijn aangepast en dat het verschil tussen GPM's en overige personeelsleden verder is toegenomen tot ten minste 40 % na de invoering van de nieuwe maxima die werden goedgekeurd door de Raad op 9 september 2016 en vanaf 10 september 2016 tot nu toe alleen werden toegepast op leden van het personeel; verzoekt het Bureau derhalve de nodige maatregelen te treffen om een eind aan die ongelijkheid te maken;
41. beklemtoont dat het oplossen van deze discrepantie bij de uitgaven voor dienstreizen geen verhoging van de begrotingspost voor parlementaire medewerkers met zich meebrengt;
42. pleit voor een transparant en passend gebruik van de reiskostenvergoedingen voor de leden en raadt aan het reizen in toeristenklasse te stimuleren, zowel per spoor als per vliegtuig;
43. verzoekt de Conferentie van voorzitters en het Bureau de mogelijkheid te overwegen dat GPM's de leden tijdens officiële delegaties en dienstreizen van het Parlement onder bepaalde voorwaarden vergezellen, waarom reeds door diverse leden is verzocht; is van mening dat de leden dienen te besluiten of hun medewerkers hen in het kader van officiële delegaties vergezellen, daarbij gebruikmakend van de aan hen toegewezen vergoeding voor parlementaire medewerkers;
Aan het personeel gerelateerde kwesties
44. benadrukt dat overeenkomstig punt 27 van het IIA van 2 december 2013 met betrekking tot een geleidelijke vermindering van het personeel met 5 % die geldt voor alle instellingen, organen en agentschappen tussen 2013 en 2017 vanwege de bijzondere behoeften die zich in 2014 en 2016 in het Parlement hebben voorgedaan, met de Raad een overeenkomst werd bereikt over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016(15), waarin is bepaald dat het Parlement de maatregelen voor de jaarlijkse personeelsvermindering zal voortzetten tot 2019;
45. merkt op dat de fracties sinds 2014 zijn vrijgesteld van deze maatregelen voor een jaarlijkse personeelsvermindering(16), en dat de bemiddelingsovereenkomst over de begroting 2017 heeft geleid tot een vermindering van het aantal ambten in de personeelsformatie van het secretariaat-generaal van het Parlement, omdat de Raad zich niet aan het herenakkoord heeft gehouden;
46. herinnert eraan dat het totale personeelsbestand van de fracties wordt vrijgesteld van de doelstelling tot vermindering van de personeelsformatie met 5 %, in overeenstemming met de beslissingen die zijn genomen met betrekking tot de begrotingsjaren 2014, 2015, 2016 en 2017;
47. is van mening dat het verlies van 136 ambten in het secretariaat-generaal van het Parlement in 2016 problemen kan opleveren voor de verlening van diensten door de administratie van het Parlement; verzoekt de secretaris-generaal meer informatie te verstrekken over de vorig jaar genomen maatregelen inzake personeelsvermindering, en een evaluatie te verrichten van de gevolgen van begrotingsbesluiten voor de werking van de instelling;
48. is in het licht van de maatregelen inzake personeelsvermindering ingenomen met het voorstel om 50 vaste AST-ambten om te zetten in 50 vaste AD-ambten, wat te verwaarlozen gevolgen heeft voor de begroting; wijst verder op het voorstel om drie tijdelijke AST-ambten om te zetten in drie tijdelijke AD-ambten voor het kabinet van de voorzitter;
49. verzoekt het Bureau ervoor te zorgen dat de sociale en pensioenrechten van GPM's worden geëerbiedigd en dat er financiële middelen beschikbaar worden gemaakt, met name voor GPM's die de afgelopen twee zittingsperioden onafgebroken in dienst zijn geweest van leden van het Parlement; verzoekt de administratie in dit verband een voorstel in te dienen waarin bij het berekenen van de in het Statuut vastgestelde ambtstermijn van tien jaar rekening wordt gehouden met het besluit om de verkiezingen vroeg in 2014 te houden alsmede met de tijd die is gemoeid met de aanwervingsprocedure;
50. verzoekt het Bureau een procedure voor ontslag in onderlinge overeenstemming tussen de leden en de APA's voor te stellen;
51. is van mening dat het, in een periode waarin de financiële en personele middelen die de instellingen van de Unie ter beschikking staan naar verwachting steeds beperkter worden, van belang is dat de instellingen zelf de meest bekwame werknemers kunnen werven en behouden om op een manier die consistent is met de beginselen van op prestaties gebaseerde begroting te voldoen aan de complexe toekomstige uitdagingen;
52. is van mening dat vertolking en vertaling van essentieel belang zijn voor de werking van de instelling, en is erkentelijk voor de kwaliteit en de meerwaarde van de diensten die de tolken leveren; herhaalt het standpunt dat het Parlement heeft verwoord in zijn bovengenoemde resolutie van 14 april 2016, namelijk dat de secretaris-generaal verdere voorstellen voor rationalisatie moet doen, zoals meer gebruikmaken van vertaling en vertolking op verzoek, met name voor de interfractiewerkgroepen van het Europees Parlement, onderzoeken welke de potentiële efficiëntievoordelen zijn van het gebruik van de recentste taaltechnologie ter ondersteuning van tolken, en beoordelen welke gevolgen de herziene kaderregeling voor tolken in vaste dienst heeft op een beter en efficiënter gebruik van de middelen en de productiviteit;
53. is ingenomen met de voortzetting van de maatregelen die het Parlement heeft genomen om het Iers uiterlijk op 1 januari 2021 als volwaardige officiële taal in te voeren; wijst er in dit verband op dat hiervoor in 2018 geen extra posten nodig zijn; verzoekt de secretaris-generaal evenwel overleg te blijven plegen met de Ierse leden met het oog op het mogelijke efficiënte gebruik van de middelen, zonder dat dit de gewaarborgde rechten van de leden in het gedrang brengt;
54. dringt er bij de secretaris-generaal op aan om voort te bouwen op de bestaande samenwerkingsovereenkomsten tussen het Parlement, het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité, teneinde andere gebieden te identificeren waar ondersteunende diensten kunnen worden gedeeld; verzoekt de secretaris-generaal bovendien te onderzoeken of ook synergie-effecten kunnen worden gerealiseerd door samenwerking tussen ondersteunende functies en diensten van het Parlement, de Raad en de Commissie;
Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen
55. herinnert eraan dat de Europese politieke partijen en stichtingen helpen bij het tot stand brengen van Europees politiek bewustzijn en het vergroten van het begrip onder de burgers van het verband tussen het politieke proces op nationaal en op Europees niveau;
56. is van mening dat recente controverses over de financiering van sommige Europese politieke partijen en sommige Europese politieke stichtingen zwakke punten in de bestaande beheers- en controlesystemen aan het licht hebben gebracht;
57. is van mening dat de inwerkingtreding van Verordeningen (EU, Euratom) nr. 1141/2014(17) en (EU, Euratom) nr. 1142/2014(18) zal voorzien in extra controlemechanismen, zoals de verplichting tot registratie bij de Autoriteit voor Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen; is evenwel van mening dat deze maatregelen nog kunnen worden verbeterd; merkt op dat de partijen en stichtingen verzoeken om financiering in het kader van de nieuwe regeling zullen beginnen indienen in het begrotingsjaar 2018;
58. wijst erop dat een aantal problemen aan het licht is gekomen met het huidige systeem van cofinanciering, waarbij bijdragen en subsidies uit de begroting van het Parlement voor zowel partijen als stichtingen niet meer mogen bedragen dan 85 % van de subsidiabele uitgaven en de resterende 15 % moet worden gedekt door eigen middelen; merkt bijvoorbeeld op dat minder lidmaatschapsbijdragen en schenkingen vaak worden gecompenseerd door bijdragen in natura;
Overige punten
59. wijst op de permanente dialoog tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen; dringt erop aan deze te versterken zodat de lidstaten een beter beeld krijgen van de bijdrage van het Europees Parlement en de Unie;
60. wijst op het verzoek om externe studies en adviezen ter ondersteuning van de werkzaamheden van de commissies en andere politieke organen bij het analyseren van de mogelijke gevolgen van de brexit, met inbegrip van de gevolgen voor de begroting van het Parlement; vraagt zich af of het noodzakelijk is opdracht te geven tot externe studies en adviezen, in plaats van gebruik te maken van de overvloed aan onderzoeksdiensten in het Parlement; benadrukt dat, zolang de onderhandelingen over de uittreding van het Verenigd Koninkrijk niet zijn afgerond, het Verenigd Koninkrijk volwaardig lid van de Unie blijft en alle rechten en verplichtingen uit hoofde van het lidmaatschap van kracht blijven; benadrukt bijgevolg dat het besluit van het Verenigd Koninkrijk om de Unie te verlaten wellicht geen gevolgen zal hebben op de begroting van het Parlement voor 2018;
61. herinnert aan zijn resolutie van 20 november 2013 over de werklocaties van de instellingen van de Europese Unie(19), waarin de kosten van de geografische spreiding van het Parlement worden geraamd op tussen de 156 miljoen EUR en 204 miljoen EUR en gelijk aan 10 % van de begroting van het Parlement; benadrukt dat de invloed op het milieu van de geografische spreiding wordt geraamd op tussen de 11 000 en 19 000 ton aan CO2-uitstoot; wijst op het negatieve beeld dat deze geografische spreiding oproept, en herhaalt daarom zijn standpunt door aan te dringen op een stappenplan voor één werklocatie;
62. herinnert aan zijn bovengenoemde resolutie van 14 april 2016 over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2017; pleit voor de tenuitvoerlegging van een samenwerking met televisieomroepen, sociale media en andere partners om een Europees mediaknooppunt op te richten dat is bedoeld om aankomende journalisten op te leiden;
63. verzoekt de secretaris-generaal en het Bureau een cultuur van prestatiegericht begroten voor de hele administratie van het Parlement in te voeren, overeenkomstig de sobere beheeraanpak ter vergroting van de efficiëntie en de kwaliteit van de interne werking van de instelling;
o o o
64. stelt de raming voor het begrotingsjaar 2018 vast;
65. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en de raming te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 1).
Verordening (EU, Euratom) nr. 1142/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 wat betreft de financiering van Europese politieke partijen (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 28).